Mooie publicatie over Suriname in herdenkingsjaar 2023 – Hindorama.com
Tijdens een drukbezochte netwerkbijeenkomst op de Surinaamse ambassade in Den Haag is vrijdagmiddag 31 maart 2023 de tweede, herziene en uitgebreide, druk van het boek ‘Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed’ gepresenteerd. De eerste druk verscheen in 2020 en gebleken is dat het boek in een duidelijke behoefte voorziet. Zoals de ambassadeur van Suriname, Rajendre Khargi, in zijn voorwoord bij de tweede druk schrijft: “Het past naadloos in de groeiende belangstelling voor de geschiedenis van Suriname, in Suriname maar zeker ook in Nederland.”
In dit herdenkingsjaar van de koloniale geschiedenis van Nederland zijn de verhalen die achter de meer dan honderd gedenktekens in Paramaribo schuilgaan zeer zeker een eyeopener voor menigeen. Auteur Eric Kastelein, die sedert 2010 met veel passie en liefde de Surinaamse geschiedenis, inclusief de gedeelde Nederlands-Surinaamse geschiedenis, wil blootleggen voor een breder publiek, lichtte deze tweede, herziene en uitgebreide, druk toe. Er zijn zeven extra verhalen toegevoegd en een aantal van de bestaande verhalen zijn uitgebreid met nadere informatie. Voorts zijn veel nieuwe foto’s toegevoegd. Dat in Paramaribo nog veel te ontdekken is met betrekking tot het herinneringserfgoed maakte hij duidelijk aan de hand van het verhaal over monseigneur Wulfingh (1839-1906) en de melaatseninrichting Majella in de stad. Deze inrichting, die alleen toegankelijk was via een brug over de Van Sommeldijcksekreek, heeft bestaan van 1895 tot 1964 en gaf ruim 3000 patiënten een menswaardig bestaan. Na de sluiting werden de gebouwen en de kerk gesloopt en het terrein verkocht. Maar Kastelein ontdekte in het najaar van 2019 dat de oude Majellabrug die dans is ontsprongen. Voor niemand toegankelijk, helemaal ingebouwd. Het boek eindigt met een foto van deze stille ooggetuige van de geschiedenis.

Het eerste exemplaar is voor de Ambassadeur van Suriname.
Rajendre Khargi ontving het eerste exemplaar uit handen van de auteur die zich verheugd toonde met de bereidheid van de ambassadeur het voorwoord te schrijven, daarmee het belang van dit boek voor Suriname, alsook voor de relatie Suriname-Nederland, onderstrepend. Op zijn beurt was de ambassadeur onder de indruk van de prachtige editie, waarvoor hij de uitgever Radjin Thakoerdin bedankte. Een exemplaar werd ook overhandigd aan Heleen Baartmans (Clustercoördinator Suriname & Caribisch Gebied van het ministerie van Buitenlandse zaken) en aan Rabin Baldewsingh (Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme) die ook een speciale rol vervult in het kader van het herdenkingsjaar 2023.

Eric Kastelein met de familie Flu.
Bijzonder was de overhandiging door de auteur van een exemplaar aan de familie Flu. Tijdens zijn onderzoek was hij erachter gekomen dat van de internationaal vermaarde wetenschapper professor Paul Flu (1884-1945) sinds 1964 een borstbeeld was geplaatst aan de wand in het trappenhuis van het Academisch Ziekenhuis Paramaribo (AZP). Omdat de buste naamloos was heeft de auteur contact opgenomen met de Universiteit Leiden – Paul Flu was daar in 1938/39 rector magnificus – en mocht op kosten van de universiteit een plaquette laten maken. Deze plaquette is op 6 oktober 2022 door de directie van AZP onthuld.
De tweede druk van Oog in oog met Paramaribo is uitgegeven door Sampreshan. De uitgave is mede mogelijk gemaakt door het Jnan Adhin Instituut, de Stichting Diaspora Leerstoel Lalla Rookh, De Surinaamsche Bank en Boekhandel VACO. De uitgever bedankte de heer Khargi in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Stichting Diaspora Leerstoel Lalla Rookh voor de ondersteuning.
Op deze website schreef Hans Ramsoedh deze recensie van het boek bij verschijning van de eerste druk in mei 2020.
Foto’s: Radjin Thakoerdin, Aniel Autar, Fezila William en Safoera Sheik Zahoeri
Eric Kastelein – Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed | Zoetermeer maart 2023: Sampreshan | Tweede, herziene en uitgebreide druk | ISBN 9789083199658 | Gebonden, 360 pagina’s
Verkrijgbaar bij de boekhandels, Bol.com en bij de uitgever SAMPRESHAN, webshop Sampreshan >>
In Suriname bij boekhandel VACO, Kersstraat 8, Paramaribo.
Bekijk de fotogalerie van de boekpresentatie door te klikken op een foto.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
Koloniaal Den Haag, een onvoltooid verleden tentoonstelling 25 maart t/m 3 september 2023
Vanaf 25 maart is in het Haags Historisch Museum de tentoonstelling over het koloniale verleden én heden van regeringsstad Den Haag te zien. Koloniaal Den Haag – een onvoltooid verleden laat bezoekers kennis maken met historische personen die te maken hadden met het koloniale bestuur vanuit Den Haag: de tot slaaf gemaakten, de contractarbeiders, de inheemsen en de vele anderen die de gevolgen ondervonden van het kolonialisme, daar tegen in opstand kwamen of het systeem van binnenuit probeerden te veranderen. Ook de bestuurders van toen komen aan bod: de mensen die profiteerden of juist wilden hervormen.
Bezoekers van de tentoonstelling leren via de mensen die het hebben meegemaakt over de geschiedenis van het Nederlands kolonialisme en de rol van regeringsstad Den Haag. In het tweede deel van de tentoonstelling maken ze kennis met de bewoners van Den Haag met een band met de voormalige koloniën.

Directeur Tjeerd Vrij tijdens de perspreview
Haagse beslissingen hadden ooit grote gevolgen voor miljoenen mensen ver weg: in Indonesië, in Suriname en in de Caribische delen van het koninkrijk. Gedurende een periode van ruim drie eeuwen werden deze gebieden bestuurd vanuit één dominante drijfveer: het maximaliseren van winst. Een beleid dat gepaard ging met onderdrukking van de inheemse bevolking, rechteloosheid, geweld, slavernij en het de kop indrukken van elke vorm van verzet.
Bekende personen zoals Johannes van den Bosch, die het Cultuurstelsel invoerde in Indonesië, en Tula, leider van de Curaçaose slavenopstand van 1795, presenteren we in een nieuwe context. Er is ook aandacht voor minder bekende personen. Bijvoorbeeld de tot slaaf gemaakte Virginie van Gameren, die de strijd aanging om haar vrijheid en die van haar kinderen te krijgen, en daarin gelijk kreeg van het Ministerie van Koloniën.

Ministerie van Kolonien – ’s Gravenhage
Samen met, voor en door de stad tot stand gekomen
Het museum riep in 2022 stadgenoten op hun verhaal en voorwerp over het koloniale verleden en de hedendaagse neerslag daarvan te delen. Welk persoonlijk voorwerp vertelt hierover een belangrijk verhaal? En wat betekent dit voorwerp voor jou?
Samen met Dutch Caribbean Book Club, Stichting Eekta, Stichting Afimo, Tong Tong Fair en Museum Sophiahof organiseerde het museum Verhalensalons. Ook bij de woongemeenschappen Bangun Trisno en Wisma Tunggal Karsa zijn verhalen verteld. Stadsgenoten deelden tijdens deze gesprekken hun verhalen over familiegeschiedenissen, tradities, rituelen, religie, leef- en eetcultuur. Het museum maakte een selectie uit ruim honderd ingezonden voorwerpen en verhalen. Deze zijn te zien in de tentoonstelling met de verhalen van de inzenders.
Publieksprogramma
Rondom de tentoonstelling organiseert het museum een uitgebreid publieksprogramma met rondleidingen, stadswandelingen, workshops, debatten en lezingen. Enkele hoogtepunten:
Wandelingen Den Haag en Slavernij
Den Haag speelde al vanaf de 17de eeuw een centrale rol in de totstandkoming, de handhaving en de afschaffing van de slavernij. In het Haagse straatbeeld zijn sporen van deze geschiedenis nog altijd zichtbaar. Een gids neemt je mee langs locaties als het voormalige Ministerie van Koloniën of de plek waar Anton de Kom onderzoek deed voor zijn boek Wij slaven van Suriname.

Projectcoördinator Ardjuna Candotti
Koloniaal Den Haag: de conservator vertelt
Conservator Valerie Veenvliet vertelt tijdens een korte lezing over de totstandkoming van de tentoonstelling. Welke keuzes heeft het museum gemaakt, welke verhalen staan centraal en welke bijdrage leverde het Haagse publiek?
Tracing Your Roots
Maak in een groep van gelijkgestemden kennis met jouw geschiedenis, leer je stamboom-onderzoek doen en interview je jouw (groot)ouders om hun verhalen vast te leggen.
Een langer lopend programma voor jongeren (15-35 jaar) met “wortels” in een van de voormalige Nederlandse koloniën.
Meer informatie en tickets voor de tentoonstelling of het publieksprogramma via de website van het Haags Historisch Museum.
- Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS
De overheid discrimineert haar moedertalen – Drs. R.M. Marhé
In dit artikel pleit ik als taalactivist voor een breed bewustzijn van de meertaligheid van Suriname en wederzijds begrip. De heersende dominantie van het Nederlands en het Sranantongo (hierna Sranan) en vooroordelen bij sprekers over hun eigen moedertaal doen geen recht aan de meertaligheid van Suriname en leiden tot taaldiscriminatie, achterstelling en taalverlies. Er dient een publieke discussie te worden gevoerd, gebaseerd op de uitgangspunten die de Surinaamse filosoof en rechtsgeleerde mr. dr. drs. Jnan Hansdev Adhin ons aan de hand van de Veda’s heeft geschonken vanuit een perspectief van ‘Eenheid in Verscheidenheid’, ‘Vasudhaiva Kutambakam’ (‘De wereld is één familie’), en ‘Satyam Bruyát, Priyam Bruyát’ (‘Zeg de waarheid, maar zeg het op een vriendelijke manier’). Deze Grote Zoon van Suriname mag niet in vergetelheid raken.

