
Velen hebben de miniatuurstad Madurodam in Den Haag weleens bezocht, maar ik schat in dat weinigen op de hoogte zijn van de achtergrond van dit attractiepark. Dit attractiepark, opgericht in 1952, is vernoemd naar de op Curaçao geboren verzetsheld George Maduro. Hij studeerde rechten in Nederland en was vlak vóór de Tweede Wereldoorlog gemobiliseerd. Na de Duitse bezetting van Nederland sloot Maduro zich aan bij het Nederlandse verzet. Hij werd in 1943 gearresteerd en door de Duitsers overgebracht naar het concentratiekamp Dachau waar hij in 1945 overleed. Vanwege zijn verzetsactiviteiten werd hem in 1946 postuum de militaire Willemsorde (hoogste militaire onderscheiding in Nederland) toegekend. In 1952 stelden Maduro’s ouders geld beschikbaar om van Madurodam een herdenkingsmonument te maken voor hun zoon.
Een andere bekende verzetsstrijder is de in Suriname geboren Anton de Kom. Sinds zijn opname in de Nederlandse geschiedeniscanon in 2020 is er in de Nederlandse media veel aandacht voor zijn strijd tegen het Nederlands kolonialisme in Suriname en zijn rol bij het verzet in Nederland tegen de Duitse bezetting.
Naast Maduro en De Kom zijn er nog andere helden uit de Nederlandse koloniën (Suriname, de Antillen en Nederlands-Indië) wier rol en bijdrage echter een vergeten hoofdstuk zijn in boeken, films en herdenkingen. Omroep Max besteedt binnenkort in een drieluik aandacht aan een aantal van deze helden. In deze bijdrage besteed ik aandacht aan een aantal Surinaamse verzetsstrijders tijdens de Duitse bezetting van Nederland. Allereerst enkele opmerkingen over de vestiging van Surinamers in Nederland vóór 1940 en de Surinaamse hulp aan Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Surinamers in Nederland vóór 1940
Tot circa 1920 waren het vooral Surinamers uit de gegoede middenklasse die naar Nederland kwamen voor een universitaire opleiding en na afronding van de opleiding veelal terugkeerden naar Suriname. Tussen 1920 en 1940 ging het om een honderdtal studenten. In de jaren twintig en dertig vertrokken er vervolgens ook mannen uit de Creoolse volksklasse naar Nederland op zoek naar een beter bestaan. In deze periode heerste er in Suriname economische malaise. De betere banen waren niet voor donkere Afro-Surinamers weggelegd, maar voor de Hollanders en lichtgekleurde Creolen. Onder de Creolen uit de volksklasse die zich in Nederland vestigden gaat het vooral om verstekelingen en personen die op de vaart werkzaam waren en vervolgens besloten zich permanent in Nederland te vestigen. Amsterdam en in mindere mate Rotterdam waren de belangrijkste vestigingssteden voor deze groep. Hoe groot deze groep was, is niet exact vast te stellen. Zij werden niet apart geregistreerd aangezien zij de Nederlandse nationaliteit hadden. Naar schatting ging het in de jaren dertig om twee- tot drieduizend Creoolse mannen. De meesten trouwden met Nederlandse vrouwen, een gemengd huwelijk waarvan in Nederland zeker in de jaren dertig geen sprake was van sociale acceptatie.
In de jaren dertig was het voor de veelal laaggeschoolde Creoolse Surinamers in Nederland moeilijk om aan een baan te komen. Het waren de crisisjaren en velen van hen waren op de bijstand aangewezen. Een aantal van hen vond een bestaan in de entertainment industrie (nacht- en jazzclubs) als muzikant, portier, barman en uitsmijter. Eind jaren twintig won de jazzmuziek aan populariteit en een twintigtal Surinamers vond emplooi als jazzmuzikant waaronder de saxofonist Kid Dynamite, de trompettist Teddy Cotton, de gitarist Lex Vervuurt en de gitarist Max Woiski. Door het Amsterdamse gemeentebestuur werd met enige zorg gekeken naar de opmars van de jazzclubs in deze stad waar vooral veel zwarte mannen werkten. De jazzscene werd beschouwd als zedenverwildering en als muziek van zwarten die een funeste invloed had op jeugdigen. Veel blanke meisjes voelden zich aangetrokken tot de zwarte mannen en hun muziek. De Amsterdamse politie hield dit soort gelegenheden daarom dan ook in de gaten.
