De emigratie van Javanen van Ind(ones)ië naar Suriname

prof. dr. Chan E.S. Choenni
[ 10 augustus 2020 ]

Tussen 1890 en 1939 zijn in totaal 32.956 Javanen als contractarbeiders vanuit Indonesië met schepen aangevoerd in Suriname. Het overgrote deel was afkomstig van het overbevolkte eiland Java, dat onderdeel was van de toenmalige kolonie Nederlands-Indië. De belangrijkste reden om de emigratie van Javanen naar Suriname in gang te zetten, was dat de Britse regering steeds striktere controle eiste op de behandeling van Hindostaanse contractarbeiders. Deze Hindostanen waren Britse onderdanen en genoten de bescherming van de Britse regering en er was een Britse consul in Paramribo die zich kritisch opstelde tegen de plantage-eigenaren. De Hindostaanse contractarbeiders waren zeer ijverig, maar bleken zich niet dociel te gedragen. Er waren opstanden geweest, waaronder de grote opstand op plantage Zorg en Hoop in 1884 waarbij 7 doden waren te betreuren. De plantage-eigenaren en de Nederlandse regering vreesden dat de Britse regering net als eind 1874 de Hindostaanse immigratie -tijdelijk- zou stopzetten. De Surinaamse plantages hadden echter continu nieuwe arbeidskrachten nodig. Want veel Afro-Surinaamse arbeidskrachten vertrokken naar Paramaribo waardoor het aantal arbeiders op de plantages gaandeweg verminderde. Bovendien liep het vijfjarig contract van opeenvolgende lichtingen contractarbeiders telkens af. Vooral in de moderne suikerplantage Mariënburg was veel geld geïnvesteerd. Deze grote plantage bracht niet alleen veel geld op voor de eigenaar, de Nederlandsche Handel Maatschappij ((NHM), maar via de belastingen ook voor de Surinaamse staat. Suriname had jaarlijks te kampen had met grote begrotingstekorten en deze inkomsten waren hard nodig.

Javaanse contractarbeiders, koeliedepot te Combé, Paramaribo (1894)

Al eerder was geopperd om Javaanse contractarbeiders aan te trekken voor Suriname, maar deze plannen werden afgewezen; sommige ‘deskundigen’ meenden bijvoorbeeld dat Javanen minder ijverig waren dan Hindostanen. Maar in 1890 kreeg de NHM (voorloper van ABN Amro) toch toestemming van de Nederlandse regering om Javaanse contractarbeiders te rekruteren op Java. Op 21 mei 1890 vertrok een groep Javaanse contractarbeiders van het eiland Java, hoofdzakelijk afkomstig uit Soerakarta (tegenwoordig Solo), richting Suriname aan boord van het schip Prins Willem II. De groep van 94 Javaanse contactarbeiders kwam na een reis van 70 dagen op 9 augustus 1890 aan in Suriname. Deze datum wordt ook als markering gebruikt voor de herdenking en viering van de Javaanse immigratie. Zij werden tewerkgesteld op de plantage Mariënburg in het district Commewijne. Het waren arme boeren die bereid bleken te willen emigreren van het dichtbevolkte platteland van Java. Het experiment met de eerste groep Javaanse contractarbeiders bleek succesvol.

