Zo een vijftig jaar geleden overleed de eerste Hindostaanse geneeskundige en alom geprezen vouwenarts Rahmat Ali (1912-1975). In de jaren vijftig en zestig was hij vooral onder Hindostaanse vrouwen een begrip in Suriname. Velen werden vaak al op jonge leeftijd zwanger en baarden toentertijd verhoudingsgewijs een relatief groot aantal kinderen. Gezinnen van meer dan tien kinderen waren toen geen uitzondering. Het geboortecijfer onder de Hindostaanse bevolkingsgroep was toen heel hoog en leidde tot een verdubbeling van de Hindostaanse bevolking van 65.000 in 1950 tot 138.000 in 1972. Een deel van de vrouwen had echter te kampen met ziekten aan hun geslachtsorganen alsook last van uitputting. Voorbehoedsmiddelen werden toen meestal niet gebruikt, maar sterilisatie en ‘verwijdering van de baarmoeder’ (bekend als ‘operatie’) werden toegepast. “Laat dokter Ali haar opereren’’ (dokter Ali se operatie kar wade) was een veel voorkomend advies dat werd gegeven aan Hindostaanse vrouwen. Door zijn dienstbare opstelling is Rahmat Ali een voorbeeld geweest voor veel artsen en heeft hij bijgedragen aan de uitstekende reputatie die artsen toen hadden in Suriname.
In dit artikel wordt stilgestaan bij de familieachtergrond en loopbaan van Rahmat Ali alsook zijn onbaatzuchtige houding en verdiensten. Wij plaatsen hem in de bredere context van de diversiteit en emancipatie van de Hindostaanse bevolking in de twintigste eeuw en, in het bijzonder, van de groep van Hindostaanse moslims.
Hindostaanse moslims
Rahmat Ali behoorde tot de kleine groep Hindostaanse moslims. Deze vormde ongeveer 17,5% van de Hindostaanse contractarbeiders. Naar schatting bedroeg het aantal ongeveer 6.000 op de ruim 34.000 Hindostaanse immigranten. Moslimvrouwen die in pardá/purdah (gesluierd en afgezonderd van het openbare leven) leefden werden niet geselecteerd voor emigratie uit India. Men moest immers gedurende het emigratietraject maandenlang de openbare ruimte delen met (vreemde) mannen. Wel is er een klein aantal moslimechtparen gemigreerd naar Suriname. Veel moslimmannen trouwden tijdens de contracttijd met hindoevrouwen die vervolgens werden bekeerd tot de islam. Er bestaan echter geen betrouwbare cijfers van het aantal hindoe-moslim huwelijken en bekeringen. In 1971 waren er naar schatting bijna 25.000 Hindostaanse moslims (17,5% van de 138.000 Hindostanen). Volgens de (laatste) volkstelling uit 2012 was het aandeel van Hindostaanse moslims onder de 148.443 Hindostanen in Suriname gedaald tot 13 procent; dat komt neer op ongeveer 20.000 Hindostaanse moslims.
De verhoudingen tussen hindoes en moslims waren tot de jaren dertig van de twintigste eeuw in Suriname goed. Men leefde als ‘broeders en zusters’ met elkaar samen. Begin jaren dertig ontstond echter een verwijdering tussen beide gemeenschappen, onder meer vanwege pogingen van enkele hindoevoormannen tot bekering van moslims tot hindoes (de zogeheten shuddhi). Ook begonnen enkele moslims koeien te slachten tijdens het islamitische offerfeest. Uit respect voor hindoes voor wie koeien heilige dieren zijn, werden tot en met de jaren twintig in Suriname geen koeien geslacht door Hindostaanse moslims. Er was zelfs sprake van een boycot door hindoes van moslims. In 1943 normaliseerden de verhoudingen met af en toe wat rivaliteit. Over het algemeen kan worden gesteld dat tot op heden de relaties tussen hindoes en moslims binnen de Hindostaanse gemeenschap harmonieus zijn gebleven in Suriname.
