Mr. André Saheblal, voormalig directeur van het Ministerie van Justitie en Politie in Suriname, bereikt op donderdag 22 april 2021 de zeer respectabele leeftijd van liefst 94 jaar. De jurist Saheblal stuurt regelmatig whatsapp berichten, emails alsook reacties via messenger; hij is dus nog steeds actief op de digitale snelweg. In 2020 had Saheblal nog een blog. Bij vragen over historische gebeurtenissen stuurt hij vanuit Suriname een zelf getypte tekst. Twee weken voor zijn verjaardag heeft hij het concept van dit artikel doorgenomen en enkele suggesties gedaan via de mail.
Wie is deze bijzondere Hindostaanse Surinamer die niet alleen zo’n hoge leeftijd heeft bereikt, maar nog steeds mentaal actief is en graag zijn parate kennis deelt?
Het levensverhaal van de heer Saheblal is veelbetekenend en zijn levenservaringen verdienen het dan ook om breder te worden gedeeld. Veel van zijn ervaringen zijn namelijk in grote mate exemplarisch voor het leven van Hindostaanse mannen geboren vóór de Tweede Wereldoorlog die de stap hadden gezet om de kleinlandbouw vaarwel te zeggen voor een intellectueel beroep te kiezen. Maar om te kunnen slagen waren -gegeven de toenmalige zware levensomstandigheden, belemmeringen en uitdagingen- vooral ijver, doorzettingsvermogen én incasseringsvermogen nodig. Dat waren kenmerken waarover veel Hindostaanse contractarbeiders beschikten. Zij hebben dat meestal voorgeleefd en doorgegeven aan hun kinderen. Het zij echter met nadruk gezegd: velen is het toen niet gelukt om dit doel te bereiken. André Saheblal lukte het wel door zijn intelligentie en kruiwagens, maar ook door zijn zachtmoedigheid en integriteit. Vermeldenswaard is dat Mr. Saheblal één van de weinige nog in leven zijnde kinderen is van Hindostaanse contractarbeiders. Hij behoort tot de zogenoemde tweede generatie Hindostanen in Suriname. Omdat hij zijn levensverhaal voor een kleine groep geïnteresseerden op papier heeft gezet en ik hierover beschik, kan ik zijn levenswandel schetsen. Ik heb tevens gesprekken met hem gevoerd en betrek ook enkele toespraken en meningen van anderen. Waar nodig zal ik letterlijk citeren uit zijn opgetekende herinneringen om het toenmalige tijdsbeeld weer te geven.
Ouders afkomstig uit India
André Saheblal heeft op basis van gesprekken met zijn vader Saheblall en zijn moeder Khubraji hun emigratie vanuit India naar Suriname gereconstrueerd. Zijn vader wilde dat André hun emigratie- ervaringen zou vastleggen en ook dat hij advocaat moest worden. Saheblall met dubbele l was de voornaam die zijn vader opgaf bij de emigratie-autoriteten in India. Conform het advies in Suriname bij de invoering van Hindostaanse achternamen (familienamen) werd Saheblal de familienaam, maar wel met één l. Kortweg is hun emigratieverhaal als volgt. Vader Saheblall en moeder Khubraji arriveerden met het stoomschip Mutlah II op 12 mei 1912 in Suriname. Zij werden als contractarbeiders tewerkgesteld op de grote suikerplantage Mariënburg. Beiden behoorden tot de groep der nakomers onder de Hindostaanse contractarbeiders. Deze nakomers arriveerden in Suriname in de twintigste eeuw met stoomschepen. Zij hadden een aanzienlijk kortere zeereis dan de zogeheten pioniers die merendeels met zeilschepen eind negentiende eeuw naar Suriname zijn overgebracht. Blijkens het opgetekende verhaal heeft vader Saheblall bewust gekozen om te emigreren naar Suriname. Onder de eerste groep van Hindostaanse contractarbeiders, de pioniers die van 1873 tot en met 1889 arriveerden, waren er wel contractarbeiders die zouden zijn misleid. Maar vader Saheblall had een bijzondere reden om te emigreren uit India. Hij moest als een van de drie zonen beurtelings in opdracht van hun strenge vader hun landerij handmatig ploegen en plantklaar maken. Het ploegen moest meerdere malen gebeuren totdat de grond goed omgewoeld en gereed was. Hierna kwamen de arbeiders, vrouwen en kinderen om graan of rijst te planten. Vader Saheblall vond echter het ploegen het zwaarste werk en wilde liever hoeder van het vee zijn. Helaas werd het door zijn vader -de ájá (paternale grootvader) van André Saheblal dus- afgewezen om de taken onderling te ruilen.
Surinamedepot te Calcutta
Omdat vader Saheblall een afkeer had van de harde landarbeid zocht hij een uitweg. Hij kwam in contact met een (illegale) werver, tevens een Mallah (veerman/bootsman). Deze aardige bootsman Koelfat wist vader Saheblall te overtuigen om te emigreren. Hij zou een goed inkomen verdienen in het buitenland en eventueel met gespaard geld terug kunnen keren naar India. Vader Saheblall werd overgehaald en besloot te emigreren. Zonder iets aan zijn familie te melden, vertrok hij met hulp van Koelfat naar het Surinamedepot van Calcutta. Hij werd goedgekeurd en ingeschreven in het Surinamedepot als contractarbeider. Om niet getraceerd te worden gaf hij een andere kaste op; in plaats van Ahir (veehouderskaste) gaf hij als kaste Mallah (bootslieden) op. Over Vader Saheblall’s eerste ervaringen in het Surinamedepot in Calcutta (tegenwoordig Kolkata) schrijft André Saheblal onder meer:
[Hij kreeg] een tinnen bord met drinkbeker en wat kledingstukken plus werd hem een slaapvertrekje toegewezen. Zijn kamer lag op de eerste verdieping van het depotgebouw. Uit zijn kamer keek hij peinzend buiten naar het drukke verkeer, naar de mensen op straat en naar de natuur. Het was rustig en stil in zijn kamertje! Hij was immers gewend aan het drukke leven op straat. In zijn bedje liggend, dacht hij na over de gevolgen van zijn beslissing. De gedachte aan zijn ouders, broers en vooral aan zijn gehuwde vrouw, die altijd lief en aardig voor hem is geweest, liet hem niet los. Een innerlijke stem zei tegen hem: ”Saheblall keer terug en neem je getrouwde vrouw mee; zij mag niet alleen achterblijven”. Direct besliste hij om terug te keren en haar mee te nemen.