De Duitse bezetting van Nederland had aanvankelijk geen consequenties voor de zwarte Nederlanders. Ondanks de racistische ideologie van de Duitsers werden zij om hun huidskleur niet aan vervolging blootgesteld. Zij werden niet beschouwd als Ariërs en aangezien de nazi’s geen voorstander waren van ‘rassenvermenging’ werden zij om die reden dan ook niet gedwongen te werken in de Duitse arbeidsdienst. Gekleurde Nederlanders konden hun brood- en aardappelbonnen ruilen voor rijstbonnen. Tot eind 1941 konden de Surinaamse jazzmuzikanten nog vrijelijk optreden. Veel Duitse militairen behoorden tot de vaste bezoekers van de jazzscene. Na de Japanse aanval op Pearl Harbor (7 december 1941) veranderde de situatie. De Verenigde Staten verklaarden de oorlog aan Japan en Duitsland. Door de Duitsers werden nu Amerikaanse cultuuruitingen beschouwd als vijandig en dat gold ook voor de jazz. In 1942 verbood de nazi-gezinde Amsterdamse hoofdcommissaris caféhouders om Surinaamse muzikanten te engageren omdat hij hen een groot moreel gevaar achtte voor de vrouwelijke Nederlandse jeugd. Kort daarop vaardigde het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten een algeheel verbod op jazz uit.
In tegenstelling tot de gekleurde Nederlanders was het lot van de Joodse groep in Nederland (evenals in andere landen die te maken hadden met een Duitse bezetting) tijdens de Tweede Wereldoorlog desastreus. Onder de circa 102.000 Joden die door de Duitsers zijn vermoord of door ziekte en uitputting om het leven kwamen (vijfenzeventig procent van de totale Joodse bevolking in Nederland), hadden ongeveer honderd een Surinaamse achtergrond.

Synagoge in Paramaribo: Herinneringsmonument vermoorde Surinaamse joden tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland.
Surinaamse hulp aan Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog
Suriname was niet direct betrokken bij de Tweede Wereldoorlog. Een veelgehoorde uitspraak tijdens de oorlogsjaren was: In Suriname hebben we de oorlog niet gevoerd, maar gevierd. Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog ontstond er namelijk grote vraag naar aluminium voor de Amerikaanse oorlogsindustrie. Het had tot gevolg dat de bauxietindustrie in Suriname expandeerde om te kunnen voldoen aan de Amerikaanse vraag naar aluminium voor de bouw van oorlogsvliegtuigen. De bauxietwinning in Suriname werd van vitaal belang voor de Amerikaanse oorlogsindustrie. Vanwege dat belang en het feit dat de Nederlandse militaire verdediging van Suriname nauwelijks iets voorstelde, werden in november 1941 circa tweeduizend Amerikaanse militairen in Suriname gestationeerd ter bescherming van de bauxietmijnen. De opkomst van de bauxietindustrie tijdens de oorlogsjaren betekende definitief het einde van Suriname als een plantagekolonie. Bauxiet werd na 1945 de kurk waarop de Surinaamse economie dreef.
De legering van Amerikaanse troepen in Suriname leidde tot de bouw van nieuwe defensiewerken (schuilkelders, loopgraven, bunkers, wegen, militaire luchthaven, wapenmagazijn). Circa vierduizend mensen vonden emplooi bij de Amerikaanse defensiewerken. De Amerikanen betaalden hoge lonen. Plantagearbeiders verlieten massaal de plantages voor de hogere lonen die de Amerikanen betaalden. Nieuwe fabriekjes (sigaretten, frisdranken, zeep, lucifers) werden opgericht om aan de groeiende vraag naar consumptiegoederen te voldoen.
Na de Duitse bezetting van Nederland op 10 mei 1940 was in Suriname aanvankelijk weinig bekend over de situatie in Nederland. De oorlog had de handel en het personenverkeer tussen Suriname en Nederland praktisch stilgelegd. Na 1941 bereikte het nieuws over bezet Nederland langzamerhand Suriname. Er ontstond in Suriname grote betrokkenheid bij het wel en wee van de Nederlandse bevolking. Circa vijfhonderd Surinaamse vrijwilligers meldden zich aan voor de Prinses Irene Brigade in Canada om te strijden tegen de Duitse bezetters van Nederland. De Nederlandse premier Gerbrandy stelde echter geen prijs op ‘nikkertjes’ in de Prinses Irene-brigade’. Hij vreesde ook dat er mogelijk raciale spanningen met Nederlandse dienstplichtigen uit Zuid-Afrika binnen de Prinses Irene Brigade zouden optreden. Na de oorlog zouden deze vrijwilligers worden overgebracht naar Australië om vervolgens ingezet te worden in de strijd tegen de Indonesische vrijheidsstrijders.
