Aankomende Tweede Kamerverkiezingen Maak kennis met Kavish Bisseswar
Ik ben Kavish Bisseswar, kandidaat-Tweede Kamerlid namens de Partij van de Arbeid op plek 14. Ik ben 27 jaar oud en ik kom uit Den Haag. Momenteel ben ik als diplomaat werkzaam voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken en vertegenwoordig ik Nederland in het buitenland. Zo heb ik een tijdje in India gewoond en gewerkt, wat een geweldige ervaring was. In India herkende ik veel van de cultuur die ik ook van huis uit heb meegekregen, alhoewel je altijd een buitenstaander zult blijven. De afgelopen jaren was mijn standplaats Peking, de hoofdstad van het immens grote China. In zowel India als China waren jonge mensen optimistisch over de toekomst, iets wat ik heel inspirerend vond.
Voor de aankomende Tweede Kamerverkiezingen sta ik voor de PvdA op plek 14, een heel verkiesbare plek. Ik ben overtuigd PvdA-er omdat de partij strijdt tegen onrecht, ongelijkheid en achterstelling. Ik sta voor een wereld waarin iedereen een kans krijgt en je een steuntje in de rug krijgt als het even tegenzit, waar je ook vandaan komt. Dat drijft mij ook om de politiek in te gaan. Al vroeg zag ik om me heen wat armoede en achterstelling met kinderen kunnen doen. Ik zag hoe sommige klasgenoten opgroeiden met weinig geld, weinig ondersteuning van hun ouders en in een wijk met te weinig voorzieningen.
En in ons land bepaalt je afkomst te vaak je toekomst: sollicitatiebrieven van Rajesh of Anjani belanden veel vaker in de prullenbak dan van Arthur of Sanne. En kinderen in wijken als de Schilderswijk in Den Haag en in Rotterdam-Zuid krijgen minder kansen dan de kinderen in Benoordenhout.
Dat wil ik veranderen! Op 17 maart staan we voor de keuze: willen we een eerlijker Nederland of willen we een Nederland van ieder voor zich? Willen we een Nederland waar de overheid mensen als vijanden ziet of een overheid die mensen helpt? En willen we een Nederland waarin iedereen meetelt of een land waarin alleen de rijke bovenklasse wordt gesteund?
Ik wil me inzetten voor een eerlijker Nederland en mensen een stem geven die het gevoel hebben dat ze niet gehoord worden. Ik wil me inzetten voor een overheid die weer naast de mensen staat en iedereen mee laat tellen. Ik wil mijn eigen ervaringen gebruiken om misstanden effectief aan te pakken. Ik weet wat het is om op te groeien in een omgeving die mensen achterstelt en weinig kansen geeft. Waar je wordt aangekeken op je afkomst. Met deze ervaring wil ik de Tweede Kamer in, juist om me in te zetten voor mensen die niet worden gehoord en gezien.
Ik ben trots op mijn Surinaams-Hindostaanse afkomst. Hard werken, inspiratie en toewijding heb ik van mijn ouders en familie van kinds af meegekregen. Dit neem ik ook mee naar de Tweede Kamer, waar de diversiteit nog steeds achter blijft. Als Tweede Kamerlid ben je uiteindelijk volksvertegenwoordiger en het is belangrijk dat iedereen zich herkent in de samenstelling van ons parlement.
De ideeën van de PvdA zullen de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap bij uitstek verder helpen: we maken ons allemaal zorgen over werk, wonen en onderwijs.
Werk
Velen van ons komen tegenwoordig nauwelijks meer aan een vaste baan. We gaan van uitzendcontract, naar flexcontract, naar nulurencontract. Dit biedt geen zekerheid, sparen is moeilijk en een huis kopen is voor velen van ons een onbereikbare droom. In coronatijd wordt de tegenstelling steeds scherper tussen mensen met vaste baan, een koopwoning en voldoende spaargeld en de groeiende groep mensen die moeite heeft het hoofd boven water te houden.
Daarom zal ik mij in de Tweede Kamer hiervoor inzetten:
- 100.000 nieuwe basisbanen in de publieke sector
- Het minimumloon verhogen naar 14 euro per uur en het minimumjeugdloon afschaffen vanaf 18 jaar
- Een werkgarantie instellen, waarbij je van ontslag naar een nieuwe baan wordt begeleid
- Een beloning geven aan werkgevers als ze mensen in vaste dienst nemen en bedrijven die dat niet doen extra belasten
Wonen
Ook een woning in de stad waar je werkt wordt voor veel van ons steeds moeilijker te betalen. En ook de rijen voor sociale huurwoningen zijn veel en veel te lang. De mensen die een stad een gezicht geven, de leraren, de politieagenten, de bloemisten, moeten kunnen wonen waar ze werken. Iedereen heeft recht op een betaalbare woning om in te wonen, niet om geld aan te verdienen.
Daarom zal ik mij in de Tweede Kamer hiervoor inzetten:
- Jaarlijks 100.000 nieuwe woningen bouwen
- Huren bevriezen tijdens de crisis
- Verlagen van de overdrachtsbelasting voor starters en verhogen voor beleggers
- Huisjesmelkers aanpakken
- Investeren in leefbare, gemengde wijken en segregatie in de steden tegengaan
Onderwijs
En ten slotte wil ik me hard maken voor het onderwijs. Goed onderwijs van de beste leraren biedt een basis voor heel je leven. Goed onderwijs moet voor iedereen beschikbaar zijn, ongeacht wie je bent, waar je woont of wat het inkomen van je ouders is. Dit geldt net zo hard voor basisonderwijs als voor omscholing op latere leeftijd. School is niet alleen een plek waar je leert, maar ook een plek waar je ontmoet en leert samenleven. Het onderwijs moet een lanceerplatform zijn met goedbetaalde, betrokken docenten die lesgeven aan diverse klassen waarin iedereen meetelt.
Daarom zal ik mij in de Tweede Kamer hiervoor inzetten:
- Investeren in onderwijspersoneel en onderwijs
- Extra investeren op plekken waar kinderen onderwijs het hardste nodig hebben
- Gratis kinderopvang
- Bijles gratis door de scholen beschikbaar stellen
- Het schooladviesmoment met twee jaar uitstellen
- Stagediscriminatie tegengaan door stagegarantie voor MBO-ers en HBO-ers te geven
Nederland is toe aan een andere, eerlijkere koers. De coronacrisis heeft naar boven gebracht wat veel mensen al langer voelen. Er is te veel verdeeldheid in ons land. Dingen die ons aan het hart gaan zijn scheefgegroeid. Het is voor te veel Nederlanders onzeker geworden. Er staat echt wat op het spel deze verkiezingen. Daarom vraag ik uw stem op 17 maart. Om Nederland te veranderen en u te vertegenwoordigen!
- Published in BIBLIOTHEEK, Korte berichten, Nederland, NIEUWS
Partnerkeuze en religie in India – Rajiv Malik
Voor koppels van verschillende kasten of religie die in India willen trouwen is de weg niet zo gemakkelijk, zelfs niet in dit tijdperk van high-tech dating, matchmaking apps en websites.
In Indiase gezinnen worden zelfs vandaag de dag een zeer groot aantal huwelijken gearrangeerd met de hulp van familieleden, familievrienden, traditionele koppelaars, krantenadvertenties en huwelijkswebsites. De meeste ouders en een groot deel van de samenleving zijn voorstander van gearrangeerde huwelijken die plaatsvinden binnen dezelfde kaste of religie waartoe de familie behoort.
De harde realiteit is dat zelfs in de huidige tijd huwelijken tussen personen van verschillende kasten en verschillende godsdiensten maatschappelijk nog niet worden geaccepteerd. Het kwaad van het kastesysteem is zo diepgeworteld dat het niet gemakkelijk kan worden uitgeroeid. In India is het huwelijk niet alleen een sociale verbintenis, het is een van de voor hindoes zeer belangrijke sanskárs (religieuze ceremonies die een overgangsfase in het leven benadrukken). Het huwelijk brengt niet alleen bruid en bruidegom samen, maar het wordt ook geacht twee families of clans te verenigen. Dat is de reden waarom interreligieuze huwelijken en huwelijken tussen kasten alleen slagen wanneer de ouders en families ervoor openstaan en zeer problematisch worden wanneer de families niet bereid zijn om de beslissing van hun kinderen om buiten de eigen kaste of religie te trouwen te aanvaarden.
De situatie is echter geleidelijk aan het veranderen. In de grote metropolen en in de stedelijke gebieden is er een opmerkelijke groei van het aantal huwelijken tussen verschillende kasten en geloof. Er zijn geen exacte cijfers beschikbaar over hoeveel huwelijken in de categorie gearrangeerd vallen of door de families worden gesteund en hoeveel huwelijken liefdeshuwelijken zijn die ook huwelijken tussen verschillende kasten en geloof omvatten. Grosso modo is het percentage gearrangeerde huwelijken vandaag de dag nog zeker ongeveer tachtig procent; slechts twintig procent zou in andere categorieën vallen. Als het gaat om interreligieuze huwelijken, kan op basis van wat oudere studies meer inzicht in statistieken worden gegeven.
Interreligieuze huwelijken in India
Uit een aantal studies van onderzoekswetenschappers is gebleken dat interreligieuze huwelijken een beperkte impact hebben op de samenleving als geheel. Studenten en docenten van het door de centrale overheid geleide International Institute for Population Sciences hadden bijvoorbeeld in 2013 een artikel gepresenteerd over interreligieuze huwelijken in India door gegevens te analyseren van de “Indian Human Development Survey data, 2005” [IHDS], een nationaal representatief onderzoek met meerdere thema’s onder 41.554 huishoudens in 1503 dorpen en 971 stedelijke gebieden in heel India. Hoewel er geen directe vraag was over interreligieuze huwelijken, heeft de studie de religieuze gezindheid van man en vrouw gebruikt om het aantal interreligieuze huwelijken te bepalen.
Uit de studie blijkt dat 2,21 procent van alle getrouwde vrouwen in de leeftijd van 15-49 jaar buiten de eigen godsdienst was getrouwd. Het percentage interreligieuze huwelijken is met 2,8 procent het hoogst bij de vrouwen van de leeftijdsgroep van15-19 jaar. Het percentage daalt naarmate de leeftijd bij het huwelijk toeneemt: 2,3 procent voor de leeftijdsgroep 20-24 jaar, 2 procent voor de leeftijdsgroep 25-29 jaar en 1,9 procent voor de leeftijdsgroep boven 30 jaar. Interreligieuze huwelijken komen het meest voor bij vrouwen in stedelijke gebieden (2,9 procent) tegen 1,8 procent op het platteland.
Uit de gegevens blijkt ook dat het aantal vrouwen dat buiten de eigen godsdienst trouwt het hoogst is onder christenen (3,5 procent). Sikhs komen op de tweede plaats met 3,2 procent, hindoes 1,5 procent en moslims 0,6 procent. Uit de gegevens blijkt echter niet om welke andere godsdienst het gaat. Punjab heeft het hoogste aantal gemengde huwelijken met 7,8%. Het hoge aantal wordt toegeschreven aan de enigszins vergelijkbare religieuze gewoonten en praktijken van het sikhisme en het hindoeïsme. Jharkhand met 5,7 procent en Andhra Pradesh met 4,9 procent hebben ook een hoog percentage gemengde huwelijken. Het laagste percentage gemengde huwelijken vinden we in Bengalen met 0,3 procent en in Rajasthan met 0,7 procent.
Kaste geen belemmering
Volgens Suman Taneja, een doorgewinterde koppelaarster en oprichter van Sindoor Matchmakers [https://sindoormatchmakers.wixsite.com/website], verandert het huwelijksscenario vandaag de dag zeer snel. De jeugd hecht meer belang aan talent en status van de toekomstige levenspartner dan aan kaste en familieachtergrond, de twee factoren die in het verleden overheersten toen de ouders de volledige controle over het huwelijk van hun kinderen hadden. Suman houdt zich al meer dan twee decennia bezig met huwelijksbemiddeling en behoort tot een familie die zich al in de jaren 1950 inzette voor huwelijkshervormingen. Haar grootvader van moeders kant, Lala Hukam Chand Bagga, die een Arya Samaj leider en yogaleraar was, had in de jaren vijftig een organisatie Vivah Sudhar Sabha opgericht die eenvoudige huwelijken zonder bruidsschat promootte en zich bezighield met huwelijken tussen verschillende kasten, wat in die tijd revolutionair was.
Vandaag de dag is het heel gewoon om in de profielen van meisjes en jongens te vermelden dat kaste geen belemmering is als het gaat om de keuze van hun levenspartners. Alleen al in Delhi zijn er volgens Suman meer dan 3000 huwelijksbureaus die goede zaken doen. Zij meent dat het aantal huwelijken tussen verschillende kasten fenomenaal toeneemt en dat in de komende tijden zowel dit soort huwelijken als interreligieuze huwelijken iets heel gewoons zullen zijn in de hindoegemeenschap. Volgens Suman zijn er veel koppelaars, waaronder zijzelf, die zich inzetten om koppels te vinden voor alle religies, kasten, leeftijden, status en budgetten. Koppelaars hebben het tegenwoordig drukker dan ooit vanwege de zeer hoge verwachtingen van de mensen en hun nooit eindigende zoektocht naar een perfecte levenspartner. Over het algemeen vragen de huwelijksbureaus een inschrijfgeld dat varieert van 5.000 tot 50.000 roepies. Er zijn anderen die een bepaald percentage van de totale kosten van het huwelijk als hun commissie nemen. Tegenwoordig kost een groot aantal huwelijken tussen de 1 en 20 crores (1 crore = 10 miljoen roepies). De koppelaars rekenen één percent van het aan het huwelijk besteden geld als hun commissie. Het is een vrij lucratieve zaak.
Over haar eigen stijl van werken zegt Suman: “Bij elk profiel waaraan ik werk, behandel ik de persoon als mijn eigen kind. Ik bezoek persoonlijk gezinnen om hun beweringen over banen, zaken en eigendom te verifiëren. Matchmaking is voor mij meer een passie dan een beroep.” Interessant is dat haar eigen zoon en dochter beiden zelf hun respectieve levenspartners hebben gevonden. Haar zoon is getrouwd met een Frans meisje en haar dochter is buiten de eigen kaste getrouwd.
Vandaag de dag zien we naast de matchmaking-industrie, wereldwijd en ook in India een groot aantal dating apps, matchmaking apps en websites die samen een miljardenindustrie vormen. Deze helpen veel personen die oprecht op zoek zijn naar zielsverwanten om gemakkelijk in contact te komen met degenen met wie hun huwelijk misschien al in de hemel was gesloten. Anderzijds zijn er apps en websites die door niet-gouvernementele organisaties en maatschappelijke instanties worden gemaakt voor de veiligheid van koppels die een huwelijk buiten hun eigen kaste of religie aangaan en hulp nodig hebben om zich te beschermen tegen de toorn van de families en gelederen uit de samenleving die dergelijke huwelijken niet goedkeuren. In sommige gevallen gaan hun eigen families namelijk over tot geweld tegen dergelijke paren, in sommige extreme gevallen zelfs leidend tot gruwelijke moorden op onschuldige geliefden in naam van eerwraak.
Ervaringen van koppels
Riya, die met Rahul trouwde: “Ik had nooit gedacht dat ik het lef zou hebben om met een man buiten mijn kaste te trouwen. We hebben allebei grote moeilijkheden en obstakels moeten doorstaan. Onze families hielden op ons te steunen, emotioneel en financieel. In het eerste jaar van ons huwelijk moesten we zelfs in een kleine kamer wonen. Als ik er nu aan terugdenk, was het een erg trieste situatie.”
Sakshi trouwde ook buiten de eigen kaste: “Trouwen met mijn man [Ravindra] was alsof ik mijn horizon verbreedde waarvan ik niet eens wist dat die bestond. Natuurlijk moesten we letterlijk ons mannetje staan en met mijn broers vechten op het moment dat we aankondigden dat we zouden trouwen. We zijn allebei gekwetst in het proces, maar het was het waard.”
Hariwant: “Ik trouwde met mijn vriendin [Rupali] uit een dalit familie [laagste kaste] kwam. Het was moeilijk. Mijn ouders weigerden haar te accepteren, ook al was haar familie financieel stabiel en zelfs, goed. Kaste plakt een verschrikkelijk label op mensen. Het is nu meer dan 5 jaar dat wij niet met onze ouders hebben gesproken.”
Sirish die met Meghna trouwde was een van de gelukkigen. Hij vertelt: “Ik kan zeggen dat ik misschien een van de weinige gelukkigen was wiens interreligieus huwelijk niet zo’n probleem was. Ook al was het niet gemakkelijk, het was ook niet al te moeilijk. Onze families waren allebei geschoold en ruimdenkend, dus ze begrepen het toen we na een verliefdheid met elkaar wilden trouwen.”
Modernisering leidt tot toenemende acceptatie
Het is wellicht moeilijk te begrijpen dat een kaste of geloofsovertuiging in de weg kan staan van twee volwassenen die van elkaar houden en die volgens de grondwet en andere wetten van het land bevoegd zijn om te trouwen. India is echter traditionele samenleving met tamelijk starre kaste- en religieuze systemen die in de afgelopen eeuwen een belangrijke rol hebben gespeeld bij de selectie van huwelijkspartners. Als gevolg van deze eeuwenoude tradities is het voor de overgrote meerderheid van de Indiërs altijd moeilijk geweest om te denken aan een huwelijk met i emand van buiten hun kaste en religie.
