De Hindostaanse gemeenschap in Nederland: Verleden en heden

Ruben Gowricharn
[ 24 oktober 2023 ]

(Dit artikel is de tweede bijdrage t.b.v. een studiemiddag van het Jnan Adhin Instituut (JAI) op 3 december 2023 te Rotterdam. Eerder is een bijdrage van dr. Chan Choenni gepubliceerd en er volgt nog een bijdrage van dr. Jaswina Elahi. Zie meer informatie over de studiemiddag onder het artikel.)

Dr. Ruben Gowricharn

In het kader van 150 jaar Hindostaanse immi­gra­tie hebben we veel gehoord over de ge­schie­denis en de voor­uitgang van de Hin­do­stanen. Hierbij worden vaak be­we­ring­en ge­daan die rela­ti­vering behoeven en die de vraag oproepen in hoeverre Hindostanen heden ten dage hun voorouders koesteren of hen vooral be­schouwen als opstap naar materiële vooruitgang. Hieronder volgt een summiere uiteenzetting gevolgd door een drietal stellingen.

Historische achtergrond

De geschiedenis van Hindostanen is in grote lijnen bekend: we zijn afstammelingen van contractarbeiders die tussen 1873 en 1916 uit Brits-Indië naar Suriname zijn vervoerd om op de plantages te werken. Het gaat om 64 scheepstransporten over een periode van 43 jaar, dus bijna een halve eeuw. Het aantal aangevoerde arbeiders bedroeg ca 34.300, dus gemiddeld zo’n 800 per jaar. Over de hele periode bezien was de verhouding man-vrouw 100 op 40. Ongeveer een derde keerde terug, maar dat aantal bestond ook uit kinderen die in Suriname waren geboren of groot geworden.

Sommige auteurs stellen het leven op de plantages voor als een en al ellende. Enkele nuancerende opmerkingen zijn wel op hun plaats. Het werk op de suikerplantages was het zwaarst, maar er bestonden ook koffie-, cacao-, katoen-, tabak-, hout- en andere plantages. Omdat de ge­schied­schrijving zich vooral, zo niet uitsluitend, baseert op ervaringen op de suikerplantages (die het grootst waren in aantal), is het beeld van het plantageleven een beetje overdreven. Aan de andere kant wordt het leven op de plantages soms geromantiseerd. Volgens die vertelling werkten de arbeiders in het veld, kwamen naar hun barakken en gingen zich te buiten aan drank, muziek en dansen. De oorsprong en ontwikkeling van de baithak gáná zou volgens sommigen op deze manier hebben plaatsgevonden. Was het maar zo toegegaan. In die periode waren veel arbeiders zwak of ziek, veel lust en ruimte voor vrolijkheid en plezier was er niet. Het plantageleven was zo uitputtend dat maar weinig arbeiders een nieuw contract afsloten. Na hun contractperiode verlieten zij dan ook de plantages.

Zij konden dat ook doen omdat de koloniale overheid gronden ter beschikking stelde aan de arbeiders om zich als boer te vestigen. Die mogelijkheid was gebaseerd op een wet die in 1842 was aangenomen. Volgens die wet konden vrijverklaarde slaven een stuk grond krijgen in de omgeving van Paramaribo om er schapen, geiten en pluimvee op na te houden en groenten te verbouwen. Als zij dat naar tevredenheid van de overheid hadden gedaan, konden zij een premie van 100 tot 500 gulden krijgen. Op grond van deze regeling kregen de Brits-Indische arbeiders ook een stuk grond en 100 gulden als zij zich als boer vestigden. Dit beleid, om de voormalige contractarbeiders te bewegen zich in Suriname te vestigen, begon officieel in 1895, dus 22 jaar na de start van de immigratie.

Hindostanen roepen vaak dat ze blij zijn dat hun (over)grootouders – God-zij-dank – India hebben verlaten om zich in Suriname te vestigen. Ook dit is een misvatting. De arbeiders kwamen om te werken en met spaargeld terug te gaan. Zij bleven echter om diverse redenen in Suriname. India was een wrede maatschappij voor met name vrouwen en leden van lagere kasten. Weduwes, sommige ongetrouwde stellen, en anderen die op de vlucht waren hadden geen reden terug te gaan. Anderen vonden een partner buiten hun kaste of godsdienst en achten de kans gering om zich na terugkeer in de Indiase samen­leving in te passen. En ook in Suriname geboren of groot geworden kinderen hadden geen of een zwakke binding en vormden een rem op de terugkeer. De redenen om zich in Suriname te vestigen waren dus uiteenlopend en er was zeker geen sprake van een keuze tussen India en Suriname, zoals soms wordt voorgesteld.

