Rákhi: Beschermingskoord
Één van de feesten die niet op bijzonder opvallende wijze worden gevierd, doch die een diepe zin hebben, is de Rakshá-Bandhan of het Rákhi-feest, ook wel Sávani– of Salúno-feest geheten. Evenals met vele andere feesten het geval is, verliest ook van dit feest de oorsprong zich in het grijze verleden van de Indische cultuur. Het religieuze karakter van dit feest is in de loop der eeuwen grotendeels verdwenen: het is min of meer geseculariseerd en heeft ook andere gedaanten en betekenissen aangenomen, waardoor het bij uitstek een symbool van bescherming is geworden. Traditioneel wordt er bij dit feest een koord gebonden om de pols van de persoon, voor wiens bescherming men zich verantwoordelijk voelt of op wiens bescherming men rekent. Vandaar de Sanskrit-naam Rakshá-Bándhná (letterlijk: beschermingsband), welke in het Hindi Rákhi is geworden. In het bijzonder geschiedt dit Rákhi bandhná (binden van het beschermingskoord) door een geestelijke (pandit) om de pols van diens volgelingen (en hun gezinsleden) en door een vrouw (meisje) om de pols van haar (echte of aangenomen) broers. Aangezien de Rakshá-Bandhan op de dag van Púrnimá (volle maan) van de maand Shrávan of Sávan (juli/augustus) plaatsvindt, wordt de Rákhi in het Hindi ook Sávani (en dialectisch Salúno) genoemd. Op deze feestdag trekken priesters en anderen erop uit om de in diverse kleuren uitgevoerde Rákhi’s te binden om de polsen van diegenen, met wie zij op de een of andere wijze door een “beschermingsband” zijn verbonden.
Indráni en Indra
De mythologische achtergrond van de Rakshá-Bandhan gaat terug tot de in de aloude Rig-Veda genoemde ‘hemelgod’ Indra, de verpersoonlijking van de atmosferische krachten van de natuur, die met Thor-Donar (uit de Noordse mythologie) en met Zeus-Jupiter (uit de Grieks-Romeinse mythologie) kan worden vergeleken. (Trouwens de woorden Zeus en Jupiter zijn etymologisch verwant met het Sanskrit Dyaus-Pitar, vader van de hemel). En evenals Thor-Donar en Zeus-Jupiter tegen de hun vijandige machten moesten strijden, was Indra telkens in hevige strijd gewikkeld met asuras en rákshasas, demonen die zijn heerschappij belaagden.
Nu gebeurde het eens, dat Indra weer bezig was een strijd op leven en dood met de rákshasas te voeren, maar deze keer bleef de uitslag verscheidene dagen lang onzeker, zodat Indra zelfs aan zijn overwinning begon te twijfelen. Maar toen kwam zijn lieftallige echtgenote Shachi hem op een originele en typisch vrouwelijke wijze te hulp, waardoor ze hem tot moed en meerdere krachtsontplooiing kon inspireren.
Gedreven door haar grote liefde smeekte Shachi – die meer bekend staat als Indráni of Aindri (d.i. Indras vrouw) – de hulp vanSavitr (de stralende zon) af door het reciteren van de heilige Gáyatri-mantra, waarna ze haar echtgenoot een koord om diens pols bond; en in dit gebaar legde ze al de kracht van haar reine liefde, opdat dit koord haar Indra zou beschermen en naar de overwinning voeren.
Toen Indra opnieuw ten strijde trok, was het hem alsof de draden van de Rakshá-Bandhan een bijzondere kracht uitstraalden, welke zijn gehele lichaam doorstroomde en hem een voordien niet ervaren sterkte en moed verschafte. Het gelukte Indra dan ook de rákshasas een verpletterende nederlaag toe te brengen, waarna hij zegevierend naar Indra-Lok (zijn rijk) terugkeerde, waar zijn liefhebbende eega op hem wachtte.
Gum en Chelá
Het geloof, dat men een persoon, met wie men in emotioneel of spiritueel opzicht is verbonden, tot grotere prestaties kan (en moet) inspireren, leidde reeds in het oude Indië tot diverse gebruiksvormen van de Rakshá-Bandhan, waarvan hier slechts twee worden genoemd, namelijk in de verhouding tussen Guru en Chelá (meester en discipel) en tussen Purohit en Yajmán (priester en gelovige). In oude tijden, toen de belangrijkste onderwijsinstituten (Ashrams en Gurukuls) niet in bewoonde centra (dorpen en steden), maar in de vrije natuur (wouden) lagen, trokken de Rishi’s en Muni’s (wijzen en heiligen) door het ganse Indische subcontinent om de mensen geestelijk op te wekken. Op de volle-maandag van Sávan nu plachten deze geestelijke leraren grote bijeenkomsten in de dorpen te organiseren, waaraan mensen uit naburige (en zelfs verre) plaatsen deelnamen.