Ondanks het enigszins sombere scenario dat heerst door het gebrek aan volledige harmonie tussen de twee grote religies van India (hindoeïsme en islam), en ook door de kaste-kloof in de hindoe-maatschappij, neemt de maatschappelijke acceptatie van interreligieuze en kaste-overschrijdende huwelijken in de praktijk toe. Naarmate het onderwijsniveau en de mate van modernisering en sociaal-economische ontwikkeling toenemen, gaan steeds meer Indiase jongeren voor dit soort huwelijken. Naarmate meer en meer vrouwen een opleiding volgen en werken, komen zij in de loop van hun carrière met een groot aantal mannen van diverse achtergronden in contact. Zo ontstaat de mogelijkheid van een verbintenis tussen jongeren die tot verschillende kasten en religies behoren, zoals dat vroeger nooit gebeurde. In een dergelijke situatie zijn liefdeshuwelijken tussen jongens en meisjes van verschillende kasten en godsdiensten onvermijdelijk en ook al zouden de ouders en de maatschappij dit soms niet van harte toejuichen, zij zullen gedwongen zijn dergelijke huwelijken te aanvaarden wanneer de grondwet en de wetten van het land op grote schaal dergelijke minnaars en paren gaan beschermen. Alle huwelijken kunnen in India worden geregistreerd op grond van geldende wetgeving, zoals de Hindu Marriage Act van 1955, de Muslim Marriage Act van 1954 of op grond van de Special Marriage Act van 1954. Het is de plicht van de rechterlijke macht om ervoor te zorgen dat de rechten van zowel de man als de vrouw in al deze soorten huwelijken worden beschermd.
Liefdesjihad legt extra druk op hindoe-moslim relaties
Een kwestie die grote druk legt op de acceptatie van hindoe-moslim huwelijken is de discussie over het bestaan van concepten als “liefdesjihad”, die gebaseerd zijn op het idee dat moslimmannen heel bewust hindoevrouwen benaderen met het doel hen tot de islam te bekeren. Daartoe zetten zij middelen in als verleiding, het veinzen van liefde, misleiding, zelfs ontvoering en uithuwelijking. Deze liefdesjihad zou deel uitmaken van een bredere oorlog van de moslims tegen India, een soort georganiseerde internationale samenzwering om India uiteindelijk te overheersen door middel van bevolkingsgroei.
Deze zeer omstreden kwestie heeft het afgelopen jaar veelvuldig de voorpagina’s gehaald, toen verschillende door de BJP (Bharatiya Janata Party) geregeerde deelstaten wetten hebben aangenomen die religieuze bekeringen met het oog op het huwelijk verbieden, terwijl andere deelstaten voornemens zijn met soortgelijke wetten te komen. De aangenomen wetten zijn nog niet definitief. Het Hooggerechtshof van India heeft er onlangs mee ingestemd de geldigheid van dergelijke wetten van de deelstaten te onderzoeken. Maatschappelijke activisten en ngo’s hebben voor de rechter de grondwettigheid aangevochten van de Uttar Pradesh Prohibition of Unlawful Religious Conversion Ordinance, 2020 en de Uttarakhand Freedom of Religion Act, 2018, die religieuze bekeringen bij interreligieuze huwelijken reguleren. Er wordt onder andere gesteld dat de bepalingen van deze wetten voorafgaande toestemming van de regering vereisen om te trouwen, wat als een zeer negatieve, onderdrukkende ontwikkeling wordt gezien.
Bevindingen van een opiniepeiling die werd uitgevoerd door de prestigieuze mediagroep India Today geven aan dat 54 procent van de respondenten ervan overtuigd is dat de liefdesjihad een samenzwering is om hindoevrouwen tot de islam te bekeren. Slechts 36 procent was van mening dat een dergelijk complot niet bestaat. In de orthodoxe hindoesamenleving waar huwelijken tussen kasten en geloofsovertuigingen in het algemeen lange tijd niet op prijs werden gesteld, maakt dit nieuwe concept van de liefdesjihad het toch al complexe scenario nog ingewikkelder.
De kloof tussen de twee grote religieuze gemeenschappen in India, hindoes en moslims, die altijd al onder spanning heeft gestaan nadat het land in 1947 werd opgedeeld, wordt door de liefdesjihad helaas vergroot met allerlei vormen van intolerantie als gevolg. Het is deels te wijten aan dit fenomeen dat er controverses waren in verband met een juwelenreclame van het bekende merk Tanishq waarin een moslimfamilie wordt getoond die zich zeer liberaal toont tegenover de hindoeschoondochter. Volgens veel hindoeorganisaties en politieke leiders weerspiegelde dit geen correct beeld van de realiteit ter plaatse. Ook het filmen van kusscènes in de Netflix-serie A Suitable Boy, van een moslimjongen en een hindoemeisje met op de achtergrond een tempel waar bhajans (religieuze liederen) worden gezongen, stuitte op hevig verzet van de hindoe-hardliners. Hindoes klagen dat reclame- en filmmakers altijd zeer voorzichtig en sensitief te werk gaan als het om andere godsdiensten dan het hindoeïsme gaat. Ten aanzien van hindoes permitteren ze zich veel. Zo worden hindoes vaak in een slecht daglicht gesteld en worden hun rakende zaken behandeld zonder zich om hun culturele en religieuze gevoeligheden te bekommeren. Men vindt dat dit moet ophouden en dat alle godsdiensten met evenveel respect en gevoeligheid worden behandeld.
India Love Project
Er is een aantal ngo’s dat in heel India geliefden helpt die problemen ondervinden bij het aangaan van een huwelijk buiten de eigen kaste of godsdienst. Daarnaast is er een India Love Project gestart, dat gebruik maakt van de kracht van sociale media om te praten over de ervaringen van koppels, hun succesverhalen, hun beproevingen en tegenslagen. Het India Love Project op Instagram en Facebook wordt omschreven als “een viering van interreligieuze/intercaste liefde en saamhorigheid in deze verdeeldheid zaaiende, met haat gevulde tijden.”
De boodschap is dat liefde geen grenzen van kaste en religie kent. Hoe hard de strijd ook is, uiteindelijk wint de liefde het. Bittere tegenstand, geweld en zelfs fatale interventies zijn aan de orde van de dag in veel hindoe-moslim huwelijken. Maar wanneer de kracht van de liefde zegeviert, kan geen enkele hindernis een liefdesverhaal tegenhouden! Veel van dergelijke verhalen van ware liefde zijn prachtig en krachtig geportretteerd in enkele van de Bollywoodfilms, waaronder Gadar, Veer-Zaara, Bombay, Pinjar en Mr and Mrs Iyer, om er maar een paar te noemen.
Liefdeshuwelijk in het oude India
In deze tijd kennen we allemaal Valentijnsdag. Deze dag wordt ook groots gevierd door de stedelijke Indiase jeugd. Het zou goed zijn als de hedendaagse jeugd ook wordt voorgelicht over het gandharva huwelijk, een van de acht klassieke vormen van het hindoehuwelijk, die voorkomt in de oeroude Rig Vedische literatuur. Deze oude huwelijkstraditie was gebaseerd op wederzijdse aantrekkingskracht tussen twee mensen, zonder rituelen, getuigen of deelname van de familie. Het huwelijk tussen koning Dushyanta en Shakuntala was een historisch gevierd voorbeeld van een Gandharva liefdeshuwelijk. Zelfs in de Mahabharat werd de verbintenis tussen Bheem en Hidambaa aanvaardbaar geacht volgens de principes van het gandharva-huwelijk. Tot slot, zijn hier de woorden van Rishi Kanva, de pleegvader van Shakuntala, die het volgende zei over het gandharvahuwelijk: “Het huwelijk van een verlangende vrouw met een verlangende man, zonder religieuze ceremonies, is het beste huwelijk.”
Foto’s: Indian Express, Sindoor Matchmakers, BBC en Indian Love Project
Vertaling: Sampreshan/Hindorama (info@hindorama.com)
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, LIFESTYLE, NIEUWS
For couples going for inter caste and inter religion marriages in India, the path is not so easy even in this era of hi tech dating, matchmaking apps and websites – Rajiv Malik
In India even today a very large number of marriages are arranged by the families with the help of relatives, family friends, traditional match makers, newspaper ads and matrimonial websites. Most of the parents and large part of the society are in favor of arranged marriages which take place within the same caste or religion to which the family belongs.
The stark reality of India is that even in today’s times marriages between different castes and different religions are not a socially acceptable proposition. The evil of caste system is so deeply rooted that it cannot be easily eradicated. In India marriages are not just regarded as a social institution but they are a part of one of the very important sanskars of the Hindu society. Marriage in the Hindu society not only brings together just the bride and groom but it is supposed to unite two families or clans. That is the reason inter religious and inter caste marriages succeed in the cases where the parents and families are open to it and become highly problematic and challenging where the families are not willing to accept the decision of their children to marry out of their own caste or religion.
However for sure the situation is gradually changing and at least in the major metropolitan cities and in urban areas there has been a remarkable growth in inter caste and inter faith marriages. There are no authentic figures available on how many marriages in India are love marriages which include inter caste and inter faith marriages and how many fall in the category of arranged or are assisted by the families. Broadly speaking even today in terms of percentage around eighty percent marriages would be arranged and only twenty percent would fall in other categories. Fortunately, I did come across an old study the interesting details of which are being presented below to give a better idea in terms of statistics.
Studies conducted to find out about the impact of interfaith marriages in India
A number of studies conducted by research scholars have found that interfaith marriages have limited impact on society at large. For instance, students and faculty of the Central Government run International Institute for Population Sciences had presented a paper on interfaith marriages in India in 2013 by analysing data from the “Indian Human Development Survey [IHDS] data, 2005” to explore the extent of mixed marriages in India.
The Indian Human Development Survey 2005 [IHDS] is a nationally representative, multi topic survey of 41,554 households in 1503 villages and 971 urban neighborhoods across India. Though there was no direct question on inter-religious marriage, the paper has taken the religious affiliation of husband and wife to find the number of inter faith marriages.
The study suggests that 2.21 percent of all married women between the age of 15-49 had married outside their religion. The proportion of inter religious marriages is highest at 2.8 per cent among the women of the young age group [15-19] than other age groups which decrease with increasing age at marriage with 2.3 percent for those in the age group 20-24, 2 percent for 25-29 and 1.9 per cent for those above 30. Interreligious marriages are greater among the women living in the urban areas at 2.9 per cent compared to 1.8 per cent for rural areas.
The data also revealed the prevalence of women marrying outside their faith is the highest amongst Christians with 3.5 percent of women having mixed marriages. Sikhs come second at 3.2 per cent, Hindus 1.5 per cent and Muslims 0.6 per cent. The data however , does not show the religion which the women are marrying into.
Punjab has the highest mixed marriages at 7.8 per cent. The high number is attributed to the somewhat similar religious customs and practices followed by Sikhism and Hinduism. Jharkhand at 5.7 percent and Andhra Pradesh at 4.9 percent also have a high proportion of mixed marriages. The lowest percentage of mixed marriages are in Bengal at 0.3 percent and Rajasthan 0.7 percent.
Most of the profiles of marriage aspirants I get mention – “caste no bar”, says seasoned match maker Suman Taneja
In an interview to Hindorama, Suman Taneja, a seasoned matchmaker and founder of Sindoor Matchmakers [https://sindoormatchmakers.wixsite.com/website] said that today the marriage scenario is changing very fast and the youth is giving more importance to talent and status of the would be life partner over and above the caste and family background which were the two factors that dominated in the past when parents were in full control of their marriages.
Suman has been in the business of match making for over two decades and belongs to a family which worked for marriage reforms wayback in the 1950’s. She said her maternal grandfather Lala Hukam Chand Bagga, who was an Arya Samaj leader and a yoga teacher had founded an organisation Vivah Sudhar Sabha in fifties which promoted simple weddings with no dowry and dealt in inter caste marriages which was quite a revolutionary idea in those times.
According to Suman today it is very common for the profiles of girls and boys mention – caste no bar when it comes to selection of their life partners. She said that in Delhi alone there are over 3000 marriage bureaus doing roaring business. Suman feels the number of inter caste marriages is going up phenomenally and in the times to come both inter caste and inter faith marriages will be something very common in the Hindu community. According to Suman there are a lot of matchmakers including her who work for providing matches for all religions, castes, ages, status and budget. She goes on to say that today the matchmakers are busy like never before, this is because of the very high expectations of the people and their never ending search for a perfect life partner. Generally the matrimonial bureaus charge a registration fee that ranges from 5,000 to 50,000. There are others who take a certain percentage of the total cost of the marriage as their commission. Today a large number of the marriages cost between 1 and 20 crores. Match makers charge one per cent of the money spent on the marriage as their commission. It is a pretty lucrative business.
On her own style of functioning , Suman had this to say, “On every profile I work I treat the child as my own. I personally visit families to verify their claims regarding jobs, business and property. Matchmaking for me is more of a passion than profession.” Interestingly her own son and daughter both found their own respective life partners by themselves. Her son has married a French girl , undergoing an inter religion marriage. Whereas her daughter has gone for an inter caste marriage and is married to a brahmin boy, though she herself is married in a Punjabi Kshatriya family.
Ironically today, besides the matchmaking industry, on the one hand we globally and also in India have a large number of dating apps , match making apps and websites, which collectively are a billion dollars industry. These are helping many of the genuine seekers of soul mates to easily connect to those with whom their marriages were perhaps already made in heaven. On the other hand there are apps and websites being made by some non governmental and social organisations for the safety and security of those couples who go for inter caste and inter faith marriages and need help to be saved from the wrath of the families, organisations and sections of the society who do not approve of such marriages. In some cases their own families indulge in violence against such couples and in some extreme cases even result in horrific killing of innocent lovers in the name of honor killings.
Couples share what it is like to marry inter caste or inter religion
Riya, who married Rahul had this to say- “Having the guts to marry a guy outside my caste was something I never imagined. We both went through really big struggles and obstacles. Our families stopped supporting us, emotionally and financially, so in the first year of our marriage, we had to even live in a very small room. Now when I remember , it was very tearful.”
Sakshi who married Ravindra, shared, “ Marrying my husband was like broadening a horizon that I never even knew existed. Of course, we literally had to stand our ground and fight my brothers at the time of announcing that we will get married. We both got hurt in the process, but now it is worth it.”
Hariwant who married Rupali had this to say, “ It was tough. I married my girlfriend who was from a dalit [lower caste] background. My parents refused to accept her, even though her family was financially stable and even, good. Caste is a terrifying tag, we both have not talked to our parents for over 5 years now.”
Sirish marrying Meghna was one of the lucky few. His story in his own words, “I would like to say that maybe, I have been one of the few lucky ones whose inter-religion marriage was not much of a problem. Even though it was not easy, it was not too tough as well. Both our families were educated and broad minded , so they understood when we wanted to marry each other after falling in love.”
Number of interfaith and inter caste marriages is increasing day by day
It is very logical to raise the question, how can any religion, society, caste and creed come in the way of two consenting adults who love each other and are qualified to marry as per the constitution and the law of a country ? However this is the legal position or this is what should be happening ideally or logically. Yet the ground reality in India is that it is a traditional society which has rather rigid caste and religious systems which have played an important role in the selection of mates in the marriages over the past many centuries. Due to these age old traditions for the vast majority of Indians it has always been difficult to think of marrying someone outside their caste and religion.
Despite a somewhat gloomy scenario that prevails due to lack of complete harmony between the two major religions of India (Hindu and Muslim), also the caste divides that sharply exist in the Hindu society today, the situation on the ground is that the number of both interfaith and inter caste marriages is increasing day by day and such marriages are being accepted in a much bigger manner by the society than used to happen in the past. As the education levels and degree of modernisation and socio economic development are going up, more and more of Indian youth is going for these kind of marriages. As more and more women are getting educated and employed, they get to interact with a very large number of men professionally as they pursue their careers and thus the opportunity of intermingling of youth belonging to different castes and religions is happening as it never used to happen before. In such a situation love marriages between boys and girls of different castes and religions are bound to happen and even if sometimes the parents and society would not welcome it open heartedly, they will be compelled to accept such marriages when the constitution and the law of the land comes in a big way to protect such lovers and couples.
Now speaking in terms of constitution and law, all marriages in India can be registered under the respective personal laws such as Hindu Marriage Act, 1955, Muslim Marriage Act , 1954 or under the Special Marriage Act , 1954. It is the duty of the judiciary to ensure that the rights of both the husband and wife are protected in all these kind of marriages. Though the ngo’s are not happy with certain provisions of the Special Marriage Act, 1954, which they feel make it a bit cumbersome for those couples who undergo intercaste and interfaith marriages, it is this very act which is being used for registering such marriages.
Controversies related to the concept of love jihad and laws to check its practice
Strained relations between different religions are not good for interfaith marriages. Worse is the talk and existence of concepts like ‘love jihad’ which are based on the idea of men belonging to one particular community, that is Muslims, targeting women of Hindu community for conversion to Islam by using means such as seduction, feigning love, deception, even kidnapping & marriage.
Love Jihad is said to be taken as part of a broader war by Muslims against India, as some kind of an organised international conspiracy for ultimately dominating India through the sheer power of growth in population through demographic growth.
The highly contentious issue of love jihad was in headlines in a big way during many different occasions in the past one year or so, when several BJP ruled states passed laws prohibiting religious conversions for the purpose of marriage while some others are coming up with similar legislations. These laws are yet not final and the highest court of India, Supreme Court has recently agreed to examine the validity of state laws related to religious conversions due to interfaith marriages. Some social activists and ngo’s have challenged the constitutional validity of the Uttar Pradesh Prohibition of Unlawful Religious Conversion Ordinance, 2020 and the Uttarakhand Freedom of Religion Act, 2018 which regulate religious conversions of interfaith marriages. The ngo claimed before the court that some of the provisions of these laws are oppressive and horrible in nature and require prior consent of the governments to marry which is absolutely obnoxious. Though the ngo had requested the court to grant stay of some of the provisions, the chief justice of India refused to do so before giving a hearing to the states to whom the bench has issued notice seeking their response within four weeks time.
What has given more credence to this concept of love jihad is the findings of a poll conducted by prestigious India Today media group, known as India Today -Karvy Insights Mood of the Nation January 2021 poll. According to it there is a strong belief among 54 percent of the respondents that love jihad is actually a conspiracy to convert Hindu women to Islam. Only 36 percent were of the view that no such conspiracy existed.