Met medeweten van zijn moeder konden hij en zijn echtgenote Khubraji heimelijk van huis vertrekken. Zijn moeder had aan haar schoondochter geld (onder meer een Engelse munt, met beeltenis van koningin Victoria) meegegeven. Moeder Khubraji nam ook veel sieraden, merendeels van zilver, en plantenzaden van groenten mee die eventueel nodig zouden zijn in het nieuwe vaderland. In Calcutta werd haar registratie / contractnummer 724/0o en het nummer van vader Saheblall bleef 664/0o. Over het verblijf in het Surinamedepot en de zeereis heeft André Saheblal onder meer opgetekend:
De bedienden (mannen) schepten rijst, dahl en groenten op (soms schapenvlees; rund- of varkensvlees was nooit op menu) en iedereen ging dan in een groep rustig zitten eten. Daarbij werd ook niet gedacht aan hogere of lagere kaste, want een ieder consumeerde uit één gezamenlijke pot. Soms werd in het depot wel toegestaan apart te koken, waartoe voedingsmiddelen vóóraf verstrekt werden; maar dat was een uitzondering om de mensen in een goede stemming te blijven houden als voorbereiding op de lange zeereis…. Velen werden zeeziek, vooral moeder had het moeilijk. Men gaf over en had last van misselijkheid, hoofdpijn of buikloop. Maar de medische behandeling en verzorging waren prima. Moeder vertelde ons, dat veel grote vissen langs het schip zwommen; waarschijnlijk waren het haaien.
Zoals gezegd werden zij op plantage Mariënburg tewerkgesteld. Vader Saheblall vertelde over hun vijfjarige contractperiode onder andere dat tijdens de vrije uren werd gevist met hengels in de loostrenzen voor eigen consumptie. Er was ook een plantagewinkel om inkopen te doen. Ook werd er (onder toezicht) op zaterdag een markt gehouden. Handelaren uit Paramaribo verkochten hun goederen, zoals ‘klaargemaakte kledingstukken’ en landbouwproducten. Vader Saheblall werd ook ingeschakeld voor het opheffen van verstoppingen van kokers, waardoor het water weer kon stromen. Dit werk wilden velen niet doen, omdat poep moest worden verwijderd uit de kokers, maar vader Saheblall was een moedige en krachtdadige persoon. Hij werd bijvoorbeeld ook ingeschakeld voor het doden van giftige slangen, die moeilijk te pakken waren in het struikgewas. De slang werd opgejaagd en met een lange stok sloeg vader Saheblall sloeg de rug van het beest kapot en verbrijzelde daarna de kop.
Plantage Duisburg/Kamsoiri
Na hun vijfjarige contractperiode besloten vader Saheblall en moeder Khubraji zich voorgoed te vestigen in Suriname. Ze kozen voor de vestigingsplaats plantage Duisburg; onder Hindostanen toentertijd ook bekend als Kamsoiri, gelegen aan de rand van Paramaribo. Het perceel was 1 ha (hectare) groot en later werd nog 1 ha in particuliere huur aan hen afgestaan. Het echtpaar Saheblall-Khubraji kreeg zes kinderen; drie zonen en drie dochters. André Saheblall werd op 22 april 1927 op Duisburg geboren. Hij was de jongste zoon en groeide op in Duisburg, waar de beide aan elkaar grenzende percelen samen 2 ha groot waren. Zij waren gelegen aan het toen drukbevaren Saramaccakanaal. Dat was toentertijd de waterweg naar Paramaribo voor bewoners van onder andere de Leidingen (Kandál) en het district Saramacca waar veel Hindostanen waren gevestigd. Vóór de Tweede Wereldoorlog behoorde Duisburg nog niet tot Paramaribo; evenmin als de naastgelegen plantages Zorg en Hoop en Hermitage. De zuidgrens van Paramaribo was namelijk bij Poelepantje waar een klein centrum was. Daar was ook een markt en de destijds levendige Koningstraat; die was nog niet geasfalteerd. Het verkeer vanuit Duisburg vond plaats met boten die aanmeerden bij Poelepantje en vervolgens kon men doorvaren naar Paramaribo Centrum (de Stad, zei men en in het Sarnámi: Sahar). Daar lagen de Centrale markt aan de Waterkant en aan de nabijgelegen Watermolenstraat belangrijke Hindostaanse winkels. Of men kon ook lopen naar ‘de Stad.’ In de jaren dertig kon men een bus nemen naar het Centrum van Paramaribo. Een andere mogelijkheid was dat men het Saramaccakanaal overstak en vanuit plantage Goede Verwachting (bij Pad van Wanica; tegenwoordig Indira Gandhiweg) de stoomtrein nam om Paramaribo Centrum te bereiken. De eindhalte was aan het Vailliantsplein waar nu het gebouw van Telesur staat.
Gebrekkige infrastructuur
Om het levensverhaal van André Saheblal goed te begrijpen is een schets van de context van de gebrekkige infrastructuur destijds van groot belang. De problemen en vooral de tijd die gemoeid was om Paramaribo Centrum te bereiken waar welhaast alle belangrijke voorzieningen waren, bepaalden toen ook de kansen voor veel Hindostanen op mobiliteit. Tegenwoordig is Duisburg onderdeel van Paramaribo en is het Saramaccakanaal geen verkeersbarrière meer vanwege de verbrede Coesewijnestraat en de Coesewijnebrug bij de voormalige plantage Duisburg. Het is tegenwoordig welhaast niet voor te stellen dat een afstand van nauwelijks vijf kilometer tijdens de jeugdperiode van Saheblal een groot verschil kon maken in maatschappelijke status. Duisburg werd als Boiti (district) beschouwd en het vijf kilometer verder gelegen gebied bij Poelepantje als Sahar (de stad). Hindostanen die in Sahar woonden keken vaak neer op Hindostanen van Boiti. De gebrekkige infrastructuur leidde er ook toe dat bijvoorbeeld om een afstand van 15-20 kilometer te overbruggen men welhaast enkele uren in kwijt was – vaak ook door het gebrek aan geasfalteerde wegen en auto’s. Tegenwoordig kan men -indien er geen file is- bijvoorbeeld binnen een half uur met de auto de Mahonylaan bereiken vanuit Duisburg. Destijds moest André Saheblal om de Paulusschool (Muloschool) te bezoeken gelegen aan de Gravenstraat (tegenwoordig Henck Arronstraat) verhuizen naar Sahar en verblijven in het jongensinternaat Rajpur aan de Mahonylaan. Duisburg was toen te ver gelegen, waardoor Saheblal niet dagelijks vroeg in de ochtend op de Paulusschool zou kunnen zijn.
