Recensie boek Ruben Gowricharn: De Goudsmid. Marginalisering en veerkracht van een Hindostaanse familie

Dr. Hans Ramsoedh

Veel (wetenschappelijke) boeken over, bijvoorbeeld, Hindostanen blijven steken in het Grote Verhaal met daarbij veel tabellen en grafieken. Deze werken richten zich op de grootste gemene deler en zijn over het algemeen vooral generalisaties. Personen krijgen geen gezicht en hun strijd om het bestaan wordt nauwelijks in beeld gebracht. Waar personen wel een gezicht krijgen is in mijn visie sprake van Kleine Verhalen. Kleine verhalen kunnen ook grote verhalen worden van kleine mensen zoals in het boek De Goudsmid van Ruben Gowricharn.
De Goudsmid is een geschiedenis van de familie Parmeswar Gowricharn (ook geschreven als Parmessar) en handelt in hoofdzaak over vader Parmeswar en zijn zoon, de auteur Ruben Gowricharn. Zijn vader was een gerespecteerde goudsmid die na een succesvolle start later marginaliseerde, aan alcohol verslaafd raakte en uiteindelijk door suïcide een eind aan zijn leven maakte. Daarnaast is ook moeder Soersatie Gowricharn-Ramdajal in beeld, zij het minder prominent dan vader en zoon.

Goudsmid Parmeswar 
Vader Parmeswar (1921-1989) is opgegroeid te Langa­dam (Weg naar Uitkijk) waar hoofdzakelijk klein­land­bouwers wonen. Hij heeft echter weinig affiniteit met de landbouw en na in de leer te zijn geweest bij een goudsmid in de buurt, vestigt hij zich begin jaren vijftig met zijn vrouw en dochter in een huurwoning aan de Willemstraat in Paramaribo-Zuid in de omgeving van Poelepantje. In de hoofdstad worden later nog vier kinderen geboren. Hier gaat Parmeswar als goudsmid aan de slag waarbij de woonkamer als goudsmederij dienst doet. Ook moeder Soersatie is actief in de smederij. Zij doet voornamelijk het lichte werk, evenals het inmiddels zevenjarige (!) tweede kind en oudste zoon Ruben. Vanaf zijn elfde jaar zou Ruben als zelfstandig werkende goudsmid  functioneren. In de Willemstraat bouwt Parmeswar zijn smederij uit. Klanten en collega’s in de goudsmidbranche prijzen hem om zijn vakmanschap en hulpvaardigheid. Zijn reputatie als goede goudsmid is primair gebaseerd op zijn vakman­schap en minder op zijn ondernemerschap. Dat laatste is volgens de auteur zijn zwakke kant hetgeen hem later parten zou spelen.
Het gaat Parmeswar, altijd een vilthoed op en witte kleren aan, goed met de smederij. In 1961 verhuist het gezin naar de Calcuttastraat, enkele kilometers verderop. Deze verhuizing is echter een misrekening. In tegenstelling tot de Willemstraat is de Calcuttastraat met het openbaar vervoer moeilijk te bereiken. Hij verliest een groot deel van zijn klanten en er komen geen nieuwe klanten erbij. Uit nood begint Parmeswar naast zijn werk als goudsmid aan huis een ‘Ons belang’, een winkeltje voor de verkoop van groente en fruit. Dit leidt echter niet of nauwelijks tot een verbetering van de financiële situatie van het gezin. Langzaam neemt de alcoholconsumptie van Parmeswar toe. Tot overmaat van ramp staat op een avond een neef van hem voor de deur die het aan Parmeswar geleende bedrag van dertigduizendgulden (het equivalent van Nf zestig­duizend­gulden in die jaren) komt ophalen en dreigt met beslaglegging op het huis. Dit is een onaangename verrassing voor Soersatie die niet op de hoogte is van de lening: was de lening bedoeld om het erf aan de Calcuttastraat te kopen en het huis te bouwen of was het bedoeld om de inkomensval te compenseren? Ondanks haar aandringen krijgt Soersatie geen duidelijkheid over de lening. Aanhoudende ruzie en spanning zijn het gevolg. De alcoholconsumptie van Parmeswar neemt toe en voor het gezin Gowricharn raakt de spiraal naar beneden in een hogere versnelling. Duidelijk is dat het erf en het huis moeten worden verkocht om de schuld af te betalen. Soersatie neemt vervolgens het drastische besluit om Parmeswar te verlaten. Het wordt geen formele, maar een sociale scheiding. Ze kan terug naar de Willemstraat maar niet in de woning die ze eerder bewoonde, want die was al verhuurd. De eigenaar, die blijkbaar met Soersatie en haar vijf kinderen te doen heeft, laat in hoog tempo een kleine woning op het erf bouwen, een houten barak van vijf bij drie meter. Het huis aan de Calcuttastraat wordt verkocht en Parmeswar verandert in een zwerver. Hij slaapt op toonbanken van de noodmarkt. Zijn oude klanten op de fiets bezoekend probeert hij nog geld te verdienen , maar het gebeurt ook dat hij meegenomen sieraden verpandt om zijn alcoholverslaving te kunnen betalen. Daarnaast probeert hij nog op andere manieren aan geld te komen door lege flessen te verzamelen en het statiegeld te innen of door allerlei klusjes uit te voeren.