Emancipatoire rol
Na de contracttijd heeft deze groep Hindostanen op drie terreinen een belangrijke rol gespeeld bij de inburgering en vooruitgang van Hindostanen. Vooral na de Tweede Wereldoorlog waren veel Hindostaanse moslims actief in het zakenleven, in het bijzonder de handel. Bekend waren bijvoorbeeld de grote (textiel) winkels als Khan Bros en winkel Oemar. Maar zij waren ook actief in bedrijven bij wegenbouw en infrastructurele werken, zoals het bedrijf Baitali (dat nog steeds bestaat) en de bedrijven van de gebroeders Sahoer en Jahoer Dahoe. Op politiek terrein waren de gebroeders Asgar en Ashruf Karamat Ali zeer actief. Zij werden echter in verband gebracht met corruptie en mede daardoor was de reputatie van politici van Hindostaanse moslimhuize minder florissant. Niettemin hadden Hindostaanse moslims toen gezien hun geringere getalsmatige omvang verhoudingsgewijs veel politieke invloed.
De medische sector is de derde sector waar Hindostaanse moslims verhoudingsgewijs een bijzondere rol hebben gespeeld. De reputatie van Hindostaanse moslims werkzaam in de medische sector was toentertijd zeer positief. Zij stonden te boek als zeer gerespecteerde en onbaatzuchtige medici Vooraanstaand was natuurlijk dr. Rahmat Ali, maar genoemd kunnen bijvoorbeeld ook worden de artsen Samuel Kafiluddi, gebroeders Jamaludin en later Khalil Ghafoerkhan en John Sadiek. Ook de jongste broer Karamat Ali (Hanief) had een uitstekende reputatie als arts en later hoogleraar.
Het was vóór de Tweede Wereldoorlog voor Hindostanen vrij lastig om door te dringen tot de hogere beroepen. Om notaris, advocaat (toen praktizijn), hoofdonderwijzer of landmeter te worden werd een mondeling eindexamen afgenomen. Witte mannen en degenen behorend tot lichtgekleurde elite bepaalden in feite wie slaagde. Uit ervaringen van vooraanstaande personen als C.R. Biswamitre, dr. ir. F. Essed en Mr. A. Saheblal bleek dat Afro-Surinamers en Hindostanen werden gediscrimineerd.
Voor toelating tot de Geneeskundige School gold een schriftelijk examen met een examennummer voor kandidaten. Dat was een eerlijker selectiesysteem dan een mondeling examen. Met een toenmalig mulodiploma kon men het zware toelatingsexamen afleggen voor de Geneeskundige School. Er werd slechts een beperkt aantal kandidaten toegelaten. De afgestudeerden waren officieel Geneeskundige, in de volksmond dokter genoemd. Behalve het schoolgeld voor de mulo, moest ook voor de opleiding aan de Geneeskundige School een fors bedrag worden betaald. Het was dus ook in financieel opzicht voor een kleine groep weggelegd om destijds Geneeskundige te worden.
Grootouders en moeder
Rahmat Ali werd geboren op 8 november 1912 en behoorde tot de derde generatie Hindostanen in Suriname. Zijn grootouders waren afkomstig uit India; zij behoorden tot de zogeheten pioniersgeneratie, de eerste generatie Hindostaanse immigranten die als contractarbeiders tussen 1873 tot 1890 arriveerden in Suriname. Vergeleken met de Hindostaanse immigranten die daarna arriveerden had de pioniersgeneratie een zwaarder bestaan op de plantages. Omdat Rahmat Ali was geboren tijdens de contracttijd (1873-1920) kende hij de situatie van Hindostaanse contractarbeiders goed. Zijn familie was echter toen al voornaam en bemiddeld. Het schoolgeld voor zijn opleiding kon worden betaald.
Rahmat Ali groeide op in het district Commewijne op de gouvernementsplaats Nieuw Amsterdam. Hij heeft zijn grootouders gekend. Zijn náná (maternale grootvader) was de bekende zakenman Khoonj Behary Singh uit India. Meer specifieke gegevens over hem zijn niet gevonden in de Hindostaanse database van het Nationaal Archief. Wel is bekend dat hij in 1933 Nederland heeft bezocht. Hij vertrok met het schip Rensselaer en kwam terug met het schip Oranje Nassau. Hij was hindoe en zijn vrouw Booleah (ingeschreven in het algemeen register van immigranten uit Brits-Indië, onder nummer 41/L) was moslim. Hun dochter Bathoolum (Batoelan) was de moeder van Rahmat Ali. Zijn náná en nánivormden dus een gemengd hindoe-moslim echtpaar. Rahmat Ali werd door zijn moeder als moslim opgevoed. Hij groeide zonder zijn vader op en had ook later geen contact met hem. Zijn náná Khoonj Behary Singh heeft als het ware de vaderrol vervuld en gezorgd voor het inkomen en zijn schoolgeld.
