Sinds 2015 bekleedt Gowricharn de Lalla Rookh Hindostaanse Diaspora Leerstoel aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Daarvoor was hij de Forum/Verwey Jonker hoogleraar en daarna hoogleraar sociale cohesie en transnationale vraagstukken aan de Universiteit van Tilburg. Recent verscheen van zijn hand de publicatie Miskend verleden. Hindostaanse boeren in Suriname 1880-1980 die eerder op de site van Hindorama is besproken. Dit is niet zijn eerste publicatie als Lalla Rookh leerstoelhouder. In 2017 redigeerde hij de bundel Onbeschreven erfgoed. Perspectieven op de Surinaams-Hindostaanse cultuur (LM Publishers) waarin verschillende aspecten van de Hindostaanse cultuur (muziek en muziekinstrumenten, sieraden, dansen, kleding, Indiase filminvloeden in Suriname en eten) worden beschreven. Daarna publiceerde hij andere boeken, waarover straks meer. In deze bijdrage een interview met Gowricharn over Miskend verleden, zijn opbrengsten als leerstoelhouder en zijn afscheid als hoogleraar aan het eind van dit jaar.
Wie is Ruben Gowricharn?
Dat heb ik altijd een lastige vraag gevonden. Hier enkele highlights.
Ik ben in Paramaribo geboren, kort nadat m’n ouders uit het district naar de stad waren getrokken. Ik ben opgevoed op Poelepantje, een wijk in het zuiden van Paramaribo. Vanaf m’n zevende jaar werkte ik met m’n vader mee in de goudsmederij. Dat werk heb ik tot m’n negentiende jaar gedaan. We waren arm en dat was de reden om na de muloschool te gaan werken, vooral als goudsmid. Op m’n negentiende jaar deed ik het staatsexamen Havo omdat ik verder wilde studeren, maar het jaar daarna veranderde m’n favoriete studierichting. Ik wilde sociologie gaan studeren en daarom deed ik het staatsexamen Atheneum. In Leiden studeerde ik sociologie van de niet-westerse volken en later economie. Vervolgens werkte ik als consulent arbeidszaken en als ambtelijk onderzoeker bij de gemeente Rotterdam. Ik promoveerde in 1991 aan de universiteit van Utrecht op een economisch onderwerp en werd daarna postdoc aan de Universiteit van Amsterdam, scriptiebegeleider aan de Vrije Universiteit en bekleedde vervolgens enkele leerstoelen. De laatste leerstoel startte in 2015 en overlapte twee jaar met de aanstelling in Tilburg die in 2017 afliep. In november dit jaar eindigt voor mij de aanstelling aan de VU. Ik weet niet of je meer informatie nodig heb, maar in een binnenkort te verschijnen boek over m’n vader [De goudsmid 2021] staat meer en ook in een in december uit te komen boek van prof. Brij Lal over Indiase diaspora-wetenschappers staat een hoofdstuk over mijn ontwikkeling.
Je zei eens dat de Lalla Rookh leerstoel de leukste leerstoel was.
Ja, dat was een parafrase van Brij Lal [geboren in Fiji, Brits-Indische diaspora-historicus en hoogleraar in Australië] die eens zei dat de Indiase diaspora conferenties de leukste bijeenkomsten waren omdat je het hebt over jezelf en je eigen mensen. Dat sentiment ken ik.
Wat heeft dat plezier de Lalla Rookh Leerstoel opgeleverd?
In de afgelopen vijf jaar heb ik acht boeken geschreven en momenteel ben ik bezig met een negende. Vijf van deze boeken zijn internationaal (Routledge en Oxford University Press) en gaan over verschillende aspecten van de Indiase diaspora. De andere vier, waaronder een roman, gaan over Surinaamse en Nederlandse Hindostanen. Daarnaast heb ik een groter aantal artikelen in wetenschappelijke tijdschriften, verschillende hoofdstukken in boeken en enkele populaire stukken in Nederlandse bladen. De leerstoel heeft in deze periode ook meer bekendheid gekregen door de organisatie in 2017 van een internationale diaspora conferentie in Den Haag en doordat ik als keynote speaker op enkele conferenties was uitgenodigd. Ook in de Hindostaanse gemeenschap heeft de leerstoel meer bekendheid gekregen door enkele culturele avonden.
