Hindorama

Let's get IN(fo)SPIRED!
  • NL
    • EN
  • HOME
  • NIEUWS
  • CULTUUR
  • LIFESTYLE
  • COLUMN
  • INTERVIEW
  • BIBLIOTHEEK
    • MIGRATIEGESCHIEDENIS
    • NEDERLAND
    • SURINAME
  • OVER ONS
    • CONTACT
    • VRIENDEN van HINDORAMA
    • ADVERTEREN
    • NUTTIGE LINKS | DOWNLOAD
INFOSITE

Heeft Nederland een ereschuld aan Suriname? – Dr. Hans Ramsoedh

zondag, 31 januari 2021 by Redactie Hindorama

Dr. Hans Ramsoedh (historicus en publicist)

De Nederlandse oud-minister Jan Pronk heeft sinds de jaren zestig een bijzondere band met Suriname. Hij was van Nederlandse zijde een van de architecten van de Surinaamse onafhan­ke­lijkheid in 1975. Over zijn rol bij de onafhan­kelijk­heid van Suriname schreef hij een lijvig boek Suriname–Van wingewest tot natiestaat 2020 dat eerder op deze site is besproken. In de vele interviews (in kranten en op de radio) naar aanleiding van zijn boek stelt hij dat Nederland Suriname ‘gigantisch geplunderd, uitgebuit en op achterstand gesteld’ heeft (zie onder meer interview met Jan Pronk in Parbode, januari 2021). Nederland heeft volgens hem in het verleden aan de bevolking van Suriname bijna onherstelbare schade toegebracht. Veel van de huidige problemen van Suriname wortelen in zijn optiek nog steeds in de koloniale geschiedenis. In dit verband spreekt Pronk van een Nederlandse (koloniale) ereschuld aan Suriname.

Oud-minister Jan Pronk

Hij is ook voorstander van verontschuldigingen en herstelbetalingen door de Nederlandse staat aan Suriname in verband met het slavernijverleden. Het begrip ereschuld verwijst in het kader van deze bijdrage naar het donker Nederlands koloniaal verleden in Suriname en het feit dat Nederland veel aan Suriname heeft verdiend. Tijdens de jaren zestig en zeventig werd de koloniale ereschuld gegeneraliseerd tot een soort collectieve Westerse schuld tegenover de gehele Derde Wereld met ontwikkelingshulp als genoegdoening.

Bovenvermelde opvattingen van Pronk zijn onge­nu­an­ceerd, generaliserend en niet op feiten gebaseerd. Hij wekt hiermee impliciet ten onrechte de indruk dat Suriname recht heeft op Wiedergutmachung van Nederland. Voor zover we kunnen spreken van een Nederlandse (koloniale) ereschuld geldt die in het bijzonder Nederlands-Indië waar op grote schaal sprake is geweest van plundering, uitbuiting en van oorlogsmisdaden tijdens de onafhankelijkheidsstrijd tussen 1945 en 1949. De Nederlandse (koloniale) ereschuld aan Suriname geldt enkel het slaver­nij­verleden (1667-1863) en niet de gehele koloniale periode (1667-1975). Na de afschaffing van de slavernij werd Suriname een kostenpost voor Nederland en van uitbuiting en plundering was dus geen sprake. Daarnaast heeft Nederland nog een andere schuld aan Suriname in te lossen, te weten de openbaarmaking van het archief van de Nederlandse Militaire Missie om vast te stellen wat de precieze rol van het hoofd van deze missie (kolonel Valk) is geweest bij de militaire staatsgreep in 1980 in Suriname.
Voor een nuancering en relativering van de Nederlandse ereschuld aan Suriname bespreek ik hieronder de volgende aspecten: het Nederlandse aandeel in de slavenhandel, de economische betekenis van de op slavernij gebaseerde plantage-economie in Suriname voor Nederland, de Surinaamse plantage-economie na de afschaffing van de slavernij in 1863, de financiële hulp van Nederland aan Suriname na 1866, de vraag welke ereschuld Nederland heeft aan Suriname en de werkelijke Nederlandse koloniale ereschuld. Ik sluit af met wat in mijn optiek ten grondslag ligt aan Pronks opvattingen over de Nederlandse ereschuld aan Suriname.

Nederlands slavernijverleden
Het Nederlands slavernijverleden was lange tijd afwezig in het collectieve Nederlandse geheugen. Sinds enkele decennia is hiervoor meer aandacht gekomen onder meer in de Nederlandse geschiedenisboekjes. In de Nederlandse geschiedeniscanon die in 2005 voor het onderwijs werd geïntroduceerd is slavernij ook een van de vijftig thema’s (vensters).
Het Nederlandse aandeel in de trans-Atlantische slavenhandel tussen 1600 en 1814 (toen een Nederlands verbod op slavenhandel werd ingesteld) was niet onbelangrijk. Van de twaalf tot zestien miljoen tot slaafgemaakte Afrikanen bedroeg het Nederlandse aandeel circa vijf procent (500.000 – 600.000). Van dit aantal werden door de Nederlandse West-Indische Compagnie (WIC) circa 300.000 naar Suriname vervoerd.

Transport van tot slaafgemaakte Afrikanen

Nederlandse historici zijn er lang vanuit gegaan dat het belang van de trans-Atlantische slavenhandel voor de Nederlandse economie in de achttiende eeuw marginaal was. Uit recent onderzoek blijkt dat de op trans-Atlantische slavernij gebaseerde activiteiten rond 1770 maar liefst vijf procent vormden van het bruto binnenlands product (bbp is de totale toegevoegde waarde van alle in een land geproduceerde finale goederen en diensten.) van de Nederlandse Republiek. Voor Nederlands welvarendste en machtigste provincie, de provincie Holland, bedroeg dit percentage zelfs tien. Dit zijn geen marginale percentages. Ter vergelijking, in 2017 bedroeg het aandeel van de haven van Rotterdam in de Nederlandse economie, inclusief alle daarvan afhankelijke logistiek, industrie en zakelijke dienst­ver­lening, 6,2 procent van het Nederlandse bbp. Hoewel de meerderheid van de Nederlandse bevolking nooit direct in aanraking kwam met plantageslavernij, draaiden veel takken van de Nederlandse economie geheel of gedeeltelijk om producten die slaven in de Atlantische wereld produceerden, dan wel om de productie van goederen voor de overzeese plantages of de slavenhandel. De Nederlandse Gouden Eeuw viel samen met de zeventiende eeuw waarbij de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een bloeiperiode doormaakte op gebied van handel, wetenschap en kunsten. Slavenhandel vormde niet de grondslag van de Gouden Eeuw. Zij was wel de keerzijde. Van belang is hierbij op te merken dat de (Nederlandse) slavenhandel zich niet beperkte tot Afrikanen. Ook in Azië vormde slavenhandel een belangrijk bestanddeel van de activiteiten van Nederlandse Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Met andere woorden, de winst­ge­vende slavenhandel had betrekking op zowel de West als de Oost.

Tussen 1667 en 1863 was Suriname een Nederlands wingewest, een exploitatiekolonie waarbij tot slaaf gemaakte Afrikanen en hun nakomelingen als arbeidskrachten werden ingezet op de plantages. Op het hoogtepunt van de plantage-economie (achttiende eeuw) ging het om meer dan zeshonderd plantages. Winsten stegen tot recordhoogten. Vanwege het schaarse bronnenmateriaal is de precieze winst­gevendheid van de Surinaamse plantages niet een­voudig te berekenen. Amsterdamse kooplieden in suiker en koffie hebben eraan verdiend maar of zij rijk zijn geworden dankzij alleen de slavernij is moeilijk vast te stellen. We kunnen wel stellen dat deze winsten in de plantagesector hebben bijgedragen aan kapi­taal­accu­mulatie en daar­mee aan wel­vaarts­vermeerdering in Nederland, zij het voor een kleine groep. In de laatste decennia van de achttiende en in de negentiende eeuw ging het echter bergafwaarts met de rentabiliteit van de plantages in Suriname.

Plantages in Suriname in de 18e eeuw

Neergang van de Surinaamse plantage-economie
Na de afschaffing van de slavernij in 1863 werden veel plantages gesloten wegens gebrek aan zekerheid over het verkrijgen van voldoende arbeidskrachten. Im­mi­gratie werd als oplossing gezien. De immigratie van contractarbeiders (uit China, Brits-Indië en Java) kon echter niet verhinderen dat het met de plantagesector bergafwaarts ging. Bij het begin van de twintigste eeuw had de plantagelandbouw dan ook zijn langste tijd gehad. Suriname was na 1910 geen zuivere plantage-economie meer, maar had een gemengde economie (groot- en kleinlandbouw) wat betreft areaalgebruik. De opbrengsten van suiker, goud en balata na 1900 waren echter niet in staat om een grote verandering in de toestand van de Surinaamse economie te brengen. Het gevolg was dat de Surinaamse economie na 1900 in een structurele malaise kwam te verkeren. Sedert de late negentiende eeuw werd bezuinigen dan ook het sleutelwoord hetgeen neerkwam op niets doen en de zaak zo goedkoop mogelijk slepende houden. Suriname werd in Nederland beschouwd als kolonie waar permanente malaise heerste. Opeenvolgende ministers van Koloniën wisten geen raad met de problemen in Suriname. In Den Haag heerste dan ook desinteresse.
De economische wereldcrisis van 1929 betekende de definitieve klap voor de Surinaamse plantage-economie. Slechts een tiental plantages kon in de jaren dertig met gouvernementssteun draaiende worden gehouden. De centrale plaats van suiker en koffie werd in de jaren dertig door bauxiet overgenomen.

Het betekende dat Suriname in economisch opzicht na 1863 steeds meer in de periferie van de Nederlandse koloniale politiek kwam te staan. De interesse van Nederland en het particuliere kapitaal ging nu vooral uit naar Nederlands-Indië. Suriname kon nu eenmaal niet op tegen de baten in Nederlands-Indië.
Met de invoering van het Regeringsreglement (RR) in 1866, dat kan worden beschouwd als de eerste grondwet, werd Suriname weliswaar een autonoom rijksdeel van het Koninkrijk der Nederlanden met een eigen gekozen parlement met zeer beperkte be­voegdheden maar wel onder Nederlandse koloniale supervisie met de gouverneur als hoogste gezagsdrager. Het betekende ook dat Suriname de eigen financiële huishouding zelfstandig moest regelen. De economische neergang in Suriname betekende dat Nederland sedert 1866 jaarlijks moest bijspringen om de koloniale huishoudelijke begroting sluitend te maken. Tussen 1866 en 1900, 1901-1920 en 1921-1940 bedroeg de jaarlijkse Nederlandse bijdrage respectievelijk een half, één en drie miljoen. In totaal bedroeg de Nederlandse bijdrage aan de Surinaamse begroting tussen 1866 en 1940 circa honderd miljoen. In tegenstelling tot de periode vóór 1863 kunnen we wat betreft de periode 1863-1940 dan ook niet spreken van uitbuiting en plundering van Suriname door Nederland.

Nederlandse ontwikkelingshulp aan Suriname
Na 1945 veranderde de Nederlandse opstelling ten opzichte van Suriname. Met de totstandkoming van het Statuut in 1954 werd Suriname een gelijkberechtigd deel binnen het Koninkrijk der Nederlanden en kreeg het de bevoegdheid om de eigen binnenlandse aan­ge­le­genheden zelfstandig te behartigen. Van Nederlandse zijde maakte desinteresse plaats voor een planmatige ontwikkeling van Suriname met inzet van Nederlandse ontwikkelingshulp. Er kwam een Welvaartsfonds (Nf acht miljoen), een Tienjarenplan (Nf 299 miljoen) en twee Vijfjarenplannen (totaal Nf 640 miljoen) voor de sociale en economische ontwikkeling van Suriname. Bij de onafhankelijkheid in 1975 kreeg Suriname als afscheidsgeschenk Nf 3.5 miljard.

Van een duurzame economische ontwikkeling van Suriname was echter geen sprake. Dit hing samen met het door Nederland opgelegde neokoloniaal beleid dat gericht was op de belangen van buitenlandse ondernemers. Het was de taak van de overheid om een ‘gunstig’ klimaat en infrastructurele voorzieningen te scheppen voor buitenlands of lokaal particulier kapitaal. Impliciet werd ervan uitgegaan dat de economische activiteiten van deze ondernemingen effecten zouden hebben op het aanzwengelen van een autochtone ontwikkelingsdynamiek. Het leidde in Suriname tot een zogeheten verpachtingeconomie; een economie met een dominante positie van vreemd kapitaal en met een betalingsbalansoverschot dat vervolgens grotendeels weer in de vorm van winst naar het buitenland afvloeide. Ondanks het neokoloniaal ontwikkelingsbeleid tussen 1945 en 1975 was er niettemin een basis gelegd om met de Nf 3.5 miljard dat Suriname als afscheidscadeau bij de onafhankelijkheid in 1975 meekreeg op basis van een eigen ontwikkelingsvisie zorg te dragen voor een verdere versterking van de economie.

Welke ereschuld heeft Nederland aan Suriname?
Zoals aan het begin aangegeven betreft de Nederlandse ereschuld aan Suriname twee aspecten: Het eerste betreft de Nederlandse excuses voor het sla­ver­nijverleden en in het verlengde hiervan het vraagstuk van een eventuele herstelbetaling. Het tweede betreft de openbaarmaking van het archief van de Nederlandse Militaire Missie,

Nederlandse excuses voor het slavernijverleden en her­stel­betaling
Van belang is hier op te merken dat de Nederlandse excuses voor het slavernijverleden (bij uitgezonderd enkele activisten) in Suriname en op de Antillen onder brede lagen van de bevolking niet of nauwelijks speelt. Dit vraagstuk leeft vooral in Nederland onder zwarte activisten die geïnspireerd zijn door ontwikkelingen in de Verenigde Staten onder activistische Afro-Amerikanen. Als gevolg hiervan zijn Nederlandse excuses voor het slavernijverleden onderdeel geworden van de zwarte identiteitspolitiek in Nederland. Deze zwarte activisten leggen een rechtstreeks verband tussen het sla­vernijverleden en het ‘systemisch racisme’ in Nederland. Het leggen van een rechtstreeks verband tussen beide is echter onjuist aangezien ook andere groepen in de Nederlandse samenleving met een migratieachtergrond (zoals Turken en Marokkanen en joden in het verleden) die geen sla­vernijverleden kennen te maken hebben met ‘systemisch racisme’, achterstand en achterstelling. Met andere woorden, het sla­vernijverleden mag niet dienen als verklaring of excuus voor de huidige maat­schap­pelijke achterstand.
Een belangrijke impuls voor de discussie over het Nederlandse slavernijverleden kwam door de VN Wereldconferentie tegen racisme in Durban Zuid Afrika 2001 waarbij de trans-Atlantische slavenhandel, slavernij en kolonialisme tot misdaden tegen de menselijkheid werden verklaard. Nederland was een van onder­tekenaars van deze verklaring. In Nederland vroegen zwarte activisten om implementatie van de Durban verklaring en niet geheel zonder succes. In het Oosterpark in Amsterdam kwam in 2002 het Slavernijmonument tot stand en in 2003 werd het Nationaal instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis (NiNsee) opgericht met als doel onderzoek te doen naar en bewustwording van het Nederlands slavernijverleden. De rijkssubsidie aan dit instituut werd echter in 2012 voor een belangrijk deel stopgezet. Al eerder hebben ministers bij de slavernijherdenking op 1 juli in het Oosterpark namens het Nederlandse kabinet ‘diepe spijt’ uitgesproken over het Nederlandse slavernijverleden, maar tot het maken van excuses kwam het niet.

Slavernijmonument in het Oosterpark in Amsterdam

Onder invloed van de Black Lives Matter-beweging in 2020 kwamen de excuses voor het Nederlandse sla­ver­nij­verleden hoog op de politieke agenda te staan. Enkele politieke partijen (Groen Links, Christen Unie, D66 alsmede burgmeester Aboutaleb van Rotterdam) riepen de regering op om namens Nederland excuses te maken voor het slavernijverleden. De gemeentes Amsterdam en Rotterdam overwegen het aanbieden van excuses vanwege hun rol bij de slavenhandel. In de Tweede Kamer is er echter geen meerderheid te vinden voor het maken van excuses. Ook het kabinet ziet weinig in Nederlandse excuses. In de optiek van premier Rutte zullen excuses polariserend werken. Wel zegde Rutte toe dat 2023 (150/160 jaar afschaffing slavernij) uitgeroepen zal worden tot een herdenkingsjaar. (Zwarte activistische groepen beschouwen niet 1863 als het jaar waarin de slavernij in Suriname en de Antillen werd afgeschaft maar 1873. Dit laatste is echter onjuist. Na de afschaffing van de slavernij waren de ex-tot slaaf­gemaakten nog verplicht tien jaar tegen loon arbeid op de plantages te verrichten. Deze periode (1863-1873) staat bekend als de periode van het Staatstoezicht.) Niet uitgesloten dient te worden dat de reserves van Nederlandse kant met betrekking tot het maken van excuses over het slavernijverleden verband houden met aansprakelijkheid in juridische zin: nabestaanden van slachtoffers zouden mogelijk schadeclaims kunnen eisen.
Ook Pronk is voorstander van herstelbetalingen door de Nederlandse staat aan Suriname in verband met het slavernijverleden. Met betrekking tot deze kwestie heb ik de nodige reserves. Heeft Suriname in het verleden niet al veel geld van Nederland ontvangen om nog te kunnen spreken van herstelbetaling voor het slavernijverleden? Daarnaast kleven er aan deze kwestie veel praktische problemen: tot hoeveel generaties terug mag aanspraak worden gemaakt op compensatie voor misdrijven in het verleden, wie komen er voor in aanmerking en wie niet, hoe hoog moet de compensatie zijn, wie bepaalt de hoogte van de compensatie et cetera? Dit zijn lastige vragen waarop geen eenvoudige antwoorden mogelijk zijn. Belangrijk is wel dat Nederland als een gebaar van verzoening excuses maakt voor het slavernijverleden. Die excuses impliceren erkenning voor de wandaden jegens voorouders in het verleden en de pijn die de nazaten nog vandaag voelen. In plaats van her­stel­betaling zouden de Nederlandse staat en bedrijven die betrokken waren bij de slavenhandel en slavernij hun verantwoordelijkheid kunnen tonen door bijvoorbeeld gelden beschikbaar te stellen voor een volwaardig slavernijmuseum voor het Nederlandse slaver­nij­verleden in de West én de Oost (en dus niet als een bijzaaltje in een van de bestaande musea!) als gebaar van verzoening. Daarnaast kan ook worden gedacht aan de beschikbaarstelling van studiebeurzen voor stu­den­ten uit Suriname. Hiermee kan worden voor­komen dat naar aanleiding van de discussie rond de herstelbetaling individuen de hoop krijgen dat zij van de Nederlandse staat financiële compensatie zullen krijgen voor het leed dat hun voorouders is aangedaan.

Openbaarmaking archief Nederlandse Militaire Missie
Het tweede punt wat betreft de Nederlandse ereschuld aan Suriname heeft betrekking op de openbaarmaking van het archief van de Nederlandse Militaire Missie in Suriname, zoals ook door Pronk en met hem enkele anderen bepleit. Het gaat hierbij om de rol van kolonel Valk, hoofd van deze Missie, bij de militaire staatsgreep in 1980. Hierover schrijft Pronk in zijn Surinameboek (p. 504): zonder kolonel Valk geen militaire staatsgreep, geen Bouterse en geen Decembermoorden in 1982 in Suriname.