Jeugd
André Saheblal groeide op Duisburg op als zoon van een kleinlandbouwer en in het bijzonder een groentekweker. Al vroeg leerde hij hard werken en tegelijkertijd moest hij ook onderwijs volgen op de buurtschool. Omdat hij een pientere jongen was, wilden zijn ouders -zoals eerder vermeld- dat hij verder moest studeren en liefst advocaat worden. André Saheblal had een zeer sterke band met zijn moeder en vertelt hoe hij op bepaald niet-zachtzinnige wijze moest afleren om te blijven zogen aan zijn moeders borst:
Ik moet ongeveer 1 jaar en twee maanden oud zijn geweest toen ik als dwingeland nog zoogde. Dit was onfatsoenlijk voor moeder en de omgeving. (Een baby-fles of een fopspeen kende men toen niet). Dat zogen werd mij op de volgende wijze voor goed afgeleerd door moeder. Op een zekere dag zeurde ik weer om moedermelk, terwijl er bezoekers thuis aanwezig waren. Zonder dat ik het wist, smeerde moeder –op advies van de buurvrouw- een beetje (zwarte) kippenpoep aan haar tepel en riep mij om te zogen. Niets vermoedende stopte ik -als gewoonlijk- met gesloten ogen haar tepel in mijn mond………bah…. . Onbeschrijfelijk zijn die smaak en die geur op dat moment voor mij geweest! Vanaf toen bleef ik uit de buurt van moeders borsten. Dit feit kan ik mij nog heel goed herinneren!
André Saheblal moest al van jongs af aan helpen met eenvoudige taken die hoorden bij een kleinlandbouwersgezin. Nu zou het als onwenselijke kinderarbeid worden betiteld. Het werk op het land, zoals planten, onderhoud en oogsten werd voorgedaan en hij had geen vakantie. En ook tijdens de schoolvakanties werd er door jong en oud op het veld gewerkt. Men was gedwongen volgens seizoensregels te werken anders mislukte de oogst. Ook leerde hij de koeien op stal gras en zemelen geven:
Daarbij streelde ik ze aan hun kop wat ze lekker schenen te vinden. Ook rijpe mango’s en bananenschil gaf ik die beesten om te eten. De dieren leerden mij kennen; ik begon echt van ze te houden. De geur van de stal en het vee zijn in mij nog gebleven. Al spoedig begon ik zelfstandig de koeien te weiden op ons perceel. De stieren, gebonden met een touw aan hun neusring, graasden apart. Er was voldoende veldgras voor de beesten. Ook de buurjongens deden dit werk, daarom ontmoetten wij mekaar vaker op het veld. Terwijl de beesten graasden gingen we op de Duisburgdam spelen.
Eerst werken en daarna naar school
Na enkele jaren op de buurtschool te hebben gezeten werd besloten dat André Saheblal naar een betere school in Paramaribo moest. Gekozen werd voor de rooms-katholieke Sint Jozef Jongensschool aan de Wanicastraat 119 (tegenwoordig J.A. Pengelstraat), waar de fraters van Tilburg de leiding hadden. André Saheblal werd als twaalfjarige in de vijfde klas geplaatst en haalde zijn opgelopen achterstand in het Nederlands en geschiedenis vrij snel in. Van 1939 tot juli 1942, dus tijdens de Tweede Wereldoorlog bezocht hij deze strenge school. Hij behaalde het getuigschrift en was een van de beste leerlingen. Maar André Saheblal moest thuis ook nog allerlei werkzaamheden verrichten voordat hij de school bezocht en ook na school. De landbouwerszoon vertelt:
Het is bijna niet te beschrijven hoe wij, broer Dhanradj en mijn persoon, (moeder hielp soms ook), dagelijks in de middaguren volle emmers water uit het Saramaccakanaal haalden om alle bedden met groenten en kleine plantjes te besproeien. Iemand, die dit werk nooit gedaan heeft, zal niet willen geloven hoe zwaar en tijdrovend het werk van de groenteteler is, alvorens hij met de verkoop van het eindproduct wat inkomsten verwerft. De groenten verzorgen in de droge tijd wanneer het niet regende, was geen gemakkelijk karwei. Maar dat was onze dagelijkse bezigheid, naast alle andere taken. En niemand klaagde erover en niet te vergeten dat het regelmatig bestrijden van het onkruid ook een deel van de verzorging was. De groenten werden door vader Saheblall in Paramaribo verkocht en een deel werd door ons geconsumeerd…. Gedurende mijn twaalfde tot en met vijftiende jaar heb ik het land constant geploegd met twee stieren, dat wil zeggen in weer en wind. Schoolvrienden die mij dit werk zagen doen, zeiden: “als jij vijf en twintig jaar bent, zal je met een gebochelde rug lopen”. Bij het ploegen moest ik in een beetje gebogen houding het handvat van de ploeg “gedrukt” houden, opdat het ploegmes diep in de grond ging….’s avonds smeerde moeder warme kokosolie aan de handpalm en de vingers, waarna die flink gemasseerd werden.
