In Guyana kwam eindelijk na vijf maanden een eind aan de politieke strijd rond de uitslag van de verkiezingen op 2 maart 2020. Afgelopen zondag (2 september) werd Irfaan Ali na maanden van gesteggel en juridische strijd over de verkiezingsuitslag benoemd als president. In die vijf maanden verkeerde dit buurland van Suriname in een soort nationaal coma. Verkiezingen in dit land gaan sinds de jaren vijftig gepaard met raciale spanningen en raciaal geweld tussen Hindostanen en de Afro-populatie. Guyana telt circa 800.000 inwoners met twee grote bevolkingsgroepen te weten Hindostanen (40%) en Afro-Guyanezen (30%).
Gelijk na de verkiezingen claimde de zittende regering (gedomineerd door de Afro-georiënteerde PNC) de overwinning. Oppositie en internationale waarnemers constateerden echter dat er sprake was van grootscheepse verkiezingsfraude. Naar aanleiding van de strijd tussen regering en oppositie over de verkiezingsuitslag namen etnische spanningen in Guyana toe en bij rellen in de maanden maart en april vielen enkele gewonden en een dode.
Onder internationale druk en in aanwezigheid van internationale waarnemers volgde er in mei een hertelling die vijfendertig dagen duurde. Uit deze hertelling bleek dat de oppositie de verkiezingen met meer dan vijftienduizend stemmen verschil had gewonnen. Desondanks weigerde de zittende regering de uitslag van de hertelling te accepteren. De opstelling van de regering had veel weg van een politieke staatsgreep en Guyana leek af te steven op een dictatuur zoals in de periode 1964-1992.
Afro-dictatuur in Guyana
Suriname kent een traditie van relatieve vreedzame co-existentie tussen de verschillende bevolkingsgroepen die samenhangt met interetnische politieke samenwerking. Deze pacificatiedemocratie (in Suriname verbroederingspolitiek geheten) heeft in belangrijke mate bijgedragen aan etnische stabiliteit in Suriname.
In tegenstelling tot Suriname is Guyana als gevolg van de dominantie van de twee grote etnische partijen sinds de jaren vijftig etnisch sterk verdeeld. Het begon veelbelovend in dit land. In 1950 werd in Guyana de multi-etnische People’s Progressive Party (PPP) opgericht met als politiek leiders Cheddi Jagan en Forbes Burham. Echter zeven jaar na de oprichting ontstond er binnen deze partij een strijd om de macht tussen beide leiders. Die interne strijd werd voor een niet onbelangrijk deel aangewakkerd door de Engelse en Amerikaanse regering. Jagan werd namelijk door de Engelse koloniale autoriteiten afgeschilderd als een toegewijde marxist-leninist met een sterke sympathie voor de Sovjet-Unie. Burnham werd daarentegen gezien als een meer pragmatische democratische socialist zonder banden met de internationale communistische beweging. Burnham richtte vervolgens in 1957 zijn eigen People’s National Congress (PNC) op. Hoewel beide politieke leiders een beroep bleven doen op alle Guyanezen was de realiteit dat Hindostanen in meerderheid op de PPP van Jagan stemden en de Afro-bevolking in meerderheid op Burnhams PNC. De tragiek van de splitsing was dat daarmee de kostbare en tere raciale samenwerking teniet werd gedaan.
Tussen 1957 en 1964 bleef de PPP de grootste partij, maar raciale wrok kwam centraal te staan in de Guyanese politiek. De PNC organiseerde in samenwerking met door haar gedomineerde vakbonden massale stakingen tegen de regering. Bij rellen in februari 1962 (Black Friday) die meer dan een week duurden, werd een gedeelte van het zakencentrum van de hoofdstad Georgetown in brand gestoken. Er vielen doden en gewonden. Britse troepen moesten een eind maken aan de rellen. Ook de daarop volgende twee jaren werd het land verscheurd door stakingen en raciale onlusten. Alleen al in 1964 vielen bij de onlusten 160 doden, 950 gewonden en werden er circa 15.000 mensen door Britse troepen geëvacueerd. Bij de stakingen kreeg de PNC steun van de Amerikaanse CIA en de Britse regering om de PPP ten val te brengen. Als anti-imperialist en marxist had Jagan de onafhankelijkheid tot prioriteit nummer één van zijn partij en regering verheven. Voor de Engelsen en de Amerikanen was het allesbehalve wenselijk dat Jagans PPP het land naar de onafhankelijkheid zou leiden. De Koude Oorlog was in volle gang en de conflictueuze verhouding van de Verenigde Staten met Cuba leidde ertoe dat men in Washington beducht was voor een tweede Cuba en een tweede Castro in de regio.