De boeren

De boeren vestigden zich op vestigingsplaatsen. Dat waren verlaten plantages die de overheid in stukken van 1 à 1,5 hectare ter beschikking stelde. Maar steeds meer boeren vestigden zich buiten deze vestigingsplaatsen waar ze grotere stukken grond konden krijgen. Niet dat ze daar wat aan hadden. De gronden waren overwoekerd en het kostte veel arbeid om die te bebouwen. Het was moeilijk om gezinnen te vormen (er waren onvoldoende vrouwen) en een joint familie was – behalve in Nickerie waar vrouwen uit Brits-Guyana werden gehaald – zelden mogelijk. De gezinsarbeid bleef dus beperkt. De boeren teelden – voor eigen gebruik en verkoop – groenten, rijst, mais, napi, cassave, bananen, bacoven, kokosnoten en fruit, en hielden er pluimvee, koeien, geiten en schapen op na. Ook de visvangst en jacht waren niet zonder betekenis.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog stagneerde de import van voedsel. Daardoor ontstond een grote vraag naar rijst en groeiden de Hindostaanse boeren uit tot de nationale rijstproducenten. Desondanks bleef de armoede hen teisteren. Rijst werd door diverse waarnemers zelfs een paupercultuur genoemd. De boeren zochten alternatieven in het opzetten van een winkel, werden karreman, barbier, kleermaker, goudsmid, vastgoedhandelaren of gingen in dienst bij iemand anders. Deze langzame maar toenemende uitwaaiering van beroepen werd kort voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog versneld. Toen nam de werkgelegenheid spectaculair toe door allerlei oorlogsactiviteiten, ontwikkelingsplannen en de uitbreiding van het overheidsapparaat. Veel boeren en boeren­kinderen trokken naar de stad en zeiden vaarwel tegen de landbouw en tegen hun nog daar wonende ouders en andere verwanten.

Vanaf het begin van de immigratie leefden Hindostanen vreedzaam met elkaar. Opmerkelijk waren de relaties tussen hindoes en moslims, het wegvallen van het kastenstelsel en het ontstaan van een Sarnámi Hindostáni. De huwelijksrituelen binnen de hindoegemeenschap verschilden weinig van elkaar en dat gold ook voor allerlei andere culturele gebruiken. Maar verschillen waren er, al werden die niet hoog opgespeeld. Toen zij in groten getale naar de stad trokken, ontstonden nieuwe verschillen binnen de Hindostaanse gemeenschap. Die kwamen tot stand door het westers onderwijs en het contact met de stadscreoolse bevolking. Hindostanen werden stedelijke inwoners en spraken (ook thuis) steeds meer Nederlands en zelfs Sranantongo.

De moderne tijd

De oprichting in 1949 van een Hindostaanse politieke partij, de Verenigde Hindostaanse Partij (VHP), een fusie van verschillende kleine Hindostaanse partijen (vandaar ‘Verenigde’), was een bijzondere ontwikkeling die de moderne tijd markeerde. Deze partij verenigde lange tijd de Hindostaanse bevolking op het nationale niveau tot één etnische groep. Maar na de militaire coup bleek bij de verkiezingen in 1987 dat Hindostanen om verschillende redenen niet meer als één blok achter de VHP stonden. De band met de VHP werd vooral verzwakt door het nationalisme dat vooral tijdens de militaire periode was opgekomen. Het was daarom geen toeval dat de grootste leegloop richting de Nationale Democratische Partij, de partij van de militairen, plaatsvond.

Nog een belangrijke ontwikkeling in de geschiedenis van de Hindostanen was de massale emigratie naar Nederland. Hindostanen zijn door hun politieke leiders altijd bang gemaakt dat Creolen hen zullen onderdrukken als die aan de macht zouden komen. De toen bekende voorbeelden waren het buurland Guyana dat in de beginjaren zestig raciale botsingen heeft gekend, en Oeganda waar in de jaren zeventig Indiërs door de regering het land werden uitgezet. De voorstelling van zaken was dat (haast alle) Creolen stonden te springen om Hindostanen en andere groepen Suriname uit te schoppen. Dus was de onafhankelijkheid een goede reden om het land te verlaten. Dat is nog steeds een zeer gevoelige kwestie. Emigratie, vrijwillig of niet – waar ligt de grens overigens – is altijd een verlies: van familie, een land, een verleden en soms van herinneringen. Het leidt ook tot verdriet, gevoelens van verlaten of in de steek gelaten te zijn, van schuld en van wrok. Dat is vooral te merken als Hindostanen uit Nederland ‘op vakantie’ gaan naar Suriname. Het is wel zo dat deze gevoelens in de loop van de tijd afzwakken, maar de relaties ondervinden wel schade.

