Op 2 juni 2023 was ik in het Jaarbeursgebouw in Utrecht waar het NiNsee het slavernijjaar 2023-2024 opende met een symposium. De minister van Onderwijs gaf een toespraak, een voortreffelijke toespraak moet ik zeggen, met precies ook die voorzichtigheid en vrijblijvendheid die van een minister verwacht kan worden. Maar hij had wel een mooi cadeau meegebracht: voor het slavernijjaar stelde het kabinet ten minste 4 miljoen euro extra beschikbaar voor culturele, maatschappelijke en educatieve activiteiten. Dat bedrag kwam bovenop de eerder toegezegde 2 miljoen euro en stond bovendien los van de veelgenoemde 200 miljoen aan gelden voor reparatie en groot onderhoud die al eerder waren genoemd.
Drie dagen later, op 5 juni, was ik in Den Haag om de kransleggingen bij te wonen bij het monument voor de Hindostaanse immigratie op het Hobbemaplein bij gelegenheid van anderhalve eeuw Brits-Indische immigratie in Suriname.[1] Het was een mooie dag, zonnig, niet te warm, er was een lange mars geweest door de Hofstad. Ik keek om me heen en zag ongeveer 400 Hindostanen (dus ongeveer een half procent van de Haagse Hindostaanse bevolking – maar net als bij protestmarsen schatten de organisatoren het aantal aanwezigen hoger in dan de politie). Verder waren er 1 Surinaamse Javaan (hij maakte foto’s), 1 Molukker en 6 bakra’s, te weten 2 dienstdoende ambtenaren, 2 persmensen, 1 Hollandse bhauji en ondergetekende. Na de kransleggingen zag ik een bakra die ik kende van tv en van een toespraak in de Jaarbeurs in Utrecht. Ik maakte een praatje met hem, hij is even lang als ik en dat gaf me de gelegenheid om in de zakken van zijn jasje te loeren en ik schrok: niks! Er zat niks in, geen envelop van 4 miljoen, geen envelop van 2 miljoen. Ik rende naar Rabin Baldewsingh toe, want u weet dat Rabin altijd paraat staat om de zaak op stelten te zetten of om te troosten, en ik riep: “Sinterklaas heeft niets meegebracht!” Maar ik kwam van een koude kermis thuis, want sinds Rabin Nationaal Coördinator Diversiteit en Racisme is geworden, is hij alleen nog maar geïnteresseerd in Zwarte Piet. Bijna liet ik het hoofd in wanhoop zakken, want ik begreep maar al te goed dat de in Nederland wonende Creolen de Hindostanen de kaas van het brood hadden gegeten, of exacter: de kip van de roti. Via een meesterzet hadden ze het hele feest- en herdenkingsjaar 2023 voor de neus van de Hindostanen weggekaapt. De Creolen hadden hun feest van anderhalve eeuw Slavenemancipatie mooi tien jaar weten op te schuiven, met het argument dat de Emancipatie wel de jure in 1863 had plaatsgevonden, maar de facto pas tien jaar later, namelijk in 1873 toen het Staatstoezicht werd afgeschaft. En wie misgunt hun een extra feestje? Ze wisten niet beter. Tenslotte was het boek Ongezien, ongehoord; Hindostanen in de Nederlandse koloniale geschiedenis van Jaswina Elahi en Ruben Gowricharn nog maar net verschenen. Daarin zetten deze twee academici nuchter alle feiten op een rij die aantonen dat het vieren van de afschaffing van de slavernij 150 jaar ná 1873 puur berust op een emotionele argumentatie.[2] De vraag is hoe erg dat is. Voor de Creolen in ieder geval niet, want emotie werkt, en leidt tot royale cheques.
De Nederlandse ‘preoccupatie met de Afro-Surinaamse gemeenschap’ en de daaruit volgende ‘uitsluiting van andere etnische groepen’ hebben volgens Elahi en Gowricharn geleid tot ‘blindheid’ of ‘onzichtbaarheid’ als het gaat om Hindostanen in de Nederlandse samenleving.[3] Is dat inderdaad het geval, zo ja, moet daar wat aan gedaan worden, en wat dan? En dan wil ik niet direct een vraag oproepen als waar de Nederlandse Rishi Sunak blijft, want de geschiedenis van Groot-Brittannië met India en andere landen met een grote Hindostaanse bevolking als Mauritius, Trinidad, Fiji, Zuid-Afrika en Guyana is niet goed vergelijkbaar met de geschiedenis van Nederland en Suriname. Telkens opnieuw verbaast mij het aandeel van Engelse burgers van Brits-Indische afkomst in televisieprogramma’s over huizenaankoop en deurwaarders. Nog maar kort geleden was in het programma Huizen Onder De Hamer een zekere Karan met zijn vrouw Harpreet in beeld die in vier jaar tijd 200 panden hadden gekocht. Een eenvoudig rekensommetje leert dat als dat zo door gaat Londen over vijf jaar geheel in handen van Brits-Indiërs is[4] – Downingstreet 10 hebben ze al, aan Buckingham Palace zullen ze nog een harde dobber krijgen.
