Op zaterdagmiddag 5 juni – Ápravási Divas of Áparwási Din – 2023 is het met meer dan driehonderd belangstellenden druk rond de Fort Zeelandiaweg. De menigte heeft zich verzameld op het terrein tussen Gebouw 1790 en de Staatsraad, vlakbij het kunstwerk I love SU van de Surinaamse kunstenaar George Struikelblok voor de onthulling van een beeld van drie Brits-Indische contractarbeiders, gemaakt door de jonge kunstenaar Ajay Permaul. President Chandrikapersad Santokhi verhaalt in een toespraak over de strijd van de Mathoora (J/165), Ramjanee (J/159) en Raygaroo (M/344) tegen uitbuiting en voor rechtvaardigheid.
Een poging in 2021 om de beeldengroep te plaatsen naast Baba en Mai op het Baba en Mai-plein mislukte. De benodigde toestemming aan de initiatiefnemer Stichting Hindostaanse Immigratie werd niet verstrekt door het directoraat Cultuur van het ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur en andere erfgoedinstanties. Die vergunning is nodig omdat het gebied deel uitmaakt van het Unesco Werelderfgoed in Paramaribo. En Unesco stelt strenge eisen aan het aanbrengen van wijzigingen in de gebouwde omgeving.
De president onthult tegelijkertijd op deze plek het monument Met een anker zijn we verankerd, een herinnering aan 150 jaar Hindostaanse immigratie 1873-2023. Dit gedenkteken is een creatie van Anielkumar Manurat en een initiatief van de Culturele Unie Suriname. Het bestaat uit de kaart van Suriname, een anker en zeven kolommen. Het anker symboliseert de verbondenheid met het land. De kolommen gaan van klein naar groot, verbeeldend het verhaal van hechting, groei, ontwikkeling en toekomst van de Hindostanen.
Fundament
Het figuurlijke fundament voor de beelden van de drie verzetsstrijders dateert van 1978, meer dan veertig jaar geleden. De oud-schoolvrienden Benjamin Mitrasingh en Motilal Marhé constateerden dat er veel aandacht was voor de geschiedenis van tot slaaf gemaakten en Marrons. Tegelijkertijd stelden ze vast dat de belangstelling ontbrak voor de strijd van de Brits-Indische contractarbeiders (1873-1920) tegen uitbuiting door de koloniale overheid en plantage-eigenaren met hun gezagvoerders, en voor een rechtvaardiger bestaan. Op verzoek van de toenmalige Stichting voor Surinamers Den Haag doken ze in het verleden en constateerden een tabula rasa, een grote leegte. Omdat er geen tijd was voor diepgravend archiefonderzoek, begonnen ze met het doornemen van de Koloniale Verslagen. Zo’n verslag is een verhandeling over het beheer en de staat van de koloniën van Nederland : Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao. Vanaf 1850 (over 1849) tot en met 1923. Daarna wordt deze verantwoording voortgezet onder Verslag van Bestuur (1924-1930) en Surinaamsch Verslag (1933-1954).
Verzwegen verhalen of het eenzijdig Koloniaal Verslag
Langzaam groeide er een beeld uit de duizenden pagina’s, merendeels gortdroge opsommingen en overrompelende tabellen over onderwerpen zoals delfstoffen, scheepsbewegingen, onderwijs, politie en medische zorg. De inleidende tekst over het jaar 1884 maakt duidelijk dat alleen uit Nederland afkomstige koloniale ambtenaren de pen hanteerden: (…) onder de Britsch-Indische immigranten, werkzaam op de plantages Zoelen en Zorg en Hoop, vond feitelijk verzet plaats tegen de openbare macht (…). En het vervolg maakt de vooringenomenheid duidelijk: (…) de kwade geest onder koelies (..) de onruststokers heimelijk waren blijven voortwoelen om het gezag te ondermijnen. Het eerste geval van openbaar verzet had plaats op de plantage Zoelen. Het verslag stelt vast: Het bleek dat hunne klachten meerendeels ongegrond en overdreven waren (…).
