De onterechte claim op 1873

Hans Ramsoedh

Naar aanleiding van de vele demonstraties tegen racisme en discriminatie in Nederland verklaarde premier Rutte tijdens een debat in de Tweede Kamer op 1 juli jl. geen voorstander te zijn van het bieden van excuses voor het Nederlandse slavernijverleden. Volgens hem zouden excuses polariseren. Mensen die vandaag leven kun je namelijk niet verantwoordelijk houden voor het verleden. Dat kunnen anderen weer als pijnlijk ervaren, aldus de premier. Eerder hadden D66 en Groen Links gevraagd om 2023 als herdenkingsjaar van de afschaffing van slavernij uit te roepen. In dat jaar zou het dan honderdvijftig jaar geleden zijn dat de slavernij in Suriname (en op de Nederlandse Antillen) werd afgeschaft. Een bigi yari [kroonjaar] dus die niet ongemerkt voorbij mag gaan zullen ze bij beide politieke partijen hebben gedacht. Buigzaam als Rutte sinds kort is noemde hij het voorstel van D66 en Groen Links een ‘goed idee’. Het betekent dat we in 2023 allerlei activiteiten/festiviteiten tegemoet kunnen zien in verband met honderdvijftig jaar herdenking van de afschaffing van slavernij.

Punt is echter dat er opeens door verschillende groepen het jaar 1873 ten onrechte wordt geclaimd: Afro-Surinaamse groepen die opeens 1 juli 1873 als het jaar beschouwen waarin slavernij in Suriname definitief werd afgeschaft en bepaalde personen in de Hindostaanse gemeenschap die vinden dat 1873 specifiek gekoppeld is aan hun geschiedenis. Op 5 juni 1873 kwamen namelijk de eerste Brits-Indische contractarbeiders in Suriname aan om te werken op de plantages.

1 juli 1873 beschouwen als het jaar waarin de slavernij definitief werd afgeschaft is historisch onjuist. De slavernij werd namelijk in Suriname op 1 juli 1863 afgeschaft. De vrijgemaakten waren echter nog verplicht tien jaar plantage-arbeid te verrichten door het sluiten van arbeidscontracten op een plantage naar keuze. De contracten konden voor één, twee of drie jaar worden vastgelegd en golden voor alle vrijgemaakten tussen de vijftien en zestig jaar. Zij ontvingen loon voor hun werkzaamheden. De periode 1863-1873 staat bekend als het Staatstoezicht. Het was bedoeld om te voorkomen dat de planters zonder arbeidskrachten zouden komen te zitten en deze vrijgemaakten zouden gaan rondzwerven. Dit zou voor de autoriteiten tot een onbeheersbaar probleem kunnen leiden wat het moeilijk zou maken om het doen en laten van de vrijgemaakten te controleren.

Veel van de vrijgemaakten bleven op de plantages wonen en werken vanwege de verbondenheid die zij voelden met hun geboortegrond. Van een gedwongen verblijf en arbeid op de plantages was dus geen sprake. Zo bestond aan het eind van het Staatstoezicht in 1873 maar liefst vijfenzeventig procent van de arbeiders op de plantages nog uit vrijgemaakten. In 1890 was dit percentage zelfs nog rond de vijfenzestig procent. Vooral jonge vrijgemaakten verlieten de plantages om nieuwe plaatsen te verkennen en wilden laten zien dat zij geen tot slaafgemaakten meer waren. Veel vrijgemaakten maakten dan ook veelvuldig gebruik van het recht tot verhuizen. Er gold in de periode van het Staatstoezicht geen pasjescontrole ten aanzien van de vrijgemaakten. Met andere woorden, de suggestie dat de periode van het Staatstoezicht nog als slavernij gold is historisch onjuist. In 2023 is het dus niet honderdvijftig jaar geleden dat de slavernij werd afgeschaft maar honderdzestig jaar.

Ik sluit niet uit dat de reden om 1873 te beschouwen als het jaar waarin slavernij werd afgeschaft is ingegeven door het streven om munt te slaan uit de brede aandacht voor racisme, discriminatie en slavernijverleden. Nederland is nu eenmaal gevoelig voor bigi yari-herdenkingen. Vijftig, vijfenzeventig, honderd, honderdvijftig, tweehonderd jaar herdenking zijn bigi yari’s en dus beter ‘uit te munten’ dan veertig, honderdtien of honderdzestig jaar. Er is terecht veel aandacht voor het Nederlandse slavernijverleden. Echter stellen dat de slavernij in 1873 in plaats van 1863 werd afgeschaft vind ik op gespannen voet staan met de historische werkelijkheid.

Naast mijn bezwaar tegen 1 juli 1873 als jaar waarin de slavernij werd afgeschaft ben ik ook verbaasd over reacties in bepaalde Hindostaanse kring op deze claim van Afro-Surinaamse organisaties. Voor Hindostanen is 1873 exclusief gekoppeld aan de Hindostaanse immigratie in Suriname. De suggestie wordt gewekt alsof Afro-Surinaamse groepen in Nederland bezig zijn 1873 van Hindostanen te ‘kapen’. Een nogal vreemde opstelling aangezien geen enkele groep patent heeft op welk jaar dan ook. Het heeft er veel van weg alsof Hindostanen vrezen dat hun eigen bigi jari in 2023 (150 jaar herdenking Hindostaanse immigratie) overschaduwd zal worden door de te verwachten grote aandacht in Nederland voor de afschaffing van de slavernij in Suriname.

Het zijn twee herdenkingen met hun eigen bijzonder karakter: de ene herdenking betreft de beëindiging van de slavernij, een inhumaan systeem dat op een VN-conferentie tegen racisme in 2001 in Durban werd bestempeld als een der misdrijven tegen de menselijkheid en de andere herdenking betreft de komst van Brits-Indische contractarbeiders in Suriname. Twee historische gebeurtenissen met hun eigen karakter en gevolgen voor de groepen die het betreft.

Slavernij in Suriname betrof specifiek de Afro-Surinamers, zoals contractarbeid specifiek Hindostanen en Javanen betrof. De Surinaamse geschiedenis is echter meer dan alleen een optelsom van de geschiedenis van de verschillende bevolkingsgroepen. De geschiedenis van de verschillende bevolkingsroepen behoort tot onze gemeenschappelijke Surinaamse geschiedenis en ons collectief geheugen. Het streven van de Afro-Surinaamse gemeenschap in Nederland naar erkenning van de Nederlandse rol bij slavernij in Suriname verdient daarom ons aller steun. Daarbij is het van belang dat historische feiten correct worden weergegeven en dat een jaar als bijvoorbeeld 1873 niet als prerogatief wordt beschouwd van welke groep dan ook, dus ook niet van Hindostanen.

TOP