Een begrip als de “zichtbaarheid” van een bepaalde bevolkingsgroep is lastig te hanteren, omdat het niet gemunt is. Het is moeilijk te bepalen aan welke parameters die zichtbaarheid moet worden afgelezen. Voor wie geldt ze? Voor alle Nederlanders? Voor televisiekijkend Nederland? Voor Nederlanders met een bepaalde ontwikkelingsgraad? En in welk opzicht gaat het dan om zichtbaarheid, over welk domein spreken we? Als je die bijvoorbeeld zou afmeten aan slagingsstatistieken voor het onderwijs, dan zie je dat Hindostanen hun achterstand ten opzichte van andere groepen inmiddels hebben ingelopen.[5] En hoe bakenen we zichtbaarheid geografisch af: gaat het om Hindostanen in het stadsbeeld van Den Haag, het Bombay aan de Noodrzee? Of is lokale zichtbaarheid per definitie minder belangrijk dan nationale? Zegt zichtbaarheid iets over maatschappelijk geslaagd-zijn? Als ik kijk naar mijn eigen familie, dan stel ik vast dat daarvan niemand in het oog van het publiek echt zichtbaar is, terwijl ze toch respectabele banen hebben als elektricien, politiecommissaris, ceo van een elektronicabedrijf, schoenenverkoper, verkoopcoördinator van een landelijk lingeriebedrijf en ik heb ook een neef die het beroep van dakdekker uitoefent en dus voor iedereen prima zichtbaar is (maar dit is een beetje flauw natuurlijk). Wat ik maar zeggen wil: die familieleden functioneren maatschappelijk uitstekend zonder landelijk beroemd te zijn. En dat is wat er meestal met “zichtbaarheid” bedoeld wordt: landelijke beroemdheid, het vervullen van functies met groot maatschappelijk aanzien – en dan willen we met gemak vergeten dat het cement van de samenleving zit bij de winkelverkopers en de dakdekkers.
“Zichtbaarheid” is eerder dan een empirische categorie een aanduiding voor een gevoel van ongemak, van een niet scherp gedefinieerde verontrusting en het is in ook een relatief begrip. Als ik het goed zie dan wordt die zichtbaarheid/onzichtbaarheid van de Hindostanen in Nederland nog altijd in sterke mate gekleurd door het oude antagonisme tussen Creolen en Hindostanen, en de vraag is of er veel heil te verwachten is van zo’n startpunt van denken. Ik bedoel daar niet mee een politiek antagonisme zoals er in de jaren ’60 en ’70 was in Suriname, maar ik bedoel dat Hindostanen zich nog altijd graag spiegelen aan de Afro-Surinamers. En zeker, het is waar, als het gaat over publieke nationale zichtbaarheid dan lopen de Afro-Surinamers van oudsher voorop in Nederland. De groep heeft veel te danken aan acteurs als Gerda Havertong en Felix Burleson, zangers als Kenny B en Jeangu Macrooy, advocaten als Gerard Spong en Gerald Roethof en sporters als Ruud Gullit, Edgar Davids en supermarktvechtster Glennis Grace. Ze hebben daarvoor ook hard gevochten – en dan bedoel ik niet alleen Glennis Grace. Ze hebben hun positie niet zomaar cadeau gekregen. Ik geloof niet dat er sprake is geweest van ‘uitsluiting van andere etnische groepen’ door de media of andere gremia van de Nederlandse samenleving – het voorbeeld van Anil Ramdas weerspreekt dat: verder dan Ramdas kun je niet komen in de Nederlandse journalistiek en essayistiek, De Groene Amsterdammer, NRC Handelsblad, de VPRO-televisie, debatcentrum De Balie: hij zat absoluut aan het plafond van het Nederlandse culturele leven dankzij zijn intelligentie, zijn sprankelende manier van schrijven en denken. Als de Afro-Surinamers zich veel breder hebben kunnen laten zien en al jarenlang betrokken worden bij nationale manifestaties en programma’s in de media, dan heeft dat volgens mij met iets anders te maken: met de onnozelheid van Nederlandse programmamakers en het gros van de journalisten die niet weten dat Hindostanen al langer dan een halve eeuw de grootste bevolkingsgroep van Suriname uitmaken. En dan heeft dat ook te maken met de onverschilligheid van het publiek dat alles van die programmamakers voor zoete koek slikt. “Uitsluiting” is een actief begrip, maar nogmaals daar gaat het hier niet om. Het is veel erger, het is gemakzucht, onnozelheid en passiviteit.