Na de sociale scheiding ontstaat er vanuit de directe sociale omgeving langzaam druk op Soersatie om Parmeswar weer in huis te nemen. Dat gebeurt ook, maar alleen niet in het gezinshuis. Hij installeert zich op het erf achter de gezinswoning in een oud gebouwtje van drie bij twee meter. Zo nu en dan heeft hij werk als goudsmid maar hij stelt ook nu veel klanten teleur doordat hij sieraden verpandt voor zijn alcohol­verslaving. De ruzies tussen Soersatie en Parmeswar nemen toe en de politie moet er soms aan te pas komen. De kinderen generen zich voor hun vader en de schaamte groeit bij hen soms uit tot een ‘verlammende intensiteit’ (p. 88). Hierover schrijft de auteur: ‘Wij wilden een vader, maar tegelijkertijd schaamden we ons voor hem. Wij groetten hem niet, maakten geen praatje en gaven geen blijk van herkenning of blijdschap. Wij negeerden hem zoveel mogelijk. Zijn aanwezigheid was echter in ons gedrag gegrift, zij het in negatieve zin, als iemand met wie we niet blij waren, en erger, als iemand die niet bestond (p. 90/91). Jaren later, na de zoveelste ruzie en nadat hij wederom door de politie is meegenomen krijgt hij op het politiebureau last van heftige krampen in de maagstreek. Hij wordt overgebracht naar het ziekenhuis en daar vertelt hij Soersatie dat hij zoutzuur heeft ingenomen. De hulp in het ziekenhuis komt echter te laat en hij overlijdt op 9 februari 1989, een dood die de auteur als een ‘verlossing’ beschouwt, in de eerste plaats voor de goudsmid, daarna voor zijn echtgenoot en rest van de familie (p. 136).