Kolonel Hans Valk

Kolonel Valk was hoofd van de Nederlandse Militaire Missie in Suriname om te assisteren bij de opbouw van de Surinaamse Krijgsmacht na de onafhankelijkheid. Volgens een rapport van het Nederlandse Ministerie van Defensie was Valk niet alleen de geestelijke vader van de coup-Bouterse, maar ook degene die al in 1979 getracht had een aantal Surinaamse offi­cieren aan te zetten tot het plegen van een staatsgreep. Toen die officieren niet op zijn voorstellen ingingen, probeerde kolo­nel Valk het verder bij de onderoffi­cieren. De conclusie in dit rapport was dat kolonel Valk zich schul­dig had gemaakt aan krijgstuchte­lijke en strafrechtelij­ke vergrij­pen. Dit rap­port verdween echter in een diepe ambtelijke la op het Nederlandse ministerie van Defensie. In juni 1980 werd Valk door de Nederlandse regering teruggeroepen. Naar aanleiding van de publicaties in het weekblad Vrij Nederland gelastte de Nederlandse Tweede Kamer in 1983 en 1985 een onderzoek naar de activi­teiten van de Nederlandse Militaire Missie. In 1985 besloot de toenmalige Nederlandse minister van Defensie de bijlagen en conclusies van de rapporten uit 1983 en 1985 geheim te houden. In de Nederlandse Tweede Kamer werden nadien herhaaldelijk vragen gesteld over de ‘Affaire Valk’. In februari 2011 classificeerde de Nederlandse regering ‘in het belang van de staat’ de bijlage bij het eerste onderzoeksrapport tot 2060 als staatsgeheim. Wat het precieze belang van de staat is, is door het kabinet-Rutte 1 echter nimmer uit de doeken gedaan. Hiermee roept Nederland de verdenking over zich af zaken in de doofpot te willen stoppen. Zolang het Valk-dossier niet openbaar wordt gemaakt zullen speculaties en complottheorieën over de precieze rol van de Nederlandse Militaire Missie blijven oprispen.

De werkelijke Nederlandse koloniale ereschuld
Ik maak hier een kort uitstapje naar Nederlands-Indië (het huidige Indonesië) voor het werkelijke Nederlandseuitbuitings- en plunderverhaal (geïn­te­­res­seerden wijs ik op het recent uitgebrachte boek over Indonesië van de Vlaamse schrijver David van Reybrouck, Revolusi. Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld. Amsterdam 2020: De Bezige Bij). Hiermee wil ik duidelijk maken dat de Nederlandse koloniale ereschuld vooral deze kolonie in de Oost geldt en in mindere mate Suriname. Een belangrijk instrument in de plundering van de inlandse bevolking in Nederlands-Indië was de invoering van het cultuurstelsel in de negentiende eeuw. Dit stelsel hield in dat in plaats van pacht te betalen de agrarische bevolking verplicht werd tegen een laag plantloon een vijfde van het land te beplanten met vooraf vastgestelde producten zoals koffie, indigo, thee en suiker, producten waar ze zelf weinig tot niets aan hadden en die geleverd moesten worden aan het Koloniaal Gouvernement. Al deze producten werden in Europa verkocht en geveild. Wie geen grond bezat om de gewenste producten op te verbouwen werd verplicht om gratis maximaal 66 dagen per jaar voor het gouvernement te werken. De winst kwam vervolgens terecht in de Nederlandse schatkist. Het cultuurstelsel leidde tot plundering, massale hongersnood en verpaupering van de bevolking op met name Java. Over deze schrijnende toestanden schreef Multatuli zijn Max Havelaar in 1860.

Javaanse koffieplukkers in Nederlands-Indië

Het cultuurstelsel leverde zoveel geld op, op jaarbasis vaak meer dan de helft van de totale Nederlandse belastingopbrengst, dat Nederland in de negentiende eeuw als een van de weinige Europese landen geen inkomstenbelasting kende. Niet Suriname maar Nederlands-Indië was sinds de tweede helft van negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw een goudmijn voor Nederland. Het betekende dat Nederland kapitalen heeft verdiend aan Nederlands-Indië. Sinds de negentiende eeuw werd dertig tot veertig procent van de Nederlandse overheidsuitgaven door inkomsten uit Nederlands-Indië gedekt. Economen (onder andere Jan Tinbergen) hebben berekend dat tot eind jaren dertig van de twintigste eeuw ongeveer vijftien procent (meer dan vijf miljard per jaar) van het Nederlands nationaal inkomen uit Nederlands-Indië afkomstig was. In de jaren dertig was circa 22 procent (vier miljard) van het Nederlands nationaal vermogen belegd in Nederlands-Indië. Het kwam erop neer dat Nederlands-Indië de kurk was waarop de Nederlandse economie sedert het midden van de negentiende eeuw dreef.
Er is ook een link tussen de Indische baten en de afschaffing van de slavernij in Suriname. Dat Nederland, in tegenstelling tot de Engelsen (1834) en de Fransen (1848), hiertoe pas decennia later overging hing samen met het gedelibereer over de kosten van de vrijverklaring: de discussie draaide niet om een financiële compensatie aan de tot slaafgemaakten maar om de plantage-eigenaren die met de vrijverklaring ‘kapitaalverlies’ zouden leiden. Dankzij de Indische baten kregen plantage-eigenaren in Suriname van de Nederlandse staat een financiële vergoeding van driehonderdgulden per tot slaafgemaakte (circa Nf 10.2 miljoen voor de 34.000 tot slaafgemaakten in 1863).

Indonesië onafhankelijk

Het was dan ook niet verwonderlijk dat Nederland na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 gevolgd door het uitroepen van de Republiek Indonesië op 17 augustus 1945 zich niet neerlegde bij het verlies van deze goudmijn in de Oost. In Nederland overheerste het gevoel zonder Nederlands-Indië economisch onbe­staan­baar te zijn en veroordeeld te worden tot een onbetekenend land. ‘Indië verloren, rampspoed geboren’ was de algemene stemming in Nederland over een eventueel verlies van Nederlands-Indië. In de jaren 1947-1949 voerde Nederland een koloniale oorlog (eu­fe­mistisch politionele acties genoemd) om de kolonie weer onder zijn gezag te brengen. Er vielen naar schatting honderdduizend slachtoffers (militaire en bur­ger­slachtoffers) aan Indonesische kant tijdens deze koloniale oorlog. Van Nederlandse militaire zijde is zelfs sprake geweest van oorlogsmisdaden.

Het formele afscheid tussen Nederland en Indonesië vond plaats op 27 december 1949. Politiek liet Nederland de kolonie in de Oost los, maar economisch niet. De lege schatkist in Den Haag moest na de Duitse bezetting worden gevuld en het betekende feitelijk dat Indonesië zichzelf moest vrijkopen doordat het bij de onafhankelijkheid alle schulden van Nederlands-Indië moest overnemen. Het bedrag werd uiteindelijk afgeklopt op 4.3 miljard Nf. Met deze opgelegde afkoopsom droeg Indonesië, zoals Van Reybrouck schrijft (p. 478-480), bij aan het economische herstel van Nederland in de jaren vijftig. Deze Indonesische afkoopsom was veel groter dan de veel zicht­baardere Marshallhulp (ongeveer 1 miljard Nf) die Nederland van de VS na de Tweede Wereldoorlog voor de economische wederopbouw ontving.

Tot een excuus van Nederland kwam het pas in maart 2020 toen koning Willem-Alexander tijdens zijn staatsbezoek aan Indonesië namens Nederland zijn excuses aanbood voor het Nederlands geweld tijdens de Indonesische onaf­hanke­lijkheidsoorlog.

Nederlandse militairen tijdens de onafhankelijkheidsoorlog in Nederlands-Indië

Pronks antikoloniale framing
Door een rijke elite in Nederland is tijdens de slavernijperiode ontegenzeggelijk verdiend aan Suri­name. Aan het eind van de achttiende eeuw droogde voor deze elite de Surinaamse geldbron echter langzaam op. Suriname werd na de afschaffing van de slavernij een kostenpost voor Nederland. Sinds de negentiende eeuw werd Nederlands-Indië de goudmijn waar Nederland kapitalen verdiende. Na 1866 is door Nederland meer geld geïnvesteerd in Suriname (meer dan Nf vier miljard) dan dat er geld werd verdiend. Van Nederlandse plundering en uitbuiting van Suriname is dus geen sprake geweest. Die moeten we met andere woorden niet zoeken in het koloniaal verleden na de afschaffing van de slavernij, maar na de onaf­han­ke­lijkheid van Suriname door een corrupte Surinaamse politieke elite. Een belangrijk kenmerk van deze elite is dat zij zich gedraagt als de nieuwe kolonisatoren van de staat en het land in de ergste traditie van derdewereldlanden beschouwt als een persoonlijk wingewest. Het presidentschap van Bouterse (2010-2020) is illustratief voor de plundering van Suriname.
Pronks opvatting over de Nederlandse ereschuld aan Suriname is antikoloniale framing uit de jaren zestig en zeventig met als sleutelwoorden onderdrukking, uitbuiting en ‘wij hebben ons misdragen’. Daarmee is zijn opvatting ingegeven door schuldbesef vanwege het Nederlands koloniaal en slavernijverleden.
Zijn opmerkingen over de Nederlandse ereschuld aan Suriname, de gigantische plundering en uitbuiting door Nederland plaats ik voorts ook tegen de achtergrond van de treurige afloop van de Surinaamse onafhankelijkheid die een modeldekolonisatie had moeten zijn. Zoals eerder gesteld was Pronk van Nederlandse zijde een van de architecten van de Surinaamse onafhankelijkheid. Het slagen van de Surinaamse modelkolonisatie, als voorbeeld aan de wereld en uniek in de geschiedenis van de dekolonisatie, had hem moeten verlossen van zijn schuldbesef over het Nederlands koloniaal en slavernijverleden. De treurige afloop van de Surinaamse modeldekolonisatie echter ligt Pronk nog steeds aan het hart en hangt dan ook als een grauwsluier over zijn denken. De moeizame ontwikkeling van Suriname moeten we in tegenstelling tot Pronk niet enkel en alleen zoeken in het koloniale verleden, maar vooral in de schaamteloze plundering door een corrupte Surinaamse politieke elite na 1975.

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.

Meer
  • Published in BIBLIOTHEEK, Nederland, NIEUWS, Suriname
Geen Reacties

Does the Netherlands have a debt of honour to Suriname? – Dr. Hans Ramsoedh

zondag, 31 januari 2021 by Redactie Hindorama

Dr. Hans Ramsoedh (historian en publicist)

Former Dutch minister Jan Pronk (development cooperation 1973-1977) has had special ties with Suriname since the 1960s. On the Dutch side, he was one of the architects of Suriname’s independence in 1975. About his role in the independence of Suri­na­me, he wrote a bulky book Suriname. Van wingewest tot natiestaat 2020 that has been discussed on this site before. In the many interviews (in newspapers and on the radio) that followed his book, he states that the Netherlands plundered, exploited and put Suriname at a disadvantage on a gigantic scale. According to him, in the past the Netherlands caused almost irreparable damage to the population of Suriname. In his opinion, many of Suriname’s present problems are still rooted in its colonial history. In this connection, Pronk speaks of a Dutch (colonial) debt of honour to Suriname.

Former Minister Jan Pronk

He is also in favour of an apology and reparation payments by the Dutch state to Suriname in connection with its past of slavery. In the context of this contribution, the term debt of honour refers to the dark Dutch colonial past in Suriname and the fact that the Netherlands has earned much from Suriname. During the 1960s and 1970s, the colonial debt of honour was generalised into a kind of collective Western debt towards the entire Third World with development aid as a form of reparation.

The above-mentioned views of Pronk are unsubtle­, generalising and not based on facts. By doing so, he implicitly creates the impression that Suriname is entitled to Wiedergutmachung from the Netherlands. Insofar as we can speak of a Dutch (colonial) debt of honour, this applies in particular to the Dutch East Indies (present Indonesia), where there was large-scale plundering, exploitation and war crimes during the struggle for independence between 1945 and 1949. The Dutch (colonial) debt of honour to Suriname only applies to the history of slavery ­(1667-1863) and not to the entire colonial period (1667-1975). After the abolishment of slavery, Suriname became a cost item for the Netherlands and there was no question of exploitation and plundering. In addition, the Netherlands has another debt to pay to Suriname, namely the disclosure of the archives of the Dutch Military Mission in order to determine the exact role of the head of this mission (Colonel Valk) in the 1980 military coup in Suriname.
In order to put the Dutch debt of honour to Suriname into perspective, I will discuss the following aspects: the Dutch share in the slave trade, the economic importance to the Netherlands of the plantation economy in Suriname which was based on slavery, the Surinamese plantation economy after the abolition of slavery in 1863, the financial aid given by the Netherlands to Suriname after 1866, the question which debt of honour the Netherlands owes to Suriname and the actual Dutch colonial debt of honour. I conclude with what, in my opinion, underlies Pronk’s views on the Dutch debt of honour to Suriname.

The Dutch and slavery
For a long time, the Dutch history of slavery was absent from the collective Dutch memory. Since a few decades, more attention has been paid to this topic, for instance in the Dutch history books. In the Dutch history canon introduced for education in 2005, slavery is also one of the fifty themes.
The Dutch share in the transatlantic slave trade between 1600 and 1814 (when a Dutch ban on the slave trade was introduced) was not insignificant. Of the twelve to sixteen million enslaved Africans, the Dutch share was about five per cent (500,000 – 600,000). Of this number, the Dutch West Indian Company (WIC) transported about 300,000 to Suriname.

Transport of enslaved Africans

Dutch historians have long assumed that the importance of the transatlantic slave trade to the Dutch economy in the eighteenth century was marginal. Recent research shows that around 1770, activities based on transatlantic slavery accounted for as much as five per cent of the gross domestic product (GDP is the total added value of all final goods and services produced in a country) of the Dutch Republic. For the Netherlands’ wealthiest and most powerful province, the province of Holland, this percentage was even ten. These are not marginal percentages. By comparison, in 2017, the share of the port of Rotterdam in the Dutch economy, including all its dependent logistics, industry and business ­services, was ­6.2 per cent of Dutch GDP. Although the majority of the Dutch population never had any direct contact with plantation slavery, many branches of the Dutch economy revolved entirely or partly around products produced by slaves in the Atlantic world, or around the production of goods for the overseas plantations or the slave trade. The Dutch Golden Age coincided with the seventeenth century, when the Republic of the Seven United Provinces flourished in the fields of trade, science and the arts. The slave trade was not the foundation of the Golden Age. It was the flipside. It is important to note that the (Dutch) slave trade was not limited to Africans. Slave trade was also an important part of the activities of the Dutch East India Company (VOC) ­in Asia. In other words, the profitable ­slave trade covered both the West and the East.

Between 1667 and 1863, Surinam was a Dutch colony, an exploitation colony where enslaved Africans and their descendants were employed on the plantations. At the peak of the plantation economy (eighteenth century), there were more than 600 plantations. Profits rose to record heights. Due to the scarce source material, it is ­not ­easy to calculate the exact profitability ­of the Surinamese plantations­. Amsterdam merchants in sugar and coffee earned money from them, but whether they became rich thanks to slavery alone is difficult to determine. We can say that these profits in the plantation sector contributed to ­capital accumulation ­and ­thus to an increase in prosperity in the Netherlands, albeit for a small group. In the last decades of the eighteenth and in the nineteenth century, however, the profitability of the plantations in Suriname went downhill.

Plantations in Surinam in the 18th century

Decline of the Surinamese plantation economy
After the abolition of slavery in 1863, many plantations were closed down due to a lack of certainty about obtaining sufficient labour. ­Immigration was seen as a solution. However, the immigration of indentured laborers (from China, the British India and Java) could not prevent the plantation sector from a decline. At the beginning of the twentieth century, plantation agriculture had therefore had its day. After 1910, Suriname was no longer a pure plantation economy, but had a mixed economy (large and small-scale agriculture) in terms of land use. The revenues from sugar, gold and balata after 1900, however, were not able to bring about a major change in the state of the Surinamese economy. The result was that after 1900, the Surinamese economy fell into a structural malaise. Since the late 19th century, therefore, austerity has been the key word, which meant doing nothing and keeping things going as cheaply as possible. In the Netherlands, Suriname was considered a colony in permanent malaise. Successive Ministers of Colonies did not know what to do about Suriname’s problems. Consequently, there was disinterest in The Netherlands.
The world economic crisis of 1929 was the final blow to Suriname’s plantation economy. Only about ten plantations could be kept running in the thirties with government support. The central position of sugar and coffee was taken over by bauxite in the 1930s.

It meant that after 1863, Suriname increasingly became economically peripheral to Dutch colonial policy. The interest of the Netherlands and private capital was now mainly focused on the Dutch East Indies. Surinam could not compete with the benefits in the Dutch East Indies.
With the introduction of the Government Regulation in 1866, which can be considered as the first constitution, Suriname became an autonomous part of the Kingdom of the Netherlands with its own elected parliament with very limited ­powers, but under Dutch colonial supervision with the governor as the highest authority. It also meant that Suriname had to manage its own financial affairs independently. The economic decline in Suriname meant that, since 1866, the Netherlands had to help out every year to balance the colonial household budget. Between 1866 and 1900, 1901-1920 and 1921-1940, the annual Dutch contribution was half a million, one million and three million respectively. In total, the Dutch contribution to the Surinamese budget between 1866 and 1940 amounted to approximately one hundred million. In contrast to the period before 1863, we cannot speak of exploitation and plundering of Suriname by the Netherlands in the period 1863-1940.

Dutch financial aid to Suriname
After 1945, the Dutch position with regard to Suriname changed. With the establishment of the Statuut in 1954, Suriname became an equal part of the Kingdom of the Netherlands and was given the authority to ­look after its own internal affairs ­independently. On the Dutch side, disinterest gave way to a systematic development of Suriname with the use of Dutch development aid. A Welvaartsfonds (Nf eight million), a Ten-Year Plan (Nf 299 million) and two Five-Year Plans (total Nf 640 million) for the social and economic development of Suriname ­were introduced. At independence in 1975, Suriname received a farewell gift of Nf 3.5 billion.

However, there was no sustainable economic development of Suriname. This was related to the neo-colonial policy imposed by the Netherlands, which was aimed at the interests of foreign entrepreneurs. It was the government’s task to create a ‘favourable’ climate and infrastructural facilities for foreign or local private capital. Implicitly, it was assumed that the economic activities of these enterprises would have an effect on the stimulation of an indigenous development dynamic. In Suriname, it led to a so-called leasing economy; an economy with a dominant position of foreign capital and with a balance of payments surplus that subsequently flowed abroad again largely in the form of profit. Despite the neo-colonial development policy between 1945 and 1975, a basis had nevertheless been laid for further strengthening the economy with the Nf 3.5 billion that Suriname received as a farewell gift at independence in 1975, based on its own development vision.

What is the Netherlands’ debt of honour to Suriname?
As indicated at the beginning, the Dutch debt of honour to Suriname concerns two aspects: The first concerns the Dutch apology for the slavery past ­and, by extension, the issue of a possible reparation payment. The second concerns the publication of the archives of the Dutch Military Mission,

Dutch excuses for the history of slavery and ­reparations
It is important to note here that Dutch apologies for the history of slavery (with the exception of a few activists) are not, or hardly, an issue among broad sections of the population in Suriname and the Dutch Antilles. The issue is especially alive in the Netherlands among black activists who have been inspired by developments in the United States among activist African-Americans. As a result, Dutch excuses for the history of slavery have become part of black identity politics in the Netherlands. These black activists make a direct connection between the history of slavery ­and ‘systemic racism’ in the Netherlands. However, making a direct link between the two is incorrect since other groups in Dutch society with a migration background (such as Turks and Moroccans and Jews in the past) who do not have a history of slavery also ­experience ‘systemic racism’, backwardness and disadvantage. In other words, the history of slavery ­should not serve as an explanation or excuse for the current ­social backwardness.
An important impulse for the discussion on the Dutch past of slavery came from the UN World Conference against Racism in Durban, South Africa 2001, at which the transatlantic slave trade, slavery and colonialism were declared crimes against humanity. The Netherlands was one of the ­signatories of this declaration. In the Netherlands, black activists called for the implementation of the Durban Declaration, and not without success. In 2002, the Slavery Monument was erected in Amsterdam and in 2003, the National Institute Dutch Slavery History and Heritage (NiNsee) was established with the aim of researching and raising awareness about the Dutch slavery past. The government subsidy to this institute was, however, largely terminated in 2012. Previously, during the commemoration of slavery on 1 July Dutch ministers expressed ‘deep regret’ on behalf of the Dutch government about the Dutch past of slavery, but they did not apologise.