En daar komt nog iets anders bij. De Creolen zijn van oudsher degenen geweest die claimden de enige echte Surinamers te zijn: hadden zij immers niet bijna drie eeuwen geleden onder de slavernij? Gemakshalve vergaten zij dat zij ook maar neergepoot waren in een land dat al een bevolking had vóór het kolonialisme, vóór Columbus: de inheemsen, de enigen die de rechten op het land ècht konden claimen. Maar zij konden als niet-christelijke ‘wilden’, levend in een perifere zone, gemakkelijk tot een voetnoot in de geschiedenisboeken gereduceerd worden. En voor de marrons gold hetzelfde: een quantité négligeable die ver weg van Paramaribo woonde en die niet deelnam aan de hoofdstedelijke beschaving – daar zouden pas de Binnenlandse Oorlog en de vluchtelingenstromen richting de hoofdstad in de jaren ’80 verandering in brengen.
Al langer dan tien jaar daarvóór was de grote migratie naar Nederland op gang gekomen, in de jaren vlak vóór het onafhankelijkheidsjaar 1975. De Creolen konden relatief gemakkelijk aansluiting vinden bij Nederlandse waarden en normen vanwege hun christelijke achtergrond. En die heeft in recenter jaren ook gezorgd voor hun prominente aandeel in de Black Lives Matter-beweging en de woke cultuur – en níet alleen hun etnische verwantschap met zwarte Noord-Amerikanen die slachtoffer zijn geworden van racisme, uitsluiting en geweld. De protestantse traditie – in de Verenigde Staten nog pregnanter in invloedrijke piëtistische stromingen – is er een van hard werken en van gestrengheid.[6] Deel van die cultuur is de publieke schuldgetuigenis en het publiek uiten van de eigen intenties. En juist door dat publieke getuigen ontstaat de gemeenschap van uitverkorenen.
En in het verlengde van het publieke getuigenis ligt ook het gevoel van morele superioriteit. Wie niet voor ons is, is tegen ons. Wie niet voor ons is, mag niet meepraten. Over principes valt niet te debatteren, het gelijk is het gelijk. Mensen die relativerend denken over de betekenis van het woke gedachtegoed liggen er per definitie buiten, chup tu, mondje dicht. Creolen – ik spreek bewust niet van Afro-Surinamers, want het is opmerkelijk hoe de Marrons buiten het activisme werden gehouden – hebben in Nederland het voortouw van het woke gedachtegoed genomen, zij eisen het podium op, slaan met de vuist op tafel en elk relativerend geluid bewijst alleen maar hun eigen heilige gelijk.
De meeste mainstream media en veel politici en bedrijven in Nederland zijn als de dood zo bang dat men hen afschildert als reactionair of erger nog racistisch. Omdat media en politici van oudsher alleen maar oog hadden voor de Creolen als de enige echte Surinamers en voor geen goud de laatste trends in het maatschappelijk debat wilden missen, kreeg het discours van de Creoolse BLM-sympathisanten de wind in de zeilen. Grote bedrijven en gemeentes haastten zich te verklaren dat zij mede schuldig waren geweest aan het koloniale verleden en dat zij wel degelijk divers, inclusief en antikoloniaal zijn en voor dat berouwvolle geweten geld over hebben. Het wás ook hoog tijd dat er stevig werk werd gemaakt van de bestrijding van alledaags en institutioneel racisme en van privileges gebaseerd op etniciteit en kleur – dat is dan weer het voordeel geweest dat er na tien jaar een tweede grootse viering van de afschaffing van de slavernij was. Maar de prijs ervoor was hoog: er kon maar één discours zijn, de debatvensters gingen dicht en mensen die minder snel met de laatste trends meegingen werden onmiddellijk afgeschreven. Klakkeloos en zonder enig diepgaander begrip werden de taalbordjes verhangen, met de monstruositeit van “tot-slaaf-gemaakten” aan top; dat er ook bewust denkende zwarte intellectuelen als Aminata Cairo, Alida Neslo, Filia Kramp en Leo Balai waren die zich daartegen verzetten[7]: wie had er oog voor die achtergeblevenen, die niet-uitverkorenen? En in het hele verhaal bleken de hardroepende Creolen spekkoper: komt u maar, de microfoon staat open, wij zwijgen, wat had u graag op de cheque ingevuld gezien?