Hindostanen in Nederland onderhielden banden met verwanten in Suriname via geldovermakingen, het verzenden van postpakketten en familiebezoeken. Op die manier maakten zij ook ‘Nederlandse cultuur’ over. Voor de tweede generatie is dat een ander verhaal. Zij hebben de ervaring van migratie en verlies niet meegemaakt, al kunnen ze dat soms invoelen als ze emotioneel dicht bij hun ouders staan. Voor deze generatie is Suriname minder aantrekkelijk, deels omdat Suriname als (vakantie)land weinig interessant is, maar vooral omdat het alternatief India aan het worden is. De identificatie met India is makkelijker vanwege Bollywood, de grote variatie aan cultuur (geschiedenis, yoga, ayurvedische praktijken, filosofie, muziek, zang, dans, mode e.d.) en ook door de ontwikkeling van dat land tot een economische en politieke wereldmacht.

Zodoende werd de bestaande culturele verhouding tussen gemeenschappen in India, Suriname en Nederland versterkt. India was van oudsher aanwezig, hoewel de Hindostaanse cultuur in de loop van anderhalve eeuw, ondanks de periodieke opleving van Indiaas chauvinisme in Suriname en de invloed van Bollywood, aardig wat wijzigingen had ondergaan. De Surinaamse Hindostaanse cultuur was vercreoliseerd of verwesterd, wat onder meer tot uiting kwam in het frequente gebruik van Sarnámi en Sranantongo, de kleding, het eten, de muziek, de omgangsvormen, de humor, de afnemende religiositeit en het toenemend aantal gemengde stellen. En in Nederland zijn de Hindostanen sterk aan het verhollandsen, op ongeveer dezelfde punten als de vercreoliseerde Hindo­stanen in Suriname.

Het zelfbeeld

‘Wij zijn vooruitgegaan’, hoor je veel Hindostanen zeggen. Deze overtuiging is gebaseerd op twee elementen. Het eerste is de blijvende vestiging van onze voorouders in Suriname. Waren zij teruggekeerd naar India, zo is het verhaal, dan zouden wij nu leven zoals de mensen op het platteland van Uttar Pradesh en Bihar. Deze redenering veronderstelt dat de arme sloebers van de plantages en de boeren zich in Suriname hebben opgewerkt. Maar niet die in India. Daar zou het leven hetzelfde zijn gebleven als honderdvijftig jaar geleden. Dit is echter geen houdbare veronderstelling. Zoals de plantagearbeiders en de boeren in Suriname, zijn ook plattelanders in India naar de steden getrokken, hebben ondernemingen opgezet, onderwijs gevolgd, zijn de politiek ingegaan of zijn op een andere manier vooruitgegaan. Op het Indiase platteland zien we een deel van de achterblijvers, niet degene die ‘vooruit’ zijn gegaan. Let wel: een deel van de achterblijvers. Want daar woonden ook welgestelde grootgrondbezitters die niet tot de achterblijvers gerekend kunnen worden, omdat ze niet van plan waren in het buitenland te gaan werken. Op het platteland in Uttar Pradesh, bijvoorbeeld, zijn tal van ondernemingen, scholen en dienstverlenende bedrijven gevestigd.

Het tweede element van het Hindostaanse vooruit­gangs­geloof bestaat uit een vergelijking met Creolen, die vooral door Hindostanen van de oudere generatie wordt gemaakt. Het heet dat Creolen weinig ambitieus zijn, voor de makkelijke weg kiezen, liefst profiteren, niet (kunnen) sparen en al hun geld graag uitgeven aan plezierige activiteiten. Hindostanen daar­en­tegen zouden harde werkers zijn, die zuinig omgaan met geld, flink sparen en nadenken over de toekomst. Als dit verschil tussen de twee groepen inderdaad heeft bestaan, dan is het in elk geval sterk afgenomen. Met name de jongere Hindostanen, zowel in Suriname als in Nederland, verschillen nauwelijks van het Creoolse beeld. Hindostanen showen graag met grote huizen, dure auto’s, vakanties en feesten, ook religieuze feesten. Hun behoefte om te ‘laten zien’ is vermoedelijk het allerhoogste van alle Surinaamse groepen.

Zijn de Hindostanen vooruitgegaan? Deze vraag noodzaakt tot een vergelijking tussen twee momenten in de geschiedenis of tussen twee groepen. Ik betwijfel of wij vooruit zijn gegaan vergeleken met de mensen in India, maar we zijn wel vooruitgegaan ten opzichte van de boeren en arbeiders. Een dergelijke historische vergelijking geldt echter voor bijna alle opeenvolgende generaties in de wereld, dus ook voor de Creolen. Zijn we dan vooruitgegaan ten opzichte van de Creolen? Sinds de militaire staatsgreep zijn Creolen (en ook tal van Hindostanen) op verschillende manieren rijk geworden. De politiek bood hen toegang tot de staatskas, vergunningen, gronden, maar er zijn ook Creolen die zijn gaan studeren en medisch specialist, apotheker, advocaat of hoogleraar zijn.