Slavery monument in the Oosterpark in Amsterdam

Under the influence of the Black Lives Matter movement in 2020, apologies for the Dutch past of slavery became ­high on the political agenda. A number of political parties called on the government to apologise on behalf of the Netherlands for its slavery past. The municipalities of Amsterdam and Rotterdam are considering apologising for their role in the slave trade. However, there is no majority in the Dutch parliament in favour of apologising. The government, too, sees little point in Dutch apologies. Prime Minister Rutte believes that apologies will have a polarising effect. Rutte did promise that 2023 will be declared a year of commemoration. (Black activist groups do not regard 1863 as the year in which slavery was abolished in Surinam and the Antilles, but 1873. The latter, however, is incorrect. After the abolition of slavery, ex-slaves were ­still obliged to work on the plantations for ten years with pay. This period (1863-1873) is known as the period of State Supervision). It should not be excluded that the reservations on the Dutch side with regard to making excuses about the history of slavery are related to liability in a legal sense: surviving relatives of victims could possibly claim damages.
Pronk, too, is in favour of reparations being made by the Dutch State to Suriname in connection with its history of slavery. I have reservations about this issue. Hasn’t Suriname already received a lot of money from the Netherlands in the past, so that we can still speak of reparations for the history of slavery? In addition, there are many practical problems with this issue: how many generations back can a claim for compensation for crimes in the past be made, who is eligible and who is not, how much compensation should be paid, who determines the amount of compensation, etc.? These are difficult questions with no easy answers. What is important is that the Netherlands, as a gesture of reconciliation, apologises for the history of slavery. Such apologies imply recognition of the wrongs committed against ancestors in the past and the pain their descendants still feel today. Instead of ­paying reparations­, the Dutch state and companies involved in the slave trade and slavery could show their responsibility by, for example, making funds available for a full-fledged slavery museum for the Dutch history of slavery ­in the West and the East (and therefore not as an annex to one of the existing museums!) as a gesture of reconciliation. In addition, one may think of making study grants available to ­students from Suriname. This may ­prevent that as a result of the discussion about the restitution payment, individuals will get the hope that they will receive financial compensation from the Dutch state for the suffering that was inflicted on their ancestors.

Publication of archives of the Netherlands Military Mission
The second point concerning the Dutch debt of honour to Suriname concerns the publication of the archives of the Netherlands Military Mission in Surinam, as advocated by Pronk and some others. It concerns the role of colonel Valk, head of this Mission, in the military coup in 1980 in Suriname. Pronk writes about this in his Suriname book (p. 504): without Colonel Valk, there would have been no military coup, no Bouterse (leader of the military coup) and no December-murders in 1982 in Suriname.

Colonel Hans Valk

Colonel Valk was head of the Dutch Military Mission in Surinam to assist in building up the Suriname Armed Forces after independence. According to a report by the Dutch Ministry of Defence, Valk was not only the spiritual father of the Bouterse coup, but also the one who, as early as 1979, had tried to incite a number of Surinamese ­officers to carry out a coup. When these officers did not respond to his proposals, Colonel ­Valk ­tried ­again with the non-commissioned officers­. The report concluded that Colonel Valk was guilty ­of martial ­and criminal ­offences­. ­However, ­this ­report disappeared in a deep official drawer at the Dutch Ministry of Defence. In June 1980, Valk was recalled by the Dutch government. As a result of the publications in the Dutch weekly Vrij Nederland, the Dutch Parliament ordered an investigation into the ­activities of the Dutch Military Mission in 1983 and 1985­. In 1985 the then Dutch Minister of Defence decided to keep the annexes and conclusions of the 1983 and 1985 reports secret. Subsequently, the Dutch Parliament repeatedly asked questions about the ‘Valk Affair’. In February 2011, the Dutch government classified the annexes to the first investigation report as a state secret until 2060, “in the interest of the state”. However, the exact interest of the state was never disclosed by the Dutch government. In doing so, the Netherlands is casting suspicion on itself for wanting to sweep things under the carpet. As long as the Valk file is not made public, speculation and conspiracy theories about the precise role of the Dutch Military Mission will continue to surface.

The real Dutch colonial debt of honour
I make here a short excursion to the Dutch East Indies for the real Dutch story of exploitation and plundering. With this, I want to make clear that the Dutch colonial debt of honour applies especially to this colony in the East and to a lesser extent to Suriname. An important instrument in the plundering of the indigenous population in the Dutch East Indies was the introduction of the cultuurstelsel (agricultural system) in the nineteenth century. This system meant that instead of paying rent, the agrarian population was obliged to plant one fifth of the land with predetermined products such as coffee, indigo, tea and sugar in return for a low planting wage, products for which they themselves had little or no use and which had to be delivered to the Colonial Government. All these products were sold and auctioned in Europe. Those who did not own land to grow the desired products were obliged to work for the government for a maximum of 66 days per year, free of charge. The profit then went into the Dutch treasury. This agricultural system led to plundering, mass famine and impoverishment of the population, particularly on Java. The Dutch civil servant in Java, Multatuli, wrote about these harrowing conditions in his Max Havelaar in 1860.

Javanese coffee pickers in the Dutch East Indies

The agricultural system yielded so much money, often more than half of the total Dutch tax revenue on an annual basis, that the Netherlands was one of the few European countries not to have any income tax in the nineteenth century. Not Suriname, but the Dutch East Indies had been a gold mine for the Netherlands since the second half of the nineteenth and the first half of the twentieth century. It meant that the Netherlands made great profits from the Dutch East Indies. Since the nineteenth century, thirty to forty per cent of Dutch government expenditure was covered by income from the Dutch East Indies. Economists have calculated that up to the end of the 1930s, around fifteen per cent (more than five billion a year) of the Dutch national income came from the Dutch East Indies. In the 1930s, about 22 per cent (four billion) of the Dutch national wealth was invested in the Dutch East Indies. In other words, the Dutch East Indies were the mainstay of the Dutch economy since the mid-nineteenth century.
There is also a link between the Indian benefits and the abolition of slavery in Surinam. The fact that the Netherlands, unlike the English (1834) and the French (1848), did not do so until several decades later was related to the debate about the costs of the declaration of freedom: the discussion was not about financial compensation for the enslaved, but about the plantation owners who would suffer ‘capital loss’ as a result of the declaration. Thanks to the benefits in the Dutch East Indies, plantation owners in Suriname received financial compensation from the Dutch state of three hundred guilders per enslaved person (approximately Nf 10.2 million for the 34,000 enslaved in 1863).

Indonesia independent

It was therefore not surprising that after Japan’s capitulation on 15 August 1945 followed by the proclamation of the Republic of Indonesia on 17 August 1945, the Netherlands did not resign itself to the loss of this gold mine in the East. In the Netherlands, the predominant feeling was ­that without the Dutch East Indies, the ­country would be economically non-existent ­and condemned to insignificance. ‘Loss of the Dutch East Indies, calamity born’ was the general feeling in the Netherlands about a possible independence of the Dutch East Indies. In the years 1947-1949 the Netherlands waged a colonial war (euphemistically called police actions) to bring the colony back under its control. There were an estimated 100,000 casualties (military and ­civilian) on the Indonesian side during this colonial war. The Dutch military even committed war crimes.

The formal parting between the Netherlands and Indonesia took place on 27 December 1949. Politically the Netherlands let go of the colony in the East, but not economically. The empty treasury in The Netherlands had to be filled after the German occupation (1940-1945) during World War II and in fact it meant that Indonesia had to redeem itself by taking over all the debts of the Dutch East Indies at independence. The amount was eventually capped at 4.3 billion Nf. With this imposed ransom, Indonesia contributed to the economic recovery of the Netherlands in the fifties. This Indonesian ransom was much larger than the much ­more visible Marshall Aid (about Nf 1 billion) which the Netherlands received from the US after World War II for economic reconstruction.

An apology from the Netherlands did not come until March 2020 when, during his state visit to Indonesia, the Dutch king apologised on behalf of the Netherlands for Dutch violence during the Indonesian ­War of Independence.

Dutch military during the war of independence in the Dutch East Indies

Pronk’s anti-colonial framing
During the period of slavery, a rich elite in the Netherlands undeniably earned money from ­Suriname. At the end of the eighteenth century, however, the source of money for this elite slowly dried up. After the abolition of slavery, Suriname became a cost item for the Netherlands. In the nineteenth century, the Dutch East Indies became the gold mine where the Netherlands earned huge amounts of money. After 1866, the Netherlands invested more money in Surinam (more than 4 billion) than it earned. So there has been no Dutch plundering or exploitation of Suriname. In other words, we should not look for it in the colonial past after the abolition of slavery, but after the ­independence of Suriname by a corrupt Surinamese political elite. An important characteristic of this elite is that it behaves like the new colonisers of the state and, in the worst tradition of Third World countries, regards the country as a personal conquest. Bouterse’s presidency (2010-2020) is illustrative of the plundering of Suriname.
Pronk’s view on the Dutch debt of honour to Suriname is anti-colonial framing from the 1960s and 1970s, with the keywords oppression, exploitation and ‘we have misbehaved’. Thus, his view is inspired by a sense of guilt about the Dutch colonial and slavery past.
I also place his remarks on the Dutch debt of honour to Suriname, the gigantic plundering and exploitation by the Netherlands against the background of the sad outcome (military coup, military repression, bankrupt economy in 2020) of Surinamese independence, which should have been a model decolonisation. As mentioned earlier, Pronk, from the Dutch side, was one of the architects of Surinamese independence. The success of the Surinamese model decolonisation, as an example to the world and unique in the history of decolonisation, should have liberated him from his guilt about the Dutch colonial and slavery past. The sad outcome of Suriname’s model decolonisation, however, is still close to Pronk’s heart and hangs over his thoughts like a grey veil. Unlike Pronk, we should not look for the difficult development of Suriname solely in the colonial past, but especially in the shameless plundering by a corrupt Surinamese political elite after 1975.

Translation: Sampreshan/Hindorama (info@hindorama.com)

You can send your comments HERE, stating your name and the article to which you are responding.

Meer
  • Published in BIBLIOTHEEK, Nederland, NIEUWS, Suriname
Geen Reacties

De Indiase obsessie met een lichte huidskleur – Rajiv Malik

woensdag, 27 januari 2021 by Redactie Hindorama

Een lichte huidskleur als belangrijkste criterium voor het beoordelen van schoonheid door Bollywood staat steeds meer onder druk.

De Indiase obsessie met een lichte huidskleur lijkt wortels te hebben die zelfs kunnen worden getraceerd naar het tijdperk van Heer Krishna. Duizenden jaren geleden vroeg Heer Krishna volgens een bha­jan [religieus lied], dat zeer prominent en fijnzinnig in Bollywood’s super hitfilm Satyam Shivam Sundaram werd gebruikt, aan zijn moeder Yashoda waarom hij een bruine huidskleur had terwijl zijn gemalin, Radha – door hindoes aanbeden als de godin van de liefde, tederheid, mededogen en toe­wijding – een blanke huidskleur had. De exacte woorden van de bhajan zijn: “Yashomati Maiya se bole Nandlala, Radha kyon gori, main kyon kala?” [Heer Krishna vraagt moeder Yashomati: waarom is Radha blank en ben ik donker?]. Ik ben er zeker van dat in die tijd de gora of lichte huidskleur werd gekoesterd of gewaardeerd, maar tegelijkertijd werd er nooit neer­ge­keken op de bruine kleur, zoals dit misschien ergens in de afgelopen paar eeuwen is begonnen.

India, eigenlijk een groot deel van Azië, heeft een overwegend bruin getinte bevolking. Toch is de obsessie met een lichte huidskleur in India al heel lang aan de gang en om eerlijk te zijn is de maatschappelijke situatie in het algemeen, zelfs in de huidige tijd, niet erg veranderd. Vooroordelen op grond van geslacht en kleur maken al heel lang deel uit van de mentaliteit van onze samenleving. Wanneer een baby wordt geboren, zijn de mensen nieuwsgierig of het een jongen is of niet. Ze kijken ook naar de huidskleur van de pasgeborene. Ook moeders zijn zich bewust van de huidskleur van hun jongen of meisje en gebruiken al vanaf de geboorte huismiddeltjes om de huidskleur van het kind te verbeteren als deze niet blank is.

Sandhya Shantaram

Huidskleur in de Indiase films
Films weerspiegelen wat er in de maatschappij en onder de mensen leeft. Het is dan ook geen wonder dat de obsessie van de Indiase samenleving met een blanke huidskleur op grote schaal ook in Bollywood is terug te zien, waar tientallen jarenlang alleen actrices met een extreem lichte of ongewoon lichte huidskleur de hoofdrol speelden in films. Er zijn echter altijd uit­zon­deringen geweest. Een van India’s meest prominente media- en filmcolumnisten B.B. Nagpal, die de filmwereld al meer dan veertig jaar volgt, beweert dat zelfs in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, de beroemde acteur, regisseur en filmproducent V. Shantaram de hoofdrol in sommige van zijn films had toebedeeld aan de door hem ontdekte actrice Sandhya die een donkere huidskleur had. Later werd zij zijn derde vrouw. Dat zij in veel van zijn films de vrouwelijke hoofdrol kreeg, werd door het publiek goed ontvangen. De meest opmerkelijke Hindi films van Sandhya Shantaram waren Jhanak Payal Baje, Do Aankhe Barah Haath en Navrang. Ze speelde ook hoofdrollen in enkele Marathi films waaronder Pinjra en Amar Bhoopali.

Dark is Beautiful

Bipasha Basu in Jism (Body)

Nagpal vertelt verder dat in de jaren tachtig actrices Sridevi en Jayaprada, beiden niet zo licht van kleur, toch populair waren bij het Indiase publiek vanwege hun talent en scherpe gelaatstrekken. In feite hadden deze beide actrices de status van superster, aangezien veel van hun films grote hits waren. Enkele donkergetinte actrices van weleer waren Vyajanthimala en Smita Patil. Meer recentelijk was het Bipasha Basu, de donkere, Bengaalse schone, die voor opschudding zorgde met haar persoon in films als Jism en Raaz. Onder de actrices zien we de laatste tijd twee grote namen, namelijk Deepika Padukone en Priyanka Chopra. Ook zij hebben de status van superster bereikt ondanks hun donkere huidskleur.

Unilever India besloot in juli 2020 de merknaam Fair & Lovely te veranderen in Glow & Lovely.

Commerciële uitbuiting
Als je deze hele ob­sessie van de Indiase samen­le­ving met een lichte teint beter be­stu­deert, is het interessant te zien hoe deze obsessie op grovelijke wijze is uitgebuit. Niet alleen door Bollywood of de Indiase cinema in zijn totaliteit, maar ook collectief door de recla­me­wereld, de model­len­wereld en de grote bedrijven, voor wie cosmetica voor een lichte teint een miljardenindustrie en -business is geworden. Zij brachten honderden crèmes, lotions en andere soortgelijke producten op de markt en buitten de gekte volop uit door grote en meestal valse beloften te doen over de werking van de producten die de teint van de ene op de andere dag of in een paar weken van donker naar wit zouden veranderen. In dit proces bloeide de handel in wit makende crèmes voor zowel mannen als vrouwen op grote schaal en harkten deze bedrijven enorm veel geld binnen. Het is duidelijk dat er een innige band bestond tussen de re­cla­me­wereld en de fabrikanten van de producten die veelbelovend zouden zijn voor een blanke huid. Door deze gevestigde belangen willen zij de obsessie met een blanke huidskleur niet alleen promoten, maar in stand houden, zodat zij deze witte koe van schoon­heids­producten kunnen blijven melken. Opmerkelijk is dat terwijl Bollywood en Hindi-cinema zich steeds meer open­stelden voor donkere vrouwen met mooie, scherpe trekken, de filmindustrie van Zuid-India nog steeds een voorliefde toonde voor heldinnen met een lichte huidskleur, terwijl Zuid-Indiërs meestal een donkere huidskleur hebben.

Deepika Padukone en Priyanka Chopra

Mentaliteitsverandering
De algemene obsessie van Bollywood met een blanke huid was zo diep dat niet alleen de voorkeur werd gegeven aan schoonheden met een blanke huid, maar ook de woorden gora [blanke jongen] en gori [blank meisje] prominent en veelvuldig werden gebruikt, niet alleen in het verhaal van de films, maar ook in populaire superhit songs.

Sushmita Sen

Dit is echter allemaal behoorlijk veranderd in Bollywood, waar donkere, scherp getekende, getalenteerde actrices nu niet alleen hun stempel hebben gedrukt, maar ook extreem populair zijn en de status van superster hebben, net als blanke hoofdrolspeelsters uit het verleden en het heden. Een grote verandering in de houding van Bollywood en de Indiase samenleving ten opzichte van de obsessie met een lichte huidskleur kwam toen in 1994 Sushmita Sen ondanks haar niet zo lichte huidskleur werd gekozen tot Miss Universe vanwege haar scherpe gelaatstrekken, talent, gevatheid, gevoel voor humor en geweldige communicatieve vaardigheden. De obsessieve focus op de lichte huid kreeg ook een flinke opdoffer door de opkomst van donkere, slimme Indiase vrouwen met een be­roemd­heidsstatus, niet alleen in de filmwereld, maar ook in de zakenwereld, de industrie, het bedrijfsleven, reclame, informatietechnologie en vele andere gebieden waar ze de hoogste posities begonnen te bereiken, waaronder die van CEO’s zowel op nationaal als internationaal niveau.

In de afgelopen decennia zijn meer en meer vrouwen goed opgeleid en carrièregericht. Met andere woorden, dankzij de emancipatie van vrouwen in het algemeen is de aandacht van de Indiase samenleving geleidelijk verschoven van een al te grote obsessie met de blanke huidskleur van zowel mannen als vrouwen naar talent en vaardigheden die vooral de vrouwen in toenemende mate zijn gaan tentoonspreiden.

Nandita Das

Activisme
Nu het aantal op­ge­leide en mon­dige vrouwen in alle geledingen van de samen­leving toe­neemt, en ve­len van hen een donkere of bruine huidskleur hebben, laten zij ook hun stem tegen discriminatie op grond van huidskleur in de samenleving luid horen. Vooral omdat de meeste van deze, soms zeer getalenteerde, vrouwen voor persoonlijke uitdagingen en problemen hebben gestaan louter en alleen vanwege het vooroordeel van de maatschappij ten aanzien van hun huidskleur. Zij zagen dat ze door de maatschappij en zelfs door hun familie soms slecht behandeld werden alleen vanwege hun donkere huidskleur en dat zij werden ge­discri­mi­neerd bij sollicitaties en het zoeken naar een huwelijkspartner.

Tegenwoordig zijn er wereldwijd veel individuele ac­ti­vist­en, groepen en ngo’s die strij­den tegen co­lo­risme of dis­cri­mi­na­tie op basis van kleur. In India is de be­kende actrice Nan­dita Das het gezicht van de campagne Dark Is Beautiful. Deze campagne, die meer dan tien jaar geleden werd gelanceerd, wil de aandacht vestigen op de gevolgen van discriminatie op basis van kleur in India. Zowel vrouwen als mannen worden aangespoord om de schoonheid en diversiteit van alle huidskleuren te vieren, met slogans als – Stay Unfair, Stay Beautiful. [Hier wordt gespeeld met het Engelse woord fair dat ‘eerlijk’ betekent, maar in de context van huidskleur betekent het ‘licht getint’]. Nandita Das heeft in haar filmcarrière zelf meegemaakt dat een visagist of cinematograaf naar haar toe kwam om te vragen of ze haar huid een beetje lichter kon maken, vooral wanneer ze de rol van een middenklasse, goed geschoolde personage had. Zij voelde zich beledigd en antwoordde dat mensen met een donkere huidskleur niet alleen maar laaggeschoolde arbeiders waren, maar ook goed opgeleide, succesvolle vrouwen uit de middenklasse konden zijn. Een groot aantal Bolly­wood­per­soon­lijkheden is geassocieerd met de campagne Dark Is Beautiful, die in 2019 werd om­ge­doopt in India’s Got Colour.

Een controversiële reclame van Shahrukh Khan voor witmakende crème.

Excuses
De kracht van ac­tivistische groe­pen zoals die van Nan­di­ta Das, is dat onlangs de makers van de Bollywood film Khaa­li Peeli zich gedwongen voelden de tekst van een item song in de film aan te passen. In de bewuste song kwam het woord goriya [een meisje met een lichte huidskleur] voor, een woord dat vroeger heel ge­brui­kelijk was. Toen de filmmaker en zijn team erop werden gewezen dat het woord riekt naar colorisme, niet van goede smaak is en daarom zou moeten worden geschrapt, besloten zij de tekst aan te passen. Het team voelde zich zelfs zozeer aangesproken dat het zich verontschuldigde door toe te geven dat het een vergissing was om het gewraakte woord te gebruiken. In een interview verklaarde de regisseur van Khaali Peeli: “Wij willen allereerst zonder enige aarzeling onze excuses aanbieden aan iedereen die beledigd is. We verzekeren u dat de tekst in kwestie nooit racistisch bedoeld was. In feite is de term ‘goriya’ zo vaak en traditioneel gebruikt in Indiase liedjes om een meisje aan te spreken, dat het niet bij ons opkwam om het op de letterlijke manier te interpreteren.”