In the orthodox Hindu society where inter caste and inter faith marriages were generally not appreciated for a long time , this new concept of love jihad further complicated the already complex scenario in which the Hindu society and also society in general was opening up to such marriages.
The instances labeled as Love Jihad unfortunately increased the chasm between the two major religions communities of India, Hindus and Muslims which always have been under some kind of strain after the country had undergone partition in the year 1947, which mainly happened on the basis of religion.
When the relations between the two religions are not fully in harmony, the tolerance levels for each other goes down. It is partly due to this phenomenon that there were controversies that happened related to the Tanishq jewellery advertisement in which the Muslim family was shown very liberal to their Hindu daughter in law, which to many Hindu organisations and political leaders did not portray the ground reality in a correct manner. Similarly the filming of kissing scenes in the Netflix series entitled A Suitable Boy, between a Muslim boy and a Hindu girl in the background of a temple where bhajans were being sung, was strongly objected to by the Hindu hardliners. Hindus complain that while the ad and film makers are very cautious and sensitive when it is dealing with matters related to religions other than Hinduism, they take undue liberties with the Hindus and often show them in poor light, not caring about their cultural and religious sensibilities. Somewhere this kind of treatment has to stop and all religions have to be treated with the same kind of respect and sensitivity.
Love knows no boundaries of caste and religion
Interestingly while a number of ngo’s all over India are working for helping the lovers and couples undergoing interfaith and inter caste marriages, extending them all kind of help, a India Love Project has also been initiated, which uses the power of social media to talk about many such successful couples, their success stories , their trials and tribulations. India Love project on instagram and facebook is being described as “a celebration of interfaith/intercaste love and togetherness in these divisive, hate filled times.”
Love knows no boundaries of caste and religion. No matter how hard the battle of love goes, one wins at the end. Bitter opposition, violence and even fatal interventions are common in many of the Hindu-Muslim marriages. But when the power of the love prevails no amount of hurdles can stop a blue love story from coming to fruition ! Many such stories of true love have been beautifully and powerfully portrayed in some of the bollywood movies including Gadar, Veer-Zaara, Bombay, Pinjar and Mr and Mrs Iyer, to name a few.
Rishi Kanva Supported Gandharva Marriage In Ancient India
Finally in today’s age we all know about Valentine’s Day and it is celebrated in quite a big way by the urban Indian youth too. It is time our youth was educated about the concept of ‘Gandharva Marriage’ which is one of the eight classical types of Hindu marriages, which figures in Rig Vedic opinions and classical literature. This ancient marriage tradition was based on mutual attraction between two people, with no rituals, witnesses or family participation. The marriage between King Dushyanta and Shakuntala was a historically celebrated example of this class of marriage. In fact even in the Mahabharat, Bheem and Hidambaa’s marriage was considered acceptable under the tenets of gandharva marriage. The final word on gandharva marriage should go to Rishi Kanva, the foster father of Shakuntala, who had this to say about gandharva marriage- “The marriage of a desiring woman with a desiring man, without religious ceremonies , is the best marriage.”
Photos: courtesy Indian Express, Sindoor Matchmakers, BBC and Indian Love Project
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, LIFESTYLE, NIEUWS
Heeft Nederland een ereschuld aan Suriname? – Dr. Hans Ramsoedh
De Nederlandse oud-minister Jan Pronk heeft sinds de jaren zestig een bijzondere band met Suriname. Hij was van Nederlandse zijde een van de architecten van de Surinaamse onafhankelijkheid in 1975. Over zijn rol bij de onafhankelijkheid van Suriname schreef hij een lijvig boek Suriname–Van wingewest tot natiestaat 2020 dat eerder op deze site is besproken. In de vele interviews (in kranten en op de radio) naar aanleiding van zijn boek stelt hij dat Nederland Suriname ‘gigantisch geplunderd, uitgebuit en op achterstand gesteld’ heeft (zie onder meer interview met Jan Pronk in Parbode, januari 2021). Nederland heeft volgens hem in het verleden aan de bevolking van Suriname bijna onherstelbare schade toegebracht. Veel van de huidige problemen van Suriname wortelen in zijn optiek nog steeds in de koloniale geschiedenis. In dit verband spreekt Pronk van een Nederlandse (koloniale) ereschuld aan Suriname.
Hij is ook voorstander van verontschuldigingen en herstelbetalingen door de Nederlandse staat aan Suriname in verband met het slavernijverleden. Het begrip ereschuld verwijst in het kader van deze bijdrage naar het donker Nederlands koloniaal verleden in Suriname en het feit dat Nederland veel aan Suriname heeft verdiend. Tijdens de jaren zestig en zeventig werd de koloniale ereschuld gegeneraliseerd tot een soort collectieve Westerse schuld tegenover de gehele Derde Wereld met ontwikkelingshulp als genoegdoening.
Bovenvermelde opvattingen van Pronk zijn ongenuanceerd, generaliserend en niet op feiten gebaseerd. Hij wekt hiermee impliciet ten onrechte de indruk dat Suriname recht heeft op Wiedergutmachung van Nederland. Voor zover we kunnen spreken van een Nederlandse (koloniale) ereschuld geldt die in het bijzonder Nederlands-Indië waar op grote schaal sprake is geweest van plundering, uitbuiting en van oorlogsmisdaden tijdens de onafhankelijkheidsstrijd tussen 1945 en 1949. De Nederlandse (koloniale) ereschuld aan Suriname geldt enkel het slavernijverleden (1667-1863) en niet de gehele koloniale periode (1667-1975). Na de afschaffing van de slavernij werd Suriname een kostenpost voor Nederland en van uitbuiting en plundering was dus geen sprake. Daarnaast heeft Nederland nog een andere schuld aan Suriname in te lossen, te weten de openbaarmaking van het archief van de Nederlandse Militaire Missie om vast te stellen wat de precieze rol van het hoofd van deze missie (kolonel Valk) is geweest bij de militaire staatsgreep in 1980 in Suriname.
Voor een nuancering en relativering van de Nederlandse ereschuld aan Suriname bespreek ik hieronder de volgende aspecten: het Nederlandse aandeel in de slavenhandel, de economische betekenis van de op slavernij gebaseerde plantage-economie in Suriname voor Nederland, de Surinaamse plantage-economie na de afschaffing van de slavernij in 1863, de financiële hulp van Nederland aan Suriname na 1866, de vraag welke ereschuld Nederland heeft aan Suriname en de werkelijke Nederlandse koloniale ereschuld. Ik sluit af met wat in mijn optiek ten grondslag ligt aan Pronks opvattingen over de Nederlandse ereschuld aan Suriname.
Nederlands slavernijverleden
Het Nederlands slavernijverleden was lange tijd afwezig in het collectieve Nederlandse geheugen. Sinds enkele decennia is hiervoor meer aandacht gekomen onder meer in de Nederlandse geschiedenisboekjes. In de Nederlandse geschiedeniscanon die in 2005 voor het onderwijs werd geïntroduceerd is slavernij ook een van de vijftig thema’s (vensters).
Het Nederlandse aandeel in de trans-Atlantische slavenhandel tussen 1600 en 1814 (toen een Nederlands verbod op slavenhandel werd ingesteld) was niet onbelangrijk. Van de twaalf tot zestien miljoen tot slaafgemaakte Afrikanen bedroeg het Nederlandse aandeel circa vijf procent (500.000 – 600.000). Van dit aantal werden door de Nederlandse West-Indische Compagnie (WIC) circa 300.000 naar Suriname vervoerd.
Nederlandse historici zijn er lang vanuit gegaan dat het belang van de trans-Atlantische slavenhandel voor de Nederlandse economie in de achttiende eeuw marginaal was. Uit recent onderzoek blijkt dat de op trans-Atlantische slavernij gebaseerde activiteiten rond 1770 maar liefst vijf procent vormden van het bruto binnenlands product (bbp is de totale toegevoegde waarde van alle in een land geproduceerde finale goederen en diensten.) van de Nederlandse Republiek. Voor Nederlands welvarendste en machtigste provincie, de provincie Holland, bedroeg dit percentage zelfs tien. Dit zijn geen marginale percentages. Ter vergelijking, in 2017 bedroeg het aandeel van de haven van Rotterdam in de Nederlandse economie, inclusief alle daarvan afhankelijke logistiek, industrie en zakelijke dienstverlening, 6,2 procent van het Nederlandse bbp. Hoewel de meerderheid van de Nederlandse bevolking nooit direct in aanraking kwam met plantageslavernij, draaiden veel takken van de Nederlandse economie geheel of gedeeltelijk om producten die slaven in de Atlantische wereld produceerden, dan wel om de productie van goederen voor de overzeese plantages of de slavenhandel. De Nederlandse Gouden Eeuw viel samen met de zeventiende eeuw waarbij de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een bloeiperiode doormaakte op gebied van handel, wetenschap en kunsten. Slavenhandel vormde niet de grondslag van de Gouden Eeuw. Zij was wel de keerzijde. Van belang is hierbij op te merken dat de (Nederlandse) slavenhandel zich niet beperkte tot Afrikanen. Ook in Azië vormde slavenhandel een belangrijk bestanddeel van de activiteiten van Nederlandse Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Met andere woorden, de winstgevende slavenhandel had betrekking op zowel de West als de Oost.
Tussen 1667 en 1863 was Suriname een Nederlands wingewest, een exploitatiekolonie waarbij tot slaaf gemaakte Afrikanen en hun nakomelingen als arbeidskrachten werden ingezet op de plantages. Op het hoogtepunt van de plantage-economie (achttiende eeuw) ging het om meer dan zeshonderd plantages. Winsten stegen tot recordhoogten. Vanwege het schaarse bronnenmateriaal is de precieze winstgevendheid van de Surinaamse plantages niet eenvoudig te berekenen. Amsterdamse kooplieden in suiker en koffie hebben eraan verdiend maar of zij rijk zijn geworden dankzij alleen de slavernij is moeilijk vast te stellen. We kunnen wel stellen dat deze winsten in de plantagesector hebben bijgedragen aan kapitaalaccumulatie en daarmee aan welvaartsvermeerdering in Nederland, zij het voor een kleine groep. In de laatste decennia van de achttiende en in de negentiende eeuw ging het echter bergafwaarts met de rentabiliteit van de plantages in Suriname.
Neergang van de Surinaamse plantage-economie
Na de afschaffing van de slavernij in 1863 werden veel plantages gesloten wegens gebrek aan zekerheid over het verkrijgen van voldoende arbeidskrachten. Immigratie werd als oplossing gezien. De immigratie van contractarbeiders (uit China, Brits-Indië en Java) kon echter niet verhinderen dat het met de plantagesector bergafwaarts ging. Bij het begin van de twintigste eeuw had de plantagelandbouw dan ook zijn langste tijd gehad. Suriname was na 1910 geen zuivere plantage-economie meer, maar had een gemengde economie (groot- en kleinlandbouw) wat betreft areaalgebruik. De opbrengsten van suiker, goud en balata na 1900 waren echter niet in staat om een grote verandering in de toestand van de Surinaamse economie te brengen. Het gevolg was dat de Surinaamse economie na 1900 in een structurele malaise kwam te verkeren. Sedert de late negentiende eeuw werd bezuinigen dan ook het sleutelwoord hetgeen neerkwam op niets doen en de zaak zo goedkoop mogelijk slepende houden. Suriname werd in Nederland beschouwd als kolonie waar permanente malaise heerste. Opeenvolgende ministers van Koloniën wisten geen raad met de problemen in Suriname. In Den Haag heerste dan ook desinteresse.
De economische wereldcrisis van 1929 betekende de definitieve klap voor de Surinaamse plantage-economie. Slechts een tiental plantages kon in de jaren dertig met gouvernementssteun draaiende worden gehouden. De centrale plaats van suiker en koffie werd in de jaren dertig door bauxiet overgenomen.
Het betekende dat Suriname in economisch opzicht na 1863 steeds meer in de periferie van de Nederlandse koloniale politiek kwam te staan. De interesse van Nederland en het particuliere kapitaal ging nu vooral uit naar Nederlands-Indië. Suriname kon nu eenmaal niet op tegen de baten in Nederlands-Indië.
Met de invoering van het Regeringsreglement (RR) in 1866, dat kan worden beschouwd als de eerste grondwet, werd Suriname weliswaar een autonoom rijksdeel van het Koninkrijk der Nederlanden met een eigen gekozen parlement met zeer beperkte bevoegdheden maar wel onder Nederlandse koloniale supervisie met de gouverneur als hoogste gezagsdrager. Het betekende ook dat Suriname de eigen financiële huishouding zelfstandig moest regelen. De economische neergang in Suriname betekende dat Nederland sedert 1866 jaarlijks moest bijspringen om de koloniale huishoudelijke begroting sluitend te maken. Tussen 1866 en 1900, 1901-1920 en 1921-1940 bedroeg de jaarlijkse Nederlandse bijdrage respectievelijk een half, één en drie miljoen. In totaal bedroeg de Nederlandse bijdrage aan de Surinaamse begroting tussen 1866 en 1940 circa honderd miljoen. In tegenstelling tot de periode vóór 1863 kunnen we wat betreft de periode 1863-1940 dan ook niet spreken van uitbuiting en plundering van Suriname door Nederland.
Nederlandse ontwikkelingshulp aan Suriname
Na 1945 veranderde de Nederlandse opstelling ten opzichte van Suriname. Met de totstandkoming van het Statuut in 1954 werd Suriname een gelijkberechtigd deel binnen het Koninkrijk der Nederlanden en kreeg het de bevoegdheid om de eigen binnenlandse aangelegenheden zelfstandig te behartigen. Van Nederlandse zijde maakte desinteresse plaats voor een planmatige ontwikkeling van Suriname met inzet van Nederlandse ontwikkelingshulp. Er kwam een Welvaartsfonds (Nf acht miljoen), een Tienjarenplan (Nf 299 miljoen) en twee Vijfjarenplannen (totaal Nf 640 miljoen) voor de sociale en economische ontwikkeling van Suriname. Bij de onafhankelijkheid in 1975 kreeg Suriname als afscheidsgeschenk Nf 3.5 miljard.
Van een duurzame economische ontwikkeling van Suriname was echter geen sprake. Dit hing samen met het door Nederland opgelegde neokoloniaal beleid dat gericht was op de belangen van buitenlandse ondernemers. Het was de taak van de overheid om een ‘gunstig’ klimaat en infrastructurele voorzieningen te scheppen voor buitenlands of lokaal particulier kapitaal. Impliciet werd ervan uitgegaan dat de economische activiteiten van deze ondernemingen effecten zouden hebben op het aanzwengelen van een autochtone ontwikkelingsdynamiek. Het leidde in Suriname tot een zogeheten verpachtingeconomie; een economie met een dominante positie van vreemd kapitaal en met een betalingsbalansoverschot dat vervolgens grotendeels weer in de vorm van winst naar het buitenland afvloeide. Ondanks het neokoloniaal ontwikkelingsbeleid tussen 1945 en 1975 was er niettemin een basis gelegd om met de Nf 3.5 miljard dat Suriname als afscheidscadeau bij de onafhankelijkheid in 1975 meekreeg op basis van een eigen ontwikkelingsvisie zorg te dragen voor een verdere versterking van de economie.
Welke ereschuld heeft Nederland aan Suriname?
Zoals aan het begin aangegeven betreft de Nederlandse ereschuld aan Suriname twee aspecten: Het eerste betreft de Nederlandse excuses voor het slavernijverleden en in het verlengde hiervan het vraagstuk van een eventuele herstelbetaling. Het tweede betreft de openbaarmaking van het archief van de Nederlandse Militaire Missie,
Nederlandse excuses voor het slavernijverleden en herstelbetaling
Van belang is hier op te merken dat de Nederlandse excuses voor het slavernijverleden (bij uitgezonderd enkele activisten) in Suriname en op de Antillen onder brede lagen van de bevolking niet of nauwelijks speelt. Dit vraagstuk leeft vooral in Nederland onder zwarte activisten die geïnspireerd zijn door ontwikkelingen in de Verenigde Staten onder activistische Afro-Amerikanen. Als gevolg hiervan zijn Nederlandse excuses voor het slavernijverleden onderdeel geworden van de zwarte identiteitspolitiek in Nederland. Deze zwarte activisten leggen een rechtstreeks verband tussen het slavernijverleden en het ‘systemisch racisme’ in Nederland. Het leggen van een rechtstreeks verband tussen beide is echter onjuist aangezien ook andere groepen in de Nederlandse samenleving met een migratieachtergrond (zoals Turken en Marokkanen en joden in het verleden) die geen slavernijverleden kennen te maken hebben met ‘systemisch racisme’, achterstand en achterstelling. Met andere woorden, het slavernijverleden mag niet dienen als verklaring of excuus voor de huidige maatschappelijke achterstand.
Een belangrijke impuls voor de discussie over het Nederlandse slavernijverleden kwam door de VN Wereldconferentie tegen racisme in Durban Zuid Afrika 2001 waarbij de trans-Atlantische slavenhandel, slavernij en kolonialisme tot misdaden tegen de menselijkheid werden verklaard. Nederland was een van ondertekenaars van deze verklaring. In Nederland vroegen zwarte activisten om implementatie van de Durban verklaring en niet geheel zonder succes. In het Oosterpark in Amsterdam kwam in 2002 het Slavernijmonument tot stand en in 2003 werd het Nationaal instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis (NiNsee) opgericht met als doel onderzoek te doen naar en bewustwording van het Nederlands slavernijverleden. De rijkssubsidie aan dit instituut werd echter in 2012 voor een belangrijk deel stopgezet. Al eerder hebben ministers bij de slavernijherdenking op 1 juli in het Oosterpark namens het Nederlandse kabinet ‘diepe spijt’ uitgesproken over het Nederlandse slavernijverleden, maar tot het maken van excuses kwam het niet.