Het protestantisme is juist vanwege die publieke schuldbelijdenis van een ander karakter dan andere abrahamitische religies, zoals het katholicisme dat aan de schuldige zondaar absolutie verleent in een privé biecht. Het hindoeïsme kent die publieke schuldbelijdenis ook niet. De spiritualiteit van hindoes is van een geheel andere orde, is toleranter of met een moderne term: inclusiever. Het hindoeïsme is een verzamelterm voor tal van religieuze bewegingen en een claim op de ene en enige waarheid staat haaks op waar het hindoeïsme voor staat. En alleen al om die reden voelen de meeste Surinaamse Hindostanen zich ongemakkelijk bij een dogmatisch opeisen van het historische gelijk. Daar komt in de ogen van veel Creolen nog bij dat zij geen deel hebben uitgemaakt van de slavernij en ook daarom hun claim als echte Surinamers niet kunnen verzilveren. Opeens was er dit jaar een bijna grimmig gevecht om het voortouw (of om de euro’s?): hebben Hindostanen wel geleden onder het kolonialisme[8] en zelfs klonk de absurde aanklacht aan het adres van de Hindostanen dat zíj met hun immigratieviering een onterechte claim zouden leggen op een deel van de herstelbetalingen waarvoor de Afro-gemeenschap de afgelopen decennia hard gestreden heeft. Hier werd dus niet langer de kip van de roti gegeten, hier werd de hele rotishop overgenomen.
Overigens hebben sommige Hindostanen wel degelijk geprobeerd om één front te vormen in de woke beweging. Op het eerste gezicht lijkt dat een sympathiek gebaar van antikoloniale loyaliteit. Radjinder Bhagwanbali kwam in 2021 met de term “tot koelie gemaakten”, naar analogie van “tot slaaf gemaakten”; hij wilde met die term aanduiden dat contractarbeid een vorm was van mensonterende substituutslavernij in plaats van vrije arbeid. Pravini Baboeram sprak voor een nationale Nederlandse radiozender over “dwangcontractarbeiders” in plaats van contractarbeiders.[9] Geen journalist die haar vroeg naar haar woordgebruik, want slachtoffers-nazaten moet je immers nooit tegenspreken, dan ben jij de reactionair. In hoeverre bij de invoering van deze nieuwe terminologie en het aansluiten bij de laatste trends ook een besef van dreigend mislopend gewin meespeelde, weet ik niet – een kritische journalist had die vraag gerust mogen stellen. Maar laten we uitgaan van goede intenties. Dan blijft wel staan dat in beide gevallen zich een griezelig gebrek aan kennis van de semantiek èn van de geschiedenis laat zien. Want “tot koelie gemaakten” herbergt een element in zich – “koelie” – dat op zich al lang als scheldwoord was gedefinieerd en al lang had afgedaan en dat nu nieuw leven wordt ingeblazen. De term “koelie” verwijst bovendien naar de laagste kaste in India, terwijl nu juist de contractarbeid de grote gelijkmaker is geweest en het kastenbewustzijn goeddeels had doen verdwijnen. En hoe erbarmelijk de omstandigheden van de contractarbeiders vaak ook waren, het is niet vol te houden dat hun status gelijk was aan die van slaven of van Indiase coolees. De term “dwangcontractarbeiders” roept de associatie op met de wapenfabrieken van Hitler, de Goelag Archipel van Stalin en de Birmaspoorweg, associaties die even absurd zijn als dat de slavernij – een onmenselijk systeem gericht op winst en uitbuiting – ooit werd vergeleken met de holocaust – een anti-menselijk systeem gericht op vernietiging en uitroeiing. De rechten van contractarbeiders zijn vaak vertrapt, hun leven was loodzwaar, hun leven wás niet zo heel veel beter dan de duisternis van de slavenwerkers op de plantages. Maar hebben de 15.000 dodelijke slachtoffers die de Birma-Siam-spoorweg maakte ooit de kans gehad zich uit die duisternis op te richten? Met termen als “tot koelie gemaakten” en “dwangcontractarbeiders” worden ongeloofwaardige pseudo-identiteiten geconstrueerd als Hindostaanse variant van het dominante vertoog van een kerk van uitverkorenen die geen tegenspraak duldt. Het zijn termen die onzuiver zijn en daarom de discussie vertroebelen. Ze komen voort uit een gemakzuchtige en modieuze vorm van ‘dekolonisatiedenken’ die slechts steunt op holle pretenties, en daar zit de geschiedschrijving echt niet op te wachten.