Vader Hajary
De vader van Rahmat Ali was de toentertijd bekende ambtenaar H.N. (Harjali Najaralie) Hajary, die werkte op het Immigratiedepartement in Paramaribo. Hij was op 20 oktober 1892 in het district Nickerie geboren. Zijn ouders waren de immigrant mevrouw Majoie (contractnummer 372/L) en de heer Hajary (contractnummer 1215/B), die in augustus 1873 met het schip Yorkshire (het derde transport) in Suriname aankwam. Hij behoorde tot het eerste contingent Hindostaanse contractarbeiders in Suriname en werd later tolk in het district Nickerie. Zijn zoon H.N. Hajary (de vader van dokter Ali) was een van de vier leden van de delegatie die in 1921 naar India ging om (tevergeefs) de heropening van de immigratie van Hindostanen te bepleiten bij onder andere Mahatma Gandhi. H.N. Hajary werd in 1948 lid van het College van Algemeen Bestuur met onder meer de portefeuille Volksgezondheid. Dat was te vergelijken met de functie van een minister. Dr. Karen Ali (psycholoog), dochter van Rahmat Ali, vertelt over haar grootouders:
Mijn vaders moeder Batoelan was uitgehuwelijkt. Het was een islamitisch huwelijk met Harry Hajary, die toen 20 jaar oud was. Hun huwelijk was niet geregistreerd bij de Burgerlijke Stand. Mijn grootmoeder woonde bij de familie van mijn grootvader toen mijn vader werd geboren. Zij hield het daar niet lang vol. Toen mijn vader nog een peuter was keerde zij met hem terug naar het huis van haar ouders op Nieuw Amsterdam in het district Commewijne.
De relatie tussen Rahmat en zijn vader H.N. Hajary was niet al te best. Bekend is het verhaal over de gekozen geslachtsnaam Ali. Dochter Karen Ali:
Het verhaal wil (dat is aan mij verteld door mijn moeder) dat Paake (dat was de roepnaam van Hajary) voorgesteld had dat mijn vader, toen hij was afgestudeerd, voor de geslachtsnaam Hajary moest kiezen. Daar heeft mijn vader niet voor gekozen. Hij is niet door zijn natuurlijke vader opgevoed, maar grootgebracht door zijn grootvader van moeders kant, de heer Koonj Behary Singh.
Verschillende informanten vertelden mij dat toen Rahmat afstudeerde als Geneeskundige op het voorstel van zijn vader Hajary reageerde met de opmerking: Ali raha, Ali rahe jai, Hajary na hoi (Het was Ali en zal Ali blijven, het wordt geen Hajary). Hij had de voornaam Rahmatali en heeft bij de inschrijving Ali als geslachtsnaam gekozen en Rahmat als voornaam.
Vermeldenswaard is dat de vader van Ali samen met zijn toenmalige vrouw in 1948 de Moeder Majoie Stichting oprichtte met als doel: het verlenen van medische verzorging en voorlichting aan zwangere vrouwen in Suriname. Een bescheiden kliniek van deze stichting werd opgezet te Tijgerkreek in het district Saramacca.
Halfzus
H.N. Hajary trouwde opnieuw in 1921 met Philippine Wilhelmina Albertine Tjong Ajong. Een dochter uit dit huwelijk was de bekende pianiste/componiste Majoie Hajary, een halfzus van Rahmat Ali. Zij werd vernoemd naar haar áji (paternale grootmoeder). De getalenteerde Majoie (1921 – 2017) was geboren in Paramaribo en vertrok al op 15-jarige leeftijd naar Europa voor verdere muzikale studie. Zij trouwde met Roland Garros, een telg behorende tot de Franse elite. Zij woonde tot haar dood op 96-jarige leeftijd in Frankrijk (in Parijs). Zij schreef onder meer een requiem voor Mahatma Gandhi. De schrijfster Ellen De Vries brengt in 2025 een biografie over haar leven en werk uit.