Onder invloed van de Black Lives Matter-beweging in 2020 kwamen de excuses voor het Nederlandse slavernijverleden hoog op de politieke agenda te staan. Enkele politieke partijen (Groen Links, Christen Unie, D66 alsmede burgmeester Aboutaleb van Rotterdam) riepen de regering op om namens Nederland excuses te maken voor het slavernijverleden. De gemeentes Amsterdam en Rotterdam overwegen het aanbieden van excuses vanwege hun rol bij de slavenhandel. In de Tweede Kamer is er echter geen meerderheid te vinden voor het maken van excuses. Ook het kabinet ziet weinig in Nederlandse excuses. In de optiek van premier Rutte zullen excuses polariserend werken. Wel zegde Rutte toe dat 2023 (150/160 jaar afschaffing slavernij) uitgeroepen zal worden tot een herdenkingsjaar. (Zwarte activistische groepen beschouwen niet 1863 als het jaar waarin de slavernij in Suriname en de Antillen werd afgeschaft maar 1873. Dit laatste is echter onjuist. Na de afschaffing van de slavernij waren de ex-tot slaafgemaakten nog verplicht tien jaar tegen loon arbeid op de plantages te verrichten. Deze periode (1863-1873) staat bekend als de periode van het Staatstoezicht.) Niet uitgesloten dient te worden dat de reserves van Nederlandse kant met betrekking tot het maken van excuses over het slavernijverleden verband houden met aansprakelijkheid in juridische zin: nabestaanden van slachtoffers zouden mogelijk schadeclaims kunnen eisen.
Ook Pronk is voorstander van herstelbetalingen door de Nederlandse staat aan Suriname in verband met het slavernijverleden. Met betrekking tot deze kwestie heb ik de nodige reserves. Heeft Suriname in het verleden niet al veel geld van Nederland ontvangen om nog te kunnen spreken van herstelbetaling voor het slavernijverleden? Daarnaast kleven er aan deze kwestie veel praktische problemen: tot hoeveel generaties terug mag aanspraak worden gemaakt op compensatie voor misdrijven in het verleden, wie komen er voor in aanmerking en wie niet, hoe hoog moet de compensatie zijn, wie bepaalt de hoogte van de compensatie et cetera? Dit zijn lastige vragen waarop geen eenvoudige antwoorden mogelijk zijn. Belangrijk is wel dat Nederland als een gebaar van verzoening excuses maakt voor het slavernijverleden. Die excuses impliceren erkenning voor de wandaden jegens voorouders in het verleden en de pijn die de nazaten nog vandaag voelen. In plaats van herstelbetaling zouden de Nederlandse staat en bedrijven die betrokken waren bij de slavenhandel en slavernij hun verantwoordelijkheid kunnen tonen door bijvoorbeeld gelden beschikbaar te stellen voor een volwaardig slavernijmuseum voor het Nederlandse slavernijverleden in de West én de Oost (en dus niet als een bijzaaltje in een van de bestaande musea!) als gebaar van verzoening. Daarnaast kan ook worden gedacht aan de beschikbaarstelling van studiebeurzen voor studenten uit Suriname. Hiermee kan worden voorkomen dat naar aanleiding van de discussie rond de herstelbetaling individuen de hoop krijgen dat zij van de Nederlandse staat financiële compensatie zullen krijgen voor het leed dat hun voorouders is aangedaan.
Openbaarmaking archief Nederlandse Militaire Missie
Het tweede punt wat betreft de Nederlandse ereschuld aan Suriname heeft betrekking op de openbaarmaking van het archief van de Nederlandse Militaire Missie in Suriname, zoals ook door Pronk en met hem enkele anderen bepleit. Het gaat hierbij om de rol van kolonel Valk, hoofd van deze Missie, bij de militaire staatsgreep in 1980. Hierover schrijft Pronk in zijn Surinameboek (p. 504): zonder kolonel Valk geen militaire staatsgreep, geen Bouterse en geen Decembermoorden in 1982 in Suriname.
Kolonel Valk was hoofd van de Nederlandse Militaire Missie in Suriname om te assisteren bij de opbouw van de Surinaamse Krijgsmacht na de onafhankelijkheid. Volgens een rapport van het Nederlandse Ministerie van Defensie was Valk niet alleen de geestelijke vader van de coup-Bouterse, maar ook degene die al in 1979 getracht had een aantal Surinaamse officieren aan te zetten tot het plegen van een staatsgreep. Toen die officieren niet op zijn voorstellen ingingen, probeerde kolonel Valk het verder bij de onderofficieren. De conclusie in dit rapport was dat kolonel Valk zich schuldig had gemaakt aan krijgstuchtelijke en strafrechtelijke vergrijpen. Dit rapport verdween echter in een diepe ambtelijke la op het Nederlandse ministerie van Defensie. In juni 1980 werd Valk door de Nederlandse regering teruggeroepen. Naar aanleiding van de publicaties in het weekblad Vrij Nederland gelastte de Nederlandse Tweede Kamer in 1983 en 1985 een onderzoek naar de activiteiten van de Nederlandse Militaire Missie. In 1985 besloot de toenmalige Nederlandse minister van Defensie de bijlagen en conclusies van de rapporten uit 1983 en 1985 geheim te houden. In de Nederlandse Tweede Kamer werden nadien herhaaldelijk vragen gesteld over de ‘Affaire Valk’. In februari 2011 classificeerde de Nederlandse regering ‘in het belang van de staat’ de bijlage bij het eerste onderzoeksrapport tot 2060 als staatsgeheim. Wat het precieze belang van de staat is, is door het kabinet-Rutte 1 echter nimmer uit de doeken gedaan. Hiermee roept Nederland de verdenking over zich af zaken in de doofpot te willen stoppen. Zolang het Valk-dossier niet openbaar wordt gemaakt zullen speculaties en complottheorieën over de precieze rol van de Nederlandse Militaire Missie blijven oprispen.
De werkelijke Nederlandse koloniale ereschuld
Ik maak hier een kort uitstapje naar Nederlands-Indië (het huidige Indonesië) voor het werkelijke Nederlandseuitbuitings- en plunderverhaal (geïnteresseerden wijs ik op het recent uitgebrachte boek over Indonesië van de Vlaamse schrijver David van Reybrouck, Revolusi. Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld. Amsterdam 2020: De Bezige Bij). Hiermee wil ik duidelijk maken dat de Nederlandse koloniale ereschuld vooral deze kolonie in de Oost geldt en in mindere mate Suriname. Een belangrijk instrument in de plundering van de inlandse bevolking in Nederlands-Indië was de invoering van het cultuurstelsel in de negentiende eeuw. Dit stelsel hield in dat in plaats van pacht te betalen de agrarische bevolking verplicht werd tegen een laag plantloon een vijfde van het land te beplanten met vooraf vastgestelde producten zoals koffie, indigo, thee en suiker, producten waar ze zelf weinig tot niets aan hadden en die geleverd moesten worden aan het Koloniaal Gouvernement. Al deze producten werden in Europa verkocht en geveild. Wie geen grond bezat om de gewenste producten op te verbouwen werd verplicht om gratis maximaal 66 dagen per jaar voor het gouvernement te werken. De winst kwam vervolgens terecht in de Nederlandse schatkist. Het cultuurstelsel leidde tot plundering, massale hongersnood en verpaupering van de bevolking op met name Java. Over deze schrijnende toestanden schreef Multatuli zijn Max Havelaar in 1860.
Het cultuurstelsel leverde zoveel geld op, op jaarbasis vaak meer dan de helft van de totale Nederlandse belastingopbrengst, dat Nederland in de negentiende eeuw als een van de weinige Europese landen geen inkomstenbelasting kende. Niet Suriname maar Nederlands-Indië was sinds de tweede helft van negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw een goudmijn voor Nederland. Het betekende dat Nederland kapitalen heeft verdiend aan Nederlands-Indië. Sinds de negentiende eeuw werd dertig tot veertig procent van de Nederlandse overheidsuitgaven door inkomsten uit Nederlands-Indië gedekt. Economen (onder andere Jan Tinbergen) hebben berekend dat tot eind jaren dertig van de twintigste eeuw ongeveer vijftien procent (meer dan vijf miljard per jaar) van het Nederlands nationaal inkomen uit Nederlands-Indië afkomstig was. In de jaren dertig was circa 22 procent (vier miljard) van het Nederlands nationaal vermogen belegd in Nederlands-Indië. Het kwam erop neer dat Nederlands-Indië de kurk was waarop de Nederlandse economie sedert het midden van de negentiende eeuw dreef.
Er is ook een link tussen de Indische baten en de afschaffing van de slavernij in Suriname. Dat Nederland, in tegenstelling tot de Engelsen (1834) en de Fransen (1848), hiertoe pas decennia later overging hing samen met het gedelibereer over de kosten van de vrijverklaring: de discussie draaide niet om een financiële compensatie aan de tot slaafgemaakten maar om de plantage-eigenaren die met de vrijverklaring ‘kapitaalverlies’ zouden leiden. Dankzij de Indische baten kregen plantage-eigenaren in Suriname van de Nederlandse staat een financiële vergoeding van driehonderdgulden per tot slaafgemaakte (circa Nf 10.2 miljoen voor de 34.000 tot slaafgemaakten in 1863).
Het was dan ook niet verwonderlijk dat Nederland na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 gevolgd door het uitroepen van de Republiek Indonesië op 17 augustus 1945 zich niet neerlegde bij het verlies van deze goudmijn in de Oost. In Nederland overheerste het gevoel zonder Nederlands-Indië economisch onbestaanbaar te zijn en veroordeeld te worden tot een onbetekenend land. ‘Indië verloren, rampspoed geboren’ was de algemene stemming in Nederland over een eventueel verlies van Nederlands-Indië. In de jaren 1947-1949 voerde Nederland een koloniale oorlog (eufemistisch politionele acties genoemd) om de kolonie weer onder zijn gezag te brengen. Er vielen naar schatting honderdduizend slachtoffers (militaire en burgerslachtoffers) aan Indonesische kant tijdens deze koloniale oorlog. Van Nederlandse militaire zijde is zelfs sprake geweest van oorlogsmisdaden.
Het formele afscheid tussen Nederland en Indonesië vond plaats op 27 december 1949. Politiek liet Nederland de kolonie in de Oost los, maar economisch niet. De lege schatkist in Den Haag moest na de Duitse bezetting worden gevuld en het betekende feitelijk dat Indonesië zichzelf moest vrijkopen doordat het bij de onafhankelijkheid alle schulden van Nederlands-Indië moest overnemen. Het bedrag werd uiteindelijk afgeklopt op 4.3 miljard Nf. Met deze opgelegde afkoopsom droeg Indonesië, zoals Van Reybrouck schrijft (p. 478-480), bij aan het economische herstel van Nederland in de jaren vijftig. Deze Indonesische afkoopsom was veel groter dan de veel zichtbaardere Marshallhulp (ongeveer 1 miljard Nf) die Nederland van de VS na de Tweede Wereldoorlog voor de economische wederopbouw ontving.
Tot een excuus van Nederland kwam het pas in maart 2020 toen koning Willem-Alexander tijdens zijn staatsbezoek aan Indonesië namens Nederland zijn excuses aanbood voor het Nederlands geweld tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog.
Pronks antikoloniale framing
Door een rijke elite in Nederland is tijdens de slavernijperiode ontegenzeggelijk verdiend aan Suriname. Aan het eind van de achttiende eeuw droogde voor deze elite de Surinaamse geldbron echter langzaam op. Suriname werd na de afschaffing van de slavernij een kostenpost voor Nederland. Sinds de negentiende eeuw werd Nederlands-Indië de goudmijn waar Nederland kapitalen verdiende. Na 1866 is door Nederland meer geld geïnvesteerd in Suriname (meer dan Nf vier miljard) dan dat er geld werd verdiend. Van Nederlandse plundering en uitbuiting van Suriname is dus geen sprake geweest. Die moeten we met andere woorden niet zoeken in het koloniaal verleden na de afschaffing van de slavernij, maar na de onafhankelijkheid van Suriname door een corrupte Surinaamse politieke elite. Een belangrijk kenmerk van deze elite is dat zij zich gedraagt als de nieuwe kolonisatoren van de staat en het land in de ergste traditie van derdewereldlanden beschouwt als een persoonlijk wingewest. Het presidentschap van Bouterse (2010-2020) is illustratief voor de plundering van Suriname.
Pronks opvatting over de Nederlandse ereschuld aan Suriname is antikoloniale framing uit de jaren zestig en zeventig met als sleutelwoorden onderdrukking, uitbuiting en ‘wij hebben ons misdragen’. Daarmee is zijn opvatting ingegeven door schuldbesef vanwege het Nederlands koloniaal en slavernijverleden.
Zijn opmerkingen over de Nederlandse ereschuld aan Suriname, de gigantische plundering en uitbuiting door Nederland plaats ik voorts ook tegen de achtergrond van de treurige afloop van de Surinaamse onafhankelijkheid die een modeldekolonisatie had moeten zijn. Zoals eerder gesteld was Pronk van Nederlandse zijde een van de architecten van de Surinaamse onafhankelijkheid. Het slagen van de Surinaamse modelkolonisatie, als voorbeeld aan de wereld en uniek in de geschiedenis van de dekolonisatie, had hem moeten verlossen van zijn schuldbesef over het Nederlands koloniaal en slavernijverleden. De treurige afloop van de Surinaamse modeldekolonisatie echter ligt Pronk nog steeds aan het hart en hangt dan ook als een grauwsluier over zijn denken. De moeizame ontwikkeling van Suriname moeten we in tegenstelling tot Pronk niet enkel en alleen zoeken in het koloniale verleden, maar vooral in de schaamteloze plundering door een corrupte Surinaamse politieke elite na 1975.
- Published in BIBLIOTHEEK, Nederland, NIEUWS, Suriname
Does the Netherlands have a debt of honour to Suriname? – Dr. Hans Ramsoedh
Former Dutch minister Jan Pronk (development cooperation 1973-1977) has had special ties with Suriname since the 1960s. On the Dutch side, he was one of the architects of Suriname’s independence in 1975. About his role in the independence of Suriname, he wrote a bulky book Suriname. Van wingewest tot natiestaat 2020 that has been discussed on this site before. In the many interviews (in newspapers and on the radio) that followed his book, he states that the Netherlands plundered, exploited and put Suriname at a disadvantage on a gigantic scale. According to him, in the past the Netherlands caused almost irreparable damage to the population of Suriname. In his opinion, many of Suriname’s present problems are still rooted in its colonial history. In this connection, Pronk speaks of a Dutch (colonial) debt of honour to Suriname.
He is also in favour of an apology and reparation payments by the Dutch state to Suriname in connection with its past of slavery. In the context of this contribution, the term debt of honour refers to the dark Dutch colonial past in Suriname and the fact that the Netherlands has earned much from Suriname. During the 1960s and 1970s, the colonial debt of honour was generalised into a kind of collective Western debt towards the entire Third World with development aid as a form of reparation.
The above-mentioned views of Pronk are unsubtle, generalising and not based on facts. By doing so, he implicitly creates the impression that Suriname is entitled to Wiedergutmachung from the Netherlands. Insofar as we can speak of a Dutch (colonial) debt of honour, this applies in particular to the Dutch East Indies (present Indonesia), where there was large-scale plundering, exploitation and war crimes during the struggle for independence between 1945 and 1949. The Dutch (colonial) debt of honour to Suriname only applies to the history of slavery (1667-1863) and not to the entire colonial period (1667-1975). After the abolishment of slavery, Suriname became a cost item for the Netherlands and there was no question of exploitation and plundering. In addition, the Netherlands has another debt to pay to Suriname, namely the disclosure of the archives of the Dutch Military Mission in order to determine the exact role of the head of this mission (Colonel Valk) in the 1980 military coup in Suriname.
In order to put the Dutch debt of honour to Suriname into perspective, I will discuss the following aspects: the Dutch share in the slave trade, the economic importance to the Netherlands of the plantation economy in Suriname which was based on slavery, the Surinamese plantation economy after the abolition of slavery in 1863, the financial aid given by the Netherlands to Suriname after 1866, the question which debt of honour the Netherlands owes to Suriname and the actual Dutch colonial debt of honour. I conclude with what, in my opinion, underlies Pronk’s views on the Dutch debt of honour to Suriname.
The Dutch and slavery
For a long time, the Dutch history of slavery was absent from the collective Dutch memory. Since a few decades, more attention has been paid to this topic, for instance in the Dutch history books. In the Dutch history canon introduced for education in 2005, slavery is also one of the fifty themes.
The Dutch share in the transatlantic slave trade between 1600 and 1814 (when a Dutch ban on the slave trade was introduced) was not insignificant. Of the twelve to sixteen million enslaved Africans, the Dutch share was about five per cent (500,000 – 600,000). Of this number, the Dutch West Indian Company (WIC) transported about 300,000 to Suriname.
Dutch historians have long assumed that the importance of the transatlantic slave trade to the Dutch economy in the eighteenth century was marginal. Recent research shows that around 1770, activities based on transatlantic slavery accounted for as much as five per cent of the gross domestic product (GDP is the total added value of all final goods and services produced in a country) of the Dutch Republic. For the Netherlands’ wealthiest and most powerful province, the province of Holland, this percentage was even ten. These are not marginal percentages. By comparison, in 2017, the share of the port of Rotterdam in the Dutch economy, including all its dependent logistics, industry and business services, was 6.2 per cent of Dutch GDP. Although the majority of the Dutch population never had any direct contact with plantation slavery, many branches of the Dutch economy revolved entirely or partly around products produced by slaves in the Atlantic world, or around the production of goods for the overseas plantations or the slave trade. The Dutch Golden Age coincided with the seventeenth century, when the Republic of the Seven United Provinces flourished in the fields of trade, science and the arts. The slave trade was not the foundation of the Golden Age. It was the flipside. It is important to note that the (Dutch) slave trade was not limited to Africans. Slave trade was also an important part of the activities of the Dutch East India Company (VOC) in Asia. In other words, the profitable slave trade covered both the West and the East.