Ik kom terug op de onzichtbaarheid van de Hindostanen in de Nederlandse samenleving. De manier waarop de Creolen zich als de Surinamers zichtbaar hebben gemaakt – én werden gezien door de ontvangende witte samenleving – is natuurlijk maar de helft van het verhaal. Want op welke manier zitten de Hindostanen er nu zelf in? Is een cultuur van maatschappelijk succes niet funest voor de bereidheid om risico’s te nemen in andere domeinen? Hindostanen zien vaak een focus op materialistisch welslagen als een drijfveer van menselijke activiteit en wanneer dat welslagen niet lukt, ontwikkelt zich een schaamtecultuur. Maar zijn die materialistische focus en die schaamtecultuur niet evengoed een rem op vooruitgang? Want zonder risicobereidheid is er veel wat niet bereikt wordt. Kenny B heeft lang gepinaard voordat hij in 2015 met zijn nummer ‘Parijs’ de nummer 1-positie van de Top 40 behaalde. Romana Vrede acteerde jarenlang in betrekkelijke anonimiteit voor zij in 2017 de Theo d’Or voor beste vrouwelijke hoofdrol ontving. Minister Franc Weerwind heeft zeven jaar lang als burgemeester eraan gewerkt tot de gemeente Almere een schuld van 100 miljoen had opgebouwd voor hij minister van Rechtsbescherming kon worden.
Ik denk dat de Hindostaanse gemeenschap er weinig mee opschiet om voortdurend met de vinger te wijzen naar de Nederlandse Creolen. Als je als goed geïntegreerde groep al bewezen hebt dat je op tal van domeinen uitstekend meekomt, waarom zou je dan niet uitgaan van je eigen kracht om jezelf ook publiek beter zichtbaar te maken?[10] Eerder zou gezocht moeten worden naar gemeenschappelijke noemers met andere groepen. Niet het antagonisme maar de wederzijde inspiratie en steun kunnen versterkend werken. En dat vraagt van de jongste Hindostanen allereerst om het vizier naar buiten open te zetten.
Toen ik op het lyceum zat in Eindhoven had ik een vriendinnetje dat woonde in Eindhoven-Noord, het stadsdeel Woensel. Zij was erg verknocht aan die grote nieuwbouwwijk en zei me eens, in goed Brabants: “Ik zô nog niet aan den andere kant van Eindhoven wille wonne!” Ik moest vaak aan dat lieve meisje terugdenken toen ik zelf aan de andere kant van Eindhoven was komen wonen. Die andere kant van Eindhoven heette Paramaribo. Overigens had ik zelf toen al lang mijn eerste migratie achter de rug, die van een dorp naar de stad. Ik ontleen dit inzicht aan de dichter Jit Narain die zo lang in deze stad Den Haag heeft gewoond en die eens heeft gezegd: “Mijn eerste migratie was niet van Suriname naar Nederland, maar van boyti naar de stad, van het district naar Paramaribo.”
Culturele manifestaties ontlenen hun samenbindende kracht aan de wens om deel te nemen aan een groepsgebeuren op grond van gevoelens over het nu, die geschraagd worden door een gezamenlijk beleven van historische wortels, zoals verdriet om het verlies van een thuisland.[11] De vraag is hoe diep de eerste en inmiddels ook tweede generatie van in Nederland geboren Hindostanen dat verdriet nog voelt, en hoe sterk India als culturele factor meespeelt. Chan Choenni schrijft daarover:
Een sterke identificatie met India hoeft niet gepaard te gaan met een verlies van identificatie met Suriname. Belangrijker is om vast te stellen dat de Hindostaanse cultuur steeds meer wordt beïnvloed door de Indiase cultuur en dat de Hindostaanse cultuur in Suriname en Nederland steeds meer naar elkaar toe groeien.[12]
De conclusie van Jaswina Elahi en Ruben Gowricharn in dezen luidt wat anders. Zij beschrijven de invloed van Suresh Lalbahadoer, de grote londá ke nác- en ahirwá ke nác-danser, dansen door een als vrouw verklede man die opgevoerd worden bij huwelijken, feesten en festivals. Elahi en Gowricharn zeggen over de opleving van festiviteiten in Nederland waarop een danser als Lalbahadoer optreedt:
Ze zijn grotendeels ontdaan van hun religieuze karakter, ze zijn happenings geworden die niet alleen voor entertainment zorgen, maar steeds meer de Hindostaanse identiteit uitdragen.[13]
Dit is een opmerkelijke vaststelling. Londá ke nác was vroeger natuurlijk ook een vorm van entertainment, maar dan bij hindoerituelen en die rituelen droegen natuurlijk de Hindostaanse identiteit uit. Maar nu, ontdaan van de religieuze context, komt die Hindostaanse identiteit scherper op de voorgrond. Ik denk dat je dat zou kunnen vergelijken met allerlei vormen van cultuur en folklore die niet meer vastzitten aan oude contexten en daardoor juist een scherpere specifieke groepsinvulling krijgen. Frau Antje in haar Volendamse outfit kom je in Nederland ook nergens meer tegen, maar is uitgegroeid tot hét logo van de Hollandse export, en kan ook worden aangetroffen in Japan waar hoogtechnologische Nederlandse producten worden gepresenteerd.
