Het raciale virus in multi-etnisch Suriname

Dr. Hans Ramsoedh

Dr. Hans Ramsoedh (historicus en publicist)

Het beeld van Suriname als een multicultureel paradijs is sinds de jaren negentig een populaire visie op de Surinaamse samenleving en wordt vaak door Surinamers als voorbeeld gesteld voor de wereld. Daarbij wordt culturele diversiteit aan­geprezen als ken­merk van de Surinaamse nationale identiteit. Echter, achter deze façade van de zo geroemde vreedzame co-existentie van de verschillende bevolkingsgroepen in Suriname gaat een onverholen etnocentrisme schuil. Over en weer worden er kwalificaties toegeschreven aan andere etnische groepen zoals lui, inhalig, gierig, onbetrouwbaar, hardwerkend et cetera.

Wie regelmatig het Surinaamse nieuws volgt zal het niet zijn ontgaan dat de laatste maanden raciale ressentimenten de kop op steken. Het is vergelijkbaar met een virus dat van tijd tot tijd manifest wordt. Op zich verbaast het niet dat dit raciale virus in Suriname na een periode waarin het latent aanwezig is manifest wordt. Het zijn vooral politieke ontwikkelingen die een voedingsbodem vormen voor het raciale virus. Na tien jaar regering-Bouterse (2010-2020) is er een nieuwe coalitie aan de macht gekomen. De politiek in Suriname is geen strijd tussen botsende maatschappijvisies en ideeën over inrichting van de staat, maar primair een machtsstrijd tussen politieke partijen die veelal nog langs etnische scheidslijnen zijn georganiseerd. Aangezien de gehele politieke, bestuurlijke en soci­aal­economische constellatie in Suriname is gepolitiseerd is de hamvraag na het aantreden van iedere nieuwe regering: who gets what, when and how? Met andere woorden, het gaat hierbij om de vragen: welke etnische groep regeert, welke etnische groep wordt geregeerd en is er sprake van etnische evenredigheid bij de verdeling van de koek? Met deze bijdrage wil ik de lezer inzicht geven in hoe denken in termen van etnische tegenstellingen voeding geeft aan het raciale virus in Suriname en dat zulks zich opnieuw aan het voltrekken is.

Etnische stabiliteit
De politieke samenwerking (verbroederingscoalitie) tussen Creolen, Hindostanen en Javanen in de periode 1958-1967 en later tussen 1987 en 2010 had een pacificerende invloed op interetnische relaties. Deze samenwerking leidde in de jaren vijftig en zestig tot een geleidelijke afbraak van de geografische, soci­aal­economische, politieke en culturele omheining die de verschillende bevolkingsgroepen in Suriname tot de jaren vijftig gescheiden hield. Met het einde van de verbroederingscoalitie in 1967 kreeg de latente frictie tussen Creolen en Hindostanen in de periode 1967-1980 een sterke impuls.

Eenheidsmonument Mama Sranan

Na de militaire staatsgreep in 1980 verdween etniciteit naar de achtergrond. De Surinaamse bevolking raakte verdeeld in pro of contra de militairen en na de her­democratisering in 1987 pro of contra Bouterse. Deze tegenstelling liep dwars door de etnische groepen heen. Na de ervaringen met de militaire dictatuur was de breed gedeelde opvatting in Suriname dat politieke stabiliteit slechts kon worden bereikt door samenwerking tussen de etnische groepen. Het betekende bij de her­democratisering een herstel van de oude ver­broederingscoalitie uit de jaren vijftig en zestig. Deze ideologie van diversiteit vond vervolgens in de jaren negentig en daarna steeds meer ingang. Alle partijen (etnisch en multi-etnisch) beroepen zich thans op hun nationale trots en dienstbaarheid aan switi Sranan. Culturele diversiteit wordt niet meer beschouwd als een relikwie van het etnisch denken maar als voorwaarde voor politieke stabiliteit en sociaaleconomische voor­uitgang. Hiermee werd langzamerhand een belangrijke stap gezet in de ‘naturalisering’ van het concept culturele diversiteit in Suriname, dat wil zeggen culturele diversiteit als een ‘natuurlijke’ werkelijkheid van Suriname. Het betekent echter niet dat hiermee etnocentrisme in multicultureel Suriname is verdwenen. Er is namelijk een groot contrast tussen wensdenken en de sociale werkelijkheid.