Rajiv Malik
Voormalig hoofdcorrespondent, India, Zuid-Azië, voor Hinduism Today, USA.  Nu freelance journalist/content/pr/vertaler/schrijver & nifty trader. rajivhtc@gmail.com

Vertaling: Sampreshan/Hindorama (info@hindorama.com)

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.

Meer
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Khubsurat, LIFESTYLE, NIEUWS
Geen Reacties

Fairness As The Biggest Parametre For Judging Beauty By Bollywood Is Becoming Increasingly Unfair & Unacceptable – Rajiv Malik

woensdag, 27 januari 2021 by Redactie Hindorama

Obsession with fairness it seems has been something with its roots that can be traced even during the era of Lord Krishna. Thousands of years ago Lord Krishna according to a bhajan [divine song] which was very prominently and aesthetically used in the Bollywood’s super hit film ‘Satyam Shivam Sundaram’, asks his mother Yashoda why he was of a brown skin while his consort a Hindu goddess Radha, who is worshipped as goddess of love, tenderness, compassion and devotion, was of a fair complexion. The exact words of the bhajan are – ‘Yashomati Maiya se bole Nandlala, Radha kyon gori, main kyon kala ?’ [Lord Krishna asks mother Yashomati, why Radha is fair complexioned and I am dark skinned ?] I am sure in those times though gora or fair complexion was cherished or appreciated but at the same time the brown color was never looked down upon, as perhaps started happening maybe sometime in the past couple of centuries.

India and for that matter, a large part of Asia has a predominantly brown skinned population. Still in the context, specifically of India the obsession with fair complexion has been something that has been there for a long time and to be honest the situation on the ground, in general, in the society, has not changed in a very big way even in the present times. Gender and color bias has been a part of the mindset of our society for a long time. When a baby is born, people are curious to know if it is a boy or not. They also check about the skin complexion of the new born. Mothers too are pretty conscious about the complexion of their boy or girl and right from the birth start using home remedies to improve the complexion of the child if it is not fair.

Sandhya Shantaram

Skin tone and the Indian films
Cinema mirrors and reflects the lives of the society and its people. No wonder then that as the Indian society was obsessed with fairness, the same was reflected in a big way through Bollywood, which for decades gave the lead roles of the females to those actresses who were of extremely fair or of unusually fair complexion.

However there are those who maintain that exceptions were always there. One of India’s most prominent media and film columnist B.B. Nagpal who has covered the world of cinema for over four decades maintains that even in the olden days, in fifties, sixties famous actor, director and film producer V. Shantaram had given the lead role in some of his films to his discovery Sandhya who was of a dark complexion. Later on actress Sandhya became Shantaram’s third wife and her lead roles in many of his films were well received. Most notable of Sandhya’s films were Jhanak Jhanak Payal Baje, Do Aankhe Barah Haath and Navrang. She also appeared in lead roles in some Marathi films including Pinjra and Amar Bhoopali.

Dark is Beautiful

Bipasha Basu in Jism (Body)

Nagpal goes on to say that in the eighties actresses Sridevi and Jayaprada, both not so fair skinned, were well received by the Indian audiences due to their talent and sharp features. In fact both these actresses attained the status of super stars as many of their films were big hits. Some of the dark skinned beauties of yesteryears included Vyajanthimala and Smita Patil. More recently it was Bipasha Basu, the Bengali bombshell, who created ripples with her dusky persona in films like Jism and Raaz. Of late two big names among the present lot of extremely popular actresses Deepika Padukone and Priyanka Chopra too hit the super star status despite there darker skin tone.

In July 2020 Unilever India announced that their Fair & Lovely brand would be renamed Glow & Lovely.

Commercial exploitation
If one studies deeply this whole obsession and mindset of the Indian society with fair complexion, one gets the interesting revelation that this obsession was exploited in a very big way not just by Bollywood or Indian cinema but collectively by the world of advertising, modeling and big businesses houses for whom fairness related cosmetics became a billion dollar industry and business. So there were hundreds of fairness creams, lotions and other similar products fully exploiting this craze for fairness by making tall and mostly false promises about their products overnight or in a few weeks changing the complexion from dark to white. In the process this business of whitening and fairness creams both catering to men and women was flourishing in a big way and these businesses raking in huge money. Obviously there was a big nexus between the advertising world and manufacturers of fairness promising products who were great beneficiaries of this craze for fairness, allowing them to make big money. Due to this vested interest they would like to not only promote this craze for fairness but even to perpetuate it so that they could keep milking this cow related to fairness related beauty products.

Interestingly on the one hand, while Bollywood and Hindi cinema was becoming increasingly open to the dark, dusky and sharp featured pretty women, the film industry of south India still had a fancy for fair skinned heroines while south Indians are mostly dark skinned.

Deepika Padukone and Priyanka Chopra

Change in the mindset
The general obsession of Bollywood with fairness was so deep that not only preference was given to fair skinned beauties, the words ‘gora’ and ‘gori’ were prominently and commonly used not only in the story narration of the films but in some of the most popular super hit songs as well.

Sushmita Sen

However all this has pretty much changed in Bollywood where dark, dusky and sharp featured, talented heroines have now, not only made their mark but are extremely popular, attaining super stardom status like that achieved by any of the fair skinned heroines of the past and present. A big change in the attitude of Bollywood and Indian society in the context of obsession with fair complexion came in 1994 when Sushmita Sen despite her not so fair complexion was chosen miss universe due to her sharp features, talent, wittiness, sense of humor and great communication skills. The big jolt to the complete focus and obsession with the fair skin came also due to the fact that the dark, dusky and smart Indian women attained a celebrity status not just in the world of cinema but in the world of business, industry, corporate world, advertising, information technology and many other fields where they started achieving the highest and senior most positions including that of heads of corporations, businesses and ceo’s both at national and international levels.

In the past few decades, more and more women getting educated, becoming career oriented or to put it in other words, due to empowerment of women in general the focus of the Indian society was gradually shifting from over obsession with the fair color of the skin of both men and women to the talent and skills that especially the women were increasingly acquiring and possessing.

Nandita Das

Activism
Now as the number of the educated and empowered women was increasing, in all spheres of life, many of whom were dark or brown complexioned, their voice against color based discrimination in the society also came to the fore in a very big way. More so because most of these dark skinned women, at times extremely talented, had came across challenges and problems, personally, which they had to face purely because of the bias society had towards the color of their skin. These challenges included society, even family treating them shoddily at times just because of their dark skin, in being discriminated when they applied for jobs or even seeking matrimonial alliances.

Today the world has many individual activists, groups and ngo’s who are fighting against colorism or color based discrimination. In India well known actress Nandita Das is the face of one such campaign – Dark Is Beautiful. The campaign launched over one decade back aims to highlight the effects of discrimination based on color in India. It urges both women and men to celebrate beauty and diversity of all skin tones, using slogans such as – Stay Unfair, Stay Beautiful. Based on her personal experience, Das is on record having said that in the Indian film industry when a makeup man or a cinematographer would come to her, they would say if she could lighten her skin a little, especially when the role she was playing was that of a middle class educated character. She felt offended and would tell them that those with dark skin would not just be menial laborers but could be educated, successful middle class women as well. A large number of Bollywood personalities are associated with the Dark Is Beautiful campaign which was reinvented as India’s Got Colour in 2019.

Shahrukh Khan’s controversial advertisement for skin whitening products.

Apologies
The power of such groups as of Nandita Das is that recently a Bollywood movie Khaali Peeli which had an item song having a word goriya [a fair complexioned girl] earlier used very commonly had to be changed in a bid to avoid a big backlash, once it was pointed out to the film maker and his team that the word smacked of colorism, was not in good taste and therefore had to be dropped. So much so that the team apologised admitting that it was a mistake. In an interview the director of Khaali Peeli stated, “First , without any hesitation or excuses we want to apologise to anyone offended. We assure you that the lyric in question was never intended racially. In fact , the term ‘goriya’ has been so often and traditionally used in Indian songs to address a girl , that it did’nt occur to any of us to interpret it in the literal manner.”

Rajiv Malik

Ex-chief correspondent India, South Asia, Hinduism Today, USA. Now freelance journalist/content/pr/translator/transcriber & nifty trader. rajivhtc@gmail.com

You can send your reaction HERE stating your name and the article you are reacting on.

Meer
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Khubsurat, LIFESTYLE, NIEUWS
Geen Reacties

Dr. Jnan Hansdev Adhin: erudiet en zeer productief – Prof. Chan E.S. Choenni

zondag, 24 januari 2021 by Redactie Hindorama

Jnan Adhin en echtgenote Esha Nandelall (1972)

Dr. mr. drs. Jan Adhin. Zo stond wijlen dr. Jnan Hansdev Adhin bekend in Suriname. In de jaren zestig van de vorige eeuw werd hij beschouwd als een van de geleerdste, zo niet de meest geleerde persoon van Suriname. Op 24 januari 2021 zou Jnan Adhin 94 jaar zijn geworden. Hij overleed echter op 16 januari 2002 op 74-jarige leeftijd in Leiden. Wie was deze markante persoon en wat zijn de verdiensten geweest voor Suriname en de Surinaamse politiek, en in het bijzonder voor de Hindostaanse cultuur en het hindoeïsme? Ik zal een beeld schetsen van deze veelzijdige en zeer productieve Hindostaanse Surinamer, waarbij ik mij voor dit artikel zal beperken tot enkele belangrijke aspecten en thema’s. Degenen die meer willen weten over Jnan Adhin verwijs ik naar de master thesis van D. Albertzoon (2015), getiteld Dr. Mr. Drs. Drs. Jnan Hansdev Adhin, B.A. (Hon) L.L.D., Ph.D. – De Surinaamse Maha-acharya, Para­ma­ri­bo: Adek. Voorts hebben prof. M. Van Kempen en mr. Carlo Jadnanansing artikelen gepubliceerd over hem onder meer op de blog Caribisch uitzicht. Ook zijn enkele boeken met een verzameling van zijn artikelen uitgegeven. Men kan zelf de vele artikelen lezen en bijvoorbeeld het bekende boek Dharm Karm – Inleidende Ethische Beschouwingen om inzicht te verwerven in zijn gedachtegoed. Ik heb gebruikgemaakt van deze bronnen voor dit artikel ter herinnering aan deze grote zoon van Suriname.

Jnan Hansdev Adhin werd geboren op 24 januari 1927 te Or­na­mibo in een welvarend landbouwersgezin. Or­namibo was een voormalige plantage 15 kilometer ten zuiden van Paramaribo in het toenmalige district Boven-Para, later district Suriname en nu district Wanica. Zijn vader Ram Adhin was geboren rond 1876 in India nabij Allahabad en kwam op 14-jarige leeftijd als con­tractarbeider naar Guyana. Van Guyana migreerde hij in 1895 na zijn contractperiode als een zogeheten vrije emigrant naar Suriname. In 1895 ging in Suriname de regeling in dat men gratis land kon krijgen als men bereid was het land (de zogeheten wilde gronden) te bewerken. Er hebben zich tussen 1873-1920 dan ook liefst 3.000 Hindostanen uit het Caribisch gebied gevestigd in Suriname. Zij zijn gaandeweg opgegaan in de Hindostaanse bevolking van Suriname. Ram Adhin was een van hen en werd naast landbouwer ook zakenman. De moeder van Jnan Adhin was Daulatia Oedjaghir (1892-1978). Zij was in 1893 als peuter van nog geen 2 jaar uit de streek Shahabad gelegen in de staat Bihar gemigreerd met haar moeder, die contractarbeidster werd. Uit het gebied Shahabad met de hoofdplaats Arrah zijn velen als contractarbeiders gemigreerd naar de koloniën. Ram Adhin en Daulatia kregen samen 9 kinderen. Jnan Adhin was het zevende kind uit het huwelijk. Hij stond oorspronkelijk in­ge­schreven als Jan Hansdew, maar liet later de spelling van zijn voornamen wijzigen in Jnan Hansdev. De broers hebben zich via onderwijs verder kunnen ontwikkelen maar de drie zusters in veel mindere mate. In de jaren dertig en veertig was het ook niet gebruikelijk dat Hindostaanse vrouwen hogere opleidingen volgden. Adhin was 16 jaar toen zijn vader overleed in 1943. Zijn moeder bereikte de hoge leeftijd van 86 jaar.

Vader Mahájan Ram Adhin en moeder Daulatia Oedjaghir

Welgesteld milieu
Jnan Adhin kan dus worden beschouwd als een tweede generatie Hindostaan in Suriname, omdat zijn beide ouders afkomstig waren uit India. Het is belangrijk om te vermelden dat de ouders van Jnan Adhin toen reeds bekend stonden als welgestelde personen die naast een groot landbouwareaal op Ornamibo ook een eigen huis in het centrum van Paramaribo hadden. Dit huis was gelegen aan de Watermolenstraat dichtbij bij de toenmalige haven (‘platte brug/plata broki’) van Pa­ramaribo. De oudste broer woonde daar permanent en Jnan Adhin verbleef regelmatig daar. In deze buurt woonden in de jaren dertig en veertig veel voor­aan­staande Hindostanen en er waren Hindostaanse winkels gevestigd. Jnan Adhin onderging dus vrij vroeg de invloed van Paramaribo en ontwikkelde zich dan ook breed. De oud-international voetballer Paul Ameerali die in deze tijd in de buurt van de Watermolenstraat opgroeide, zag Jnan Adhin vaak. Hij had echter geen contact met Jnan Adhin, omdat ‘hij constant bezig was met boeken lezen in het huis.’ In tegenstelling tot de meeste andere Hindostanen van zijn generatie hoefde Jnan Adhin tijdens jonge jaren dus niet te werken op het land, maar kon zich volledig wijden aan zijn intellectuele ontwikkeling.

Huwelijksfoto februari 1948

 Esha Nandelall
Jnan Adhin trouwde in 1948 met Etwaria Debi Nandelall. Zij liet haar voornamen naderhand officieel wijzigen in Esha Damayanti, maar bleef in de familie bekend als Ilse, zoals ze van kinds af werd genoemd. Zij was geboren in Paramaribo, waar haar vader een restaurant had. Omdat haar vader op vrij jonge leeftijd stierf, verliet zij voortijdig de school om te gaan werken. Ze werkte in de jaren veertig bij de winkel Nassief (een bekende man­facturenzaak aan de Maagdenstraat) toen zij Jnan leerde kennen. Ze was voor die tijd een modern stadsmeisje dat geen orhni (doorzichtige witte hoofddoek) droeg, zoals destijds doorgaans door Hindostaanse vrouwen werd gedragen. Er was geen sprake van een ge­ar­rangeerd huwelijk; beiden behoorden ook nog tot verschillande hindoestromingen. Esha was afkomstig uit een Arya Samaj (progressieve stroming) milieu, terwijl Jnan behoorde tot de Sanatan Dharm (behoudende stroming). Dit verschil in hindoestromingen leidde toen vaak tot onderlinge ruzies en conflicten en zelfs afwijzingen van huwe­lijks­aanzoeken en partnerrelaties. Esha en Jnan kregen zes kinderen: vier dochters en twee zonen. Het kan als opmerkelijk worden beschouwd dat Jnan Adhin in die tijd als hindoe zich niet liet bekeren tot het christendom om hoger onderwijs te volgen, en ook koos voor een Hindostaanse partner. Veel ho­ger­geschoolde Hin­dostanen kozen toentertijd voor een niet-Hindostaanse partner; ook omdat het aantal ho­­ger­­­geschoolde Hindostaanse vrouwen in die tijd nog vrij gering was. Bovendien was de status van christelijke Hindostaanse partner toen ook hoger.

Hoogbegaafd en zeer ijverig
Jnan Adhin was hoogbegaafd en dat was al op zeer jonge leeftijd merkbaar. Op de lagere school kon hij zo goed mee, dat hij de eerste klas mocht overslaan. Op zijn zestiende was hij al hulponderwijzer en op zijn twintigste reeds hoofd van een lagere school. Op 20-jarige leeftijd behaalde hij als één van de jongsten uit die tijd de hoofd(onderwijzers)akte in 1947. Hij was dus op jonge leeftijd hoofdonderwijzer en dat was destijds een zeer gerespecteerd beroep. In die tijd was het ook gebruikelijk om allerlei zogeheten aktes te behalen om promotie te maken. Zo behaalde hij de LO-aktes Engels, Tekenen, Wiskunde en Nederlands. Als hoofd­onderwijzer was hij in verschillende delen van Suriname werkzaam: Leiding, Moengo (tweemaal met een tussenperiode) en Nickerie.

Als een van de eerste Surinamers vertrok hij in 1952 met een studiebeurs naar India, waar hij als bachelor of arts afstudeerde in filosofie (1) en vergelijkende taal­wetenschappen (2) aan de Punjab University. Jnan Adhin paarde zijn hoge intelligentie aan een zeer grote ijver en werklust. Hij vertrok naar Nederland voor verdere studie met zijn gezin. Van 1958-1961 studeerde hij in sneltreinvaart aan de universiteiten van Amsterdam en Utrecht en werd driemaal doctorandus in de Niet-Westerse Sociale Wetenschappen (3), Wijs­begeerte & Pedagogiek (4) en Culturele Antropologie (5) en meester in de rechten (6). Daarnaast promoveerde hij cum laude in Groningen in de economische wetenschappen (7) op het proefschrift Development Planning in Surinam in historical perspective. Daarom werd gezegd dat hij zeven (academische) titels had. Als stelling in zijn proefschrift poneerde hij onder meer dat het in Suriname gesproken Hindostaans (Sarnami-Hindi) op dezelfde gronden een Surinaamse taal is als het Sranan (tongo).

Adhin tijdens een lezing in Nederland (1996)

Verspreider van kennis
Jnan Adhin heeft niet alleen veel kennis verworven over verschillende vakgebieden, maar heeft op verschillende terreinen een rol gespeeld als kennisverspreider. Hij heeft veel kennis gebundeld en via colleges, artikelen, boeken en lezingen verspreid binnen de Surinaamse gemeenschap. Dat is overigens slechts een van zijn vele verdiensten geweest. Naast zijn wetenschappelijke kennis, stond hij ook bekend als een groot kenner van het hindoeïsme.
Zijn vader werd Mahájan (gerespecteerde zakenman) genoemd en organiseerde op plantage Ornamibo (in het Sarnámi bekend als Nainibog) zogeheten Satnáráyan kathá’s. Dat waren devotiebijeenkomsten waar hon­der­den mensen aan deelnamen. Aan het eind van deze voorlezingen (kathá’s) werden toneelstukken met een religieuze strekking opgevoerd. Jnan Adhin kreeg dan ook het Indiase i.c. hindoecultuurgoed als het ware met de paplepel ingegoten. Door zelfstudie ontwikkelde hij zich tot een kenner van het complexe en veelvormige hindoeïsme. In zijn boek Dharm Karm heeft hij zijn belangrijkste inzichten samengevat voor een breed publiek. Ik heb bijvoorbeeld geput uit zijn studie voor mijn boek over de Vedische Dharma gepubliceerd in 2018.