Zware levensomstandigheden in Java
Maar pas na ruim drie jaar kwam de tweede groep rechtstreeks vanuit Indonesië in juni 1894 in Suriname aan. Het betrof nu een grotere groep Javaanse contractarbeiders. Er waren 612 Javanen aan boord gegaan van het stoomschip Voorwaarts. Onderweg stierven echter 32 van hen en voorafgaand aan de ontscheping in Paramaribo stierven nog eens 16. Daarnaast werden 200 mensen zwaar ziek in het militair hospitaal opgenomen en na genezing alsnog te werk gesteld. Latere transporten hadden echter niet meer zo’n hoog sterftecijfer. Maar de lange zeereis werd in twee etappes afgelegd, namelijk van Indonesië naar Amsterdam en daarna van Amsterdam naar Paramaribo. Er werd beweerd dat de Nederlandse koloniale regering de Javanen had ’geronseld’ om ze aan het werk te zetten op de Surinaamse plantages. Deze Javaanse contractarbeiders vertrokken echter om uiteenlopende redenen naar Suriname. Er waren vele individuele redenen om naar Suriname te emigreren. Velen waren ontevreden met de zware levensomstandigheden op Java en op zoek naar een beter bestaan. Sommigen waren voortvluchtig of hadden schulden; anderen vertrokken uit zucht naar avontuur of om verboden liefdes waar te maken. En een aantal vrouwen werden gekidnapt. Later emigreerden Javanen in navolging van al in Suriname aanwezige familie, dat staat bekend als de zogeheten kettingmigratie. Een belangrijke factor lijkt ook te zijn geweest de valse beloften van de wervers. Deze werden betaald per aangeworven arbeider. Zij gaven vaak onjuiste informatie en een te positieve voorstelling van zaken. Zo vertelden zij aan potentiële arbeiders dat de reis niet al te lang zou duren, het werk niet erg zwaar zou zijn en zij als rijke lieden terug naar huis zouden keren.

Niettemin waren levensomstandigheden in het vruchtbare en dunbevolkte land Suriname voor veel Javanen beter dan op Java, waar de uitbuiting door de Nederlanders en ‘inlandse hoofden’ (zie het bekende boek Max Havelaar van de schrijver Multatuli) grove vormen had aangenomen. De betere levensomstandigheden in Suriname zijn een belangrijke (pull) factor geweest. Er zijn overigens geen grote opstanden geweest van Javaanse contractarbeiders in Suriname.

Betovering?
Een groot aantal van de contractarbeiders gaf later aan door de wervers betoverd te zijn. Maar deze ‘betovering’ kan hoogstwaarschijnlijk een rationalisatie achteraf zijn geweest, zoals de Hindostaanse mythe over misleiding (bharmai deis) en Sriram Desh in verband met hun immigratie. Er bestaan enkele studies over de Javaanse immigratie zoals van J. Ismaël (1949), Parsudi Suparlan (1976) en Rosemarijn Hoefte (1998). Maar een uitgebreide een diepgaande studie zoals dat over Hindostaanse immigratie (zie: De Klerk 1953 en Choenni 2016) en hun integratie i.c. integratiestijl in Suriname is verricht, ontbreekt vooralsnog.

Ik ben voornemens om in 2021 te starten met een onderzoek naar de Javaanse immigratie in Suriname, nadat ik het onderzoek naar de geschiedenis van de Afro-Surinamers 1863-1963 in 2020 heb afgerond.

Een bekend wervingsagentschap op Java was tot 1921 de N. V. Soesman’s Emigratie-, Vendu- en Commissiekantoor gevestigd te Semarang en daarna nam de Vereeniging Algemeen Delisch Emigratiekantoor te Medan de werving over. De Javaanse contractarbeiders moesten instemmen met hun contract en daarna gingen zij naar een van de vertrekplaatsen in Batavia (later Jakarta)Semarang of Tandjoeng Priok. Daar wachtten zij hun vertrek af in een depot, waar zij werden geregistreerd en gekeurd. Zij moesten ook hun contract ondertekenen en waren gebonden aan de verplichtingen, waaronder vijf jaar arbeid in Suriname. De depots op Java waren in het begin veel slechter geoutilleerd dan in India. Daarom is in 1902 is de gepensioneerde Majoor P. Wiersma vanuit Java naar India geweest om uitgebreid de werving en het contractarbeid systeem te onderzoeken. Hij heeft ondermeer het Suriname depot in Calcutta, maar ook het binnenland van India bezocht en een rapport daarover geschreven. Dit heeft mede ertoe geleid dat de werving en de omstandigheden in de depots op Java beter werden.