Toentertijd werden veel kinderen vrij snel volwassen en hadden verantwoordelijkheden. Bovendien was de St. Jozefschool op 5 kilometer afstand van zijn huis en er was slechts een zandpad ernaartoe. André Saheblal:
Het was mijn gewoonte geworden om 5 uur in de ochtend op te staan. Vader of moeder maakte mij op tijd wakker. Wij hadden geen wekker in huis. Ik moest de koe melken en een kan melk aan moeder geven om die voor mij op te warmen. Intussen had moeder de rijst al gekookt. Eerst rijst in melk eten, de boeken inpakken en op blote voeten het huis verlaten. In een half uur moest ik de afstand van mijn huis naar de school (5 km) afleggen door gedeeltelijk hard te lopen en soms te rennen. Dit was 2 x 5 km per dag heen en terug, d.w.z. in weer en wind. De school begon om half acht en als je laat kwam kreeg je strafwerk, bestaande uit 100 strafregels met “ik mag niet laat komen op school”. Elke dag loeide in Paramaribo een houtzaagmolen zijn sirene en wel om 7 uur des morgens en om 12.00 uur des middags. Door deze krachtige geluidssignalen en rekening te houden met de zonnestand, kon men min of meer weten hoe laat het was. Het geluid van de sirene en bij windstilte van de kerktoren waren hoorbaar op Duisburg, zodat ik redelijkerwijs op tijd de school zou kunnen bezoeken, tenzij er sprake was van overmacht.
Sint Paulusschool
Omdat hij door moest leren werd besloten dat André Saheblal mulo-onderwijs zou volgen. Destijds werd schoolgeld betaald voor mulo-onderwijs en zijn oudste broer Piertiradj die al een salaris als kleermaker verdiende zou zijn studiekosten bekostigen. Hij moest naar de Sint Paulus muloschool in Paramaribo en dat betekende dat hij moest verhuizen van Duisburg. Er werd gekozen voor een verblijf in het rooms-katholieke jongensinternaat het Educanaat Rajpur gevestigd aan de Verlengde Mahonylaan 25. André Saheblal bleef nog enige maanden bij zijn ouders op Duisburg alvorens in augustus 1942 naar Paramaribo te vertrekken en memoreert:
De vele tranen van mijn moeder hebben – bij het innige omhelzingsafscheid – mijn voorhemd kletsnat gemaakt. Dit afscheid is mij in het onderbewustzijn gegrift.
Als vijftienjarige werd hij in september 1942 als leerling van de vijfde klas toegelaten. De muloschool had toen acht klassen en een mulodiploma werd als iets prestigieus beschouwd. Het was toen eigenlijk ook eindonderwijs. André Saheblal had al bijlessen in het Engels en Frans als voorbereiding op het (toekomstige) mulo-onderwijs gedurende vier middagen in de week van 18.00 uur tot 20.00 uur gevolgd. Maar hij moest ook nog een klusje klaren voordat hij voorgoed vertrok naar Paramaribo:
Omdat ik toch voorgoed zou verhuizen naar Paramaribo, deed men een beroep op mij het perceelland van zwager op Menckendam te ploegen en het plantklaar te maken. Geen eenvoudige taak welke op mijn schouders gelegd werd! “Gewapend” met de nodige landbouwwerktuigen en vergezeld van de twee trouwe stieren, vertrok ik van Duisburg. Vader had deze gereedschappen met zijn boot over het Saramaccakanaal gezet. Met de twee stieren zwom ik het kanaal over. Met landbouwwerktuigen en de beesten ging ik via Witboitie (plantage de Goede Verwachting gelegen tegenover plantage Duisburg – C.C.) en het Pad van Wanica naar Menckendam en naast haar stond de openbare begraafplaats van Menckendam. Op Menckendam en omgeving woonden behalve Hindostanen ook veel Creolen, die allen in vrede met elkaar leven.
Internaat Rajpur
Nadat hij naar tevredenheid twee hectare op Menckendam handmatig had geploegd verhuisde hij naar Rajpur. Volgens André Saheblal was het regime op dit internaat voor Hindostaanse jongemannen toen zeer streng. Op overtreding van huisregels stonden tuchtstraffen, zoals strafregels maken, het erf bezemen, onthouding van gunsten, etc. Deze waren gedragscorrigerende maatregelen. 0m 05.30 uur ’s morgens luidde de zuster de (school)bel: direct wakker worden, samen het morgengebed doen, het slaapgerei opbergen in jouw kast, waarna tandenpoetsen, gezicht wassen, haren kammen en vervolgens snel in de rij gaan staan voor het bezoek aan de kerk. Als de bel om 06.00 uur ging, stond een ieder keurig in de rij om in alle stilte naar de kerk te gaan, die op een steenworp afstand stond. 0m 07.00 uur ging de kerk uit, en in de rij lopend trad men de eetzaal binnen. Eerst een gebed, dan het ontbijt en nadien opnieuw een slotgebed, vervolgens maakte een ieder zich gereed om naar school te gaan. 0m 07.30 uur vertrok een ieder naar zijn school en na de schooltijd was een ieder op tijd terug in het internaat om het middagmaal te gebruiken. De vaste regels waren: bidden vóór en na het eten en vóór en na het slapen. Hierna was men tot 15.00 uur vrij om te spelen of zijn huiswerk te maken. 0p elke schooldag was men verplicht van 15.00 uur tot 17.00 uur in de groentetuin te werken. Alleen de mulo-leerlingen werkten slechts één uur per schoolmiddag omdat zij veel schoolwerk kregen. Om 20.30 uur moesten de muloschool jongens naar bed. Na dit uur was niemand meer in de studeerkamer.
Mede door deze discipline hebben vele Hindostaanse jongemannen die op dit internaat hebben gezeten later goed gepresteerd in Suriname. De schoolvorderingen verliepen uitstekend, maar André Saheblal liep in het laatste schooljaar van de Paulusschool een malariakoorts op. Daardoor slaagde hij niet voor zijn mulo-eindexamen.
Ik kwam uit het ziekenhuis en vond dat sommigen scheef naar mij keken, alsof men zeggen wilde: “Je bent afgewezen omdat je dom bent”. De liefdevolle zusters van het internaat hebben mij opgebeurd en moed ingesproken. Ik pakte in en vertrok naar mijn ouders om daar wat vakantie te nemen. Ook voor hen was het bericht niet prettig, maar anderzijds waren ze blij dat ik genezen was van de gevaarlijke tropenziekte. Het was in de maand augustus l946, waarin ik afgewezen werd. Geen enkel bibliotheekboek heb ik aangeraakt. Ik deed mijn best niet aan de school te denken. Met de buurjongens ging ik flink zwemmen in het Saramaccakanaal, dat toen schoon en helder water bevatte. De vakantie was snel voorbij.