Jnan Adhin liet zich ook leiden door de levenswijsheden uit de zogeheten heilige boeken van het hindoeïsme. Zo was de spreuk uit de Rig-Veda: Ekam sat-vipra bahudha vadanti – Het Werkelijke is Eén, de wijzen noemen Het met verschillende namen – een belangrijk beginsel voor hem. Hij was daarom voorstander van diversiteit en tolerantie. Religieuze verdraagzaamheid en niet denken in sektarische hokjes waren belangrijke principes voor hem. Hij verfoeide dan ook het onderdrukkende kastensysteem binnen het orthodoxe hindoeïsme en was ook voor gelijkwaardigheid van man en vrouw. Zich baserend op het Vedantische ge­dachtegoed was Adhin niet dogmatisch; hij hechtte niet zozeer aan geloof en rituelen, maar aan het gedrag. ‘Niet geloof en dogma’s zijn belangrijk, maar gedrag en levenswijze’. Hij stimuleerde andere zoveel mogelijk kennis te vergaren.
Veda betekent weten en anta betekent einde. Men moet streven naar ‘het einde van het weten’. Dat heeft hij zelf zoveel mogelijk gedaan. Dat hij zijn naam van Jan naar Jnan liet herschrijven had te maken met het gedachtegoed dat hij propageerde. Jnan betekent in het Sanskriet kennis/wijsheid. Zijn Vedantische visie kreeg enige aanhang en de bekende notaris, mr. Carlo Jadnanansing, is een van zijn leerlingen. Hij heeft met anderen de Vedanta prijs ingesteld in Suriname die wordt uitgereikt door het Jnan Adhin fonds.

ANEKTÁ MEN EKTÁ, NA EKVESHTÁ
Eenheid in verscheidenheid, geen uniformiteit

Eenheid in verscheidenheid
Jnan Adhin heeft zich ingezet voor het toepassen van de aloude (tijdloze en universele) Vedische inzichten in de praktijk. Zo introduceerde hij het beginsel uit de Rig-Veda ‘Eenheid in verscheidenheid, doch geen uniformiteit’ (Anektá men Ektá, na Ekveshtá) als grondslag voor de multiculturele Surinaamse samenleving. Hij vond de culturele rijkdom van de verschillende bevolkingsgroepen in Suriname belangrijk en wees culturele assimilatie af. In zijn bekroonde opstel bij het tienjarig bestaan van het Cultureel Centrum Suriname (CCS) in 1957 ontvouwde Adhin zijn visie op multiculturalisme. Hij zag geen heil in de ‘uniformiteit van godsdienst en cultuur’ maar pleitte voor het behoud van culturele verscheidenheid.

‘Laat elke groep haar taal behouden en tot ontwikkeling brengen, waarbij als eenheidstaal het Nederlands fungeert… Het is nu dan ook hoog tijd, dat de groepen elkaar leren begrijpen en waarderen, opdat een synthese in denken en leven kan worden bereikt en alle groepen worden samengesmeed tot één composiet Surinaams volk. Maar met deze cultuursynthese bedoelen wij niet een opdringen van één cultuur, waardoor de andere cultuuruitingen afsterven. Het door elke groep onverwijld accepteren van de westerse beschaving, met overboord gooien van haar eigen tradities en cultuur, kunnen wij niet als een oplossing beschouwen. Afgezien van de psychologische on­mo­ge­lijkheid om zich geheel en al te ontdoen van een culturele achtergrond, die sinds eeuwen in het collectieve onbewuste aanwezig is, zal het doorvoeren van deze gedachte in de praktijk op grote weerstanden en moeilijkheden stuiten, daar geen enkele groep haar tradities zo maar wil prijsgeven’, aldus Jnan Adhin in 1957.

Eind jaren vijftig was er een stroming onder Creolen, onder wie ook een deel van de Afro-Surinamers die pleitte voor een vorm van nationalisme, waarbij de Hindostanen in culturele zin moesten assimileren. De opkomende groep Hindostanen en de zelfbewuste jonge generatie vond in dit standpunt voldoende basis om weerstand te bieden tegen dit assimilatiestreven. Later hebben voorlieden van de Afro-Surinaamse groep het standpunt over culturele verscheidenheid omarmd toen een herwaardering van de (onderdrukte) Afrikaanse en Afro- Surinaamse cultuur in Suriname plaatsvond. Wij zien dat thans -in de eenentwintigste eeuw- culturele verscheidenheid ook in Suriname als rijkdom wordt beschouwd. In dit verband was Jnan Adhin zijn tijd ver vooruit en is de volgende passage nog steeds actueel:
‘Laat geen enkele groep zich minderwaardig of meerderwaardig gevoelen, doch gelijkwaardig, hoewel anderswaardig. Laat elke groep op de haar ka­rak­teristieke wijze, in actieve coöperatie en harmonie met andere groepen, het hare bijdragen tot de culturele en sociale opbouw van Suriname. Laat er geen eenvormigheid en eentonigheid zijn, doch eenheid in verscheidenheid.’

Productieve bestuurder
Jnan Adhin werd vanwege zijn standpunt dat Hin­do­stanen een volwaardige Surinaamse be­vol­kingsgroep vormden en dat de van oorsprong Indiase cultuurgoed door Surinaamse invloed evenzeer Suri­naams cultuurgoed was geworden gaandeweg als het ware de ideoloog van de VHP. De VHP heette toen nog de Verenigde Hindostaanse Partij en werd later de Vooruitstrevende Hervormings Partij. Na terugkeer uit Nederland in Suriname (in 1961) werd hij politiek actief in de VHP. Dr. Jnan Adhin heeft ook op politiek-bestuurlijk gebied een belangrijke rol gespeeld. Hij was het intellectuele brein achter de VHP vanaf de jaren zestig en een steunpilaar van de politieke leider Jagernath Lachmon. Vaak leverde hij de ingrediënten van zijn toespraken en was de opsteller van moties en andere documenten van de VHP en voerde trouw en nauwgezet de opdrachten van Sabhapati (de Voorzitter!) Lachmon uit. Ook tijdens de onafhankelijkheidsbesprekingen met Nederland speelde hij een belangrijke rol. Hij stelde zich zeer dienstbaar op ten opzichte van Lachmon, die voor hem de onomstotelijke politiek leider van de Hindostanen was. Met enkele (korte) onderbrekingen was hij van 1963 tot 1980 namens de VHP lid van de Staten van Suriname (Parlement van Suriname). Hij was Minister van Justitie en Politie van 1964-1967 en 1969-1973. In 1971-1972 was hij daarnaast ook tijdelijk de minister van Onderwijs en Volksontwikkeling. Kort vóór zijn overlijden heeft Jnan Adhin de functie van waarnemend voorzitter van de VHP vervuld (na het overlijden van Lachmon in oktober 2001). Na 1980 was Adhin regeringsadviseur in algemene dienst.

Jnan Adhin in zijn functie van minister van Justitie en Politie

Tenslotte vertelt zijn leeftijdgenoot de nu 93-jarige Andre Saheblall, die secretaris was op het Ministerie van Justitie en Politie toen Jnan Adhin dit ministerie leidde (1969-1973):
Meneer Adhin werkte hard. Hij kon in een avond een hele wettekst ontwerpen. Hij heeft ook gezorgd dat Hindostanen en Javanen werden benoemd bij de politie en ook in hogere functies, want toen was het een Creools gebeuren bij de Politie. Korpschef Spalburg heeft overigens goed meegewerkt. Ik werd later directeur op dit ministerie en Meneer Adhin was mijn grote voorbeeld. Veel oude of bestaande wetten werden aangepast aan de tijd of volledig vervangen door een moderne wet. Ook in debatten tijdens de behandeling van wetsontwerpen in het par­le­ment, schitterde Meneer Adhin als een minister die zijn zaken goed kende en voor geen enkel debat uit de weg ging. Elk onderwerp werd zakelijk en objectief behandeld. In goed Nederlandse taal legde hij uit wat zijn beleid was. Hij was noch sarcastisch noch  beledigend tegenover een par­le­ments­lid of collega minister. Hij benaderde een onderwerp niet alleen juridisch maar ook maar ook vanuit andere gezichtspunten. 

Het zij gezegd dat Jnan Adhin geen politicus was in de zin van een charismatisch spreker, populistisch gedrag en machtspelletjes. Hij was meer een technocratisch bestuurder en gericht op invoering van effectieve maatregelen. Een belangrijk wapenfeit is dat Jnan Adhin de regeling op het verbod op praktisering van Winti (traditionele Afrikaanse godsverering) heeft ingetrokken. Dat was gebaseerd op zijn door de Veda’s geïnspireerde wijsheid: het Werkelijke is Eén! Iedereen mag dan ook elke god vereren die hij/zij wil.

Taalvirtuoos
Het is opmerkelijk dat hij naast deze bestuurlijke werkzaamheden toch tijd had om zich bezig te houden met taal en literatuur. Van oudsher hadden Hindostanen – ook academici- tot de jaren zeventig moeite met de Nederlandse taal en in het bijzonder de lastige grammatica. Zo niet dr. Jnan Adhin. Integendeel: hij was een taalvirtuoos. Hij had altijd een potlood bij de hand en corrigeerde regelmatig teksten in schriften en boeken op de juiste spelling en lidwoordgebruik. Hij was ook kort directeur van het Bureau Volkslectuur en het Taalbureau en onderwijsinspecteur. Hij maakte zijn literaire debuut met het korte verhaal ‘Weer bloeit de Bamboe’ in het tijdschrift Vikaash van maart 1947. Enkele toneelstukken schreef hij onder het pseudoniem Gyan Dev medio jaren zestig en publiceerde ook enkele verhalen onder de pseudoniem Sad Darshi in het tijdschrift Soela. Op het terrein van proza was Jnan Adhin echter geen uitblinker, zoals hij zelf ook al snel onderkende en ermee stopte. Dit indiceert dat ook de briljante dr. Jnan Adhin niet op alle terreinen kon excelleren. Zijn artikelen voor dagbladen en voor Dharm-Prakásh, het tijdschrift dat hij vier jaar lang zowat helemaal alleen volschreef volgens Michiel Van Kempen -dè kenner van de Surinaamse literatuur- waren toegankelijk geschreven. Andere artikelen van Jnan Adhin waren weer -ook voor mij- niet gemakkelijk leesbaar en zelfs complex. Het door hem samengestelde Hindi woordenboek [Hindi-Nederlands] gepubliceerd in 1953 en later -in 1968- herdrukt was daarentegen weer zeer toegankelijk en werd veel gebruikt.

Docent en adviseur
Jnan Adhin was ook als docent verbonden en ge­committeerde bij eindexamens van de toenmalige kweekschool. De 80-jarige docent Albert Rahman, kleinzoon van de eerste Hindostaanse schrijver en intellectueel Munshi Rahman Khan (geboren in India) heeft dr. Jnan Adhin meegemaakt als gecommitteerde.

‘Meester Adhin stimuleerde je om verder te studeren, terwijl anderen alleen moeilijke vragen stelden. Hij stopte tijdens mijn jeugd vaak even bij mijn grootvader op plantage Dijkveld op weg van Paramaribo naar zijn huis op plantage Ornamibo. Hij reed toen op een bromfiets en zij spraken dan uren met elkaar. Hij had veel respect voor mijn grootvader.’

Bij oudere Surinamers hoor je heel vaak: ‘Oh ja, van meneer Adhin heb ik les gehad’. Dit is niet vreemd aangezien Jnan Adhin colleges gaf op verschillende hogere onderwijsinstellingen, waaronder Kweekschool, Hoofdakte, Pedagogisch Instituut, Kunstacademie, Juri­dische faculteit (eerst Rechtsschool) en Sociaal-Economische faculteit van de Universiteit van Suriname. Hij bleef tevens voortdurend actief op cultureel en maatschappelijk gebied. Hij was als bestuurslid en adviseur verbonden aan talloze organisaties. Het voert te ver om de talloze functies die hij bekleed heeft te noemen. Ik verwijs naar de organisaties. Ik noem hier slechts enkele als de Liga van Hindostani’s, Jagriti, Hindustani Nawyuwak Sabha (HNS), die vooral de emancipatie van Hindostanen hebben bevorderd. Jnan Adhin heeft zich dus breed ingezet voor de emancipatie van het Hindostaanse Surinamers. Door middel van colleges, lezingen, publicaties enzovoort heeft Adhin zich tot het laatst ingezet om zijn kennis over te dragen op anderen.

Minister Adhin en de Nederlandse minister van Jusititie Van Agt (1972)

Multitasker pur sang
Dr. Jnan Adhin was niet alleen veelzijdig, maar een multitasker pur sang. Hij kon met verschillende denk­pro­cessen en werkzaamheden tegelijk bezig zijn. Tegelijkertijd had hij volgens Michiel van Kempen een fantastisch vermogen om verschillende disciplines scherp van elkaar te scheiden.

Hij kon twee uur bezig zijn met een pedagogisch probleem en vervolgens de knop helemaal omzetten en een uur besteden aan het revalidatiecentrum waarvan hij beheersraadslid was, om dan weer een uur in de Veda’s te lezen en daarna in de versnelling van de strafvordering te schieten.

Van Kempen noemde hem dan ook een ‘duizendpoot’:
Ik heb het zelf in 1986 op het Sarnámi-congres in Krasnapolsky in Paramaribo meegemaakt hoe de aan­bevelingen al kant-en-klaar geformuleerd waren, nog voordat de laatste spreker goed en wel zijn betoog had afgerond. Zelf kreeg ik bijna binnen 24 uur nadat sommige passages over de Hindostaanse culturen uit mijn eigen proefschrift op zijn bureau waren beland, al anderhalve meter faxpapier binnen met zijn com­mentaar. Als ik dan één strekkende meter ver­wij­zingen naar zijn eigen publicaties eraf had geknipt, hield ik nog een halve meter zeer verstandige opmerkingen over.

Veel publicaties
Volgens de redacteur van het Surinaams Juristenblad, Carlo Jadnanansing, is Jnan Adhin één van de meest gerespecteerde redacteuren geweest van dit blad en van onschatbare waarde. Naast zijn functies als redacteur en later redactie-voorzitter van dit blad is hij met 45 gepubliceerde artikelen, de meest productieve auteur aller tijden van dit blad. Daarnaast heeft Adhin nog talrijke artikelen op verschillende gebieden geschreven die verzameld in zes bundels zijn: taalkunde en filosofie, religie en cultuur, opvoeding en onderwijs, staats-, administratief-, huwelijks- en kinderrecht, sociale eco­no­mie en geschiedenis. Voorts zijn er nog vele publicaties van zijn hand.
Adhin Is lid (geweest) van diverse wetenschappelijke en professionele verenigingen en instellingen, z.a. World Peace Through Law Centre, International Law As­so­ciation, Nederlandse Vereniging in van Op­voed­kundigen, Surinaamse Vereniging van Opvoedkundigen, Surinaams Juristenvereniging, Suri­naam­se Vereniging van So­cio­logen, New York Academy of Science, Academia Brasilieira de Ciencas Humanas (Sao Paulo), Fredsbudet (Oslo), Surinaamse Historische Kring, etc. Redactielid en/of medewerker van diverse tijdschriften, zoals Vikaash (1946-1949), Prakash (1947-1949), Het Onderwijs (1946-1949), De Openbare School (1947-1950), Shanti Dut (1962-1967), Soela (1961-1964) Vox Guyanae (1953-1955), Nieuw West-Indische Gids (1959-1975), Surinaams Juristenblad (1968-1982), Dharm-Prakash (1975-1981), Bhasa (1984-1987), Kala, Surinaamse Encyclopedie (1977), S.W.I.-Forum (1990). Geïnteresseerden kunnen hierover zijn uitvoerige bibliografie raadplegen die is gepubliceerd op de site van Hindorama.com. Er bestaat ook een Bibliografie van Jnan H. Adhin die drie van zijn oud-studenten in 1995 samenstelden op zijn aanwijzing. Alles staat erin: van zijn typediploma’s tot zijn aca­demische graden, en van zijn eenjarige lidmaatschap van zwemvereniging Bikini in Nieuw-Nickerie tot zijn functie als ‘Attorney General of the Supreme Court of Justice of Life’ in Ontario.

 Driecirkelsmodel van Adhin
Dr. Jnan Adhin was geen empirisch onderzoeker en heeft dus nauwelijks nieuwe kennis gegenereerd. Hij paste de oude Vedische kennis toe op hedendaagse om­stan­dig­heden. Met de Vedantische eenheidsvisie als uit­gangs­punt heeft hij het zogeheten driecirkelsmodel, een inzichtelijk normatief model, ontworpen waarlangs harmonieuze integratie van een minderheidsgroep in de meerderheidssamenleving zou kunnen plaatsvinden met behoud van de eigen cultuur. Hij heeft dit model in 1986 tijdens een lezing in Nederland bij de organisatie Eekta (in Den Haag) gepresenteerd. Dit model gaat uit van de mate van gewenste aanpassing in drie gebieden (weergegeven door drie concentrische cirkels): het buitenste of perifere gebied, het overgangsgebied en het centrale gebied. In het eerste gebied waar de directe contacten met de meerderheidscultuur plaatshebben, moet zoveel mogelijk aanpassing plaatsvinden. Dat betekent respect voor de geldende rechtsorde. In het overgangsgebied, dat Adhin kenschetst als roti, kaprá aur makán (eten, kleding, huisvesting) kan makkelijk een combinatie van beide culturen worden nagestreefd. Met het centrale gebied waarin de kern van de cultuur besloten ligt (godsdienst, levensbeschouwing, morele normen en waarden) zou men heel bewust mee moeten omgaan. Dit gebied is niet geheel gesloten; er is wisselwerking met de omgeving mogelijk, maar veranderingen zouden goed moeten worden afgewogen omdat die veelal identiteitsbepalend zijn.

Voorbeeldfunctie
Dr. Jnan Adhin heeft ook een voorbeeldfunctie gehad voor velen. Hij was een rolmodel: niet alleen in intellectueel opzicht, maar ook in morele zin en ook wat betreft schrijfvaardigheid – ook voor mij trouwens. Eigenlijk zijn velen schatplichtig aan hem niet alleen in intellectueel, maar ook in moreel opzicht. Hij was voor velen ook een guru (leermeester). Hij was zachtmoedig en gematigd. Jnan Adhin was een kalme en beheerste persoonlijkheid. Toen de etnische polarisatie in Suriname op zijn hoogtepunt was, namelijk voorafgaand aan de onafhankelijkheid van Suriname liet hij zich niet verleiden tot radicalisme en polarisatie. Zo heeft hij met veel geduld moeite gedaan om de kleur oranje (van de VHP) in de nieuwe Surinaamse vlag op te laten nemen. Dat was tevergeefs, maar Adhin stelde -redelijk als hij was – ten langen leste dat in de centrale rode band van de Surinaamse vlag ‘ook vier delen helder oranje en zes donker rood waren opgenomen’ (Zie E. Dew, The difficult flowering of Surinam, 1978: 196).
Hij heeft dus niet gepolariseerd en bleef de redelijkheid zelve, terwijl bijvoorbeeld politici als Premier Henck Arron en vooral Eddy Bruma van de nationalistische partij PNR, maar ook Alwin Mungra (van de VHP) de gemoederen opzweepten. Ook toen in 1982 twee schoonzonen op gewelddadige wijze werden vermoord door de militaire heersers bleef dr. Jnan Adhin gematigd reageren. Of eigenlijk: hij gaf nauwelijks een reactie en zal met afschuw het afglijden van de morele waarden hebben gadegeslagen. Van Kempen stelde in dit verband over Jnan Adhin dat zijn rationaliteit en altijd re­la­tiverende, puur hindoeïstische levensrelativering bijna leek te grenzen aan stoïcisme. Door zich te onderwerpen aan de wetten van de kosmos kon hij kennelijk inwendige vrede vinden.
Jnan Adhin was ook niet statusgevoelig en liet zich niet omringen door pajongwaaiers en bodyguards. Hij bleef met zijn gezin ook toen hij minister was aan de Prinsenstraat wonen in de (volks)wijk Frimangron van Paramaribo, hoewel statusgevoelige Hindostanen meen­­den dat hij moest verhuizen naar een elitaire buurt.

Twee voorbeeldfiguren van Jnan Adhin. Rabindranth Tagore en dr. S. Radhakrishnan

Overigens heeft dr. Jnan Adhin zelf ook rolmodellen gehad. De Indiase getalenteerde filosoof, dichter, schrijver en componist Rabindranath Tagore was zijn ideaalbeeld. Er hing in zijn woning een portret van de wijsgeer Tagore met lang grijswit haar en baard. Adhin zei altijd dat als hij oud zou worden, hij ook zo eruit zou willen zien. Toen hij achter in de veertig was en grijs begon te worden, begon hij zijn haar te laten groeien. Dat zie je op een foto in het kader van besprekingen over de  onaf­hanke­lijk­heid van Suriname.

