‘No gi mi soso fisi, leri mi uku’: Liefdadigheid en politiek cliëntelisme in Suriname – Dr. Hans Ramsoedh
De Israëlische filosoof en vredesactivist Avishai Margalit schreef in zijn publicatie De fatsoenlijke samenleving (2001) dat in een beschaafde en fatsoenlijke samenleving mensen niet worden vernederd. Hij onderscheidt hierbij twee verschillende idealen die zich op twee verschillende niveaus manifesteren. Bij de beschaafde samenleving gaat het om het handelen van mensen op microniveau. We spreken van een beschaafde samenleving als burgers elkaar niet vernederen. De fatsoenlijke samenleving is een begrip op institutioneel niveau, dat wil zeggen op macroniveau. In een fatsoenlijke samenleving vernederen instituties mensen niet. De toeslagenaffaire bij de Nederlandse belastingdienst waarbij (tienduizenden) mensen vooral van kleur ten onrechte werden weggezet als fraudeurs is illustratief voor de vernedering van mensen door instituties. We spreken volgens Margalit van vernedering wanneer de schending van de menselijke waardigheid en eer in het geding is, want waardigheid en eer zijn zaken die aan alle mensen in gelijke mate toekomen. Mensen kunnen namelijk niet alleen fysieke pijn ervaren, maar ook pijn als gevolg van symbolisch geladen handelingen. Vernedering wordt in dit verband door Margalit gedefinieerd als mentale wreedheid waarvoor de mens gevoelig is.
Er zijn ontwikkelingen in de Surinaamse samenleving die aanleiding geven om van vernedering van mensen en dan met name van de mofina wan [de allerarmsten] te spreken. In deze bijdrage heb ik het over liefdadigheid van politici en presidentsvrouwe. Deze vorm van liefdadigheid zie ik als onderdeel van de Surinaamse politieke cultuur van cliëntelisme.
Bij cliëntelisme gaat het om een mechanisme waarmee politieke partijen en politici gunsten en of diensten vergeven in ruil voor politieke (electorale) steun. De politicus koopt als het ware de stem van burgers door zijn gunsten en diensten aan te bieden. In Suriname wordt een baan bij lanti, een vergunning of de verstrekking van grond onder meer gebruikt als politiek betaalmiddel. Alle politieke partijen die aan de macht zijn, maken zich schuldig aan bevoorrechting van partijgenoten, familie en vrienden. Dit systeem staat ook bekend als het voor-wat-hoort-wat systeem.
Premier Pengel (1963-1969) kan worden beschouwd als de geestesvader van de clientèleverhouding tussen politiek leider en zijn achterban. Het ging daarbij om overheidsbanen, verklaringen van on- en minvermogen die recht gaven op gratis medische zorg ongeacht of de persoon daarvoor wel of niet in aanmerking kwam, verstrekking van maandelijkse voedselpakketten aan ouderen op kosten van de overheid, studiebeurzen om in Nederland te studeren, percelen die in erfpacht werden gegeven, vergunningen et cetera. Tai hori libi dé [vrij vertaald: houd vast, er valt wat te halen] was een bekende leuze van Pengel en zijn Nationale Partij Suriname (NPS) om de achterban aan zich te binden. Deze door Pengel geïntroduceerde politiek van cliëntelisme is inmiddels binnen politiek Suriname gemeengoed geworden.
President Bouterse maakte het verstrekken van voedselpakketten tot speerpunt van zijn beleid. In navolging van president Maduro in Venezuela was het belangrijkste ‘wapenfeit’ van de regering Bouterse in aanloop naar de verkiezingen in mei 2020 de beschamende verstrekking van voedselpakketten aan het armste deel van de bevolking. Het was een wanhoop politiek op staatskosten om mensen in de volkswijken ertoe te bewegen om op zijn partij (NDP) te stemmen. Als tegenprestatie moesten de ontvangers van voedselpakketten wel een NDP-vlag voor hun huis plaatsen. De pakketten werden doorgaans verdeeld met de boodschap dat het een cadeautje van lanti [overheid] was.
Voor andere partijen zoals Pertjajah Luhur van Paul Somohardjo vormt het verstrekken van voedselpakketten aan sociaalzwakkeren, aan tehuizen en moskeeën een belangrijk onderdeel van haar politiek van cliëntelisme.
Met Ronnie Brunswijk (ex-rebellenleider en thans vice-president) komen we het verschijnsel cliëntelisme en de politicus als gudu p’pa [weldoener] in extremere vorm tegen: geld verdelen onder zijn volgelingen als systeem. Vóór het optreden van de Amerikaanse rapper Rick Ross in het André Kamperveenstadion in april 2013 deelde hij biljetten van US 100 dollar uit aan vrouwen die in zijn buurt waren. In 2018 strooide hij vanuit een helikopter met geld boven zijn geboortedorp Moengo Tapoe. Volgens hem was het geen politieke stunt maar wilde hij slechts een ‘beetje sfeer’ maken om de droevige stemming na het overlijden van een neef van hem weg te nemen. Een andere keer strooide hij met geld vanuit zijn rijdende auto naar een groep mensen. Ook schoot hij Surinaamse studenten in het buitenland financieel te hulp die vanwege corona in financiële problemen waren geraakt. De familie Brunswijk heeft inmiddels een eigen stichting opgericht voor sociale doelen, de Stichting Ronnie Brunswijk, voor groei en ontwikkeling met zijn vrouw als voorzitter en zijn kinderen als bestuursleden. De financiële middelen van de stichting zijn afkomstig uit zijn (illegale) goudconcessies. Brunswijk beloofde aanzienlijke bedragen uit zijn goudconcessies te zullen doneren aan de stichting. Brunswijk heeft de ambitie om president van Suriname te worden. Zijn ‘sociale activiteiten’ in dit verband moeten dan ook niet los worden gezien van de realisering van die ambitie.
Naast bovenvermelde praktijken gericht op politieke binding door politieke leiders zien we sinds 2010 een nieuw element in dit systeem van cliëntelisme in Suriname: de presidentsvrouwe als gudu m’ma [weldoenster] voor de armen.
Over de functie van de presidentsvrouwe zijn er geen bepalingen in de Surinaamse grondwet opgenomen. In de praktijk kwam haar functie neer op liefdadigheidswerk, het ondersteunen van goede doelen en het vergezellen van haar echtgenoot bij officiële gelegenheden. In 2011 kondigde ex-president Bouterse een presidentieel besluit af inzake de instelling van het Instituut First Lady. In dit besluit werd de presidentsvrouwe een spilpositie toegekend in het sociale maatschappelijke verkeer ter ondersteuning van de grondwettelijke taken van de president. Bij dit presidentiële besluit werd ook bepaald dat de First Lady in aanmerking kwam voor een schadeloosstelling gelijk aan die van een lid van De Nationale Assemblée (DNA). Eerder kregen echtgenotes van presidenten in Suriname geen salaris of schadeloosstelling. De First Lady kreeg haar eigen bureau met een secretariaat met vaste medewerkers. Het bureau van de First Lady werd een ondersteunende eenheid van het Kabinet van de President. Zij werd tevens ook de belangrijkste adviseur van de president en beschouwd als zijn ogen en de oren. Haar belangrijkste functie in de praktijk is vooral het sociaal gezicht van de regering laten zien.
Beperkte Liesbeth Venetiaan-Vanenburg zich in haar functioneren als presidentsvrouwe (1991-1996 en 2000-2010) tot het ondersteunen van goede doelen en het vergezellen van haar echtgenoot bij officiële gelegenheden, de ‘sociale’ activiteiten van de presidentsvrouwen na haar hielden geen enkel verband met liefdadigheidswerk. Deze activiteiten hebben alles te maken met politiek cliëntelisme en de presidentsvrouwe als gudu m’ma voor de allerarmsten.
Ingrid Bouterse-Waldring (2010-2020) liet bij haar aanstelling optekenen dat ze elke maand sociaal zwakkeren blij zou maken. Al vanaf het begin was er in de samenleving veel kritiek op haar inspanningen om arme gezinnen en schoolkinderen met sociale giften bij te staan (ik verwijs hier onder meer naar ingezonden stukken van Roy Harpal in 2017 in Starnieuws en Idris Naipal in 2019 in SR Herald). Over het uitdelen van enkele duizenden schooltassen schreef Abop-parlementariër en ex-Justitieminister Edwart Belfort: ‘schaamteloos, verwerpelijk, belachelijk, onsmakelijke grap en een politieke show’ (geciteerd in Dagblad Suriname, 6 augustus 2018). De fakkel van First Lady werd na mei 2020 overgenomen door Melissa Santokhi-Seenacherry. Zij koos voor een actieve rol binnen het Kabinet van de President. Melissa Santokhi werd door haar echtgenoot, president Santokhi, benoemd als algemeen directeur van zijn kabinet, de hoogste administratieve functie op het Kabinet van de President. Op sociaal vlak is zij hard bezig haar voorgangster Ingrid Bouterse-Waldring te overtreffen door donatie van voedselpakketten aan bejaardenhuizen en het verstrekken van waardebonnen (SRD 500) aan behoeftige burgers in verschillende wijken in Paramaribo en in de districten.
Het sinterklazerij-gedrag van deze politici en de presidentsvrouwe respectievelijk in hun rol als gudu p’pa en gudu m’ma houdt een vernedering in van de mofina wan in de Surinaamse samenleving en staat haaks op een beschaafde en fatsoenlijke Surinaamse samenleving. Onze inspanning als samenleving dient gericht te zijn op duurzame ontwikkeling die ook de mofina wan perspectief biedt op welzijn en welvaart in plaats van armenzorg als onderdeel van cliëntelistische liefdadigheid. Uiteraard is ook overheidshulp aan armen vernederend, maar die is in ieder geval minder vernederend dan bij liefdadigheid door politici. Ook het arme deel van de bevolking heeft recht op waardigheid en eer. No gi mi soso fisi, leri mi uku [geef mij niet alleen vis, maar leer mij ook hengelen], zoals ook door het Surinaamse Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting (in theorie) gepropageerd (zie foto hiernaast), zou ook voor deze politici en de presidentsvrouwe het devies moeten zijn in hun sociale activiteiten om arme gezinnen bij te staan. In een beschaafd en fatsoenlijk land vernederen we mensen niet, zoals Margalit schrijft!
Foto’s: Suriname Nieuwscentrale (2), Dagblad De West (3) en Unitednieuws.sr (4)
- Published in BIBLIOTHEEK, Korte berichten, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname
Verlaten verleden. Memoires van Shardhanand Harinandan Singh
Familieverhalen dragen bij aan een zelfbewustere integratie
Waarom is het belangrijk dat de oudere generatie migranten hun persoonlijke verhalen en familiegeschiedenis delen met de jongere generatie? Omdat deze echte verhalen kinderen en jongeren helpen in het zelfbewuster participeren in de samenleving. Shardhanand Harinandan Singh (76), hierna auteur, bracht onlangs de 2e druk van zijn boek Verlaten verleden uit. Het zijn memoires die hij opschreef dankzij de inspiratie van zijn kleinkinderen die opgroeien in de diasporasamenleving in Nederland.
(Groot-)ouders inspireren in de overdracht
De aanleiding voor de tweede druk van het boek en de brede bekendmaking ervan, ligt in de groeiende roep onder jongeren om een duidelijke identiteit binnen diaspora samenlevingen. Nog steeds worden zij geconfronteerd met onprettige ervaringen op het gebied van integratie, inburgering, identiteit, inclusie en uitsluiting in hun directe omgeving. Zij vallen dan terug op de migratieachtergrond van hun eigen ouders. Vaak kunnen de ouders niet voldoende vragen van de kinderen hierover beantwoorden. Terwijl juist dat heel belangrijk is voor de worteling in de (nieuwe) samenleving, stelt de auteur. Met het boek wil de auteur (groot-)ouders inspireren tot het (laten) opschrijven van hun migratieachtergrond voor de nakomelingen.
Bewust blijven van je identiteit
De auteur pleit voor het actief delen van persoonlijke ervaringen. In zijn boek met de titel Verlaten verleden neemt hij de lezer mee in zijn reis van het (her)vinden van zijn weg in een nieuw land. Hij laat zien hoe je als mens wendbaar wordt in het meebewegen tussen verschillende culturen en tegelijkertijd je bewust blijft van je eigen identiteit. De auteur beschrijft actuele thema’s als inclusie en integratie vanuit een historisch, maatschappelijk, hedendaags, wetenschappelijk en persoonlijk perspectief.
“Met het verhaal van je (over-)grootouders krijg je de worteling met je eigen geschiedenis. Het is de basis voor een bewustere identiteit van wie je bent en dat zorgt voor een stabielere aarding in de samenleving”, aldus de auteur.
Integratie, inclusie en uitsluiting
Als 23-jarige leerkracht kwam Shardhanand in het najaar 1967 voor zijn verdere studie naar Rotterdam. Na het behalen van de hoofdakte studeerde hij pedagogische en andragogische wetenschappen aan de Universiteit van Leiden. In Nederland werd hij geconfronteerd met allerlei vraagstukken over integratie, inclusie en uitsluiting van burgers met een migratieachtergrond. Zijn kennis en ervaringen met deze onderwerpen zorgden ervoor dat hij actief deelnam aan de ontwikkeling van het landelijke integratiebeleid in de periode 1975 – 2000 in Nederland. Hij pleitte voor integratie en duurzame inclusie van burgers met een migratieachtergrond. Als onderwijspedagoog en welzijnswerker leverde hij een actieve bijdrage aan beleidsvisies gericht op de duurzame ontwikkeling van de multiculturele samenleving.
Persoonlijke levensgeschiedenis
In september 2019 presenteerde de auteur in familieverband het boek Verlaten verleden, waarin hij zijn memoires aan zijn (klein-)kinderen aanbood. In het boek beschrijft hij de migratieachtergrond van zijn ouders en voorouders uit India en deelt hij zijn persoonlijke levensgeschiedenis in Suriname en Nederland. Ook neemt hij de lezer mee in de persoonlijke en professionele worstelingen met integratie, inclusie en uitsluiting. Na zijn pensionering als onderwijsbegeleider in multicultureel Rotterdam vertrok de auteur naar Portugal. In dat land kreeg hij de tijd en rust om zijn memoires op te schrijven.
Het boek Verlaten verleden wordt ingeleid door professor Dr. Sharda Nandram, hoogleraar Hindoe-spiritualiteit en Samenleving aan de VU te Amsterdam.
Voor meer informatie: telefoonnummer 06 24705279 of e-mail: singhs@hetnet.nl
Verlaten verleden. Memoires van Shardhanand Harinandan Singh • ISBN 9789403611044 • Rotterdam (2021) • paperback 336 pp en staand 170 x 240 mm • Prijs: €24,- excl. verzendkosten. Bestellink:https://www.mijnbestseller.nl/site/index.php?r=userwebsite/index&id=shardhanandharinandansingh
Voor o.a. zijn boek Verlaten verleden. Memoires van Shardhanand Harinandan Singh kreeg de auteur op 17 maart 2021 een erespeld opgespeld door minister Albert Ramdin (BIBIS) in het bijzijn van ambassadeur Rajendre Khargi (Den Haag).
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur
Recensie publicatie Kolonel Valk en de militaire staatsgreep in 1980 in Suriname – Dr. Hans Ramsoedh
Ellen de Vries, Hans Valk. Over een Nederlandse kolonel en een coup in Suriname (1980). ISBN 9789462493070, 316 pp., Zutphen 2021: Walburgpers. € 24,99.
De publicatie Hans Valk. Over een Nederlandse kolonel en een coup in Suriname van de hand van Ellen de Vries is een beschrijving van de rol van kolonel Valk (1928-2012) bij de staatsgreep op 25 februari 1980. In de Surinaamse publieke opinie en de Nederlandse media wordt kolonel Hans Valk beschouwd als de geestelijke vader van de coup door Desi Bouterse.
De volgende vragen staan in deze publicatie centraal:
- Was de coup de ‘schuld’ van Nederland, Surinames eigen verantwoordelijkheid of die van allebei?
- Was Valk verantwoordelijk voor de omverwerping van de Surinaamse regering?
- Werd Valk ten onrechte veroordeeld in een trail by media?
- Welke reden had Den Haag om het Valk-dossier tot 2060 op te bergen?
Nederlandse Militaire Missie in Suriname
De Nederlandse Militaire Missie (NMM) bestond uit drie Nederlandse officieren en twee onderofficieren en was onderdeel van de Nederlandse ambassade in Paramaribo. Kolonel Valk was het hoofd van de NMM in Suriname die in november 1975 werd opgericht om te assisteren bij de opbouw van de Surinaamse krijgsmacht (SKM).
De Decembermoorden in 1982 vormden voor de Nederlandse journalisten Gerard van Westerloo en Elma Verhey van het weekblad Vrij Nederland aanleiding om in een artikelenreeks te onderzoeken hoe ‘het’ zover had kunnen komen (deze artikelenreeks is een jaar later gebundeld uitgegeven: E. Verhey & G. Westerloo, Het legergroene Suriname 1983). Zij schreven dat kolonel Valk de opstandige militairen had aangemoedigd tot een machtsovername. De kolonel zou Bouterse daarbij het noodplan ter beteugeling van eventuele anti-Nederlandse opstanden (operatie Zwarte Tulp) rond de onafhankelijkheid in 1975 ter hand hebben gesteld dat als blauwdruk diende voor de staatsgreep. Westerloo en Verhey baseerden hun artikelenreeks op een -gelekt- geheim rapport van september 1981 van majoor Koenders (Rapport Koenders) van de inlichtingendienst van de Nederlandse Landmacht. Volgens Koenders was Valk niet alleen de geestelijke vader van de coup-Bouterse, maar ook degene die al in 1979 getracht had een aantal Surinaamse officieren aan te zetten tot het plegen van een staatsgreep. Toen die officieren niet op zijn voorstellen ingingen, probeerde kolonel Valk het verder bij de onderofficieren. In zijn rapport concludeerde Koenders dat kolonel Valk zich schuldig had gemaakt aan ‘krijgstuchtelijke en strafrechtelijke vergrijpen’. Koenders schreef verder dat kolonel Valk ook na de coup contacten bleef onderhouden met de coupplegers, dit tot ongenoegen van de Nederlandse ambassadeur die de Nederlandse regering verzocht om Valk uit Suriname terug te trekken. Dit rapport verdween echter in een diepe ambtelijke la op het Nederlandse ministerie van Defensie.