Op deze bijeenkomsten bond de Guru (Meester) dan allen, die zich spiritueel aan hem verbonden voelden, de Rakshá-Bandhanom de pols. Want de Guru zou nu moeten doortrekken, doch zijn spirituele kracht en wijsheid zouden niet worden vergeten, daar immers het koord de discipelen niet alleen aan hun geestelijke verplichtingen herinnerde, maar hun ook de kracht verschafte om deze zo goed mogelijk te vervullen.
Het spreekt vanzelf, dat dit gebruik bij de priesters (Purohits of Pandits) navolging vond: op deze dag gingen zij eveneens de Rákhi binden om de polsen van hun gelovigen, die dan door de kracht van dit koord werden beschermd en bezield. Ook in Suriname gaan de pandits op deze dag rond, om volgelingen en hun gezinsleden de gebruikelijke Rákhi om de pols te binden.
In sommige kringen heeft de Rakshá-Bandhan zelfs de functie van een amulet of talisman gekregen: men gelooft namelijk, dat dit koord bescherming tegen boze geesten biedt. Aldus beleeft het volk de Rakshá-Bandhan, die bij religieuze plechtigheden (b.v. hom of havan, het vuuroffer) om de pols van de offeraar (yajmán) wordt gebonden. En dezelfde betekenis wordt door het volksgeloof ook gehecht aan de Rakshá-Bandhan, die bij huwelijken (viváh) gebruikelijk is: door dit koord worden bruid en bruidegom effectief tegen de invloed van boze geesten beschermd!
Karnavati en Humáyún
In de loop der tijden ging men in sommige delen van het onmetelijke Indische subcontinent de beschermende kracht ook op andere wijze beleven. Zo onderging in Rajpútáná (thans de staat Rájasthán) het karakter van de Rákhi een complete verandering en werd het binden van dit koord gezien als een beroep om bescherming, dat door een vrouw of meisje op haar (echte of aangenomen) broer werd gedaan.
De Rájpúts waren (zijn) een ridderlijk volk, en hun vorsten hebben in moeilijke tijden het Indische rijk heldhaftig tegen buitenlandse invallers verdedigd. Wanneer een stad werd belegerd en er geen hoop op overwinning meer bestond, maakten alle mannelijke strijdkrachten zich gereed de poorten te verlaten en strijdend ten onder te gaan, na de vijand zoveel mogelijk verliezen te hebben toegebracht. Maar alvorens zij de stad voor altijd verlieten, werd binnen de muren de Jauhar-ceremonie voltrokken. Wetend dat zij niet levend zouden terugkeren, en niet willend dat hun vrouwen en kinderen een vreselijk lot in handen van de vijand zou treffen, werd het hoogste offer gebracht: de vrouwen en kinderen bestegen zingend en biddend de brandstapel en maakten aldus de mannen geheel vrij om hun laatste strijd te voeren! In de geest van dit ridderlijk volk was deze gedachte van bescherming van de hulpbehoevende in het algemeen en van de wouw in het bijzonder zó supreem, dat de Rájpúts er alles voor over hadden. En een vrouw kon in troebele tijden dan ook altijd met succes een beroep om bescherming doen, vanzelfsprekend eerst op haar broers of neven; maar als ze deze niet had, kon ze bescherming inroepen van een andere man, die haar vanaf dat moment als zijn zuster erkende. Dit beroep op bescherming werd symbolisch door het binden van de Rákhi gedaan. Terecht beroemd is het voorbeeld van koningin Karnavati, die zich door vele vijanden bedreigd voelde en daarom een beroep deed op keizer Humáyún (1530 – 1556), die helemaal in de hoofdstad Delhi troonde. Daartoe zond ze met een speciale boodschapper een Rákhi aan de haar persoonlijk niet bekende keizer, die dit beschermingssymbool direct accepteerde. En Humáyún heeft zich als een echte broer gedragen en zijn zuster Karnavati met inzet van zijn leven beschermd.
Deze historische gebeurtenis toont duidelijk aan, dat de Rákhi de grenzen van ras en godsdiensten transcendeert (want Humáyún was een Mughal en Muslim en Karnavati en Rájpútni en Hindu). En het is deze betekenis van de Rákhi, die vooral in Noord-India wijd verbreid is geworden, om welke reden de Rákhi soms als het “feest van de zusters” (bahinon ká tyauhár) wordt aangeduid.
Ook in Suriname is deze betekenis goed bekend. Heel populair is het lied, waarin de zuster haar broer (bhaiyá mere) vraagt haar niet te vergeten en Rákhi ke bandhan ko nibháná: de door Rákhi geschapen band op de juiste wijze te beleven door zijn verplichtingen na te komen.
Paramaribo, 5 augustus 1968
Bekijk de videoclip op youtube: Bhaiya Mere Rakhi Ke Bandhan Ko Nibhana | Lata Mangeshkar | Chhoti Bahen