Moti Marhé
Internationale Moedertaaldag, 21 februari
Op voorspraak van UNESCO wordt sinds 2000 ieder jaar op 21 februari de ‘Internationale Dag van de Moedertaal’ gehouden. Een dag die in het teken staat van taalkundige en culturele diversiteit en van meertaligheid. UNESCO beschouwt taal als hét instrument om het culturele erfgoed van een bevolking levend te houden. Door de moedertaal in ere te houden, blijft de taalkundige en culturele traditie bestaan en wordt men zich meer bewust van de verschillen tussen mensen en de groepen waartoe zij behoren. Dat bewustzijn is een eerste vereiste voor onderling begrip.
UNESCO hecht grote waarde aan de unieke identiteit van taalgroepen die in onderling contact kunnen werken aan juiste menselijke verhoudingen. In het kader van deze dag is het goed om stil te staan bij de huidige taalsituatie in Suriname. Van het onderling begrip waar UNESCO over spreekt, is in ons land helaas weinig sprake. De realiteit is dat we te maken hebben met twee dominante talen die de andere 16 talen die we in ons land spreken, wegdrukken.
Bedreigde talen in Suriname
Volgens officiële schattingen van UNESCO zijn er in de hele wereld 7.000 moedertalen, waarvan er 3.000 met uitsterven worden bedreigd. Ook Suriname is niet bespaard gebleven van taalverlies. In het binnenland zijn al enkele Indiaanse (Inheemse) talen een roemloze dood tegemoet gegaan. In de kustvlakte zijn het Surinaams-Javaans en het Sarnami bedreigde talen. In Javaanse gezinnen voert tegenwoordig het Sranan de boventoon. In en rond Paramaribo zijn Hindostaanse jongeren pakweg zo goed als tweetalig Nederlands en Sranan geworden, terwijl het Sarnami bij hen langzaam uitsterft. In het cultureel met Suriname zeer nauw verbonden Nederland zijn de meeste Hindostaanse jongeren onder de 25 jaar geen Sarnami sprekers meer. Hoogstens beheersen zij het Sarnami passief, d.w.z. zij verstaan wel wat, maar kunnen geen behoorlijk gesprek voeren. Dat is ook het geval bij de jongste Afro-Surinaamse kinderen die eentalig Nederlands zijn geworden. De zinsnede over Suriname, als ‘een samenleving die uitblinkt in diversiteit en saamhorigheid’, lijkt eerder voor toeristen geschreven. Het enige terrein waar dit gegeven op slaat, is een geslaagde integratie in de Surinaamse cuisine. De Surinaamse keuken is verrijkt door de bijdrage van alle bevolkingsgroepen, waardoor Suriname uitblinkt als een samenleving waarin men kan genieten van heerlijke gerechten en snacks uit de hele wereld: de Chinezen leverden hun tjauw min en tjap tjoy, de Javanen droegen hun nasi, bami en telo aan, de Hindostanen hun roti-kip, rijst, bara en dál, de Afro-Surinamers hun bravu en pom. Er is niemand die zich hieraan stoort, integendeel!
Voor de rest blijft de verhouding tussen Hindostanen en Afro-Surinamers, nota bene de twee grootste bevolkingsgroepen, een heet hangijzer. Deze verstoorde verhouding kenmerkt zich door raciale sentimenten en het niet volledig accepteren van elkaars eigenheid en eigenwaarde. De politiek speelt hierbij een cruciale rol. Zo kon het zijn dat in Amsterdam in 2022 vele Afro-Surinamers zich van hun lelijkste kant hebben laten zien door de president van Suriname, de heer Santokhi, uit te jouwen en voor ‘koelie’ uit te maken. Maar vergis je niet, ook Hindostanen kunnen de Afro-Surinamers discrimineren door hen ‘kafri’ en ‘bancar’ (bosmens) te noemen of te zeggen: ‘Ze denken dat alleen zíj Surinamers zijn’. Vanuit hun flegmatieke aard gedragen Hindostanen zich veelal als gharbahadur (binnenshuis helden). Het getouwtrek rondom het slavernijverleden dreigt nu ook een splijtzwam tussen de groepen te worden.

Jnan Adhin 1927-2002 (foto Kresimir Bobovec)
Ik kom terug op Jnan Adhin die geloofde in een cultuursynthese, waarbij verschillende tradities, talen en godsdiensten naast elkaar bestaan, geschraagd door een diepere eenheid. Hij zag geen heil in de uniformiteit van godsdienst en cultuur, maar in de culturele verscheidenheid: ‘Laat elke groep haar taal behouden en tot ontwikkeling brengen’. Adhin gebruikte als metafoor van verscheidenheid een bloementuin waarin vele soorten bloemen samen groeien en bloeien, die vele malen mooier is dan een saaie tuin met slechts één soort bloemen. Met deze metafoor komen wij dichtbij de later geïntroduceerde Sranan slogan Bromtyi Dyari.
Dominantie van Nederlands en Sranan
Op de eerste plaats is er de dominantie van het Nederlands. Daar heeft vandaag de dag nauwelijks iemand bezwaar tegen, omdat het de officiële taal is van de overheid, de media en het onderwijs en het vehikel bij uitstek voor Surinamers om een sociaal-maatschappelijke positie te verwerven. Het Nederlands is door meer dan drie eeuwen beïnvloeding diep geworteld in de Surinaamse samenleving en heeft een verbindende functie tussen alle bevolkingsgroepen.
Daarnaast is er de dominantie van het Sranan. Het succes van deze taal is voor een belangrijk deel te danken aan de inspanningen van mr. Eddy Bruma. Met de oprichting van de culturele vereniging Wie Eegie Sanie lukte het hem in de jaren ’50 en daarna om jonge intellectuelen en middelbare scholieren aan zich te binden rondom het streven om Suriname te verheffen door middel van het Sranan, de moedertaal van onze Afro-Surinaamse broeders en zusters. Het was in die periode ook een protest tegen de dominantie van het Nederlands. Naast de verheffing van het Sranan was het streven gericht op natievorming: Wan Pipel, Wan Nation, Wan Destination. De onafhankelijkheid van Suriname is voornamelijk te danken aan inspanningen van Afro-Surinamers. Daar zit echter ook een keerzijde aan. Het streven van Bruma was duidelijk eenzijdig en vooral gericht op de emancipatie van de eigen groep.
Wie de geschiedenis in ogenschouw neemt, kan niet anders dan constateren dat het Sranan zich op bewonderenswaardige manier heeft ontwikkeld van een onderdrukte taal in de koloniale tijd tot een taal waarop de Afro-Surinamers en vele anderen terecht trots mogen zijn. Die ontwikkeling ging zelfs zo ver, dat inmiddels vrijwel alle Surinamers zich in het Sranan kunnen uitdrukken. Dat die taal zo groot is geworden, is vooral te danken aan het feit dat alle bevolkingsgroepen bereid waren en zijn om het Sranan te gebruiken. Het is wel triest om te moeten constateren dat dat tot scheefgroei heeft geleid: de andere talen krijgen in onze samenleving niet overal de erkenning waar zij ook recht op hebben.
Een duidelijk voorbeeld van intolerantie van Sranan sprekers is dat zij in situaties waarbij hun Hindostaanse en Javaanse collega‘s zich van hun eigen moedertaal bedienen vaak opmerken: ‘Spreek een taal die ik versta‘. Wat daarbij in het bijzonder steekt, is dat het Sranan vaak wordt aangeduid als ‘het Surinaams’, hetgeen een ontkenning is van de overige talen als volwaardig Surinaams. Dit heeft Adhin in de jaren ‘60 telkenmale afgekeurd. Een gebrek aan zelfbewustzijn bij de andere bevolkingsgroepen en onvoldoende trots om op te komen voor de eigen moedertaal vergroten de scheefgroei.
Non-discriminatie in de Surinaamse grondwet
De grondwet laat er geen enkel misverstand over bestaan. Hoofdstuk V, artikel 8, lid 2, bevat een duidelijke anti-discriminatiebepaling: ‘Niemand mag op grond van zijn geboorte, geslacht, ras, taal, godsdienst, afkomst, educatie, politieke overtuiging, economische positie of sociale omstandigheden of enige andere status gediscrimineerd worden’. Wettelijk is dus onomstotelijk vastgelegd dat niemand gediscrimineerd mag worden. Dat geldt ook voor de verschillende taalgroepen. De historisch gegroeide realiteit is helaas anders. In de praktijk is er sprake van taaldiscriminatie ten gunste van het Sranan. Dit is een blatante negering en schending van de grondwet. Het is in ons aller belang om die realiteit onder ogen te zien.
Deze dominantie werkt door op velerlei terreinen. Dat begint al bij het Surinaamse volkslied ‘God zij met ons Suriname, Opo Kondre Man’, dat alleen een couplet in het Nederlands en in het Sranan kent. Het is bekend dat Hindostanen en Javanen uit protest een eigen couplet hebben geschreven dat in eigen kring wordt gezongen. Het wordt tijd dat wij een voorbeeld nemen aan het volkslied van Zuid-Afrika, waar de belangrijkste talen Xhosa, Zoeloe, Zuid-Sotho, Afrikaans en Engels allemaal een strofe hebben in het volkslied. Datzelfde Zuid-Afrika erkent elf officiële talen.
Bij de naamgeving van overheidsprojecten in ons land zie je hetzelfde. Die krijgen vrijwel allemaal een aanduiding in het Sranan. Het begon enkele decennia geleden met namen als A Kan Swari (graafmachine) en A Kan Trusu. De meest recente voorbeelden zijn Krin Kondre, Seti Makandra, Bobi Merki en Moni Karta. Waarom geen Paisa Karta, want iedereen weet dat Sarnami ‘paisa’ ‘geld’ betekent. Waarom geven we in het hele land aan kleuterscholen de naam Prey Skoro mee, ook in gebieden waar de bevolking een andere moedertaal spreekt? Het feit dat het Sranan door iedereen begrepen wordt, mag niet een reden zijn om dan voor alle projecten alleen maar Afro-Surinaamse namen te kiezen.
Juist de naamgeving zou mensen uit andere groepen kunnen inspireren. Het gaat om erkenning en herkenning van de eigenheid van belangrijke delen van onze bevolking en verbondenheid met hun geboorteland. Het met dwang opleggen van je eigen mening aan een ander werkt averechts. Er zijn in heel Suriname maar twee plaatsen die een Hindostaanse naam dragen: de dorpen Calcutta en Bombay in het district Saramacca. Alle andere namen komen uit het Nederlands, het Sranan of verwijzen naar Inheemse of Marrontalen. De verscheidenheid en rijkdom van de talen van Suriname moeten ook weerspiegeld worden in de toponymie (plaatsnamen). Pas dan is er sprake van gelijkberechtiging en rechtvaardigheid.
In de Surinaamse politiek staat helaas niemand op tegen de Creoolse dominantie. In het openbaar spreken onze politieke leiders alleen Nederlands en Sranan. Met uitzondering van Mahinder Jogi en dr. Dew Sharman bedienen andere Hindostaanse politici zich in het parlement en daarbuiten bij officiële gelegenheden zelden of nooit van het Sarnami, daarbij vergetend dat zij belangrijke voorbeeldfiguren voor hun achterban zijn. Terwijl het nota bene de grootste moedertaal is met de grootste geografische spreiding. Daarmee onderstrepen deze leiders dat het Sranan een overheersende functie heeft, hetgeen haaks staat op de grondwet. Door blindelings de bevoorrechting van het Sranan na te volgen bevestigen zij de Creoolse dominantie.
Noodzaak tot publieke discussie
Wat mij betreft is er een publieke discussie nodig over de taalverhoudingen in Suriname; een discussie die, met respect voor elkaar, in alle openheid gevoerd moet worden. Hierbij hebben de overheid en politici een zeer verantwoordelijke rol. Tot op heden heeft de overheid een willekeurig beleid gevoerd. Zo heeft zij een aantal jaren geleden voor zowel het Sranan als het Sarnami een officiële spelling in het Romaanse schrift vastgesteld. Daarna kwam zij jaren later op de proppen met het voorstel tot een Taalwet. Onder leiding van de neerlandicus dr. Hein Eersel had een speciale adviescommissie ‘Instelling taalraad en invoering taalwet voor Suriname’, met daarin gezaghebbende deskundigen, als opdracht gekregen om een concept Taalwet te schrijven. De commissie heeft inderdaad in 2014/2015 een concept bij de minister teruggelegd, maar dat hebben de burgers van Suriname nooit te zien gekregen. Waarom heeft men dat achtergehouden? In de concept wet moeten belangrijke voorstellen staan die in het belang zijn van Suriname en de Surinaamse talen. Het is een schande dat het werk van de commissie niet openbaar is gemaakt. Waarom is dat concept in grote nevelen gehuld en ergens onderin een la verdwenen om daar nooit meer uit tevoorschijn te komen?
Ik ben het eens met dr. Johan Herman Bavinck, die in de jaren ’50 een rapport voor STICUSA uitbracht, waarin hij ervoor waarschuwde dat politici omzichtig met dit onderwerp moeten omgaan. Doen zij dat niet, dan kan dat al te gemakkelijk leiden tot een verhit debat en een taalstrijd waarmee Suriname niet gediend is. Als taalkundige, begaan met mijn vaderland, roep ik de Surinaamse politici op om werk te maken van de Taalwet door die in de openbaarheid te brengen en te implementeren. Om hen te inspireren geef ik een voorzet en reik ik vanuit mijn persoonlijke observatie en ervaring enkele suggesties aan die zeker in die Taalwet moeten worden opgenomen:
- Behoud, bescherming en ontwikkeling van de Surinaamse moedertalen is primair de taak van de overheid. Politici horen hun verantwoordelijkheid in dat verband niet te onderschatten. Vervolgens hebben ook onderwijs, ouders, media en overige maatschappelijke groepen een belangrijke rol te spelen.
- De Taalwet moet uitgaan van de Surinaamse grondwet waar over taal gesproken wordt.
- Het gedachtegoed dat ten grondslag ligt aan de door UNESCO gepropageerde Moedertaaldag moet daarbij als uitgangspunt worden genomen.
- Om het voortbestaan van Suriname als multiculturele samenleving te garanderen dient de overheid een actief beleid te voeren, gericht op het bestrijden en wegnemen van alle hinderlijke vooroordelen die een gevaar vormen voor het voortbestaan van waardevolle cultuuruitingen van de bestaande bevolkingsgroepen.
- Onderwijs legitimeert de thuistalen en culturen. De Surinaamse moedertalen verdienen een plek in het onderwijs, waardoor kinderen al op jonge leeftijd vertrouwd raken met de moedertalen van hun klasgenootjes en daardoor die talen leren waarderen en respecteren. Men moet het enorm potentieel aan taalkennis bij zowel leerkrachten als kinderen niet verwaarlozen. Door bijvoorbeeld het zingen van elkaars liedjes groeien kinderen automatisch dichter naar elkaar toe. Dit geldt zowel voor het basis- als voortgezet onderwijs. Een voorbeeld kan genomen worden aan Mauritius en Fiji waar beide overheden het Hindi, Urdu, Bhojpuri en Fiji Bát reeds in het onderwijs hebben geïntroduceerd.
- De talen die een belangrijke religieuze functie innemen bij de diverse groepen horen op universitair niveau aan studenten onderricht te worden. Dit geldt voor het Hindi en het Sanskrit voor hindoe Surinamers, Urdu en Arabisch voor moslim Surinamers, het Bahasa voor Javaanse Surinamers en het Kromanti voor de Marrongroepen.
- De Surinaamse moedertalen vormen een belangrijke functie om natievorming tot stand te brengen. Aan eenzijdige oplegging van één taal op de overige Surinamers heeft Suriname geen boodschap, dat schept alleen maar onlustgevoelens.
- Afgerekend dient te worden met Nederlandse namen die doen herinneren aan het koloniaal verleden. Waarom moeten we in Suriname nog een Wilhelmina gebergte hebben met een Juliana top? Vervang die namen door bijvoorbeeld Kurukshetra (het slagveld waar de strijd om rechtvaardigheid is gestreden) en Borobudur. De nieuwe namen zullen diepere informatie verschaffen over culturele achtergronden van alle bevolkingsgroepen.
Ik eindig met een zin van Trefossa, pseudoniem voor Henri de Ziel. Hij heeft de term Srefidensi voor onafhankelijkheid in Suriname geïntroduceerd en is de dichter van de Nederlandse strofe van het volkslied. Sprekend tijdens de strijd om het Sranan te verheffen tot een algemeen erkende taal in Suriname schreef hij in 1963: ‘Het is diep immoreel om een cultuurverschijnsel (taal) geboren uit wisselwerking en geschiedenis van de gehele gemeenschap, te verwaarlozen of te doden’. Deze zin kan thans ook slaan op alle andere onderdrukte Surinaamse talen.