Onderzoek naar rol kolonel Valk
Naar aanleiding van de publicaties in Vrij Nederland besloot de Nederlandse Tweede Kamer in september 1983 tot een onderzoek door een commissie naar de activiteiten van de NMM. In haar rapport (Rapport Valk I) concludeerde deze commissie onder voorzitterschap van oud-rechter Bart Pronk dat de missieleden geen passende distantie hadden bewaard in het conflict tussen legerleiding en onderofficieren. Kolonel Valk had door zijn optreden de onderofficieren in algemene zin ‘morele steun’ gegeven. De conclusie in dit rapport was niettemin dat kolonel Valk de machtsovername niet had helpen voorbereiden en uitvoeren. Met deze conclusies werden de leden van de NMM feitelijk vrijgepleit, ook van voorkennis van de coup. De journalisten Van Westerloo en Verhey lieten echter geen spaan heel van het rapport van de Commissie-Pronk. Zij zetten de commissieleden neer als een stel ‘incompetente jokkebrokken’. Ook de Tweede Kamer was niet tevreden met de uitkomsten, een opstelling die Ellen de Vries toeschrijft (p. 70-74) aan de invloed die de artikelen in Vrij Nederland hadden op Tweede Kamerleden. De Kamer besloot vervolgens tot een vervolgonderzoek wederom uit te voeren door de Commissie-Pronk. De commissie hoorde naast kolonel Valk in totaal 140 personen onder wie veertig SKM-militairen. Het vervolgrapport verscheen in februari 1985 (Rapport Valk II). De conclusies in dit tweede rapport weken echter nauwelijks af van die uit het eerste rapport. Er bleef dan ook een zweem van partijdigheid hangen rondom deze commissie. De verhoren door deze commissie werden als oppervlakkig bestempeld. Beide rapporten van de Commissie-Pronk bevatten veel woorden, maar weinig onthullingen. De Nederlandse regering liet het hierbij zitten en volstond met een uitbrander aan kolonel Valk die inmiddels in juni 1980 was overgeplaatst naar het NAVO-hoofdkwartier in Brussel.
In 1985 besloot de toenmalige minister van Defensie (De Ruiter-CDA) de bijlagen bij beide rapporten van de Commissie-Pronk geheim te houden, omdat deze opmerkingen bevatten die bij publicatie onnodig personen zouden kunnen kwetsen. In de Nederlandse Tweede Kamer werden nadien herhaaldelijk vragen gesteld over de ‘Affaire Valk’ en gevraagd om openbaarmaking van het Valk-dossier. In februari 2011 classificeerde de Nederlandse regering ‘in het belang van de staat’ enkele bijlagen bij het rapport van de Commissie-Pronk uit 1984 (waaronder het rapport van majoor Koenders van september 1981) tot 2060 als staatsgeheim. Wat het precieze belang van de staat is door het kabinet-Rutte 1 nimmer uit de doeken gedaan. Hiermee riep Nederland de verdenking over zich af zaken in de doofpot te willen stoppen. De Vries stelt dat de zogeheten ‘geheime’ documenten nooit geheim zijn geweest aangezien ze tot 2011 in het Tweede Kamer-archief aanwezig en gewoon te raadplegen waren tot ze in 2011 werden overgebracht naar het Nationaal Archief in Den Haag. De auteur heeft een aantal bijlagen met de kwalificatie ‘geheim’ kunnen raadplegen maar het is onduidelijk in hoeverre dit het complete Valk-dossier betreft. Openbaarmaking van het Valk-dossier zal hierover uitsluitsel moeten geven.
Conclusies van de auteur
Schuldvraag
Wat betreft de schuldvraag voor de coup is De Vries’ conclusie dat onderschatting door Suriname en Nederland het meest van toepassing is. Het woord ‘staatsgreep’ klonk herhaalde malen in Suriname zonder dat er alarm werd geslagen. De onderofficieren werden beschouwd als een ‘stelletje padvinders’ en dus nauwelijks bedreigend gevonden. In Nederland werden missieverslagen van kolonel Valk die wezen in de richting van een escalatie niet op waarde geschat. Een coup in het ‘vriendelijke Suriname’ werd uitgesloten. Van een ‘made in Holland’ is bij de staatsgreep in Suriname geen sprake. Een aantal leden van de NMM, onder wie Valk, had een Tris verleden in Suriname (Tris = Nederlandse troepenmacht in Suriname). Dit maakte dat zij in de Memre Boekoe kazerne en de officierssociëteit kind aan huis waren. De losse tropische levensstijl beviel de flamboyante Valk. Zijn intensieve en informele contacten met de Surinaamse militairen betekenden dan ook dat hij zijn diplomatieke taak (hoofd van de NMM en defensieattaché) niet met de nodige behoedzaamheid en tact uitvoerde, zoals De Vries schrijft (p. 152). Als gevolg hiervan werd de Valk-clan binnen de NMM een ongeleid projectiel.
Rol kolonel Valk
Ten aanzien van de rol van kolonel Valk onderscheidt De Vries twee thesen die de beeldvorming rondom de coup van 1980 in belangrijke mate hebben bepaald: de Valk-these en de Suriname-these. Aanhangers van de Valk-these zien in kolonel Valk de geestesvader van de staatsgreep. Aanhangers van de Suriname-these beschouwen de coup van Surinaamse makelij. De coupplegers en hun aanhangers zullen nimmer toegeven dat zij hulp hebben gehad van het koloniale moederland. De term Suriname-these vind ik onjuist omdat hiermee de suggestie wordt gewekt alsof deze these breed in Suriname wordt gedragen, maar het zijn de coupplegers en hun aanhang (tegenwoordig de NDP-aanhang) die deze these aanhangen. Mijns inziens is het daarom juister om te spreken van de revo- of coupplegers-these. Dat Kolonel Valk Bouterse het plan Zwarte Tulp zou hebben aangereikt als leidraad voor zijn coup, zoals door Vrij Nederland gesuggereerd, verwijst de auteur naar het rijk der fabelen. Zwarte Tulp was een evacuatieplan en geen geschikt coupplan.
De bewijsvoering van Valks rol bij de staatsgreep is volgens De Vries veelal indirect en gebaseerd op informatie uit de tweede hand of tekstexegese. De auteur concludeert dat de claims die de Valk-these schragen niet waterdicht zijn. Met andere woorden, Valk was volgens De Vries niet de man achter de schermen. Dat hij de geestelijke vader was, is in de optiek van de auteur niet bewezen. Zij laat zich leiden door het adagium: onschuldig totdat… (p. 159). In Valk vonden de ontevreden militairen slechts een klankbord.
Rol media
De auteur schrijft dat de Valk-these overheersend is geweest bij de Nederlandse media. Zij verwijt de media ideologische vooringenomenheid doordat bij hen de Valk-these aansluit bij het beeld van de kolonisator die in het verleden heeft laten zien het met de mensenrechten en democratische beginselen (Nederlands optreden in Nederlands-Indië) niet zo nauw te nemen.
Openbaarmaking dossier-Valk
De Vries’ argumentatie over de reden van de Nederlandse regering om het Valk-dossier tot 2060 op te bergen overtuigen niet. Zij verwijst naar beginselen van de archiefwet. Wat die beginselen zijn wordt door de auteur echter niet toegelicht. Feit is wel dat de politiek altijd het laatste woord heeft bij het al dan niet vrijgeven van documenten die als geheim zijn geclassificeerd. Doordat dit niet gebeurd is bleven speculaties en complottheorieën over de precieze rol van de NMM oprispen. In februari 2021 nam de Tweede Kamer op initiatief van de Socialistische Partij (SP) kamerbreed een motie aan waarin de regering wordt gevraagd de documenten rond de staatsgreep in Suriname vrij te geven. Het is nog onduidelijk hoe deze motie zal worden uitgevoerd. Bij volledige openbaarmaking van dit dossier zal moeten blijken of er zaken zijn die (nieuw) licht op de affaire Valk werpen.
Slotopmerkingen
Ook zonder de bemoeienis van kolonel Valk was er naar alle waarschijnlijkheid eind jaren zeventig/begin jaren tachtig een staatsgreep gepleegd in Suriname. Suriname was in die periode politiek-bestuurlijk vastgelopen en binnen de Surinaamse Krijgsmacht heerste grote ontevredenheid. Binnen het leger waren er verschillende groepen die een staatsgreep aan het beramen waren. Zoveel is duidelijk.
Deze publicatie levert geen nieuwe feiten op en werpt daarmee ook geen nieuw of ander licht op de rol van kolonel Valk. Haar conclusie dat er geen bewijzen zijn dat kolonel Valk de geestelijke vader was van de staatsgreep is primair gebaseerd op getuigenverklaringen à decharge [ontlastende verklaringen]. De auteur leunt sterk op de twee rapporten van de Commissie-Pronk en ontkenning in interviews door de hoofdrolspelers Valk en Bouterse. Had de auteur soms verwacht dat Valk zijn actieve rol bij de staatsgreep in interviews zou bevestigen? Zeker niet want dat zou voor hem krijgstuchtelijke repercussies hebben gehad. Valks eigen commentaar was dat hij door de onderofficieren verkeerd was begrepen en dat hij met zijn contacten met hen alleen maar erger had willen voorkomen. Ook Bouterse en zijn intimi hebben geen enkele belang om toe te geven dat Valk een actieve rol heeft gehad bij de staatsgreep. Zij beschouwen de staatsgreep immers van Surinaamse makelij en in dat beeld past geen actieve rol voor een vertegenwoordiger van het koloniale moederland.
Belangrijke verklaringen die Valks rol bevestigen worden door de auteur al te gemakkelijk terzijde geschoven. Zo is er de verklaring van André Haakmat (na de staatsgreep minister in de regering Chin A Sen) over de woorden van Bouterse bij de afscheidsreceptie voor kolonel Valk in juni 1980. Daarbij bedankte Bouterse Valk voor diens rol bij de staatsgreep: ‘Laat mij nu in dit gezelschap iets onthullen wat alleen U en ik weten, kolonel: zonder u zou de staatsgreep niet hebben plaatsgevonden! We zullen u hiervoor altijd dankbaar zijn. En daarom wens ik hier, voor dit illuster gezelschap, plechtig deze belofte aan u te doen: zolang ik in dit land iets te zeggen heb zal er voor u altijd een plaats zijn in het Surinaamse leger’ (geciteerd in Haakmat, De revolutie uitgeleden 1987: 54-55). Zowel de Nederlandse ambassadeur als Valks opvolger (kolonel Maarseveen) bevestigde de woorden van Bouterse. Kolonel Maarseveen kwalificeerde de toespraak van Bouterse als een ‘beschuldigende waardering’ voor Valk (De Vries, p. 208). Als reactie op de woorden van Haakmat schrijft de auteur: ‘Helaas ontbreekt een transcriptie. En noch Bouterse noch Valk kon later [in interviews] deze bewoordingen voor de geest halen’ (De Vries, p. 39). Daarnaast zijn er verklaringen van Surinaamse officieren à charge van Valk maar deze verklaringen spelen in het eindoordeel van de auteur nauwelijks een rol van betekenis, wel verklaringen van Surinaamse officieren die Valks bemoeienis ontkennen.
De rehabilitatie van kolonel Valk in deze publicatie overtuigt niet aangezien deze is gebaseerd op gebruik van selectieve bewijslast. Het betekent dan ook dat het laatste woord over zijn precieze rol bij de staatsgreep in Suriname met deze publicatie niet is gesproken. De volledige openbaarmaking van het Valk-archief is een belangrijke stap voor waarheidsvinding in deze kwestie.
Foto Ellen de Vries (1)
- Published in BIBLIOTHEEK, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Suriname
Surinaamse onderscheiding voor prof. Ruben Gowricharn
Prof. dr. Ruben Gowricharn is op 5 maart j.l. namens de Surinaamse president gedecoreerd door ambassadeur Khargi op de ambassade van Suriname in Den Haag. Gowricharn is benoemd tot Officier in de Ereorde van de Gele Ster. Hij kreeg deze onderscheiding onder meer vanwege zijn wetenschappelijk werk.
- Published in Korte berichten, NIEUWS
Raj Mohan: zanger en dichter met een missie – Hans Ramsoedh
Ondanks zijn internationale bekendheid als ghazal- en Sarnámi/Bhojpuri-zanger is Raj Mohan bij het grote Surinaams-Hindostaanse publiek in Suriname en Nederland, uitgezonderd bij een kleine schare liefhebbers van zijn muziek, nog tamelijk onbekend. De belangstelling bij dit publiek ligt vooral bij Bollywood-liederen, baithak gana, chutney-muziek, soca, bubbling et cetera. In dit interview een kennismaking met deze zanger en dichter die dé vertolker is van de Sarnámi/Bhojpuri- en kantráki-blues en inmiddels internationaal al enige tijd een ster is binnen de wereld van de moderne Bhojpuri muziek. Ik heb zijn muziek vanaf zijn eerste cd in 1998 gevolgd. Met deze bijdrage hoop ik meer mensen te interesseren voor deze bijzondere artiest.
De ghazal is een klassieke Noord-Indiase muziekstijl met het Urdu als taal (de taal in Pakistan). Een ghazal is een gezongen gedicht en kan het best worden omschreven als een uitdrukking van de pijn van verlies van iets. Zij is tegelijkertijd ook de expressie van de schone kanten van het leven en de liefde die men ondanks pijn kan ervaren. Door sommigen wordt de ghazal beschouwd als de hoogste vorm van poëzie. Wat in zijn algemeenheid voor poëzie geldt, geldt ook voor de ghazal: het betekent dat het begrijpen enige scholing in de taal vereist waardoor in het verleden (en misschien ook nog hedentendage) dit muziekgenre voorbehouden was aan de hogere klasse. Karakteristiek voor de ghazal is dat zij in de regel uit vijf of meer coupletten bestaat. De tweede zin van elk couplet eindigt meestal met een herhaling van een refrein bestaande uit een of meer woorden. Bij het Surinaams-Hindostaanse publiek is de Indiase ghazalzanger Jagjit Singh het meest bekend.
Ghazal en blues
De ghazal kan worden vergeleken met de blues, een muziekstijl die in de tweede helft van de negentiende eeuw in het zuiden van de Verenigde Staten is ontstaan. Voor de Afro-bevolking in de Mississippidelta was muziek vaak de enige manier om haar lijden en pijn uit te drukken. Ook de liefde of verloren liefdes zijn een belangrijk thema. Vanwege de melancholische toon en inhoud werd deze muziek de ‘blues’ genoemd.
Het bijzondere aan Raj Mohan is dat hij naast het Urdu het Sarnámi/Bhojpuri als taal gebruikt voor zijn liederen die variëren van de ghazalstijl tot pop en andere moderne muziekgenres. Hij is hiermee dé vertolker geworden van de Sarnámi/Bhojpuri-blues en heeft hiermee het Sarnámi in de kunst op de kaart gezet. In de studio in Varanasi (Benares) keek men ervan op dat het mogelijk was om in een Bhojpuri taal zulke lyrische liederen te schrijven en te componeren in de ghazal stijl, aldus Raj. Het leverde hem in India en met name in de provincies Uttar Pradesh en Bihar waar het Bhojpuri de omgangstaal is, heel veel waardering op zoals hieronder enkele reacties op internet getuigen:
Sudhir Kumar: ‘Just amazing… I have seen your contribution in bhojpuri transformation from vulgarity to such a sweet, descent, meaningful, and my own bhojpuri..☺ Its my own language, my mother tongue.. Keep it up Mr Mohan’.
Abhisek Anand: ‘Lots of Thanks and Love for taking UP-Bihar culture 150 years ago and spreading there in Suriname and Holland’.
Vinay Tiwari: ‘You make me cry everytime i listen to your heavenly compositions’.
Ranjit Thakur: ‘Soul touching song!!!!’.
Ontdekking van de ghazal
Raj Mohan (1962) is geboren in Paramaribo. Nadat zijn moeder zich in 1972 in Nederland had gevestigd volgde haar gezin bestaande uit zeven kinderen in 1974. Tot zijn vijftiende ging zijn belangstelling uit naar Indiase en westerse muziek. In de Hindostaanse platenzaak Vimina Discohouse in Utrecht informeerde hij naar muziek in het Sarnámi. Hij werd echter door de verkoper vierkant uitgelachen, zoals Raj in een interview in de Volkskrant verhaalde (17/02/2021): ‘Schei toch uit. Onze taal is niet mooi genoeg om als tekst bij die prachtige muziek uit India te dienen’. In deze platenzaak kwam Raj in aanraking met de ghazal. Daarvoor kende hij dit muziekgenre niet aangezien in Suriname op de Hindostaanse radio deze muziek niet of nauwelijks werd gedraaid. Zijn eerste kennismaking met de ghazal vond hij vreselijk, zoals hij vertelt, maar hij raakte niettemin geïntrigeerd door deze muziek. Als vijftienjarige kocht hij enkele platen van ghazalzangers als Mehdi Hassan, Ghulam Ali, Begum Akhtar (grootheden in de wereld van de ghazal) en later ook van Jagjit Singh. Hij wilde ontdekken wat dan die schoonheid was van deze muziek: ‘Toen ik er steeds meer (uren per dag) naar ging luisteren en ook de moeilijke Urdu woorden opzocht in woordenboeken die ik inmiddels had gekocht, begon ik het mooi te vinden. Zo werd het een obsessie en kon ik er niet meer zonder’. Zijn omgeving begreep er helemaal niets van dat hij naar ‘oude mensen muziek’ luisterde: ‘Een jonge hippe vogel die luisterde naar muziek die zij niet begrepen en ook niet mooi vonden en dat ik er zelfs inhoudelijke kennis van had. Tegelijkertijd luisterde ik ook naar Led Zeppelin, Pink Floyd, Bob Marley en Queen enzovoorts’.
De obsessie voor de ghazal leidde ertoe dat hij tussen 1983 en 1989 muzieklessen ging volgen bij Tritantri Indian Music school in Amsterdam. Zijn muziekleraar, Jamaluddin Bhartiya (een leerling van Ravi Shankar), zag aanvankelijk in hem geen groot talent maar vanwege zijn vasthoudendheid besloot hij toch met hem door te gaan. Hierover vertelt Raj: ‘Het was vreemd dat het mij bijna niets deed toen mijn leraar zei dat ik te weinig het talent had om zanger te worden. Dat het in ieder geval een heel lange weg zou worden. Eigenlijk had hij wel gelijk. Maar ik wist zeker (ik weet niet hoe en waarom; een onbeschrijfelijk gevoel. ) dat ik zanger zou worden en dat het ook mijn beroep zou zijn. Dit zou ik mijn hele leven doen! Noemen ze dit een missie…?!’