Raciale ressentimenten
Na het aantreden van de regering-Santokhi in juli 2020 laaiden raciale ressentimenten weer op. Met name op social media vinden deze ressentimenten ruim baan en hier wreekt zich de schaduwkanten van dit medium. Het ongecensureerd en anoniem plaatsen van berichten leidt tot polarisatie en beïnvloeding van maat­schap­pelijke processen op een voorheen ongekende schaal. Het betekent ook dat hiermee een grote (meestal negatieve) invloed wordt uitgeoefend op een maatschappelijk debat, politieke ontwikkelingen en vreedzame co-existentie in een multiculturele samen­leving.

Het geeft echter te denken dat ook bij de serieuze media (kranten, radio) deze raciale ressentimenten worden geuit. In november 2020 verklaarde president Santokhi dat zeventig procent van de aangenomen politierekruten niet voldeed aan de toelatingscriteria. In het dagblad de Ware Tijd werd in een redactioneel commentaar (21/12/2020) niet de vraag aan de orde gesteld hoe het kon gebeuren dat deze rekruten toch nog door de selectie kwamen, maar feitelijk de suggestieve vraag gesteld of de ABOP (Marronpartij van Ronnie Brunswijk) in diepe rust was gedommeld. De minister van Justitie en Politie is namelijk afkomstig uit de ABOP en blijkbaar beschikte de Ware Tijd over informatie dat de door de president afgewezen politierekruten een afro-achter­grond hadden. Hiermee wekte deze krant de suggestie dat de president op raciale gronden zeventig procent van de geselecteerde politierekruten afwees. Het is ook deze krant die in hetzelfde redactioneel commentaar vraagtekens plaatste bij de samenstelling van presi­dentiële commissies die voornamelijk bestaan uit VHP’ers [lees Hindostanen] die geen reflectie zijn van de bromki dyari (multi-etnische partij) die Santokhi vóór de verkiezingen in mei 2020 predikte. Opvallend is wel dat het uitgerekend deze krant in 2010 was die kritiek verwierp vanuit de Hindostaanse achterban van de NDP van Desi Bouterse dat de regering die toen aantrad in etnisch opzicht eenzijdig was samengesteld. De NDP-regering in 2010 telde namelijk van de zestien ministers maar één minister met een Hindostaanse achtergrond die ook nog na een kort ministerschap weer aftrad, terwijl de NDP zich erop liet voorstaan als enige een multi-etnische partij te zijn. Robert Ameerali was in de regering-Bouterse I (2010-2015) de vicepresident maar die werd door veel Hindostanen vanwege zijn gemengde achtergrond beschouwd als een ‘nep Hindostaan’. De reactie van de Ware Tijd in 2010 op het Hindostaanse gemor binnen de NDP was dat niet etniciteit door­slag­gevend moest zijn maar kwaliteit.

Presentatie van multi-etnisch Suriname op briefkaart in de jaren zestig

De veronderstelde overheersing van Hindostanen met het aantreden van de regering-Santokhi was ook de teneur in een column van hoofdredacteur Nita Ramcharan van Starnieuws (‘Etnische sentimenten bij 45 jaar Srefidensie, 24 november 2020). Hierover schrijft zij onder meer: ‘Vooral bij benoemingen in topposities is het noodzakelijk dat bepaalde etniciteiten niet de overhand krijgen, omdat het presidentschap in handen is van de VHP-voorzitter. Suriname is een land van minderheden. Er is geen overheersing van de ene groep op de andere groep. Door onze diversiteit zijn wij juist uniek. Het wordt hoog tijd dat wij ons meer Surinamer voelen dan dat de nadruk wordt gelegd op van waar wij kwamen’. Het commentaar van Ramcharan is wat positiever geformuleerd dan dat van de Ware Tijd maar komt feitelijk neer op hetzelfde: Geen Hindostaans overwicht gewenst!