Zoon Ruben 
Zoon Ruben (1952) is de andere hoofdpersoon in dit boek. Vanwege zijn werkzaamheden in de smederij van zijn vader is bij hem sinds zijn zevende jaar van een onbekommerde jeugd geen sprake. De dagelijkse praktijk betekent voor hem na schooltijd eten, op adem komen, huiswerk maken en vervolgens aanschuiven aan de werktafel van de smederij in de woonkamer: het is niet zozeer een arbeidslust die Ruben ontwikkelt maar eerder een arbeidsplicht zoals hij schrijft. Als Soersatie met haar vijf kinderen in 1963 Parmeswar verlaat en terug gaat naar de Willemstraat betekent dat voor haar een enorme last om voor haar gezin zorg te dragen. Het is een periode van hosselen en pinaren. Soersatie kan niet terugvallen op sociale bijstand en zij heeft nauwelijks inkomsten. Eten is er niet altijd. Over deze periode schrijft de auteur dat het enige dat langdurige en diepe sporen in hem achterliet was de honger en de schaamte die hij daarbij voelde: ‘Die schaamte grensde aan een soort vernedering, alsof je je voor je armoede moest schamen en die zoveel mogelijk voor anderen moest verbergen’ (p. 74). Het gezin overleeft die periode door hulp van buren en familie en doordat de oudste zus na afronding van de muloschool een jaar later gaat werken als leerling-verpleegster. Een groot deel van haar salaris draagt zij vervolgens aan het gezin af. Op elfjarige leeftijd gaat Ruben (hij zit inmiddels in de eerste klas van de mulo) na schooltijd en op de zaterdagen werken als goudsmid bij een Chinese juwelier. Zijn inkomen, in het begin een weekloon van Sf 2,50 en later oplopend tot Sf 5, betekent een tweede inkomstenbron voor de familie. Nadat hij de mulo heeft afgerond heeft hij verschillende banen en in de avond volgt hij lessen judo en taekwondo. Doordat hij een van de beste leerlingen is mag hij van de leraar eigen schooltjes draaien waardoor hij wat extra geld kan verdienen.

Ruben wil verder met zijn opleiding. Hij vraagt de exameneisen voor het havo op, koopt de boeken die in het examenjaar worden behandeld en bereidt zich voor op het eindexamen havo dat hij met succes afrondt. Hetzelfde doet hij met het atheneum. In 1973 behaalt hij zijn atheneumdiploma en vertrekt vervolgens naar Nederland om sociologie te studeren. Het is aanvankelijk tegen de wil van zijn moeder. Ze voelt zich misschien niet alleen in de steek gelaten, zoals de auteur schrijft, ze zal een deel van de gezinsinkomsten missen en de bescherming tegen haar echtgenoot zal ook wegvallen. Voor Ruben is het belangrijkste motief, naast de studie, om te ontsnappen aan de situatie thuis; een vlucht. Dankzij de studie sociologie krijgt hij, zoals hij schrijft, inzicht in hoe zijn ouderlijk gezin zo fragiel is geworden. En wat belangrijker is: hij voelt zich steeds meer solidair worden met zijn vader: ‘Ik begreep beter wat hij had moeten incasseren, hoeveel veerkracht dat hem gekost moest hebben, hoe hard en teleurstellend het leven voor hem geweest moest zijn’ (p. 109). Hij rondt zijn studie sociologie af en doet daarnaast de masterstudie economie. Vervolgens werkt hij naast zijn baan in de avonduren aan een proefschrift. De familie is trots op hem. Die trots blijkt ook als hij in 1991 promoveert. Hij hoort zijn moeder tegen zijn zus zeggen: ‘Hij gaat de naam van de familie hoog houden’, een opmerking waarin, zoals de auteur schrijft, ‘de behoefte aan compensatie voor de geschonden familienaam tot uiting komt’ (p. 157). Na de studie heeft hij verschillende banen waaronder die van onderzoeker bij de Sociale Dienst in Rotterdam. Hij bekleedt later als hoogleraar verschillende leerstoelen, waaronder in die in Tilburg en aan de VU in Amsterdam. De goudsmid die het uiteindelijk schopt tot professor. Mooier kan het verhaal niet zijn.