Moti Marhé ontvangt een exemplaar van Sarnami-Sanskirti tijdens de boekpresentatie 24 november 2018 te Den Haag. Foto Waldo Koendjbiharie
De nu bijna 80-jarige auteur is taalwetenschapper, neerlandicus, Sarnami- en Hindi-deskundige en kenner van de Surinaamse taalsituatie.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, NIEUWS, Sarnámi, Suriname, Taal & Literatuur
Zijn president Santokhi en de VHP de weg kwijt? – Hans Ramsoedh


Veel mensen wenden zich tot een hogere macht wanneer zij geconfronteerd worden met tegenspoed of wanneer machteloosheid hun leven beheerst in de hoop dat alles weer goed komt. Dit verschijnsel zien we ook bij politici. Om te beginnen bij Bouterse: een jaar na zijn presidentschap benoemde hij tot verbazing en onbegrip van velen Steve Meye, bisschop en voorganger van Gods Bazuin Ministries en voorzitter van Volle Evangelie en Pinkstergemeenten in Suriname, tot bezoldigd geestelijk adviseur van hem. Het kwam feitelijk erop neer dat Bouterse God, met Meye als intermediair, wilde laten leiden in zijn werk als president van het land. Bouterse kreeg van de bisschop ingefluisterd dat God met hem was en dat hij veel voor het land zou kunnen doen als hij op het pad bleef dat God voor hem had uitgestippeld. De bisschop betitelde tegenstanders van de regering-Bouterse als staatsvijanden. Ondanks het feit dat zijn beleid in naam van de ‘revo-ideologie’ geleid had tot een sociaaleconomisch en moreel-ethisch failliet land met een gedesillusioneerde en straatarme bevolking, bleef hij heilig geloven in Gods plan met hem.
Aan de massale protestdemonstraties in februari 2020 naar aanleiding van de gestolen kasreserves bij de Centrale Bank van Suriname door de regering-Bouterse had hij geen boodschap, want hij bleef geloven in zijn heilige missie: ‘na Gado pot’ unu dya, en na Gado kan pur’ wi dya’ [Het is God die ons in het machtscentrum heeft geplaatst en alleen Hij kan ons wegsturen]. De afloop is bekend: bij de verkiezing in mei 2020 was het exit Bouterse. Met bisschop Meye liep het ook minder goed af. Hij werd in 2018 ervan beschuldigd een vrouw te hebben aangerand en ten onrechte geld van gelovigen te hebben aangenomen.

President Santokhi op het Onafhankelijkheidsplein in verband met het Ied-gebed in mei 2022. Foto: Communicatie Dienst Suriname
Huidige regering en Goddelijke opdracht
Ook de huidige president Santokhi heeft alle hoop gevestigd op Gods ondersteuning. Sinds zijn aantreden laat hij geen enkele kans onbenut om zijn tijd met de verschillende religieuze groepen in Suriname biddend door te brengen: met moslims op het Onafhankelijkheidsplein tijdens de Ramadan, tijdens christelijke en hindoeïstische hoogtijdagen in kerken en tempels, door rituele handelingen in het presidentieel paleis samen met zijn echtgenote tijdens Navratri [hindoeïstisch ritueel waarbij de Moedergodin Shakti wordt aanbeden] in april 2022 en zelfs tijdens zijn recente bezoek deze maand aan India. Al dat bidden van de president was de Schepper vragen om Suriname te zegenen met vrede, veiligheid, gezondheid, welzijn en welvaart.

President en first lady tijdens een kerkdienst in de Grote Stadskerk in januari 2023. Foto: Kabinet van de President
In navolging van Bouterse beseft inmiddels blijkbaar ook Santokhi dat hij en zijn partij door de Schepper zijn uitverkoren om het land te besturen. Hij verklaarde bij het 74-jarige bestaan van zijn partij deze maand: ‘We zijn door de schepper daar geplaatst. Niet om ons werk te doen, maar fu du Gado wroko [maar om Gods opdracht uit te voeren]’.

Santokhi en echtgenote in gebed tijdens bezoek aan India in januari 2023. Foto Communicatie Dienst Suriname
Na twee jaar presidentschap is nog heel weinig te merken dat de president en zijn partij bezig zijn Gods opdracht uit te voeren. Hij laat niet na (in zijn kerstboodschap 2021, nieuwjaarsboodschap januari 2022, paasboodschap april 2022 en bij het 74-jarige bestaan van zijn partij in januari 2023) de bevolking steeds voor te houden dat de regering op vele gebieden het licht had gebracht, dat 2022 een jaar zou worden van lastenverlichting en van perspectief voor het volk van Suriname. Echter, de harde realiteit is dat zijn ‘dreamteam’, zoals hij zijn regeringsploeg bij aantreden in 2020 noemde, niet in staat is om in sociaaleconomisch opzicht het tij te keren en dat van een structureel en integraal sociaal-maatschappelijk beleid gericht op duurzame armoedebestrijding geen sprake is. De Wereldbank berekende dat in 2022 circa twintig procent van de Surinaamse bevolking (ongeveer 110.000 mensen) in armoede leeft en dat één op de vier personen in Suriname met een inkomen van US$ 5,50 op dagbasis leeft. Met een inflatie van meer dan zestig procent in 2022 geven de armen onder de bevolking meer dan zeventig procent van hun salaris uit aan voeding.
Al dat bidden en het geloof in de Goddelijke opdracht van de president en zijn partij zijn niets anders dan een demonstratie van onvermogen en incompetentie om het land te besturen.