De VHP onder een vergrootglas
Chan Santokhi transformeerde de vanouds Hindo­staanse VHP tot een bromki dyari partij (multi-etnische partij). De werkelijkheid is echter dat de VHP nog steeds een overwegend Hindostaanse partij is met een multi-etnisch randje. Dit geldt trouwens ook voor de NDP van Desi Bouterse die zich sinds haar oprichting in 1987 presenteert als een multi-etnische partij en in de electorale etalage ook mensen van verschillende bevolkingsgroepen heeft maar bij het invullen van de echte machtsposities etno-selectief is gebleven (dat wil zeggen Creools).

Punt is dat het steeds de VHP is die onder een vergrootglas wordt gelegd waarbij twijfels worden geuit over in hoeverre deze partij daadwerkelijk blijk geeft van een nationale opstelling. De ervaring leert dat deze attitude niet aan de dag wordt gelegd bij regeringen met een dominante rol voor Creoolse partijen zoals in 1973 toen een Creools front aantrad en de regering-Bouterse in 2010. Blijkbaar worden de termen nationaal, nationale opstelling en nationaal denken nog steeds geassocieerd met Creoolse partijen en Hindostaanse partijen met communaal of etnisch denken.

Voeders van het raciale virus
Het raciale virus is de laatste weken in Suriname verder aangewakkerd door de oprichting van een zogenaamde bankinstelling New Surfin en het diasporabeleid van de regering-Santokhi en de discussie hierover. In januari 2021 werd bekend dat de naamloze vennootschap New Surfin, een honderd procent staatsonderneming, werd opgericht om in de Surinaamse diaspora kapitaal aan te trekken voor projecten in Suriname gericht op armoedebestrijding. Er is veel te doen geweest rond de oprichting van deze staatsonderneming. De oprichting zou in het geheim hebben plaatsgevonden, de leden van de Raad van Commissarissen (RvC) en directie van dit staatsbedrijf bestaan uit VHP’ers, onder wie de ministers van Financiën en Buitenlandse Zaken en de coalitiepartijen waren niet eens op de hoogte van de oprichting van dit staatsbedrijf. Er is alle reden om de vraag te stellen of er hier geen zaken aan de orde zijn die wellicht het daglicht niet kunnen verdragen.

Presentatie van multi-etnisch Suriname in de jaren negentig

Het ‘gedoe’ rond de oprichting van New Surfin vormde aanleiding voor Stuart Rahan, columnist van de Ware tijd, om in zijn column (De H van de VHP, 11/02/2021) op de raciale trom te roffelen. Ik was hier verbaasd over aangezien ik zijn columns zeer waardeer. Hij zag namelijk in New Surfin Hindostaanse bewindslieden die met hun diaspora-Hindostanen kapitaal bijeen brengen om het Hindostaanse geld in Suriname te investeren. En om er zeker van te zijn dat de eventuele winsten naar de rechthebbende Hindostanen gaan, hebben twee Hindostaanse ministers zitting in de raad van commissarissen van deze staatsonderneming aangezien zij volgens Rahan elke andere Surinaamse etnische groep niet vertrouwen als het gaat om de besteding van het Hindostaanse geld. Rahan schrijft verder: ‘In hun visie [HR de direct betrokkenen bij de oprichting van New Surfin] is Hindostaans geld de manier om multi-etnisch Suriname tot ontwikkeling te brengen. Het bewust uitsluiten van andere etnische Surinaamse groepen maakt dat zij zich verheven voelen boven de rest. Hier zien wij dat de nieuwe politiekvoering de oude H [HR Hindostaans] van de VHP weer tot leven heeft gewekt. De Verenigde Hindostaanse Partij (1949-1973) is in deze verlichte tijd waar ras sentimenten ondergeschikt zijn, wederom springlevend. Het huidige politieke beleid met zijn racistische karaktertrekken neemt de wil weg bij andere etnische groepen om te participeren in het nieuwe ontwikkelingsproces. Met het voorgenomen beleid en de bevoorrechting van het Hindostaanse deel van de Surinaamse bevolking, heeft deze regering de latente ras sentimenten wederom zuurstof gegeven’, aldus Rahan.