Je sprak jouw oratie op 26 februari uit in de toga van de eminente Surinaamse hoogleraar Rudolf van Lier. Deze toga kreeg je van prof. Louk de La Rive Box (oud-promovendus van Van Lier) die na Van Liers overlijden deze had geërfd. Jouw oratie was voor hem het moment om de toga, na overleg met Van Liers kinderen, aan jou als oud-student van Van Lier door te geven. Hoe heb je deze geste ervaren?
Dat was eervol, maar echt veel betekenis heb ik er niet aan toegekend. Ik kende Van Lier in Leiden als student en was het lang niet altijd eens met hem. Hij ging door voor een Surinaamse professor, maar in alles was hij blank. Dus had ik moeite om in hem een Surinamer te zien.
De titel van jouw recente boek over Hindostaanse boeren luidt: Miskend verleden. Wat wordt eigenlijk miskend?
Verschillende zaken, ik noem maar enkele. Ten eerste dat onze voorouders vooral boeren zijn geweest, in Brits-Indië en in Suriname. Praktisch de gehele geschiedschrijving van Hindostanen begint met de aankomst van de contractarbeiders. Daarna krijg je een groot gat en beginnen we erover dat Hindostanen maatschappelijk zo vreselijk zijn geslaagd. Het belang en de betekenis van het Hindostaans boerendom worden miskend. Ook wordt miskend dat de redenen om zich in Suriname te vestigen uit verschillende omstandigheden en motieven bestaat, niet in de laatste plaats omdat het leven op de plantages niet te harden was. Ten derde is miskend dat de boeren enorm hebben gecrepeerd. De plantagearbeiders hebben nog een arbeidsovereenkomst gehad waarop ze zich konden beroepen: hun loon, het aantal vrije dagen, medische en andere voorzieningen. De boeren bezaten dergelijke faciliteiten niet, ze waren overgeleverd aan de grillen van de natuur, de markt en autoriteiten. Ten vierde: dat de grondslag van de Hindostaanse cultuur zoals we die nu kennen, bijvoorbeeld de aanzetten tot het ontstaan van een Sarnami-cultuur (inclusief de godsdienst) is ontstaan na de periode van de contractarbeid of voltooid door de boeren. Ten vijfde is er een voorstelling dat de geschiedenis van Hindostanen rechtlijnig is geweest, je zou kunnen zeggen ‘van plantage naar de stad’. Dat is een onjuiste voorstelling. De Brits-Indische immigranten hebben drie transformaties gemaakt. Hun geschiedenis, onze geschiedenis heeft verschillende wendingen en breuken gekend. En elk van deze ontwikkelingen heeft een prijs gehad. Ten zesde, de afwezigheid van een inbedding van de arbeiders en boeren in de nationale economie en het politieke bestel. Dat geeft een beperkt inzicht in onze geschiedenis. Ten zevende, de betekenis van Gouverneur Kielstra, die veel groter en langduriger is geweest dan tot nu toe is beweerd, voor de Surinaamse geschiedenis in het algemeen en de geschiedenis van Hindostanen in het bijzonder. Ik kan zo wel doorgaan, in het boek bespreek ik meer van dergelijke zaken.
‘Geen sprake van een massief succes bij Hindostanen’
De etnische verbondenheid onder Hindostanen beschouw je als een belangrijke factor of capaciteit die de culturele, economische en politieke ontwikkeling van Hindostanen heeft mogelijk gemaakt. In Suriname worden Hindostanen beschouwd als een ‘succesvolle’ groep. Betekent het dat de factor etnische verbondenheid bij de andere groepen in Suriname (Creolen, Javanen) afwezig is?
Dat kan je niet zeggen. Ik bestrijd dat er sprake is van zo’n massief succes. Veel aangevoerde arbeiders zijn al tijdens de contractperiode overleden (één op de zes) en tijdens het bestaan als boer, toen de mensen aanzienlijk korter leefden dan nu, zijn verschillende generaties anoniem vergaan in de landbouw. De Creolen hebben soortgelijke blinde vlekken in hun geschiedschrijving als de Hindostanen. Ook zij ‘springen’ van slavernij naar de huidige situatie en negeren dat de nakomelingen van de slaven de eerste boeren waren en dat de meeste voormalige slaven en hun nakomelingen in de goudwinning en activiteiten in het binnenland (balatawinning, houtkap, riviertransport) een bestaan hadden. Dat was geen makkelijk leven. De geschiedenis van de Javanen is wat complexer omdat zij niet allemaal als contractarbeiders zijn aangevoerd. Maar ook zij hebben het heel moeilijk gehad, als arbeider en als boer.