President Chan Santokhi en de Indiase premier Narendra Modi, januari 2023. Foto SrHerald
Samenwerking VHP met BJP
Dat inmiddels ook zijn eigen partij de Vooruitstrevende Hervormingspartij (VHP) de weg kwijt is blijkt uit de verklaring van de president bij het 74-jarige bestaan van deze partij dat zij gaat samenwerken met de regerende Bharatiya Janata Party (BJP) in India. Volgens Santokhi is discipline het sleutelwoord bij de BJP en dat is wat moet terug komen bij de VHP.
De aangekondigde samenwerking met de BJP is hoogst opmerkelijk. Samenwerking doe je op basis van gedeelde politieke waarden en normen. We kennen de Socialistische Internationale, Liberale Internationale en de internationale Christendemocratie waarbij partijen zijn aangesloten die respectievelijk het sociaaldemocratische, liberale en christendemocratische gedachtegoed onderschrijven.
Is men binnen de binnen de VHP soms niet op de hoogte van het karakter van de BJP van premier Narendra Modi? De BJP is een partij die de Hindutva-ideologie aanhangt, een militant hindoeïstisch nationalisme. Van de BJP wordt gezegd dat zij voortkomt uit de fascistische Rashtriya Swayamsevak Sangh (RSS), een hindoe nationalistische paramilitaire groepering waarvan de vroege leiders openlijk Adolf Hitler en Benito Mussolini bewonderden. Deze beweging is herhaaldelijk beschuldigd van het aanwakkeren van interreligieuze haat en het plegen van gewelddaden met name tegen moslims.
Samenwerking van de VHP met de BJP betekent het ten grave dragen van de verbroederingsfilosofie van haar oprichter Jagernath Lachmon, een filosofie die streefde naar een gelijkwaardige politieke representatie binnen de gesegmenteerde Surinaamse samenleving met als doel een vreedzame co-existentie van de verschillende bevolkingsgroepen in Suriname.
Als leider van de VHP propageerde Santokhi in 2020 zijn bromkidyari-filosofie [filosofie van de veelkleurige bloementuin] waarbij hij zijn partij wilde omvormen van een specifiek Hindostaanse partij tot een nationale partij die open staat voor alle bevolkingsgroepen en die een nationale visie voorstaat.
Zowel de verbroederingsfilosofie als de bromkidyari-filosofie is niet te verenigen met het militant hindoeïstisch nationalisme van de BJP. Een samenwerking met een dergelijke partij is hoogst onwenselijk in Suriname als een multi-etnische samenleving. Religieuze en etnische spanningen zullen het gevolg zijn.
De vraag is of de structuren van de VHP zich hierover hebben kunnen uitspreken. Zo nee, dan is dit illustratief voor de almacht van deze partijvoorzitter: er worden geen inhoudelijke discussies gehouden over belangrijke maatschappelijke en politieke vraagstukken en beslissingen over de belangrijkste beleidsissues worden in de regel zonder overleg met beleidsorganen genomen. In ieder geval ontkomen we niet aan de indruk dat Santokhi (en zijn partij)), evenals destijds Bouterse en de NDP, de weg kwijt zijn.
Als in de optiek van Santokhi discipline is dat wat moet terugkomen bij de VHP dan geeft hij daarmee impliciet aan kritiek te beschouwen als ondermijning van zijn gezag als partijleider. Het betekent dan ook dat daarmee, naar het voorbeeld van Modi en zijn BJP, binnen de VHP de weg wordt vrijgemaakt voor autoritair leiderschap. Partijen gaan niet ten onder aan (interne en externe) kritiek, wel aan de afwezigheid daarvan.
- Published in BIBLIOTHEEK, Nederland, NIEUWS, Suriname
Jnan Adhin Instituut (JAI)
Inleiding
Het Jnan Adhin Instituut (JAI) is op 2 april 2004 opgericht. De algemene doelstelling van JAI is om aan alles wat verband houdt met de Surinaams-Hindostaanse, cultuur bekendheid te geven, alsook dit te verzamelen, te documenteren en te doen uitgeven. Zodoende wordt mede bijgedragen aan vergroting van kennis over de achtergrond van Hindostanen en hun evenwichtige integratie in de brede Nederlandse samenleving.
Vanaf 2000 is de toon in Nederland met betrekking tot de multiculturele samenleving negatiever geworden. De integratie van culturele minderheden zou zijn mislukt omdat deze groepen te veel in staat zouden zijn gesteld hun eigen cultuur te behouden ten koste van hun integratie in de Nederlandse samenleving. Het überhaupt kunnen bestaan van een multiculturele samenleving wordt door sommigen in twijfel getrokken. Een dergelijk uitgangspunt wordt niet zinvol geacht. Immers, als naar de feitelijke situatie wordt gekeken, kan de aanwezigheid van groepen met een andere cultuur niet worden ontkend. In grote steden in Nederland zijn er al gauw tientallen groepen met een eigen culturele bagage te vinden. Uit Suriname afkomstige personen behoren tot een van deze groepen. Het is bekend dat zij zich in hoge mate aanpassen aan de Nederlandse samenleving. Tegelijk zijn de verschillende uit Suriname afkomstige bevolkingsgroepen, waaronder de Hindostanen, zich bewust van hun eigen cultuur en beleven die ook al dan niet in groepsverband. De Hindostaanse feestdagen Holi (lente-/nieuwjaarsfeest) en Diváli (lichtjesfeest) hebben inmiddels de status van immaterieel Nederlands erfgoed verkregen. Deze feesten worden met name in grote steden in de openbaarheid gevierd (bijvoorbeeld fontein in Rotterdam met gekleurd water tijdens Holi en fakkeloptochten tijdens Diváli).
Visie en missie
Beleving van de eigen cultuur door minderheden in een samenleving is een van rechten van de mens zoals vervat in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens en het VN-verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten. Het uitgangspunt is dat in een democratische samenleving geen uniformiteit kan worden geëist. De uitdaging is om beleving van de eigen cultuur en interactie met de heersende cultuur op harmonieuze wijze te laten plaatsvinden. Betrokken groeperingen hebben daar zelf een grote rol in te spelen. Niet alles is afhankelijk van de overheid; elke groepering heeft haar eigen verantwoordelijkheid waaraan op constructieve wijze invulling moet worden gegeven met inachtneming van de heersende rechtsorde. Kennis van en reflectie op de eigen cultuur en tradities zijn daartoe essentieel. De missie van JAI is dan ook om informatie en kennis over de Hindostaanse cultuur te verspreiden en aan te moedigen tot weloverwogen cultuurbeleving.
De visie en missie zijn nauw verbonden met de naamgever van de stichting. Dr.mr.drs. Jnan Adhin (1927-2002) staat bekend om zijn bijzondere verdiensten voor het behoud en ontwikkeling van de Hindostaanse cultuur in Suriname. Als groot kenner van de hindoefilosofie, met name de Vedanta, introduceerde hij de vedantische visie van Eenheid in verscheidenheid in Suriname in een tijd dat vertegenwoordigers van het Creools (Afro-Surinaams) nationalisme de Surinaamse cultuur wensten gelijk te stellen met de Creoolse cultuur, daarbij voorbijgaand aan de belangrijke aanwezigheid van andere bevolkingsgroepen. Met steun van anderen is de opvatting dat Suriname een bloementuin is waarin alle soorten bloemen kunnen bloeien nu gemeengoed geworden. Door middel van colleges, lezingen en publicaties heeft Jnan Adhin zich tot het laatst ingezet om zijn kennis over te dragen. Hij wilde anderen graag op weg helpen, maar men moest zelf verantwoordelijkheid dragen voor te maken keuzes. Zijn boodschap was: “Lees en luister maar neem niet klakkeloos aan wat anderen zeggen. Denk vooral zelf goed na!” Adhin waarschuwde ook altijd tegen het verstarren van tradities en gewoonten. Met behoud van de kern moet men openstaan voor aanpassingen al naar gelang tijd en plaats. Het logo van JAI, een lotus en een potlood, staat symbolisch voor de missie. In het oude India werd op lotusbladeren geschreven en zodoende informatie overgedragen. De lotus staat op zichzelf voor voorspoed, zuiverheid en vernieuwing.
Strategie
JAI vindt het van belang om:
– constructief bij te dragen aan debatten in de samenleving die aan de positie van minderheden raken;
– kennis van de Hindostaanse geschiedenis en cultuur, als onderdeel van de Surinaamse geschiedenis en cultuur, te vergaren en te verspreiden o.a. middels onderzoek, artikelen, lezingen, uitgave van boeken en brochures en het opzetten van een documentatiecentrum;
– samen te werken met andere organisaties.
JAI werkt voornamelijk met vrijwilligers. Waar nodig en mogelijk wordt subsidie aangevraagd. Voor de publicaties wordt samengewerkt met Sampreshan, uitgever van diverse publicaties op het gebied van Hindostaanse cultuur en geschiedenis. Een overzicht van uitgebrachte publicaties is HIER te vinden. Samen met Sampreshan onderhoudt JAI de website Hindorama.com die sinds 2019 operationeel is (en kan worden gezien als een vervolg op het tweemaandelijkse magazine Hindorama dat van 2000-2004 verscheen). De exploitatie is in handen van Sampreshan en JAI levert vooral inhoudelijke expertise. Op deze website worden informatieve artikelen alsook opinies gepubliceerd. Lezingen alsook thema- en studiemiddagen worden gehouden in samenwerking met Hindostaanse organisaties in diverse steden.
In de komende periode zal primair langs bovengenoemde lijn blijven worden gewerkt aan digitale informatie- en kennisoverdracht via de website Hindorama.com en daaraan gekoppelde sociale media en het uitbrengen van hard copy publicaties.Daarnaast zullen de activiteiten in het teken staan van het herdenkingsjaar 2023, wanneer het 150 jaar geleden is dat de eerste Hindostaanse contractarbeiders vanuit het toenmalige Brits-Indië in Suriname aankwamen. Tevens is het dan 160 jaar geleden dat de slavernij in Suriname formeel werd afgeschaft, maar de voormalige slaven nog werden geacht tien jaren op de plantages te werken onder staatstoezicht. Deze periode wordt tegenwoordig ook tot de slavernij gerekend en aldus spreekt men van 150 jaar afschaffing in 2023. Over de slavernij van Afrikanen is in Nederland steeds meer bekend en er is een tendens om de Nederlands-Surinaamse koloniale geschiedenis gelijk te stellen aan het slavernijverleden. Dit doet geen recht aan de geschiedenis van de andere bevolkingsgroepen die, op de Inheemsen na, door de koloniale machthebbers naar Suriname werden overgebracht. De slavernij in Suriname begon met de zogenoemde ‘rode slavernij’ van de Inheemsen – toen Indianen genoemd. Omdat zij het harde werk op de plantages niet aankonden, is men begonnen met de slavernij van Afrikanen. Daarna werden contractarbeiders uit Azië (China, India, Indonesië) naar Suriname verscheept.
In de komende periode wil JAI een meer inclusieve benadering van de gedeelde Nederlands-Surinaamse koloniale geschiedenis voor het voetlicht brengen, onder andere door:
- een tweede herziene druk van het in 2021 in samenwerking met uitgeverij Sampreshan uitgebrachte boek De geschiedenis van de Hindostanen 1873-2015, voorzien van talrijke historische foto’s, van auteur Chan Choenni;
- een tweede herziene druk van het boek Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed van Eric Kastelein;
- een publicatie over de ontwikkeling van Afro-Surinamers na de afschaffing van de slavernij in 1863;
- een (kinder)prentenboek over de slavernij en de Hindostaanse contractarbeid;
- een serie van artikelen op de website Hindorama.com over de geschiedenis van andere Surinaamse bevolkingsgroepen alsook een handzaam boek over deze bevolkingsgroepen;
- binnen de website Hindorama.com een aparte, voor scholieren toegankelijke webpagina te ontwikkelen over de Hindostaanse migratiegeschiedenis;
- lezingen, voordrachtbijeenkomsten e.d. – in samenwerking met plaatselijke Hindostaanse organisaties en bibliotheken in diverse steden – aan de hand van de hierboven genoemde boeken en artikelen met gebruikmaking van (educatief) beeldmateriaal, zoals fotopanelen met tekst, educatieve kleurplaten, roll-up banners, flyers, posters e.d.
Terugblik 2017-2021
De ambitie van JAI wordt geleid door kwaliteit, niet door kwantiteit. Vanaf 2017 heeft JAI de omslag gemaakt om naast hard copy publicaties te werken aan digitale informatie- en kennisoverdracht. Met uitgeverij Sampreshan is gewerkt aan het in 2019 operationeel maken van de website www.hindorama.com. Naast nieuwe artikelen zijn reeds bestaande publicaties, met name publicaties van naamgever Jnan Adhin, digitaal toegankelijk gemaakt.
Voorts is in augustus 2020 in Den Haag een studiemiddag georganiseerd met als centrale vraag wat de invloed van eigentijdse communicatiemedia is voor de sociale cohesie binnen de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap.
In augustus 2021 is in samenwerking met JAI de publicatie (368 pagina’s) uitgebracht van dr. Chan Choenni, voormalig bijzonder hoogleraar Hindostaanse migratie op de Lalla Rookh leerstoel aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Dit boek is voorzien van talrijke historische foto’s mede verzameld naar aanleiding van een eerder gedane oproep van JAI daartoe. In oktober 2021 is aan de presentatie van het boek een studiemiddag in Utrecht gekoppeld in samenwerking met de Utrechtse stichting Asha.
Op basis van het verzamelde materiaal voor bovengenoemde publicatie De geschiedenis van de Hindostanen 1873-2015 zijn twee brochures gemaakt: een waarin de geschiedenis in vogelvlucht wordt weergegeven en een toegespitst op de verdiensten van vrouwelijke Hindostaanse contractarbeiders.
Met een in 2021 van stichting Welsuria ontvangen waarderingssubsidie van EUR 2000,- is een aanvang gemaakt met informatie over andere Surinaamse bevolkingsgroepen op de website Hindorama.com.
Het bestuur
Het bestuur bestaat uit:
Kanta Adhin – voorzitter
Yashvir Sukul – secretaris
Akash Baboeram – penningmeester
Raj Ramcharan – lid/tweede secretaris
E-mailadres: adhin-instituut@ziggo.nl
Website: www.adhin-instituut.nl
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Dharm-Karm, JAI, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Religie & Levenswijze, Sarnámi, Suriname, Taal & Literatuur, Traditie
Ruttes knieval voor het Nederlandse slavernijverleden: een komma en geen punt – Hans Ramsoedh

De politiemoord op de 46-jarige Afro-Amerikaan George Floyd in de Verenigde Staten (VS) in mei 2020 is in tweeërlei opzicht een kantelpunt in de aandacht voor racisme en discriminatie in Nederland en voor het Nederlandse slavernijverleden. Deze racistische moord leidde in de VS en daarbuiten tot veel protesten (Black Lives Matter-protesten-BLM). Ook in Nederland waren er grote demonstraties tegen het racistische politiegeweld in de VS en racisme en discriminatie in eigen land. De Anti-Zwarte Piet-beweging in Nederland kreeg de wind in de rug mee. Daar waar premier Rutte aanvankelijk over Zwarte Piet zei dat deze nu eenmaal zwart is en hij daar niets aan kan doen, verklaarde hij na de BLM-protesten meer begrip te hebben voor mensen die zich gediscrimineerd voelen door Zwarte Piet. Ook erkende hij dat niet alleen in de VS sprake is van racisme en discriminatie, maar ook in Nederland. In dat verband sprak Rutte over ‘systemisch racisme’. Inmiddels is Zwarte Piet in Nederland min of meer ‘gedenormaliseerd’, met uitzondering van enkele plaatsen in de provincie waarbij uitbanning van Zwarte Piet wordt gezien als een ‘aanslag op de Nederlandse cultuur’.