Hindostanen kloppen zichzelf niet alleen graag op de borst, maar zijn ook gauw tevreden met hun resultaten. De ambitie is beperkt tot het behalen van een diploma, zelden om bovengemiddeld te presteren. We hebben iets van een Januskop: we zijn sterk gericht op de gemeenschap en laten graag weten wat de familie of kinderen (materieel) hebben bereikt, dus hoe goed wij het als ouders hebben gedaan. Anderzijds zijn we erg individualistisch. We geven weinig om andere families of etnische groepen. In die zin hebben Nederlanders gelijk als ze zeggen dat Hindostanen een naar binnen gekeerde groep vormen. Daarnaast valt op dat we weinig in de richting van creatieve beroepen gaan. De enkele schilder, zanger, danser, sporter of filmmaker vormen onvoldoende massa om te zeggen dat we als gemeenschap onze potentie over een breed front ontwikkelen. Juist in deze segmenten van de samenleving zien we, in Suriname en Nederland, meer Creolen. Is dat soms geen vooruitgang? Vooruitgang gaat niet alleen om geld, ook om wat je als gemeenschap in huis hebt.

Stellingen

Op grond van voorgaande summiere uiteenzetting van ontwikkelingen in het verleden en heden kan het volgende worden gesteld.

  1. Hindostanen eren hun voorouders nauwelijks. Afgezien van het verhaal dat onze voorouders met de Lalla Rookh in Suriname zijn gearriveerd en enkele klaagliederen, zijn wij weinig begaan met de offers en het lijden van onze voorouders. Creolen doen dat veel meer, zij koesteren als het ware het lot van de slaven.
  2. Hindostanen kennen weinig solidariteit. Onderling is dit sociaal gebrek bijvoorbeeld te zien aan de haast afwezige hulp aan hulpbehoevende individuele gezinnen of aan het geringe aantal donateurs voor goede doelen. Ook in de betrekkingen naar andere groepen zijn wij weinig coöperatief: aan stakingen en demonstraties doen wij niet mee, maar profiteren graag van de maatschappelijke resultaten.
  3. De vooruitgang van Hindostanen is eenzijdig, middelmatig en is al decennialang blijven steken. Dat is te zien aan het ondernemerschap, het intellectuele niveau en de artistieke beroepen. Wij spiegelen ons graag aan India, met name Bollywood, maar wat betreft eigen creatie zijn we niet verder gekomen dan de baithak gáná en een bruisend uitgaansleven.

* * * * *

Studiemiddag De Surinaams-Hindostaanse gemeenschap in Nederland anno 2023
3 December 2023, Theater Zuidplein Rotterdam

Dr. mr. drs. Jnan H. Adhin

In het kader van 150 jaar Hindostaanse immigratie in Suriname en 50 jaar in Nederland zal worden gesproken over ontwikke­lingen van de laatste 10 jaar binnen de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap in Nederland.

Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat het aantal in Nederland geboren Hindostanen – de tweede generatie – in toenemende mate het aantal in Suriname geboren Hindostanen (de eerste generatie) overstijgt. Als ook nog wordt gekeken naar de derde generatie, de in Nederland geboren kinderen uit in Nederland geboren ouders, dan kan rustig worden gesteld dat er sprake is van een demografische transitie binnen de Hindostaanse gemeenschap. Deze verandering heeft gevolgen op uiteenlopende terreinen. Denk aan: cultuur­behoud en -ontwikkeling; religie; ouderen; jongeren; genderverhoudingen en emancipatie; sociaal-maatschap­pe­lijke issues.

Met deelnemers uit de eerste, tweede en derde generatie zal gediscussieerd worden over de positie van de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap in Nederland nu de generaties geboren in Nederland de meerderheid vormen. Enkele vragen zijn: In hoeverre speelt afkomst nog een rol voor hun identiteit? Hoe gaan zij ermee om? Met welke specifieke problemen kampen zij? Hoe is de relatie tussen ouderen en jongeren?

Deelnemers ontvangen van tevoren meer informatie en stellingen op verschillende deelonderwerpen. Tijdens de studiemiddag zullen er geen lezingen worden gehouden, maar zal in huiskamersetting over verschillende thema’s worden gesproken.

De studiemiddag vindt plaats in Zaal Z van Theater Zuidplein van 13:00 – 18:00. Het aantal deelnemers is aan een strikt maximum gebonden. Belangstellenden kunnen vóór 1 november 2023 een e-mail sturen aan adhin-instituut@ziggo.nl met daarin vermeld: naam en de generatie waartoe u behoort. U krijgt voor medio novem­ber bericht over mogelijke deelname.

TOP