In jouw boek bekritiseer je de Girmitya-ideologie, dat wil zeggen de overtuiging dat de emigratie van contractarbeiders een zegen voor hen is geweest. Is het terecht om te spreken van een ideologie in plaats van een opvatting? Met andere woorden, heb je bij wijze van spreken van een tennisbal niet een voetbal gemaakt om vervolgens een stevige trap tegenaan te kunnen geven?
Haha, dat is een leuke beeldspraak! Kijk, als een opvatting collectief is, dan is het een ideologie. Ik definieer ideologie als een mens- en wereldbeeld die specifiek is voor een groep. Die groep kan een klasse zijn, maar ook een etnische of een nationale groep. In dit geval gaat het om een zelfbeeld en hoe de Hindostaanse gemeenschap is ingebed in de grotere samenleving. Die Girmitya-ideologie is ook niet beperkt tot Suriname, in de hele diaspora van contractarbeiders – Guyana, Trinidad, Mauritius, Fiji, Zuid-Afrika om de grootste landen te noemen – is deze opvatting te beluisteren. Het is dus een veel grotere en hardnekkige ideologie. Deze ideologie is versterkt door het toerisme van Hindostanen uit de genoemde landen naar Uttar Pradesh en Bihar. Veel toeristen zien dan beelden van arme landbouwers en denken dat hun voorouders precies zo zouden leven als ze niet waren weggegaan. Maar deze redenering kent grote denkfouten. Ze gaat er bijvoorbeeld aan voorbij dat veel boeren in de vorige eeuw ook zijn weggetrokken naar de grote steden (zoals Lucknow en Benares) en naar het buitenland. Anderen zijn sociaal gestegen via ondernemerschap en onderwijs en wonen niet meer op het platteland. En wat men vooral vergeet, ook in Suriname en in de andere landen waar contractarbeiders naartoe zijn geëmigreerd, hebben arbeiders en boeren gecrepeerd of zijn vroegtijdig overleden. Je kan dus niet volhouden dat Hindostanen in India niet zijn vooruitgegaan en in Suriname wel. In beide landen zijn mensen vooruitgegaan, hebben ze gecrepeerd en is er nog steeds armoede. De schaal zal verschillend zijn maar dat is een kwestie van bevolkingsgaantallen. Op Mauritius en in Guyana bijvoorbeeld heb je meer arme Hindostanen dan in Suriname.
‘Je kan niet volhouden dat Hindostanen in India niet zijn vooruitgegaan en in Suriname wel’
Je vindt het weinig overtuigend dat de ex-contractarbeiders uit een ‘passion voor land’ kozen om zich permanent in Suriname te vestiging. Bij kwesties rond migratie speelt toch vaak de afweging een belangrijke rol: elders heb ik betere kansen dan thuis en kies ik voor een permanent verblijf in de nieuwe omgeving, want dat vergroot mijn kansen op (im)materiële vooruitgang. Wat is in jouw optiek de reden dat tweederde van emigranten uiteindelijk koos voor permanente vestiging in Suriname?
Het idee dat de arbeiders voor een stukje land in Suriname hun andere bezittingen en familie in India hebben verlaten is merkwaardig. Uit migratiestudies blijkt dat mensen geen keuze maken, maar op een gegeven moment tijdens het verblijf in het vreemde land een besluit nemen. Dat is wat anders dan een rationele afweging, wat het woord ‘keuze’ suggereert. Studies van De Klerk, Bhagwanbali, Choenni en Fokken bijvoorbeeld wijzen uit de arbeiders besloten om te blijven omdat ze bijvoorbeeld een partner of kinderen hadden waardoor het lastig was om terug te keren, omdat ze hun eigen terugreis moesten betalen terwijl ze recht hadden op gratis vervoer, omdat hun geld op was, omdat ze bang waren te lang te zijn weggebleven en vervreemd waren van India, omdat ze door autoriteiten (notarissen, districtscommissarissen, en dergelijke notabelen) waren opgelicht. Lees het boek van Bhagwanbali die deze duistere kant van het arbeidersbestaan uitvoerig belicht. De mensen zijn dus om verschillende redenen gebleven en lang niet altijd omdat een onontgonnen perceel zo aantrekkelijk was. Het idee dat grondbezit hen in het vreemde land heeft gehouden is overigens afkomstig van veelal blanke buitenstanders (zoals de auteurs Comins en De Klerk), niet van de immigranten zelf. Het is ook onjuist dat tweederde van de immigranten zich in Suriname heeft gevestigd, dat was ongeveer de helft van de aangekomen migranten.
