Navrátri: verering van Deví (Shakti)

Jnan H. Adhin (1927-2002)

Vorm en Inhoud

Tweemaal in het jaar, gedurende negen nachten (navrátri), vindt een bijzondere verering plaats: de verering van de oerkracht der natuur, het vrouwelijke aspect van het goddelijke, bekend als Shakti (letterlijk: kracht of energie) of Deví (d.i. de vrouwelijke vorm van Dev = de stralende). De “Navrátri” (in het Sarnámi: Navrátan) – in Suriname populair Durgá-Pújá (verering van Durgá) genoemd – wordt gehouden gedurende de eerste negen dagen van de tweede maandhelft (shukla-paksh of lichte maandhelft, d.i. de periode van de wassende maan) van de maand Chaitra of Chait (maart/april) en van de maand Áshvin of Kuár (september/oktober). De laatste dag van de eerste Navrátri valt samen met Rámnavmi, de viering van de geboortedag van Shri Rámchandra; en de eerste dag na de tweede Navrátri is Vijay-Dashmi, de viering van de overwinning van Shri Rámchandra.

Aangezien Deví of Shakti – het vrouwelijke aspect van het goddelijke, het dynamische beginsel dat goddelijke actie mogelijk maakt – talloze gedaanten kan aannemen, is het begrijpelijk dat zij in diverse verschijningsvormen wordt vereerd, welke gemakshalve met de naam Durgá (letterlijk: de ontoegankelijke) worden aangeduid. In het bijzonder wordt zij in negen van haar manifestaties vereerd (Nav-Durgá = de negen Durgá’s), welke de volgende zijn: Shailputrí (dochter van de berg Himálaya), Brahmacháriní (de kuise, de reine), Chandraghantá (chandra=maan), Kushmándá (kushmánd = pompoen), Skandmátá (moeder van Skand of Kárttikeya), Kátyáyani (geboren in het Kat-geslacht), Kálrátri (nacht van de tijd of de dood), Mahágauri (de opperste schoonheid) en Siddhidátri (schenkster van succes).

Eigenlijk behoort op elk der negen dagen een offer voor telkens één dezer manifestaties te worden opgedragen, maar in Suriname wordt dikwijls op één dag voor alle negen Durgá’s tegelijk geofferd, in naam van een gehele buurtschap (pañcháyati yajña). De verering bestaat – behalve natuurlijk de normale inleidende pújá (verering) – uit de eigenlijke aan Nav-Durgá gewijde pújá (verering), een rituele lezing (th), een hom (vuuroffer) en het planten van een vaantje jhandi). Als naivedya (offerspijs) dienen, naast andere spijzen, sohári (in ghí gebakken rotí) en lapsí (brij van meel, melk, suiker en ghí), welke na de plechtigheid worden verdeeld (prasád). De lezing – bekend als Durgá-Páth – geschiedt uit de Durgá-Saptashatí (700 aan Durgá gewijde shlokas), wat een andere naam is voor de Deví-Mahátmya (de verheerlijking van Deví of Durgá), die een onderdeel is van de Márkandeya-Purán (namelijk de hoofdstukken 81 t/m 93).

Vermeldenswaard is ook de Kumári-Pújá (kumári = maagd), die op de achtste of de negende dag plaatsvindt, en waarbij aan meisjes van twee tot en met tien jaar speciaal bereid voedsel te eten wordt gegeven. Dit is symbolisch voor de verering van de Nav-Kumári’s (de negen maagden): Kumárika (het jonge meisje), Trimúrti (tri = drie, múrti = beeld), Kalyáni (de weldoenster), Rohini (met rood gelaat), Kálí (de zwarte), Chandiká (de twistzieke), Shambhvi (de gelukschenkster), Durgá (de ontoegankelijke) en Subhadrá (de zegenbrengende). Ook de Nav-Kumári’s zijn natuurlijk – zij het op een andere wijze dan de Nav-Durgá – manifestaties van de vrouwelijke goddelijke kracht: Shakti, voorgesteld als gemalin van Shiv.

Eveneens dient terloops te worden gereveleerd, dat Deví (Shakti) dikwijls als Mahá-Vidyá (mahá = groot, vidyá = wetenschap) wordt gezien. Volgens de Tantras – d.z. speciale boeken, die over Shakti handelen – zijn er tien van deze verschijningsvormen geweest, en elk van deze manifestaties van Deví wordt dan ook uitgebeeld en vereerd. De 10 Maha-Vidya’s zijn in volgorde: Káli (de zwarte, de dodelijke), Tárá (de redster), Shodashí (de zestienjarige) – soms ook voorgesteld als Bálá (jong meisje van nog geen 16 jaar) – Bhuvaneshvarí (heerseres der wereld), Bhairaví (de vreselijke), Chhinn-mastá (vrouw zonder hoofd), Dhúmávati (die rook ontwikkelt), Baglámukhí (die de eigenschappen van een reiger heeft), Mátangí (de reusachtige) en Kamlátmiká (met hart als lotus).

Diepe Betekenis

De verering van Deví of Shakti in talrijke vormen op diverse wijzen is de religieuze expressie van een diepzinnige filosofische en spirituele visie. De Vedánta gaat uit van de fundamentele eenheid (advaita) als diepste waarheid: het absolute en onpersoonlijke Brahman, dat als goddelijke oergrond het al doordringt, maar zonder vorm en zonder eigenschappen is (nirákár en nirgun). Hèt Absolute wordt echter dè Absolute, zodra het als tegenstelling tot de relatieve (het heelal) wordt gezien; het wordt dan als persoonlijk beschouwd (Purish), vormhebbend en met bepaalde eigenschappen toegerust (sákár en sagun). Dus in metafysische zin het onpersoonlijke Brahman (het Absolute) en in religieuze zin de persoonlijke God, Íshvar, de Heer, die in talrijke gedaanten vereerd en aanbeden kan worden.