Punt is echter dat als we ontwikkelingen in de samenleving door een etnische lens bekijken we dan geen corruptie, maffiapraktijken, vriendjespolitiek, belangenverstrengeling en nepotisme zien, maar etnisch specifieke corruptie, maffiapraktijken, vriendjespolitiek, belangenverstrengeling en nepotisme. Rahan ziet blijkbaar een ‘Hindostaanse macht’ opdoemen die hij vervolgens identificeert met de Hindostaanse groep. Hij ziet echter over het hoofd dat belangen van de door hem geconstateerde Hindostaanse corrupte macht niet samenvallen met die van de Hindostanen als etnische groep. Met zijn etnische lens is Rahan een gevangene geworden van raciale vooringenomenheid en geeft hij voeding aan het raciale virus in Suriname.

De etnische lens zien we ook bij professor Henry Ori, voorzitter van de presidentiële commissie Dia­spo­ra­kapitaal en Diasporabank. In een interview op 14 februari 2021 in het programma Welingelichte Kringen op de Surinaamse Radio ABC stelde hij ervan overtuigd te zijn dat het vooral Hindostanen zijn die in staat zijn een goede ontwikkeling in Suriname te brengen. In zijn optiek doen Hindostanen het goed in Suriname door hun inzet, ijver, spaarzaamheid en deskundigheid. Met zijn opmerkingen geeft Ori impliciet te kennen dat andere etnische groepen blijkbaar niet de kwaliteiten hebben om ontwikkeling in Suriname te brengen en dat Hindostanen ‘gezegend’ zouden zijn met een ‘superieur’ gen dat hen tot een ‘bijzondere groep’ in Suriname maakt om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Dit zijn bedenkelijke en zelfs abjecte opvattingen van een professor waarmee hij evenals Rahan voeding geeft aan het raciale virus en raciale ressentimenten in Suriname.

Slot
Met de grote olieopbrengsten in het vooruitzicht zullen de belangentegenstellingen binnen de multi-etnische elite slechts toenemen en kunnen ze werken als ‘olie op het vuur’. Ontwikkelingen elders in de derde wereld laten zien dat olie-inkomsten vaak een ondermijning inhouden van het democratische bestel aangezien bepaalde groepen er belang bij hebben met ondemocratische middelen hun politieke macht te consolideren. Het aanwakkeren van het raciale virus kan daarbij ‘behulpzaam’ zijn bij destabilisatie of conti­nuering van macht.

Moskee en synagoge in Paramaribo

Surinamers hebben, zoals oud-minister André Haakmat in zijn recente publicatie schrijft, geen gemeen­schap­pelijk historisch DNA-profiel (Late oogst. Politiek-staatkundige en economische beschouwingen. Amsterdam 2020; 10-21). Het enige wat zij met elkaar delen is: hoe wij hier ook samenkwamen, aan zijn grond zijn wij verpand (regels uit het Surinaamse volkslied). Doordat de meeste politieke partijen over het algemeen geen duidelijke ideologische achter­grond hebben is institutionele politiek in Suriname nog steeds voor­namelijk gebaseerd op etnische mobilisering en etnische identificatie hetgeen al te makkelijk leidt tot etnische rancune.

Dat het raciale virus in Suriname geregeld opduikt hangt ook samen met het feit dat in het Surinaamse onderwijs er nog steeds te weinig aandacht is voor het uitdragen van actieve pluriformiteit om daarmee dit concept betekenisvol te maken. Zonder die inspanning is de presentatie van de naast elkaar staande moskee en synagoge in Paramaribo als toonbeeld van ‘echte’ multiculturaliteit of vreedzame co-existentie in toeristenfolders slechts bedoeld als window dressing.

In dit verband wil ik niet nalaten om te wijzen op de dagelijks uitgezonden videofilmpjes van de storyteller en woordkunstenaar Paul Middellijn (Suriname Unite op youtube) waarin hij bromki dyari-ideo­lo­gie (vreedzame co-existentie) uitdraagt.

TOP