De geciteerde zin van de beide sociaal-wetenschappers is ook in andere zin interessant. Normaal gesproken betekent assimilatie van een immigrantengroep cultuurverlies. Immigranten passen zich aan in taal, in kleding, in eetgewoonten, in gedrag en in nog tal van andere zaken meer. De Aziatische gemeenschap in de Verenigde Staten bijvoorbeeld is zo groot en invloedrijk dat hele domeinen van de economie en wetenschap aan de westkust beheerst worden door Amerikanen van Aziatische komaf, wier voorouders al rond 1900 zich vestigden in Californië. Maar Elahi en Gowricharn zeggen iets anders. Zij stellen vast dat assimilatie betekent dat bepaalde cultuurkenmerken niet verdwijnen maar een andere inhoud krijgen. De londá ke nác is zo specifiek Hindostaans dat die onmogelijk met andere groepen geïdentificeerd kan worden, en blijft juist om die reden voortleven, zij het in geseculariseerde vorm.
Uit dit alles kan volgens mij maar één conclusie getrokken worden: jonge Hindostanen, ken uzelf, ken uw tijd, ken uw geschiedenis, kijk ernaar met respect, met ontroering èn met een kritisch oog.[14] Kleur eens een keer niet binnen de lijntjes. Kijk naar buiten en zie vooruit. Dat kan breed worden opgevat, maar als man van de literatuur zeg ik, en dat zeg ik niet als eerste: de ziel van een volk is enkel te ontdekken in wat dat volk heeft voortgebracht aan verhalen, aan gedichten, aan romans. Lees je eigen grote dichters als Jit Narain, Shrinivási en Chitra Gajadin die het leed van je grootouders verwoordden, maar lees ook Tagore, de Indische dichter die kritischer was dan menigeen denkt. Lees je eigen romans als Leo Ferriers Átman, Bea Vianens Sarnami, hai, Rihana Jamaludins Kuis, maar lees ook de net vertaalde roman Stille Winden, Droge Zeeën van Vinod Busjeet, een ontwikkelingsgeschiedenis uit Mauritius die perspectieven opent die je eigen geschiedenis scherpere contouren kan geven. Lees de biografie die Karin Amatmoekrim over Anil Ramdas heeft geschreven onder de titel In wat voor land leef ik eigenlijk? en die zij op 26 september als haar proefschrift zal verdedigen, lees hoe hij als immigrant zich trachtte staande te houden in die verwarrende driehoek tussen India, Suriname en Nederland, lees, huiver en leer ervan. Of lees een van de al dan niet gefictionaliseerde immigratiegeschiedenissen die de laatste vijf jaar zijn verschenen, zoals Uit de klei van Saramacca van K.R. Sing, De goudsmid van Ruben Gowricharn of Ruud Chanders Gevangen in een web van zwarte letters.
Is er iets tegen zakelijkheid, economische welvaart en financieel gewin? Niets. Respecteer de economische cijfers maar laat de literaire ontroering toe.
Foto’s: Ranjan Akloe
Noten
[1] In de eerste Jit Narainlezing (Van Kempen 2018) heb ik betoogd dat de Brits-Indische contractmigratie al vijf jaar eerder een aanvang had genomen dan altijd wordt vermeld, dus in 1868 in plaats van 1873, onder exact dezelfde contractvoorwaarden voor Brits-Indiërs die via Caraïbische (ei)landen Suriname bereikten; de eerste Hindostaan is al vóór 1873 op Surinaamse bodem geboren. Maar ik laat deze kwestie hier nu rusten.