Adhin met lang haar naast VHP voorzitter Lachmon (1974/’75)

Het ‘vergrijzingsproces’ van zijn haren duurde echter wel erg lang. Hij heeft toen op aandringen van zijn vrouw zijn haren toch maar weer laten knippen. Een ander rolmodel was de tweede President van India dr. Sarvepalli Radhakrishnan (1962-1967). Deze filosoof en expert van het hindoeïsme was ook een staatsman en was ook professor geweest aan de Universiteit van Oxford.

Kritiekpunten
Naast alle lof voor dr. Jnan Adhin zijn er een paar kritiekpunten. Velen verweten hem dat hij overal pleitte voor het voeren originele Hindostaanse voornamen, terwijl hij tegelijkertijd zich Jan liet noemen en/of door anderen Jan werd genoemd. Zoals ik hierboven al aangaf, was Jnan Adhin na zijn geboorte ingeschreven met de voornaam Jan; ook zijn broers en zussen hadden Nederlandse voornamen. Zijn roepnaam bleef ook na de wijziging veelal Jan. Het was het in de eerste helft van de twintigste eeuw gebruikelijk dat de vroedvrouwen die veelal van Europese of Creoolse afkomst voor de Hindostaanse kinderen een Europese voornaam voor­stelden die over het algemeen door de ouders werd overgenomen. Jnan Adhin wilde toen hij bewuster werd blijkbaar graag een Hindi naam die zo dicht mogelijk bij Jan bleef. Aangezien (het verwerven van) kennis voor hem een belangrijke drijfveer was, koos hij voor Gyan (kennis) met een variant van de Sanskriet schrijfwijze Jnan. Overigens heeft hij zijn eerste kind Vidya genoemd (kennis, wijsheid).

Een ander kritiekpunt is dat Jnan Adhin niet altijd en niet precies de bronnen vermeldde in zijn vele publicaties, namelijk van de boeken, artikelen en archiefstukken die hij had geraadpleegd, parafraseerde of citeerde. Dat had vooral te maken met de snelheid waarmee hij schreef en hij vaak zichzelf citeerde. Wat het laatste betreft: hij was een van de weinigen die zoveel schreef en deels waren er vaak geen andere bronnen. Maar Adhin kende niet alle bronnen met betrekking tot een bepaald onderwerp of had geen toegang daartoe. Bijvoorbeeld in een artikel over het afstand doen van (Afrikaanse) Goudkust ten behoeve van de toestemming om Hindostaanse con­tractarbeiders te mogen rekruteren in Suriname zijn er ook andere bronnen, die hij niet heeft geraadpleegd of niet heeft kunnen raadplegen.

Adhin bij zijn promotie in Groningen (1961)

Ook is ten onrechte bij sommigen vroeger het idee ontstaan dat het beginsel Eenheid in ver­schei­den­heid door Jnan Adhin zelf zou zijn bedacht. Hij heeft echter altijd gepleit voor toepassing van de oude wijsheid van de Veda’s in de hedendaagse maat­schappelijke context.

Tenslotte vinden voorstanders van de Sarnami taal dat Jnan Adhin te veel op het Hindi leunde en het Sarnami zou hebben gekwalificeerd als een Indiaas dialect. Ook had Adhin weinig tijd en aandacht voor anderen en was wellicht te veel op zichzelf gericht. Ik heb met mijn vader in juli 1972 hem toen hij minister van Justitie was bezocht in het kader van de verwerving van een studiebeurs. Wij hadden een gesprek van maximaal een half uur en Adhin was in mijn ogen tegelijkertijd bezig met andere kwesties. Achteraf begrijpelijk: want hij had zoveel aan zijn hoofd. Nobody is perfect en dit echter zijn kleine minpunten. Daartegenover staan zijn vele verdiensten en uitzonderlijke prestaties voor de Surinaamse samenleving. Al met al was dr. Adhin van professoraal kaliber.

 Onvoldoende waardering
Natuurlijk is er in de kleine Surinaamse gemeenschap ook sprake van (intellectuele) jaloezie en na-ijver en dat is Adhin ook ten deel gevallen. Er wordt ook beweerd dat omdat hij niet tot hogere kasten van de hindoes behoorde, hij als intellectueel niet de juiste waardering in deze kringen heeft gekregen. Jnan Adhin had namelijk een moeizame relatie met de orthodoxe hindoepriesters (pandits) omdat hij de rituelen minder belangrijk vond dan het morele gedrag. Hij wilde graag anderen de weg wijzen, maar zij moesten zelf de verantwoordelijkheid voor hun keuzes dragen. Zijn boodschap was altijd: ‘Lees en denk vooral zelf na. Neem niet klakkeloos aan wat anderen zeggen.’ Hij vond dat men zelf op zoek moest gaan naar kennis en kennis moest worden verspreid, ook door de pandits.

Crematieplechtigheid Jnan Adhin begeleid door muziek van de Surinaamse politiekapel (2002)

Dr. Jnan Adhin heeft zich zijn leven lang onbaatzuchtig voor land, volk en gemeenschap ingezet. Voor velen heeft hij -zoals gezegd- als guru gefungeerd. Zijn ideeën en gedachten zijn in talrijke publicaties vastgelegd. Terecht meent Carlo Jadnanansing, die zichzelf beschouwt als een adept van Jnan Adhin (hij noemde hem oom Jan), dat gelet op het intellectueel kaliber en zijn verdiensten deze zeer geleerde Hindostaanse Surinamer nog steeds niet de juiste waardering ten deel is gevallen. Hij heeft in Suriname onvoldoende waar­dering gekregen, niet alleen voor zijn culturele, wetenschappelijke, maar ook maatschappelijke bijdrage aan de Surinaamse samenleving. Tijdens zijn leven zou dr. Jnan Adhin tenminste een eredoctoraat en/of een hoogleraarschap aan de Surinaamse universiteit moeten zijn aangeboden. Sterker nog: ik vind dat het als een blamage kan worden beschouwd dat de toenmalige intellectuele voorhoede en het politieke establishment deze stappen niet hebben gezet. Blijkbaar werden de zachtmoedigen die nijver werkten en vaak in stilte en niet met de vuist op tafel sloegen minder op waarde geschat. Ook na zijn overlijden in 2002 is er geen enkele blijk van waardering gekomen in de vorm van bijvoorbeeld de vernoeming van een straat of gebouw naar hem. Hopelijk wordt deze omissie alsnog goed­gemaakt. Dr. Jnan Adhin was overigens tegen persoonsverheerlijking.

Adhin’s as werd deels uitgestrooid in de Para-rivier bij Ornamibo

Ik besluit met de constatering dat bekeken vanuit het perspectief van de Hindostaanse migratiegeschiedenis twee Hindostaanse immigranten die op zeer jonge leeftijd uit India vertrokken een zoon hebben voort­gebracht van het zeer hoge intellectuele kaliber van dr. Jnan Adhin. Een illustratie van razendsnelle voor­uitgang en mobiliteit. Alles overziend kom ik tot de conclusie dat deze bijzondere Hindostaanse Surinamer een bijzondere ereplaats verdient in de Surinaamse geschiedenis.

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.

Meer
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, NIEUWS, Suriname
Geen Reacties

Dr. Jnan Hansdev Adhin: erudite and very prolific – Prof. Chan E.S. Choenni

zondag, 24 januari 2021 by Redactie Hindorama

Jnan Adhin and wife Esha Nandelall (photo 1972)

Dr. mr. drs. Jan Adhin. That is how the late Dr. Jnan Hansdev Adhin was known in Suriname. In the sixties of the last century, he was considered one of the most learned, if not the most learned person in Suriname. On 24 January 2021, Jnan Adhin would have become 94 years old. He died, however, on 16 January 2002 at the age of 74 in Leiden (the Netherlands). Who was this remarkable person and what was his significance for Suriname and Surinamese politics, and in particular for Hindustani culture and Hinduism? I will sketch a picture of this versatile and very prolific Hindustani Surinamese citizen. In this article, I will limit myself to a few important aspects and themes. I would refer those who want to know more about Jnan Adhin to the master thesis of D. Albertzoon (2015), entitled Dr. Mr. Drs. Jnan Hansdev Adhin, B.A. (Hon) L.L.D., Ph.D. – The Surinamese Maha-acharya, Paramaribo: Adek. Furthermore, Prof. M. Van Kempen and Mr. Carlo Jadnanansing have published articles about him on, among others, the blog Caribisch uitzicht. In addition, some books with a collection of his articles have been published. One can read the many articles and for example, the well-known book Dharm Karm – Inleidende Ethische Beschouwingen (Introduc­tory ethical reflections) to gain more insight into his thinking. I have used these sources for my present article in memory of this great son of Suriname.

Jnan Hansdev Adhin was born on 24 January 1927 in Ornamibo to a prosperous family of farmers. Ornamibo was a former plantation 15 kilometres south of the capital Paramaribo in the then district Boven-Para, later district Suriname and presently known as district Wanica. His father, Ram Adhin, was born around 1876 in then British India near Allahabad and came to then British Guyana at the age of 14 as an indentured labourer. After his five-year service, he migrated in 1895 from Guyana as a so-called free emigrant to Suriname. In 1895, Suriname introduced a scheme by which people could get uncultivated land free if they were willing to cultivate it. Between 1873 and 1920, 3,000 Hindustani from the Caribbean settled in Suriname. They were gradually absorbed into the Hindustani population of Suriname. Ram Adhin was one of them. He became a farmer as well as a businessman. Jnan Adhin’s mother, Daulatia Oedjaghir (1892-1978), arrived as a toddler of less than two years in Suriname in 1893 with her mother who became an indentured labourer. They had migrated from the Shahabad area in the state of Bihar. Many people from the Shahabad area with the main town of Arrah migrated to the colonies as indentured labourers. Ram Adhin and Daulatia had nine children, of whom Jnan Adhin was the seventh child. After his birth he was registered as Jan Hansdew; later he had the spelling of his first names changed to Jnan Hansdev. The sons of the family were enabled to get good education; but the three sisters to a much lesser extent. In the thirties and forties, it was not common for Hindustani women to attend higher education. Adhin was 16 years old when his father died in 1943. His mother reached the advanced age of 86.

Father Mahájan Ram Adhin and mother Daulatia Oedjaghir

Well-to-do environment
Jnan Adhin can be considered a second-generation Hindustani in Suriname, as both his parents came from India. It is important to mention that Jnan Adhin’s parents were already known as well-to-do people who, apart from a large agricultural area in Ornamibo, also owned a house in the centre of Paramaribo. This house was located in the Watermolenstraat near the then harbour (‘platte brug/plata broki’) of Paramaribo. The eldest brother lived there permanently and Jnan Adhin stayed there regularly. In the thirties and forties, many prominent Hindustani lived in this neighbourhood where also several Hindustani shops were located. At an early age, Jnan Adhin underwent urban influences and he developed widely. The former international footballer Paul Ameerali, who grew up near the Watermolenstraat at that time, saw Jnan Adhin often. However, he did have contact with Jnan Adhin because “he was constantly busy reading books inside the house.” Unlike most other Hindustani people of his generation, Jnan Adhin did not have to work on the land during his younger years, but could fully devote himself to his intellectual development.

Wedding photo February 1948

Esha Nandelall
Jnan Adhin married Etwaria Debi Nandelall in 1948. She later had her first names officially changed to Esha Damayanti, but remained known in the family as Ilse, as she was called from childhood. She was born in Paramaribo, where her father had a restaurant. Because her father died at a relatively young age, she left school early to work. In the forties she worked at the shop Nassief (a well-known manufactory at the Maag­den­straat) when she met Jnan. She was a modern city girl who did not wear an orhni (transparent white headscarf), as was customary for Hindustani women at the time. There was no question of an arranged marriage; both belonged to different Hindu movements. Esha’s family belonged to the progressive Arya Samaj movement, while Jnan came from the more conservative Sanatan Dharm tradition. In Hindu society, such religious difference often led to quarrels and conflicts between families and even to the rejection of marriage proposals and partner relationships. Esha and Jnan had six children: four daughters and two sons. In fact, it is remarkable that Jnan Adhin, at that time, as a Hindu, did not convert to Christianity in order to pursue higher education, and that he chose a Hindu partner. At that time, many higher educated Hindu men chose a non-Hindu partner, because the number of higher educated Hindu women was rather small. Moreover, the status of Christian Hindustani partners was higher.

Highly gifted and very zealous
Jnan Adhin was highly gifted. This became evident at a very young age. At primary school he had such excellent grades that he was allowed to skip the first class. At the age of 16, he was already an assistant teacher and, at the age of 20, headmaster of a primary school which was a highly respected occupation in those days. He was one of the youngest persons to obtain the headmaster’s certificate. It was also customary then to obtain all kinds of certificates in order to be promoted. Thus, he obtained certificates for English, drawing, mathematics and Dutch. As headmaster he worked in different parts of Suriname: Leiding, Moengo (twice with an interval) and Nickerie.

He was one of the first Surinamese to leave for India on a scholarship in 1952, where he graduated with a bachelor’s degree in philosophy (1) and comparative linguistics (2) from Punjab University. Jnan Adhin combined his high intelligence with a very great zeal and work ethic. In 1958, he left with his family for the Netherlands to continue his studies. From 1958-1961 he studied at the universities of Amsterdam and Utrecht and became three times doctoral candidate in the Non-Western Social Sciences (3), Philosophy & Pedagogy (4) and Cultural Anthropology (5), and Master of Laws (6). He also obtained his doctorate cum laude in Groningen in economic sciences (7) with his dissertation Development Planning in Suriname in historical per­spec­tive. Therefore it was said that he had seven (academic) titles. One of the propositions in his dissertation states that the Hindustani language spoken in Suriname (Sarnámi-Hindi or Sarnámi) is a Surinamese language on the same footing as Sranan (tongo) (the language spoken by the Afro-Surinamese population).

Adhin during a lecture in the Netherlands (1996)

Spreader of knowledge
Jnan Adhin not only acquired extensive knowledge in various fields, he also had an important role in disseminating knowledge within the Surinamese community through (academic) lectures, articles and books. This, however, is only one of his many achievements. Besides his scientific knowledge, he was also known as a great expert in Hinduism. His father, who was called Mahájan (respected businessman), organised so-called Satnáráyan kathás on his plantation in Ornamibo (known as Nainibog in Sarnámi). These were devotional meetings attended by hundreds of people. At the end of these readings (kathás), plays with a religious meaning were performed. Jnan Adhin was thus brought up with Indian and Hindu culture. Through self-study, he developed into an outstanding expert in the complex and multifaceted Hinduism. In his book Dharm Karm, he has summarised his most important insights for a broad audience. For example, I drew on his studies for my book on the Vedic Dharma published in 2018.

Jnan Adhin was also guided by the Vedantic life wisdom based on the so-called holy books of Hinduism, the Vedas. Of particular importance to him was the saying from the Rig-Veda: Ekam sat-vipra bahudha vadanti – There is only one Truth (or True Being) and learned persons call It by many names”. He therefore advocated diversity and tolerance, including religious tolerance and not thinking in sectarian boxes. He detested the oppressive caste system within orthodox Hinduism and was in favour of equality between men and women. Adhin was not dogmatic; he considered behaviour to be of greater importance than faith and rituals. It is not faith and dogmas that are important, but behaviour and lifestyle. He encouraged others to acquire as much knowledge as possible. ‘Veda’ means knowing and ‘anta’ means end. One should strive for ‘the end of knowing’. He himself did this as much as possible. The rewriting of his name from Jan to Jnan must also be seen in this context. The word jnan in Sanskrit means knowledge/ wisdom (also written as gyan). His Vedantic vision gained some support in Suriname. One of his students, the well-known notary Mr Carlo Jadnanansing, together with other supporters established the Vedanta Prize in Suriname, which is awarded by the Jnan Adhin Fund.

ANEKTÁ MEN EKTÁ, NA EKVESHTÁ
Unity in diversity, no uniformity

Unity in Diversity
Jnan Adhin devoted himself to applying the ancient (timeless and universal) Vedic insights in practice. Thus, he introduced the principle from the Rig-Veda “Unity in diversity, no uniformity” (Anektá men Ektá, na Ekveshtá) as a basis for the multicultural Surinamese society. He considered the cultural richness of the various population groups in Suriname an important asset and rejected cultural assimilation. In his prize-winning essay written in 1957on the occasion of the tenth anniversary of the Cultural Centre Suriname (CCS), Adhin unfolded his vision of multiculturalism. He did not favour ‘uniformity of religion and culture’ but advocated the preservation of cultural diversity.

He wrote: “Let each group preserve and develop its language, with Dutch as the common language … It is now high time that the groups learn to understand and appreciate each other, in order to enable the creation of a synthesis in thought and life by which all the groups are forged together into one composite Surinamese people. However, with this cultural synthesis, we do not mean the imposition of one culture, as a result of which the other cultural expressions would die out. We cannot consider the immediate acceptance by each group of Western civilisation, throwing its own traditions and culture overboard, as a solution. Apart from the psychological impossibility of completely ridding oneself of a cultural background that has been present in the collective unconscious for centuries, implementing this idea in practice will meet with great resistance and difficulties, since no group is willing to give up its traditions just like that.”

At the end of the 1950s, a movement among Creoles, including some Afro-Surinamese, advocated a form of nationalism that would require the Hindustani population to assimilate in a cultural sense. Adhin’s viewpoint provided sufficient basis for the emerging, self-confident young Hindustani generation to resist this assimilationist tendency. Later, leaders of the Afro-Surinamese group embraced the standpoint of cultural diversity when a revaluation of the (suppressed) African and Afro-Surinamese culture in Suriname took place. We see that now – in the twenty-first century – cultural diversity is also regarded as a source of wealth in Suriname. In this context, Jnan Adhin was far ahead of his time and the following passage in his 1957 essay is still relevant: “Let no group feel inferior or superior, but equal, although different. Let each group contribute to the cultural and social construction of Suriname in its own characteristic way, in active cooperation and harmony with other groups. Let there be no uniformity and monotony, but unity in diversity.”

Prolific government executive
Jnan Adhin became the ideologist of the political party VHP because of his view of Hindustani people as full-fledged Surinamese citizens with an Indian cultural that had become Surinamese cultural heritage through Surinamese influences. The VHP was then called the Verenigde Hindostaanse Partij (United Hindustani Party); it later changed its name to ‘Vooruitstrevende Hervormingspartij’ (Progressive Reform Party). After returning from the Netherlands to Suriname (in 1961), Dr Jnan Adhin became politically active in the VHP and played an important role in the political-administrative field. He was the intellectual brain behind the VHP from the sixties onwards and a pillar of the political leader Jagernath Lachmon. He often provided the ingredients for Lachmon’s speeches and was the author of parliamentary motions and other documents of the VHP. He carried out the orders of Sabhapati (President of the Parliament) Lachmon loyally and conscientiously. He also played an important role during the independence discussions with the Netherlands. He loyally served Lachmon, who to him was the indisputable political leader of the Hindustani people. With some (short) interruptions, he was a member of the States of Suriname (Parliament of Suriname) on behalf of the VHP from 1963 to 1980. He was Minister of Justice and Police from 1964-1967 and 1969-1973. In 1971-1972, he also temporarily served as Minister of Education and Community Development. Shortly before his death, Jnan Adhin held the position of acting chair of the VHP (after Lachmon’s death in October 2001). After 1980, Adhin was government adviser in general service.

Jnan Adhin in his function as Minister of Justice and Police

His contemporary, the now 93-year-old Andre Saheblall, who was secretary at the Ministry of Justice and Police when Jnan Adhin headed this ministry (1969-1973), tells us: “Mr Adhin worked hard. He could draft a whole bill in one night. He also ensured that Hindustani and Javanese people were appointed to the police force and to higher positions. At that time, the Police Force was a Creole matter. In any case, Chief of Police Spalburg cooperated well. I later became director at this Ministry and Mr Adhin was my great example. Many old or existing laws were updated or completely replaced by a modern law. During parliamentary debates on the bills, Mr. Adhin also outstandingly proved himself a Minister with extensive knowledge who did not shy away from any debate. He discussed each item pragmatically and objectively. He explained his policy in good Dutch and he never behaved in a sarcastic or insulting manner towards any member of parliament or fellow minister. He approached a subject not only from a legal point of view, but from other points of view as well.”

One can say that Jnan Adhin was not a politician in the sense of charismatic political speeches, populist behaviour and power games. He was a technocratic administrator who focused on implementing effective measures. He withdrew the legislation prohibiting the practice of Winti (traditional African religious worship), which is considered an important achievement. This was based on his wisdom, inspired by the Vedas: there is one True Being that may be called by many names. Therefore, everyone should be allowed to worship any god of his or her choice.