Racisme en discriminatie
Nadat hij in 1947 zijn mulodiploma had behaald moest André Saheblal nu een vervolgopleiding doen. Niet alleen het harde werk thuis en later het strenge regiem in het internaat Rajpur waren een grote uitdaging in het leven van André Saheblal om via het onderwijs vooruit te komen. Ook het racisme en de discriminatie die hij als Hindostaanse jongeman moest ondergaan in een Creoolse omgeving waren belemmeringen die moesten worden overwonnen. Enkele voorbeelden zijn in dit verband veelzeggend. Als Hindostaan was hij in een zogeheten eenlingpositie op de St. Jozefschool jongensschool. Als twaalfjarige moest hij als districtsjongen (een ‘koelie’ afkomstig uit Boiti) zich zien te handhaven onder de opgeschoten jongens van Paramaribo. Gelukkig was hij intelligent en ook zachtmoedig, waardoor hij het op deze school heeft kunnen volhouden. André Saheblal:
Omdat ik de beste van de klas was, wilde een ieder naast of achter mij zitten om tijdens de repetitieperiode kans te maken van mijn werk af te kijken. Als ik aan de (domme) leerlingen (Babel en Fräser) mijn antwoorden niet liet zien, kreeg ik een pakslaag van ze. En als je aan de frater vertelde, kregen zij wel straf, maar ik werd de dupe van want zij rammelden mij. Ik was niet opgewassen tegen deze ‘stadsnegers’. Dus moest ik de kool en de geit sparen: niet voorzeggen en niet vertellen aan de frater, maar zo zitten dat zij wel konden afkijken….Een vraag luidde: wat betekent P.K. en hoeveel is een P.K? Aan de wand hing een kalender van de Firma A. van der Voet, waarop de woorden “prima kwaliteit” voorkwamen. Toen Babel en Fräser mij naar het antwoord vroegen, wees ik hen met de vinger naar de kalender aan de wand. Zij begrepen mij en vol vreugde schreven zij op dat PK prima kwaliteit betekende. En hoeveel één PK was, zei ik dat ik het niet wist. (Het antwoord op mijn papier was: PK= Paardenkracht en één Paardenkracht= 736 watt)….De frater vertelde later, dat enkele stommeriken voor PK prima kwaliteit hadden geschreven. Babel en Fräser dachten dat ook ik tot die groep behoorde. (Zoals gesteld, had ik het juiste antwoord opgeschreven). Mijn afspraak met deze twee oersterke ’negerjongens’ was, dat zij wel mochten afkijken, maar dat zij ervoor moesten zorgen dat niemand mij nodeloos op school sloeg. Die bescherming kreeg ik wel van de twee en voortaan sloeg niemand mij. (Ik heb de term ‘neger ‘tussen aanhalingstekens gezet, omdat het een denigrerende benaming is).
Ook op de Sint Paulus muloschool was hij vaak in een eenlingpositie en werd hij onder andere geplaagd om zijn achternaam. Hij moest echter de pesterijen accepteren en denken aan zijn schoolopleiding. Hij moest vooral geen ruzie maken en dus de vernederingen verdragen.
Natuurlijk was ik verdraagzaam, maar waar lagen de grenzen daarvan? Ik was er gewoon bij als men tegen mij zei: “Saheblal, Baboelal, eet mijn bal”, aldus André Saheblal.
Racisme op landmetersopleiding
Na zijn schoolopleiding in 1947 -de Tweede Wereldoorlog was al voorbij- kwam de trek van Hndostanen naar Paramaribo op gang en daarmee ook de concurrentie op het terrein van onderwijs en arbeid. Vooral de Gemengden, namelijk de zogeheten lichtgekleurden -onder wie velen met Joodse voorouders die grotendeels de politieke macht hadden overgenomen van de blanke koloniale overheid- probeerden zoveel mogelijk Hindostanen en Afro-Surinamers te weren uit belangrijke beroepen. Het betrof onder andere functies in de hogere ambtelijke en onderwijsrangen, de advocatuur, het notariaat, de rechterlijke macht en de medische sector. Gelukkig moest voor toelating tot de geneeskundige school en de opleiding tot landmeter een schriftelijk toelatingsexamen worden afgelegd. Daarbij werd gebruikt gemaakt van examennummers. Op deze wijze was discriminatie bij de toelating tot de weinige opleidingsplaatsen uitgesloten. André Saheblal deed het zware toelatingsexamen voor de landmetersoplelding. Er waren jaarlijks slechts vijf plaatsen beschikbaar. Hij werd nummer drie van de vijf geslaagden. Tijdens deze opleiding kreeg hij echter te maken met racisme; niet alleen van medestudenten maar ook van in het bijzonder één docent. Hij werd geplaatst op het domeinkantoor en de racistische gedragingen van het hoofd van het Domeinkantoor hebben zijn studievoortgang negatief beïnvloed. Want bijna wekelijks riep de heer Alfred Nicolaas Albert Van Amson het personeel bij elkaar, inclusief de studenten. André Saheblal:
Hij zei dan: ”Lal kom voorop staan”. Dan uitte hij de volgende woorden: “Mijne heren, wij zijn verloren. Straks is Lal landmeter, de eerste Hindostaanse landmeter. Alle Hindostanen zullen hem als landmeter nemen. Mijne heren: wij zijn verloren, want Lal zal de kaas van jouw brood wegnemen. Wij zijn verloren”. Deze scène herhaalde hij naar believen! In mijn jeugd heb ik vaak toneel gespeeld, maar zo’n scène waarvan je schaamrood werd, was wel teveel. Ik kreeg een gevoel van verlegenheid voor dit brutaal optreden van Van Amson; op dat moment verlangde ik dat de vloer c.q. de aarde openscheurde om mij te verzwelgen. Het was een verschrikkelijk moment voor mij wanneer hij zijn scène herhaalde. Ook de medestudenten zeiden mij grappenderwijs, dat ik hun concurrent zou worden. Ik wilde toen reeds ophouden met deze studie.