[2] Zowat alle recente historische studies over Hindostanen, zoals die van Bhagwanbali 2021,gaan in op de verschillen tussen slavernij en contractarbeid, de recentste is die van Elahi & Gowricharn 2023: 21-44, 181-183.
[3] Elahi & Gowricharn 2023: 12-13. Francio Guadeloupe 2010 en 2012 heeft serieuze bezwaren ingebracht tegen het begrip etniciteit opgevat als ‘ras’.
[4] Van de 7,5 miljoen inwoners van Londen is ca. 1 miljoen van Brits-Indische afkomst. Uitgaande van 1 % kapitaalkrachtige Brits-Indiërs (dus 10.000) en van ca. 2,5 miljoen panden in Londen, komen we met het voorbeeld van Karan en Harpreet op 5 jaar, al lijkt de aanwas van hun portfolio wel zeer uitzonderlijk.
[5] De cijfers bij Autar 1990 over de jaren ’80 van de 20ste eeuw gaven nog niet zo’n rooskleurig beeld. Choenni 2014: 115 vermeldt dat in 2006 21 % van de Hindostaanse volwassenen een hoog opleidingsniveau had (hbo/vwo) tegen 20 % van de Creolen, maar dat zij toen nog wel achterliepen in lagere onderwijsniveaus. Over de periode 2008-2011 vermeldt Mingoen 2023 als cijfers: Javanen 24,6%, Hindostanen 22,9%, Creolen 23,4% en als gemiddelde voor heel Nederland 29,2%; op andere onderwijsniveaus ontlopen de groepen elkaar niet sterk. Helaas zijn er geen cijfers van na 2011 hierover bekend, mede omdat Hindostanen niet onderscheiden worden van andere Surinamers.
[6] Ik ontleen de gedachten in deze passage over woke en protestantisme aan Buruma 2023, maar hij maakt niet de links met de Afro-Surinamers en geeft er niet de draai aan met de Hindostanen zoals ik dat doe.
[7] Ik heb daarover geschreven in Van Kempen 2022. Over de woke beweging in bredere zin in Van Kempen 2022.
[8] Men zie de artikelen van Bhikhie 2023, Olivieira 2023 en de reactie daarop van Gowricharan 2023.
[9] Het gesprek op Radio 1 bij Onvoltooid Verleden Tijd van 4 juni 2023. Het gesprek is hier na te luisteren: https://www.nporadio1.nl/fragmenten/ovt/f8169378-4c6d-4c73-92ef-67814fdd9079/2023-06-02-pravasi-din-150-jaar-hindostaanse-migratie
[10] Anita Ramcharan toont met haar te verschijnen proefschrift Een cultuur vol liederen of liedkunst vol cultuur; De positie van de vrouw in Hindostaanse liedkunst hoe belangrijk vrouwen die optreden bij de rituelen van geboorte, huwelijk en dood zijn geweest in het proces van Hindostaanse groepsvorming.
[11] Elahi & Gowricharn 2023: 151,
[12] Choenni 2022: 331.
[13] Elahi & Gowricharn 2023: 152.
[14] Inderdaad: ik benoem hier niet de taal, het Sarnámi, die onder jonge Hindostanen in Nederland steeds minder goed beheerst wordt en die – hoezeer ik dat ook betreur – op termijn het gevaar loopt te verdwijnen; ik schreef erover in Van Kempen 2017 en 2019.
Literatuur
Krishna Autar, ‘Onderwijssituatie.’ In: Corstiaan van der Burg, Theo Damsteegt en Krishna Autar (red.), Hindostanen in Nederland. Leuven/ Apeldoorn: Garant, 1990, pp. 160-173.
Radjinder Bhagwanbali, De tot koelie gemaakten. Den Haag: Amrit, 2021.
Avinash Bhikhie, ‘Erken ook de koloniale uitbuiting van Hindoestanen, die begon na de afschaffing van de slavernij.’ In: de Volkskrant, 1 juli 2023.
Ian Buruma, ‘De verkeerde klassenstrijd.’ Vertaling Nicolette Hoekmeijer. In: De Groene Amsterdammer, 10 augustus 2023, pp. 30-34. Ook in: De Standaard Weekblad, 26 augustus 2023, pp. 28-35.