De beide onderzoekers destilleerden uit de koloniale teksten de namen Mathoora, Ramjanee en Raygaroo (…) gevaarlijkste onruststokers (…) en een anonieme vrouw die op plantage Zorg en Hoop, Commewijne op 26 september 1884 werd doodgeschoten. Dit pionierswerk waaruit blijkt dat de drie vochten voor menswaardige behandeling van de contractarbeiders en geen ‘belhamels’ waren, is gepubliceerd op 5 juni 1978 in de uitgave Mathura, Ramjanee en Raygaroo. Verzet tegen uitbuiting en onderdrukking in Suriname (MM: de namen zijn naar de Sarnami-spelling). Hierna volgden meer onderzoekers en historici die de geschiedenis van Hindostaanse immigratie en de werkelijke gang van zaken van uitbuiting en onderdrukking op de plantages hebben onderzocht en beschreven. Dankzij het voorbereidende en invloedrijke werk van Mitrasingh en Marhé en de publicaties daarna van onder andere Radjinder Bhagwanbali, Chan Choenni, Ruben Gowricharn, Sandew Hira en Oedayrajsingh Varma, is duidelijk geworden wat er zich werkelijk heeft afgespeeld. De verzwegen verhalen uit de Koloniale Verslagen.
Poenale sanctie
De contractarbeiders en plantage-eigenaren of hun vertegenwoordigers sloten een arbeidscontract voor vijf jaar met rechten en plichten aan beide kanten. Voor de onderlinge (wan)verhouding is het belangrijk te weten dat het contract strafrechtelijk gesanctioneerd was. Hieraan verbonden was de poenale sanctie. Dit betekende dat als de arbeiders niet werkten volgens de overeenkomst, zij dwangmaatregelen opgelegd kregen. Het niet nakomen van werktaken, protesteren, ongehoorzaamheid aan de het heersende gezag, het niet hebben van een verlofpas, vermeende luiheid, beledigingen, dronkenschap werden strafrechtelijk aangepakt en leidde tot gevangenisstraf, dwangarbeid, inhouden van loon en/of een geldboete.
De koloniale ommegaande rechters (voor snelle rechtspraak) hoorden de klachten van de plantage-eigenaren of hun vertegenwoordigers aan en oordeelden bijna altijd in hun voordeel. Werd een gevangenisstraf opgelegd van bijvoorbeeld twee jaar, dan eindigde het contract niet na vijf maar na zeven jaar. Met deze poenale sanctie in de hand werden de contractarbeiders onder maximale controle gehouden.
Omgekeerd konden ook de plantage-eigenaren of hun vertegenwoordigers worden gestraft als ze contractbreuk pleegden; die straffen werden zeer zelden opgelegd.
Database
Voor iedereen die de geschiedenis van de Brits-Indische contractarbeiders onderzoekt, is de database Hindostaanse contractarbeiders in Suriname 1873-1916 een figuurlijke goudmijn. De persoonsgegevens van de immigranten werden in de vertrekhaven Calcutta in India in de scheepsregisters genoteerd, in Paramaribo aangevuld en door ambtenaren overgenomen in de immigratieregisters. En die informatie – 25 % is verloren gegaan of onleesbaar door de slechte staat – is sinds eind jaren negentig van de vorige eeuw online beschikbaar.
Kiem van rechtvaardigheid
Onderzoek in deze database naar Ajoodha Mathoora, contractnummer J/165, en Challo Ramjanee, contactnummer J/159, levert direct interessante informatie op. Zij zijn beiden op donderdag 16 december 1880 aan boord van het zeilschip British Statesman uit Calcutta vertrokken en komen in Suriname aan op maandag 14 maart 1881. Tijdens de drie maanden durende overtocht ontstond tussen de 428 immigranten een grote mate van solidariteit. Dit leidde tot een sterke gemeenschappelijke band en vriendschappen voor het leven: jaháji bhái (mannen) en jaháji bahin (vrouwen). Mathoora en Ramjanee hebben ongetwijfeld met elkaar gesproken, en niet in de laatste plaats over de slechte omstandigheden aan boord die hebben geleid tot 29 doden en ruim 80 zieken door vooral dysenterie. Daar moet de kiem van hun gevoel voor rechtvaardigheid gelegd zijn.
Mathoora en plantage Zoelen 1884
Direct na de ontscheping en medische keuring wordt Mathoora voor zijn contract van vijf jaar op 14 maart 1881 doorgestuurd naar de suikerplantage Zoelen aan de linkeroever van de Commewijnerivier in het district Commewijne. Door de slechte leef- en werkomstandigheden is het daar al lange onrustig. De eigenaar, de Nederlandse Handels Maatschappij, leeft het overeengekomen Immigratietraktaat uit 1870 tussen Engeland en Nederland niet na en houdt de kosten zo laag mogelijk (en de winst maximaal). De werktaken worden met opzet zo zwaar gemaakt dat het onmogelijk is binnen een bepaalde tijd daaraan te voldoen. Met als resultaat: het korten op het loon van 0,60 cent per dag (vrouwen 0.40 cent). Op de verplichte medische voorzieningen wordt bezuinigd : (…) 24 patiënten (…). Zij lagen allen op den blooten vloer zonder eenig bedden goed hoegenaamd. Verlofpassen die nodig zijn om klachten in te dienen bij de districtscommissaris worden stelselmatig geweigerd. De Britse consul Annesley in Suriname kaart de wantoestanden bij de koloniale overheid aan maar die kijkt weg.