Language virtuoso
It is remarkable that besides the above-described activities, Jnan Adhin still had time to occupy himself with language and literature. Until the 1970s, Hindustani people – including academics – traditionally had difficulty with the Dutch language and its difficult grammar, in particular. Not so Dr. Jnan Adhin. On the contrary, he was a language virtuoso. He always had a pencil at hand and regularly corrected texts in school and library books. For a short time, he was director of the Bureau for Folk Literature and the Bureau for Language. He also worked as an inspector for the Educational Inspectorate. He made his literary debut with the short story ‘Weer bloeit de Bamboe’ (The Bamboo Blooms Again) in the March 1947 issue of Vikaash magazine. He wrote some plays under the pen name Gyan Dev in the mid-1960s and published some stories under the pen name Sad Darshi in Soela magazine. In the field of prose, however, Jnan Adhin was not an outstanding writer, as he himself recognised soon and did not continue on this path. This indicates that even the brilliant Dr Jnan Adhin could not excel in all fields. He did write very accessible articles for newspapers and for Dharm-Prakásh, a magazine on Hinduism that he filled almost entirely on his own for four years, according to Michiel Van Kempen, the expert on Surinamese literature. Other articles by Jnan Adhin were – also for me – not easy to read and even complex. The Hindi-Dutch dictionary he compiled (published in 1953 and later reprinted in 1968), on the other hand, was very accessible and widely used.

Teacher and advisor
Jnan Adhin was also a lecturer and a commissioner for the final exams at Teachers’ Training College. The now 80-year old teacher Albert Rahman, grandson of the first Hindustani writer and intellectual Munshi Rahman Khan (born in India), talks about his experience with Dr Jnan Adhin whom he also met during his exams. “Master Adhin encouraged you to study further, while others only asked difficult questions. During my youth, he often stopped at my grandfather’s house on the plantation Dijkveld on his way from Paramaribo to his home in Ornamibo. He was riding a moped at the time and he and my grandfather would talk for hours. He had great respect for my grandfather.”

With older Surinamese people, you often hear: ‘Oh yes, I had lessons from Mr Adhin’. This is not strange, since Jnan Adhin was a lecturer at various higher educational institutions, including the Teachers’ Training College, Courses for Senior Education Certificates, Pedagogical Institute, Art Academy, Law Faculty and Social-Economic Faculty of the University of Suriname. He also remained constantly active in the cultural and social fields. He was a board member and advisor to numerous or­gan­i­sations. It will be too much to mention the countless positions he held. I will mention only a few organisations such as the League of Hindustani’s, Jagriti, Hindustani Nawyuwak Sabha (HNS), which especially promoted the emancipation of Hindustani. Jnan Adhin has thus devoted himself broadly to the emancipation of the Hindustani. More generally, until the very end he was engaged in transfer of knowledge through lectures, readings, publications, etc.

Minister Adhin and the Dutch Minister of Justice Van Agt (1972)

Multitasker par excellence
Dr Jnan Adhin was not only versatile, but a multitasker pur sang. He could deal with different thinking processes and activities at the same time, while demonstrating a fantastic ability to separate different disciplines, according to Michiel van Kempen. He could spend two hours on a pedagogical problem, and then turn the switch completely to spend an hour on the rehabilitation centre of which he was a board member, then to the Vedas for another hour, and then jump into outlining a criminal procedure. Therefore, Van Kempen called him a ‘jack-of-all-trades’. He says: “I myself experienced in 1986 at the Sarnámi congress in Krasnapolsky in Paramaribo how the recommendations were already formulated ready for use before the last speaker had even finished his speech. I myself received one and a half metres of fax paper with his comments almost 24 hours after some passages about the Hindustani cultures from my own dissertation landed on his desk. If I then cut off one linear metre of references to his own publications, I was left with half a metre of very useful comments.”

Many publications
According to the editor of the Suriname Law Journal, Carlo Jadnanansing, Jnan Adhin has been one of the most respected and invaluable editors of this journal. Apart from his positions as editor and later editorial chairman of this magazine, he is the most prolific author of all time of this magazine with 45 published articles. Adhin has also written numerous articles in different fields that have been collected in six volumes: linguistics and philosophy, religion and culture, pedagogy and education, constitutional and administrative law, matrimonial law and legal position of children, social economy and history. There are also many other publications by his hand. Further, Adhin was a member of various scientific and professional associations and institutions, e.g. World Peace Through Law Centre, International Law Association, Dutch Association of Educators, Surinamese Association of Educators, Surinamese Lawyers Association, Surinamese Asso­cia­tion of Sociologists, New York Academy of Science, Academia Brasilieira de Ciencas Humanas (Sao Paulo), Fredsbudet (Oslo), Surinamese Historical Circle, etc. He also was a member of the editorial staff and/or contributor to various magazines, such as Vikaash (1946-1949), Prakash (1947-1949), Het Onderwijs(1946-1949), De Openbare School (1947-1950), Shanti Dut (1962-1967), Soela (1961-1964), Vox Guyanae (1953-1955), Nieuw West-Indische Gids (1959-1975), Surinaams Juristenblad (1968-1982), Dharm-Prakash (1975-1981), Bhasa (1984-1987), Kala, Surinaamse Encyclopedie (1977), S. W.I.- Forum (1990). Those interested may consult his extensive bibliography published on the Hindorama.com site. There is also a Bibliography of Jnan H. Adhin compiled by three of his former students in 1995 on his instructions. It contains everything from his typing diplomas to his academic degrees, and from his one-year membership of the Bikini Swimming Association in New Nickerie to his position as ‘Attorney General of the Supreme Court of Justice of Life’ in Ontario.

Adhin’s three-circle model
Dr Jnan Adhin was not an empirical researcher and therefore hardly generated any new knowledge. He applied ancient Vedic knowledge to contemporary circumstances. With the Vedantic vision of unity as a starting point, he designed the so-called three-circle model, an insightful normative model as a basis for harmonious integration of a cultural minority into the majority society while preserving its own culture. He presented this model in 1986 during a lecture in the Netherlands at the organisation Eekta (in The Hague). This model reflects the degree of desired adaptation in three areas (represented by three concentric circles): the outer or peripheral area, the transition area and the central area. In the first area, where day-to-day interaction with the majority culture take place, adaptation should go as far as possible including respect for the legal order. In the transitional area, which Adhin characterises as roti, kaprá aur makán (food, clothing, housing), a combination of both cultures can easily be pursued. The central area, which contains the core of the culture (religion, philosophy of life, moral standards and values) should be dealt with very consciously. This area is not completely closed; interaction with the majority culture is possible, but changes should be carefully weighed because they often are essential to a person’s identity.

Exemplary role
Dr. Jnan Adhin has also been an example to many. He was a role model: not only intellectually, but also morally and in terms of his writing skills – for me as well. Actually, many are indebted to him not only intellectually but also morally. He was also a guru (teacher) to many. He was gentle and moderate, calm and in control. When prior to the independence of Suriname, the ethnic polarisation in Suriname was at its height, he did not allow himself to succumb to radicalism and polarisation. For example, he patiently made an effort to have the colour orange (of the VHP) included in the new Surinamese flag. This was in vain, but Adhin – rational and reasonable as he was – finally stated that in the central red band of the Surinamese flag ‘four parts bright orange and six dark red were also included’ (See E. Dew, The difficult flowering of Suriname, 1978: 196). Thus, he did not polarise and remained calm, while politicians like Prime Minister Henck Arron and especially Eddy Bruma of the nationalist party PNR, but also Alwin Mungra (of the VHP) stirred up tempers. Even when two sons-in-law were violently murdered by the military rulers in December 1982, Dr Jnan Adhin’s reaction remained moderate. Or rather, he hardly reacted. However, he must have been horrified by the decline in moral values. Van Kempen said about Jnan Adhin that his rationality and always-relativistic thinking based on the pure Hindu way of life almost seemed to border on stoicism. By submitting to the laws of the cosmos, he could apparently find inner peace.

Jnan Adhin was not status oriented and did not surround himself with servants and bodyguards. He and his family continued to live in the Prinsenstraat in the Frimangron (working class) area of Paramaribo even when he was a minister, although status oriented Hindustani people thought he should move to an elitist neighbourhood.

Two of Jnan Adhin’s role models. Rabindranth Tagore and Dr. S. Radhakrishnan

Incidentally, Dr Jnan Adhin himself also had role models. The Indian multitalented philosopher, poet, writer and composer Rabindranath Tagore was his ideal role model. A portrait of Tagore with long grey-white hair and beard hung in his house. Adhin always said that when he grew old, he would like to look like Tagore. When he started to turn grey in his late forties, he let his hair grow. This can be seen on a photo taken during discussions on the independence of Suriname.

Adhin with long hair next to VHP chairman Lachmon (1974/’75)

The greying process of his hair, however, took a long time and at the insistence of his wife, he had his hair cut. Another role model was the second President of India, Dr Sarvepalli Radhakrishnan (1962-1967). This philoso­pher and expert on Hinduism was also a statesman and had been a professor at Oxford University.

Points of criticism
Besides all the praise for Dr Jnan Adhin, there are a few points of criticism. Many blamed him for advocating the use of original Hindu given names, while at the same time allowing to be called by a Dutch name, Jan. As I mentioned above, Jnan Adhin was registered with the first name Jan after his birth; his brothers and sisters also had Dutch first names. Even after he changed Jan to Jnan, many people continued to use the Dutch name. In the first half of the twentieth century, it was customary for the midwives, who were mostly of European or Creole descent, to propose a European given name for the Hindustani children, which was generally accepted by the parents. Jnan Adhin, when he became more aware, apparently wanted a Hindi name that remained as close to Jan as possible. As he had a passion for acquiring knowledge, he chose Gyan (knowledge) with a variant of the Sanskrit spelling Jnan to stay as close as possible to the originally registered name. Incidentally, he named his first child Vidya (knowledge, wisdom).

Another point that can be noted is that Jnan Adhin did not always and precisely mention the sources in his many publications, namely of the books, articles and archive documents he had consulted, paraphrased or quoted. This was mainly due to the speed with which he wrote and he often quoted himself. As for the latter, he was one of the few persons who wrote very much and there were often no other sources. Also, Adhin may not always have known or had access to all the sources relating to a particular subject. For example, for an article about the renunciation of (African) Gold Coast by the Netherlands in exchange for permission by England to recruit Hindustani indentured labourers in India for Suriname, use could have been made of other sources, which he did not or could not consult at the time.

Adhin at his PhD graduation ceremony in Groningen (1961)

In the past, some people erroneously thought that Jnan Adhin himself conceived the principle of Unity in Diversity. However, as stated above, he has always advocated the application of the ancient wisdom of the Vedas in the contemporary social context. Further, supporters of the Sarnami language believe that Jnan Adhin leaned too much on Hindi and did not promote Sarnami which he qualified as an Indian dialect. Adhin also had little time and attention for others and was perhaps too much focused on himself. I visited him with my father in July 1972, when he was Minister of Justice, as part of the process of acquiring a scholarship. We had a conversation of no more than half an hour and Adhin, in my view, was simultaneously occupied with other matters. In retrospect, that was understandable: he had so much on his mind. Nobody is perfect and these are minor flaws. On the other hand, there are his many merits and exceptional achievements for the Surinamese society. Overall, Dr Adhin was of professorial calibre.

Too little recognition
Of course, in the small Surinamese community, there is also (intellectual) jealousy and envy, and this also fell to Adhin. Some people also say hat because he did not belong to the higher castes of the Hindus, he did not receive proper recognition as an intellectual in these circles. Jnan Adhin had a difficult relationship with the orthodox Hindu priests (pandits) because he considered the rituals less important than moral conduct. He wanted to show others the way, but they had to bear responsibility for their choices themselves. His message was always: ‘Read and think for yourself. Do not blindly accept what other people say.’ He believed that people should search for knowledge themselves and that the pandits should spread knowledge.

Jnan Adhin’s funeral ceremony accompanied by music from the Suriname Police Band (2002)

Dr Jnan Adhin has devoted his life selflessly to country, people and community. For many he has functioned as a guru. His ideas and thoughts have been recorded in numerous publications. Carlo Jadnanansing, who considers himself an adept of Jnan Adhin (he called him Uncle Jan), is right in saying that, given Adhin’s intellectual calibre and his merits, this very learned Hindustani Surinamese person has still not been properly appreciated. He has not received sufficient recognition in Suriname, either for his cultural, scientific, or his social contribution to Surinamese society. During his life, Dr Jnan Adhin should at least have been offered an honorary doctorate and/or a professorship at the University of Suriname. In fact, I consider it a disgrace that the then intellectual vanguard and the political establishment did not take steps in this direction. Apparently, the gentle ones, who worked industriously and often in silence without banging their fists on the table, were less appreciated. Even after his death in 2002,  there was no token of appreciation in the form of, for example, naming a street or building after him. Hopefully, this omission will still be rectified. It must be said, however, that Jnan Adhin was against personal glorification.

Adhin’s ashes were partly scattered in the Para river in Ornamibo.

I will end my article with the observation that, viewed from the perspective of Hindustani migration history, two Hindustani immigrants who left India at a very young age produced a son of the very high intellectual calibre of Dr Jnan Adhin. An illustration of rapid progress and mobility. All things considered, I come to the conclusion that this special Hindustani Surinamese person deserves a special place of honour in Surinamese history.

Translation: Sampreshan/Hindorama (info@hindorama.com)

Please send your reaction HERE, stating your name and the article to which you are reacting.

Meer
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, NIEUWS, Suriname
Geen Reacties

Corona en de beleving van cultuur in Suriname ‘Behoefte aan sociaal contact is groot’ – Sabitrie Gangapersad

zaterdag, 16 januari 2021 by Redactie Hindorama

Alles was al in kannen en kruiken: uitnodigingen waren de deur uit en afspraken voor muziek, tent, decor en voeding waren al geruime tijd beklonken. Vol verlangen keek Wandana Oedit uit naar haar huwelijk op 3 en 4 april 2020. Haar zus Gayatriedevie zou een weekje later, in het weekend van 10 en 11 april, ook in het hu­we­lijksbootje stappen. De aanstaande bruiden hadden in de verste verte niet kunnen dromen dat hun grote dag zo anders zou verlopen door de Corona-pandemie.

Huwelijk Dhiraj Kuldipsingh en Wandana Oedit

Reorganisatie
“Het was voor mij een grote teleurstelling en moeilijk te accepteren dat alles zo anders is verlopen”, zegt Oedit. “Een groot deel van mijn familie uit Nederland, Nickerie, Commewijne en zelfs Paramaribo, mochten mijn grote dag niet bijwonen. Gelukkig was er in die periode nog net geen totale lockdown en hebben we besloten om mijn huwelijk toch in het klein te houden. De ceremonie is goed verlopen, maar ik heb alles eromheen gemist. Ik had verwacht dat ik op mijn bhatván (avond voor het huwelijk) flink zou dansen met mijn neven en nichten. Dat ik voor het laatst als ongehuwd meisje gezellig zou samenzijn met mijn hele familie. Daar is niks van terechtgekomen. Toen we besloten om mijn huwelijk toch te laten doorgaan, moest alles worden ge­re­or­ganiseerd. Op facebook plaatste ik een mededeling dat mijn huwelijk in het klein zou doorgaan en dat het huwelijk van mijn zus was uitgesteld. Zo heb ik toch geprobeerd om een deel van de ruim vijfhonderd uitgenodigde gasten te bereiken en ze af te zeggen voor het feest.”

Kleiner plannen
“Er zijn de afgelopen maanden veel culturele en religieuze activiteiten verschoven of aangepast”, zegt pandit Nitin Jagbandhan. “Wat ik nu zie, is dat activiteiten worden gepland op basis van de aanwezigheid van een kleine groep personen, meestal in huis, zonder tent en alle andere poespas,  zoals catering en versiering. Het geld dat aan het feest zou worden uitgegeven, wordt anders besteed voor bijvoorbeeld de aanbetaling van een perceel of de bouw van een huis. Opmerkelijk is ook dat veel vaker wordt gekozen om alleen wettelijk te trouwen en het religieus huwelijk achterwege te laten. Dat is niet zo een goede trend, omdat het religieus huwelijk gepaard gaat met belangrijke ceremonies en handelingen die tekenend zijn voor het verdere leven.”

Door de Corona-pandemie vinden uitvaarten ook aangepast plaats. De situatie is daar een stuk moeilijker, vindt Jagbandhan. “Een uitvaart kan niet lang worden uitgesteld en er worden geen  baithaks (lezingen in de avond) meer gehouden. Mensen willen hoe dan ook graag aanwezig zijn bij uitvaarten, ondanks dat de dienst soms live via internet kan worden gevolgd. De behoefte om fysiek aanwezig te zijn, is groot. Wat we zien is dat mensen wel een mondkapje dragen, maar de afstand van anderhalve meter van elkaar, lukt minder goed.” Collega pandit Dewkoemar Sewgobind benadrukt dat veel culturele activiteiten worden gekenmerkt door grote mate van spanning omdat de situatie ongekend is, er weinig helpers aanwezig zijn en mensen zich beperkt voelen in hun vrijheid, beweging en emoties.

Javaans moslimhuwelijk van Humphrey en Sujata

Religie belangrijk
Samseerali Sheikh-Alibaks, voorzitter van de Ahmadiyya Moslim Gemeenschap Suriname, ervaart min of meer hetzelfde. “Deze nieuwe situatie is niet wat we gewend zijn. Wij hebben onze maandelijkse bijeenkomsten moeten aanpassen. Hoogtijdagen zoals Eid-ul-Fitre en Eid-ul-Adha hebben we zonder gezamenlijke gebeden en huisbezoekjes moeten vieren. Ook het vrijdaggebed doen we in het klein en is de moskee gesloten. Normaliter zijn de maanden augustus, oktober en december erg druk met huwelijken, maar veel zijn uitgesteld of heel klein gehouden.  Als religieuze organisatie proberen we in kleine groepen bijeen te komen, telefonisch in contact te blijven met onze leden, preken en toespraken te schrijven en die te distribueren zodat mensen die thuis kunnen lezen. Er is een terugval in de culturele en religieuze beleving onder alle groepen: moslims, hindoes en christenen. Kijk maar hoe het Kerstfeest moest worden gevierd. Religie is erg belangrijk en niet te onderschatten. Religie zorgt voor de vorming van grote groepen mensen, leert hun waarden en normen en weerhoudt hen van criminaliteit. Als religie wegvalt, zie je meteen een verhoogde criminaliteit.”

Kerkdienst in de kathedraal

Terugval
Net als Jagbandhan en Sheikh-Alibaks benadrukt pandit Sewgobind de behoefte aan sociaal contact. “Mensen willen heel graag naar de mandir, huwelijken, yagja’s en uitvaarten gaan. Als er lange tijd geen activiteiten zullen plaatsvinden, dan zal een terugval in de beleving van cultuur en religie te zien zijn. Bij sommige mensen is cultuur diep geworteld en zal niet gemakkelijk verwateren, maar bij jongeren is dat anders. Sociaal contact is belangrijk. Gelukkig is er wel internet, maar de ervaring leert dat weinig mensen kijken naar de online uitzending van activiteiten. “Het houden van contact op afstand is niet bevredigend. Als je geen binding hebt met jongeren, kunnen ze gemakkelijk ontsporen. Daarom is het belangrijk om met hen in contact te blijven. In deze situatie lukt dat echter niet altijd. Soms maken we afspraken voor online sessies, maar dan zijn ze ineens opgetrommeld voor iets anders van de school. Ook daarin is er geen structuur.”