In de periode 1983-1989 ging Raj ook regelmatig naar Bombay om zijn zangtalenten verder te ontwikkelen. Hij vond het belangrijk om dicht bij de bron te zijn: ‘In Nederland was ik ‘in het land der blinden…’. Ik was niet ondankbaar voor het succes hier en de aandacht voor mij als ghazalzanger maar ik wilde mij kunnen meten met ghazalzangers uit India. Mijn motto is altijd geweest: pas als ik daar (India) word gewaardeerd, kan ik mezelf een ‘volwaardige’ zanger noemen. Eerst verbleef ik er 3 maanden toen 8 maanden, dat waren de langste periodes dat ik daar verbleef. Daarna heel vaak geweest voor studie, opnames en later concerttours. Na 30 keer ben ik gestopt met tellen’.
Eigen CD’s
Zijn eerste cd kwam in 1998 uit: Kaale Baadal [donkere wolken], een cd in de klassieke ghazaltraditie dat wil zeggen in het Urdu en met Indiase begeleidingsinstrumenten zoals sitar, swarlin, bamboefluit (bansuri), santoor, tabla, dholak. De teksten zijn geschreven door Indiase en Pakistaanse dichters. In India werd deze cd positief ontvangen vooral omdat het ging om een zanger uit de diaspora. Een opvallend nummer op deze cd is Main ghazal hoon [ik ben ghazal] met daarbij de tekst: Hosh waloon hi ko maloon hai geemat meri mujhko deewanon ki mehfil men na gaaya jaaye [alleen zij die besef hebben van kunst schatten mij op mijn juiste waarde. Laat mij niet zingen onder hen die van mij geen weet hebben]. Op de vraag of het hier zijn lijfspreuk betreft vertelt Raj: ‘Dit behoort zeker tot mijn lijfspreuk. Maar ik denk dat het geldt voor elke kunstenaar die zichzelf onderscheid van de mainstream. Op een gegeven moment ben ik gestopt met mijzelf promoten in Nederland (en Suriname). Ik heb vaak (en soms nog steeds) het gevoel: ‘parels voor zwijnen gooien’. De eerlijkheid gebied mij te zeggen dat ik hier mijn best niet meer doe om mijn werk aan de man te brengen. Dit geldt zowel voor Hindostanen als voor autochtone Nederlanders. Neemt niet weg dat ik hier een harde kern heb, hoe klein ook, van liefhebbers van mijn muziek. Mensen die mij op de voet volgen en begrijpen waar ik naar toe wil met mijn kunst. Social media is de redding van mijn werk! Als ik hindoe zou zijn zou ik zeggen de vier eenheid: Brahma, Vishnu, Mahesh en Facebook.
Drie jaar later (2001) volgde Krishna murari mere [mijn Krishna], een bhajan-cd die hij samen met de bekende Indiase zanger Anup Jalota uitbracht. Het contact met Jalota kwam tot stand door Rais Bhartiya, de zoon van zijn muziekleraar in Amsterdam. In het circuit van de ghazalzangers was Raj inmiddels geen onbekende meer. Zo had hij eerder opgetreden met Ustad Ghulam Ali tijdens zijn Nederlandse tour in 1989. Over deze samenwerking met Anup Jalota vertelt Raj: ‘Deze samenwerking was artistiek erg belangrijk voor me. Om met zo’n ervaren zanger te mogen werken was een eer’. Rais Bhartiya heeft gepoogd Raj te interesseren om een album op te nemen met Asha Bhosle. Raj zag echter hiervan af omdat hij van mening was dat hij nog lang niet zover was. Hierover zegt Raj: ‘Een wijs besluit, vind ik nog steeds. Het ging mij nooit alleen om succes maar vooral om kwaliteit, voor zover ik dat kon/kan beoordelen.
Vertolker van kantráki- en Sarnámi/Bhojpuri-blues
Na Krishna murari mere uit 2001 slaat Raj een nieuwe en daarmee een eigen weg in: hij wordt de ghazalvertolker van de kantráki- en Sarnámi/Bhojpuri-blues. In 2006 brengt hij de cd Kantráki uit die hij beschouwt als zijn belangrijkste werk. Deze cd kent tien nummers in het Sarnámi en is een ode aan de Hindostaanse contractarbeiders waarin hun pijn, verdriet en hoop worden bezongen. Met deze cd vond Raj de Sarnámi/Bhojpuri Geet uit.
Vijf jaar (2011) later volgt de cd Daayra [vicieuze cirkel], een cross over van Indiase en westerse muziek (dat wil zeggen een integratie van bekende Indiase muziekstrumenten als de tabla met bas, drum, synthesizer, cello, gitaar, dwarsfluit et cetera) waarmee de Sarnámi/Bhojpuri pop werd geboren. Over Daayra vertelt Raj het volgende: ‘Ik had heel sterk het gevoel om popmuziek te maken en songs te schrijven in dit genre maar wist niet precies hoe en waar ik dit moest zoeken. Schrijven van de songs en de composities maken gingen wel, maar de muziekarrangementen in popmuziek, daar had ik geen kaas van gegeten. Dan bedoel ik niet muziek zoals de hindi popbands maken, maar westerse pop. Samen met gitarist en producer Lourens van Haaften heb ik mijn idee besproken en samen zijn we aan de slag gegaan. Gemiddeld 50 uur per song zaten we in zijn studio in Utrecht te werken. Ik koos deze nieuwe weg omdat ik vond dat we ook popsongs in onze taal Sarnámi moesten hebben. Wat ik daarvoor had gehoord (meestal in het Hindi nagezongen) was niet wat ik zocht in Hindostaanse popmuziek. Het was niet eenvoudig om een westers muzieksysteem te verbinden met Indiase melodische structuren. Doordat de muziekfilosofieën best ver uit elkaar liggen hebben Lourens en ik veel moeten uitproberen. Soms ging het om gitaarakkoorden en soms over de verschillen in structuur van de songs, refrein en coupletten. We moesten erg wennen aan elkaars cultuur. Maar er is nooit een moment geweest dat we het niet meer zagen zitten. In dat opzicht zijn we beiden van nature geduldig. Het ging om de kunst. We hebben 2 jaar gewerkt aan Daayra’.
De reacties op Daayra waren positief. Er kwam een recensie in Het Parool, er volgde een optreden bij Vrije Geluidenbij de VPRO-TV in 2012 en bij Radio 5 was Daayra cd van de week. Op de (Surinaamse en Nederlandse podia) bleef het echter oorverdovend stil: ‘Dat was een enorme klap voor mij. Maar dat lag natuurlijk aan mij; mijn verwachtingen waren te hoog. Jaren later (na 2017) toen mijn muziek in Inda een succes werd, zou blijken dat men mijn muziek in Suriname en Nederland nooit heeft begrepen. In India snapten ze het direct en gaven mijn muziek als voorbeeld voor moderne Bhojpuri muziek. En begon men dit massaal te delen met elkaar’, aldus Raj.
Raj Mohan ging na Daayra op de ingeslagen weg verder en bracht ter gelegenheid van honderdveertig jaar herdenking Hindostaanse Immigratie in 2013 de EP Dui Mutthi [Twee vuisten] uit met teksten in het Sarnámi/Bhojpuri en een cross over van Indiase en westerse muziekinstrumenten waaronder een strijkkwartet (zie aan het eind deze bijdrage op Youtube het nummer Dui Mutthi met het Metropole Orkest in 2013). Op deze cd is een muzikale vertaling in het Sarnámi van het in het Nederlands geschreven gedicht ‘Dit land heb ik gekozen’ van de bekende Surinaamse dichter Shrinivási opgenomen. Hierover vertelt Raj: ‘Shrini logeerde een paar maanden bij ons en hij had een cd (demo) van dit gedicht met versies van zijn gedicht Suriname in verschillende talen vertaald en gezongen. Het lied en vertaling in het Sarnámi-Hindi vond ik zo slecht dat ik het zijn schitterende gedicht niet waardig vond. Ik was er zelfs boos om, zo slecht vond ik het. Een primaire reactie! Dat heb ik ook tegen hem gezegd. Toen vroeg ik hem of ik het mocht vertalen en componeren in zijn aanwezigheid. Daar was hij erg blij mee. Zo werd ‘I des ham chun leli’ [dit land heb ik gekozen] geboren in het bijzijn van de meester‘.
Brand ambassador of diaspora music
Raj heeft in tal van landen concerten gegeven zoals (naast Nederland) Suriname, India, Nepal, Zuid Afrika, Moldavië, Mauritius, Frans Guyana en België. Zoals eerder gesteld heeft Raj in Surinaams-Hindostaanse kring in Suriname en Nederland weinig erkenning en waardering gekregen voor zijn muziek: ‘Ik denk niet dat het grote publiek mijn muziek begrijpt. En dat hoeft ook niet, hoe graag ik dat ook zou willen. Ik krijg voldoende waardering bij mensen die mijn muziek begrijpen maar er is onder onze mensen zo weinig kennis van tekst. Dat valt me erg tegen. In tegenstelling tot India waar men de tekst direct goed kan plaatsen en de emoties erin goed voelt. Men begrijpt daar beeldspraak veel beter. Je merkt dat het volk is opgegroeid met poëzie. Wij hebben nog een lange weg te gaan. Ik vrees dat we dit op het gebied van Sarnámi gaan verliezen. Voordat onze mensen daar zijn, is de taal al verloren‘. Daarentegen noemt Raj de erkenning en waardering in India voor zijn muziek ‘waanzinnig’. Hij ontving van de Mahatma Gandhi Central University Bihar (MGCUB) de oorkonde ‘Brand ambassador of diaspora music’. In 2020 werd Raj aan deze universiteit benoemd tot adjunct-professor diaspora studies. Deze aanstelling moet nog nader worden ingevuld en het zullen activiteiten zijn met betrekking tot de diaspora.
In de Nederlandse kwaliteitskranten ontstaat er inmiddels ook aandacht voor deze Sarnámi/Bhojpuri blueszanger. Het dagblad de Volkskrant had op 17 februari 2021 een paginagroot interview met Raj. De NRC (19 februari 2021) besteedde in een recensie aandacht aan een livestreamconcert van hem op 18 februari in TivoliVredenburg in Utrecht (aan het eind van deze bijdrage kan dit livestreamconcert worden bekeken).
Dichter
Naast muziek gebruikt Raj ook poëzie als medium om bekendheid te geven aan de immigratiegeschiedenis van Hindostanen. Hij heeft inmiddels twee tweetalige dichtbundels (in het Sarnámi en het Nederlands) uitgebracht. In 2008 debuteerde hij met de dichtbundel Bapauti / Erfenis (uitgeverij In De Knipscheer) waarin hij een actieve persoonlijke relatie tot het verleden onder woorden brengt en waarbij hij woorden geeft aan talloze concrete historische gebeurtenissen en personen, gebruiken, herinneringen, overwegingen met betrekking tot migratie zoals die in de loop der generaties zijn overgedragen.
Tihá/Troost (2011, uitgeverij In de Knipscheer) is zijn tweede dichtbundel. Het eerste deel bestaat uit zeventien gedichten en is tweetalig. In het tweede deel zijn 22 gedichten in het Nederlands opgenomen. In deze dichtbundel komt de driehoek Nederland, Suriname, India op uiterst persoonlijke wijze in zijn poëzie tot leven, de onderwerpen liggen meer dichterbij (culturele ontworteling, eigen identiteit) en de toon is melancholischer, zoals in onderstaand gedicht:
ik wil
dit leven wil ik leven
maar hoe
hoe te varen op twee bootjes tegelijk
hoelang volg ik nog anderen
op afstand van mijn eigen mening
willens en wetens loop ik
in tegengestelde richting
ik loop weg van riten en tradities
naar een afgelegen akker
waar de priester niet preekt
moeder niet treurt
familie geen kritiek levert
hoelang moet ik nog wachten
voordat mijn leven
wortel schiet in dit land
hoe red ik mijn cultuur
te midden van honderd rassen
normen en waarden van anderen
maak ik mij eigen
hoe verbreek ik de banden
met rijst linzen en chokhá
mijn voorouders’ tradities
ik bind ze op mijn schouders
en begraaf ze huilend in zee
Corona en toekomstplannen
Corona heeft, zoals voor velen, ook voor Raj een negatieve impact. Geplande concerten zijn het afgelopen jaar afgezegd. Hij had onder meer een viertal tours in India op het programma die zijn afgezegd. In de afgelopen coronaperiode heeft hij met artiesten uit Nederland, Suriname, India, Guyana en Zuid-Afrika het lied Sundar Subhumi (Girmitiya-lied) uitgebracht dat inmiddels een groot succes kent met meer dan een miljoen hits via verschillende facebook groepen (dit nummer kan aan het eind van deze bijdrage worden beluisterd).
Dit jaar gaat Raj een drukke periode tegemoet met onder meer de volgende projecten:
- Zijn debuut als filmacteur in de Nederlandse film ‘Seeds’ van Ravi Sandberg komt uit.
- Er komt een Nederlandse documentaire ‘Polaroid man’ over de muziek van Raj
- Met zijn hardrock band Daayra en samen met rapper Ragga Menno brengt Raj een album uit met religieuze teksten uit het Hindoeïsme.
- In 2021 komt de Bhojpuri film Papihra (familiedrama) uit voor welke film Raj twee songs heeft gecomponeerd, gezongen en geproduceerd.
- Daarnaast werkt Raj mee aan een Indiase film over de Hindostaanse immigratiegeschiedenis. Hij schrijft mee aan het script, is verantwoordelijk voor de muziek en speelt de hoofdrol.
- Op het programma staan voorts verschillende concerten in Nederland met het Residentie Orkest en Old Roots New Routes.
Missie
Raj Mohan beschouwt het uitdragen van het Sarnámi-Bhojpuri als zijn belangrijkste missie. Muziek en poëzie zijn daarbij voor hem middelen. Met zijn cd Kantráki heeft hij de Sarnámi/Bhojpuri Geet uitgevonden en met Daayra (2011) is hij de grondlegger van de Sarnámi/Bhojpuri pop. Hij heeft hiermee deze taal internationaal op de kaart gezet.
Gezien zijn achtergrond is het een knappe artistieke prestatie die Raj Mohan heeft geleverd om internationaal erkenning en waardering voor zijn muziek te krijgen (samundar pár karáy ke– zeeën doorkruist). Hij heeft zich inmiddels ontwikkeld tot dé grote vertolker van de Sarnámi/Bhojpuri- en kantráki-blues. Raj Mohan is een muzikale parel om te koesteren en om trots op te zijn, althans voor degenen die zijn main ghazal hoon [ik ben ghazal] op de cd Kaale Baadal uit 1998 weten te waarderen.
Raj Mohan heeft zijn eigen website waarop videoclips te zien zijn alsmede info over zijn optredens: http://www.rajmohan.nl (zie ook wikipedia.org>Raj Mohan).
Dui Mutthi met het Metropole Orkest in 2013:
https://youtu.be/Us46NaOQ33Y
Concert in TivoliVredenburg 18 februari 2021:
https://www.youtube.com/watch?v=TlD2ZxaMNi0
Sundar Subhumi:
https://www.youtube.com/watch?v=A_oh4WYTnlk
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur, Traditie
Raj Mohan: singer and poet with a mission – Hans Ramsoedh
Despite his international fame as a ghazal and Sarnámi/Bhojpuri singer, Raj Mohan is still relatively unknown to the large Surinamese-Hindostani audience in Suriname and The Netherlands, except to a small group of fans of his music. This audience is mainly interested in Bollywood songs, baithak gana, chutney music, soca, bubbling and so on. In this contribution, an introduction to this singer and poet who is the interpreter of Sarnámi/Bhojpuri- and kantráki-blues and an international star in the world of modern Bhojpuri music for some time now. Kantráki refers to the indentured laborers from British India who were recruited in the 19th and the first decades of the 20th century to work on plantations in the Caribbean, South Africa, Mauritius, Fiji and so on. I have followed Mohans music since he released his first cd in 1998. With this contribution, I hope to interest more people in this remarkable artist.
The ghazal is a classical North Indian musical style with Urdu as its language (the language in Pakistan). A ghazal is a sung poem and can best be described as an expression of the pain of losing something. At the same time, it is also the expression of the beauty of life and the love that can be experienced in spite of pain. The ghazal is considered by some to be the highest form of poetry. What is true of poetry in general, is also true of ghazal: it means that understanding it requires some education in the language, which is why in the past (and perhaps still today) this music genre was reserved for the upper classes. Characteristic of the ghazal is that it usually consists of five or more stanzas. The second sentence of each verse usually ends with a repeated refrain consisting of one or more words. The Indian ghazal singer Jagjit Singh is best known to the Surinamese-Hindostani audience.
Ghazal and blues
The ghazal can be compared to the blues, a musical style that originated in the second half of the nineteenth century in the southern United States. For the Afro-American population in the Mississippi delta music was often the only way to express their suffering and pain. Love or lost loves were also an important theme. Because of its melancholic tone and content this music was called the ‘blues’.
Raj Mohan’s special feature is that he uses Sarnámi/Bhojpuri as well as Urdu as the language for his songs that range from the ghazal style to pop and other modern music genres. In doing so, he has become the quintessential interpreter of Sarnámi/Bhojpuri blues and has put Sarnámi on the map in the arts. In the studio in Varanasi (Benares), people were amazed that it was possible to write such lyrical songs in a Bhojpuri language and compose in the ghazal style, Raj says. It earned him a lot of appreciation in India, especially in the provinces of Uttar Pradesh and Bihar where Bhojpuri is the common language, as the following reactions on the internet testify:
Sudhir Kumar: ‘Just amazing… I have seen your contribution in bhojpuri transformation from vulgarity to such a sweet, descent, meaningful, and my own bhojpuri..☺ Its my own language, my mother tongue.. Keep it up Mr Mohan’.
Abhisek Anand: ‘Lots of Thanks and Love for taking UP-Bihar culture 150 years ago and spreading there in Suriname and Holland’.
Vinay Tiwari: ‘You make me cry everytime i listen to your heavenly compositions’.
Ranjit Thakur: ‘Soul touching song!!!!’.
Discovering ghazal
Suriname, situated on the north-east coast of South America between Guyana and French Guiana, was a Dutch colony between 1667 and 1975. Raj Mohan (1962) was born in Paramaribo. After his mother settled in the Netherlands in 1972, her family of seven children followed in 1974. Until he was fifteen, his interest was in Indian and Western music. In the Hindustani record shop in The Netherlands, he inquired about music in Sarnámi. He was laughed out of court by the salesman, however, as Raj recounted in an interview in a Dutch newspaper (de Volkskrant (17/02/2021): ‘Knock it off. Our language is not beautiful enough to be used as a text for that beautiful music from India’. Raj came into contact with the ghazal in this record shop. He did not know this music genre before because in Suriname this music was hardly ever played on Hindustani radio. His first encounter with the ghazal he found terrible, as he says, but he was nevertheless intrigued by this music. At the age of 15, he bought a few records of ghazal singers like Mehdi Hassan, Ghulam Ali, Begum Akhtar (greats of the ghazal world) and later Jagjit Singh. He wanted to discover the beauty of this music: ‘When I started listening to it more and more (hours a day) and also looked up the difficult Urdu words in dictionaries I had bought, I started to like it. It became an obsession and I couldn’t live without it’. His surroundings did not understand at all that he was listening to ‘old people’s music‘: ‘A young hipster who listened to music they neither understood nor liked and that I even had knowledge of its contents. At the same time I also listened to Led Zeppelin, Pink Floyd, Bob Marley and Queen and so on‘.