Between 1667 and 1863, Surinam was a Dutch colony, an exploitation colony where enslaved Africans and their descendants were employed on the plantations. At the peak of the plantation economy (eighteenth century), there were more than 600 plantations. Profits rose to record heights. Due to the scarce source material, it is not easy to calculate the exact profitability of the Surinamese plantations. Amsterdam merchants in sugar and coffee earned money from them, but whether they became rich thanks to slavery alone is difficult to determine. We can say that these profits in the plantation sector contributed to capital accumulation and thus to an increase in prosperity in the Netherlands, albeit for a small group. In the last decades of the eighteenth and in the nineteenth century, however, the profitability of the plantations in Suriname went downhill.
After the abolition of slavery in 1863, many plantations were closed down due to a lack of certainty about obtaining sufficient labour. Immigration was seen as a solution. However, the immigration of indentured laborers (from China, the British India and Java) could not prevent the plantation sector from a decline. At the beginning of the twentieth century, plantation agriculture had therefore had its day. After 1910, Suriname was no longer a pure plantation economy, but had a mixed economy (large and small-scale agriculture) in terms of land use. The revenues from sugar, gold and balata after 1900, however, were not able to bring about a major change in the state of the Surinamese economy. The result was that after 1900, the Surinamese economy fell into a structural malaise. Since the late 19th century, therefore, austerity has been the key word, which meant doing nothing and keeping things going as cheaply as possible. In the Netherlands, Suriname was considered a colony in permanent malaise. Successive Ministers of Colonies did not know what to do about Suriname’s problems. Consequently, there was disinterest in The Netherlands.
The world economic crisis of 1929 was the final blow to Suriname’s plantation economy. Only about ten plantations could be kept running in the thirties with government support. The central position of sugar and coffee was taken over by bauxite in the 1930s.
It meant that after 1863, Suriname increasingly became economically peripheral to Dutch colonial policy. The interest of the Netherlands and private capital was now mainly focused on the Dutch East Indies. Surinam could not compete with the benefits in the Dutch East Indies.
With the introduction of the Government Regulation in 1866, which can be considered as the first constitution, Suriname became an autonomous part of the Kingdom of the Netherlands with its own elected parliament with very limited powers, but under Dutch colonial supervision with the governor as the highest authority. It also meant that Suriname had to manage its own financial affairs independently. The economic decline in Suriname meant that, since 1866, the Netherlands had to help out every year to balance the colonial household budget. Between 1866 and 1900, 1901-1920 and 1921-1940, the annual Dutch contribution was half a million, one million and three million respectively. In total, the Dutch contribution to the Surinamese budget between 1866 and 1940 amounted to approximately one hundred million. In contrast to the period before 1863, we cannot speak of exploitation and plundering of Suriname by the Netherlands in the period 1863-1940.
Dutch financial aid to Suriname
After 1945, the Dutch position with regard to Suriname changed. With the establishment of the Statuut in 1954, Suriname became an equal part of the Kingdom of the Netherlands and was given the authority to look after its own internal affairs independently. On the Dutch side, disinterest gave way to a systematic development of Suriname with the use of Dutch development aid. A Welvaartsfonds (Nf eight million), a Ten-Year Plan (Nf 299 million) and two Five-Year Plans (total Nf 640 million) for the social and economic development of Suriname were introduced. At independence in 1975, Suriname received a farewell gift of Nf 3.5 billion.
However, there was no sustainable economic development of Suriname. This was related to the neo-colonial policy imposed by the Netherlands, which was aimed at the interests of foreign entrepreneurs. It was the government’s task to create a ‘favourable’ climate and infrastructural facilities for foreign or local private capital. Implicitly, it was assumed that the economic activities of these enterprises would have an effect on the stimulation of an indigenous development dynamic. In Suriname, it led to a so-called leasing economy; an economy with a dominant position of foreign capital and with a balance of payments surplus that subsequently flowed abroad again largely in the form of profit. Despite the neo-colonial development policy between 1945 and 1975, a basis had nevertheless been laid for further strengthening the economy with the Nf 3.5 billion that Suriname received as a farewell gift at independence in 1975, based on its own development vision.
What is the Netherlands’ debt of honour to Suriname?
As indicated at the beginning, the Dutch debt of honour to Suriname concerns two aspects: The first concerns the Dutch apology for the slavery past and, by extension, the issue of a possible reparation payment. The second concerns the publication of the archives of the Dutch Military Mission,
Dutch excuses for the history of slavery and reparations
It is important to note here that Dutch apologies for the history of slavery (with the exception of a few activists) are not, or hardly, an issue among broad sections of the population in Suriname and the Dutch Antilles. The issue is especially alive in the Netherlands among black activists who have been inspired by developments in the United States among activist African-Americans. As a result, Dutch excuses for the history of slavery have become part of black identity politics in the Netherlands. These black activists make a direct connection between the history of slavery and ‘systemic racism’ in the Netherlands. However, making a direct link between the two is incorrect since other groups in Dutch society with a migration background (such as Turks and Moroccans and Jews in the past) who do not have a history of slavery also experience ‘systemic racism’, backwardness and disadvantage. In other words, the history of slavery should not serve as an explanation or excuse for the current social backwardness.
An important impulse for the discussion on the Dutch past of slavery came from the UN World Conference against Racism in Durban, South Africa 2001, at which the transatlantic slave trade, slavery and colonialism were declared crimes against humanity. The Netherlands was one of the signatories of this declaration. In the Netherlands, black activists called for the implementation of the Durban Declaration, and not without success. In 2002, the Slavery Monument was erected in Amsterdam and in 2003, the National Institute Dutch Slavery History and Heritage (NiNsee) was established with the aim of researching and raising awareness about the Dutch slavery past. The government subsidy to this institute was, however, largely terminated in 2012. Previously, during the commemoration of slavery on 1 July Dutch ministers expressed ‘deep regret’ on behalf of the Dutch government about the Dutch past of slavery, but they did not apologise.
Under the influence of the Black Lives Matter movement in 2020, apologies for the Dutch past of slavery became high on the political agenda. A number of political parties called on the government to apologise on behalf of the Netherlands for its slavery past. The municipalities of Amsterdam and Rotterdam are considering apologising for their role in the slave trade. However, there is no majority in the Dutch parliament in favour of apologising. The government, too, sees little point in Dutch apologies. Prime Minister Rutte believes that apologies will have a polarising effect. Rutte did promise that 2023 will be declared a year of commemoration. (Black activist groups do not regard 1863 as the year in which slavery was abolished in Surinam and the Antilles, but 1873. The latter, however, is incorrect. After the abolition of slavery, ex-slaves were still obliged to work on the plantations for ten years with pay. This period (1863-1873) is known as the period of State Supervision). It should not be excluded that the reservations on the Dutch side with regard to making excuses about the history of slavery are related to liability in a legal sense: surviving relatives of victims could possibly claim damages.
Pronk, too, is in favour of reparations being made by the Dutch State to Suriname in connection with its history of slavery. I have reservations about this issue. Hasn’t Suriname already received a lot of money from the Netherlands in the past, so that we can still speak of reparations for the history of slavery? In addition, there are many practical problems with this issue: how many generations back can a claim for compensation for crimes in the past be made, who is eligible and who is not, how much compensation should be paid, who determines the amount of compensation, etc.? These are difficult questions with no easy answers. What is important is that the Netherlands, as a gesture of reconciliation, apologises for the history of slavery. Such apologies imply recognition of the wrongs committed against ancestors in the past and the pain their descendants still feel today. Instead of paying reparations, the Dutch state and companies involved in the slave trade and slavery could show their responsibility by, for example, making funds available for a full-fledged slavery museum for the Dutch history of slavery in the West and the East (and therefore not as an annex to one of the existing museums!) as a gesture of reconciliation. In addition, one may think of making study grants available to students from Suriname. This may prevent that as a result of the discussion about the restitution payment, individuals will get the hope that they will receive financial compensation from the Dutch state for the suffering that was inflicted on their ancestors.
Publication of archives of the Netherlands Military Mission
The second point concerning the Dutch debt of honour to Suriname concerns the publication of the archives of the Netherlands Military Mission in Surinam, as advocated by Pronk and some others. It concerns the role of colonel Valk, head of this Mission, in the military coup in 1980 in Suriname. Pronk writes about this in his Suriname book (p. 504): without Colonel Valk, there would have been no military coup, no Bouterse (leader of the military coup) and no December-murders in 1982 in Suriname.
Colonel Valk was head of the Dutch Military Mission in Surinam to assist in building up the Suriname Armed Forces after independence. According to a report by the Dutch Ministry of Defence, Valk was not only the spiritual father of the Bouterse coup, but also the one who, as early as 1979, had tried to incite a number of Surinamese officers to carry out a coup. When these officers did not respond to his proposals, Colonel Valk tried again with the non-commissioned officers. The report concluded that Colonel Valk was guilty of martial and criminal offences. However, this report disappeared in a deep official drawer at the Dutch Ministry of Defence. In June 1980, Valk was recalled by the Dutch government. As a result of the publications in the Dutch weekly Vrij Nederland, the Dutch Parliament ordered an investigation into the activities of the Dutch Military Mission in 1983 and 1985. In 1985 the then Dutch Minister of Defence decided to keep the annexes and conclusions of the 1983 and 1985 reports secret. Subsequently, the Dutch Parliament repeatedly asked questions about the ‘Valk Affair’. In February 2011, the Dutch government classified the annexes to the first investigation report as a state secret until 2060, “in the interest of the state”. However, the exact interest of the state was never disclosed by the Dutch government. In doing so, the Netherlands is casting suspicion on itself for wanting to sweep things under the carpet. As long as the Valk file is not made public, speculation and conspiracy theories about the precise role of the Dutch Military Mission will continue to surface.
The real Dutch colonial debt of honour
I make here a short excursion to the Dutch East Indies for the real Dutch story of exploitation and plundering. With this, I want to make clear that the Dutch colonial debt of honour applies especially to this colony in the East and to a lesser extent to Suriname. An important instrument in the plundering of the indigenous population in the Dutch East Indies was the introduction of the cultuurstelsel (agricultural system) in the nineteenth century. This system meant that instead of paying rent, the agrarian population was obliged to plant one fifth of the land with predetermined products such as coffee, indigo, tea and sugar in return for a low planting wage, products for which they themselves had little or no use and which had to be delivered to the Colonial Government. All these products were sold and auctioned in Europe. Those who did not own land to grow the desired products were obliged to work for the government for a maximum of 66 days per year, free of charge. The profit then went into the Dutch treasury. This agricultural system led to plundering, mass famine and impoverishment of the population, particularly on Java. The Dutch civil servant in Java, Multatuli, wrote about these harrowing conditions in his Max Havelaar in 1860.
The agricultural system yielded so much money, often more than half of the total Dutch tax revenue on an annual basis, that the Netherlands was one of the few European countries not to have any income tax in the nineteenth century. Not Suriname, but the Dutch East Indies had been a gold mine for the Netherlands since the second half of the nineteenth and the first half of the twentieth century. It meant that the Netherlands made great profits from the Dutch East Indies. Since the nineteenth century, thirty to forty per cent of Dutch government expenditure was covered by income from the Dutch East Indies. Economists have calculated that up to the end of the 1930s, around fifteen per cent (more than five billion a year) of the Dutch national income came from the Dutch East Indies. In the 1930s, about 22 per cent (four billion) of the Dutch national wealth was invested in the Dutch East Indies. In other words, the Dutch East Indies were the mainstay of the Dutch economy since the mid-nineteenth century.
There is also a link between the Indian benefits and the abolition of slavery in Surinam. The fact that the Netherlands, unlike the English (1834) and the French (1848), did not do so until several decades later was related to the debate about the costs of the declaration of freedom: the discussion was not about financial compensation for the enslaved, but about the plantation owners who would suffer ‘capital loss’ as a result of the declaration. Thanks to the benefits in the Dutch East Indies, plantation owners in Suriname received financial compensation from the Dutch state of three hundred guilders per enslaved person (approximately Nf 10.2 million for the 34,000 enslaved in 1863).
It was therefore not surprising that after Japan’s capitulation on 15 August 1945 followed by the proclamation of the Republic of Indonesia on 17 August 1945, the Netherlands did not resign itself to the loss of this gold mine in the East. In the Netherlands, the predominant feeling was that without the Dutch East Indies, the country would be economically non-existent and condemned to insignificance. ‘Loss of the Dutch East Indies, calamity born’ was the general feeling in the Netherlands about a possible independence of the Dutch East Indies. In the years 1947-1949 the Netherlands waged a colonial war (euphemistically called police actions) to bring the colony back under its control. There were an estimated 100,000 casualties (military and civilian) on the Indonesian side during this colonial war. The Dutch military even committed war crimes.
The formal parting between the Netherlands and Indonesia took place on 27 December 1949. Politically the Netherlands let go of the colony in the East, but not economically. The empty treasury in The Netherlands had to be filled after the German occupation (1940-1945) during World War II and in fact it meant that Indonesia had to redeem itself by taking over all the debts of the Dutch East Indies at independence. The amount was eventually capped at 4.3 billion Nf. With this imposed ransom, Indonesia contributed to the economic recovery of the Netherlands in the fifties. This Indonesian ransom was much larger than the much more visible Marshall Aid (about Nf 1 billion) which the Netherlands received from the US after World War II for economic reconstruction.
An apology from the Netherlands did not come until March 2020 when, during his state visit to Indonesia, the Dutch king apologised on behalf of the Netherlands for Dutch violence during the Indonesian War of Independence.
Pronk’s anti-colonial framing
During the period of slavery, a rich elite in the Netherlands undeniably earned money from Suriname. At the end of the eighteenth century, however, the source of money for this elite slowly dried up. After the abolition of slavery, Suriname became a cost item for the Netherlands. In the nineteenth century, the Dutch East Indies became the gold mine where the Netherlands earned huge amounts of money. After 1866, the Netherlands invested more money in Surinam (more than 4 billion) than it earned. So there has been no Dutch plundering or exploitation of Suriname. In other words, we should not look for it in the colonial past after the abolition of slavery, but after the independence of Suriname by a corrupt Surinamese political elite. An important characteristic of this elite is that it behaves like the new colonisers of the state and, in the worst tradition of Third World countries, regards the country as a personal conquest. Bouterse’s presidency (2010-2020) is illustrative of the plundering of Suriname.
Pronk’s view on the Dutch debt of honour to Suriname is anti-colonial framing from the 1960s and 1970s, with the keywords oppression, exploitation and ‘we have misbehaved’. Thus, his view is inspired by a sense of guilt about the Dutch colonial and slavery past.
I also place his remarks on the Dutch debt of honour to Suriname, the gigantic plundering and exploitation by the Netherlands against the background of the sad outcome (military coup, military repression, bankrupt economy in 2020) of Surinamese independence, which should have been a model decolonisation. As mentioned earlier, Pronk, from the Dutch side, was one of the architects of Surinamese independence. The success of the Surinamese model decolonisation, as an example to the world and unique in the history of decolonisation, should have liberated him from his guilt about the Dutch colonial and slavery past. The sad outcome of Suriname’s model decolonisation, however, is still close to Pronk’s heart and hangs over his thoughts like a grey veil. Unlike Pronk, we should not look for the difficult development of Suriname solely in the colonial past, but especially in the shameless plundering by a corrupt Surinamese political elite after 1975.
- Published in BIBLIOTHEEK, Nederland, NIEUWS, Suriname
De Indiase obsessie met een lichte huidskleur – Rajiv Malik
Een lichte huidskleur als belangrijkste criterium voor het beoordelen van schoonheid door Bollywood staat steeds meer onder druk.
De Indiase obsessie met een lichte huidskleur lijkt wortels te hebben die zelfs kunnen worden getraceerd naar het tijdperk van Heer Krishna. Duizenden jaren geleden vroeg Heer Krishna volgens een bhajan [religieus lied], dat zeer prominent en fijnzinnig in Bollywood’s super hitfilm Satyam Shivam Sundaram werd gebruikt, aan zijn moeder Yashoda waarom hij een bruine huidskleur had terwijl zijn gemalin, Radha – door hindoes aanbeden als de godin van de liefde, tederheid, mededogen en toewijding – een blanke huidskleur had. De exacte woorden van de bhajan zijn: “Yashomati Maiya se bole Nandlala, Radha kyon gori, main kyon kala?” [Heer Krishna vraagt moeder Yashomati: waarom is Radha blank en ben ik donker?]. Ik ben er zeker van dat in die tijd de gora of lichte huidskleur werd gekoesterd of gewaardeerd, maar tegelijkertijd werd er nooit neergekeken op de bruine kleur, zoals dit misschien ergens in de afgelopen paar eeuwen is begonnen.
India, eigenlijk een groot deel van Azië, heeft een overwegend bruin getinte bevolking. Toch is de obsessie met een lichte huidskleur in India al heel lang aan de gang en om eerlijk te zijn is de maatschappelijke situatie in het algemeen, zelfs in de huidige tijd, niet erg veranderd. Vooroordelen op grond van geslacht en kleur maken al heel lang deel uit van de mentaliteit van onze samenleving. Wanneer een baby wordt geboren, zijn de mensen nieuwsgierig of het een jongen is of niet. Ze kijken ook naar de huidskleur van de pasgeborene. Ook moeders zijn zich bewust van de huidskleur van hun jongen of meisje en gebruiken al vanaf de geboorte huismiddeltjes om de huidskleur van het kind te verbeteren als deze niet blank is.