Premier Mark Rutte biedt aan excuses voor slavernijverleden.
Excuses slavernijverleden
De BLM-protestdemonstraties waren ook een kantelpunt in het denken over het Nederlandse slavernijverleden. Vanuit Afro-Surinaamse kringen klinkt al langer de roep om excuses door de Nederlandse overheid. Sinds 2002 hadden Nederlandse ministers bij de slavernijherdenking op 1 juli in het Oosterpark namens het Nederlandse kabinet ‘diepe spijt’ uitgesproken over het Nederlandse slavernijverleden. Tot het maken van excuses kwam het echter niet. Het kabinet-Rutte zag weinig in Nederlandse excuses. In de optiek van premier Rutte zouden excuses polariserend werken: ‘Als ik het zal doen, voor wie doe ik het dan, aan wie bied ik ze dan aan? En hoe ver moeten we dan teruggaan?’ aldus Rutte in februari 2021.
De gemeentes Amsterdam (1 juli 2021), Rotterdam (10 december 2021), Utrecht (23 februari 2022) en Den Haag (20 november 2022) boden excuses aan vanwege de rol van het stadsbestuur bij het systeem van slavernij en de wereldwijde handel in tot slaaf gemaakten. Deze gemeentes, alsmede ABNAMRO en De Nederlandse Bank, hebben inmiddels ook onderzoek laten verrichten naar de rol van hun bestuurders bij de slavenhandel. Inmiddels heeft ook het Nederlandse koningshuis aangekondigd onderzoek te laten verrichten naar zijn rol hierbij.

Vrijverklaring van de slavernij in Suriname in 1863
Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden
Rutte worstelde lange tijd met het vraagstuk van de excuses. De BLM-protesten leidden uiteindelijk bij hem tot inkeer. Op 1 juli 2020 installeerde de Nederlandse regering een Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden om te rapporteren over het Nederlandse slavernijverleden. Aanleiding voor de regering voor de samenstelling van dit adviescollege was haar voornemen om een dialoog te houden over het slavernijverleden en de doorwerking daarvan in de hedendaagse samenleving. In de optiek van de Nederlandse regering zou de dialoog moeten leiden tot verbinding en een bredere erkenning en inbedding van het gedeelde verleden. Dit adviescollege bracht op 1 juli 2021 zijn rapport uit met een aantal concrete voorstellen zoals: de oprichting van een nationaal slavernijmuseum, verankering van het slavernijverleden op alle niveaus in het onderwijscurriculum, de bestrijding van institutioneel racisme op de arbeidsmarkt, de woningmarkt, het onderwijs en de politie. Het Adviescollege riep de Nederlandse regering ook op om eenduidig te erkennen dat de slavenhandel en slavernij die direct of indirect onder Nederlands gezag hebben plaatsgevonden misdrijven tegen de menselijkheid waren.
Naar aanleiding van dit rapport verklaarde de Nederlandse regering dat 2023 een herdenkingsjaar (150/160 jaar herdenking afschaffing slavernij) van het Nederlandse slavernijverleden zal zijn. Ook komt er geld voor een slavernijmuseum en een speciaal ‘bewustwordingsfonds’.

Standbeeld Kwakoe in Paramaribo. Foto Eric Kastelein
Excuses-soap
In november jongstleden lekte uit dat premier Rutte op 19 december excuses zou uitspreken wat betreft het Nederlandse slavernijverleden. Dit bericht zorgde voor veel commotie en het aanbieden van excuses kreeg hierdoor het karakter van een soap. Die commotie ontstond omdat Ruttes aankondiging als een donderslag bij heldere hemel kwam. De verwachting was dat de Nederlandse regering pas op 1 juli 2023 haar excuses zou aanbieden. Op geen enkel moment maakte Rutte duidelijk waarom hij koos voor 19 december in plaats van 1 juli 2023, een datum die voor de Afro-Caraïbische groepen grote symbolische of haast sacrale betekenis heeft.
Verschillende actiegroepen voelden zich dan ook overvallen door het nieuws. Tegelijkertijd maakte Rutte bekend dat zeven bewindslieden van zijn kabinet de boodschap gingen overbrengen naar de (voormalige) overzeese delen van Koninkrijk. Het doel van hun reis was dat zij aansluitend op de toespraak van Rutte in gesprek gingen met de aanwezigen over Ruttes woorden en de betekenis daarvan in betreffende gebiedsdelen. Minister Franc Weerwind (minister voor Rechtsbescherming) nam Paramaribo voor zijn rekening. Dat uitgerekend minister Weerwind (met Afro-Surinaamse roots) naar Suriname zou afreizen kon niet op instemming van sommige Afro-organisaties rekenen.
Naar aanleiding van de ontstane commotie in Nederland (ook in Suriname bij een enkele actiegroep en bisschop Choennie) reisde minister Kaag van Financiën (tevens vicepremier) naar Suriname voor spoedoverleg om de Surinaamse regering, de volksvertegenwoordiging en maatschappelijke vertegenwoordigers te overtuigen van de goede Nederlandse bedoelingen. Van Surinaamse zijde kreeg minister Kaag te horen dat het aanbieden van excuses op 19 december wordt gezien als ‘het begin van een traject’ met daarbij een ‘integrale en holistische benadering van het koloniaal verleden’. In tegenstelling tot Nederland leeft het excuses-vraagstuk in Suriname (en trouwens ook op de Antilliaanse eilanden), met uitzondering van enkele activistische groepen, niet of nauwelijks. Het is met name de economische malaise die daar de gemoederen bezighoudt en niet het wachten op Nederlandse excuses voor het slavernijverleden.

Minister Sigrid Kaag en president Santokhi in Paramaribo, december 2022. Foto Kabinet van de President
Enkele Surinaamse organisaties in Nederland trachtten nog via een kort geding te verhinderen dat Rutte zijn excuses zou aanbieden op 19 december. De rechter oordeelde echter dat het de Nederlandse regering vrijstond op de door haar gewenste datum excuses te maken voor het slavernijverleden aangezien het een ethische zaak betrof en geen juridische. Wat eerst bekend werd als het maken van excuses op 19 december werd vervolgens door Rutte genoemd als ‘een betekenisvol moment’.
Dat het aanbieden van excuses het karakter van een soap kreeg hangt voor een deel ook samen met de rol van een aantal Afro-Caraïbische organisaties. Daar waar in het verleden het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis (NiNsee) en het Landelijk Platform Slavernijverleden fungeerden als spreekbuis namens Afro-Caraïbische groepen, waren er opeens tientallen organisaties, veelal zelfbenoemde opperhoofden zonder Indianen, die zeiden te spreken namens een deel van de eigen gemeenschap en die vervolgens aanschoven voor overleg in het Catshuis. Van een gezamenlijk standpunt was geen sprake. Een aantal belangengroepen heeft, vanuit een profileringsdrang, een eisenpakket neergelegd als voorwaarde om akkoord te gaan met excuses van het kabinet over het slavernijverleden. Zo moet er een herstelfonds komen voor nazaten van de slachtoffers van de slavernij (€ 40.000 voor iedere nazaat van tot slaaf gemaakten!), moet het woord neger strafbaar worden gesteld, moet Zwarte Piet verdwijnen en de staatsschulden van de (voormalige) rijksdelen overzee worden kwijtgescholden.
“Tide mi wani taki pardon’
Rutte bleef bij zijn standpunt om op 19 december zijn toespraak te houden. Dit deed hij in aanwezigheid van een groot aantal ministers en vertegenwoordigers van organisaties die zich sterk maken voor erkenning van de gevolgen van slavernij. Als locatie koos hij voor het Nationaal Archief in Den Haag omdat daar het Nederlandse nationale geheugen ligt opgeslagen en derhalve in zijn optiek dé plek is voor nationaal gewetensonderzoek.
Over de ontstane commotie rond de datum van 19 december was Rutte heel kort: ‘Er is niet één goed moment voor iedereen, niet de juiste woorden voor iedereen en niet één juiste plaats voor iedereen’. Hij erkende wel dat de aanloop naar 19 december beter had gekund. Niet uitgesloten dient te worden dat Rutte niet wilde wachten tot 1 juli 2023 aangezien er in maart 2023 Provinciale Statenverkiezingen worden gehouden. De nieuwe Provinciale Staten kiezen vervolgens de nieuwe Eerste Kamer. De uitkomst van deze verkiezing kan politieke consequenties hebben voor de huidige regeringscoalitie waarbij er dan mogelijk geen politiek draagvlak zal zijn voor het aanbieden van excuses voor het slavernijverleden.
Ruttes ‘betekenisvol moment’ had als rode draad erkenning en excuses. Hij bood namens de Nederlandse regering excuses aan voor het handelen van de Nederlandse staat in het verleden: postuum aan alle tot slaaf gemaakten die wereldwijd onder dat handelen hebben geleden en al hun nazaten tot in het hier en nu. De expliciete excuses deed hij ook in het Engels, Papiamento en Sranan Tongo (Tide mi wani taki pardon- vandaag bied ik mijn excuses aan). Hij veroordeelde in zijn toespraak slavenhandel en slavernij expliciet als misdaad tegen de menselijkheid, als een misdadig systeem, dat wereldwijd onnoemelijk veel mensen onnoemelijk veel en groot leed heeft gebracht en dat doorwerkt in de levens van mensen hier en nu. Hij erkende ook volmondig hoe eeuwen van onderdrukking en uitbuiting doorwerken in het hier en nu: in racistische stereotypen, in discriminerende patronen van uitsluiting en in sociale ongelijkheid.
Rutte was ook open over zijn persoonlijke verandering in het denken over excuses voor het slavernijverleden. Lange tijd dacht hij dat het niet goed mogelijk was op een betekenisvolle manier verantwoordelijkheid te nemen voor iets dat zo lang geleden is gebeurd en waar niemand van onszelf bij is geweest: het slavernijverleden als geschiedenis die achter ons lag. ‘Maar ik had het mis. Want eeuwen van onderdrukking en uitbuiting werken door in het hier en nu’, aldus Rutte. Ook kondigde hij aan dat de koning aanwezig zal bij de herdenking op 1 juli 2023.
Tegelijkertijd met Ruttes toespraak op 19 december presenteerde de Nederlandse regering aan de Tweede Kamer haar visie voor een nadere uitwerking van de geboden adviezen van het Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden. Door het kabinet-Rutte is reeds eerder aangegeven dat er geld beschikbaar komt voor een slavernijmuseum (€29 miljoen) en een bewustwordingsfonds (totaal €200 miljoen): een subsidieregeling voor maatschappelijke initiatieven gericht op de omgang met het trans-Atlantisch slavernijverleden (€100 miljoen) en maatregelen voor bewustwording, betrokkenheid en doorwerking (€100 miljoen). Daarnaast komt er onder meer een Staatscommissie met als opdracht het doen van een brede doorlichting op discriminatie en etnisch profileren bij de overheid. Voorts zal het kabinet structureel een jaarlijkse bijdrage van €8 miljoen beschikbaar stellen voor de ondersteuning van de werkzaamheden van een op te richten Nationaal Herdenkingscomité Slavernijverleden. Over eventuele herstelbetaling aan nazaten van tot slaaf gemaakten wordt in de kabinetsreactie niet gerept. Premier Rutte had namelijk al eerder herstelbetaling door de Nederlandse staat uitgesloten en nazaten van tot slaaf gemaakten hoefden volgens hem ook niet te rekenen op uitkeringen van achterstallig salaris.
Een komma en geen punt
Ruttes ‘knieval’ kan worden beschouwd als een groots gebaar richting nazaten van tot slaaf gemaakten. Een groots gebaar omdat zijn toespraak getuigde van oprechte en diepe spijt, oproep tot dialoog, erkenning en heling. Het was ook een historisch moment waarbij Nederland eindelijk het eigen pijnlijke verleden onder ogen kwam. ‘Samen de weg vooruit vinden, niet alleen het verleden delen, maar ook de toekomst die uiteindelijk moet leiden tot een gedeeld verleden en een gezamenlijke toekomst. Dus zetten we vandaag een komma, geen punt’, aldus Rutte. Welke invulling er nog volgt na de komma is nog onduidelijk.
De opstelling van vertegenwoordigers van organisaties die zich sterk maken voor erkenning van de gevolgen van slavernij zal de komende tijd duidelijk maken waar het eigenlijk om draait in deze kwestie: de erkenning van de Nederlandse regering voor haar aandeel in de slavenhandel, de wandaden jegens de tot slaaf gemaakten en de pijn die de nazaten nog vandaag voelen of gaat het daarbij ook om financiële compensatie? Profileringsdrang van activistisch ingestelde personen en groepen kan een belangrijke sta-in-de-weg zijn in het proces naar een gedeeld verleden en een gezamenlijke toekomst. Deze pijnlijke geschiedenis draait om dialoog, erkenning en heling.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
President Venetiaan: een miskend staatsman – Hans Ramsoedh

President Ronald Venetiaan (Vene) is de langstzittende president van Suriname. Hij diende drie termijnen (1991-1996, 2000-2005 en 2005-2010), geldt als de man van moreel-ethische principes en met ‘tien schone vingers’. In de Surinaamse politieke context zijn deze kwalificaties hoogst uitzonderlijk. In zijn vijftien jaar als president kwam hij steeds aan de macht toen het land er slecht voor stond. In 1991 en 2000 slaagde hij erin op eigen kracht het land uit het sociaaleconomische moeras te halen en in 1991 wist hij het machtsvraagstuk op te lossen door de oude legertop geleid door Desi Bouterse weg te zuiveren. Onder zijn presidentschap werd in augustus 1992 formeel de binnenlandse oorlog beëindigd. Ondanks deze uitzonderlijke staat van dienst wist Venetiaan echter niet het hart van het Surinaamse volk te winnen. In deze bijdrage bespreek ik een aantal verdiensten van deze president en waarom hij niet de waardering kreeg die hij verdiende.