Zeven jaar gevangenisstraf voor het opkomen voor rechtvaardigheid
Na verschillende incidenten – Mathoora protesteert tegen het geweld door gezagvoerder Catz en wordt in kromsluiting geboeid – komt het op 2 september 1884 tot een climax tegen de uitbuiting en de slechte behandeling. Als een groep arbeiders onder leiding van de 27-jarige Mathoora – hij is 1.74 en groot vergeleken met andere mannen – weer geen gehoor vindt met hun klachten bij districtscommissaris Jessurun, molesteren ze uit onmacht en frustratie hem en gezagvoerder Catz. Diezelfde dag arriveren 24 militairen om (..) de rust en orde zooveel mogelijk te helpen te herstellen. In totaal worden negentien (…) belhamels of opruiers(…) opgepakt. Naar de jarenlang herhaalde noodkreet van de contractarbeiders over de erbarmelijke omstandigheden op de plantage wordt niet geluisterd want (…) de eigenlijke oorzaak van muiterij (…) is pogingen tot ondermijning van het gezag (…). Mathoora wordt gezien als aanvoerder en wordt na de rechtzaak door het Hof van Justitie op 9 mei 1885 zwaar gestraft. Hij krijgt zeven jaar gevangenisstraf met dwangarbeid, waarvan de eerste twee jaar geboeid. Op 19 augustus 1905 gaat hij, ongetwijfeld gedesillusioneerd, via Demerara terug naar India.
Ramjanee en Janey Tetary, plantage Zorg en Hoop 1884
De 24-jarige Ramjanee, de jaháji bhái van Mathoora en net zo lang, heeft per 14 maart 1881 een vijfjarig contract op de suikerplantage Zorg en Hoop aan de rechteroever van de Commewijnerivier, niet ver van Zoelen. Vanwege ziekte – hij wordt na aankomst opgenomen in het Militair Hospitaal – arriveert hij daar een maand later, op 6 april.
De werk- en leefomstandigheden in Sri Ram Tapu zijn zwaar en hij leert mogelijk al snel Janey Tetary (contractnummer I/491) kennen. Zij is vier maanden eerder op 26 november 1880 gearriveerd, samen met haar eenjarige dochtertje Boodhoo Burfasun (I/492). Uit recent bronnenonderzoek blijkt haar grote sociale betrokkenheid, haar strijd tegen koloniale onderdrukking en uitbuiting en haar leiderschap.
Gezagvoerder A.G. Knott, verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken op de plantage, betaalde (…) gedurende eenige jaren aan immigranten voor sommige werken (…) minder loon, dan waarop zij volgens hun contract en het opgemeld tarief regt hadden. Deze uitbuiting werd verklaard met (…) die koelie (…) is in den regel vrij lui, onbetrouwbaar, onverschillig (…). Om de arbeiders te intimideren zorgde Knott door valse beschuldigingen ervoor dat velen zwaar werden gestraft met, bijvoorbeeld, dwangarbeid, boetes en (nog) minder loon. Ook weigerde hij de woonomstandigheden te verbeteren. De kleine, houten woningen stonden op laaggelegen en vochtige grond: Des avonds is het (…) niet uit te houden door de zwermen muskieten en mompieren en is aan geen slaap te denken.
50 gewapende militairen en 7 doden
Het onvermijdelijke gebeurt op 24 september 1884. Als Knott de opgeleverde werktaken afkeurt, ontploft de ingehouden jarenlange frustratie: de gezagvoerder wordt door vier arbeiders, waaronder Ramjanee gestompt en geslagen en in een trens gewond achtergelaten. Omdat het niet lukt de daders direct op te pakken stuurt gouverneur baron Van Heerdt tot Eversberg op 26 september een detachement van vijftig militairen onder leiding van luitenant Van Pesch naar de plantage. Ruim honderd arbeiders, waaronder veel vrouwen die op verzoek van Ramjanee door Janey Tetary zijn gemobiliseerd, staan met stokken klaar om tegenstand te bieden. Op bevel van de luitenant rukken de militairen op, maar ondervinden zoveel tegenstand – (…) bekogeld met stenen, flessen en droge stukken aarde (…) – dat wordt geschoten. Zeven Brits-Indische contractarbeiders worden dodelijk getroffen, waaronder de 28-jarige Janey Tetary. Dertig arbeiders worden gearresteerd en veroordeeld. Ramjanee krijgt voor zijn aandeel twee gevangenisstraf en een geldboete van fl. 12.