Huidskleur in de Indiase films
Films weerspiegelen wat er in de maatschappij en onder de mensen leeft. Het is dan ook geen wonder dat de obsessie van de Indiase samenleving met een blanke huidskleur op grote schaal ook in Bollywood is terug te zien, waar tientallen jarenlang alleen actrices met een extreem lichte of ongewoon lichte huidskleur de hoofdrol speelden in films. Er zijn echter altijd uitzonderingen geweest. Een van India’s meest prominente media- en filmcolumnisten B.B. Nagpal, die de filmwereld al meer dan veertig jaar volgt, beweert dat zelfs in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, de beroemde acteur, regisseur en filmproducent V. Shantaram de hoofdrol in sommige van zijn films had toebedeeld aan de door hem ontdekte actrice Sandhya die een donkere huidskleur had. Later werd zij zijn derde vrouw. Dat zij in veel van zijn films de vrouwelijke hoofdrol kreeg, werd door het publiek goed ontvangen. De meest opmerkelijke Hindi films van Sandhya Shantaram waren Jhanak Payal Baje, Do Aankhe Barah Haath en Navrang. Ze speelde ook hoofdrollen in enkele Marathi films waaronder Pinjra en Amar Bhoopali.
Nagpal vertelt verder dat in de jaren tachtig actrices Sridevi en Jayaprada, beiden niet zo licht van kleur, toch populair waren bij het Indiase publiek vanwege hun talent en scherpe gelaatstrekken. In feite hadden deze beide actrices de status van superster, aangezien veel van hun films grote hits waren. Enkele donkergetinte actrices van weleer waren Vyajanthimala en Smita Patil. Meer recentelijk was het Bipasha Basu, de donkere, Bengaalse schone, die voor opschudding zorgde met haar persoon in films als Jism en Raaz. Onder de actrices zien we de laatste tijd twee grote namen, namelijk Deepika Padukone en Priyanka Chopra. Ook zij hebben de status van superster bereikt ondanks hun donkere huidskleur.
Commerciële uitbuiting
Als je deze hele obsessie van de Indiase samenleving met een lichte teint beter bestudeert, is het interessant te zien hoe deze obsessie op grovelijke wijze is uitgebuit. Niet alleen door Bollywood of de Indiase cinema in zijn totaliteit, maar ook collectief door de reclamewereld, de modellenwereld en de grote bedrijven, voor wie cosmetica voor een lichte teint een miljardenindustrie en -business is geworden. Zij brachten honderden crèmes, lotions en andere soortgelijke producten op de markt en buitten de gekte volop uit door grote en meestal valse beloften te doen over de werking van de producten die de teint van de ene op de andere dag of in een paar weken van donker naar wit zouden veranderen. In dit proces bloeide de handel in wit makende crèmes voor zowel mannen als vrouwen op grote schaal en harkten deze bedrijven enorm veel geld binnen. Het is duidelijk dat er een innige band bestond tussen de reclamewereld en de fabrikanten van de producten die veelbelovend zouden zijn voor een blanke huid. Door deze gevestigde belangen willen zij de obsessie met een blanke huidskleur niet alleen promoten, maar in stand houden, zodat zij deze witte koe van schoonheidsproducten kunnen blijven melken. Opmerkelijk is dat terwijl Bollywood en Hindi-cinema zich steeds meer openstelden voor donkere vrouwen met mooie, scherpe trekken, de filmindustrie van Zuid-India nog steeds een voorliefde toonde voor heldinnen met een lichte huidskleur, terwijl Zuid-Indiërs meestal een donkere huidskleur hebben.
Mentaliteitsverandering
De algemene obsessie van Bollywood met een blanke huid was zo diep dat niet alleen de voorkeur werd gegeven aan schoonheden met een blanke huid, maar ook de woorden gora [blanke jongen] en gori [blank meisje] prominent en veelvuldig werden gebruikt, niet alleen in het verhaal van de films, maar ook in populaire superhit songs.
Dit is echter allemaal behoorlijk veranderd in Bollywood, waar donkere, scherp getekende, getalenteerde actrices nu niet alleen hun stempel hebben gedrukt, maar ook extreem populair zijn en de status van superster hebben, net als blanke hoofdrolspeelsters uit het verleden en het heden. Een grote verandering in de houding van Bollywood en de Indiase samenleving ten opzichte van de obsessie met een lichte huidskleur kwam toen in 1994 Sushmita Sen ondanks haar niet zo lichte huidskleur werd gekozen tot Miss Universe vanwege haar scherpe gelaatstrekken, talent, gevatheid, gevoel voor humor en geweldige communicatieve vaardigheden. De obsessieve focus op de lichte huid kreeg ook een flinke opdoffer door de opkomst van donkere, slimme Indiase vrouwen met een beroemdheidsstatus, niet alleen in de filmwereld, maar ook in de zakenwereld, de industrie, het bedrijfsleven, reclame, informatietechnologie en vele andere gebieden waar ze de hoogste posities begonnen te bereiken, waaronder die van CEO’s zowel op nationaal als internationaal niveau.
In de afgelopen decennia zijn meer en meer vrouwen goed opgeleid en carrièregericht. Met andere woorden, dankzij de emancipatie van vrouwen in het algemeen is de aandacht van de Indiase samenleving geleidelijk verschoven van een al te grote obsessie met de blanke huidskleur van zowel mannen als vrouwen naar talent en vaardigheden die vooral de vrouwen in toenemende mate zijn gaan tentoonspreiden.
Activisme
Nu het aantal opgeleide en mondige vrouwen in alle geledingen van de samenleving toeneemt, en velen van hen een donkere of bruine huidskleur hebben, laten zij ook hun stem tegen discriminatie op grond van huidskleur in de samenleving luid horen. Vooral omdat de meeste van deze, soms zeer getalenteerde, vrouwen voor persoonlijke uitdagingen en problemen hebben gestaan louter en alleen vanwege het vooroordeel van de maatschappij ten aanzien van hun huidskleur. Zij zagen dat ze door de maatschappij en zelfs door hun familie soms slecht behandeld werden alleen vanwege hun donkere huidskleur en dat zij werden gediscrimineerd bij sollicitaties en het zoeken naar een huwelijkspartner.
Tegenwoordig zijn er wereldwijd veel individuele activisten, groepen en ngo’s die strijden tegen colorisme of discriminatie op basis van kleur. In India is de bekende actrice Nandita Das het gezicht van de campagne Dark Is Beautiful. Deze campagne, die meer dan tien jaar geleden werd gelanceerd, wil de aandacht vestigen op de gevolgen van discriminatie op basis van kleur in India. Zowel vrouwen als mannen worden aangespoord om de schoonheid en diversiteit van alle huidskleuren te vieren, met slogans als – Stay Unfair, Stay Beautiful. [Hier wordt gespeeld met het Engelse woord fair dat ‘eerlijk’ betekent, maar in de context van huidskleur betekent het ‘licht getint’]. Nandita Das heeft in haar filmcarrière zelf meegemaakt dat een visagist of cinematograaf naar haar toe kwam om te vragen of ze haar huid een beetje lichter kon maken, vooral wanneer ze de rol van een middenklasse, goed geschoolde personage had. Zij voelde zich beledigd en antwoordde dat mensen met een donkere huidskleur niet alleen maar laaggeschoolde arbeiders waren, maar ook goed opgeleide, succesvolle vrouwen uit de middenklasse konden zijn. Een groot aantal Bollywoodpersoonlijkheden is geassocieerd met de campagne Dark Is Beautiful, die in 2019 werd omgedoopt in India’s Got Colour.
Excuses
De kracht van activistische groepen zoals die van Nandita Das, is dat onlangs de makers van de Bollywood film Khaali Peeli zich gedwongen voelden de tekst van een item song in de film aan te passen. In de bewuste song kwam het woord goriya [een meisje met een lichte huidskleur] voor, een woord dat vroeger heel gebruikelijk was. Toen de filmmaker en zijn team erop werden gewezen dat het woord riekt naar colorisme, niet van goede smaak is en daarom zou moeten worden geschrapt, besloten zij de tekst aan te passen. Het team voelde zich zelfs zozeer aangesproken dat het zich verontschuldigde door toe te geven dat het een vergissing was om het gewraakte woord te gebruiken. In een interview verklaarde de regisseur van Khaali Peeli: “Wij willen allereerst zonder enige aarzeling onze excuses aanbieden aan iedereen die beledigd is. We verzekeren u dat de tekst in kwestie nooit racistisch bedoeld was. In feite is de term ‘goriya’ zo vaak en traditioneel gebruikt in Indiase liedjes om een meisje aan te spreken, dat het niet bij ons opkwam om het op de letterlijke manier te interpreteren.”
Rajiv Malik
Voormalig hoofdcorrespondent, India, Zuid-Azië, voor Hinduism Today, USA. Nu freelance journalist/content/pr/vertaler/schrijver & nifty trader. rajivhtc@gmail.com
Vertaling: Sampreshan/Hindorama (info@hindorama.com)
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Khubsurat, LIFESTYLE, NIEUWS
Fairness As The Biggest Parametre For Judging Beauty By Bollywood Is Becoming Increasingly Unfair & Unacceptable – Rajiv Malik
Obsession with fairness it seems has been something with its roots that can be traced even during the era of Lord Krishna. Thousands of years ago Lord Krishna according to a bhajan [divine song] which was very prominently and aesthetically used in the Bollywood’s super hit film ‘Satyam Shivam Sundaram’, asks his mother Yashoda why he was of a brown skin while his consort a Hindu goddess Radha, who is worshipped as goddess of love, tenderness, compassion and devotion, was of a fair complexion. The exact words of the bhajan are – ‘Yashomati Maiya se bole Nandlala, Radha kyon gori, main kyon kala ?’ [Lord Krishna asks mother Yashomati, why Radha is fair complexioned and I am dark skinned ?] I am sure in those times though gora or fair complexion was cherished or appreciated but at the same time the brown color was never looked down upon, as perhaps started happening maybe sometime in the past couple of centuries.
India and for that matter, a large part of Asia has a predominantly brown skinned population. Still in the context, specifically of India the obsession with fair complexion has been something that has been there for a long time and to be honest the situation on the ground, in general, in the society, has not changed in a very big way even in the present times. Gender and color bias has been a part of the mindset of our society for a long time. When a baby is born, people are curious to know if it is a boy or not. They also check about the skin complexion of the new born. Mothers too are pretty conscious about the complexion of their boy or girl and right from the birth start using home remedies to improve the complexion of the child if it is not fair.
Cinema mirrors and reflects the lives of the society and its people. No wonder then that as the Indian society was obsessed with fairness, the same was reflected in a big way through Bollywood, which for decades gave the lead roles of the females to those actresses who were of extremely fair or of unusually fair complexion.
However there are those who maintain that exceptions were always there. One of India’s most prominent media and film columnist B.B. Nagpal who has covered the world of cinema for over four decades maintains that even in the olden days, in fifties, sixties famous actor, director and film producer V. Shantaram had given the lead role in some of his films to his discovery Sandhya who was of a dark complexion. Later on actress Sandhya became Shantaram’s third wife and her lead roles in many of his films were well received. Most notable of Sandhya’s films were Jhanak Jhanak Payal Baje, Do Aankhe Barah Haath and Navrang. She also appeared in lead roles in some Marathi films including Pinjra and Amar Bhoopali.
Nagpal goes on to say that in the eighties actresses Sridevi and Jayaprada, both not so fair skinned, were well received by the Indian audiences due to their talent and sharp features. In fact both these actresses attained the status of super stars as many of their films were big hits. Some of the dark skinned beauties of yesteryears included Vyajanthimala and Smita Patil. More recently it was Bipasha Basu, the Bengali bombshell, who created ripples with her dusky persona in films like Jism and Raaz. Of late two big names among the present lot of extremely popular actresses Deepika Padukone and Priyanka Chopra too hit the super star status despite there darker skin tone.
If one studies deeply this whole obsession and mindset of the Indian society with fair complexion, one gets the interesting revelation that this obsession was exploited in a very big way not just by Bollywood or Indian cinema but collectively by the world of advertising, modeling and big businesses houses for whom fairness related cosmetics became a billion dollar industry and business. So there were hundreds of fairness creams, lotions and other similar products fully exploiting this craze for fairness by making tall and mostly false promises about their products overnight or in a few weeks changing the complexion from dark to white. In the process this business of whitening and fairness creams both catering to men and women was flourishing in a big way and these businesses raking in huge money. Obviously there was a big nexus between the advertising world and manufacturers of fairness promising products who were great beneficiaries of this craze for fairness, allowing them to make big money. Due to this vested interest they would like to not only promote this craze for fairness but even to perpetuate it so that they could keep milking this cow related to fairness related beauty products.
Interestingly on the one hand, while Bollywood and Hindi cinema was becoming increasingly open to the dark, dusky and sharp featured pretty women, the film industry of south India still had a fancy for fair skinned heroines while south Indians are mostly dark skinned.
The general obsession of Bollywood with fairness was so deep that not only preference was given to fair skinned beauties, the words ‘gora’ and ‘gori’ were prominently and commonly used not only in the story narration of the films but in some of the most popular super hit songs as well.
However all this has pretty much changed in Bollywood where dark, dusky and sharp featured, talented heroines have now, not only made their mark but are extremely popular, attaining super stardom status like that achieved by any of the fair skinned heroines of the past and present. A big change in the attitude of Bollywood and Indian society in the context of obsession with fair complexion came in 1994 when Sushmita Sen despite her not so fair complexion was chosen miss universe due to her sharp features, talent, wittiness, sense of humor and great communication skills. The big jolt to the complete focus and obsession with the fair skin came also due to the fact that the dark, dusky and smart Indian women attained a celebrity status not just in the world of cinema but in the world of business, industry, corporate world, advertising, information technology and many other fields where they started achieving the highest and senior most positions including that of heads of corporations, businesses and ceo’s both at national and international levels.
In the past few decades, more and more women getting educated, becoming career oriented or to put it in other words, due to empowerment of women in general the focus of the Indian society was gradually shifting from over obsession with the fair color of the skin of both men and women to the talent and skills that especially the women were increasingly acquiring and possessing.
Now as the number of the educated and empowered women was increasing, in all spheres of life, many of whom were dark or brown complexioned, their voice against color based discrimination in the society also came to the fore in a very big way. More so because most of these dark skinned women, at times extremely talented, had came across challenges and problems, personally, which they had to face purely because of the bias society had towards the color of their skin. These challenges included society, even family treating them shoddily at times just because of their dark skin, in being discriminated when they applied for jobs or even seeking matrimonial alliances.
Today the world has many individual activists, groups and ngo’s who are fighting against colorism or color based discrimination. In India well known actress Nandita Das is the face of one such campaign – Dark Is Beautiful. The campaign launched over one decade back aims to highlight the effects of discrimination based on color in India. It urges both women and men to celebrate beauty and diversity of all skin tones, using slogans such as – Stay Unfair, Stay Beautiful. Based on her personal experience, Das is on record having said that in the Indian film industry when a makeup man or a cinematographer would come to her, they would say if she could lighten her skin a little, especially when the role she was playing was that of a middle class educated character. She felt offended and would tell them that those with dark skin would not just be menial laborers but could be educated, successful middle class women as well. A large number of Bollywood personalities are associated with the Dark Is Beautiful campaign which was reinvented as India’s Got Colour in 2019.
The power of such groups as of Nandita Das is that recently a Bollywood movie Khaali Peeli which had an item song having a word goriya [a fair complexioned girl] earlier used very commonly had to be changed in a bid to avoid a big backlash, once it was pointed out to the film maker and his team that the word smacked of colorism, was not in good taste and therefore had to be dropped. So much so that the team apologised admitting that it was a mistake. In an interview the director of Khaali Peeli stated, “First , without any hesitation or excuses we want to apologise to anyone offended. We assure you that the lyric in question was never intended racially. In fact , the term ‘goriya’ has been so often and traditionally used in Indian songs to address a girl , that it did’nt occur to any of us to interpret it in the literal manner.”
Rajiv Malik
Ex-chief correspondent India, South Asia, Hinduism Today, USA. Now freelance journalist/content/pr/translator/transcriber & nifty trader. rajivhtc@gmail.com
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Khubsurat, LIFESTYLE, NIEUWS
Dr. Jnan Hansdev Adhin: erudite and very prolific – Prof. Chan E.S. Choenni
Dr. mr. drs. Jan Adhin. That is how the late Dr. Jnan Hansdev Adhin was known in Suriname. In the sixties of the last century, he was considered one of the most learned, if not the most learned person in Suriname. On 24 January 2021, Jnan Adhin would have become 94 years old. He died, however, on 16 January 2002 at the age of 74 in Leiden (the Netherlands). Who was this remarkable person and what was his significance for Suriname and Surinamese politics, and in particular for Hindustani culture and Hinduism? I will sketch a picture of this versatile and very prolific Hindustani Surinamese citizen. In this article, I will limit myself to a few important aspects and themes. I would refer those who want to know more about Jnan Adhin to the master thesis of D. Albertzoon (2015), entitled Dr. Mr. Drs. Jnan Hansdev Adhin, B.A. (Hon) L.L.D., Ph.D. – The Surinamese Maha-acharya, Paramaribo: Adek. Furthermore, Prof. M. Van Kempen and Mr. Carlo Jadnanansing have published articles about him on, among others, the blog Caribisch uitzicht. In addition, some books with a collection of his articles have been published. One can read the many articles and for example, the well-known book Dharm Karm – Inleidende Ethische Beschouwingen (Introductory ethical reflections) to gain more insight into his thinking. I have used these sources for my present article in memory of this great son of Suriname.