In jouw boek is armoede onder de kleine boeren de rode draad: ‘De armoede en eenzaamheid bleven historisch de trouwste metgezellen van de boeren’ en ‘de rijstcultuur was een paupercultuur’. Is dit niet nogal generaliserend gesteld? Er zijn toch grote regionale verschillen geweest wat betreft de mate van armoede of welstand?
Sterfte, gezondheid, human capital, arbeidscapaciteit, mechanisatie, hulp uit de etnische groep, agrarisch beleid – al deze zaken vormen de rode draad. De armoede is het resultaat van deze zaken. En die was om verschillende redenen constant. In de eerste decennia na het kolonisatiebeleid (1895) was het opzet om de boeren maar drie dagen van hun grond te laten leven waardoor ze gedwongen waren om de overige dagen op de nabij gelegen plantages te werken. Maar dat inkomen werd niet altijd gehaald omdat de plantages failliet gingen en er dus geen loonarbeid was. Later werd de armoede bestendigd door de beperkte afzetmarkten, de gebrekkige infrastructuur, de geringe arbeidscapaciteit en dergelijke economische omstandigheden. En binnen de landbouw was er weinig mogelijkheid om sociaal te stijgen. De aanhoudende armoede onder de Hindostaanse boeren werd door landbouwkundigen uit de verschillende tijdvakken van 1915 tot aan 1950 regelmatig gerapporteerd. De constatering dat de rijstcultuur een paupercultuur is, komt van deze waarnemers. De regionale verschillen waren er, maar de grote scheidslijn liep tussen rijstbouw en tuinbouw. De laatste categorie deed het goed, mede omdat je met een gezin zo’n bedrijf draaiend kon houden. Een andere scheidslijn liep tussen rijstboeren die dichtbij een stedelijke markt woonden en dus makkelijker hun producten konden afzetten. Andere boeren die ver van de markt woonden hadden het zwaarder, niet alleen vanwege de hogere transport- en opslagkosten maar ook door de slechte infrastructuur.
Je hebt kritiek op de VHP, een partij die gedragen werd door een agrarische achterban maar die in haar oriëntatie stedelijk was. Wat verklaart de loyaliteit van de achterban ten opzichte van deze partij in de periode 1949-1980?
Ik denk dat etnische loyaliteit iets vanzelfsprekend is, zoals de eerste loyaliteit aan je ouders. Dat kan natuurlijk eroderen maar dan moet er wel het één en ander gebeuren. Het is overigens niet zo dat de VHP onvoorwaardelijk kon rekenen op de loyaliteit van de hele Hindostaanse groep. Vergeet niet dat deze partij tussen 1955 en 1973 drie afsplitsingen heeft gekend, dat ook de Creoolse partijen (NPS, PSV) Hindostaanse families hadden en dat aardig wat families niets van de VHP moesten hebben, al waren ze niet aangesloten bij een politieke partij. De loyaliteit was dus niet volkomen, maar het was in eerste instantie een natuurlijke verbondenheid die in de landbouw was gesmeed. De boeren hebben een beslissende rol gespeeld in de etnische groepsvorming van Hindostanen.
Je schrijft dat het succes van de latere generatie Hindostanen niet mogelijk was zonder de offers van de eerste generatie en dat er evenveel redenen zijn tot herdenken als tot vieren. Is dit niet een open deur die je intrapt?
Je kan dat vanzelfsprekend vinden, maar Hindostanen geven weinig blijk van dit besef. Creolen eren hun omgekomen voorouders veel meer dan wij. Daar kunnen wij een voorbeeld aan nemen.