Naast de vrijwilligers voor de Prinses Irene-brigade deden zo’n tweehonderd Surinamers dienst als kanonniers (gunners) op marine- en koopvaardijschepen die bauxiet vervoerden naar de Verenigde Staten en olie, voedsel en wapens naar Europa. Een dertigtal Surinaamse kanonniers overleed als gevolg van oorlogshandelingen.
Er werd door de Surinaamse bevolking geld ingezameld voor de aanschaf van een spitfire gevechtsvliegtuig voor de geallieerde oorlogsvoering, een torpedojager ter vervanging van het schip Van Galen dat in Rotterdam was vergaan tijdens de meidagen van 1940 en voor het in Londen opgerichte Prins Bernhard Fonds dat ook bestemd was voor de aanschaf van wapens. De Surinaamse bevolking zamelde ijverig metaal en zilverpapier in ten behoeve van de oorlogsindustrie. Tonnen ervan werden verscheept naar de VS. Daarnaast werden verschillende hulpacties op touw gezet om hulpgoederen (onder andere kleding en voedsel) naar Nederland te verzenden na de bevrijding.
Als dank voor de verleende Surinaamse steun tijdens de oorlogsjaren schonk Nederland aan Suriname het Dankbaarheidsmonument dat in 1955 door koningin Juliana en prins Bernhard werd onthuld. Het monument bestaat uit een beeldengroep van drie meisjes in brons. De drie meisjes staan voor de Creoolse (links) en Hindostaanse (rechts) Surinamers die hun armen om de rug van het Nederlandse volk (midden) slaan. De drie kleine kopjes op de sokkel representeren de kleinere bevolkingsgroepen in Suriname. Op de achterzijde van de sokkel is een plaquette geplaatst met de tekst:
Nederland gedenkt
dankbaar de hulp
tijdens de oorlog
1940-1945
en daarna door
Suriname uit gevoel
van saamhorigheid
verleend

Dankbaarheidsmonument op het Sivaplein in Paramaribo.
Verzetshelden uit de Nederlandse koloniën
Terug naar de verzetshelden uit de Nederlandse koloniën in Nederland. Hieronder een bespreking van de rol van enkele verzetsstrijders afkomstig uit Suriname: Leo Lashley, Paul en Hans Flu en de familie Rijk Van Ommeren.
Leo Lashley (1903-1980) studeerde geneeskunde en in 1930 promoveerde hij in de oogheelkunde. Hij vestigde zich als oogarts in Rotterdam en was in deze stad voorzitter van de Rotterdamse artsenvereniging. Vanuit die functie protesteerde hij in 1942 tegen de oprichting van de nazistische Artsenkamer. Hij nam deel aan het verzet in Rotterdam door onderduikers veilige adressen te bezorgen. Toen een van de ondergedoken vrouwen in 1944 zwanger raakte, was Lashley de enige arts die bereid was te helpen. Door zich in de avonduren in te lezen in de verloskunde hielp hij in 1944 bij de geheime bevalling. Nadat hij een aantal keren door de Duitsers werd gearresteerd dook hij onder tot de oorlog voorbij was. In het najaar van 1944 hielp hij de spoorwegstakers en sloot hij zich bij de Binnenlandse Strijdkrachten aan. Als arts bij het Militair Gezag was hij na de oorlog betrokken bij de berechting van collaborateurs. In 1948 vestigde hij zich als arts op Curaçao. Na zijn pensioen kwam hij terug naar Nederland waar hij in 1980 overleed.