Jnan Hansdev Adhin was born on 24 January 1927 in Ornamibo to a prosperous family of farmers. Ornamibo was a former plantation 15 kilometres south of the capital Paramaribo in the then district Boven-Para, later district Suriname and presently known as district Wanica. His father, Ram Adhin, was born around 1876 in then British India near Allahabad and came to then British Guyana at the age of 14 as an indentured labourer. After his five-year service, he migrated in 1895 from Guyana as a so-called free emigrant to Suriname. In 1895, Suriname introduced a scheme by which people could get uncultivated land free if they were willing to cultivate it. Between 1873 and 1920, 3,000 Hindustani from the Caribbean settled in Suriname. They were gradually absorbed into the Hindustani population of Suriname. Ram Adhin was one of them. He became a farmer as well as a businessman. Jnan Adhin’s mother, Daulatia Oedjaghir (1892-1978), arrived as a toddler of less than two years in Suriname in 1893 with her mother who became an indentured labourer. They had migrated from the Shahabad area in the state of Bihar. Many people from the Shahabad area with the main town of Arrah migrated to the colonies as indentured labourers. Ram Adhin and Daulatia had nine children, of whom Jnan Adhin was the seventh child. After his birth he was registered as Jan Hansdew; later he had the spelling of his first names changed to Jnan Hansdev. The sons of the family were enabled to get good education; but the three sisters to a much lesser extent. In the thirties and forties, it was not common for Hindustani women to attend higher education. Adhin was 16 years old when his father died in 1943. His mother reached the advanced age of 86.
Well-to-do environment
Jnan Adhin can be considered a second-generation Hindustani in Suriname, as both his parents came from India. It is important to mention that Jnan Adhin’s parents were already known as well-to-do people who, apart from a large agricultural area in Ornamibo, also owned a house in the centre of Paramaribo. This house was located in the Watermolenstraat near the then harbour (‘platte brug/plata broki’) of Paramaribo. The eldest brother lived there permanently and Jnan Adhin stayed there regularly. In the thirties and forties, many prominent Hindustani lived in this neighbourhood where also several Hindustani shops were located. At an early age, Jnan Adhin underwent urban influences and he developed widely. The former international football player Paul Ameerali, who grew up near the Watermolenstraat at that time, saw Jnan Adhin often. However, he did not have contact with Jnan Adhin because “he was constantly busy reading books inside the house.” Unlike most other Hindustani people of his generation, Jnan Adhin did not have to work on the land during his younger years, but could fully devote himself to his intellectual development.
Esha Nandelall
Jnan Adhin married Etwaria Debi Nandelall in 1948. She later had her first names officially changed to Esha Damayanti, but remained known in the family as Ilse, as she was called from childhood. She was born in Paramaribo, where her father had a restaurant. Because her father died at a relatively young age, she left school early to work. In the forties she worked at the shop Nassief (a well-known manufactory at the Maagdenstraat) when she met Jnan. She was a modern city girl who did not wear an orhni (transparent white headscarf), as was customary for Hindustani women at the time. There was no question of an arranged marriage; both belonged to different Hindu movements. Esha’s family belonged to the progressive Arya Samaj movement, while Jnan came from the more conservative Sanatan Dharm tradition. In Hindu society, such religious difference often led to quarrels and conflicts between families and even to the rejection of marriage proposals and partner relationships. Esha and Jnan had six children: four daughters and two sons. In fact, it is remarkable that Jnan Adhin, at that time, as a Hindu, did not convert to Christianity in order to pursue higher education, and that he chose a Hindu partner. At that time, many higher educated Hindu men chose a non-Hindu partner, because the number of higher educated Hindu women was rather small. Moreover, the status of Christian Hindustani partners was higher.
Highly gifted and very zealous
Jnan Adhin was highly gifted. This became evident at a very young age. At primary school he had such excellent grades that he was allowed to skip the first class. At the age of 16, he was already an assistant teacher and, at the age of 20, headmaster of a primary school which was a highly respected occupation in those days. He was one of the youngest persons to obtain the headmaster’s certificate. It was also customary then to obtain all kinds of certificates in order to be promoted. Thus, he obtained certificates for English, drawing, mathematics and Dutch. As headmaster he worked in different parts of Suriname: Leiding, Moengo (twice with an interval) and Nickerie.
He was one of the first Surinamese to leave for India on a scholarship in 1952, where he graduated with a bachelor’s degree in philosophy (1) and comparative linguistics (2) from Punjab University. Jnan Adhin combined his high intelligence with a very great zeal and work ethic. In 1958, he left with his family for the Netherlands to continue his studies. From 1958-1961 he studied at the universities of Amsterdam and Utrecht and became three times doctoral candidate in the Non-Western Social Sciences (3), Philosophy & Pedagogy (4) and Cultural Anthropology (5), and Master of Laws (6). He also obtained his doctorate cum laude in Groningen in economic sciences (7) with his dissertation Development Planning in Suriname in historical perspective. Therefore it was said that he had seven (academic) titles. One of the propositions in his dissertation states that the Hindustani language spoken in Suriname (Sarnámi-Hindi or Sarnámi) is a Surinamese language on the same footing as Sranan (tongo) (the language spoken by the Afro-Surinamese population).
Spreader of knowledge
Jnan Adhin not only acquired extensive knowledge in various fields, he also had an important role in disseminating knowledge within the Surinamese community through (academic) lectures, articles and books. This, however, is only one of his many achievements. Besides his scientific knowledge, he was also known as a great expert in Hinduism. His father, who was called Mahájan (respected businessman), organised so-called Satnáráyan kathás on his plantation in Ornamibo (known as Nainibog in Sarnámi). These were devotional meetings attended by hundreds of people. At the end of these readings (kathás), plays with a religious meaning were performed. Jnan Adhin was thus brought up with Indian and Hindu culture. Through self-study, he developed into an outstanding expert in the complex and multifaceted Hinduism. In his book Dharm Karm, he has summarised his most important insights for a broad audience. For example, I drew on his studies for my book on the Vedic Dharma published in 2018.
Jnan Adhin was also guided by the Vedantic life wisdom based on the so-called holy books of Hinduism, the Vedas. Of particular importance to him was the saying from the Rig-Veda: Ekam sat-vipra bahudha vadanti – There is only one Truth (or True Being) and learned persons call It by many names”. He therefore advocated diversity and tolerance, including religious tolerance and not thinking in sectarian boxes. He detested the oppressive caste system within orthodox Hinduism and was in favour of equality between men and women. Adhin was not dogmatic; he considered behaviour to be of greater importance than faith and rituals. It is not faith and dogmas that are important, but behaviour and lifestyle. He encouraged others to acquire as much knowledge as possible. ‘Veda’ means knowing and ‘anta’ means end. One should strive for ’the end of knowing’. He himself did this as much as possible. The rewriting of his name from Jan to Jnan must also be seen in this context. The word jnan in Sanskrit means knowledge/ wisdom (also written as gyan). His Vedantic vision gained some support in Suriname. One of his students, the well-known notary Mr Carlo Jadnanansing, together with other supporters established the Vedanta Prize in Suriname, which is awarded by the Jnan Adhin Fund.
Unity in Diversity
Jnan Adhin devoted himself to applying the ancient (timeless and universal) Vedic insights in practice. Thus, he introduced the principle from the Rig-Veda “Unity in diversity, no uniformity” (Anektá men Ektá, na Ekveshtá) as a basis for the multicultural Surinamese society. He considered the cultural richness of the various population groups in Suriname an important asset and rejected cultural assimilation. In his prize-winning essay written in 1957on the occasion of the tenth anniversary of the Cultural Centre Suriname (CCS), Adhin unfolded his vision of multiculturalism. He did not favour ‘uniformity of religion and culture’ but advocated the preservation of cultural diversity.
He wrote: “Let each group preserve and develop its language, with Dutch as the common language … It is now high time that the groups learn to understand and appreciate each other, in order to enable the creation of a synthesis in thought and life by which all the groups are forged together into one composite Surinamese people. However, with this cultural synthesis, we do not mean the imposition of one culture, as a result of which the other cultural expressions would die out. We cannot consider the immediate acceptance by each group of Western civilisation, throwing its own traditions and culture overboard, as a solution. Apart from the psychological impossibility of completely ridding oneself of a cultural background that has been present in the collective unconscious for centuries, implementing this idea in practice will meet with great resistance and difficulties, since no group is willing to give up its traditions just like that.”
At the end of the 1950s, a movement among Creoles, including some Afro-Surinamese, advocated a form of nationalism that would require the Hindustani population to assimilate in a cultural sense. Adhin’s viewpoint provided sufficient basis for the emerging, self-confident young Hindustani generation to resist this assimilationist tendency. Later, leaders of the Afro-Surinamese group embraced the standpoint of cultural diversity when a revaluation of the (suppressed) African and Afro-Surinamese culture in Suriname took place. We see that now – in the twenty-first century – cultural diversity is also regarded as a source of wealth in Suriname. In this context, Jnan Adhin was far ahead of his time and the following passage in his 1957 essay is still relevant: “Let no group feel inferior or superior, but equal, although different. Let each group contribute to the cultural and social construction of Suriname in its own characteristic way, in active cooperation and harmony with other groups. Let there be no uniformity and monotony, but unity in diversity.”
Prolific government executive
Jnan Adhin became the ideologist of the political party VHP because of his view of Hindustani people as full-fledged Surinamese citizens with an Indian culture that had become Surinamese cultural heritage through Surinamese influences. The VHP was then called the Verenigde Hindostaanse Partij (United Hindustani Party); it later changed its name to ‘Vooruitstrevende Hervormingspartij’ (Progressive Reform Party). After returning from the Netherlands to Suriname (in 1961), Dr Jnan Adhin became politically active in the VHP and played an important role in the political-administrative field. He was the intellectual brain behind the VHP from the sixties onwards and a pillar of the political leader Jagernath Lachmon. He often provided the ingredients for Lachmon’s speeches and was the author of parliamentary motions and other documents of the VHP. He carried out the orders of Sabhapati (President of the Parliament) Lachmon loyally and conscientiously. He also played an important role during the independence discussions with the Netherlands. He loyally served Lachmon, who to him was the indisputable political leader of the Hindustani people. With some (short) interruptions, he was a member of the States of Suriname (Parliament of Suriname) on behalf of the VHP from 1963 to 1980. He was Minister of Justice and Police from 1964-1967 and 1969-1973. In 1971-1972, he also temporarily served as Minister of Education and Community Development. Shortly before his death, Jnan Adhin held the position of acting chair of the VHP (after Lachmon’s death in October 2001). After 1980, Adhin was government adviser in general service.
His contemporary, the now 93-year-old Andre Saheblall, who was secretary at the Ministry of Justice and Police when Jnan Adhin headed this ministry (1969-1973), tells us: “Mr Adhin worked hard. He could draft a whole bill in one night. He also ensured that Hindustani and Javanese people were appointed to the police force and to higher positions. At that time, the Police Force was a Creole matter. In any case, Chief of Police Spalburg cooperated well. I later became director at this Ministry and Mr Adhin was my great example. Many old or existing laws were updated or completely replaced by a modern law. During parliamentary debates on the bills, Mr. Adhin also outstandingly proved himself a Minister with extensive knowledge who did not shy away from any debate. He discussed each item pragmatically and objectively. He explained his policy in good Dutch and he never behaved in a sarcastic or insulting manner towards any member of parliament or fellow minister. He approached a subject not only from a legal point of view, but from other points of view as well.”
One can say that Jnan Adhin was not a politician in the sense of charismatic political speeches, populist behaviour and power games. He was a technocratic administrator who focused on implementing effective measures. He withdrew the legislation prohibiting the practice of Winti (traditional African religious worship), which is considered an important achievement. This was based on his wisdom, inspired by the Vedas: there is one True Being that may be called by many names. Therefore, everyone should be allowed to worship any god of his or her choice.
Language virtuoso
It is remarkable that besides the above-described activities, Jnan Adhin still had time to occupy himself with language and literature. Until the 1970s, Hindustani people – including academics – traditionally had difficulty with the Dutch language and its difficult grammar, in particular. Not so Dr. Jnan Adhin. On the contrary, he was a language virtuoso. He always had a pencil at hand and regularly corrected texts in school and library books. For a short time, he was director of the Bureau for Folk Literature and the Bureau for Language. He also worked as an inspector for the Educational Inspectorate. He made his literary debut with the short story ‘Weer bloeit de Bamboe’ (The Bamboo Blooms Again) in the March 1947 issue of Vikaash magazine. He wrote some plays under the pen name Gyan Dev in the mid-1960s and published some stories under the pen name Sad Darshi in Soela magazine. In the field of prose, however, Jnan Adhin was not an outstanding writer, as he himself recognised soon and did not continue on this path. This indicates that even the brilliant Dr Jnan Adhin could not excel in all fields. He did write very accessible articles for newspapers and for Dharm-Prakásh, a magazine on Hinduism that he filled almost entirely on his own for four years, according to Michiel Van Kempen, the expert on Surinamese literature. Other articles by Jnan Adhin were – also for me – not easy to read and even complex. The Hindi-Dutch dictionary he compiled (published in 1953 and later reprinted in 1968), on the other hand, was very accessible and widely used.
Teacher and advisor
Jnan Adhin was also a lecturer and a commissioner for the final exams at Teachers’ Training College. The now 80-year old teacher Albert Rahman, grandson of the first Hindustani writer and intellectual Munshi Rahman Khan (born in India), talks about his experience with Dr Jnan Adhin whom he also met during his exams. “Master Adhin encouraged you to study further, while others only asked difficult questions. During my youth, he often stopped at my grandfather’s house on the plantation Dijkveld on his way from Paramaribo to his home in Ornamibo. He was riding a moped at the time and he and my grandfather would talk for hours. He had great respect for my grandfather.”
With older Surinamese people, you often hear: ‘Oh yes, I had lessons from Mr Adhin’. This is not strange, since Jnan Adhin was a lecturer at various higher educational institutions, including the Teachers’ Training College, Courses for Senior Education Certificates, Pedagogical Institute, Art Academy, Law Faculty and Social-Economic Faculty of the University of Suriname. He also remained constantly active in the cultural and social fields. He was a board member and advisor to numerous organisations. It will be too much to mention the countless positions he held. I will mention only a few organisations such as the League of Hindustani’s, Jagriti, Hindustani Nawyuwak Sabha (HNS), which especially promoted the emancipation of Hindustani. Jnan Adhin has thus devoted himself broadly to the emancipation of the Hindustani. More generally, until the very end he was engaged in transfer of knowledge through lectures, readings, publications, etc.
Multitasker par excellence
Dr Jnan Adhin was not only versatile, but a multitasker pur sang. He could deal with different thinking processes and activities at the same time, while demonstrating a fantastic ability to separate different disciplines, according to Michiel van Kempen. He could spend two hours on a pedagogical problem, and then turn the switch completely to spend an hour on the rehabilitation centre of which he was a board member, then to the Vedas for another hour, and then jump into outlining a criminal procedure. Therefore, Van Kempen called him a ‘jack-of-all-trades’. He says: “I myself experienced in 1986 at the Sarnámi congress in Krasnapolsky in Paramaribo how the recommendations were already formulated ready for use before the last speaker had even finished his speech. I myself received one and a half metres of fax paper with his comments almost 24 hours after some passages about the Hindustani cultures from my own dissertation landed on his desk. If I then cut off one linear metre of references to his own publications, I was left with half a metre of very useful comments.”
Many publications
According to the editor of the Suriname Law Journal, Carlo Jadnanansing, Jnan Adhin has been one of the most respected and invaluable editors of this journal. Apart from his positions as editor and later editorial chairman of this magazine, he is the most prolific author of all time of this magazine with 45 published articles. Adhin has also written numerous articles in different fields that have been collected in six volumes: linguistics and philosophy, religion and culture, pedagogy and education, constitutional and administrative law, matrimonial law and legal position of children, social economy and history. There are also many other publications by his hand. Further, Adhin was a member of various scientific and professional associations and institutions, e.g. World Peace Through Law Centre, International Law Association, Dutch Association of Educators, Surinamese Association of Educators, Surinamese Lawyers Association, Surinamese Association of Sociologists, New York Academy of Science, Academia Brasilieira de Ciencas Humanas (Sao Paulo), Fredsbudet (Oslo), Surinamese Historical Circle, etc. He also was a member of the editorial staff and/or contributor to various magazines, such as Vikaash (1946-1949), Prakash (1947-1949), Het Onderwijs(1946-1949), De Openbare School (1947-1950), Shanti Dut (1962-1967), Soela (1961-1964), Vox Guyanae (1953-1955), Nieuw West-Indische Gids (1959-1975), Surinaams Juristenblad (1968-1982), Dharm-Prakash (1975-1981), Bhasa (1984-1987), Kala, Surinaamse Encyclopedie (1977), S. W.I.- Forum (1990). Those interested may consult his extensive bibliography published on the Hindorama.com site. There is also a Bibliography of Jnan H. Adhin compiled by three of his former students in 1995 on his instructions. It contains everything from his typing diplomas to his academic degrees, and from his one-year membership of the Bikini Swimming Association in New Nickerie to his position as ‘Attorney General of the Supreme Court of Justice of Life’ in Ontario.
Adhin’s three-circle model
Dr Jnan Adhin was not an empirical researcher and therefore hardly generated any new knowledge. He applied ancient Vedic knowledge to contemporary circumstances. With the Vedantic vision of unity as a starting point, he designed the so-called three-circle model, an insightful normative model as a basis for harmonious integration of a cultural minority into the majority society while preserving its own culture. He presented this model in 1986 during a lecture in the Netherlands at the organisation Eekta (in The Hague). This model reflects the degree of desired adaptation in three areas (represented by three concentric circles): the outer or peripheral area, the transition area and the central area. In the first area, where day-to-day interaction with the majority culture take place, adaptation should go as far as possible including respect for the legal order. In the transitional area, which Adhin characterises as roti, kaprá aur makán (food, clothing, housing), a combination of both cultures can easily be pursued. The central area, which contains the core of the culture (religion, philosophy of life, moral standards and values) should be dealt with very consciously. This area is not completely closed; interaction with the majority culture is possible, but changes should be carefully weighed because they often are essential to a person’s identity.