Prof. Ruben Gowricharn en prof. Louk De La Rive Box

Moeder Soersatie
Naast de hierboven beschreven twee hoofdpersonen is moeder Soersatie (1928- 2001) ook een van de hoofdpersonen in dit boek, zij het dat zij minder prominent aanwezig is. Dit hangt samen met het feit dat in dit boek de focus ligt op de herwaardering van de goudsmid Parmeswar. Soersatie is een religieuze persoon met een zachtaardig karakter. Zij kan echter ook ontvlammen als zij zich door haar man in de hoek gedrukt voelt. In de loop van de jaren wordt ze steeds minder expressief. Ze gedraagt zich steeds meer als iemand die geslagen is door het leven. Soersatie verwacht ook weinig van de toekomst. Zij ondergaat haar lot gelaten. Dit schrijft zij toe aan karma. Zij komt ook naar voren als een persoon die ondanks alle pijn en vernedering loyaal is gebleven aan haar echtgenoot. Die loyaliteit blijkt ook uit het feit dat zij het, ondanks alles, belangrijk vindt dat haar kinderen van hun vader houden. Soersatie als slachtoffer van het drama van haar echtgenoot is slechts de ene kant van de medaille. De andere kant is Soersatie als de krachtige vrouw die haar vijf kinderen door de stormen weet te loodsen en dankzij haar sociale netwerk (buren en familie) het hoofd boven water weet te houden. Als zij terugkeert naar de Willemstraat spaart zij in een havermoutblik van Quaker Oatesletterlijk dubbeltje voor dubbeltje. Het sparen gebeurt in het diepste geheim. Met het gespaarde geld slaagt zij erin in een andere wijk een erfje te kopen en een huisje neer te zetten, ‘een ongelooflijke prestatie van zuinigheid, spaarzaamheid en doelgerichtheid’, zoals de auteur schrijft (p. 87). Haar steun en toeverlaat is haar oudste dochter Elsje die na de muloschool afziet van verder studeren en besluit te gaan werken in de verpleging, een verplichting die ze als oudste kind voelt en waaraan zij moeiteloos gevolg geeft. Na de dood van Parmeswar lukt het de kinderen, die zich inmiddels in Nederland hebben gevestigd, hun moeder naar Nederland over te laten komen. Vanwege allerlei ziektes wordt zij uiteindelijk in een verzorgingstehuis opgenomen. In dit tehuis is ze echter alles kwijt wat nog zin gaf aan haar leven. Ze overlijdt op 6 juli 2001.

Schrijven als een vorm van bevrijding 
Dertig jaar na de dood van Parmeswar (circa 2020) neemt de auteur het initiatief om een boek te schrijven over vader Parmeswar. Er is bij hem langzamerhand sprake van een kentering waarbij schaamte verandert in acceptatie en in zekere mate ook in waardering. Op een familiebijeenkomst bespreekt hij de eerste versie van het manuscript. Er tekenen zich binnen de familie verschillen af, verschillen die samenhangen met leeftijd, beleving en identificatie. Twee kwesties houden de gemoederen bezig: de kwestie van zelfdoding en of het boek wel of niet gepubliceerd moet worden. De laatste kwestie is direct verbonden met de angst voor geroddel in de Hindostaanse gemeenschap. Door die bespreking is het beeld van de vader een beetje gunstiger geworden, uitgezonderd de twee dochters. Dit geldt met name voor de auteur zelf die van zijn vader een positief beeld ontwikkelt dat voortkomt uit de erkenning dat hij ondanks diens val ook goede eigenschappen bezat. Deze positieve eigenschappen heeft hij van hem geërfd en geleerd en zijn hem in zijn latere leven ten goede gekomen: voldoening bij geleverde prestaties, werklust en doorzettingsvermogen. Hij vindt de ‘straf’ die de rest van het gezin de vader oplegde ‘ronduit wreed’ en dat zijn vader van het gezin meer medeleven en ondersteuning verdiende dan hij heeft gekregen. Maar of hij het dan gered zou hebben is voor de auteur onzeker.