President Ronald Venetiaan. Foto: Nationale Voorlichtingsdienst
Achtergrond Venetiaan en ministerschap
Venetiaan (18 juni 1936) is geboren in het district Para. Na de mulo bezocht hij de Algemene Middelbare School (AMS) die hij in 1955 afrondde. In dat jaar vertrok hij naar Nederland om in Leiden wis- en natuurkunde te studeren. In deze universiteitsstad was hij actief binnen de Surinaamse Studenten Vereniging (SSV) en was een van de redacteuren van het door deze vereniging uitgegeven blad Mamjo (lappendeken). Tijdens zijn studietijd schreef hij liedjes, cabaret en toneelscènes. Ook publiceerde hij poëzie onder het pseudoniem VENE. Enkele van zijn gedichten waarin het leed van de slavernij en de vrijheidsdrang belangrijke motieven vormen verschenen later in het literair tijdschrift Moetete (1968). Na zijn studie keerde Venetiaan in 1964 terug in Suriname en werd hij docent aan de AMS. Van 1969 tot 1973 maakte hij deel uit van de directie van deze middelbare school.
Ondanks zijn vriendschap met nationalistische dichters als Dobru was Venetiaan geen lid van een politieke partij. Naar we mogen aannemen zal hij affiniteit hebben gehad met de culturele en politieke idealen van de Partij Nationalistische Republiek (PNR) van Eddy Bruma, maar van een lidmaatschap van deze partij was geen sprake. In de jaren zestig kon namelijk een lidmaatschap van de PNR belangrijke negatieve gevolgen hebben voor de carrière van personen in overheidsdienst. De grootste Creoolse partij, de Nationale Partij Suriname (NPS), was namelijk met de PNR in een concurrentiestrijd verwikkeld om de gunst van de Creoolse kiezer.
Toen de Nationale Partij Kombinatie (NPK, Creools eenheidsfront) in 1973 aan de macht kwam werd Venetiaan tot zijn verrassing door Henck Arron (premier tussen 1973 en 1980) gevraagd om minister van Onderwijs te worden. Hoewel er binnen de NPS enig wantrouwen heerste tegen een ministerschap van Venetiaan (hij was toen nog geen lid van deze partij en werd gezien als iemand met PNR-sympathieën) wist Arron diens kandidatuur aan de partij te verkopen door te refereren aan het feit dat Venetiaan evenals Jopie Pengel (de vroegere leider van de NPS) uit Para afkomstig was en dus uit het ‘goede hout’ was gesneden. Het district Para was traditioneel een NPS-district, maar voor Arron was doorslaggevend dat Venetiaan tijdens de algemene stakingen in Suriname in 1969 en tussen 1971-1973 een leidersrol had vervuld. Venetiaan bekleedde het ministerschap van Onderwijs van 1973 tot februari 1980 toen de militairen onder leiding van Desi Bouterse de regering-Arron wegschoten. In tegenstelling tot veel ministers inclusief premier Arron die onderdoken toen de militairen de macht grepen, ging Venetiaan de dag na de staatsgreep onverschrokken naar zijn ministerie om zich aan zijn taken te houden. Hij had een houding van: ‘Ik hoor wel van de militairen of mijn aanwezigheid op het ministerie wel of niet gewenst is’. Tijdens de eerste maanden van de staatsgreep kreeg Venetiaan huisarrest opgelegd. Na opheffing van het huisarrest was hij als docent verbonden aan de Anton de Kom universiteit.
Herdemocratisering onder militaire escorte
Hoewel de militairen in 1987 terugkeerden naar de kazerne en de democratie weer werd hersteld, werd het echter een herdemocratisering onder ‘militaire escorte’. Zo kreeg het leger in de nieuwe grondwet van 1987 een politieke en juridische macht: het Nationaal Leger werd de militaire voorhoede van het volk van Suriname en belast met de bescherming van de hoogste rechten en vrijheden van land en volk. Ook werd het de militairen toegestaan met een eigen politieke partij aan de verkiezingen deel te nemen met aldus een bevelhebber die de kazerne tevens als politiek podium zou gebruiken. Formeel was de president opperbevelhebber van het leger, maar zijn zeggenschap was nihil. Met de nieuwe grondwet in 1987 kreeg Suriname een executieve president. De politieke leiders van de Front-coalitie ( Front voor Democratie en Ontwikkeling, een coalitie van de Creoolse NPS, de Hindostaanse VHP en de Javaanse KTPI) waren beducht voor Bouterse en het leger. Bouterse stak in eigen kring zijn minachting voor president Shankar nauwelijks onder stoelen of banken. Symbolisch voor de zwakte van de burgerregering was de wijze waarop zij op kerstavond 1990 van het toneel verdween. Op kerstavond 1990 was een door Bouterse zorgvuldig geregisseerd telefoontje van het Militair Gezag in Fort Zeelandia voldoende om de gekozen burgerregering naar huis te sturen. Hiermee was de ‘kerst- of telefooncoup’ een feit. De militairen maakten een eind aan de illusie van Suriname als democratische rechtsstaat. Na de telefooncoup formeerde het leger een zakenkabinet dat volledig door de NDP werd gedomineerd met de bejaarde John Kraag als president en Jules Wijdenbosch als vicepresident. De nieuwe regering gebruikte zonder terughoudendheid de staatskas als verkiezingskas en trachtte de bevolking voor zich te winnen door goedkoop voedsel op de markt te brengen, grond uit te geven, ambtenarensalarissen en ouderdomsvoorziening fors te verhogen. De maatregelen leidden tot een explosie van het overheidstekort.
Venetiaan als president 1991-1996
Bij de verkiezingen in 1991 kwam het Nieuw Front voor Democratie en Ontwikkeling, kortweg Nieuw Front (naast de drie eerder genoemde etnische partijen had de Surinaamse Partij van de Arbeid -SPA- zich aangesloten bij deze coalitie) als grootste winnaar uit de bus, zij het dat de verkiezingswinst nu lager uitviel dan in 1987. De NPS droeg Ronald Venetiaan voor als president. De kandidaatstelling van Venetiaan als president werd pas twee dagen vóór de verkiezingen in mei 1991 op een slotbijeenkomst van het Nieuw Front gepresenteerd. Bij een aantal VHP-prominenten bestond weinig enthousiasme voor Venetiaan die men beschuldigde van ‘etnocentrisch denken’ en ‘racisme’. Hij werd namelijk beschouwd als een exponent van het Creools nationalisme in de jaren zestig en zeventig en een persoon die niet onsympathiek stond tegenover Black Power en Malcolm X.
Ondanks dit verzet binnen de VHP werd Venetiaan voorgedragen als presidentskandidaat. Om de overwegend Hindostaanse kiezers in het district Saramacca te weerhouden om op het Nieuw Front te stemmen werden er in verband met de kandidaatstelling van Venetiaan verkiezingsaffiches verspreid met daarop een baviaan afgebeeld en de tekst ‘wilt u deze baviaan als president van Suriname?’ De NDP en VHP’ers die anti-Venetiaan waren, werden ervan verdacht achter deze actie te staan.

Politieke leiders Nieuw Front. Vlnr: Fred Derby (SPA), Jagernath Lachmon (VHP) en Ronald Venetiaan (NPS). Foto: Ram Soekhlal
Economisch herstel 1991-1996
De nieuwe regering-Venetiaan gaf grote prioriteit aan de hervorming van de economie, de terugdringing van de rol van het leger in de politiek, waarmee de weg vrij zou komen voor hervatting van de Nederlandse ontwikkelingshulp, en de beëindiging van de Binnenlandse Oorlog.
In november 1991 en januari 1992 confereerden Suriname en Nederland op Bonaire over hervatting van de ontwikkelingshulp, bestrijding van de drugshandel, militaire samenwerking en versterking van de democratie. Een van de uitkomsten van het overleg op Bonaire was de opstelling van een Raamverdrag waarin een intensievere samenwerking tussen Nederland en Suriname zou worden vastgelegd. Het Raamverdrag behelsde een structurele band op velerlei terrein. In juni 1992 werd het Raamverdrag door premier Lubbers en president Venetiaan in Den Haag ondertekend waarmee de betrekkingen tussen beide landen werden verbreed en verdiept. Het bevatte hoofdlijnen voor afspraken over onder meer ontwikkelingssamenwerking, buitenlands en veiligheidsbeleid, technische bijstand op het gebied van defensie, versterking van de rechtsstaat, bestrijding van grensoverschrijdende misdaad en culturele samenwerking.