His obsession with the ghazal led him to take music lessons at Tritantri Indian Music school in Amsterdam between 1983 and 1989. His music teacher, Jamaluddin Bhartiya (a student of Ravi Shankar), initially did not see a great talent in him but because of his tenacity he decided to continue anyway. About this, Raj says: ‘It was strange that it almost didn’t bother me when my teacher said that I didn’t have the talent to become a singer. That it would be a very long road in any case. Actually he was right. But I knew for sure (I don’t know how and why; an indescribable feeling. ) that I would become a singer and that it would be my profession. I would do this all my life! Do they call this a mission…?’
In the period 1983-1989, Raj also went to Bombay regularly to further develop his singing talents. He found it important to be close to the source: ‘In Holland, I was ‘in the land of the blind…’. I was not ungrateful for the success here and the attention paid to me as a ghazal singer but I wanted to measure up to ghazal singers from India. My motto has always been: only when I am appreciated there (India), can I call myself a ‘full-fledged’ singer. First I stayed there for 3 months, then 8 months, those were the longest periods I spent there. Then I went there many times for study, recordings and later concert tours. After 30 times I stopped counting‘.
His own CD’s
His first cd came out in 1998: Kaale Baadal [dark clouds], a cd in the classical ghazal tradition that is to say in Urdu and with Indian accompanying instruments such as sitar, swarlin, bamboo flute (bansuri), santoor, tabla, dholak. The lyrics are written by Indian and Pakistani poets. In India, this cd was received positively especially because it involved a singer from the diaspora. A notable song on this CD is Main ghazal hoon [I am ghazal] with the text: Hosh waloon hi ko maloon hai geemat meri mujhko deewanon ki mehfil men na gaaya jaaye [Only those who have a sense of art appreciate me. Let me not sing among those who have no knowledge of me]. Asked if this was his motto, Raj said, “This is certainly part of my motto. But I think it applies to every artist who distinguishes himself from the mainstream. At a certain point I stopped promoting myself in the Netherlands (and Suriname). I often (and sometimes still) feel like casting pearls before swine. Honesty compels me to say that I no longer do my best to promote my work here. This applies to both Surinamese Hindostani and native Dutch. But I do have a hard core here, however small, of fans of my music. People who follow me closely and understand where I want to go with my art. Social media is the salvation of my work! If I were a Hindu, I would say the four unit: Brahma, Vishnu, Mahesh, Facebook.
Three years later (2001) Krishna murari mere was released [my Krishna], a bhajan cd that he released together with the well-known Indian singer Anup Jalota. The contact with Jalota came through Rais Bhartiya, the son of his music teacher in Amsterdam. Raj was no longer unknown in the circuit of ghazal singers. He had earlier performed with Ustad Ghulam Ali during his 1989 Dutch tour. About this co-operation with Anup Jalota Raj says: ‘This co-operation was artistically very important to me. To work with such an experienced singer was an honour‘. Rais Bhartiya tried to interest Raj in recording an album with Asha Bhosle. Raj, however, declined as he felt that he was far from ready. Raj says about this: ‘A wise decision, I still think. I was never only interested in success, but more in quality, as far as I could judge.
Performer of kantráki- and Sarnámi/Bhojpuri-blues
After Krishna murari mere (2001), Raj took a new and thus his own path: he became the ghazal interpreter of kantráki- and Sarnámi/Bhojpuri-blues. In 2006, he released the cd Kantráki, which he considers to be his most important work. This cd has ten tracks in Sarnámi and is an ode to the Hindustani indentured laborers in which their pain, sorrow and hope are sung. With this cd, Raj invented the Sarnámi/Bhojpuri Geet.
Five years later (2011) the cd Daayra [Vicious Circle] was released, a crossover of Indian and Western music (i.e. an integration of well-known Indian musical instruments like the tabla with bass, drums, synthesiser, cello, guitar, flute et cetera) with which the Sarnámi/Bhojpuri pop was born. About Daayra, Raj says the following: ‘I had a very strong feeling about making pop music and writing songs in this genre but didn’t know exactly how and where to look for it. Writing songs and making compositions was ok, but I didn’t know how to arrange music in pop music. I don’t mean music like the Hindi pop bands make, but western pop. I discussed my idea with the Dutch guitarist and producer Lourens van Haaften and together we set to work. We spent an average of 50 hours per song in his studio. I chose this new path because I thought we should also have pop songs in our Sarnámi language. What I had heard before (mostly dubbed into Hindi) was not what I was looking for in Hindustani pop music. It was not easy to connect a western music system with Indian melodic structures. Because the musical philosophies are quite far apart, Lourens and I had to try a lot. Sometimes it was about guitar chords and sometimes about the differences in the structure of the songs, chorus and verses. We had to get used to each other’s culture. But there was never a moment that we didn’t like it. In that respect, we are both patient by nature. It was all about the art. We worked on Daayra for two years’.
The reactions to Daayra were positive. There was a review in the Dutch newspaper Het Parool, a performance on Dutch TV in 2012 and on the Dutch Radio Daayra was cd of the week. On the (Surinamese and Dutch) stages, however, it remained deafeningly quiet: ‘That was a huge blow to me. But of course that was down to me; my expectations were too high. Years later (after 2017) when my music became a success in Inda, it would turn out that people in Surinam and the Netherlands never understood my music. In India, they understood it immediately and gave my music as an example of modern Bhojpuri music. And started sharing it with each other en masse,’ Raj said.
After Daayra, Raj Mohan continued on his chosen path and on the occasion of one hundred and forty years of commemoration of Hindustani Immigration in Suriname in 2013 released the EP Dui Mutthi [Two Fists] with lyrics in Sarnámi/Bhojpuri and a crossover of Indian and Western musical instruments including a string quartet (see at the end of this contribution on Youtube the song Dui Mutthi with the Dutch Metropole Orchestra in 2013). This cd includes a musical translation into Sarnámi of the poem ‘This land I have chosen‘ written in Dutch by the well-known Surinamese poet Shrinivási. Raj says: ‘Shrini stayed with us for a few months and he had a cd (demo) of this poem with versions of his poem translated and sung in different languages. I thought the song and translation into Sarnámi-Hindi was so bad that I didn’t think it was worthy of his wonderful poem. I was even angry about it, that’s how bad I thought it was. A primary reaction! That is what I said to him. Then I asked him if I could translate and compose it in his presence. He was very happy about that. So ‘I des ham chun leli’ [this land I have chosen] was born in the presence of the master‘.
Brand ambassador of diaspora music
Raj has given concerts in many countries such as (apart from the Netherlands) Suriname, India, Nepal, South Africa, Moldavia, Mauritius, French Guiana and Belgium. As mentioned before, Raj got little recognition and appreciation for his music in Suriname and the Netherlands: ‘I don’t think the general public understands my music. And I don’t need to, no matter how much I want to. I get enough appreciation from people who understand my music but there is so little knowledge of lyrics among our people. That really disappoints me. In contrast to India, where people can immediately understand the lyrics and feel the emotions in them. People there understand imagery much better. You notice that the people have grown up with poetry. We still have a long way to go. I fear that we are going to lose out in Sarnámi. Before our people get there, the language is already lost‘. On the other hand, Raj calls the recognition and appreciation in India for his music ‘insane’. He received the certificate of ‘Brand ambassador of diaspora music’ from the Mahatma Gandhi Central University Bihar (MGCUB). In 2020, Raj was appointed an adjunct professor of diaspora studies at this university. This appointment is yet to be filled and will be diaspora related activities.
In the meantime, the Dutch quality newspapers are also paying attention to this Sarnámi/Bhojpuri blues singer. The newspaper de Volkskrant had a full-page interview with Raj on 17 February 2021. The NRC (February 19, 2021) in a review paid attention to a livestream concert of him on February 18 in TivoliVredenburg in Utrecht, The Netherlands (This livestream concert can be watched at the end of this article).
Poet
Apart from music, Raj also uses poetry as a medium to publicise the immigration history of the Surinamese Hindostani. He has now published two collections of bilingual poetry (in Sarnámi and Dutch). In 2008, he made his debut with the poetry collection Bapauti / Legacy in which he expresses an active personal relationship to the past and gives words to numerous concrete historical events and persons, customs, memories, considerations relating to migration as they have been handed down through the generations.
Tihá/Solace (2011) is his second collection of poems. The first part consists of seventeen poems and is bilingual. The second part contains 22 poems in Dutch. In this collection of poems, the triangle formed by the Netherlands, Suriname and India comes to life in his poetry in a highly personal manner; the subjects are closer to home (cultural uprooting, personal identity) and the tone is more melancholy, as in the poem below:
I want
this life I want to live
but how
how to sail on two boats at the same time
how long will I follow others
at a distance from my own opinion
knowingly I walk
in the opposite direction
I walk away from rites and traditions
To a distant field
Where the priest does not preach
mother does not grieve
Family does not criticise
How much longer will I have to wait
before my life
takes root in this country
how do I save my culture
amidst a hundred races
other people’s standards and values
How do I make my own?
How do I break the ties
with rice lentils and chokhá
my ancestors’ traditions
I bind them on my shoulders
and bury them weeping in the sea
Future plans
Corona, as for many, has a negative impact on Raj too. Planned concerts have been cancelled in the past year. He had four tours in India on his programme that were cancelled. During the past corona period, he and artists from the Netherlands, Suriname, India, Guyana and South Africa released the song Sundar Subhumi (Girmitiya song), which has become a great success with more than a million hits on various Facebook groups (this song can be listened to at the end of this contribution).
This year Raj is going to have a busy period with the following projects among others:
- His debut as a film actor in Ravi Sandberg’s Dutch film ‘Seeds’ will be released.
- A Dutch documentary ‘Polaroid man’ about Raj’s music will be made.
- With his hard rock band Daayra and together with rapper Ragga Menno, Raj releases an album with religious texts from Hinduism.
- In 2021, the Bhojpuri film Papihra (family drama) will be released for which Raj has composed, sung and produced two songs.
- Raj is also working on an Indian film on Hindu immigration history. He is contributing to the script, is responsible for the music and plays the lead.
- The programme also includes various concerts in the Netherlands with the Residentie Orkest and Old Roots New Routes.
His mission
Raj Mohan considers the propagation of Sarnámi-Bhojpuri to be his main mission. Music and poetry are his means to that end. With his cd Kantráki, he invented the Sarnámi/Bhojpuri Geet and with Daayra (2011) he is the founder of Sarnámi/Bhojpuri pop. With this, he has put this language on the international map. Given his background, it is a great artistic achievement that Raj Mohan has made to get international recognition and appreciation for his music (samundar pár karáy ke– crossed seas). He has now developed into the great interpreter of Sarnámi/Bhojpuri- and Kantráki-blues. Raj Mohan is a musical gem to cherish and be proud of, at least for those who appreciate his Main ghazal hoon [I am ghazal] on the 1998 cd Kaale Baadal.
Raj Mohan has his own website where video clips can be seen as well as info on his performances: http://www.rajmohan.nl
Dui Mutthi met het Metropole Orkest in 2013
https://youtu.be/Us46NaOQ33Y
Concert in TivoliVredenburg 18 februari 2021
https://www.youtube.com/watch?v=TlD2ZxaMNi0
Sundar Subhumi
https://www.youtube.com/watch?v=A_oh4WYTnlk
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur, Traditie
Tritiya prakriti oftewel het derde gender – Prof. Chan E.S. Choenni
In veel samenlevingen en culturen werd en wordt meestal ervan uitgegaan dat er onder de menselijke soort slechts twee geslachten bestaan: mannen en vrouwen. Man en vrouw verschillen in veel opzichten van elkaar, maar beide geslachten zijn ook complementair aan elkaar. Zij vullen elkaar aan en zijn nodig voor de voortplanting van de menselijke soort. Voor het voortbrengen van het nageslacht is de geslachtsdaad nodig. In sommige gevallen wordt er de zogeheten in–vitro fertilisatie (IVF) toegepast; de mannelijke zaadcel en de vrouwelijke eicel worden bevrucht in het laboratorium en daarna ingebracht in de baarmoeder van de vrouw. Er vormt zich geleidelijk een foetus die zich daarna kan ontwikkelen tot een kind. Deze bevruchtingsmethode wordt echter in uitzonderlijke gevallen toegepast. Maar doorgaans wordt van vrouwen en mannen verwacht en vaak zelfs geëist in verband met de voortplanting, dat ze uitsluitend de andere sekse begeren op het gebied van erotiek en seksualiteit. De praktijk en ook steeds meer wetenschappelijke inzichten leren echter, dat er naast man en vrouw ook tussenvormen bestaan. Deze tussenvormen kunnen onder een algemene term worden geschaard. In het oude India en meer in het bijzonder in de Vedische periode (ruwweg de periode 2.500 voor Christus tot 500 na Christus) was er sprake van acceptatie van de tussenvormen i.c. de andere vormen van seksuele aantrekking. Er werd in het Sanskriet -de klassieke taal van India- een verzamelterm voor gebruikt, namelijk Tritiya prakriti. Dit kan vertaald worden als het derde geslacht. Als wij een eigentijdse term gebruiken dan kan de Tritiya prakriti het beste worden vertaald met het derde gender.
Ik kom straks terug op de Tritiya prakriti. Eerst licht ik in dit artikel de verschillende tussenvormen of verschijningsvormen van het derde gender kort toe. Daarna worden de opvattingen in de Vedische periode behandeld. Het is goed dat iedereen kennisneemt van deze inzichten en in het bijzonder Hindostaanse Surinamers. In de Hindostaanse gemeenschap was en is nog steeds sprake van minder acceptatie van het derde gender. Er heerste een repressief klimaat, waardoor vooral derde gender Hindostaanse mannen soms zelfdoding kozen als oplossing. Terwijl juist hindoes tolerant zouden moeten zijn, gelet op de opvattingen binnen het hindoeïsme. Ik geef enkele voorbeelden van zelfdoding en sta daarna kort stil bij de acceptatie van het derde gender bij Creoolse Surinamers. Ik sluit af met een model over reactiepatronen bestaande uit vijf fasen dat inzicht biedt in en de bevordering van acceptatie van het derde gender.
Heteroseksueel en homoseksueel
In veel samenlevingen en culturen wordt er -zoals gezegd- van uitgegaan dat er slechts twee geslachten bestaan, namelijk mannen en vrouwen. Wanneer mannen en vrouwen elkaar seksueel begeren zijn zij heteroseksueel. Dat staat bekend als heteroseksualiteit. Maar de praktijk leert dat niet iedereen zo in elkaar zit. Er zijn mannen en vrouwen die uitsluitend het eigen geslacht begeren en daar eventueel seksuele omgang mee hebben; zij zijn homoseksueel. Dat wordt homoseksualiteit genoemd. Strikt genomen is iedereen die zich aangetrokken tot hetzelfde geslacht dus een homoseksueel. Maar door de tijd heen is dit begrip verengd tot uitsluitend mannen. Een man die zich seksueel aangetrokken voelt tot mannen wordt als homo(seksueel) beschouwd. Bij zulke mannen wordt de term homo’s gebruikt. Vrouwen die alleen vrouwen begeren en daar seksuele relaties mee onderhouden worden lesbo’s/lesbiennes genoemd. Zij zijn lesbisch.
Er bestaan echter nog meer tussenvormen. Zo zijn er vrouwen die zowel mannen als vrouwen begeren en daar seks mee hebben; die zijn zogeheten biseksuele vrouwen. De mannen die zich zowel op vrouwen als op mannen richten en seksuele relaties met hen hebben noemen wij biseksuele mannen.
Maar er zijn ook personen die voelen dat zij tot het andere geslacht behoren, terwijl hun lichamelijke kenmerken wijzen op het tegengestelde. Terwijl betrokkene een mannelijk lichaam heeft, voelt hij/zij zich vrouw. Of omgekeerd: iemand heeft een vrouwelijk lichaam maar voelt zich man. Deze personen worden transgenders / transseksuelen genoemd. Tegenwoordig zijn er mogelijkheden om je als transgender te laten ombouwen tot het gewenste geslacht. In het Medisch Centrum van de Vrije Universiteit in Amsterdam bijvoorbeeld vinden zulke operaties plaats.
Mensen met geslachtskenmerken van beide seksen heten hermafrodieten; bijvoorbeeld met borsten en een penis. Tenslotte zijn er derde genders die zich extra opzichtig kleden en zich ook extra opzichtig gedragen om de ‘genderdiversiteit’’ te benadrukken. Deze personen worden travestieten genoemd. Als verzamelterm werd in Nederland de afkorting LHTB gebruikt of de Engelse afkorting LGBT (Lesbian, Gay, Biseksual, Transgender). In België werd de afkorting Holebi’s gebruikt. Holebi is een samentrekking van de termen homoseksueel, lesbisch en biseksueel.
LGBTQIA: een lastig uit te spreken afkorting
De laatste jaren is het allemaal echter nog ingewikkelder geworden. Mede door het toegenomen acceptatieklimaat in de Westerse wereld en toenemende tolerantie in de zin dat iedereen zich mag uiten en gedragen zoals hij of zij zich voelt, zijn andere tussenvormen te ontwaren. Deze bestonden natuurlijk altijd al, maar werden verdrongen. Nu manifesteren zij zich ook en eisen hun plaats op en de zichtbaarheid en variatie in genderdiversiteit is toegenomen.
Queer is een parapluterm voor onder andere homoseksualiteit en/of travestie, maar ook mensen uit de punkscene identificeren zich vaak als queer. De term is meestal bedoeld om zich af te zetten tegen de standaard heteronorm en trekt tegelijkertijd elk mogelijk hokje, zoals de categorie LHBT in twijfel. Queers zien het geslacht/gender meer als fluïde, namelijk als de overgang tussen man en vrouw.
Dan is er de I is van interseksueel in opkomst. Iemand met een intersekse-conditie heeft zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken. Bij intersekse vertoont een lichaam zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken. Maar zij zijn niet hetzelfde als hermafrodieten, want de geslachtsorganen zijn niet volgroeid.
Tenslotte is er A van Aseksualiteit. Dit gaat niet over de eigen sekse, maar slaat op mensen die weinig tot geen behoefte hebben aan seks, de aseksuelen.