Huwelijk
Rahmat Ali trouwde met een dochter van de eerste Hindostaanse advocaat en bekende politicus, C.R. Biswamitre (1898-1980). Zijn echtgenote Alice Biswamitre was rooms-katholiek. Zij mocht haar geloof behouden, want Rahmat Ali was in religieus opzicht een liberale man. Zijn echtgenote Alice overleed echter al in 1966.
Studie en loopbaan
Rahmat Ali startte zijn studie aan de Geneeskundige School in 1930 en studeerde op 15 juli 1938 af. De afgestudeerden (geneeskundigen) werden destijds in Suriname dokter genoemd, hoewel deze opleiding geen volwaardige medische opleiding was en niet gelijkgesteld was aan een Nederlandse artsenopleiding. Zij stonden niettemin in zeer hoog aanzien bij de Surinaamse bevolking. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Rahmat Ali gedetacheerd in het district Nickerie als Officier van Gezondheid tussen 1942-1946. Daarna was hij tot 1948 Gouvernements-geneesheer/directeur van het ziekenhuis te Margarethenburg, in het district Nickerie. Bij zijn vertrek uit Nickerie werd hij geëerd door patiënten voor zijn kundige chirurgische operaties; enkelen kwamen zelfs uit Guyana. Zijn naam en kundigheid waren goed bekend in het toenmalige Brits-Guyana.
Rahmat Ali was ijverig en ambitieus, maar stond ook bekend als een bescheiden, humaan en onbaatzuchtig persoon. Hij vertrok in januari 1949 naar Nederland en werd (gediplomeerd) arts. Hij specialiseerde zich daarna in de gynaecologie en promoveerde in 1952 in Leiden. De titel van zijn proefschrift luidt: Obstetrische Shock; een clinische studie. Het behandelt de shock die kan optreden voorafgaand aan de bevalling. Zijn proefschrift heeft hij opgedragen aan zijn grootouders (ter nagedachtenis) en aan zijn moeder. In Nederland volgde hij tevens verschillende cursussen en oriënteerde zich breed op medisch gebied.
Na terugkeer oefende hij in Paramaribo zijn praktijk uit als vrouwenarts. Hij werkte in het ‘s Landshospitaal en later in het Academisch Ziekenhuis. Rahmat Ali heeft ook verschillende artikelen gepubliceerd en zich beziggehouden met voorlichting over gezondheid. Hij gaf ook college aan de Geneeskundige School en later de Universiteit in Suriname, waar hij vanaf 1971 verbonden was als hoogleraar in de leer der Verloskunde en Vrouwenziekten. Hij heeft een belangrijke rol gehad bij de totstandkoming van de medische faculteit.
Voorts was Rahmat Ali bestuurslid van de Surinaamse Islamitische Vereniging (SIV) die de grote moskee aan de Keizerstaat in Paramaribo heeft. De SIV behoort tot de Ahmadiyya stroming onder Hindostaanse moslims. De SIV heeft een belangrijke rol gespeeld met betrekking tot het imago van de islam in Suriname. Er is mede onder invloed van de SIV geen radicale of extremistische islam ontstaan in Suriname. De SIV moskee gevestigd naast de synagoge aan de Keizerstraat in Paramaribo, wordt beschouwd als hét bewijs van religieuze verdraagzaamheid in Suriname.
Dienstbare en onbaatzuchtige instelling
Rahmat Ali was een arts met een dienstbare instelling en hij stelde zich niet hooghartig op tegenover zijn patiënten. De meeste Hindostaanse vrouwen beheersten het Nederlands toentertijd onvoldoende en communiceerden het liefst in het Sarnami. Rahmat Ali was opgegroeid in het district Commewijne in een tijd dat er nog veel Hindostaanse immigranten leefden in Suriname; hij kende de situatie van Hindostaanse contractarbeiders goed en beheerste het Sarnámi uitstekend. Daardoor kon hij zich goed inleven in de situatie van zijn patiënten, met hen communiceren en een vertrouwensband opbouwen. Het kan als bijzonder worden beschouwd dat Rahmat Ali zich specialiseerde in gynaecologie, een in die tijd nog gevoelig vakgebied omdat het zich bezighoudt met (geslachts)organen en ziekten die specifiek zijn voor vrouwen.