Omslag boek Drie miljard verwijten, R. de Groot 2004.
Nederland bleef echter strikte voorwaarden verbinden aan hervatting van de ontwikkelingshulp. Het betekende dat het royaal beschikbaar stellen van Nederlands ontwikkelingshulp tussen 1975 en 1982 werd vervangen door een restrictief beleid: een procedurebundel, een recept voor economische herstructurering en accountantscontrole op de besteding van de Nederlandse hulp: Suriname moest een structureel aanpassingsprogramma (SAP) ontwerpen om zijn economie te hervormen. Venetiaan verwierp echter de Nederlandse wens om het oordeel van het IMF te betrekken bij de hervatting van de betalingsbalanssteun. Monitoring door het IMF stelde hij gelijk aan het internationaliseren van het ontwikkelingsverdrag van 1975. Hij beschouwde de Nederlandse eisen van ´monitoring’ door het IMF als Haagse bedilzucht en postkoloniale bevoogding. Daarnaast vreesde zijn regering voor verdere toename van de sociale problemen als de adviezen van het IMF werden opgevolgd. De regering-Venetiaan koos voor een structureel aanpassingsprogramma gebaseerd op een nuloptie (met nul gulden Nederlandse financiële ondersteuning) met monitoring door het Britse Warwick Research. In vier jaar tijd kon de regering-Venetiaan een sluitende staatsbegroting presenteren, de inflatie en wisselkoers stabiliseren en bogen op een flinke hoeveelheid aan goud en buitenlandse valuta in de staatskas. Daarmee heeft Suriname onder de regering-Venetiaan op eigen kracht de structurele aanpassing van de overheidsfinanciën gerealiseerd. De regering-Venetiaan was echter niet in staat om de sociale gevolgen van het deels uitgevoerde aanpassingsprogramma op te vangen. De inflatie versnelde bijna dagelijks en bereikte in 1994 het trieste record van bijna 370 procent, de wisselkoers deprecieerde fors, het nationaal inkomen groeide niet en de koopkracht van loontrekkers kalfde zo snel af dat medio 1995 het reële loon een tiende bedroeg van dat van tien jaar daarvoor. De verpaupering van de bevolking nam zienderogen toe. De sluimerende onvrede werd enigszins gecompenseerd door de talrijke voedselpakketten uit Nederland. Circa veertig tot vijftig procent van de Surinaamse bevolking was afhankelijk van deze steun door familieleden in Nederland.
Zuivering van de legertop
President Venetiaan pakte het machtsvraagstuk voortvarend aan. In maart 1992 werd door De Nationale Assemblée een grondwetswijziging aangenomen die het leger zijn politieke taken ontnam. Daarnaast werd het Bouterse verboden de kazerne als politieke arena te gebruiken. De definitieve afrekening met de legerleiding volgde in november 1992 toen Bouterse min of meer gedwongen werd ontslag te nemen. Binnen het leger ontstond er een broeierige situatie. President Venetiaan dreigde met militaire steun uit Nederland en de Verenigde Staten om het conflict tussen legerleiding en regering op te lossen. Loyale onderdelen binnen het leger werden door Nederland in het diepste geheim van extra wapens voorzien om de commando-overdracht in april 1993 zonder problemen te laten plaatsvinden. Bij monde van zijn minister van Buitenlandse Zaken verklaarde de Nederlandse regering een eventueel verzoek van de Surinaamse om militaire assistentie serieus te nemen. De ‘Haagse bluf’ was aanleiding voor het leger om in te binden. De oude legerleiding werd aan de kant geschoven. Met het Raamverdrag als ruggensteun kon de Surinaamse regering voorkomen dat de militairen voor de derde maal naar de macht grepen.
Beëindiging binnenlandse oorlog
President Venetiaan maakte een eind aan de Binnenlandse Oorlog toen in augustus 1992 een definitieve vrede werd bereikt met het Jungle Commando, de Tucayana Amazones en enkele kleine rebellerende groepen door inschakeling van de OAS. Er werd een Overeenkomst voor Nationale Verzoening en Ontwikkeling (ook wel het Akkoord van Lelydorp genoemd) in 1992 ondertekend die voorzag in de ontwapening van de rebellerende groepen, de oprichting van een speciale politiemacht voor het binnenland bestaande uit ex-leden van het Jungle Commando en de Tucayana. Voor de regering-Venetiaan betekende het vredesakkoord een politieke overwinning en een belangrijke stap naar herstel van de democratische rechtsorde.
Venetiaan en de kapitaalcoup 1996
Bij de verkiezingen in mei 1996 kon de regering-Venetiaan wijzen op het macro-economisch herstel, maar dit herstel had niet direct geleid tot lotsverbetering voor de bevolking. Het Nieuw Front zakte verder terug maar bleef met 42 procent van de stemmen toch de grootste partij met vierentwintig zetels. De NDP onder aanvoering van Bouterse groeide gestaag en behaalde met 26 procent van stemmen zestien zetels, maar dit was niet voldoende om een rol van betekenis te kunnen spelen.
Binnen de VHP was met name bij de handelselite het verzet tegen Venetiaan niet afgenomen. Achter de schermen bleek zij onder aanvoering van Atta Mungra, Pretaap Radhakishun en rijke kroonprinsen als Dilip Sardjoe (die sinds jaren geldt als de rijkste man van Suriname en toentertijd penningmeester van de VHP was) betrokken bij een schimmig spel om alsnog een eigen presidentskandidaat naar voren te schuiven bij de verkiezingen in 1996. Deze rijke kroonprinsen (door Venetiaan aangeduid als tarantula’s) hadden weinig op met president Venetiaan die bekend stond om zijn onkreukbaarheid en ‘tien schone vingers’. Hij vormde een sta-in-de-weg voor hun zakelijke belangen. Zij vonden dat Venetiaan in 1996 plaats moest maken voor Lachmon als presidentskandidaat. Door deze groep werd in 1996 een stille Lachmon for president campagne gevoerd. Lachmon weigerde echter na de verkiezingen die functie te aanvaarden en bood die aan de NPS aan op voorwaarde dat hij dan weer voorzitter van DNA mocht worden. Deze handelselite uit de VHP begon binnen de partij een Beweging voor Vrijheid en Democratie (BVD) en startte daarnaast in het geheim onderhandelingen met Bouterse over de vorming van een regering met enkele afgescheiden splintergroeperingen. Met de flamboyante Wijdenbosch (voorzitter van de NDP) viel voor deze handelselite meer te ‘ritselen’ dan met Venetiaan. Via omkoping werd Jules Wijdenbosch van de NDP in de Verenigde Volksvergadering in 1996 met een krappe meerderheid gekozen tot president met Radhakishun als vicepresident. De kapitaalcoup was hiermee een feit en een ‘geslaagde’ actie om Venetiaan de pas af te snijden.

Oud-president Jules Wijdenbosch Foto: SRHerald
Het beleid van de regering-Wijdenbosch (1996-2000) stortte Suriname in de grootste economische crisis in de historie van het land en heeft het land in een kort tijdsbestek totaal verarmd en de economie vrijwel kapot gemaakt. In een in mei 1999 door het IMF uitgebrachte rapport kreeg de regering-Wijdenbosch zelfs een brevet van ongeschiktheid om leiding te geven aan het land. Deze regering gaf ongebreideld geld uit. Het begrotingstekort werd volledig monetair gefinancierd met als gevolg een torenhoge inflatie, het omhoog jagen van de wisselkoers, een stagnatie van de economische groei, een forse toename van het financieringstekort en zelfs de verkoop van het goud van de Centrale Bank.
In mei 1999 barstte de bom. Naar schatting tussen vijftig- en zeventigduizend mensen, de grootste demonstratie in de geschiedenis van Suriname en getypeerd als de mars der dwaze burgers, gingen de straat op om te protesteren tegen de enorme stijging van de kosten van levensonderhoud en het aftreden van de regering te eisen. President Wijdenbosch zag zich gedwongen vervroegd verkiezingen uit te schrijven in 2000.
Presidentschap Venetiaan 2000-2005 en 2005-2010
De volksopstand in 1999 tegen de regering-Wijdenbosch bracht het Nieuw Front bij de verkiezingen in mei 2000 weer terug in het machtscentrum. Met Venetiaan voor de tweede maal als president kroop Suriname in sociaaleconomisch opzicht langzaam uit een diep dal. Hij bracht weer economische en monetaire stabiliteit, op zich een opmerkelijke prestatie mede gezien de failliete boedel die zijn regering in 2000 overnam. Hoewel deze regering een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de versterking van de democratische rechtsstaat en van onder meer het IMF en de Wereldbank voor haar monetair en economisch beleid veel lof kreeg toegezwaaid, heeft zij als gevolg van falende armoedebestrijding niet het vertrouwen weten te winnen van grote delen van de bevolking. De saneringsmaatregelen die nodig waren voor het economisch herstel troffen de bevolking hard. Het NF kwam electoraal gezien in een glijbaan terecht, terwijl de NDP ondertussen werkte aan een herstel van vertrouwen bij de kiezers, hoewel bij een groot deel van de kiezers nog grote ambivalentie bestond tegenover de politieke ambities van Bouterse.

Vicepresident Ram Sardjoe en president Ronald Venetiaan. Foto: Nickerie.net
In 2005 werd Venetiaan herkozen als president en verwierf daarmee een derde termijn. Ook in de periode 2005-2010 slaagde de regering-Venetiaan erin macro-economisch gezien orde op zaken te stellen. Tussen 2000 en 2010 kende Suriname een economische groei van gemiddeld vijf procent die hoofdzakelijk te danken was aan de stijgende prijzen van goud en de olie-inkomsten. In tien jaar tijd wist de regering-Venetiaan een monetaire reserve op te bouwen van bijna nul in 2000 tot meer dan USD zevenhonderd miljoen in 2010. De tussen 2000-2010 bereikte economische stabiliteit en groei konden echter niet verhullen dat op het terrein van werkloosheid, armoedebestrijding, huisvesting en onderwijs sprake was van stagnatie. Corruptie, incompetentie en een falend sociaal beleid hebben de onvrede onder brede lagen van de bevolking alleen maar versterkt. Malversaties op het ministerie van Ruimtelijke Ordening, Grond- en Bosbeheer (RGB) belast met de uitgifte van domeingronden zetten bij velen kwaad bloed. Ook vonden velen in de samenleving dat Venetiaan uit machtsbehoud zaken op het ministerie van RGB op hun beloop liet en daarmee bij zijn coalitiepartners in een houdgreep lag. Bij de kiezers wekte dat langzamerhand de indruk van gebrekkig leiderschap. Uit diverse opiniepeilingen kreeg de regering-Venetiaan stelselmatig een onvoldoende voor haar beleid. Voor een niet onbelangrijk deel hing dit ook samen met een falend beleid op het gebied van de public relations. De regering-Venetiaan wist de bevolking niet ervan te overtuigen dat de door haar uitgezette koers de beste was. De afstandelijke regeerstijl van Venetiaan maakte het de NDP en Bouterse gemakkelijk zich te profileren als de belangenbehartiger van het volk. De Nieuw Front-regeringen onder president Venetiaan hadden weliswaar stabiliteit gebracht, maar de kiezers gingen haar leiders langzamerhand als dinosauriërs beschouwen en associeerden deze coalitie met stilstand, stagnatie, immobilisme, vriendjespolitiek en corruptie.
Het conservatieve concept van propagandavoering van het Nieuw Front was nauwelijks gericht op jongeren die meer dan de helft van de kiezers uitmaakten. Het belangrijkste wapenfeit van de Nieuw Front-coalitie tijdens verkiezingscampagnes was het wijzen op het gevaar Bouterse, een mantra die na drie decennia bij een groot deel van de kiezers was uitgewerkt. De Nieuw Front-coalitie werd voor veel kiezers symbool voor oude politiek en etnische politiekvoering.
Venetiaan en de relatie met Nederland
Venetiaans nationalistische inborst maakte dat zijn opstelling jegens Nederland in belangrijke mate door wantrouwen werd bepaald. In 1968 schreef hij in een pamflet: ‘De Hollander wordt overschat. Als het hem in Suriname te veel wordt, pakt hij zijn biezen’.
Nederland ging bij de verkiezingen in mei 1991 een grote rol spelen door het ‘uitlekken’ in februari 1991 van het Gemenebest-plandat een intensieve associatie en een nauw bondgenootschap met Suriname behelsde. Hierbij zou Nederland opnieuw een deel van de verantwoordelijkheid die het vóór 1975 had op zich nemen. Dit plan was expliciet bedoeld als issue voor de verkiezingen in 1991 en kreeg nooit een officiële status. Het werd in de pers als proefballon opgelaten met de bedoeling om te polsen hoe er in Suriname op gereageerd zou worden in de campagne voor de Surinaamse verkiezingen in mei 1991. Venetiaan en zijn NPS wilden echter geen duimbreed onafhankelijkheid inleveren. Immers, de totstandkoming van een gemenebestrelatie zou in de optiek van Venetiaan en zijn NPS het failliet betekenen van de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 hetgeen deze partij beschouwde als haar belangrijkste wapenfeit. Desalniettemin kwam dit plan de frontpolitici niet ongelegen. Zij wisten welke aantrekkingskracht het Koninkrijk der Nederlanden had op de Surinaamse kiezer: stem op ons, dan stem je voor goede relaties met Nederland.