Er is derhalve sprake van een fundamentele twee-eenheid (dvaita) van God en Wereld (het Heelal of de Natuur), welke met bepaalde begrippenparen wordt aangeduid b.v. Brahm-Máyá, Purush-Prakriti (Máyá = is het gemanifesteerde heelal, Prakriti = de natuur). De Goddelijke Persoon wordt dan ook als tweeslachtig gezien en vereerd: Dev-Deví, Shiv-Shakti, Íshvar-Íshvari. Het mannelijke is het sat-aspect (sat = het zijn) en het vrouwelijke is het chit-aspect (chit = bewustzijn) van de uiteindelijke Realiteit, het Éne zonder Tweede (Ekam Advitíyam). Zinnebeeldig wordt deze fundamentele twee-eenheid voorgesteld door een ellipsoïde (een ovaalvormig lichaam), het beroemde embleem van de Linga, uitbeeldende de primaire polariteit die uit de harmonische eenheid is ontstaan en tegelijk dienende als symbool van het menselijk streven om de dualiteit van de fenomenale wereld te transcenderen en het geluk van de eenheid (ánand) deelachtig te worden!

Het vrouwelijke aspect is het dynamische beginsel, de voortstuwende kracht (shakti), die het handelen van het mannelijke aspect mogelijk maakt. Begrijpelijkerwijs zijn deze twee aspecten verpersoonlijkt tot Dev en Deví (‘god’ en ‘godin’); maar ofschoon afzonderlijk uitgebeeld en vereerd, zijn ze toch één: ze moeten wel ònderscheiden, maar mogen niet gèscheiden worden! Het vrouwelijke is onscheidbaar van het mannelijke: het is diens activerende kracht, waar zonder het mannelijke statisch en inactief is. Het is ongeveer als het licht van zon of maan, de hitte van vuur, het licht van de lamp, het geluid van de sirene, de stroom van de accumulator, de motor van de auto. Dit vrouwelijke aspect nu – deze oerkracht (Ádi-Shakti), die als ondoorgrondelijke kracht (Máyá) werkzaam is in het heelal en de natuur (Prakriti) – wordt in talrijke verschijningsvormen vereerd en aanbeden.

Het is deze Opperste Kracht (Mahá-Shakti), aan wie de “Navrátri” is gewijd. Aangezien alle goddelijke activiteit tot de drie fundamentele categorieën van scheppen, onderhouden en vernietigen kan worden teruggebracht, wordt Íshvar (de Heer) drieledig voorgesteld: Brahmá (de Schepper), Vishnu (de Onderhouder) en Shiv (de Vernietiger). Deze beroemde Goddelijke Drie-eenheid (Trimúrti) is de mannelijke vorm (Trideva), maar er is natuurlijk ook een vrouwelijke vorm (Trideví): Sarasvatí (personificatie van intelligentie, ‘godin’ van kunst en wetenschap), Lakshmí (personificatie van geluk, ‘godin’ van rijkdom en voorspoed) en Párvatí (personificatie van de vernietiging, die de kiem van een nieuwe schepping in zich bergt). Deze gemalinnen (deví of shakti) van respectievelijk Brahmá, Vishnu en Shiv worden gedurende de Navrátri als verschijningsvormen van Mahá-Shakti vereerd. De eerste drie dagen zijn gewijd aan de verering van Mahá-Káli (Párvatí in haar vernietigende vorm), de volgende drie dagen wordt Mahá-Lakshmí vereerd, en de laatste drie dagen vindt de verering van Mahá-Sarasvatí plaats.

Alzo wordt de Oerkracht der Natuur (Ádi-Shakti) – naast de vele individuele verschijningsvormen (z.a. Nav-Durgá en Nav-Kumárí) – ook in de drie personificaties van de fundamentele activiteiten van Mahá-Shakti (Opperste Kracht) vereerd. Het is veelbetekenend, dat Sarasvatí als laatste (en niet als eerste) wordt vereerd, hoewel logisch gezien toch de verering van Kálí als laatste (en niet als eerste) zou worden verwacht. Maar met de verering van Mahá-Shakti wordt niet alleen een wetenschappelijke en wijsgerige waarheid omtrent heelal en natuur, maar ook een psychologische en religieuze realiteit ten aanzien van mens en leven tot uitdrukking gebracht. Zij heeft namelijk ook een diepe spirituele betekenis: Mahá-Kálí, de machtige kracht van de vernietiging, wordt als eerste vereerd, opdat de mens de negatieve neigingen en slechte eigenschappen in hem kan vernietigen en schoon schip met zijn innerlijk kan maken. Daarna wordt Mahá-Lakshmí vereerd, teneinde de positieve trekken en edele eigenschappen in de mens (de rijkdom van zijn hart) te kunnen cultiveren. En pas nadat de innerlijke persoonlijkheid van al het negatieve is gezuiverd en het positieve erin kan groeien, kan Mahá-Sarasvatí worden vereerd, want anders zal het creatieve toch niet kunnen gedijen!

Paramaribo, 24 januari 1981

Foto’s: internet

TOP