Hoewel de PPP bij de verkiezingen in 1964 de grootste partij werd, kon Burnham door een gelegenheidscoalitie met een kleinere partij toch een kleine meerderheid in het parlement verwerven. Op 26 mei 1966 werd het etnisch verscheurde Guyana onder de PNC van Burnham onafhankelijk.
Burnham kon zijn macht na de onafhankelijkheid in 1966 bestendigen door intimidatie, politieterreur, fraude bij verkiezingen, beknotting van burgerlijke en politieke rechten en nepotisme. Feitelijk kwam deze ontwikkeling neer op een dictatuur met Burnham als alleenheerser. Het ambtelijk apparaat, leger en politie werden exclusieve domeinen van Afro-Guyanezen. De Guyanese politie in districten met een overwegend Hindostaanse bevolking werd door deze groep ervaren als een ‘bezettingsmacht’ in plaats van een apparaat dat moest zorgdragen voor de veiligheid van de bevolking. De Hindostaanse groep raakte in politiek, sociaaleconomisch en maatschappelijk opzicht gemarginaliseerd. Het betekende dat Hindostanen in Guyana werden gedegradeerd tot tweederangsburgers in eigen land. Velen zochten dan ook een veilig heenkomen in landen als Suriname, de VS en Canada.
Het zijn deze ontwikkelingen in Guyana geweest die van grote invloed zijn geweest op de opstelling van Hindostaanse politici inzake de onafhankelijkheid van Suriname: geen onafhankelijkheid op korte termijn want de Nederlandse aanwezigheid in Suriname bood de beste garanties voor rust en stabiliteit.
Burnhams socialistische politiek leidde tot een volledig bankroet van het land. Het politieke isolement en economische bankroet werden compleet toen de Verenigde Staten als reactie op Burnhams veroordeling van de Amerikaanse invasie in Grenada in oktober 1983 de financiële hulp aan Guyana staakten,. Amerikaanse druk op Burnham nam toe om het corrupte politieke systeem te hervormen. De dood van Burnham op 6 augustus 1985 betekende een ommekeer in Guyana. Zijn opvolger, Desmond Hoyte, gooide ten einde raad vanaf 1989 het roer om. Hij maakte een begin met de ontwikkeling van een vrije markteconomie waarmee de weg van Burnhams coöperatief socialistische politiek definitief werd verlaten.
Na de ineenstorting van het communisme in Europa na 1989 maakte Jagan in ideologisch opzicht een volledige ommezwaai. Hij realiseerde zich dat zijn marxistische dogma’s geen alternatief vormden voor de PNC-regering en beloofde na een eventuele verkiezingsoverwinning het vrije-marktbeleid van Hoyte voort te zetten.
Onder Amerikaanse pressie ging de regering-Hoyte akkoord met het toelaten van een team van internationale waarnemers bij de verkiezingen in 1992. Dankzij de aanwezigheid van een team van honderd buitenlandse waarnemers waaronder de voormalige Amerikaanse president Jimmy Carter waren deze voor het eerst na ruim drie decennia vrij van manipulatie en fraude. Zij maakten een eind aan 28 jaar politieke alleenheerschappij van de PNC en mondden uit in een overwinning voor Jagans PPP.