Zoals gezegd werd het vervoer van de Javaanse immigranten na 1894 (het derde transport dus) in twee etappes uitgevoerd. Men bracht hen in kleine groepen vanuit Nederlands-Indië naar Amsterdam en van Amsterdam groepsgewijs naar Paramaribo. Tot 1914 was er in de regel sprake van telkens twee schepen, namelijk het schip dat de route Java – Amsterdam aflegde en het schip dat de Javaanse immigranten van Amsterdam naar Suriname bracht. Vanaf 1917 zijn 33 scheepstransporten met Javanen uitgevoerd met meestal modernere stoomschepen van Java rechtstreeks naar Suriname. Er werden ongeveer 600 – 700 immigranten vervoerd per scheepstransport. Het laatste schip Kota Gede heeft zelfs 990 Javaanse immigranten aangevoerd.

Wij zien ook dat de Javaanse contractarbeiders veel beter gekleed waren dan de Hindostaanse contractarbeiders.

Deze schepen waren over het algemeen ook moderner en sneller dan de schepen waarmee de Hindostaanse contractarbeiders naar Suriname kwamen; al was de afstand die de Javanen hebben afgelegd veel groter. Bovendien heeft een groot deel van de Hindostanen de lange zeereis met grote zeilschepen gemaakt. En in ieder geval waren de condities op de stoomschepen veel beter dan op de kleinere zeilschepen waarmee de tot slaafgemaakten die geketend zijn vervoerd naar Suriname.

Wij moeten daarom in het oog houden dat het gaat om verschillende opeenvolgende historische perioden en veranderende omstandigheden wat betreft de migratie naar Suriname van de verschillende bevolkingsgroepen. Bij de geschiedenis van de Surinaamse bevolkingsgroepen moeten wij dus hiermee rekening houden, want deze verschillen hebben ook gevolgen gehad voor de integratiestijlen van deze groepen in de Surinaamse samenleving.

Scheepstransporten
Er zijn ongeveer 84 scheepstransporten van Javanen geweest naar Suriname gedurende 49 jaren (1890 – 1939). In bepaalde jaren zijn er meerdere transporten geweest zoals uit de onderstaande tabel blijkt.

De aankomstdatum in Suriname, de lijst van schepen en het contractnummer van Javanen

Aankomstdatum  Scheepsnaam  Contractnummer
09/08/1890 Prins Alexander & Prins Willem II  S 1-94
16/06/1894 s.s. Voorwaarts W1-556
05/05/1897 s.s. Sumatra & Koningin Wilhelmina
Prins Willem IV
 Z 1-916
18/07/1898 Burg. Den Tex & Oranje Nassau
Prinses Amalia & Prins Willem IV,
Prins Willem & Prins Frederik Hendrik 
 AA 1-560
19/10/1899 s.s. Prinses Amalia & Prins Willem I BB 1-55
17/06/1900 s.s. Koning Willem I & Prins Willem I,
Prinses Sophia & Prins Willem IV,
s.s. Floris & Prins Willem II,
Koningin Regentes & Oranje Nassau,
Prins Alexander & Prins Willem III & Prins Frederik Hendrik,
s.s. Bali & Prins Maurits,
s.s. Soembawa & Prins Willem IV 
 CC 1-1375
01/07/1901 s.s. Madura & Prins Willem II
s.s. Koning Willem II & Oranje Nassau,
s.s. Malang & Prins Willem III,
Prins Hendrik & Prins Frederik Hendrik,
s.s. Koning Willem I, Prins Frederik,
s.s. Ardjoenno & Prins Willem V,
Koning Willem III & Prins Willem II
DD 1-1326
01/08/1902 s.s. Timor & Prins Willem III  EE 1-231
18/07/1903 s.s. Ambon, Prins Willem II & Prins Willem III,

s.s. Timor,

s.s. Prins Willem IV

FF 1-608
13/08/1904 s.s. Floris & Prins Willem V GG 1-170
24/09/1904 s.s. Ambon & Prins der Nederlanden KS 1-77
02/07/1905 s.s. Ambon & Prins Frederik Hendrik,
s.s. Soembawa & Prins Willem I,
s.s. Bali & Prins der Nederlanden 
HH 1-526
30/07/1906 s.s. Madura & Prins der Nederlanden, 

