
Kanta Adhin
21 februari is in 1999 door UNESCO uitgeroepen tot de Internationale Dag van de Moedertaal. Hiermee wordt het belang van taalkundige en culturele diversiteit onderstreept met als doel begrip te creëren voor verschillen tussen etnische groepen. Deze dag is een initiatief van Bangladesh dat op 21 februari de slachtoffers van de strijd om erkenning van de Bengaalse taal in het toenmalige Oost-Pakistan herdenkt. Op 21 februari 1952 gingen studenten en mensen uit alle lagen van de bevolking de straat op in Dhaka om te protesteren tegen het besluit van de toenmalige Pakistaanse regering om Urdu (taal in West-Pakistan) als enige officiële taal van Pakistan in te voeren, terwijl de meerderheid (woonachtig in Oost-Pakistan) het Bengaals sprak. Na veel strijd lukte het in 1956 om het Bengaals als nationale taal erkend te krijgen. De taalkwestie was een belangrijke factor in de onafhankelijkheidsstrijd van Bangladesh. Dat het land trots is op deze taalverworvenheid blijkt onder meer uit het monument Shahid Minar in Dhaka ter ere van de dappere taalmartelaren. Van dit monument zijn er replica’s in diverse landen, waaronder Australië, Canada, Frankrijk, India, Japan, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten en ook Nederland (onthuld in 2019 in het Zuiderpark, Den Haag). Wereldwijd worden bij het monument op 21 februari herdenkingsceremonies georganiseerd door ambassades van Bangladesh.

Shahid Minar in Zuiderpark Den Haag. Foto Rabin Baldewsingh
Ik hoor velen van u al denken. Bangladesh kan dan misschien trots zijn op de strijd om taaldiversiteit te waarborgen, maar hoe zit het met religieuze diversiteit? Dat is een complex en gevoelig thema in een land dat vrijheid van godsdienst grondwettelijk garandeert, maar waar de islam de staatsgodsdienst is. Hindoes (de grootste religieuze minderheid), boeddhisten en christenen zijn vaker slachtoffer van discriminatie en geweld en recent is weer veel te doen over moorden, verkrachtingen en vernieling van eigendommen. Volgens de regering in Bangladesh gaat het niet zozeer om religieus geweld, als wel om politiek geweld waarbij met name hindoes slachtoffer zijn van hun steun aan de ‘verkeerde partij’, namelijk die van de in augustus 2024 ten val gebrachte en gevluchte ex-premier Sheikh Hasina. Hoe het ook zij, het is duidelijk dat er in Bangladesh dringend maatregelen nodig zijn om religieuze minderheden te beschermen en interreligieuze harmonie te bevorderen.
Anders is dit in Suriname, waar men zich op de borst slaat als het over religieuze harmonie gaat. De moskee en synagoge die vreedzaam naast elkaar staan aan de Keizerstraat vormen hét bewijs. Maar als het gaat om harmonie tussen etnische groepen, is de situatie minder rooskleurig. Omdat Nederlands nog steeds de enige officiële taal is, is de etnische taalstrijd niet heftig. Er zijn wel (onderhuidse) spanningen omdat het Sranantongo de boventoon voert en er vanuit de overheid minder aandacht lijkt te zijn voor andere Surinaamse talen. De taaldiversiteit in Suriname is groot: naast het Sranantongo dat als lingua franca (dagelijkse omgangstaal) geldt, heb je diverse inheemse en Marron talen, het Sarnámi, het Surinaams Javaans, een aantal Chinese talen zoals het Hakka en Mandarijn, en talen van recenter geïmmigreerde groepen (uit Brazilië, Guyana, Haïti).
In Suriname vormen Hindostanen de grootste bevolkingsgroep, maar veel Hindostanen spreken onderling geen Sarnámi, maar Nederlands en Sranantongo. In Nederland is voor veel Hindostanen het Sarnámi niet eens meer de moedertaal. De jongere generatie heeft vaak (groot)ouders die alleen Nederlands spreken; daarmee is Nederlands de moedertaal van de kinderen. Dit is heel anders dan bij andere migrantengroepen, zoals Turken en Marokkanen, waar je jongeren onderling volop hun eigen taal hoort spreken.
Van Hindostanen hier hoeven we naar mijn mening sowieso geen ‘heldhaftige’ taalactiviteiten te verwachten, want ik merk hoe makkelijk ze zijn in het overboord gooien of verkeerd uitspreken van hun taal. Alleen al Hindostaanse namen die door henzelf worden verhaspeld, laat staan door anderen. Zo herkent een Vijay zijn naam niet, als ik geen VJ (à la DJ van disc-jockey) zeg. En een woord als roti (het meest bekende Surinaamse gerecht in Nederland) wordt met het grootste gemak vervangen door ‘plaat’. Als je bij de roti-zaak zegt dat je een roti kip en een extra blanco roti wilt, word je vreemd aangekeken. “Oh u bedoelt een extra plaat.” NEEN, ik bedoel roti en vraag me niet of ik een rotti-rol of gevulde baaraa wil!
Headerfoto: Shahid Minar in Dhaka, Bangladesh. Foto Wikimedia Commons