Yoga live streaming

Online
Oedit die voor de Corona-pandemie vaak naar de ashram aan de Vierde Rijweg in Paramaribo ging, mist het sociaal contact enorm. “Er is nu een blokkade. Ik vind diensten en programma’s via internet niet interessant. Ik wil oogcontact kunnen maken met de spreker en de mensen om me heen.” Een ander obstakel is dat bepaalde groepen mensen niet via internet kunnen worden bereikt. “Niet iedereen beschikt over inter­netfaciliteiten en er zijn velen die niet kunnen omgaan met de opties om programma’s online te volgen”, deelt Sheikh-Alibaks zijn ervaring. Veel organisaties komen hun mensen tegemoet door niet alleen online, maar ook via de televisie en radiostations zendtijd te kopen. Hierdoor kunnen vooral ouderen die niet met internet kunnen omgaan, de programma’s volgen. Zo zond de Shri Sanatan Dharm Paramaribo Noord op Blauwgrond hun Navratri diensten in oktober online en via Sonal televisie uit. Dit werd door de trouwe mandirbezoekers, die vanwege Corona niet naar de tempel konden, gewaardeerd. Maar het kopen van zendtijd op televisie is geen goedkope optie. “Uiteindelijk komen we er niet onderuit en zullen we veel virtueel via internet moeten doen. Maar hiervoor moeten we ook de vaardigheden gaan ontwikkelen hoe online les te geven en een toespraak te houden. Corona is zo verrassend gekomen, dat we die skills niet goed hebben ontwikkeld”, zegt Sheikh-Alibaks.

Live streaming Bakana Lockdown Party

Live streaming
Een dienst die groots is gaan bloeien tijdens de Corona-pandemie is live streaming waarbij activiteiten via internet live kunnen worden gevolgd. Deze business heeft Radjen Ramlal van ‘surinamelivestreaming’ geen windeieren gelegd. “Je moet je voorstellen dat mensen graag aanwezig willen zijn bij vooral de uitvaart van een geliefde. Het luchtruim is gesloten en mensen kunnen niet afreizen uit het buitenland naar Suriname of omgekeerd. Live streaming biedt dan een uitkomst, zodat familie van heinde en verre toch de activiteiten kan bijwonen en het gevoel heeft erbij te zijn. Ik heb een geval meegemaakt waarbij een man in Suriname overleed. Zijn vrouw en kinderen waren in Nederland en konden niet afreizen. Weet je wat het betekent, dat ze toch alles hebben kunnen zien? Echt live streaming is een belangrijke optie in deze tijd.”

Live streaming door Radjen Ramlal

Ramlal vertelt dat de vraag voor live streaming vooral bij uitvaarten erg groot is. Die beslaan ruim 70% van zijn opdrachten gevolgd door 20% voor huwelijken en 10 % overige activiteiten zoals muziekoptredens. Door de grote vraag is Ramlal genoodzaakt geweest uit te breiden en meer te investeren.  “De techniek staat niet stil. Ik heb dagelijks gemiddeld drie opdrachten voor live streaming. Soms zijn mensen ziek en er wordt al gereserveerd voor als ze er straks niet meer zullen zijn.” Om de online dienst verder te professionaliseren, wil Ramlal de komende tijd ook de inhoud van zijn uitzendingen verbeteren. “Mensen die kijken moeten weten welke handelingen er plaatsvinden en wat de achtergrond ervan is. Als het bijvoorbeeld om een huwelijk gaat en de kanyádán (bruid wordt weggegeven) vindt plaats, dan zal er ingesproken uitleg zijn wat deze ceremonie inhoudt. Dit geldt ook voor uitvaarten waar bijvoorbeeld offerceremonies zoals de pindadán plaatsvinden. De mogelijkheid zal ook bestaan om ter plekke vragen te kunnen stellen aan aanwezigen op de locatie”, doet hij uit de doeken. Op dit moment kost een pakket voor ruim vier uren live streaming minimaal SRD 2000. Afhankelijk van hoeveel camera’s er moeten worden ingezet en de locatie waar de activiteit plaatsvindt, kan de prijs hoger komen te liggen.

Foto’s: Wandana Kuldipsingh-Oedit en Radjen Ramlal

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.

Meer
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Religie & Levenswijze, Suriname
Geen Reacties

ChietSana Foundation Nederland en Suriname

donderdag, 14 januari 2021 by Redactie Hindorama

De ChietSana Foundation Nederland en Su­ri­name is een stichting die zich inzet voor hulpbehoevenden in Su­riname zoals kindertehuizen, bejaardentehuizen, scho­len en particulieren.
Door deze stichting is het boek Je bent niet alleen van de Surinaams-Javaanse schrijfster Ngatidja Padji (schrij­vers­naam is Ana-Ku Ngalimoen) uitgebracht waarvan de opbrengst ten goede komt van de ChietSana Foundation.
Je bent niet alleen is een spannend en waargebeurd verhaal over vergeving binnen een relatie. De echt­genoot zocht zijn plezier buiten. Dit kwam aan het licht toen zijn vriendin zich kenbaar maakte met zijn buitenechtelijk kind. Zijn vrouw nam de schuld op zich en stelde zich de vraag: hoe nu verder? De schrijfster heeft het boek geschreven voor alle vrouwen. Ze wil hen hiermee een hart onder de riem steken.

Chietra Bahora

Met de verkoop van dit boek wil de ChietSana Foundation Nederland en Suriname twee vlie­gen in één klap slaan: vrouwen in verdrietige omstandigheden moed inspreken en de mens in nood een helpende hand bieden. Bij aankoop van dit boek hebt u iemand in nood geholpen en bent u verzekerd van een mooi boek over vergeving.

Het boek Je bent niet alleen is te bestellen via info@chietsana.com. Of maak het bedrag van 20 euro (incl. verzendkosten) over o.v.v. NAW gegevens op het rekeningnummer NL12 ABNA 0529516845.

Voor meer informatie:  www.chietsana.com of facebookpagina https://www.facebook.com/ChietSana-Foundation-Nederland-Suriname-748413098565879/ 

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.

Meer
  • Published in CULTUUR, Korte berichten, NIEUWS, Taal & Literatuur
Geen Reacties

Uit de diaspora: Nieuwtjes en Wetenswaardigheden

woensdag, 13 januari 2021 by Redactie Hindorama
Sudhier Nannan en Henk Mohabier winnen de prestigieuze fotoprijs Treasure Award
Gepost op FB (12 januari 2021)

Picapics.nl & 808GFX Studios, de bedrijven van Nannan en Mahabier, beginnen 2021 goed met het winnen van een Treasure Award van viewbug.com Viewbug is een plek om geïnspireerd te worden, erkenning te krijgen en waar creativiteit internationaal wordt beloond. Wij zijn erg trots en bescheiden om deze erkenning en foto­grafieprijs te ontvangen.

Sudhier en Henk

Picapics.nl & 808­GFX Studios foto­gra­feren en ont­­werpen voor wed­dings, tijd­schrif­ten, reclame­bureaus, shops en verschil­lende grote inter­nationale merken. Onze ruime ervaring met deze grote verscheidenheid aan op­dracht­gevers gebruiken wij om allerlei klanten van beeld te voorzien. Wij leveren content die verkoopt en die van gro­te waarde is voor onze klanten.

Suriname
Uit: Ricky W. Stutgard, De eerste Surinaamse sport­encyclopedie (1893-1988). Gepost op FB Community First Hindustani Diaspora Music & News Group (11 januari 2021) door: Fayz Sharman Amirkhan 

‘De Surinaamse Tijger’

Jhinkoe-Rai Ambikaper­sad, (geb. 9 februari 1927) startte officieel zijn wor­stel­loop­baan op 15-jarige leeftijd. Onder het wakend oog van zijn vader en oom, die zelf uitstekende wor­stelaars wa­ren, genoot de jonge Ambi­kapersad in snel tem­po de nodige wor­stellessen.

Zijn zeer bijzondere aanleg voor deze tak van sport deed hem in afzienbare tijd uitgroeien tot een klasse-worstelaar. Worstelaars als Oesman, Niamut, Boedjoen en Rozenstruik hadden hun handenvol als zij het tegen hem op moesten nemen. Zo kwam hij op 3 mei 1953 uit tegen Oesman Imandi. Oesman won de eerste ronde, maar zowel de tweede als de derde ronde eindigde onbeslist.

Jhinkoe-Rai Ambikapersad Foto De Ware Tijd

Een ander groot gevecht van Ambikapersad vond op 28 juni 1959 plaats, hij kwam toen uit tegen Samson, kampioen van West-Indië, die wel 25 kg zwaarder was. Nadat de gevechten van Oesman en Tiemal tegen Samson in een draw eindigden, zag Ambikapersad kans de kampioen van West-Indië op zijn rug te krijgen en dit gevecht in zijn voordeel te beslechten. Hij werd ook de enige Surinaamse worstelaar die een toch heeft kunnen scoren op de bekende Nederlandse worstelaar Ab Rosbach.

Andere buitenlandse worstelaars die hij ook versloeg waren Pedrovan Brazilië, Diaccavan Trinidad, Schioper van Holland en Flying Tiger van Trinidad. Vanwege zijn zeer agressievestijl van worstelen kreeg hij al gauwde bijnaam van de ‘Surinaamse Tijger’.

In het jaar 1979 nam hij afscheid van de actieve deel­name aan deze tak van sport.

Lees meer: Topworstelaar Jhinkoe-Rai Ambikapersad

Hoe het komt dat wij in Suriname links verkeer hebben

Gepost op FB Community First Hindustani Diaspora Music & News Group (10 januari 2021) door: Aarti Badri 

In 1910 werd de eerste auto in Suriname ingevoerd door een Guyanees die een auto als een kermisattractie wilde gebruiken. Iedereen kon voor Sf 2,50 een ritje van een kwartier maken. Deze Guyanees was in Guyana gewend links te rijden en reed dus ook in Paramaribo links. Mensen die daarna auto’s invoerden, namen die gewoonte over en zodoende ontstond links verkeer hier. Toen de rijverordening in 1916 werd ingevoerd, sloot men zich gemakshalve aan bij de gewoonte die toen al ingeburgerd was.

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.

Meer
  • Published in BIBLIOTHEEK, Korte berichten, NIEUWS
Geen Reacties

Tentoonstelling Surinaamse School – Schilderkunst van Paramaribo tot Amsterdam in het Stedelijk Museum Amsterdam – Dr. Hans Ramsoedh

zondag, 10 januari 2021 by Redactie Hindorama

Musea in Nederland zijn nog steeds witte bolwerken. Het betekent dat werken van kunstenaars van kleur en niet-westerse kunst in hun collectie onderbelicht zijn. Sinds 12 december is de tentoonstelling Surinaamse School. Schilderkunst van Paramaribo tot Amsterdam te zien in het Stedelijk Museum Amsterdam.
Tegen de achtergrond van het racismedebat in Nederland in de afgelopen jaren wil het Stedelijk Museum de blik op kunst verbreden, inclusiever en meerstemmiger worden. Het wil dit doen door in de collectie de blik te verruimen op regio’s die in het verleden niet of te weinig tot de aandachtsgebieden van het museum behoorden. De directeur van dit museum verklaarde in een interview tussen 2021 en 2024 een quotum te zullen hanteren: tenminste de helft van het aankoopbudget zal gaan naar kunst van kunstenaars van kleur en kunstenaars van de buiten West-Europa en Noord-Amerika. Met de tentoonstelling Surinaamse School wil het Stedelijk Museum een blinde vlek inkleuren.

In deze tentoon­stel­ling is het werk van vijfendertig Suri­naam­se kun­st­enaars uit de periode 1910–1985 te zien waarin zij een rol hebben gespeeld. Naast schil­derkunst, het medium waarmee kunstenaars hoofdzakelijk experimen­teren, is er fotografie, grafisch werk, werk op papier en documentatiemateriaal te zien. Suriname kent geen beeldend kunstmuseum. Via een breed netwerk van particuliere verzamelaars werden er zo’n honderd werken van deze kunstenaars in bruikleen genomen. Ook hangt in de tentoonstelling kunst uit de staatscollectie van Suriname en de collectie van de Surinaamse Bank.

Zaalopname Surinaamse School

Surinaamse School verwijst niet naar het bestaan van een typisch Surinaamse stijl maar naar de letterlijke scholing van kunstenaars in Suriname. Hoewel er specifieke thema’s en narratieven ten grondslag liggen aan de 20e-eeuwse Surinaamse schilderkunst, is van groepsvorming geen sprake. Surinaamse School is dan ook niet bedoeld om Surinaamse schilders als kunsthistorische stroming te presenteren. De opzet van de tentoonstelling is om de Surinaamse beeldende kunst, gezien vanuit Nederland, een waardig podium te bieden door de samenhang én dynamiek in het werk van verschillende generaties schilders te laten zien.

In deze tentoonstelling komen dan ook allerlei stijlen voorbij: van expressionisme, realisme tot symbolisme. In de chronologisch-thematische insteek van de ten­toonstelling staan terugkerende genres en onderwerpen aan bod zoals de verbeelding van de eigen geschiedenis, spiritualiteit en het alledaagse leven tot abstracte experimenten en maatschappelijke ver­ande­ringen. Het is met andere woorden een viering van Surinaamse schilderkunst in al haar verscheidenheid en diepgang. Surinaamse pioniers die een grote stimulans zijn geweest voor andere kunstenaars krijgen bijzondere aandacht omdat de ontwikkeling van het kunst­(vak)onderwijs van grote invloed is geweest op de professionalisering van de kunstbeoefening, en daarmee op de ontwikkeling van de schilderkunst in Suriname.

Nola Hatterman

Belangrijke aandacht in deze tentoonstelling gaat uit naar Nola Hatterman (1899-1984) die  een belangrijke rol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van de beeldende kunst in Suriname. In de jaren dertig raakte zij bevriend met Surinamers die toen in Nederland woonden. Haar portretten van zwarte mannen waren in die jaren een eyeopener omdat ze geen karikaturen waren maar realistische schilderingen. Haar meest bekende schilderij is Op het terras uit 1930: een schilderij van een deftige, zwarte heer die zich laaft aan koel Amstelbier, een portret van de Surinaamse trompettist Louis Drenthe (1903-1990). Op het terras was oorspronkelijk bedoeld als opdracht van Am­stel­brouwerij om een deftige heer te schilderen die op een terras een glas Amstelbier drinkt. Hatterman schilderde een deftige, zwarte heer. Dat was echter niet de bedoeling! Geschrokken zag Am­stel­brouwerij vervolgens af van de aankoop vanwege de zwarte huidskleur van het model. Via allerlei omwegen kwam dit portret uiteindelijk terecht in de collectie van het Stedelijk. Het wordt nu beschouwd als topstuk van dit museum en is er permanent te zien.

Nola Hatterman, ‘Louis Richard Drenthe / Op het terras’, 1930, olieverf op doek. Collectie Stedelijk Museum Amsterdam

Hattermans huis in Amsterdam werd een ont­moe­tingsplaats voor Surinamers (met name van Surinaamse nationalisten) die ze portretteerde. Ze vereenzelvigde zich met hun strijd voor onaf­hanke­lijkheid en emigreerde in 1953 naar Suriname waar zij een kunstopleiding opzette. Haar talentvolle leerlingen vertrokken naar Europa om aan een kunstacademie verder te leren. Deze leerlingen zouden zich na terugkeer in Suriname afzetten tegen de figuratieve kunst die Hatterman propageerde. Zij had weinig op met abstracte kunst en bleef haar hele leven lang het realisme propageren. Hatterman vond dat haar leerlingen de schoonheid van Suriname en zijn inwoners moesten verbeelden.  Haar leerlingen waaronder Jules Chin A Foeng, die hun studie in Nederland en de VS hadden vervolgd wilden verder. Zij vonden Hattermans stijl ouderwets en haar focus eenzijdig  gericht op Black is beautiful. In de optiek van Chin A Foeng bleef Hatterman door haar Nederlandse achtergrond ook een koloniaal aura met zich mee torsen. Het kwam dan ook tot een ware ‘schoolstrijd’ tussen Chin A Foeng en Hatterman. Chin A Foeng richtte in de jaren zestig een concurrerende Surinaamse kunstschool op. Ver­schil­lende Surinaamse kunstenaars die op de expositie in het Stedelijk te zien zijn kregen van Hatterman hun eerste lessen. Na haar overlijden werd de Nola Hatterman Art Academy opgericht. Hierdoor kreeg Suriname een sterke, zelfbewuste kun­ste­naarsgemeenschap.

In Nederland overheerst inmiddels ambivalentie bij het levenswerk van Hatterman. Enerzijds met waardering en anderzijds worden er in het huidige postkoloniale debat ook vraagtekens gezet bij haar positie. Wat is of kan de rol van (witte) Nederlanders en Nederlandse instituties zijn in de dekolonisatie van Surinaamse kunst?
Op deze tentoonstelling zijn ook werken te zien van Wim Bos Verschuur, tekenleraar op de middelbare en kweekschool in Suriname. Bos Verschuur was een nationalist en de geestesvader van de Baas-In-Eigen-Huis-Beweging (streven naar autonomie van Suriname) gedurende de oorlogsjaren in Suriname. Zijn teken­lessen gingen meer over de politiek in Suriname en dan over tekenen zelf.

Wim Bos Verschuur, Rijst, Wittie Boitie, De Goede Verwachting, datering onbekend, olieverf op doek.

In dertien expositieruimtes zijn werken van de volgende kunstenaars te zien: Armand Baag; Wim Bos Verschuur; Robert Bosari; Jules Chin A Foeng; Frank Creton; Augusta en Anna Curiel; Felix de Rooy; Robbert Doelwijt; Wilgo Elshot; Ron Flu; Rudi Getrouw; Leo Glans; Eddy Goedhart; Nola Hatterman; Soeki Irodikromo; Rihana Jamaludin; Jean Georges Pandellis; Rinaldo Klas; Noni Lichtveld; Hans Lie; Guillaume Lo-A-Njoe; Nic Loning; Rudy Maynard; Jacques Anton Philipszoon; George Ramjiawansingh; Stuart Robles de Medina; George Gerhardus Theodorus Rustwijk; Cliff San A Jong; Gerrit Schouten; Govert Jan Telting; Quintus Jan Telting; René Tosari; Erwin de Vries; Paul Woei; Leo Wong Loi Sing.

De historische collectie van de musea in Nederland omvat slechts een aantal werken van Surinaamse kunstenaars. Het betekent echter niet dat Surinaamse kunstenaars volledig zijn genegeerd in Nederland. In 1996-1997 was er een grote tentoonstelling over hedendaagse kunst uit Suriname in het Stedelijk Museum (Twintig jaar beeldende kunst in Suriname, 1975–1995) en de huidige tentoonstelling Surinaamse School kan worden gezien als de langverwachte opvolger van die in 1996-1997.

Paul Woei, Portret Karsimen, 81 jr., 1991, krijt op papier.

In haar column in de Volkskrant (17 december 2020) kwalificeerde de columniste Elma Drayer het streven van het Stedelijk Museum om inclusiever en meerstemmiger te zijn als ‘modieus BLM-gewauwel’ (BLM=Black lives matter). Dat mag wel zo zijn, feit is wel dat de opstelling van het Stedelijk Museum kan worden beschouwd als een sprong voorwaarts aangezien de op modernisme gerichte witte Nederlandse kunstwereld nog steeds kwaliteitsnormen hanteert waardoor voor kunstenaars van kleur de toegangspoorten gesloten blijven. De opstelling van het Stedelijk Museum verdient dan ook navolging door andere musea. Zowel in Nederland als in Suriname heeft niemand de kunstwerken in de tentoonstelling Surinaamse school ooit bij elkaar gezien. Dat maakt deze tentoonstelling dan ook bijzonder. Voor Surinamers zal deze tentoonstelling een feest van herkenning zijn.

Ron Flu, Bidvrouwtjes in de Palmentuin, 1964.

Stedelijk Museum Amsterdam: Tentoonstelling Surinaamse school. Schilderkunst van Para­ma­ribo tot Amsterdam. 12 dec. 2020 t/m 31 mei 2021.

Belangrijk: Vooralsnog zijn musea in verband met de corona­maatregelen ge­slo­ten. Na heropening dient een bezoek aan het Stedelijk Museum vooraf op de site een tijdslot (bezoekdag en –tijd) gereserveerd te worden (stedelijk.nl).

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.

Meer
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS
Geen Reacties
  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5

Zoeken

  • EN | Colofon | Adverteren [About us]
  • Gebruikersvoorwaarden
  • Privacy- en cookiebeleid
  • Contact | e-mail: info@hindorama.com

Schrijf je in voor onze Hindorama Nieuwsbrief

Door u in te schrijven voor onze GRATIS NIEUWSBRIEF blijft u op de hoogte van de meest recente informatie.

https://youtu.be/1f2v0db5gao
Hindorama

© 2021 Sampreshan/Hindorama | Alle rechten voorbehouden. | All rights reserved.

TOP