Het derde gender
Om al deze groepen die niet sec man of vrouw zijn (de zogenaamde hetero’s) gezamenlijk te benoemen is een bruikbare verzamelterm nodig. Het gaat hierbij om personen en groepen die in meer of mindere mate worden buitengesloten i.c. gediscrimineerd op basis van hun (seksuele) geaardheid, uitingsvormen en gedrag. Meestal moeten zij in bepaalde culturen en samenlevingen een ‘dubbel’ leven leiden om zodoende hun natuur recht te doen en om geaccepteerd te worden door hun omgeving. Ik stel voor de term het derde gender te gebruiken, namelijk de vertaling van Tritiya prakriti. De term het derde gender zal sommigen die zich tot deze verzamelcategorie worden gerekend niet aanspreken. Dat mag. Maar ik gebruik deze term om analytische redenen en omdat het goed hanteerbaar is om het vraagstuk van de non- acceptatie en discriminatie van het derde gender aan te vatten. Bovendien zijn bijvoorbeeld diegenen die homo of lesbisch zijn en menen dat zij niet in een categorie met transseksuelen en/of hermafrodieten kunnen worden geplaatst onbewust bezig deze groepen uit te sluiten of te discrimineren en omgekeerd. De term derde gender is vooral ook een alternatief voor de LGBTQIA. Dat is immers een lastig uit te spreken afkorting. LGBTQIA kan bovendien lastig in het meervoud worden gebruikt, terwijl het meervoud het derde gender is de derde genders, namelijk personen die tot het derde gender behoren.
Omvang en oorzaken
De acceptatie van het derde gender kan worden bevorderd door een goed inzicht te verwerven in de oorzaken. De mate waarin het derde gender zich kan manifesteren of niet, hangt af van de cultuur en codes van de gemeenschap waarin deze zich beweegt. In sommige gemeenschappen is er meer onderdrukking dan in andere. Vaak is er angst voor de moraal of norm. Denk aan het Bijbelse Sodom en Gomorra en de vernederende term sodomie voor anale seks. En niet onbelangrijk: de voortplanting en groei van de bevolking wordt bedreigd, menen velen door het accepteren van de anders geaardheid. In bepaalde gemeenschappen wordt seks immers uitsluitend beschouwd als middel tot voortplanting. Seksueel genot wordt dus niet als zodanig erkend!
Naast de omvang van het derde gender bestaat er ook twijfel over het ontstaan ervan. Zoals eerder gesteld heeft wetenschappelijk onderzoek aangetoond dat er genetische oorzaken zijn. Het geslacht wordt dus vooral bepaald door de genen, afkomstig van de (voor)ouders. Daarnaast is het ook zo dat onder sommige ogenschijnlijk 100% hetero’s -mannen en vrouwen- in meer of mindere mate hormonale kenmerken voorkomen van het andere (tegengestelde) geslacht. Met andere woorden: de afbakening tussen man en vrouw is niet zo rigide. Er is een vloeiende overgang en er bestaan ook tussenvormen.
In alle culturen en gemeenschappen komt het derde gender voor, maar ook in verschillende historische perioden. Naar schatting lijkt circa 5-10% van de wereldpopulatie, dus ook van elke grote populatie te behoren tot het derde gender. Over de percentages kan wel getwist worden, maar dat is in dit stadium niet zo’n probleem. Gaandeweg zal de voortschrijdende wetenschap inzake DNA en dergelijke meer duidelijkheid hierover verschaffen.
Naast de genetische oorzaken spelen ook de opvoeding en de sociale omstandigheden een rol. Punt van discussie is vooral hoe het een zich tot het ander verhoudt. Dit komt overeen met de discussie over de bepaaldheid van intelligentie, bekend als het nature (natuur) versus nurture (opvoeding)’ debat. Wordt het derde gender genetisch bepaald of door juist door opvoeding of door beide? Zo ja, in welke verhouding? De wetenschap zal in de toekomst hierover meer duidelijkheid verschaffen.
Het moge duidelijk zijn dat er bij het derde gender steeds meer het besef doordringt dat er niet zozeer of eigenlijk geen sprake is van een ziekte of een modegril, maar dat ook genetische factoren ten grondslag liggen aan deze seksuele geaardheid.
Tritiya prakriti
De term derde geaardheid werd gebezigd in de Vedische tijd in het oude India. In India wordt het derde geslacht/gender wettelijk erkend. Ook in Nepal is het derde geslacht/gender wettelijk erkend. In het oude India dat een hoge beschaving had, was al nagedacht over dit vraagstuk. In de historische periode bekend als de Vedische periode was er grote tolerantie tegenover de tussenvormen. In de Vedische tijd in India werd de term Tritiya prakriti gebruikt om deze groep te duiden. Tritiya betekent derde. Prakriti betekent natuur. Dus letterlijk de derde natuur/geaardheid. Hetero mannen zijn pums-prakriti. Hetero vrouwen zijn stri-prakriti.
De mannelijke variant onder de transgenders / transseksuelen werden shanda genoemd en de vrouwelijke variant heet shandi. Voor lesbo’s werd de term svairini gehanteerd, voor de homo’s maithunam pumsi. Op de biseksuelen was de term paksha van toepassing. Tenslotte refereert de term kami aan het genieten van seksualiteit in verschillende vormen, maar ook aan biseksuelen. Mensen met geslachtskenmerken van beide seksen, de zogeheten hermafrodieten werden hijra genoemd.
In het oude India was men dus minder preuts. Een van de zeven delen van de Kama Sutra (uit derde eeuw na Christus) richt zich speciaal op (het vieren van) de liefde en de geslachtsdaad (maithuna) in al zijn verschijningsvormen. Ook het boek Koka Shastra (uit de twaalfde eeuw) en de verschillende erotische beelden in Khajuraho (gelegen in de deelstaat Madhya Pradesh in India) zijn indicaties voor de tolerantie en acceptatie van het derde gender.
Opvattingen binnen het Hindoeïsme
Zowel in het oude India als heden ten dage was en is er sprake van een relatief tolerante houding tegenover het derde gender. Het Hindoeïsme is een veelvormige levenswijze en levensbeschouwing. Evenals alle godsdiensten benoemt het Hindoeïsme seks na het huwelijk (tussen man en vrouw) als ideaalbeeld.
Maar moeten wij op basis van dit ‘ideaal’ andere seksuele relaties ontkennen c.q. niet accepteren?
Omdat bij Hindostanen en in het bijzonder bij de hindoes in Suriname en Nederland het acceptatieklimaat tegenover het derde gender te wensen overlaat, zijn de religieuze opvattingen in dit verband zeer belangrijk. Vanwege het moreel kader in de beoordeling van personen die ‘anders’ geaard zijn oftewel het derde gender, staan wij stil bij enkele relevante opvattingen. Seks met hetzelfde geslacht (samalingamaithuna), homoseksualiteit (samakoraki) en anale seks (Gudamaithuna) zijn verschijnselen die vragen om een moreel standpunt.
De meest gezaghebbende literatuur -de vier Veda’s- prediken tolerantie en respect jegens iedereen. Alle typen mensen behoren tot de menselijke familie (Vaisu deva kutumbakam: alle mensen vormen één familie). Je mag niemand, dus geen enkel mens haten, negeren of discrimineren. Twee mantra’s uit de Yajurveda zijn hierbij veelzeggend:
“Hij die in alle schepselen en materie Het Hoogste Wezen ziet en het Hoogste Wezen in alle schepselen en materie, zal jegens geen enkel wezen enige kwaadwilligheid in zich dragen “(Yajurveda: 40.6).
“Wanneer een verlicht persoon de kennis van Brahman (=God) heeft verkregen dan is voor hem de eenheid en omarming van alle schepselen als grondoorzaak” (Yajurveda: 40.7).
Ook in het grootse epos Mahabharata treedt de goddelijke Arjuna in de rol Brihannala op als een transseksueel. In de Hindoe mythologie komt homoseksualiteit eveneens voor.
Op grond van naastenliefde (maitriprema) moeten wij degenen behorend tot het derde gender juist opnemen in de gemeenschap met inachtneming van zijn/haar geaardheid. Moet een homo die bij wijze van spreken aids heeft opgelopen en spoedig zal sterven, hulp en begeleiding krijgen bij dit proces? Het antwoord is ja!
In het huidige India bestaan samenlevingsverbanden van transseksuelen (de hijra’s en eunuchen –dat zijn mannen wier geslachtsdelen zijn gecastreerd). Ze ontwikkelen een baard als “man”, maar scheren zich dagelijks om hun gezicht zo glad mogelijk te houden. Het hoofdhaar wordt zo lang mogelijk gelaten (door het te laten groeien) en gevlochten in een lange staart. De hijra’s kleden zich als vrouw. Er zijn ook personen die qua uiterlijk op een vrouw lijken, maar van wie het geslachtsdeel is misvormd. Zo iemand is geen man maar ook geen ‘volwaardige’ vrouw. Zij heeft wel borsten en het uiterlijk van een vrouw.
Mensen behorend tot het derde gender, zoals transseksuelen/transgenders worden in India normaal geaccepteerd. Er worden zelfs bovennatuurlijke krachten aan hen toegekend. Zij zijn artistiek en treden vaak in het openbaar op. Hoewel personen van hetzelfde geslacht niet voor nageslacht kunnen zorgen, blijven ze bij elkaar vanwege de wederzijdse aantrekkingskracht.
Volgens de Veda’s is het Goddelijk Wezen (Paramatma) in alle schepselen aanwezig. Daarom moeten wij alle vormen van seksuele betrekkingen en uitingen accepteren. Wij horen dus alle samenlevingsrelaties te accepteren. Discriminatie op grond van seksuele geaardheid is dus uit den boze. Kortom: het Hindoeïsme gebiedt ons geen enkele levensvorm en samenlevingsvorm te negeren of te discrimineren. God ontfermt zich over een ieder. God discrimineert niet. De Hindoe Dharma leert dat mensen elkaar respectvol moeten behandelen zonder aanzien des persoons. Wil je respect ontvangen dan dien je anderen, ongeacht hun seksuele geaardheid, respectvol tegemoet te treden. God heeft een ieder lief en in ieder wezen huist God. Niemand moet worden buitengesloten of voor eeuwig verdoemd.
Acceptatie onder Hindostanen in Suriname
Door een tekort aan vrouwen in en na de contracttijd (1873-1920) schijnt tot op zekere hoogte acceptatie van homoseksualiteit te hebben bestaan tot ongeveer 1940. In al deze gevallen werd zelden gesproken over homoseksualiteit.
Tijdens mijn onderzoeken in Suriname en in Nederland heb ik echter gemerkt dat het derde gender i.c. homoseksualiteit een zeer gevoelig thema is. Men wil er niet over praten en vaak wordt het verdrongen of gewoon ontkend. En ook de derde genders zelf willen vaak geen ruchtbaarheid geven aan hun anders geaardheid. Het is bijvoorbeeld welhaast onmogelijk om Hindostaanse derde genders bereid te vinden om herkenbaar op radio of televisie hun verhaal te doen. Er is sprake van angst voor de familie en de reputatie van de familie. Er is veel valse schaamte en soms wordt zelfs beweerd dat de familie is vervloekt wanneer iemand van het derde gender tot hun familie behoort. Er is daarom ook heel weinig literatuur op dit terrein beschikbaar. Een van de weinige boeken die zijn gepubliceerd is Verboden Liefde van Sandew Hira gepubliceerd in 2011 en uitgegeven door Amrit. Verder is er een studie van C. Nanhoe & J. Omloo getiteld Tussen liefdevolle omarming en resolute verstoting. Acceptatie van homoseksualiteit onder Surinaamse Hindustanen in Nederland. Dit boek is gepubliceerd in 2017 en uitgegeven door uitgeverij Stili Novi.
Verschil in houding
Binnen de Hindostaanse gemeenschap is er echter verschil in de houding tegenover derde gender vrouwen en derde gender mannen. lk heb geen gegevens gevonden over Hindostaanse vrouwen die zelfdoding als oplossing hebben gekozen omdat ze lesbisch waren. Misschien was er meer tolerantie ten aanzien van vrouwen omdat zij niet per se hoefden te zorgen voor het nageslacht van de familie van haar eigen ouders. Er was wel sprake van verstoting. Het waren de zonen die de plicht hadden te zorgen voor uitbreiding van de eigen familie. Immers, de familienaam moest worden voortgezet via de zonen, dochters werden vroeger beschouwd als ‘paraya dhan’ (het bezit van de ander). Waarschijnlijk konden Hindostaanse vrouwen hun seksuele voorkeur ook beter camoufleren en managen. Bovendien bestonden ook gelegenheden voor Hindostaanse vrouwen om gelegitimeerd uiting te geven aan vrouwenvriendschappen.
Matkorva of Matikor, een feest dat uitsluitend voor vrouwen was bestemd (voorafgaand aan de huwelijksceremonie) was bij uitstek een gelegenheid voor vrouwen om uiting te geven aan (eventuele) lesbische gevoelens. Zo verkleedden sommigen zich als man en maakten elkaar het hof met behulp van niets verhullende liedteksten.
Ik heb meegemaakt als jeugdige tijdens een matkorva dat zo’n ongetrouwde tante de hoofdrol had.
Sommige vrouwen bleven ook alleenstaand en werden bijvoorbeeld kinderoppas. De zogeheten ongetrouwde tante, die vaak als kinderoppas fungeerde.
Homoseksuele mannen en travestieten vervulden in Suriname de rol van nacania (danseres) en speelden de vrouwenrollen in toneelstukken. In het culturele leven waren deze als het ware gelegitimeerde rollen voor mensen van het derde gender. Er is overigens meer onderzoek gewenst naar de rol van nacania’s in het vroegere Suriname. Opvallend was dat na de jaren dertig nauwelijks openlijk werd gesproken over homoseksualiteit omdat er een repressief klimaat de overhand kreeg.
Voorbeelden
Omdat er weinig voorbeelden over homoseksualiteit onder Hindostanen en zelfdoding zijn gedocumenteerd, geef ik enkele persoonlijke voorbeelden. Achteraf beschouwd was een van de deel van de zelfdodingen, die ik heb meegemaakt te wijten aan de non-acceptatie van het derde gender.
Zo heb ik meegemaakt tijdens vakantie op het platteland (vakantie khai, heette dat voor Sahariya’s -de stedelingen) dat een homoseksuele hindoe jongen tot zijn elfde de rol als homoseksueel kon spelen. Wij speelden toneel (natak) en hij was altijd de nacania (Kanchani of Taifa). Ik vernam tot mijn schrik dat hij op twaalfjarige leeftijd door zelfdoding (inhaleren van gasoline!) een eind aan zijn leven maakte.
Een andere -hoogstwaarschijnlijk- homoseksuele hindoe jongeman heeft zich van kant gemaakt door zich op te hangen, omdat hij niet wilde trouwen.
Hetzelfde deed een Hindostaanse homoseksuele moslim jongeman nadat zijn moeder bij terugkeer van de Hadj (bedevaart) uit Mekka hem de huid vol had gescholden. Deze jongeman zong meestal droevige liederen en raakte het laatste jaar van zijn leven aan de drank. Hij zong vaak melodramatische liederen van de zanger Mukesh, te vergelijken met de ‘begging’ songs van Otis Redding. Hij hing zich op in zijn kamer.
In een ander geval had een lieve jongeman plotseling op zijn 17de verjaardag tot ontsteltenis van de familie en buurtgenoten zich opgehangen.
Maar hoogstwaarschijnlijk zij de meeste Hindostanen toen behorend tot het derde gender getrouwd als gevolg van sociale druk in de Hindostaanse gemeenschap. Ze hebben of hun gevoelens moeten camoufleren of een ‘dubbelleven’ moeten leiden. Het was gemakkelijk om te doen alsof men het niet wist. De ‘anders geaardheid’ werd gewoon verzwegen. Een uitvlucht was ook om als brahmacarya (celibatair) door het leven te gaan.
In Nederland bleek ook dat acceptatie van derde genders in de Hindostaanse gemeenschap grotendeels ontbrak. Uit mijn surveyonderzoek onder 300 Hindoejongeren uitgevoerd in 1997-1998 bleek dat slechts een derde van deze jongeren homoseksualiteit accepteerde. Ik had tijdens een eerder onderzoek, namelijk onder Surinaamse dienstplichtigen begin jaren negentig gemerkt dat enkele Hindostaanse jongemannen homo’s waren. Eén van de Hindostaanse respondenten uit Noord Nederland pleegde zelfmoord door voor de trein te springen. Uit een survey onderzoek onder 300 Hindostaanse ouderen in 2007-2008 bleek dat slechts een vijfde (19,7%) meende dat homoseksualiteit niet als een probleem moest worden beschouwd. Dus de grote meerderheid vond homoseksualiteit een probleem.
Studiedag in Den Haag op 13 november 2010
Ruim 10 jaar geleden ontstond er openlijke discussie over homoseksualiteit in de Hindostaanse gemeenschap en de reactie daarop. Er waren enkele zelfdodingen geweest en enkele Hindostaanse derde genders kwamen in de publiciteit. Er werd op 13 november 2010 een studiedag georganiseerd in Den haag door de stichting Rainbow die zich bezig hield met dit vraagstuk. Ik werd gevraagd een lezing te geven over het onderwerp Hindostanen en homoseksualiteit.
Opvallend was dat er meer dan 100 personen toegezegd hadden aanwezig te zijn, maar slechts ruim 30 personen kwamen opdagen. Velen lieten dus verstek gaan; hoogstwaarschijnlijk vanwege valse schaamte. De bijeenkomst werd afgesloten met het optreden van een Bhaithak gana groep onder leiding van de ustad en dholmaster Chedie. Ook was aanwezig de prominente advocaat Gerard Spong aanwezig. Er bestaat een Verslag Hindostanen en homoseksualiteit, gepubliceerd in 2013 door Stichting Rainbow Den Haag.
Enkele ruimdenkende pandits hebben destijds begripvolle standpunten ingenomen en compassie gevraagd. Pandit Attry Ramdhani (Karmavadi Sanatan) en Suruj Biere (Arya Samaj) hebben zich openlijk uitgelaten over dit vraagstuk en begrip gevraagd. Niet iedereen kan en wil echter een dubbelleven leiden. Enkelen zoals Shaksi Gopal kwamen openlijk uit voor hun homoseksualiteit via de Hindoe homo website.
Toename acceptatie
Hoe is het gesteld met de acceptatie van homoseksualiteit in de Hindostaanse gemeenschap in Nederland de laatste jaren?