s.s. Ambon & Prins Willem II

II 1-384
16/06/1907  s.s. Ambon & Prins Maurits,
s.s. Floris & Prins Frederik Hendrik,
s.s. Besoeki & Prins Willem II,
s.s. Djokja & Prins Willem I & Prins Maurits 
JJ 1-1250
13/01/1908  s.s. Sumatra & Prins Willem IV,
s.s. Malang & Prins Frederik Hendrik,
s.s. Solo & Prins Willem I,
s.s. Bali & Prins der Nederlanden,
s.s. Kediri 
KK 1-944
16/06/1909 s.s. Kediri & Prins Frederik Hendrik,
s.s. Banda & Prins Willem I & Prins Maurits 
LL 1-648
26/07/1910 s.s. Solo & Prins der Nederlanden
s.s. Madura & Prins Willem IV
MM 1-471
25/06/1911 s.s. Medan & Prins Willem I
s.s. Bali & Prins Frederik Hendrik
OO 1-487
20/07/1913 s.s. Djebres & Prins Willem I
s.s. Bali & Prins Frederik Hendrik 
PP 1-378
28/09/1914 s.s. Besoeki & Oranje Nassau QQ 1-173
10/01/1917 s.s. Rotti TT 1-592
28/04/1917 s.s. Buitenzorg TT 593-1187
23/08/1918 s.s. Sitoebondo UU 1-604
25/12/1918 s.s. Karimata UU 605-1174
20/05/1919 s.s. Djember VV 1-545
22/06/1919 s.s. Karimoen I VV 546-854
18/10/1919 s.s. Rotti II VV 855-1476
22/12/1919 s.s. Madioen I  VV 1477-2123
11/02/1920 s.s. Karimoen II  WW 1-619
27/03/1920 s.s. Merauke I  WW 620-1390
26/04/1920 s.s. Buitenzorg II (Bogor) WW 1391-2098
06/06/1920 s.s. Roti III WW 2099-2851
28/08/1920 s.s. Madioen II  WW 2852-3553
25/02/1922 s.s. Banda  YY 1-776
26/08/1922 s.s. Madioen III  YY 777-1970
16/09/1923 s.s. Chenab ZZ 1-657
01/10/1924 s.s. Simaloer I  AB 1 – 625
27/11/1924 s.s. Buitenzorg III AB 625-1135
17/06/1925 s.s. Blitar  AC 1-587
13/09/1925 s.s. Samarinda AC 588-1169
24/10/1925 s.s. Karimoen III  AC 1170-1713
24/05/1926 s.s. Sitoebondo AD 1-640
30/09/1926 s.s. Krakatau AD 641-1394
18/07/1927 s.s. Kangean  AE 1 – 938
24/09/1927 s.s. Madioen IV  AE 939-1724
18/06/1928 s.s. Sembilan  AF 1-779
18/08/1928 s.s. Merauke II AF 780-1391
07/10/1928 s.s. Simaloer II  AF 1392-2053
11/11/1928 Buitenzorg IV AF 2054-2323
09/05/1929 s.s. Djambi  AG 1-526
07/07/1929 s.s. Simaloer III  AG 527-837
15/09/1930 s.s. Djember VI 1-522
17/09/1930 s.s. Simaloer IV  VI 523-977
13/12/1939 s.s. Kota-Gede KG 1-990

Bron: Gahetna gebaseerd op Immigratieregisters CBB Paramaribo.