Ik ontkom niet aan de indruk dat het schrijven van dit boek voor de auteur een vorm van bevrijding (catharsis) is geweest en daarmee ook voor hem een louterend proces was: schrijven als traumaverwerking en om met terugwerkende kracht grip te krijgen op zijn jeugd en de relatie met zijn vader. Een schrijfproces dat de auteur zelf omschrijft als een ‘intense emotionele reis’ (p. 140). Hij wilde niet geknakt en vol schaamte door het leven gaan. Het schrijven van dit boek bevrijdde hem, zoals hij schrijft, van het schaamtegevoel waarmee hij lange tijd had rondgelopen (p. 141). Al die jaren heeft de familie Gowricharn geleefd met de wetenschap en het gevoel dat zij gestigmatiseerd was: de marginalisering van het gezin en de armoede die hiervan het gevolg was, het alcoholisme en het zwerversbestaan van de vader, zijn suïcide en vooral de schaamte die hieruit voortvloeide. De kinderen namen de vader als persoon kwalijk dat hij ‘schande’ over de familie had gebracht, zijn gezin sociaal en moreel daardoor klein was gemaakt en op achterstand gezet. De kinderen zwegen hem dood.

Meer dan alleen een familiegeschiedenis
Wat de auteur ook duidelijk wil maken is dat De goudsmid meer is dan alleen maar een geschiedenis van de familie Gowricharn. Met andere woorden, het is geen particulier verhaal omdat dergelijke familietragedies geen individuele ervaringen zijn maar zich in allerlei vormen breder in de samenleving voordoen. Binnen veel gemeenschappen worden pijnlijke zaken eerder doodgezwegen dan dat zij in alle openheid en zonder gene worden besproken. Tapu sjén [bedek je schande/de vuile was binnen houden] en manái ká bolí [wat zullen de mensen niet zeggen] zijn daarbij normerend. De auteur bestempelt de Hindostaanse gemeenschap als een ‘mooi-weer-gemeenschap’ (p.162). Met dit boek over zijn vader wil de auteur het taboe onder Hindostanen onder meer over marginalisering, armoede, sociale val, alcoholisme, suïcide doorbreken.

Na het lezen van De goudsmid moest ik terugdenken aan de met literaire prijzen bekroonde boeken als Angela’s ashesuit 1996 [Ned vertaling De as van mijn moeder] van de Iers-Amerikaanse schrijver Frank Mc Court en Shuggie Bain uit 2020 van de Schots-Amerikaanse schrijver Douglas Stuart waarin opgroeien in een cultuur van armoede en aan alcohol verslaafde ouder(s) in respectievelijk New York/Ierland in de jaren dertig en Schotland in de jaren tachtig de centrale thema’s zijn. Voor mij persoonlijk onderscheidt De Goudsmid zich van bovengenoemde boeken doordat het heel dichtbij komt omdat haast iedere Surinaams-Hindostaanse familie wel ‘een Parmeswar’ kent.

Tot slot 
De auteur hanteert bij de beschrijving van zijn familiegeschiedenis de sociologische lens. Hij plaatst daarbij een aantal ontwikkelingen (zoals vormen van kapitaal, stijging en daling op de sociale ladder, suïcide, stigmatisering en stereotypering) in een wetenschap­pe­lijk kader. Dit gebeurt in mijn optiek op een wijze die de leesbaarheid voor een breed lezerspubliek niet negatief beïnvloedt.
De Goudsmid is een moedig, openhartig en intrigerend boek dat een breed lezerspubliek verdient, zeker binnen de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap. Het leest vlot waarbij je het zo nu en dan opzij moet leggen om even op adem te komen. Het is vooral een boek over de liefde en waardering van een zoon voor zijn vader ondanks diens sociale val en de schaamte die zijn gezin ten deel viel. Met dit boek heeft Ruben Gowricharn zijn vader en goudsmid Parmeswar een tweede leven gegeven.

Ruben Gowricharn, De goudsmid. Marginalisering en veerkracht van een Hindostaanse familie. Zutphen 2021: Walburgpers. 176 pp. € 19,99. Behalve in de boekhandel te koop, ook via bol.com te bestellen.

TOP