De acceptatie van homoseksualiteit onder de Surinaamse gemeenschap in Nederland lijkt te zijn toegenomen. Uit gegevens van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) blijkt dat in 2014 het overgrote deel (86%) van de Surinamers in Nederland vond dat homoseksuele mannen en lesbische vrouwen hun leven moeten kunnen leiden zoals zij dat willen. Er is daarin niet veel verschil in opvatting tussen eerste generatie en de tweede generatie (n Nederland geborenen). Ook vond 61% het goed is dat LHBT’s i.c. derde genders met elkaar mogen trouwen. Personen onder de 40 jaar waren iets toleranter: 67% vindt het geen probleem, tegen 56% van de oudere leeftijdsgroep ( boven 40 jaar). Daarnaast geeft een minderheid (34%) aan het een probleem te vinden wanneer hun kind een vaste partner zou hebben van hetzelfde geslacht. Reacties van Surinaamse scholieren op homoseksualiteit in de openbaarheid zijn echter -net als bij andere groepen scholieren vaak negatief. In het bijzonder als het gaat om twee zoenende jongens; 56% van de scholieren geeft aan dit vies te vinden. Wanneer het twee meisjes betreft, ligt de non-acceptatie op 29%. Ongeveer tweederde van de scholieren staat ervoor open om homoseksuele jongens en lesbische meisjes in hun vriendenkring op te nemen.
Er ontbreken recentere onderzoeksgegevens en er is dus weinig over te zeggen over de huidige ontwikkelingen.
Recent heeft een homoseksuele Hindostaanse jongeman behorend tot een liberale familie zelfdoding toegepast. Hoewel hij wel geaccepteerd werd en met zijn Hollandse vriend met wie hij samenleefde familiefeesten bezocht, heeft hij toch deze drastische stap gezet. Toen hij met vakantie in het buitenland was, is hij in zee gestapt en opzettelijk verdronken.
Blijkbaar is acceptatie door familie niet voldoende, maar de relevante omgeving moet betrokken zijn bij de acceptatie. Er was en is nog steeds valse schaamte binnen de familie. Erger nog: kwaadsprekers hebben het zelfs over een vloek en willen niet in zo’n familie trouwen vanwege de grote kans op het ontstaan van homoseksualiteit in de volgende generaties. Interessant is dat in India personen van het derde geslacht juist een belangrijke functie hebben op religieuze bijeenkomsten. Bij de geboorte van een kind worden zij uitgenodigd om het kind te zegenen.
Acceptatie onder Creolen
De onderdrukking en verstoting binnen de Hindostaanse gemeenschap in Suriname leidde tot veel verdriet. In het ergste geval zelfs tot zelfdoding. Gelukkig bood emigratie voor sommigen uitkomst. De Surinaamse gemeenschap is divers samengesteld en binnen de verschillende bevolkingsgroepen is er sprake van variatie in de acceptatie. Bepaalde vormen worden meer geaccepteerd dan andere vormen. Zo is de lesbische relatie, de zogeheten mati relatie en de praktijk het ‘mati spel of mati werk’ binnen de Creoolse (in het bijzonder de Afro-Surinaamse gemeenschap) van oudsher geaccepteerd. Vooral in Paramaribo was er sprake van een overschot aan Creoolse vouwen ten opzichte van Creoolse mannen. Binnen de Javaanse gemeenschap waar van oudsher tolerantie heerst voor ‘anders geaardheid’ lijkt homoseksualiteit een gering probleem te zijn. Hoe het is gesteld met de acceptatie van homoseksualiteit in het aantal groeiende Marrons is (mij) niet bekend. Onderzoek hiernaar is gewenst.
Tijdens mijn jeugd in Suriname in de jaren vijftig en zestig werd zelden gesproken over homoseksualiteit. Ik had destijds nauwelijks een goed besef van homoseksualiteit. Toen ik op de middelbare school zat ging ik af en toe op de fiets naar de Waterkant van Paramaribo om daar te verpozen (een ‘kiek te nemen’) onder de schaduw van de amandelbomen. Zo zat ik in 1970 op een van de zitbanken aan de Waterkant. Een aardige oudere Creoolse man kwam naast mij zitten. Ik werd door hem aangesproken. Wij keuvelden wat en ineens wees naar een lange vrij knappe man die langsliep. “Luku (Kijk), deze man laat zich in zijn bil naaien door andere mannen. Het is een morserij‘. Ik was geshockt: niet alleen door wat hij opmerkte, maar ook dat hij dit liet ontvallen tegenover mij op grove wijze. Ik kon toentertijd mij geen goede voorstelling van maken. Ik vond dit ‘vies’ en onnatuurlijk. Ook twee andere voorbeelden zijn veelzeggend. Als schoolkinderen ‘terroriseerden’ wij een homoseksuele man wanneer hij toevallig na schooltijd langs onze lagere school liep. Wij schreeuwden ‘boeler’ en renden joelend achter hem aan. Die arme man had geen leven. Een andere keer hoorden wij het gerucht dat een man ‘die geen penis had’ was komen wonen in een naastgelegen huurhuis. Wij -opgewonden schoolkinderen- omsingelden zijn huis en onder luid geraas riepen wij allerlei verwensingen in het Sranan. Deze arme man werd gedwongen te verhuizen. En het erge was: niemand greep in en riep de opgewonden kinderen tot orde.
Acceptatie van homo’s schijnt vooral een probleem te zijn, omdat de mannelijkheid wordt betwist. Zo werden soms Creoolse jongemannen die homo’s waren naar gebedsgenezers gebracht om te genezen. Overigens is in Suriname in dit verband het een en ander veranderd. Er wordt openlijker gesproken over homoseksualiteit i.c. het derde gender en lijkt de acceptatie van homoseksualiteit in Suriname toe te nemen. Ook het zogenoemde ‘coming out’, het naar buiten brengen van je seksuele geaardheid is mede daardoor gemakkelijker geworden. Het praktiseren ervan -bijvoorbeeld twee mannen die gearmd in verliefde pose lopen– is echter nog steeds niet algemeen aanvaard. Er zijn verschillende organisaties in Suriname actief om de acceptatie te bevorderen en ook in Nederland zijn Surinaamse organisaties actief in dit verband.
De vijf Fasen: UTERAW
Ik sluit dit artikel af met reactiepatronen op derde genders. Wat betreft de verhouding tot en waardering van personen die zich tot het derde gender rekenen, kunnen we bij personen behorend tot de twee andere genders, namelijk bij de heteroseksuelen bepaalde reactiepatronen signaleren. Deze reactiepatronen zijn deels gestoeld op de dominante moraal binnen een gemeenschap. De religieuze opvattingen spelen daarbij een rol. Wij kunnen globaal vijf fasen onderscheiden wat betreft de reactiepatronen. Om deze opeenvolgende fasen goed te kunnen onthouden kan het acroniem UTERAW worden gebruikt. UTERAW betekent (als de U als oe wordt uitgesproken) in het Sarnami (de moedertaal van Hindostanen) kom naar beneden of daal af! Vrij vertaald houdt dit in dat men zijn veroordelende moraal en afwijzing van het derde gender moet laten varen. Het betekent ook ‘kom uit de kast’/toon jouw geaardheid (coming out):
- De Uitsluitingfase (1).
In de uitsluitingfase wordt de anders geaardheid niet erkend, laat staan geaccepteerd dat er een derde gender bestaat. Homoseksualiteit wordt bijvoorbeeld als een afwijking of als ziekte of zelfs als vloek van GOD beschouwd. Men schakelt soms genezers in. Er bestaan nog steeds “homo-healers”. Er zijn ook praktijken bekend waarbij de betrokkene een ‘wassi’ (ritueel -kruidenbad) krijgt (opgedrongen) om de ziekte of afwijking te bezweren. Velen staan vijandig tegenover de uitingsvormen van derde genders, omdat die als bedreigend en demoraliserend worden beschouwd. Vaak worden derde genders geïsoleerd en genegeerd. Erger nog: sommigen worden door maatschappelijke druk welhaast gedwongen (als zij bijvoorbeeld niet kunnen emigreren) zichzelf te elimineren (zelfdoding). “Je hebt onze familie te schande gemaakt”. Voor mij besta je niet meer”; “Je hebt onze ijjat (eer) te gronde gericht. Voor mij ben je dood”, zijn enkele gesignaleerde reacties. De meest verwerpelijke reactie is dat men stelt dat het een gevolg is van een negatief karma (‘lot’) of dat er een vloek zou rusten op de familie waartoe de persoon van het derde gender behoort.
- De tolerantiefase (2)
In de tolerantiefase worden derde genders weliswaar gedoogd, maar wordt van hen verwacht dat hij/zij de eigen geaardheid zoveel mogelijk camoufleert. Velen hebben veelal de oplossing waarbij betrokkene een bepaalde rol speelt. Men wordt danser(es), travestiet, monnik, clown, kunstenaar en/of een zonderling. Hij/zij wordt als een bijzonder persoon beschouwd. Door de bijzondere rol wordt gelegitimeerd dat men anders mag zijn. Vaak is de omgeving aardig tegenover betrokkene en soms wordt deze persoon ook wel een beetje zielig gevonden. Er is ook sprake van valse schaamte onder familie en vrienden. Coming out/uit de kast komen moet op een verhulde wijze plaatsvinden.
- De erkenningsfase (3)
In de erkenningsfase begrijpt men dat de anders geaardheid geen afwijking of ziekte is, maar genetisch en/of sociaal bepaald. De persoon mag uitkomen voor zijn/haar geaardheid en (seksuele) voorkeur (uit de kast komen/coming out). Maar dat moet ‘low profile’ geschieden. Het liefst gecamoufleerd en men moet er niet mee te koop lopen. Homoseksuele mannen en lesbiennes moeten ‘t liefst trouwen en ‘gewoon meedoen’. Stilzwijgend weten velen dat deze personen anders geaard zijn, maar men doet alsof betrokkene hetero is. Velen stappen dan ook in het huwelijksbootje en het komt ook voor dat de kinderen in zulke huwelijken van andere (buitenechtelijke) partners zijn. De anders geaarde ouder zorgt wel voor de kinderen. Sommigen komen op latere leeftijd uiteindelijk toch uit voor hun geaardheid. Velen in Nederland, behorend tot het derde gender, kunnen hun levensstijl vooral binnen de autochtone gemeenschap etaleren (men bezoekt bijvoorbeeld homo party’s). In de eigen gemeenschap weet men dat betrokkene anders is, maar er wordt verder onverschillig gedaan of geen aandacht besteed aan de leefwijze van deze persoon.
- De acceptatiefase (4)
In de acceptatiefase worden de uitingsvormen van het derde geslacht als “normaal’ beschouwd. Kenmerkende uitspraken zijn bijvoorbeeld: “God heeft je zo gemaakt. Wij zijn allen kinderen van God. Het is nu eenmaal zo. Je moet ermee leren leven. So what. Je mag of moet gewoon jezelf zijn”.
Weliswaar is er sprake van acceptatie, maar er wordt niet te veel exposure verwacht. Betrokkenen moeten zich inhouden voor wat betreft de uitingsvormen omdat het ontwrichtend zou kunnen werken op de moraal en de sociale stabiliteit in een gemeenschap. Leden van de het derde gender worden weliswaar niet meer negatief bejegend maar er blijven soms onzichtbare vormen van uitsluiting en discriminatie bestaan.
- De waarderingsfase (5)
In de laatste fase worden leden van het derde gender erkend als volwaardig deel van de samenleving en volwaardige mensen. De instituties discrimineren en sluiten deze groep op geen enkele wijze uit. Gay pride en andere manieren van exposure worden niet als verloedering en exhibitionisme ervaren. Er vindt geen beoordeling en veroordeling van het derde gender plaats. Het klimaat om voor je geaardheid en voorkeuren uit te komen is optimaal. En ook de levensstijl die daaruit voortvloeit wordt totaal geaccepteerd. Iedereen mag zich zichzelf zijn en wordt gewaardeerd als uniek wezen.
Deze fasen lopen in elkaar over en zijn vloeiend. Deze fasen zijn opeenvolgend, maar bepaalde fasen kunnen soms worden overgeslagen door externe invloeden. Bijvoorbeeld door migratie naar samenlevingen waar de dominante moraal zich in een andere fase bevindt. Of in regio’s waar het derde gender meebepalend is voor de dominante moraal, zoals in het centrum van Amsterdam. Mensen raken immers altijd beïnvloed door hun omgeving en reageren verschillend. De acceptatie kan worden versneld i.c. de overgang naar de andere fase door gezaghebbende opstelling van geestelijke leiders, wetenschappers, maatschappelijke werkers, hulpverleners en politici. Zij kunnen pleiten voor meer acceptatie en begrip. Wetenschappelijke inzichten kunnen een ondersteunende rol vervullen.
Niet primair seksuele lading
Tenslotte moet ik wel opmerken dat in Nederland soms te sterk de nadruk gelegd op het seksuele aspect, vooral door autochtone Nederlanders. Toen ik 1972 na aankomst in Nederland probeerde echte vriendschap te sluiten met autochtone mannen, werd ik geconfronteerd met homoseksualiteit. Ik was namelijk op zoek naar enkele ‘matti’s, zoals dat gebruikelijk was in het toenmalige Suriname. De Hollandse mannen met wie ik vriendschap probeerde te sluiten, bleken tot mijn verbazing en eigenlijk ontzetting allen homo’s te zijn. In eerste instantie dacht ik dat bijna alle aardige Hollandse mannen ‘homo’s waren. Gaandeweg kreeg ik de verschillen in de gaten, maar werd daardoor ook enigszins afstandelijker en minder spontaan. Tegelijkertijd werd ik ook toleranter tegenover homoseksualiteit. En thans bevind ik mij in de waarderingsfase. Het zij gezegd: vaak hadden Surinamers van dezelfde sekse onderling vriendschappen, omarmden elkaar en raakten elkaar aan zonder dat er seksuele gevoelens in het spel zijn. Dat moeten wij ook zo houden.
Mannen en vrouwenvriendschappen onder Hindostanen waren vroeger heel normaal. Elkaar omarmen en met elkaar dansen zonder een seksuele lading aan dit gedrag te geven is belangrijk voor de acceptatie. In Nederland wordt te sterk de nadruk gelegd op het seksuele aspect van deze relaties. Dat is erg confronterend, kan averechts werken en geassocieerd worden met verloedering. Wij moeten dus voorkomen dat de meest extreme of afwijkende vorm van het derde gender het beeld onder de Hindostaanse groep gaat bepalen. Immers, dit kan leiden tot afwijzing. De mate waarin het derde gender zich kan manifesteren of niet, hangt af van de cultuur en codes van de gemeenschap waarin deze zich beweegt. In sommige gemeenschappen is er meer onderdrukking dan in andere. De reproductiefunctie (kinderen verwekken/krijgen) is tegenwoordig minder dwingend en ook minder belangrijk geworden. Mede daardoor is het klimaat voor “coming out” veiliger geworden. Al met al zal naar verwachting de acceptatie van het derde gender en derde genders toenemen en de opstelling van heteroseksuelen is daarbij van groot belang.
Degenen die meer wil weten over het derde gender/geslacht en de Vedische tijd verwijs ik naar het artikel: Amara Das Wilhelm, Tritiya-Prakriti: ‘People of the Third Sex’. Website www.galva108.org/Tritiya_prakriti.html.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, NIEUWS, Religie & Levenswijze, Traditie
Het raciale virus in multi-etnisch Suriname – Dr. Hans Ramsoedh
Het beeld van Suriname als een multicultureel paradijs is sinds de jaren negentig een populaire visie op de Surinaamse samenleving en wordt vaak door Surinamers als voorbeeld gesteld voor de wereld. Daarbij wordt culturele diversiteit aangeprezen als kenmerk van de Surinaamse nationale identiteit. Echter, achter deze façade van de zo geroemde vreedzame co-existentie van de verschillende bevolkingsgroepen in Suriname gaat een onverholen etnocentrisme schuil. Over en weer worden er kwalificaties toegeschreven aan andere etnische groepen zoals lui, inhalig, gierig, onbetrouwbaar, hardwerkend et cetera.
Wie regelmatig het Surinaamse nieuws volgt zal het niet zijn ontgaan dat de laatste maanden raciale ressentimenten de kop op steken. Het is vergelijkbaar met een virus dat van tijd tot tijd manifest wordt. Op zich verbaast het niet dat dit raciale virus in Suriname na een periode waarin het latent aanwezig is manifest wordt. Het zijn vooral politieke ontwikkelingen die een voedingsbodem vormen voor het raciale virus. Na tien jaar regering-Bouterse (2010-2020) is er een nieuwe coalitie aan de macht gekomen. De politiek in Suriname is geen strijd tussen botsende maatschappijvisies en ideeën over inrichting van de staat, maar primair een machtsstrijd tussen politieke partijen die veelal nog langs etnische scheidslijnen zijn georganiseerd. Aangezien de gehele politieke, bestuurlijke en sociaaleconomische constellatie in Suriname is gepolitiseerd is de hamvraag na het aantreden van iedere nieuwe regering: who gets what, when and how? Met andere woorden, het gaat hierbij om de vragen: welke etnische groep regeert, welke etnische groep wordt geregeerd en is er sprake van etnische evenredigheid bij de verdeling van de koek? Met deze bijdrage wil ik de lezer inzicht geven in hoe denken in termen van etnische tegenstellingen voeding geeft aan het raciale virus in Suriname en dat zulks zich opnieuw aan het voltrekken is.
Etnische stabiliteit
De politieke samenwerking (verbroederingscoalitie) tussen Creolen, Hindostanen en Javanen in de periode 1958-1967 en later tussen 1987 en 2010 had een pacificerende invloed op interetnische relaties. Deze samenwerking leidde in de jaren vijftig en zestig tot een geleidelijke afbraak van de geografische, sociaaleconomische, politieke en culturele omheining die de verschillende bevolkingsgroepen in Suriname tot de jaren vijftig gescheiden hield. Met het einde van de verbroederingscoalitie in 1967 kreeg de latente frictie tussen Creolen en Hindostanen in de periode 1967-1980 een sterke impuls.
Na de militaire staatsgreep in 1980 verdween etniciteit naar de achtergrond. De Surinaamse bevolking raakte verdeeld in pro of contra de militairen en na de herdemocratisering in 1987 pro of contra Bouterse. Deze tegenstelling liep dwars door de etnische groepen heen. Na de ervaringen met de militaire dictatuur was de breed gedeelde opvatting in Suriname dat politieke stabiliteit slechts kon worden bereikt door samenwerking tussen de etnische groepen. Het betekende bij de herdemocratisering een herstel van de oude verbroederingscoalitie uit de jaren vijftig en zestig. Deze ideologie van diversiteit vond vervolgens in de jaren negentig en daarna steeds meer ingang. Alle partijen (etnisch en multi-etnisch) beroepen zich thans op hun nationale trots en dienstbaarheid aan switi Sranan. Culturele diversiteit wordt niet meer beschouwd als een relikwie van het etnisch denken maar als voorwaarde voor politieke stabiliteit en sociaaleconomische vooruitgang. Hiermee werd langzamerhand een belangrijke stap gezet in de ‘naturalisering’ van het concept culturele diversiteit in Suriname, dat wil zeggen culturele diversiteit als een ‘natuurlijke’ werkelijkheid van Suriname. Het betekent echter niet dat hiermee etnocentrisme in multicultureel Suriname is verdwenen. Er is namelijk een groot contrast tussen wensdenken en de sociale werkelijkheid.