Exemplary role
Dr. Jnan Adhin has also been an example to many. He was a role model: not only intellectually, but also morally and in terms of his writing skills – for me as well. Actually, many are indebted to him not only intellectually but also morally. He was also a guru (teacher) to many. He was gentle and moderate, calm and in control. When prior to the independence of Suriname, the ethnic polarisation in Suriname was at its height, he did not allow himself to succumb to radicalism and polarisation. For example, he patiently made an effort to have the colour orange (of the VHP) included in the new Surinamese flag. This was in vain, but Adhin – rational and reasonable as he was – finally stated that in the central red band of the Surinamese flag ‘four parts bright orange and six dark red were also included’ (See E. Dew, The difficult flowering of Suriname, 1978: 196). Thus, he did not polarise and remained calm, while politicians like Prime Minister Henck Arron and especially Eddy Bruma of the nationalist party PNR, but also Alwin Mungra (of the VHP) stirred up tempers. Even when two sons-in-law were violently murdered by the military rulers in December 1982, Dr Jnan Adhin’s reaction remained moderate. Or rather, he hardly reacted. However, he must have been horrified by the decline in moral values. Van Kempen said about Jnan Adhin that his rationality and always-relativistic thinking based on the pure Hindu way of life almost seemed to border on stoicism. By submitting to the laws of the cosmos, he could apparently find inner peace.
Jnan Adhin was not status oriented and did not surround himself with servants and bodyguards. He and his family continued to live in the Prinsenstraat in the Frimangron (working class) area of Paramaribo even when he was a minister, although status oriented Hindustani people thought he should move to an elitist neighbourhood.
Incidentally, Dr Jnan Adhin himself also had role models. The Indian multitalented philosopher, poet, writer and composer Rabindranath Tagore was his ideal role model. A portrait of Tagore with long grey-white hair and beard hung in his house. Adhin always said that when he grew old, he would like to look like Tagore. When he started to turn grey in his late forties, he let his hair grow. This can be seen on a photo taken during discussions on the independence of Suriname.
The greying process of his hair, however, took a long time and at the insistence of his wife, he had his hair cut. Another role model was the second President of India, Dr Sarvepalli Radhakrishnan (1962-1967). This philosopher and expert on Hinduism was also a statesman and had been a professor at Oxford University.
Points of criticism
Besides all the praise for Dr Jnan Adhin, there are a few points of criticism. Many blamed him for advocating the use of original Hindu given names, while at the same time allowing to be called by a Dutch name, Jan. As I mentioned above, Jnan Adhin was registered with the first name Jan after his birth; his brothers and sisters also had Dutch first names. Even after he changed Jan to Jnan, many people continued to use the Dutch name. In the first half of the twentieth century, it was customary for the midwives, who were mostly of European or Creole descent, to propose a European given name for the Hindustani children, which was generally accepted by the parents. Jnan Adhin, when he became more aware, apparently wanted a Hindi name that remained as close to Jan as possible. As he had a passion for acquiring knowledge, he chose Gyan (knowledge) with a variant of the Sanskrit spelling Jnan to stay as close as possible to the originally registered name. Incidentally, he named his first child Vidya (knowledge, wisdom).
Another point that can be noted is that Jnan Adhin did not always and precisely mention the sources in his many publications, namely of the books, articles and archive documents he had consulted, paraphrased or quoted. This was mainly due to the speed with which he wrote and he often quoted himself. As for the latter, he was one of the few persons who wrote very much and there were often no other sources. Also, Adhin may not always have known or had access to all the sources relating to a particular subject. For example, for an article about the renunciation of (African) Gold Coast by the Netherlands in exchange for permission by England to recruit Hindustani indentured labourers in India for Suriname, use could have been made of other sources, which he did not or could not consult at the time.
In the past, some people erroneously thought that Jnan Adhin himself conceived the principle of Unity in Diversity. However, as stated above, he has always advocated the application of the ancient wisdom of the Vedas in the contemporary social context. Further, supporters of the Sarnami language believe that Jnan Adhin leaned too much on Hindi and did not promote Sarnami which he qualified as an Indian dialect. Adhin also had little time and attention for others and was perhaps too much focused on himself. I visited him with my father in July 1972, when he was Minister of Justice, as part of the process of acquiring a scholarship. We had a conversation of no more than half an hour and Adhin, in my view, was simultaneously occupied with other matters. In retrospect, that was understandable: he had so much on his mind. Nobody is perfect and these are minor flaws. On the other hand, there are his many merits and exceptional achievements for the Surinamese society. Overall, Dr Adhin was of professorial caliber.
Too little recognition
Of course, in the small Surinamese community, there is also (intellectual) jealousy and envy, and this also fell to Adhin. Some people also say hat because he did not belong to the higher castes of the Hindus, he did not receive proper recognition as an intellectual in these circles. Jnan Adhin had a difficult relationship with the orthodox Hindu priests (pandits) because he considered the rituals less important than moral conduct. He wanted to show others the way, but they had to bear responsibility for their choices themselves. His message was always: ‘Read and think for yourself. Do not blindly accept what other people say.’ He believed that people should search for knowledge themselves and that the pandits should spread knowledge.
Dr Jnan Adhin has devoted his life selflessly to country, people and community. For many he has functioned as a guru. His ideas and thoughts have been recorded in numerous publications. Carlo Jadnanansing, who considers himself an adept of Jnan Adhin (he called him Uncle Jan), is right in saying that, given Adhin’s intellectual caliber and his merits, this very learned Hindustani Surinamese person has still not been properly appreciated. He has not received sufficient recognition in Suriname, either for his cultural, scientific, or his social contribution to Surinamese society. During his life, Dr Jnan Adhin should at least have been offered an honorary doctorate and/or a professorship at the University of Suriname. In fact, I consider it a disgrace that the then intellectual vanguard and the political establishment did not take steps in this direction. Apparently, the gentle ones, who worked industriously and often in silence without banging their fists on the table, were less appreciated. Even after his death in 2002, there was no token of appreciation in the form of, for example, naming a street or building after him. Hopefully, this omission will still be rectified. It must be said, however, that Jnan Adhin was against personal glorification.
I will end my article with the observation that, viewed from the perspective of Hindustani migration history, two Hindustani immigrants who left India at a very young age produced a son of the very high intellectual caliber of Dr Jnan Adhin. An illustration of rapid progress and mobility. All things considered, I come to the conclusion that this special Hindustani Surinamese person deserves a special place of honour in Surinamese history.
Translation: Sampreshan/Hindorama (info@hindorama.com)
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, JAI, NIEUWS, Suriname
Corona en de beleving van cultuur in Suriname ‘Behoefte aan sociaal contact is groot’ – Sabitrie Gangapersad
Alles was al in kannen en kruiken: uitnodigingen waren de deur uit en afspraken voor muziek, tent, decor en voeding waren al geruime tijd beklonken. Vol verlangen keek Wandana Oedit uit naar haar huwelijk op 3 en 4 april 2020. Haar zus Gayatriedevie zou een weekje later, in het weekend van 10 en 11 april, ook in het huwelijksbootje stappen. De aanstaande bruiden hadden in de verste verte niet kunnen dromen dat hun grote dag zo anders zou verlopen door de Corona-pandemie.
Reorganisatie
“Het was voor mij een grote teleurstelling en moeilijk te accepteren dat alles zo anders is verlopen”, zegt Oedit. “Een groot deel van mijn familie uit Nederland, Nickerie, Commewijne en zelfs Paramaribo, mochten mijn grote dag niet bijwonen. Gelukkig was er in die periode nog net geen totale lockdown en hebben we besloten om mijn huwelijk toch in het klein te houden. De ceremonie is goed verlopen, maar ik heb alles eromheen gemist. Ik had verwacht dat ik op mijn bhatván (avond voor het huwelijk) flink zou dansen met mijn neven en nichten. Dat ik voor het laatst als ongehuwd meisje gezellig zou samenzijn met mijn hele familie. Daar is niks van terechtgekomen. Toen we besloten om mijn huwelijk toch te laten doorgaan, moest alles worden gereorganiseerd. Op facebook plaatste ik een mededeling dat mijn huwelijk in het klein zou doorgaan en dat het huwelijk van mijn zus was uitgesteld. Zo heb ik toch geprobeerd om een deel van de ruim vijfhonderd uitgenodigde gasten te bereiken en ze af te zeggen voor het feest.”
Kleiner plannen
“Er zijn de afgelopen maanden veel culturele en religieuze activiteiten verschoven of aangepast”, zegt pandit Nitin Jagbandhan. “Wat ik nu zie, is dat activiteiten worden gepland op basis van de aanwezigheid van een kleine groep personen, meestal in huis, zonder tent en alle andere poespas, zoals catering en versiering. Het geld dat aan het feest zou worden uitgegeven, wordt anders besteed voor bijvoorbeeld de aanbetaling van een perceel of de bouw van een huis. Opmerkelijk is ook dat veel vaker wordt gekozen om alleen wettelijk te trouwen en het religieus huwelijk achterwege te laten. Dat is niet zo een goede trend, omdat het religieus huwelijk gepaard gaat met belangrijke ceremonies en handelingen die tekenend zijn voor het verdere leven.”
Door de Corona-pandemie vinden uitvaarten ook aangepast plaats. De situatie is daar een stuk moeilijker, vindt Jagbandhan. “Een uitvaart kan niet lang worden uitgesteld en er worden geen baithaks (lezingen in de avond) meer gehouden. Mensen willen hoe dan ook graag aanwezig zijn bij uitvaarten, ondanks dat de dienst soms live via internet kan worden gevolgd. De behoefte om fysiek aanwezig te zijn, is groot. Wat we zien is dat mensen wel een mondkapje dragen, maar de afstand van anderhalve meter van elkaar, lukt minder goed.” Collega pandit Dewkoemar Sewgobind benadrukt dat veel culturele activiteiten worden gekenmerkt door grote mate van spanning omdat de situatie ongekend is, er weinig helpers aanwezig zijn en mensen zich beperkt voelen in hun vrijheid, beweging en emoties.
Religie belangrijk
Samseerali Sheikh-Alibaks, voorzitter van de Ahmadiyya Moslim Gemeenschap Suriname, ervaart min of meer hetzelfde. “Deze nieuwe situatie is niet wat we gewend zijn. Wij hebben onze maandelijkse bijeenkomsten moeten aanpassen. Hoogtijdagen zoals Eid-ul-Fitre en Eid-ul-Adha hebben we zonder gezamenlijke gebeden en huisbezoekjes moeten vieren. Ook het vrijdaggebed doen we in het klein en is de moskee gesloten. Normaliter zijn de maanden augustus, oktober en december erg druk met huwelijken, maar veel zijn uitgesteld of heel klein gehouden. Als religieuze organisatie proberen we in kleine groepen bijeen te komen, telefonisch in contact te blijven met onze leden, preken en toespraken te schrijven en die te distribueren zodat mensen die thuis kunnen lezen. Er is een terugval in de culturele en religieuze beleving onder alle groepen: moslims, hindoes en christenen. Kijk maar hoe het Kerstfeest moest worden gevierd. Religie is erg belangrijk en niet te onderschatten. Religie zorgt voor de vorming van grote groepen mensen, leert hun waarden en normen en weerhoudt hen van criminaliteit. Als religie wegvalt, zie je meteen een verhoogde criminaliteit.”
Terugval
Net als Jagbandhan en Sheikh-Alibaks benadrukt pandit Sewgobind de behoefte aan sociaal contact. “Mensen willen heel graag naar de mandir, huwelijken, yagja’s en uitvaarten gaan. Als er lange tijd geen activiteiten zullen plaatsvinden, dan zal een terugval in de beleving van cultuur en religie te zien zijn. Bij sommige mensen is cultuur diep geworteld en zal niet gemakkelijk verwateren, maar bij jongeren is dat anders. Sociaal contact is belangrijk. Gelukkig is er wel internet, maar de ervaring leert dat weinig mensen kijken naar de online uitzending van activiteiten. “Het houden van contact op afstand is niet bevredigend. Als je geen binding hebt met jongeren, kunnen ze gemakkelijk ontsporen. Daarom is het belangrijk om met hen in contact te blijven. In deze situatie lukt dat echter niet altijd. Soms maken we afspraken voor online sessies, maar dan zijn ze ineens opgetrommeld voor iets anders van de school. Ook daarin is er geen structuur.”
Online
Oedit die voor de Corona-pandemie vaak naar de ashram aan de Vierde Rijweg in Paramaribo ging, mist het sociaal contact enorm. “Er is nu een blokkade. Ik vind diensten en programma’s via internet niet interessant. Ik wil oogcontact kunnen maken met de spreker en de mensen om me heen.” Een ander obstakel is dat bepaalde groepen mensen niet via internet kunnen worden bereikt. “Niet iedereen beschikt over internetfaciliteiten en er zijn velen die niet kunnen omgaan met de opties om programma’s online te volgen”, deelt Sheikh-Alibaks zijn ervaring. Veel organisaties komen hun mensen tegemoet door niet alleen online, maar ook via de televisie en radiostations zendtijd te kopen. Hierdoor kunnen vooral ouderen die niet met internet kunnen omgaan, de programma’s volgen. Zo zond de Shri Sanatan Dharm Paramaribo Noord op Blauwgrond hun Navratri diensten in oktober online en via Sonal televisie uit. Dit werd door de trouwe mandirbezoekers, die vanwege Corona niet naar de tempel konden, gewaardeerd. Maar het kopen van zendtijd op televisie is geen goedkope optie. “Uiteindelijk komen we er niet onderuit en zullen we veel virtueel via internet moeten doen. Maar hiervoor moeten we ook de vaardigheden gaan ontwikkelen hoe online les te geven en een toespraak te houden. Corona is zo verrassend gekomen, dat we die skills niet goed hebben ontwikkeld”, zegt Sheikh-Alibaks.
Live streaming
Een dienst die groots is gaan bloeien tijdens de Corona-pandemie is live streaming waarbij activiteiten via internet live kunnen worden gevolgd. Deze business heeft Radjen Ramlal van ‘surinamelivestreaming’ geen windeieren gelegd. “Je moet je voorstellen dat mensen graag aanwezig willen zijn bij vooral de uitvaart van een geliefde. Het luchtruim is gesloten en mensen kunnen niet afreizen uit het buitenland naar Suriname of omgekeerd. Live streaming biedt dan een uitkomst, zodat familie van heinde en verre toch de activiteiten kan bijwonen en het gevoel heeft erbij te zijn. Ik heb een geval meegemaakt waarbij een man in Suriname overleed. Zijn vrouw en kinderen waren in Nederland en konden niet afreizen. Weet je wat het betekent, dat ze toch alles hebben kunnen zien? Echt live streaming is een belangrijke optie in deze tijd.”
Ramlal vertelt dat de vraag voor live streaming vooral bij uitvaarten erg groot is. Die beslaan ruim 70% van zijn opdrachten gevolgd door 20% voor huwelijken en 10 % overige activiteiten zoals muziekoptredens. Door de grote vraag is Ramlal genoodzaakt geweest uit te breiden en meer te investeren. “De techniek staat niet stil. Ik heb dagelijks gemiddeld drie opdrachten voor live streaming. Soms zijn mensen ziek en er wordt al gereserveerd voor als ze er straks niet meer zullen zijn.” Om de online dienst verder te professionaliseren, wil Ramlal de komende tijd ook de inhoud van zijn uitzendingen verbeteren. “Mensen die kijken moeten weten welke handelingen er plaatsvinden en wat de achtergrond ervan is. Als het bijvoorbeeld om een huwelijk gaat en de kanyádán (bruid wordt weggegeven) vindt plaats, dan zal er ingesproken uitleg zijn wat deze ceremonie inhoudt. Dit geldt ook voor uitvaarten waar bijvoorbeeld offerceremonies zoals de pindadán plaatsvinden. De mogelijkheid zal ook bestaan om ter plekke vragen te kunnen stellen aan aanwezigen op de locatie”, doet hij uit de doeken. Op dit moment kost een pakket voor ruim vier uren live streaming minimaal SRD 2000. Afhankelijk van hoeveel camera’s er moeten worden ingezet en de locatie waar de activiteit plaatsvindt, kan de prijs hoger komen te liggen.
Foto’s: Wandana Kuldipsingh-Oedit en Radjen Ramlal
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Religie & Levenswijze, Suriname
ChietSana Foundation Nederland en Suriname
De ChietSana Foundation Nederland en Suriname is een stichting die zich inzet voor hulpbehoevenden in Suriname zoals kindertehuizen, bejaardentehuizen, scholen en particulieren.
Door deze stichting is het boek Je bent niet alleen van de Surinaams-Javaanse schrijfster Ngatidja Padji (schrijversnaam is Ana-Ku Ngalimoen) uitgebracht waarvan de opbrengst ten goede komt van de ChietSana Foundation.
Je bent niet alleen is een spannend en waargebeurd verhaal over vergeving binnen een relatie. De echtgenoot zocht zijn plezier buiten. Dit kwam aan het licht toen zijn vriendin zich kenbaar maakte met zijn buitenechtelijk kind. Zijn vrouw nam de schuld op zich en stelde zich de vraag: hoe nu verder? De schrijfster heeft het boek geschreven voor alle vrouwen. Ze wil hen hiermee een hart onder de riem steken.
Met de verkoop van dit boek wil de ChietSana Foundation Nederland en Suriname twee vliegen in één klap slaan: vrouwen in verdrietige omstandigheden moed inspreken en de mens in nood een helpende hand bieden. Bij aankoop van dit boek hebt u iemand in nood geholpen en bent u verzekerd van een mooi boek over vergeving.
Het boek Je bent niet alleen is te bestellen via info@chietsana.com. Of maak het bedrag van 20 euro (incl. verzendkosten) over o.v.v. NAW gegevens op het rekeningnummer NL12 ABNA 0529516845.
Voor meer informatie: www.chietsana.com of facebookpagina https://www.facebook.com/ChietSana-Foundation-Nederland-Suriname-748413098565879/
- Published in CULTUUR, Korte berichten, NIEUWS, Taal & Literatuur