Comeback van Cheddi Jagan
De verkiezingen in 1992 onder toezicht van internationale waarnemers betekenden de politieke comeback van Jagan wiens politieke loopbaan een lange tocht was geweest van overtuigd marxist tot kapitalist tegen wil en dank. Vijf jaar na zijn presidentschap overleed hij echter op 6 maart 1997 op 78-jarige leeftijd. Hij werd opgevolgd door zijn 77-jarige Amerikaanse weduwe Janet Jagan. Voor het eerst in de geschiedenis van Guyana kwam een (blanke) vrouw aan het hoofd van de regering te staan. Al bij de oprichting van de PPP had zij een actieve rol binnen deze partij. Zij was van 1950 tot 1970 secretaris-generaal van de PPP en daarnaast van 1957 tot 1964 minister van Arbeid en Gezondheid in de PPP-regering die toen aan de macht was. Sinds 1976 was zij parlementslid. De PPP bleef tot 2015 aan de macht. In dat jaar won de APNU+AFC-coalitie (een samenbundeling van partijen onder leiding van de PNC) met één zetel verschil de verkiezingen. David Granger, oud-bevelhebber van het Guyanese leger en inmiddels leider van de PNC, werd toen als president gekozen.
Internationale veroordeling van verkiezingsfraude in maart 2020
Ik keer hier terug naar de afgelopen verkiezingen in maart jl. Op basis van de hertelling behaalde de PPP 33 zetels, terwijl de regeringscoalitie uitkwam op 31 zetels. Drie kleinere partijen behaalden gezamenlijk één zetel. De zittende regering onder leiding van president Granger bleef niettemin vasthouden aan de gefraudeerde verkiezingsuitslag van 2 maart en stelde zich op het standpunt dat er bij de hertelling sprake was geweest van fraude. Niet uitgesloten dient te worden dat de grote olievondsten voor de kust van Guyana en de miljardeninkomsten de komende jaren van grote invloed zijn geweest op de weigering van de zittende regering om de macht over te dragen.
De internationale gemeenschap (waaronder VS, Canada, England, EU, OAS en Caricom) namen een hard standpunt in en verklaarden dat elke regering die zou worden beëdigd zonder een geloofwaardig en volledig transparant stemproces legitimiteit zou missen. Met name de opstelling van de Caricom (de Caraïbische economische gemeenschap) was in dit protest cruciaal. Zo verklaarden de voorzitters van dit orgaan (premier Mia Mottley van Barbados en later premier Ralph Gonsalves van Saint Vincent en de Grenadines) onomwonden verkiezingsfraude en –diefstal niet te tolereren binnen de Caraïbische gemeenschap. Er werd zelfs gedreigd het hoofdkwartier van de Caricom in Georgetown (hoofdstad van Guyana) te verplaatsen naar een ander Caraïbisch land.
Een belangrijke rol in het Guyanese verkiezingsdrama in maart vervulde de Chief Election Officer (CEO) van de Guyanese verkiezingscommissie (GECOM). Tot vier keer toe weigerde deze op basis van de hertelling van de verkiezingsresultaat de definitieve cijfers te presenteren. In de cijfers die deze CEO wel presenteerde bepaalde hij eigenhandig welke stemmen wel of niet als geldig moesten worden beschouwd. De oppositionele PPP/Civic bracht vervolgens de zaak aan bij het Caraïbisch gerechtshof, de Caribbean Court of Justice (CCJ) dat vervolgens bepaalde dat er bij de uitslag moest worden uitgegaan van de resultaten van de nationale hertelling in mei. Het betekende dat met de uitspraak van de CCJ de weg voor GECOM was vrijgemaakt om de uitslag van de hertelling bekend te maken.
In de tussentijd brandde het kantoor van GECOM af en de politie ging ervan uit dat het om brandstichting ging. Ondanks de uitspraak van de CCJ kon bekendmaking van de resultaten van de hertelling niet plaatsvinden aangezien een aanhanger van de regeringspartij een kortgeding had aangespannen om die te voorkomen. Het betekende wederom een vertraging in bekendmaking van de verkiezingsuitslag. De rechter wees echter die eis af en dat besluit maakte voor GECOM op 2 augustus de weg vrij om de PPP/CIVIC na vijf maanden gesteggel alsnog als winnaar van de verkiezingen uit te roepen.
Het betekent echter niet dat hiermee het Guyanese drama is afgesloten. Zolang het politieke bestel in dit land nog wordt gedomineerd door een van de twee etnisch georiënteerde partijen zullen verkiezingen in dit land iedere keer weer leiden tot het oplaaien van spanningen en raciaal geweld in dit etnisch sterk verdeelde land. Suriname kan met zijn pacificatiedemocratie als voorbeeld dienen voor Guyana.