Hij zag de grote Hindostaanse gezinnen, het leed van het baren van veel kinderen, de spanningen in de gezinnen en vooral de moeilijke omstandigheden voor veel Hindostaanse vrouwen. Hij voelde zich kennelijk geroepen om daar iets aan te doen. Ondanks schaamtegevoelens bij veel Hindostaanse vrouwen met betrekking tot hun geslachtsorganen voelden deze vrouwen zich veilig bij dokter Ali die hen respectvol behandelde. Rahmat Ali sprak ook vaak met de Hindostaanse mannen om hen te overtuigen van het laten steriliseren van hun echtgenote of het laten verwijderen van de baarmoeder. Daarbij verleende hij medische diensten aan menige Hindostaanse familie zonder daarvoor een passende financiële vergoeding te vragen. In die tijd hadden veel Hindostaanse landbouwers weinig geld. Vaak accepteerde dokter Ali landbouwproducten als betaling, zoals een kip, groenten en/of fruit. Zijn dochter Aisha Ali:
Ik herinner mij dat mijn vader terugkwam van zijn werk en zei: ‘Ik heb vandaag tien eieren als betaling ontvangen, maar ik ben blij dat ik iemand heb geholpen’.
Verschillende Hindostaanse vrouwen van 80 jaar en ouder die ik ruim tien jaar geleden had geïnterviewd in verband met de reconstructie van de immigratiegeschiedenis van Hindostanen, memoreerden de verdiensten van dokter Ali. Mooi datrá rahá of acchá datrá rahá (hij was een goede dokter), merkten zij op. Ik heb toen echter niet doorgevraagd. In het kader van dit artikel heb ik bij vier informanten van 80 jaar en ouder informatie gevraagd. De 80-jarige mevrouw Kiertie Autar vertelde:
Mijn vader bracht mijn moeder regelmatig naar dokter Ali voor controle. Ik ging als oudste dochter vaak mee naar het ‘s Lands Hospitaal. Nee Bhai, zij is niet geopereerd door dokter Ali. Mijn moeder heeft twaalf kinderen gekregen. Zij sprak altijd met respect over deze dokter. Dat ving ik uit gesprekken op. Wij spraken als kinderen vroeger natuurlijk niet over hoe kinderen werden geboren en zeker niet met volwassenen.
De 84-jarige ondernemer Jozef Hassanmohamed heeft dokter Ali niet persoonlijk gekend, maar herinnert zich dat zijn moeder soms over hem sprak. Zij was door hem geopereerd. Ook hij memoreert dat destijds niet over zulke intieme kwesties werd gesproken. De 88-jarige filmmaker Ramdjan Abdoelrahman vertelde dat dokter Ali zeer populair was en ‘een begrip onder Hindostaanse vrouwen’.
De 86-jarige oogarts Frank Pultoo:
Dr. Ali was een van mijn docenten op de Geneeskundige School. Hij had altijd een schrift met aantekeningen bij zich. Hij gaf college en sprak dan op zachte toon. Andere docenten spraken luid en gedroegen zich vaak hooghartig. Dr. Ali was een rustige man en hij is in dit opzicht wel een voorbeeld voor mij geweest.
Voor zijn verdiensten heeft Rahmat Ali verschillende oorkondes ontvangen en werd gedecoreerd als Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Op 25 november 1975 werd het voormalig ziekenhuis in Nickerie dat later een kazerne werd, naar hem vernoemd (prof. dr. Ali kazerne).
Overlijden
Rahmat Ali bereikte geen hoge leeftijd. Hij overleed op 16 september 1975 op 63-jarige leeftijd. Dochter Karen Ali:
Mijn vader had een vergroot hart en heeft tijdens zijn middagslaap een hartinfarct gekregen dat hem fataal is geworden. Het was de tweede keer dat hij een hartinfarct kreeg; bij beide was ik aanwezig. De eerste keer heeft hij het overleefd; de tweede keer helaas niet. Hij was zich vanuit zijn eigen deskundigheid volledig bewust van zijn kwetsbaarheid gerelateerd aan zijn hartconditie en heeft dat zelfs met mij besproken.