Saheblal wendde zich tot de enige Afro-Surinaamse landmeter, Frank Essed die onderhoofd van het Domeinkantoor was voor steun. Essed, die later dr.ir. werd in Nederland, zei dat hij zich niet moest storen aan de oude Van Amson. Essed vertelde dat hij ook werd gediscrimineerd om zijn huidskleur en stimuleerde Saheblal de studie vol te houden. Volgens Saheblal werd hij echter bewust meegenomen voor een bepaald veldonderzoek in het binnenland om daar te falen voor de praktijktest.
Ik at geen vlees, dus was ik aangewezen op wat bosvruchten en kabbis van een pinapalm (= het witte en zachte deel van de kruin van een palmboom). Ik ging lichamelijk achteruit en kreeg een ziekelijk gevoel….We begonnen met de terugweg. Ik voelde me koortsig. Ik kreeg kinine-tabletten tegen de koorts toegediend. Na enkele dagen arriveerden we in de stad; ik werd onmiddellijk in het R.K.Ziekenhuis opgenomen. Ik onderging een malariakuur.
Weer racisme
Saheblal genas, maar stopte met de landmeteropleiding. Hij zocht nu een baan en weer kreeg hij te maken met racisme. Van een schoolvriend Dawson vernam hij dat op het departement van Volksgezondheid een vacature voor de functie ‘schrijver’ was ontstaan. Hij solliciteerde maar werd door de Geneeskundige Keuringscommissie afgekeurd, want hij zou lottavlekken (pytirisis versicolor) op zijn rug hebben. Een van de commissieleden Dr. L.E. Jessurun, toen stadsgeneesheer aan de Heerenstraat, vroeg Saheblal om de volgende dag bij hem op zijn spreekuur te komen. André Saheblal:
Vermoedelijk was dit lid het niet eens met de beslissing van de Geneeskundige Commissie. Toen ik in de wachtkamer zat te treuren over wat mij overkomen was, kwam mijn vriend Dawson toevallig langs en vroeg mij over de afloop van de keuring. Hij vond het een flauwekul van de Commissie. Hij trok vóór mij zijn hemd uit en wees mij hoe zijn lichaam vol lottavlekken zat. Hij vertelde mij dat diezelfde Commissie hem drie maanden geleden met alle vlekken goedgekeurd had. Dawson was mijn schoolvriend van de Paulusschool en ik mocht hem zeker geloven. Het was voor mij onbegrijpelijk, dat er oneerlijke mensen in een Overheids-Commissie zaten.
Dr. Jessurun gaf hem groene zeep. Tijdens het baden werd zijn rug wel schoon maar die vlekken gingen niet weg. Later vertelde zijn moeder hem dat de vlekken zogeheten moedervlekken waren.
Kruiwagen
Saheblal kreeg dus deze baan niet, omdat hij medisch was afgekeurd. In het toenmalige Suriname was het hebben van zogenoemde ‘kruiwagens’ (netwerken met personen op belangrijke posities) belangrijk om vooruit te komen i.c. een baan te krijgen bij de overheid. Het lukte Saheblal uiteindelijk met hulp van zijn oudere broer Piertiradj en via een kruiwagen, een overheidsbaan te krijgen. Piertiradj was kleermaker en had verschillende pakken voor bekend Statenlid en tekenleraar Wim Bos Verschuur genaaid. Piertiradj raakte goed bevriend met Bos Verschuur en zijn vrouw. Hij vroeg Bos Verschuur om Saheblal te helpen. Het lukte hem in 1949 om een baan te krijgen bij de overheid. André Saheblal werd aangesteld als padi-opkoper voor het Departement van Economische Zaken, maar gedetacheerd in het District Saramacca. Toentertijd moest men ook in het betreffende district gaan wonen, ook omdat -zoals eerder gezegd- de infrastructuur slecht was. Vaak duurde het reizen van Paramaribo naar de districten een halve dag of zelfs dagen. Hij kon beginnen tegen een dagloon f. 3.50 per dag, met uitzondering van zon- en feestdagen. In Paramaribo verdiende een mulo-gediplomeerde toen slechts f.35 per maand. Er was echter een groot tekort aan (ambts)woningen. Gelukkig had de hoofddistrictsklerk, de aimabele Frans Sewberath Misser (later Statenlid en bekend als oom Frans) onder zijn dienstwoning een vrije kamer, die hij kosteloos mocht gebruiken in afwachting van een betere huisvesting. Ook mocht hij bij hem in de kost gaan. Van zijn bad en toilet mocht André Saheblal ook gebruikmaken.
Vermeldenswaard is dat in 1955 het Statenlid Sewberath Misser vrijwillig op aandrang van VHP-leider Jagernath Lachmon zijn Statenzetel voor het district Saramacca had opgegeven. De Afro-Surinaamse leider Jopie Pengel die de verkiezingen had verloren werd toen opnieuw voor de VHP gekozen in het district Saramacca als Statenlid. De samenwerking tussen Lachmon en Pengel werd gecontinueerd in het Surinaamse parlement en vanaf 1958 in de regering. Mede hierdoor heeft geen etnische polarisatie plaatsgevonden tot 1969 tussen Hindostanen en Afro-Surinamers ondanks de toenemende onderlinge concurrentie.