Je schrijft over boeren maar in jouw boek krijgen zij echter geen ‘gezicht’. Met andere woorden, het ‘sappelen’ van de boeren wordt niet geconcretiseerd. Wat is jouw reactie hierop?
Dat is ten dele terecht, maar het kon niet anders. Kijk, hoe verder je terug gaat in het verleden, hoe lastiger het wordt om concrete beschrijvingen te vinden. Bovendien, die beschrijvingen variëren heel erg per regio. Vooropgesteld dat het materiaal bestaat, welk ‘gezicht’ moet je kiezen? Het gezicht verschilt ook per decennium. Elk verhaal van een individuele boer zal een vertekening zijn omdat het geldt voor een bepaalde regio in een bepaald tijdvak. Ik heb noodgedwongen mijn toevlucht genomen tot het gebruik van foto’s die een beeld geven. Bovendien kan je je afvragen wat ‘concreet’ is. Uit verschillende becijferingen komt naar voren dat de boeren niet rondkwamen, soms meer dan de helft van het benodigde gezinsinkomen misten. Als je dat niet ‘concreet’ noemt…
‘Ik heb een productief arbeidsleven gehad, dat stemt tot tevredenheid’
Aan het eind van dit jaar stop je als leerstoelhouder. Welke publicaties zitten er nog in de pijplijn?
Ik heb net een boek voltooid over m’n vader (De goudsmid) dat volgend jaar uitkomt bij de Walburg Pers. In december hoop ik een boek over boeren in de Girmitya-diaspora, een vergelijking van boeren in Suriname, Guyana, Mauritius en Fiji, te voltooien voor de Oxford University Press. Ik vind dat belangrijk voor het internationale wetenschappelijk debat over dit segment van de Indiase diaspora. Daarna wil ik een boek afmaken over nieuwe vormen van sociale uitsluiting in Nederland.
Is al bekend wanneer je je afscheidsrede houdt?
Nee, de familie Corona heeft roet in het eten gegooid. We moeten afwachten wanneer mensen zich veilig genoeg voelen om bij elkaar te komen. De presentatie van dit boek over Hindostaanse boeren op 25 oktober is om die reden afgezegd. We hopen dat een afscheidsrede in het nieuwe jaar georganiseerd kan worden.
Je begon als goudsmid en eindigt als wetenschapper. Hoe zou je je hele carrière in enkele zinnen willen kwalificeren?
Het woord carrière heeft een element van planning en bewust handelen. Mijn ontwikkeling is daarvoor teveel afhankelijk geweest van toevalligheden, te grillig geweest, teveel breuken gekend. Maar ik heb wel een productief arbeidsleven gehad, dat stemt tot tevredenheid.
Tot slot: heb je al een idee wat je na je afscheid gaat doen?
Na het boek over de boeren in de diaspora wil ik een ander boek over de nieuwe vormen van sociale uitsluiting voltooien. Daarna wil ik een boek schrijven over de verstrengeling tussen cultuur en economie, een thema dat mij al lang bezig houdt. Ik geloof niet dat je economische krachten kan isoleren van culturele of politieke of psychologische. In mijn planning staan ook nog een boek over de veranderingen van Caraïbische maatschappijen na de Tweede Wereldoorlog, wat een vergelijkende studie is tussen Suriname, Guyana en Trinidad. En als ik nog tijd en energie heb, dan wil ik enkele andere kwesties in de vorm van romans aan de orde stellen. Dat houdt me voorlopig van de straat.
Publicaties van Ruben Gowricharn als houder van de Lalla Rookh Hindostaanse Diaspora Leerstoel:
- Onbeschreven Erfgoed. Perspectieven op de Hindostaanse cultuur. Hilversum 2017: LM Publishers.
- Miskend Verleden. Hindostaanse boeren in Suriname 1880-1980. Hilversum 2020: Verloren.
- Shifting Transnational Bonding in the Indian Diaspora. London 2020: Routledge.
- Political Integration in Indian Diaspora Societies. London 2020: Routledge.
- Multiple Homemaking. The Ethnic Condition in Indian Diaspora Societies. London 2020: Routledge.
- New Perspectives on the Indian Diaspora. London 2021: Routledge (ter perse).
- Peasants in the Girmitya Diaspora. Oxford 2021: Oxford University Press (in voorbereiding).
Foto’s: Ruben Gowricharn