Prof. dr. Hanief Karamat Ali typeerde zijn collega Rahmat Ali na zijn overlijden als volgt:
Hij was een man die de persoonlijke waardigheid van de patiënt eerbiedigde en ervoor op de bres stond. In persoonlijke gesprekken heeft hij weleens tegen me gezegd dat wij, artsen in de eerste plaats dienaren zijn van onze patiënten en pas door hen in dienst staan van de wetenschap. Wetenschapsbeoefening, zo betoogde hij, is in ons vak geen doel op zichzelf, maar zij krijgt pas reliëf wanneer zij in de context geplaatst wordt van de patiëntenzorg. Iedereen die dit vak van ons kiest, moet van tevoren beseffen dat hij zich voor 100% aan de patiënt moet geven. Wie dit niet kan, is niet voor dit beroep in de wieg gelegd. Wanneer wij honderd patiënten achter elkaar volgens een bepaalde methode opereren en er gaat slechts een daarvan dood, dan zeggen wij de mortaliteit van de toegepaste operatiemethode 1% is. Voor ons is het 1%, maar voor de nabestaanden van de patiënt is het 100%. Voor de man die zijn vrouw verliest voor de kinderen die hun moeder verliezen, is het verlies immers totaal. Hierom en ook omdat onze patiënten ons voor 100% vertrouwen schenken, kunnen en mogen wij niet anders dan ons voor de volle honderd procent inzetten en zulks niet alleen tijdens de operatie maar in alle fasen die aan de operatie voorafgaan (Al Haq, januari 1976).
De nobelheid waarmee Prof. dr. Rahmat Ali zijn beroep uitoefende, maakt dat hij terecht als een parel van de Hindostaans-Surinaamse gemeenschap kan worden beschouwd.
Bronnen
Voor dit artikel heb ik zowel geschreven (zie onder) als persoonlijke bronnen gebruikt. Ik dank de dochters Aisha (Suriname) en Karen (Nederland) voor hun adviezen. Tevens dank ik Henk Moeniralam, Jane Arifa Badoella en Eric Kastelein voor de verstrekte achtergrondinformatie.
Literatuur
Ali, R. (1952), Obstetrische shock, een clinische studie, Proefschrift, Leiden: Stenfert Kroese.
Ali, R. (geen jaartal). Waak over uw gezondheid: voorlichting over zwangerschap en baring, Paramaribo.
Ali, R. (1971), Enkele aspecten over de ontwikkeling van het geslacht, Oratie, Paramaribo: Universiteit van Suriname.
Ali, R. (1972), Moeilijkheden tijdens de baring na de geboorte van het hoofd en de schouders, Overdruk uit Faculteitsnieuws, jrg. 1, no.6, Paramaribo.
Ali, R. (1972), Experiences with the lippes loop, Overdruk uit Faculteitsnieuws, jrg.1, no.7, Paramaribo.
Ali, R. (1972), Vergevorderde Extra-Uriene Graviditeit, Overdruk uit Faculteitsnieuws, jrg.1, no.8, Paramaribo.
Ali, R. (1972), Een ‘mammoet ’gezwel van het ovarium, Overdruk uit Faculteitsnieuws, jrg.1, no.9, Paramaribo.
Ali, R. (1975), Enkele verloskundige aantekeningen, Paramaribo.
Ali, R. (1975), Waak over uw lichaam, waak over buik en borst, Universiteit van Suriname, Paramaribo.
Badoella, Jane Arifa (2020), De Prof.dr. Ali Kazerne te Nickerie in Suriname, in: Trisblad, oktober 200, Zwijndrecht.
Choenni, C. & Adhin K. (2024), 150 jaar Hindostanen: geschiedenis van twee migraties, Zoetermeer: Sampreshan.
Gedenkboek, 70 jaar Imdadia Isha’at Islam, 16 augustus 1934 – 16 augustus 2004
Digitale archieven, Delpher.nl; gahetna.nl
Hira, S (redactie) (2003), Het dagboek Munshi Rahman Khan, Den Haag/Paramaribo: Uitgeverij Amrit/NSHI
Karamat Ali, Hanief (1976), In memoriam Prof. dr. Ali, in: Al Haq, no. 51, jrg.5, Paramaribo.
Makdoembaks, Nizaar (2022), Lachmon en de Hindostaanse godfathers in Suriname, Utrecht: Uitgeverij de Woordenwinkel.
Sadiek, John (2020), Mijn levensverhaal kinderarts, dammer, Paramaribo.
Saheblal, André (2006), GESLACHT Saheblal de laatste van de eerste generatie, Paramaribo: de West.