Vinod Busjeet, Stille Winden, Droge Zeeën. Een roman. Vertaling Kanta Adhin, Carlijn Tetteroo en Walter Palm. Den Haag: Sampreshan, 2023.
Ruud Chander, Gevangen in een web van zwarte letters. Z.p.: Boekenbent, 201.
Chan E.S. Choenni, Hindostaanse Surinamers in Nederland 1973-2015. Arnhem: LM Publishers, 2014.
Chan E. S. Choenni, Geschiedenis van Hindostanen 1873-2015. India – Suriname – Nederland. Den Haag: Sampreshan, [2021].
Ruben Gowricharn, De goudsmid; Marginalisering en veerkracht van een Hindostaanse familie. Zutphen: Walburgpers, 2021.
Ruben Gowricharn, ‘Kleine groep claimt slachtofferschap slavernij.’ In: De Kanttekening, 29 juni 2023. (https://dekanttekening.nl/opinie/kleine-groep-claimt-slachtofferschap-slavernij/)
Francio Guadeloupe, Adieu aan de Nikkers, Koelies en Makambas: een pleidooi voor de deconstructie van raciaal denken binnen de Nederlandse Caribistiek. Totemboek: Amsterdam, 2010.
Francio Guadeloupe, ‘Geloof in ras is onuitroeibaar.’ In: www.socialevraagstukken.nl, 24 april 2012. Ook in: Caraïbisch Uitzicht, 27 april 2012 (https://werkgroepcaraibischeletteren.nl/geloof-in-ras-is-onuitroeibaar/).
Michiel van Kempen, ‘Sarnámi literatuur, 31 jaar later.’ In: Rabin S. Baldewsingh, Naushad Boedhoe & Bris Mahabier (red.), Sarnámi; een kleine taal met een grote opgave. Den Haag: Surinen, 2017, pp. 145-164.
Michiel van Kempen, Herinneren, verbeelden, begrenzen. 150 jaar Hindostanen hier en daar. Eerste Jit Narain Lezing. Den Haag: Curatorium Jit Narain Lezing en Jit Narain Cultuurprijs, 2018.
Michiel van Kempen, ‘Sarnámi literatuur: quo vadis?’ In: Rabin S. Baldewsingh, Naushad Boedhoe, Bris Mahabier (red.), Sarnámi Sanskirti 2; Enkele facetten van de Hindustaanse geschiedenis en cultuur in Suriname en Nederland. Den Haag: Surinen, 2019, pp. 279-388.
Michiel van Kempen, ‘On the Use of Dutch “Slaaf” and “Totslaafgemaakte”.’ In: Against Better Judgement: Rethinking Multicultural Society. Liber Amicorum: In Honour of Professor Dr Ruben Gowricharn. Edited by Jaswina Elahi, Sandra Trienekens and Hans Ramsoedh. Leiden/Boston: Brill, 2022, pp. 65-75. Ook op Caraïbisch Uitzicht, 21 mei 2023 (https://werkgroepcaraibischeletteren.nl/on-the-use-of-dutch-slaaf-and-totslaafgemaakte/).
Michiel van Kempen, ‘Ik dank u voor het wakker worden; Literatuur als droom en toe-eigening.’ In: De Parelduiker, jrg. 28 (2023), nr. 2, pp. 19-35.
Bris(path) Mahabier, ‘Surinaams-Hindoestaanse identiteit; Reflecties op mijn culturele eigenheid.’ In: Caraïbisch Uitzicht, 2 oktober 2018. (https://werkgroepcaraibischeletteren.nl/surinaams-hindoestaanse-identiteit-reflecties-op-mijn-culturele-eigenheid/)
Hariëtte Mingoen, ‘Beeldvorming en feiten over de contractarbeid van Javanen in Suriname.’ In: Caraïbisch Uitzicht, 14 augustus 2023 (https://werkgroepcaraibischeletteren.nl/beeldvorming-en-feiten-over-de-contractarbeid-van-javanen-in-suriname/)
Jürgen Olivieira, ‘Contractarbeid is onvergelijkbaar met trans-Atlantische slavernij.’ In: De Kanttekening, 16 juni 2023. (https://dekanttekening.nl/opinie/contractarbeid-is-onvergelijkbaar-met-trans-atlantische-slavernij/)
Anita Ramcharan, Een cultuur vol liederen of liedkunst vol cultuur; De positie van de vrouw in Hindostaanse liedkunst. Diss. Utrecht, te verschijnen 2023.
K.R. Sing, Uit de klei van Saramacca; Een Surinaamse familiegeschiedenis. Amsterdam: Boom, 2019.