Ter herinnering aan Janey Tetary, haar strijd en haar ultieme offer, staat er sinds 2017 een standbeeld van haar op de hoek van de Grote Combéstraat en de Henck Arronstraat, op tweehonderd meter afstand van het monument voor Mathoora, Ramjanee en Raygaroo.
Jumpa Raygaroo en plantage Alliance 1902
De 18-jarige Raygaroo begint op 8 februari 1884 als veldarbeider op Zorg en Hoop, Commewijne. Hij komt daar ongetwijfeld Ramjanee en Janey Tetary tegen en moet met ze hebben gepraat over onder andere de slechte arbeidsomstandigheden. Een half jaar later is hij ooggetuige van de opstand en het bloedbad op 26 september. Of hij zelf heeft deelgenomen aan het protest is niet duidelijk. Hoewel de gebeurtenissen hem ongetwijfeld gevormd hebben, weerhoudt het hem niet om nog twee keer een contract van vijf jaar aan te gaan.
Zijn laatste contract is van 16 september 1897 op de suikerplantage Alliance. Nadat gezagvoerder Shedden voor verlof naar Europa is vertrokken, worden er door de waarnemend leidinggevende (…) aanmerkelijke verlaging der loonen (..) doorgevoerd. Dit leidt samen met de mishandelingen van de arbeiders door onder andere opzichter Abdoolah op 28 juni 1902 tot een massaal protest van 137 contractarbeiders die zonder toestemming van de gezagvoerder met hun klachten naar districtscommissaris op Frederiksdorp gaan. Na terugkeer wordt Raygaroo (…) hoofdopruier van de werkstaking (…) door politiemensen gearresteerd en vastgebonden. Als de arbeiders hem proberen te bevrijden, worden er zes schoten gelost. Dit escaleert tot een oproer met geweld naar onder anderen districtscommissaris Kremer en de waarnemend gezagvoerder. Het detachement van 26 militairen dat de volgende dag arriveert, houdt zich afzijdig en na bemiddeling is de werkstaking voorbij. De lonen worden iets verhoogd en er komt een andere gezagvoerder. Desalniettemin veroordeelt het Hof van Justitie Raygaroo voor (…) weerspannigheid door aantasting van een ambtenaar (…) tot zes maanden gevangenis.
Iconisch beeld Baba en Mai
Samen met Mathoora, Ramjanee, Raygaroo en Janey Tetary hebben alle Brits-Indische contractarbeiders gestreden voor en gewerkt aan een beter bestaan. Het beeld Baba en Mai (1994) op het Baba en Mai-plein aan de Kleine Combéweg – gemaakt door Krisnapersad Khedoe en de geuzennamen midden jaren zestig bedacht en op een kladje genoteerd door Moti Marhé – vertegenwoordigt hen allen, mannen en vrouwen.
In de loop van de jaren is Baba en Mai uitgegroeid tot hét immigratiemonument voor Hindostanen, het symbool van verzet, strijd, respect en dankbaarheid. In Kolkata (voorheen Calcutta), India staat sinds 2015 een Baba en Mai-monument, een initiatief van Aashna Kanhai, destijds ambassadeur van Suriname in India. Ook in Nieuw-Nickerie (2017), Nieuw-Amsterdam (2019) en Groningen (2023) prijkt Baba en Mai. En binnen afzienbare tijd volgt Den Haag met het iconische beeld.
Motilal Marhé (1943) is taalwetenschapper, neerlandicus, Sarnami- en Hindi-deskundige en kenner van de Surinaamse taalsituatie.
Eric Kastelein (1954) is historicus en auteur van het boek Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed (Sampreshan, 2023, 2de druk). Hij geeft lezingen in Nederland en Suriname en schrijft regelmatig voor de Ware Tijd, Parbode Surinaams Magazine, Hindorama en Dreamz World.
Foto’s: Eric Kastelein en Moti Marhé