Raciale ressentimenten
Na het aantreden van de regering-Santokhi in juli 2020 laaiden raciale ressentimenten weer op. Met name op social media vinden deze ressentimenten ruim baan en hier wreekt zich de schaduwkanten van dit medium. Het ongecensureerd en anoniem plaatsen van berichten leidt tot polarisatie en beïnvloeding van maatschappelijke processen op een voorheen ongekende schaal. Het betekent ook dat hiermee een grote (meestal negatieve) invloed wordt uitgeoefend op een maatschappelijk debat, politieke ontwikkelingen en vreedzame co-existentie in een multiculturele samenleving.
Het geeft echter te denken dat ook bij de serieuze media (kranten, radio) deze raciale ressentimenten worden geuit. In november 2020 verklaarde president Santokhi dat zeventig procent van de aangenomen politierekruten niet voldeed aan de toelatingscriteria. In het dagblad de Ware Tijd werd in een redactioneel commentaar (21/12/2020) niet de vraag aan de orde gesteld hoe het kon gebeuren dat deze rekruten toch nog door de selectie kwamen, maar feitelijk de suggestieve vraag gesteld of de ABOP (Marronpartij van Ronnie Brunswijk) in diepe rust was gedommeld. De minister van Justitie en Politie is namelijk afkomstig uit de ABOP en blijkbaar beschikte de Ware Tijd over informatie dat de door de president afgewezen politierekruten een afro-achtergrond hadden. Hiermee wekte deze krant de suggestie dat de president op raciale gronden zeventig procent van de geselecteerde politierekruten afwees. Het is ook deze krant die in hetzelfde redactioneel commentaar vraagtekens plaatste bij de samenstelling van presidentiële commissies die voornamelijk bestaan uit VHP’ers [lees Hindostanen] die geen reflectie zijn van de bromki dyari (multi-etnische partij) die Santokhi vóór de verkiezingen in mei 2020 predikte. Opvallend is wel dat het uitgerekend deze krant in 2010 was die kritiek verwierp vanuit de Hindostaanse achterban van de NDP van Desi Bouterse dat de regering die toen aantrad in etnisch opzicht eenzijdig was samengesteld. De NDP-regering in 2010 telde namelijk van de zestien ministers maar één minister met een Hindostaanse achtergrond die ook nog na een kort ministerschap weer aftrad, terwijl de NDP zich erop liet voorstaan als enige een multi-etnische partij te zijn. Robert Ameerali was in de regering-Bouterse I (2010-2015) de vicepresident maar die werd door veel Hindostanen vanwege zijn gemengde achtergrond beschouwd als een ‘nep Hindostaan’. De reactie van de Ware Tijd in 2010 op het Hindostaanse gemor binnen de NDP was dat niet etniciteit doorslaggevend moest zijn maar kwaliteit.
De veronderstelde overheersing van Hindostanen met het aantreden van de regering-Santokhi was ook de teneur in een column van hoofdredacteur Nita Ramcharan van Starnieuws (‘Etnische sentimenten bij 45 jaar Srefidensie, 24 november 2020). Hierover schrijft zij onder meer: ‘Vooral bij benoemingen in topposities is het noodzakelijk dat bepaalde etniciteiten niet de overhand krijgen, omdat het presidentschap in handen is van de VHP-voorzitter. Suriname is een land van minderheden. Er is geen overheersing van de ene groep op de andere groep. Door onze diversiteit zijn wij juist uniek. Het wordt hoog tijd dat wij ons meer Surinamer voelen dan dat de nadruk wordt gelegd op van waar wij kwamen’. Het commentaar van Ramcharan is wat positiever geformuleerd dan dat van de Ware Tijd maar komt feitelijk neer op hetzelfde: Geen Hindostaans overwicht gewenst!
De VHP onder een vergrootglas
Chan Santokhi transformeerde de vanouds Hindostaanse VHP tot een bromki dyari partij (multi-etnische partij). De werkelijkheid is echter dat de VHP nog steeds een overwegend Hindostaanse partij is met een multi-etnisch randje. Dit geldt trouwens ook voor de NDP van Desi Bouterse die zich sinds haar oprichting in 1987 presenteert als een multi-etnische partij en in de electorale etalage ook mensen van verschillende bevolkingsgroepen heeft maar bij het invullen van de echte machtsposities etno-selectief is gebleven (dat wil zeggen Creools).
Punt is dat het steeds de VHP is die onder een vergrootglas wordt gelegd waarbij twijfels worden geuit over in hoeverre deze partij daadwerkelijk blijk geeft van een nationale opstelling. De ervaring leert dat deze attitude niet aan de dag wordt gelegd bij regeringen met een dominante rol voor Creoolse partijen zoals in 1973 toen een Creools front aantrad en de regering-Bouterse in 2010. Blijkbaar worden de termen nationaal, nationale opstelling en nationaal denken nog steeds geassocieerd met Creoolse partijen en Hindostaanse partijen met communaal of etnisch denken.
Voeders van het raciale virus
Het raciale virus is de laatste weken in Suriname verder aangewakkerd door de oprichting van een zogenaamde bankinstelling New Surfin en het diasporabeleid van de regering-Santokhi en de discussie hierover. In januari 2021 werd bekend dat de naamloze vennootschap New Surfin, een honderd procent staatsonderneming, werd opgericht om in de Surinaamse diaspora kapitaal aan te trekken voor projecten in Suriname gericht op armoedebestrijding. Er is veel te doen geweest rond de oprichting van deze staatsonderneming. De oprichting zou in het geheim hebben plaatsgevonden, de leden van de Raad van Commissarissen (RvC) en directie van dit staatsbedrijf bestaan uit VHP’ers, onder wie de ministers van Financiën en Buitenlandse Zaken en de coalitiepartijen waren niet eens op de hoogte van de oprichting van dit staatsbedrijf. Er is alle reden om de vraag te stellen of er hier geen zaken aan de orde zijn die wellicht het daglicht niet kunnen verdragen.
Het ‘gedoe’ rond de oprichting van New Surfin vormde aanleiding voor Stuart Rahan, columnist van de Ware tijd, om in zijn column (De H van de VHP, 11/02/2021) op de raciale trom te roffelen. Ik was hier verbaasd over aangezien ik zijn columns zeer waardeer. Hij zag namelijk in New Surfin Hindostaanse bewindslieden die met hun diaspora-Hindostanen kapitaal bijeen brengen om het Hindostaanse geld in Suriname te investeren. En om er zeker van te zijn dat de eventuele winsten naar de rechthebbende Hindostanen gaan, hebben twee Hindostaanse ministers zitting in de raad van commissarissen van deze staatsonderneming aangezien zij volgens Rahan elke andere Surinaamse etnische groep niet vertrouwen als het gaat om de besteding van het Hindostaanse geld. Rahan schrijft verder: ‘In hun visie [HR de direct betrokkenen bij de oprichting van New Surfin] is Hindostaans geld de manier om multi-etnisch Suriname tot ontwikkeling te brengen. Het bewust uitsluiten van andere etnische Surinaamse groepen maakt dat zij zich verheven voelen boven de rest. Hier zien wij dat de nieuwe politiekvoering de oude H [HR Hindostaans] van de VHP weer tot leven heeft gewekt. De Verenigde Hindostaanse Partij (1949-1973) is in deze verlichte tijd waar ras sentimenten ondergeschikt zijn, wederom springlevend. Het huidige politieke beleid met zijn racistische karaktertrekken neemt de wil weg bij andere etnische groepen om te participeren in het nieuwe ontwikkelingsproces. Met het voorgenomen beleid en de bevoorrechting van het Hindostaanse deel van de Surinaamse bevolking, heeft deze regering de latente ras sentimenten wederom zuurstof gegeven’, aldus Rahan.
Punt is echter dat als we ontwikkelingen in de samenleving door een etnische lens bekijken we dan geen corruptie, maffiapraktijken, vriendjespolitiek, belangenverstrengeling en nepotisme zien, maar etnisch specifieke corruptie, maffiapraktijken, vriendjespolitiek, belangenverstrengeling en nepotisme. Rahan ziet blijkbaar een ‘Hindostaanse macht’ opdoemen die hij vervolgens identificeert met de Hindostaanse groep. Hij ziet echter over het hoofd dat belangen van de door hem geconstateerde Hindostaanse corrupte macht niet samenvallen met die van de Hindostanen als etnische groep. Met zijn etnische lens is Rahan een gevangene geworden van raciale vooringenomenheid en geeft hij voeding aan het raciale virus in Suriname.
De etnische lens zien we ook bij professor Henry Ori, voorzitter van de presidentiële commissie Diasporakapitaal en Diasporabank. In een interview op 14 februari 2021 in het programma Welingelichte Kringen op de Surinaamse Radio ABC stelde hij ervan overtuigd te zijn dat het vooral Hindostanen zijn die in staat zijn een goede ontwikkeling in Suriname te brengen. In zijn optiek doen Hindostanen het goed in Suriname door hun inzet, ijver, spaarzaamheid en deskundigheid. Met zijn opmerkingen geeft Ori impliciet te kennen dat andere etnische groepen blijkbaar niet de kwaliteiten hebben om ontwikkeling in Suriname te brengen en dat Hindostanen ‘gezegend’ zouden zijn met een ‘superieur’ gen dat hen tot een ‘bijzondere groep’ in Suriname maakt om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Dit zijn bedenkelijke en zelfs abjecte opvattingen van een professor waarmee hij evenals Rahan voeding geeft aan het raciale virus en raciale ressentimenten in Suriname.
Slot
Met de grote olieopbrengsten in het vooruitzicht zullen de belangentegenstellingen binnen de multi-etnische elite slechts toenemen en kunnen ze werken als ‘olie op het vuur’. Ontwikkelingen elders in de derde wereld laten zien dat olie-inkomsten vaak een ondermijning inhouden van het democratische bestel aangezien bepaalde groepen er belang bij hebben met ondemocratische middelen hun politieke macht te consolideren. Het aanwakkeren van het raciale virus kan daarbij ‘behulpzaam’ zijn bij destabilisatie of continuering van macht.
Surinamers hebben, zoals oud-minister André Haakmat in zijn recente publicatie schrijft, geen gemeenschappelijk historisch DNA-profiel (Late oogst. Politiek-staatkundige en economische beschouwingen. Amsterdam 2020; 10-21). Het enige wat zij met elkaar delen is: hoe wij hier ook samenkwamen, aan zijn grond zijn wij verpand (regels uit het Surinaamse volkslied). Doordat de meeste politieke partijen over het algemeen geen duidelijke ideologische achtergrond hebben is institutionele politiek in Suriname nog steeds voornamelijk gebaseerd op etnische mobilisering en etnische identificatie hetgeen al te makkelijk leidt tot etnische rancune.
Dat het raciale virus in Suriname geregeld opduikt hangt ook samen met het feit dat in het Surinaamse onderwijs er nog steeds te weinig aandacht is voor het uitdragen van actieve pluriformiteit om daarmee dit concept betekenisvol te maken. Zonder die inspanning is de presentatie van de naast elkaar staande moskee en synagoge in Paramaribo als toonbeeld van ‘echte’ multiculturaliteit of vreedzame co-existentie in toeristenfolders slechts bedoeld als window dressing.
In dit verband wil ik niet nalaten om te wijzen op de dagelijks uitgezonden videofilmpjes van de storyteller en woordkunstenaar Paul Middellijn (Suriname Unite op youtube) waarin hij bromki dyari-ideologie (vreedzame co-existentie) uitdraagt.
- Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname
Aankomende Tweede Kamerverkiezingen Maak kennis met Kavish Bisseswar
Ik ben Kavish Bisseswar, kandidaat-Tweede Kamerlid namens de Partij van de Arbeid op plek 14. Ik ben 27 jaar oud en ik kom uit Den Haag. Momenteel ben ik als diplomaat werkzaam voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken en vertegenwoordig ik Nederland in het buitenland. Zo heb ik een tijdje in India gewoond en gewerkt, wat een geweldige ervaring was. In India herkende ik veel van de cultuur die ik ook van huis uit heb meegekregen, alhoewel je altijd een buitenstaander zult blijven. De afgelopen jaren was mijn standplaats Peking, de hoofdstad van het immens grote China. In zowel India als China waren jonge mensen optimistisch over de toekomst, iets wat ik heel inspirerend vond.
Voor de aankomende Tweede Kamerverkiezingen sta ik voor de PvdA op plek 14, een heel verkiesbare plek. Ik ben overtuigd PvdA-er omdat de partij strijdt tegen onrecht, ongelijkheid en achterstelling. Ik sta voor een wereld waarin iedereen een kans krijgt en je een steuntje in de rug krijgt als het even tegenzit, waar je ook vandaan komt. Dat drijft mij ook om de politiek in te gaan. Al vroeg zag ik om me heen wat armoede en achterstelling met kinderen kunnen doen. Ik zag hoe sommige klasgenoten opgroeiden met weinig geld, weinig ondersteuning van hun ouders en in een wijk met te weinig voorzieningen.
En in ons land bepaalt je afkomst te vaak je toekomst: sollicitatiebrieven van Rajesh of Anjani belanden veel vaker in de prullenbak dan van Arthur of Sanne. En kinderen in wijken als de Schilderswijk in Den Haag en in Rotterdam-Zuid krijgen minder kansen dan de kinderen in Benoordenhout.
Dat wil ik veranderen! Op 17 maart staan we voor de keuze: willen we een eerlijker Nederland of willen we een Nederland van ieder voor zich? Willen we een Nederland waar de overheid mensen als vijanden ziet of een overheid die mensen helpt? En willen we een Nederland waarin iedereen meetelt of een land waarin alleen de rijke bovenklasse wordt gesteund?
Ik wil me inzetten voor een eerlijker Nederland en mensen een stem geven die het gevoel hebben dat ze niet gehoord worden. Ik wil me inzetten voor een overheid die weer naast de mensen staat en iedereen mee laat tellen. Ik wil mijn eigen ervaringen gebruiken om misstanden effectief aan te pakken. Ik weet wat het is om op te groeien in een omgeving die mensen achterstelt en weinig kansen geeft. Waar je wordt aangekeken op je afkomst. Met deze ervaring wil ik de Tweede Kamer in, juist om me in te zetten voor mensen die niet worden gehoord en gezien.
Ik ben trots op mijn Surinaams-Hindostaanse afkomst. Hard werken, inspiratie en toewijding heb ik van mijn ouders en familie van kinds af meegekregen. Dit neem ik ook mee naar de Tweede Kamer, waar de diversiteit nog steeds achter blijft. Als Tweede Kamerlid ben je uiteindelijk volksvertegenwoordiger en het is belangrijk dat iedereen zich herkent in de samenstelling van ons parlement.
De ideeën van de PvdA zullen de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap bij uitstek verder helpen: we maken ons allemaal zorgen over werk, wonen en onderwijs.
Werk
Velen van ons komen tegenwoordig nauwelijks meer aan een vaste baan. We gaan van uitzendcontract, naar flexcontract, naar nulurencontract. Dit biedt geen zekerheid, sparen is moeilijk en een huis kopen is voor velen van ons een onbereikbare droom. In coronatijd wordt de tegenstelling steeds scherper tussen mensen met vaste baan, een koopwoning en voldoende spaargeld en de groeiende groep mensen die moeite heeft het hoofd boven water te houden.
Daarom zal ik mij in de Tweede Kamer hiervoor inzetten:
- 100.000 nieuwe basisbanen in de publieke sector
- Het minimumloon verhogen naar 14 euro per uur en het minimumjeugdloon afschaffen vanaf 18 jaar
- Een werkgarantie instellen, waarbij je van ontslag naar een nieuwe baan wordt begeleid
- Een beloning geven aan werkgevers als ze mensen in vaste dienst nemen en bedrijven die dat niet doen extra belasten
Wonen
Ook een woning in de stad waar je werkt wordt voor veel van ons steeds moeilijker te betalen. En ook de rijen voor sociale huurwoningen zijn veel en veel te lang. De mensen die een stad een gezicht geven, de leraren, de politieagenten, de bloemisten, moeten kunnen wonen waar ze werken. Iedereen heeft recht op een betaalbare woning om in te wonen, niet om geld aan te verdienen.
Daarom zal ik mij in de Tweede Kamer hiervoor inzetten:
- Jaarlijks 100.000 nieuwe woningen bouwen
- Huren bevriezen tijdens de crisis
- Verlagen van de overdrachtsbelasting voor starters en verhogen voor beleggers
- Huisjesmelkers aanpakken
- Investeren in leefbare, gemengde wijken en segregatie in de steden tegengaan
Onderwijs
En ten slotte wil ik me hard maken voor het onderwijs. Goed onderwijs van de beste leraren biedt een basis voor heel je leven. Goed onderwijs moet voor iedereen beschikbaar zijn, ongeacht wie je bent, waar je woont of wat het inkomen van je ouders is. Dit geldt net zo hard voor basisonderwijs als voor omscholing op latere leeftijd. School is niet alleen een plek waar je leert, maar ook een plek waar je ontmoet en leert samenleven. Het onderwijs moet een lanceerplatform zijn met goedbetaalde, betrokken docenten die lesgeven aan diverse klassen waarin iedereen meetelt.
Daarom zal ik mij in de Tweede Kamer hiervoor inzetten:
- Investeren in onderwijspersoneel en onderwijs
- Extra investeren op plekken waar kinderen onderwijs het hardste nodig hebben
- Gratis kinderopvang
- Bijles gratis door de scholen beschikbaar stellen
- Het schooladviesmoment met twee jaar uitstellen
- Stagediscriminatie tegengaan door stagegarantie voor MBO-ers en HBO-ers te geven
Nederland is toe aan een andere, eerlijkere koers. De coronacrisis heeft naar boven gebracht wat veel mensen al langer voelen. Er is te veel verdeeldheid in ons land. Dingen die ons aan het hart gaan zijn scheefgegroeid. Het is voor te veel Nederlanders onzeker geworden. Er staat echt wat op het spel deze verkiezingen. Daarom vraag ik uw stem op 17 maart. Om Nederland te veranderen en u te vertegenwoordigen!