Ambtelijke loopbaan
Van 1948 tot oktober 1963 heeft Saheblal voor het Districtsbestuur (voormalige Ministerie van Binnenlandse Zaken en Districtsbestuur) gewerkt in de rang van districtsklerk en later was hij tevens belast met de functies van onder andere kassier, hoofd burgerlijke stand en bevolkingsregister, en districtsontvanger der belastingen. Op Albina (in het district Marowijne) was hij districtsschrijver en ook belast met beheer van zegelwaarden en tolk in de Franse Taal (Grensverkeer Albina- Saint Laurent). Op 30 november 1950 was hij betrokken bij de tweede algemene volkstelling in het district Marowijne. Hij heeft geteld onder binnenlandbewoners in de Tapanahony, het zuidelijk gebied waar de Marrons woonden. In 1954 werd hij benoemd tot Districtsklerk tweede klasse en overgeplaatst naar Moengo. Hij viel op als hardwerkende ambtenaar, had veel dossierkennis en een dienstverlenende instelling. Hij was competent en in 1959 werd André Saheblal bevorderd tot Districtsklerk eerste klasse en overgeplaatst naar district Nickerie. Mr. Dr. Aksel Quintus Bosz was daar de districtscommissaris en had vernomen over zijn werklust en ijver. André Saheblal wilde echter verder studeren en moest dus in Paramaribo aan de slag om verder te studeren aan de Surinaamse Rechtsschool. Op aandrang van Quintus Bosz werd hij toen overgeheveld van het Districtsbestuur en opgenomen in de Algemene Bureaudienst en ingepast in de rang van Hoofdcommies. Bovendien werd hij overgeplaatst naar Commissariaat Combé onder Mr. Jan van Petten, toen distritscommissaris van het (groot) District Suriname. Hij werd aangesteld als Hoofd van Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister en later belast met de behartiging van de belangen van Marrons en Inheemsen. Daarna werd hij belast met de zogeheten transmigratie van Marrons voordat het stuwmeer aangelegd werd. Van oktober 1963 tot zijn pensionering op 1 januari 1984 werkte Saheblal op het Ministerie van Justitie en Politie: eerst als Algemeen Secretaris en daarna als Onderdirecteur.
Directeur van Ministerie Justitie en Politie
Dr. Jan Adhin, die benoemd werd tot Minister van Justitie en Politie en op de hoogte was van de ijver en competentie van André Saheblal haalde hem in 1963 naar zijn ministerie. Saheblal:
Dr. Adhin zou mij te zijner tijd benoemen tot Algemeen Secretaris van zijn departement. Hij wist dat ik pas geslaagd was van de rechtsschool en dat ik voorts de rechtenstudie zou gaan volgen. Hij zag goede toekomstmogelijkheden voor mij op zijn ministerie. Hij wist dat ik ook goed kon communiceren in Hindi. Ik vond het een hele eer om bij hem te komen werken! Hij zei, dat hij mij niets beloofde, maar ik zou veel contact met juristen krijgen. Ook is er een juridische bibliotheek waarvan ik gebruik zou maken tijdens de studie; juridische boeken waren duur. Ik hoefde geen boeken te kopen, die mocht ik lenen op zijn bibliotheek. Deze waren allemaal stimulansen, die ik van hem kreeg.
Saheblal werd onderdirecteur en pas tijdens de militaire periode -na een korte waarneming- werd hij benoemd tot Directeur van het Ministerie van Justitie en Politie. Tijdens de NPK-regering van 1973-1980 onder leiding van premier Henck Arron werd hij gepasseerd om directeur te worden. Dr. Adhin had hem laten weten dat als hij in 1973 in de regering Minister van Justitie en Politie zou worden, Saheblal tot Directeur zou worden benoemd. Saheblal heeft met de verschillende Ministers, zoals Mr. Drs. A. Haakmat, Mr. Drs. H. Naarendorp en Mr. F. Leeflang goed kunnen samenwerken, mede vanwege zijn professionele instelling en politieke onafhankelijkheid en vooral juridische kennis. In 1973 studeerde hij af als jurist aan de Adek Universiteit van Suriname. Na zijn pensionering na 35 dienstjaren bleef André Saheblal actief voor de Surinaamse samenleving.
Maatschappelijke verdiensten
Mr. André Saheblal heeft verschillende maatschappelijke functies vervuld en vooral op juridisch gebied is hij in Suriname een gezaghebbende persoon. Hij heeft het boek “De afwikkeling van de onbeheerde nalatenschap in Suriname, met als ondertitel: De terugname door de overheid van onbeheerde en verlaten gronden in de boezem van het domein” geschreven. Voorts heeft hij Het Surinaams Burgerlijk Wetboek (vier delen) geactualiseerd (in Suriname omschreven als ‘modern’ bijgewerkt), zodat dit beter toegankelijker voor het publiek is geworden. Het is gedrukt bij en uitgegeven door de Handelsdrukkerij en Uitgeverij De West. Hij heeft ook vele juridische artikelen geschreven. Een aantal is in het Surinaamse Juristen Blad verschenen, terwijl een vijftal in het dagblad De West is gepubliceerd. Ter ondersteuning van het beleid van Justitie en Politie schreef hij regelmatig nota’s onder ander over mensenhandel en mensensmokkel; georganiseerde en grensoverschrijdende misdaad en grondrechten. Elke maand schreef hij een artikeltje in de Nieuwsbrief van het Hof van Justitie. Ter gelegenheid van zijn 90ste jaardag is een zogeheten Feestbundel verschenen van een aantal geselecteerde juridisch-wetenschappelijke artikelen.
Mr. Saheblal is op onderwijsvlak sedert 1979 actief geweest aan de Universiteit van Suriname; van april l979 tot oktober 1983 als buitengewoon docent rechten aan de Faculteit der Natuurtechnische Wetenschappen en van 15 oktober 1983 tot en met oktober 1994 als voltijds hoofddocent rechten aan de Faculteit der Maatschappijwetenschappen en de Faculteit der Technologische Wetenschappen. In deze periode is hij bestuurslid van de beide Faculteiten geweest, tevens vervulde hij de actieve rol van coördinator van de studierichtingen Rechten en Public Administration (Bestuurskunde). In 1988 heeft hij namens deze Universiteit twee maanden colleges rechten verzorgd aan de Patrice Lumumba University te Moskou in Rusland. Tijdens de binnenlandse oorlog heeft hij cursussen in het oorlogsrecht verzorgd ten behoeve van de officieren en onderofficieren van het Nationaal Leger. Hij was lid van de Commissie tot wijziging van de Universiteitswet. Ook is hij lid en ondervoorzitter van de Commissie Vreemdelingenwet geweest. Hij was geruime tijd juridisch adviseur van de vereniging Het Surinaamse Rode Kruis. De Vreemdelingenwet is zijn pennenvrucht. Tijdens zijn docentschap was hij lid van de Stichting Uitgave Surinaamse Jurisprudentie. Selectie, ordening en de zorg voor de publicatie van de diverse vonnissen van het Hof van Justitie en het promoten van deze jurisprudentie in Nederland, waren hierbij zijn belangrijkste taken.