Wij zien dat bepaalde schepen meerdere malen Javanen naar Suriname hebben getransporteerd. Bijvoorbeeld de Prins Willem II en Prins Fredrik Hendrik in de periode tot 1914 via Amsterdam. Van de rechtstreekse zeereizen naar Suriname die vanaf 1917 zijn ondernomen, zijn bijvoorbeeld de schepen Madioen (1919, 1920, 1925, 1928), Simaloer (1924, 1928, 1929, 1930) en Buitenzorg (1917, 1920, 1924, 1928)viermaal in Suriname aangekomen met Javaanse immigranten. De schepen Karimoen (1919, 1920, 1925) enRotti (1917, 1919, 1920) hebben driemaal Javaanse immigranten overgebracht; Sitoebondo (1918, 1926), Djember ((1919, 1930) en Marauke (1920, 1928) tweemaal. De schepen Karimata, Blitar, Samarinda, Krakatau, Kangean, Sembilan en Djambi zijn eenmaal aangekomen in Suriname. Het schip Banda kwam in 1922 aan, maar was ook al eerder in 1909 via Amsterdam in Suriname geweest. Bijna alle schepen waren van Nederlandse reders en redelijk goed geoutilleerd. Met deze schepen werden ook de Nederlandse Indiëgangers en repatrianten vervoerd. Twee schepen, namelijk de Chenab en Madioen hebben ook Hindostaanse contractarbeiders vervoerd. In sommige jaren zijn meerdere schepen aangekomen, zoals in het jaar 1920 toen 5 schepen liefst 3.553 Javaanse immigranten hadden overgebracht. En in 1919 werden met vier schepen 2.123 Javanen naar Suriname getransporteerd. Vlak na het einde van de Eerste Wereldoorlog -in periode 1919- 1920- zijn dus liefst 5.676 Javanen aangekomen in Suriname. Ook het jaar 1928 was een druk jaar; met 4 scheepstransporten kwamen 2.323 Javanen naar Suriname.

Identificatienummer
De Javaanse contractarbeiders kregen een identificatienummer naar gelang het jaar van aankomst en de volgorde van ontscheping. Dat zijn vanaf 1898 de nummers AA t/m ZZ. Na ZZ volgde AB, AC, etc. De serie eindigde bij AG in 1929. In 1930 kwamen er vrije immigranten: deze hebben als lettercombinatie VI. Ten slotte moet vermeld worden dat de immigranten die in het kader van het zogeheten plan Welter-Kielstra in 1939 als kolonisten zijn aangevoerd de letter KG (afkorting van het schip Kota Gede) hebben gekregen. Er zijn in totaal 1.967 vrije Javaanse immigranten in 1930 en 1939 naar Suriname overgebracht. De eerste groep 94 immigranten (1890) kreeg de S1, de tweede groep (1894) de letter W1 en de derde groep (1897) kreeg de Z1. Belangstellenden kunnen indien zij het (identificatie)nummer van hun voorouders kennen (dat staat vaak de zogeheten familieboekjes) natrekken in welk jaar en met welk schip hun voorouders naar Suriname zijn gekomen.

Feestvierende Javaanse contractarbeiders in Suriname

Vrouwentekort
Aanvankelijk werden vooral ongehuwde mannen geworven, want dat was voor plantage-eigenaren (de huurders) het goedkoopst. Er ontstond in Suriname daardoor een tekort aan Javaanse vrouwen. J. W. Burger schreef in 1928 in het tijdschrift De Economist, getiteld Vergelijkend overzicht van de immigratie en blijvende vestiging van Javanen en Britsch-Indiërs in Suriname:

Verder worden bij voorkeur ongehuwde mannen uitgezonden wegens, de groote kosten verbonden aan ‘her vervoer van heele gezinnen, en omdat van hen meer werk te verwachten is, dan van vrouwen…. De Javaan:is beter geschikt voor fijn werk, beter landbouwer Hij heeft liefde voor zijn werk; werkt beter en vlugger, zij het dan ook niet met zo’n doorzettenden ijver als de Britsch-Indiër. Hij is zindelijker op lichaam en woning (zie pagina’s 425, 431-432).

Wij geven deze citaten om te illustreren hoe destijds werd gedacht over deze bevolkingsgroepen. Later werd ook Javaanse vrouwen als contractarbeiders en vrije immigranten overgebracht naar Suriname, maar het vrouwentekort werd niet opgeheven. Dit gaf problemen, waaronder prostitutie en ook lagere bevolkingsgroei onder Javanen.