Paul Flu (1884-1945) studeerde geneeskunde in Suriname en Nederland. In 1921 werd hij benoemd tot hoogleraar in Leiden en in 1938 aan dezelfde universiteit benoemd tot rector magnificus. Hij kwam op voor de universitaire vrijheid en werd in 1942 door de Duitsers onder huisarrest geplaatst en in 1944 overgebracht naar een Duits concentratiekamp. Hij overleefde het concentratiekamp maar stierf geheel uitgeput in december 1945. Zijn oudste zoon Hans Flu (1912-1944) was huisarts in Leiden. Tijdens de oorlogsjaren hielp hij meerdere mannen aan valse medische verklaringen om te zorgen dat zij niet voor de verplichte arbeidsdienst in Duitsland hoefden te gaan werken. Na een gewapende verzetsactie in 1944 werd Hans Flu door de Duitsers opgepakt en vervolgens doodgeschoten.
De vader van de gebroeders Rijk Van Ommeren, Harry Rijk van Ommeren, was landmeter en journalist en van 1909 tot 1923 lid van de Koloniale Staten van Suriname. Hij overleed in 1923 waarna zijn echtgenote en vijf kinderen (vier zoons en een dochter) zich in 1925 in Nederland vestigden. Alle vier zonen (Frank, Humphry, Lodewijk en Hartie) waren actief in het landelijke en het Haagse verzet. Zij verrichtten hand- en spandiensten voor het Haagse verzet en waren betrokken bij het verschaffen van onderduikadressen en distributiebescheiden aan joodse onderduikers in heel Zuid-Holland. Hun zuster Jacqueline was actief in het verzet buiten Den Haag. De vier broers Rijk van Ommeren werden eind 1944 gevangengenomen door de Duitsers. Hartie kwam vlug vrij door toedoen van zijn zuster Jacqueline. Lodewijk werd naar het concentratiekamp Neuengamme in Duitsland gedeporteerd waar hij in 1945 overleed. Zijn lichaam is nooit teruggevonden. Frank werd door de Duitsers gefusilleerd op de Waalsdorpervlakte en ligt begraven op de erebegraafplaats te Bloemendaal. Humphry kwam vrij op 6 mei 1945 en vestigde zich in 1949 in Suriname. Hij werd directeur van het Surinaams Bureau voor Statistiek. In 1960 werd Humphry directeur van het Ministerie van Algemene Zaken van Suriname en vier jaar later keerde hij als raadsadviseur in het kabinet van de Gevolmachtigde Minister van Suriname terug naar Den Haag.
In 2012 werd door de gemeente Den Haag in de verzetsheldenbuurt van de Haagse wijk Leidschenveen een brug naar de gebroeders Rijk van Ommeren vernoemd. De brug bevindt zich tussen de Bob Oosthoeklaan en de Gerard Doggerlaan.

Oorlogsmonument aan de Waterkant in Paramaribo.
Drieluik Omroep Max en de vergeten helden
Omroep MAX komt op maandag 2, dinsdag 3 en woensdag 4 mei op NPO 2 met een drieluik Vergeten Helden. In deze serie duikt presentator Jörgen Tjon A Fong (in het dagelijks leven directeur van theater De Kleine Komedie in Amsterdam) in het leven van een aantal heldhaftige strijders uit de Nederlandse koloniën: mannen en vrouwen die zich in Nederland met gevaar voor eigen leven tijdens de Tweede Wereldoorlog aansloten bij het verzet, samen vochten met Nederlandse verzetsstrijders, de nazi’s saboteerden of Joden hielpen om onder te duiken. Hij gaat op zoek naar verhalen van strijders en onderzoekt waarom hun daden vaak onderbelicht bleven in de Nederlandse geschiedenis: kwam het door hun achtergrond of was het politiek? In elke aflevering staat één (voormalige) kolonie met haar verzetshelden centraal: hoe zag hun wereld eruit vóór de oorlog, wat was de relatie met hun land ten opzichte van Nederland, wat dreef hen om bij het verzet te gaan en bij welke heldendaden waren zij betrokken? En tenslotte: wat viel hen ten deel na de oorlog?

Deel van Oorlogsmonument aan de Waterkant in Paramaribo.
De vele helden uit de Nederlandse koloniën hebben de geschiedenisboeken zelden gehaald en kregen weinig waardering na de oorlog. Bij het herdenken van de oorlog in Nederland is het van groot belang dat de rol en bijdrage van deze vergeten helden ook een plek krijgen in het Nederlandse collectieve geheugen van de Tweede Wereldoorlog.
Foto’s: Eric Kastelein (Oog in oog met Paramaribo, 2020)