- Published in BIBLIOTHEEK, Korte berichten, Nederland, NIEUWS
Partnerkeuze en religie in India – Rajiv Malik
Voor koppels van verschillende kasten of religie die in India willen trouwen is de weg niet zo gemakkelijk, zelfs niet in dit tijdperk van high-tech dating, matchmaking apps en websites.
In Indiase gezinnen worden zelfs vandaag de dag een zeer groot aantal huwelijken gearrangeerd met de hulp van familieleden, familievrienden, traditionele koppelaars, krantenadvertenties en huwelijkswebsites. De meeste ouders en een groot deel van de samenleving zijn voorstander van gearrangeerde huwelijken die plaatsvinden binnen dezelfde kaste of religie waartoe de familie behoort.
De harde realiteit is dat zelfs in de huidige tijd huwelijken tussen personen van verschillende kasten en verschillende godsdiensten maatschappelijk nog niet worden geaccepteerd. Het kwaad van het kastesysteem is zo diepgeworteld dat het niet gemakkelijk kan worden uitgeroeid. In India is het huwelijk niet alleen een sociale verbintenis, het is een van de voor hindoes zeer belangrijke sanskárs (religieuze ceremonies die een overgangsfase in het leven benadrukken). Het huwelijk brengt niet alleen bruid en bruidegom samen, maar het wordt ook geacht twee families of clans te verenigen. Dat is de reden waarom interreligieuze huwelijken en huwelijken tussen kasten alleen slagen wanneer de ouders en families ervoor openstaan en zeer problematisch worden wanneer de families niet bereid zijn om de beslissing van hun kinderen om buiten de eigen kaste of religie te trouwen te aanvaarden.
De situatie is echter geleidelijk aan het veranderen. In de grote metropolen en in de stedelijke gebieden is er een opmerkelijke groei van het aantal huwelijken tussen verschillende kasten en geloof. Er zijn geen exacte cijfers beschikbaar over hoeveel huwelijken in de categorie gearrangeerd vallen of door de families worden gesteund en hoeveel huwelijken liefdeshuwelijken zijn die ook huwelijken tussen verschillende kasten en geloof omvatten. Grosso modo is het percentage gearrangeerde huwelijken vandaag de dag nog zeker ongeveer tachtig procent; slechts twintig procent zou in andere categorieën vallen. Als het gaat om interreligieuze huwelijken, kan op basis van wat oudere studies meer inzicht in statistieken worden gegeven.
Interreligieuze huwelijken in India
Uit een aantal studies van onderzoekswetenschappers is gebleken dat interreligieuze huwelijken een beperkte impact hebben op de samenleving als geheel. Studenten en docenten van het door de centrale overheid geleide International Institute for Population Sciences hadden bijvoorbeeld in 2013 een artikel gepresenteerd over interreligieuze huwelijken in India door gegevens te analyseren van de “Indian Human Development Survey data, 2005” [IHDS], een nationaal representatief onderzoek met meerdere thema’s onder 41.554 huishoudens in 1503 dorpen en 971 stedelijke gebieden in heel India. Hoewel er geen directe vraag was over interreligieuze huwelijken, heeft de studie de religieuze gezindheid van man en vrouw gebruikt om het aantal interreligieuze huwelijken te bepalen.
Uit de studie blijkt dat 2,21 procent van alle getrouwde vrouwen in de leeftijd van 15-49 jaar buiten de eigen godsdienst was getrouwd. Het percentage interreligieuze huwelijken is met 2,8 procent het hoogst bij de vrouwen van de leeftijdsgroep van15-19 jaar. Het percentage daalt naarmate de leeftijd bij het huwelijk toeneemt: 2,3 procent voor de leeftijdsgroep 20-24 jaar, 2 procent voor de leeftijdsgroep 25-29 jaar en 1,9 procent voor de leeftijdsgroep boven 30 jaar. Interreligieuze huwelijken komen het meest voor bij vrouwen in stedelijke gebieden (2,9 procent) tegen 1,8 procent op het platteland.
Uit de gegevens blijkt ook dat het aantal vrouwen dat buiten de eigen godsdienst trouwt het hoogst is onder christenen (3,5 procent). Sikhs komen op de tweede plaats met 3,2 procent, hindoes 1,5 procent en moslims 0,6 procent. Uit de gegevens blijkt echter niet om welke andere godsdienst het gaat. Punjab heeft het hoogste aantal gemengde huwelijken met 7,8%. Het hoge aantal wordt toegeschreven aan de enigszins vergelijkbare religieuze gewoonten en praktijken van het sikhisme en het hindoeïsme. Jharkhand met 5,7 procent en Andhra Pradesh met 4,9 procent hebben ook een hoog percentage gemengde huwelijken. Het laagste percentage gemengde huwelijken vinden we in Bengalen met 0,3 procent en in Rajasthan met 0,7 procent.
Kaste geen belemmering
Volgens Suman Taneja, een doorgewinterde koppelaarster en oprichter van Sindoor Matchmakers [https://sindoormatchmakers.wixsite.com/website], verandert het huwelijksscenario vandaag de dag zeer snel. De jeugd hecht meer belang aan talent en status van de toekomstige levenspartner dan aan kaste en familieachtergrond, de twee factoren die in het verleden overheersten toen de ouders de volledige controle over het huwelijk van hun kinderen hadden. Suman houdt zich al meer dan twee decennia bezig met huwelijksbemiddeling en behoort tot een familie die zich al in de jaren 1950 inzette voor huwelijkshervormingen. Haar grootvader van moeders kant, Lala Hukam Chand Bagga, die een Arya Samaj leider en yogaleraar was, had in de jaren vijftig een organisatie Vivah Sudhar Sabha opgericht die eenvoudige huwelijken zonder bruidsschat promootte en zich bezighield met huwelijken tussen verschillende kasten, wat in die tijd revolutionair was.
Vandaag de dag is het heel gewoon om in de profielen van meisjes en jongens te vermelden dat kaste geen belemmering is als het gaat om de keuze van hun levenspartners. Alleen al in Delhi zijn er volgens Suman meer dan 3000 huwelijksbureaus die goede zaken doen. Zij meent dat het aantal huwelijken tussen verschillende kasten fenomenaal toeneemt en dat in de komende tijden zowel dit soort huwelijken als interreligieuze huwelijken iets heel gewoons zullen zijn in de hindoegemeenschap. Volgens Suman zijn er veel koppelaars, waaronder zijzelf, die zich inzetten om koppels te vinden voor alle religies, kasten, leeftijden, status en budgetten. Koppelaars hebben het tegenwoordig drukker dan ooit vanwege de zeer hoge verwachtingen van de mensen en hun nooit eindigende zoektocht naar een perfecte levenspartner. Over het algemeen vragen de huwelijksbureaus een inschrijfgeld dat varieert van 5.000 tot 50.000 roepies. Er zijn anderen die een bepaald percentage van de totale kosten van het huwelijk als hun commissie nemen. Tegenwoordig kost een groot aantal huwelijken tussen de 1 en 20 crores (1 crore = 10 miljoen roepies). De koppelaars rekenen één percent van het aan het huwelijk besteden geld als hun commissie. Het is een vrij lucratieve zaak.
Over haar eigen stijl van werken zegt Suman: “Bij elk profiel waaraan ik werk, behandel ik de persoon als mijn eigen kind. Ik bezoek persoonlijk gezinnen om hun beweringen over banen, zaken en eigendom te verifiëren. Matchmaking is voor mij meer een passie dan een beroep.” Interessant is dat haar eigen zoon en dochter beiden zelf hun respectieve levenspartners hebben gevonden. Haar zoon is getrouwd met een Frans meisje en haar dochter is buiten de eigen kaste getrouwd.
Vandaag de dag zien we naast de matchmaking-industrie, wereldwijd en ook in India een groot aantal dating apps, matchmaking apps en websites die samen een miljardenindustrie vormen. Deze helpen veel personen die oprecht op zoek zijn naar zielsverwanten om gemakkelijk in contact te komen met degenen met wie hun huwelijk misschien al in de hemel was gesloten. Anderzijds zijn er apps en websites die door niet-gouvernementele organisaties en maatschappelijke instanties worden gemaakt voor de veiligheid van koppels die een huwelijk buiten hun eigen kaste of religie aangaan en hulp nodig hebben om zich te beschermen tegen de toorn van de families en gelederen uit de samenleving die dergelijke huwelijken niet goedkeuren. In sommige gevallen gaan hun eigen families namelijk over tot geweld tegen dergelijke paren, in sommige extreme gevallen zelfs leidend tot gruwelijke moorden op onschuldige geliefden in naam van eerwraak.
Ervaringen van koppels
Riya, die met Rahul trouwde: “Ik had nooit gedacht dat ik het lef zou hebben om met een man buiten mijn kaste te trouwen. We hebben allebei grote moeilijkheden en obstakels moeten doorstaan. Onze families hielden op ons te steunen, emotioneel en financieel. In het eerste jaar van ons huwelijk moesten we zelfs in een kleine kamer wonen. Als ik er nu aan terugdenk, was het een erg trieste situatie.”
Sakshi trouwde ook buiten de eigen kaste: “Trouwen met mijn man [Ravindra] was alsof ik mijn horizon verbreedde waarvan ik niet eens wist dat die bestond. Natuurlijk moesten we letterlijk ons mannetje staan en met mijn broers vechten op het moment dat we aankondigden dat we zouden trouwen. We zijn allebei gekwetst in het proces, maar het was het waard.”
Hariwant: “Ik trouwde met mijn vriendin [Rupali] uit een dalit familie [laagste kaste] kwam. Het was moeilijk. Mijn ouders weigerden haar te accepteren, ook al was haar familie financieel stabiel en zelfs, goed. Kaste plakt een verschrikkelijk label op mensen. Het is nu meer dan 5 jaar dat wij niet met onze ouders hebben gesproken.”
Sirish die met Meghna trouwde was een van de gelukkigen. Hij vertelt: “Ik kan zeggen dat ik misschien een van de weinige gelukkigen was wiens interreligieus huwelijk niet zo’n probleem was. Ook al was het niet gemakkelijk, het was ook niet al te moeilijk. Onze families waren allebei geschoold en ruimdenkend, dus ze begrepen het toen we na een verliefdheid met elkaar wilden trouwen.”
Modernisering leidt tot toenemende acceptatie
Het is wellicht moeilijk te begrijpen dat een kaste of geloofsovertuiging in de weg kan staan van twee volwassenen die van elkaar houden en die volgens de grondwet en andere wetten van het land bevoegd zijn om te trouwen. India is echter traditionele samenleving met tamelijk starre kaste- en religieuze systemen die in de afgelopen eeuwen een belangrijke rol hebben gespeeld bij de selectie van huwelijkspartners. Als gevolg van deze eeuwenoude tradities is het voor de overgrote meerderheid van de Indiërs altijd moeilijk geweest om te denken aan een huwelijk met i emand van buiten hun kaste en religie.
Ondanks het enigszins sombere scenario dat heerst door het gebrek aan volledige harmonie tussen de twee grote religies van India (hindoeïsme en islam), en ook door de kaste-kloof in de hindoe-maatschappij, neemt de maatschappelijke acceptatie van interreligieuze en kaste-overschrijdende huwelijken in de praktijk toe. Naarmate het onderwijsniveau en de mate van modernisering en sociaal-economische ontwikkeling toenemen, gaan steeds meer Indiase jongeren voor dit soort huwelijken. Naarmate meer en meer vrouwen een opleiding volgen en werken, komen zij in de loop van hun carrière met een groot aantal mannen van diverse achtergronden in contact. Zo ontstaat de mogelijkheid van een verbintenis tussen jongeren die tot verschillende kasten en religies behoren, zoals dat vroeger nooit gebeurde. In een dergelijke situatie zijn liefdeshuwelijken tussen jongens en meisjes van verschillende kasten en godsdiensten onvermijdelijk en ook al zouden de ouders en de maatschappij dit soms niet van harte toejuichen, zij zullen gedwongen zijn dergelijke huwelijken te aanvaarden wanneer de grondwet en de wetten van het land op grote schaal dergelijke minnaars en paren gaan beschermen. Alle huwelijken kunnen in India worden geregistreerd op grond van geldende wetgeving, zoals de Hindu Marriage Act van 1955, de Muslim Marriage Act van 1954 of op grond van de Special Marriage Act van 1954. Het is de plicht van de rechterlijke macht om ervoor te zorgen dat de rechten van zowel de man als de vrouw in al deze soorten huwelijken worden beschermd.
Liefdesjihad legt extra druk op hindoe-moslim relaties
Een kwestie die grote druk legt op de acceptatie van hindoe-moslim huwelijken is de discussie over het bestaan van concepten als “liefdesjihad”, die gebaseerd zijn op het idee dat moslimmannen heel bewust hindoevrouwen benaderen met het doel hen tot de islam te bekeren. Daartoe zetten zij middelen in als verleiding, het veinzen van liefde, misleiding, zelfs ontvoering en uithuwelijking. Deze liefdesjihad zou deel uitmaken van een bredere oorlog van de moslims tegen India, een soort georganiseerde internationale samenzwering om India uiteindelijk te overheersen door middel van bevolkingsgroei.
Deze zeer omstreden kwestie heeft het afgelopen jaar veelvuldig de voorpagina’s gehaald, toen verschillende door de BJP (Bharatiya Janata Party) geregeerde deelstaten wetten hebben aangenomen die religieuze bekeringen met het oog op het huwelijk verbieden, terwijl andere deelstaten voornemens zijn met soortgelijke wetten te komen. De aangenomen wetten zijn nog niet definitief. Het Hooggerechtshof van India heeft er onlangs mee ingestemd de geldigheid van dergelijke wetten van de deelstaten te onderzoeken. Maatschappelijke activisten en ngo’s hebben voor de rechter de grondwettigheid aangevochten van de Uttar Pradesh Prohibition of Unlawful Religious Conversion Ordinance, 2020 en de Uttarakhand Freedom of Religion Act, 2018, die religieuze bekeringen bij interreligieuze huwelijken reguleren. Er wordt onder andere gesteld dat de bepalingen van deze wetten voorafgaande toestemming van de regering vereisen om te trouwen, wat als een zeer negatieve, onderdrukkende ontwikkeling wordt gezien.
Bevindingen van een opiniepeiling die werd uitgevoerd door de prestigieuze mediagroep India Today geven aan dat 54 procent van de respondenten ervan overtuigd is dat de liefdesjihad een samenzwering is om hindoevrouwen tot de islam te bekeren. Slechts 36 procent was van mening dat een dergelijk complot niet bestaat. In de orthodoxe hindoesamenleving waar huwelijken tussen kasten en geloofsovertuigingen in het algemeen lange tijd niet op prijs werden gesteld, maakt dit nieuwe concept van de liefdesjihad het toch al complexe scenario nog ingewikkelder.
De kloof tussen de twee grote religieuze gemeenschappen in India, hindoes en moslims, die altijd al onder spanning heeft gestaan nadat het land in 1947 werd opgedeeld, wordt door de liefdesjihad helaas vergroot met allerlei vormen van intolerantie als gevolg. Het is deels te wijten aan dit fenomeen dat er controverses waren in verband met een juwelenreclame van het bekende merk Tanishq waarin een moslimfamilie wordt getoond die zich zeer liberaal toont tegenover de hindoeschoondochter. Volgens veel hindoeorganisaties en politieke leiders weerspiegelde dit geen correct beeld van de realiteit ter plaatse. Ook het filmen van kusscènes in de Netflix-serie A Suitable Boy, van een moslimjongen en een hindoemeisje met op de achtergrond een tempel waar bhajans (religieuze liederen) worden gezongen, stuitte op hevig verzet van de hindoe-hardliners. Hindoes klagen dat reclame- en filmmakers altijd zeer voorzichtig en sensitief te werk gaan als het om andere godsdiensten dan het hindoeïsme gaat. Ten aanzien van hindoes permitteren ze zich veel. Zo worden hindoes vaak in een slecht daglicht gesteld en worden hun rakende zaken behandeld zonder zich om hun culturele en religieuze gevoeligheden te bekommeren. Men vindt dat dit moet ophouden en dat alle godsdiensten met evenveel respect en gevoeligheid worden behandeld.
India Love Project
Er is een aantal ngo’s dat in heel India geliefden helpt die problemen ondervinden bij het aangaan van een huwelijk buiten de eigen kaste of godsdienst. Daarnaast is er een India Love Project gestart, dat gebruik maakt van de kracht van sociale media om te praten over de ervaringen van koppels, hun succesverhalen, hun beproevingen en tegenslagen. Het India Love Project op Instagram en Facebook wordt omschreven als “een viering van interreligieuze/intercaste liefde en saamhorigheid in deze verdeeldheid zaaiende, met haat gevulde tijden.”
De boodschap is dat liefde geen grenzen van kaste en religie kent. Hoe hard de strijd ook is, uiteindelijk wint de liefde het. Bittere tegenstand, geweld en zelfs fatale interventies zijn aan de orde van de dag in veel hindoe-moslim huwelijken. Maar wanneer de kracht van de liefde zegeviert, kan geen enkele hindernis een liefdesverhaal tegenhouden! Veel van dergelijke verhalen van ware liefde zijn prachtig en krachtig geportretteerd in enkele van de Bollywoodfilms, waaronder Gadar, Veer-Zaara, Bombay, Pinjar en Mr and Mrs Iyer, om er maar een paar te noemen.
Liefdeshuwelijk in het oude India
In deze tijd kennen we allemaal Valentijnsdag. Deze dag wordt ook groots gevierd door de stedelijke Indiase jeugd. Het zou goed zijn als de hedendaagse jeugd ook wordt voorgelicht over het gandharva huwelijk, een van de acht klassieke vormen van het hindoehuwelijk, die voorkomt in de oeroude Rig Vedische literatuur. Deze oude huwelijkstraditie was gebaseerd op wederzijdse aantrekkingskracht tussen twee mensen, zonder rituelen, getuigen of deelname van de familie. Het huwelijk tussen koning Dushyanta en Shakuntala was een historisch gevierd voorbeeld van een Gandharva liefdeshuwelijk. Zelfs in de Mahabharat werd de verbintenis tussen Bheem en Hidambaa aanvaardbaar geacht volgens de principes van het gandharva-huwelijk. Tot slot, zijn hier de woorden van Rishi Kanva, de pleegvader van Shakuntala, die het volgende zei over het gandharvahuwelijk: “Het huwelijk van een verlangende vrouw met een verlangende man, zonder religieuze ceremonies, is het beste huwelijk.”
Foto’s: Indian Express, Sindoor Matchmakers, BBC en Indian Love Project
Vertaling: Sampreshan/Hindorama (info@hindorama.com)
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, LIFESTYLE, NIEUWS