De Javaanse immigranten kwamen vooral uit dorpen in Midden- en Oost-Java. Een deel van hen waren dan ook geen Javanen; vijf procent was Soendanees – zoals onder andere Bapak Iding Soemita, oprichter van de Javaanse partij KTPI (Kaum Tani Persatuan Indonesia) in Suriname. Een half procent was Madoerees, maar Javanen vormden echter wel de overgrote meerderheid; meer dan 90%. Velen zijn gescheiden van hun dorpsgenoten en van hun familie. De djadie ‘’lotgenoten ofwel “soortgenoten’, namelijk mensen die op hetzelfde schip de overtocht maakten werd een soort nieuwe familie, net als bij de Hindostanen de Jahaji. Eenmaal aangekomen in Suriname werden de arbeiders echter over verschillende plantages verdeeld, want zij waren ‘besteld’ door meestal verschillende plantage-eigenaren. De oude banden bleven bestaan in Suriname en gaandeweg ontstond een Javaanse gemeenschap. Hoewel bepaalde Javaanse tradities verloren zijn gegaan, lukte het om de Javaanse cultuur en de taal te behouden.

Terugkeer
Veel Javanen hadden heimwee naar hun geboorteland. Zij hadden recht op gratis terugkeer na vijf jaar contractarbeid. Bijna een kwart van de Javaanse immigranten, namelijk 7.684 Javanen maakte gebruik van het recht om naar Java terug te keren in de periode 1897-1938. Een groot deel bleef echter in Suriname en vestigde zich er voorgoed. Naast de materiële voordelen in Suriname, zoals het kunnen beschikken over vruchtbaar land, speelde ook het feit dat men zich schaamde om terug te keren. Velen waren vertrokken in de hoop na vijf jaar als een rijke persoon terug zouden keren. Toen zij vaststelden dat ze niet rijk geworden waren, durfden velen –uit vrees thuis uitgelachen te worden– niet meer terug te keren. Ook speelden een hoop individuele redenen een rol. Sommigen zagen ertegen op de lange boottocht te herhalen. Veel vrouwen bleven in Suriname vaak omdat ze intussen getrouwd waren met man die besloot zich in Suriname te vestigen. Overigens waren er ook allerlei technische problemen met de organisatie van de terugreis, waardoor er sprake was van vertraging en soms uitstel van terugreizen. De vrijheidsstrijder Anton De Kom heeft ook nog de Nederlandse regering aangesproken om de belofte van de terugreis van Javanen waar te maken. Het recht op terugkeer was na de Tweede Wereldoorlog voor Javanen een belangrijk motief om zich politiek te organiseren. De Indonesische onafhankelijkheidsstrijd had hun politieke bewustzijn aangejaagd. Bapak Iding Soemita, die als 17-jarige contractarbeider naar Suriname emigreerde en later ‘oppasser’ (medisch assistent) werd, fungeerde als de leider van de terugkeer naar Java beweging Mulih nDjowo/Mulih Jawa (“terugkeer naar Java”). Hij werd ook leider van de partij KTPI. Soemita bezocht Indonesië en besloot daarna in Suriname te blijven en nam de Nederlandse nationaliteit, terwijl veel Javanen in Suriname opteerden voor de Indonesische nationaliteit. Velen spaarden geld in verband met mogelijke terugkeer bij belangrijke personen en zijn opgelicht.

Tongar in Sumatra
Binnen de Javaanse groep ontstond na de Tweede Wereldoorlog rivaliteit tussen aanhangers van de KTPI en een nieuwe partij, de PBIS (Pergerakan Bangsa Indonesia Suriname, namelijk “Unie van Indonesiërs in Suriname”) de PBIS stond onder leiding van de intellectueel Salikin Hardjo, die onder een schuilnaam ook artikelen schreef. De PBIS, die meer de ‘ontwikkelde’ Javanen vertegenwoordigde, had echter een kleine aanhang en tijdens verkiezingen verloor de PBIS van de KTPI. In 1954 remigreerden 1.018 PBIS-aanhangers naar Indonesië en in 1955 remigreerde ook Hardjo. Zijn positie werd overgenomen door S. Djojoprajitno, die echter ook niets kon veranderen aan de dominantie van de KTPI. Voordat het stoomschip Langkoeas uit Paramaribo vertrok, werd feest gevierd aan dek door de terugkeerders. Zij hadden grote plannen en nam spullen mee om landbouw op grote schaal uit te oefenen in Indonesië. De Indonesische regering had hen 2,5 hectare per gezin beloofd. De oorspronkelijke bestemming was Lampung, de provincie van Sumatra die het dichtste bij Java ligt. Vestiging op Java was niet mogelijk, want dit eiland was al overbevolkt. Er was ook gepland dat verdere schepen zouden volgen. Door een gebrek aan geldmiddelen en het conflict tussen Nederland en Indonesië over Nederlands-Nieuw-Guinea gebeurde dit echter niet. Deze Javaanse remigranten kregen uiteindelijk grond toegewezen in het regentschap Pasaman (provincie West-Sumatra), ten noorden van de stad Padang, waar zij het dorp Tongar stichtten. In dit gebied woonden conservatieve moslims en het land was minder vruchtbaar. De voorzieningen waren ook slecht. Deze gesurinamiseerde Javanen hebben daar grote problemen gehad met hun vrije levensstijl en velen vertrokken ontmoedigd naar andere gebieden van Indonesië of zelfs terug naar Suriname. Vooral de dichtbijgelegen stad Pekanbaru trok veel van hen aan bij een onderzoek in 1963 werd geen enkele persoon gevonden die in Tongar was gebleven omdat het land hem of haar beviel.