Mr.dr. Yvonne Baal verbonden aan de Adek Universiteit van Suriname verwoordde zijn verdiensten als volgt:
André Saheblal heeft veel studenten begeleid bij hun afstudeerscriptie. Velen werken bij Staatsolie of andere bedrijven, en weer anderen bij de overheid of in de advocatuur. Bij het opzetten van de Masteropleiding heeft hij stapels materiaal aangedragen. Zijn aard om bij te dragen aan de ontwikkeling van de rechtswetenschap in Suriname heeft er ook toe geleid dat hij eerst in universiteitsverband en daarna zelfstandig heeft bijgedragen aan de publicatie van Surinaamse jurisprudentie. Hij heeft zijn netwerk met Nederlandse wetenschappers en deskundigen gebruikt om de publicatie van jurisprudentie weer van de grond te krijgen. Surinaamse jurisprudentie is immers belangrijk voor de ontwikkeling van het Surinaamse recht.
Een voormalige student Mr. Sharita Baldeo Rai, stelde ter gelegenheid van de viering van zijn negentigste jaardag:
U heeft mij steeds gestimuleerd te studeren en te publiceren in vakbladen. Ook wanneer ik tegenstand ondervond in het ambtelijke heeft U mij voorgesteld mijn beleidsvoorstellen in het belang van de dienst in goed onderbouwde nota’s vast te leggen, opdat de leiding een en ander in ogenschouw kon nemen. Zulks deed ik tijdens mijn werkperiode op Justitie en Politie o.a. met betrekking tot de Kinderombudsman en andere actuele onderwerpen. Je kan jouw gezinsleven en werk combineren met hogere studie. Ik verneem van andere oud-studenten dat U ze ook ruggensteun geeft met betrekking tot wetgeving.
Eind 2012 werd Mr. André Saheblal voor zijn verdiensten in Suriname benoemd tot Commandeur in de Ere Orde van de Palm. In de diverse toespraken werd hij betiteld als “de stille werker”.
Enkele Wetenswaardigheden
Tot slot vermeld ik enkele wetenswaardigheden afkomstig van André Saheblal. Hij trouwde met Angela Panday in 1951. Angela behoorde tot hoge kaste van Brahmanen, maar ze was Rooms-katholiek. Hun huwelijk was geen probleem, ondanks het gegeven dat Saheblal tot de kaste der Ahirs behoort. Toentertijd speelde het vermaledijde kastebewustzijn onder bepaalde hindoes nog een belangrijke rol. Maar de grote familie Panday was rooms-katholiek en kaste speelde bij hen geen rol. Hun voorouders had als eerste de achternaam Panday (van Panre; geleerd) aangenomen. De andere Brahmaanse families die ook tot de Pandays behoorden moesten nu een extra naam bij hun familienaam toevoegen om zich te kunnen onderscheiden. Daarom bestaan namen als Gangaram Panday, Baboeram Panday of Dwarka Panday.
Een tweede wetenswaardigheid is dat Hindostanen van de generatie van Saheblal grote problemen hebben gehad met de Nederlandse taal. André Saheblal heeft ook Hindi geleerd en zou daarna Sanskriet en Urdu leren, maar in 1942 ging hij naar de Muloschool. Hij stopte met Hindi, want dat was een nadeel volgens hem. Bij het maken van het opstel in het Nederlands formuleerde hij de zinnen eerst in het Hindi en vervolgens vertaalde hij deze letterlijk in het Nederlands. Zo vertaalde hij “het zal regenen” met “het water komt”, omdat je in het Hindi zegt: pani aigá of pani awé hai. Van de leraar Nederlands kreeg hij daarom veel boeken uit de schoolbibliotheek om te lezen en zo leerde hij de Nederlandse taal beter te beheersen.
Soms werd vroeger gebruikgemaakt van de stoomtrein bij een baraat (bruidegomstoet). Zo moest een baraat van Duisburg naar Bergenshoopweg gelegen aan de toenmalige spoorlijn op ruim 20 kilometer zuidwaarts van Duisburg. Degenen die met de baraat zouden meegaan, kregen elk een kwartje van vader Saheblall om op Station Witboitie (Goede Verwachting) de trein te pakken. Bij halte Bergenshoopweg werd gestopt en met een ossenkar ging men naar het huis van de bruid waar het feest was. Er werd een half uur in de zijweg gelopen voordat ze op de plaats van bestemming aankwamen. Het was al 7 uur des namiddag geworden. Het aangestoken vuurwerk (de term was vimperi) en het harde geluid van de meegenomen dhapla (grote trom) kondigden aan, dat de baraat gearriveerd was. De volgende ochtend keerde de huwelijksstoet met de bruid en bruidegom per ossenkar en daarna per trein terug naar Duisburg met de huwelijksgeschenken.
Tot slot
Het is opvallend dat Mr. André Saheblal ondanks allerlei tegenwerkingen, racisme en discriminatie geen rancuneuze persoon is geworden, maar zachtmoedig en hoffelijk is gebleven. Hij heeft studenten behorende tot alle bevolkingsgroepen geholpen, ondersteund en zijn kennis gedeeld. Al met al is Mr. André Jainundun Saheblal een voorbeeldige ambtenaar geweest die -zoals men het in Suriname pleegt te zeggen- land en volk heeft gediend. En hij is een Hindostaanse Surinamer die een voorbeeld is voor velen. Dat hij deze zeer respectabele leeftijd heeft bereikt en dit artikel over zijn leven heeft kunnen lezen en goedkeuren is een voorrecht die slechts weinigen ten deel is gevallen.
Tot slot geeft de heer Saheblal desgevraagd de volgende levensles mee:
De grote ziener Gautama Boeddha heeft eens gezegd: “Wat gij verlangt zult gij krijgen, doch je moet ervoor werken”. Daarom is mijn motto: je moet bezitten kracht, moed, geduld, tact, energie, maar bovenal een dosis doorzettingsvermogen.