Javanen in traditionele klederdracht; let op de jongen in dure kleding

Unieke bevolkingsgroep
Het vertrek van deze grote groep `ontwikkelde’ Javanen heeft een korte terugslag gehad op de emancipatie van Javanen in Suriname. Bovendien werden Javanen toentertijd vaak gediscrimineerd en ook minderwaardig bejegend (Law-law Jampanesi). Uit armoede gingen sommige Javaanse vrouwen in de prostitutie (Jampanesi motjo) en anderen deden het vuile werk, zoals het opruimen van poep uit de privaten van Paramaribo (Jampanesie puru sket). Met het kenmerkende geduld (‘sabar, sabar’’) hebben zij zich staande gehouden in de Surinaamse samenleving. De emancipatie van Javanen is mede bewerkstelligd door de kleurrijke leider Bapak Iding Soemita die met humor en boerenwijsheid hun belangen heeft behartigd. Hij heeft geijverd om percelen te verkrijgen voor Javanen en liefst op grond waar zij bij elkaar in een soort gemeenschapsverband konden wonen. Dat is hem gelukt en hij verdient net als de Afro-Surinaamse leider J.A. Pengel en de Hindostaanse leider J. Lachmon een standbeeld op het Onafhankelijkheidsplein. Vermeldenswaard is het plan om 100.000 Javanen naar Suriname te laten emigreren in het kader van de zogeheten landbouwkolonisatie. Dit plan van de toenmalige Gouverneur, J. C. Kielstra en de Minister van Koloniën, C. Welter werd echter niet uitgevoerd omdat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Er was al in 1939 een groep vrije immigranten overgebracht. Suriname had toen nauwelijks 150.000 inwoners. Was dit plan doorgegaan, dan had Suriname veel meer Javaanse inwoners. Zo had ook het uitbreken van de Eerst Wereldoorlog in 1914 voor gezorgd dat enkele lichtingen Hindostaanse contractarbeiders niet naar Suriname zijn gekomen. Er waren reeds bestellingen gedaan en mensen waren al in India geselecteerd. De twee Wereldoorlogen hebben dus ook de loop van de geschiedenis van Suriname bepaald. Hoe dan ook: in Suriname is een unieke bevolkingssamenstelling ontstaan. Nergens ter wereld wonen buiten Indonesië zoveel Javanen als in Suriname. Er wonen wel veel zogeheten Indo’s in Nederland en in de Verenigde Staten, maar zij zijn een gemengde groep. Ook woont een kleine groep Javanen in Frans Guyana en in Nederland bedraagt de groep Javanen ruim 25.000. Maar de Javanen in Suriname waren en vormen nog steeds een bijzondere verrijking voor de Surinaamse samenleving. Dit jaar is het dus 128 jaar geleden dat de eerste groep Javanen in Suriname aankwam. De herdenking en viering van 130 jaar Javaanse immigratie in augustus 2020 verdient dan ook bijzondere aandacht.

Prof. Dr. Chan E.S. Choenni is emeritus hoogleraar.
Hij schreef ondermeer een boekje over de Javaanse leider Bapak Iding Soemita.

TOP