Premier Jan Balkenende en president Ronald Venetiaan in het presidentieel paleis in 2005. Foto: Roy Khemradj
Wellicht geïnspireerd door het gesloten Raamverdrag in 1992 verscheen in oktober 1993 het Manifest voor de redding van Suriname, ondertekend door vijftien Nederlandse Surinamers uit de wereld van de wetenschap, journalistiek en cultuur onder wie Albert Helman, Theo Para en Anil Ramdas. In dit manifest werd gepleit voor het houden van een referendum in Suriname over de staatkundige verhouding met Nederland. De bevolking moest volgens de ondertekenaars alsnog de mogelijkheid krijgen zich uit te spreken over de staatkundige verhouding met Nederland. De reactie van Venetiaan was ijselijk en hij noemde de vijftien ondertekenaars ‘landverraders’.
Venetiaan en zijn NPS waren gekant tegen elke vorm van verandering in de staatkundige positie van Suriname die in hun optiek een rekolonisatie door Nederland zou betekenen. Hun wantrouwen werd mede ingegeven door de Nederlandse opstelling jegens de staatsgreep in 1980. Nederland koos voor een ‘welwillende terughoudendheid’ en gaf de door de militairen ingestelde burgerregering het voordeel van de twijfel. De burgerregering onder leiding van Chin A Sen kreeg van de Nederlandse regering vijfhonderd miljoen gulden van de verdragsmiddelen voor de uitvoering van een ‘Urgentieprogramma’ gericht op de leniging van sociale noden. Dit versterkte bij de NPS het vermoeden dat de Nederlandse regering heimelijk de coup had toegejuicht. Dit vermoeden bij de NPS werd verder versterkt toen vervolgens in de media berichten verschenen over de rol van kolonel Valk, hoofd van de Nederlandse Militaire Missie in Suriname, als geestesvader van de coupplegers. Het stak de NPS ook dat de Nederlandse regering geen enkele poging had ondernomen om ex-premier Henck Arron vrij te krijgen nadat hij door de militairen in 1980 gevangen was gezet.
Indicatief voor deze houding van Venetiaan jegens Hollanders is een voorval met de Nederlandse ambassadeur in Suriname waarover de publicist Anil Ramdas in een van zijn publicaties het volgende schreef. Al jaren liep de klok in de toren van het Ministerie van Financiën op het Onafhankelijkheidsplein achter. De Nederlandse ambassadeur die als hobby klokkenmaker was, besloot op eigen houtje in de toren van Financiën te klimmen om te zien wat de oorzaak was: het defect had te maken met de aandrijving van de klok en door deze één keer in de maand een slag te geven zou het probleem zijn verholpen. Hierna ging hij bij president Venetiaan langs en vertelde hem over zijn bevindingen met betrekking tot de klok en stelde hij hem voor dat hij bereid was één keer in de maand in de toren te klimmen en de aandrijving van de klok een slag te geven waardoor de klok de precieze tijd zou blijven aangeven. Hierop antwoordde Venetiaan koeltjes over ‘zoveel Hollandse bemoeizucht’: ‘In Suriname maken wijzelf uit wat de tijd is’.
Een ander voorbeeld van de opstelling van Venetiaan jegens Nederland betreft de publicatie van een evaluatierapport over de besteding van de Nederlandse ontwikkelingshulp in Suriname tussen 1975 en 2000. Het kreeg als titel mee Een belaste relatiewaarmee de auteurs (Dirk Kruijt en Marion Maks) de stroeve en meestal moeilijke politieke en hulprelatie aanduidden. De publicatie ervan had heel wat voeten in de aarde. Van Nederlandse zijde werd geklaagd dat Suriname de openbaarmaking van de studie twee jaar lang ophield omdat president Venetiaan kritische conclusies in de tussenrapportage onwenselijk achtte. Ondanks de gezamenlijke Surinaamse en Nederlandse verantwoordelijkheid werkte president Venetiaan persoonlijk het onderzoek tegen en distantieerde hij zich publiekelijk van het rapport dat hij als te Nederlands karakteriseerde. ‘Als het zover is, dan schrijven wij ons eigen rapport’, aldus Venetiaan. Gedurende zijn hele presidentschap zou wantrouwen jegens Nederland de houding van Venetiaan bepalen.

Ex-president Venetiaan krijgt hoogste onderscheiding van president Santokhi bij 45 jaar Srefidensie in 2020. Foto: SRHerald
Venetiaan en Bouterse
De Nieuw Front- coalitie kreeg in 2010 een electorale dreun te verwerken, terwijl de politieke combinatie van Bouterse een grote verkiezingswinst behaalde. De verkiezingswinst van Bouterses NDP moet voor een belangrijk deel op conto van jongeren worden geschreven. Zij kennen de militaire repressie en de decembermoorden slechts uit verhalen van ouderen. In de Surinaamse geschiedenisboekjes is er slechts anderhalve pagina aandacht voor de periode 1980-1987. De NDP stond voor vernieuwing, verjonging en vitaal leiderschap. Jonge kiezers hadden behoefte aan verandering, aan een new car smell. De NDP profileerde zich vanaf haar oprichting als een multi-etnische partij waarbij zij zich keerde tegen etnische politiek die gericht was op machtsbehoud van etnische elites, synoniem was met corruptie en vriendjespolitiek en de ontwikkeling van het land belemmerde. De NDP afficheert zich met nationalisme, antikolonialisme in de zin van beëindiging van de Surinaamse hulpverslaving aan Nederland. De opmars van Bouterses NDP sedert de jaren negentig hangt samen met het feit dat deze partij, in tegenstelling tot de andere politieke partijen, niet is opgericht als een emancipatiebeweging van een bevolkingsgroep en dus niet langs etnische lijnen is georganiseerd. Deze partij profiteerde van de gevolgen van het structureel aanpassingsprogramma van de regering-Venetiaan I, II en III. Tegenover de plechtstatigheid van Venetiaan wierp de flamboyante Bouterse met zijn charisma en oratorische kwaliteiten zich op als de hoop van Suriname. Als geen ander politicus wist Bouterse tijdens de verkiezingscampagne in 2010 de aandacht op zich te vestigen door het reservoir van gevoelens van marginalisering, sociaaleconomisch en politiek onbehagen bij grote delen van de bevolking aan te boren en politiek te kanaliseren.
Op 19 juli 2010 werd Desi Bouterse in DNA tot president gekozen. Scheidend president Venetiaan was bij de stemming in DNA aanwezig en mocht voor de allerlaatste keer het vertegenwoordigend college toespreken. Felicitaties aan het adres van zijn opvolger kreeg hij echter niet over zijn lippen. Hij nam op zijn vertrouwde eigengereide manier met een laatste sneer aan het adres van zijn aartsrivaal Bouterse afscheid: ‘Springen om een tak vast te grijpen is niet moeilijk. De tak blijven vasthouden, dat is de kunst’, oreerde de scheidende Venetiaan. Hij verliet direct na de toespraak van Bouterse het parlement, maakte een kleine buiging voor de voorzitter van DNA, Jennifer Simons, maar keurde zijn opvolger geen blik waardig. Op 12 augustus 2010 vond de officiële inauguratie van Bouterse als president plaats. Venetiaan was daarbij aanwezig als vertrekkend president, maar hij weigerde zijn opvolger persoonlijk de ambtsketen om te hangen, een ceremoniële taak die uiteindelijk door de DNA-voorzitter werd volbracht. Na zijn presidentschap werd Venetiaan lid van DNA, een lidmaatschap dat hij tot 2013 bekleedde. In 2012 droeg Venetiaan na negentien jaar het voorzitterschap van de NPS over aan Gregory Rusland.
Ter afsluiting
Imago of beeldvorming is een cruciale factor in de politiek. De beeldvorming over president Venetiaan werd in zijn derde ambtstermijn (2005-2010) overschaduwd door zijn overmatig behoedzaam en weinig doortastend optreden, een president die maar bleef wikken en wegen. Zijn critici verweten hem besluiteloosheid waarbij dringende beslissingen uitbleven wegens gebrek aan politieke moed. Hoewel hij gold als de man met de ‘tien schone vingers’, vonden mensen in zijn directe politieke omgeving dat het tijd werd dat hij ‘vuile handen’ ging maken, in de betekenis van doortastend handelen en knopen doorhakken.

Oud-president Venetiaan bij 73-jarig bestaan van de NPS in 2019. Foto: SR Herald
In zijn derde ambtstermijn werd hij inmiddels gezien als een in zichzelf gekeerde, afstandelijke bestuurder die dringend toe was aan pensioen, een president die inmiddels slechts op de winkel paste. Hij had een elitaire uitstraling, sprak op een plechtstatige toon en miste ook ten enenmale male het charisma en de oratorische kwaliteiten van zijn voorgangers binnen zijn eigen partij zoals Jopie Pengel en Henck Arron. Mede hierdoor vervreemdde hij zich van de traditionele achterban van zijn partij, de Creoolse volksklasse, die massaal overliep naar de NDP van Bouterse. Met andere woorden, na vijftien jaar was er bij de bevolking sprake van een ‘Vene-moeheid’. Hoewel hij zich in 2010 niet meer beschikbaar stelde voor een vierde termijn werd de Frontcoalitie inmiddels door de kiezers beschouwd als een coalitie van dinosaurussen, politici van wie de houdbaarheidsdatum was verstreken.
De beeldvorming over president Venetiaan in zijn derde termijn kwam als een deken te liggen over zijn gehele presidentschap. Hierdoor kreeg hij ten onrechte niet de waardering die hij verdiende. Als president wist Venetiaan iedere keer weer het puin te ruimen dat zijn voorgangers achterlieten en Suriname op eigen kracht uit de blubber te halen. Wat betreft zijn onkreukbaar imago doet het verhaal de ronde dat hij in 2010 een dag na zijn aftreden als president naar het Kabinet van de President reed om een vulpen terug te brengen die hij staatsbezit beschouwde.
Het presidentschap van Desi Bouterse (2010-2020) betekende het moreel-ethische en financieel-economische failliet van Suriname en de huidige president Chan Santokhi (2020-) grossiert in loze beloftes. Venetiaans onkreukbaar imago, moreel-ethische principes, ‘tien schone vingers’, prestaties op macro-economisch gebied en op het terrein van versterking van de democratische rechtsstaat maken dat hij als een van de beste presidenten van Suriname kan worden beschouwd.
Headerfoto: Bina Makhan
- Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS, Suriname
Diaspora pas op stoom als Suriname eerst zichzelf helpt – August Choenni

Er is al veel gezegd en geroepen over de diaspora als ontwikkelingsbron voor Suriname. En het ‘diasporakapitaal’ dat maar niet naar Suriname wil toevloeien ondanks de gewekte verwachtingen. Daar is al veel teleurstelling over geuit. Er is ook de spot mee gedreven alsof het allemaal leugens of luchtkastelen zouden zijn. Van recente datum zijn de gevallen in de media van diasporapersonen die juist plukken en de zwakke Surinaamse staat pootje zouden lichten. Van Surinaamse zijde wordt zo nu en dan ook geklaagd over de aanhoudende stroom negativiteit vanuit de diaspora over de Surinaamse gang van zaken. “Waarom gaan ze dan niet terug?”
Het is zonder meer waar dat de diaspora als troef is ingezet tijdens de laatstgehouden verkiezingen van 2020 en er zeer onjuiste verwachtingen zijn gewekt. Op basis van oppervlakkigheden zijn bergen aan zegeningen over de diaspora over de hoofden van de Surinamers uitgestort. Nu verwachtingen niet uitkomen is de neiging het andere uiterste te zoeken. Onlangs heeft Dagblad Suriname in een redactioneel commentaar (24 augustus 2022) onder de kop “Diasporabeleid doodgeboren kind of miskraam?” de diaspora helemaal afgeserveerd. Te midden van alle rumoer en ruis vind ik het gepast om eens koel en nuchter te kijken hoe het werkelijk zit en wat een realistisch verhaal over de diaspora kan zijn. Hopelijk zijn kreten als “we gaan samen met een miljoen Surinamers dit land tot ontwikkeling brengen” dan beter in perspectief te plaatsen en is er minder ruimte voor hippe wildwest verhalen.

Proclamatie Diaspora Instituut Nederland (DIN) met president Chan Santokhi (Amsterdam, 11 september 2021).
Kan de diaspora een ontwikkelingsbron zijn?
Op papier ziet het er prachtig uit. Nog geen 600.000 Surinamers in het thuisland en zo’n 360.000 in één van de rijkste landen ter wereld. Appeltje eitje zou je zeggen. Vanuit dat gegeven was het, bijvoorbeeld, voor Jawla Rambarran uit Trinidad (Paper Global Conference Diaspora Studies and Policies, 2017) hoogst verwonderlijk dat Suriname zich in 2016 tot de internationale kapitaalmarkt wendde om te lenen tegen woekerrentes van 10% terwijl in zijn ogen de diaspora genoegen had genomen met percentages van 2 of 3%. Die simpele associatie kan ook Surinamers niet ontzegd worden. Zo zijn er versimpelde rekensommen over vele miljarden aan diasporakapitaal gepresenteerd die met gemak zouden zijn in te schakelen. Dat er diasporapotentieel bestaat, is zonder meer waar, maar van meer van belang is om de vinger te leggen op de condities waaronder de diaspora overdrachtsbetrekkingen met Suriname zou willen onderhouden en wat hen drijft.
Met overdrachtsbetrekkingen wordt gedoeld op betrekkingen en transacties die ten goede komen aan Suriname, zoals: familie/vriendenbezoeken, vakantiebezoeken, geldzendingen, pakketzendingen, rituele retraites of tourneebezoeken, hervestiging, ondernemen of in loondienst treden, pensioen doorbrengen, aankopen van grond of onroerend goed, kapitaal verschaffen en zo meer.
Dat een diasporatoeloop zeker tot de mogelijkheden kan behoren laten bijvoorbeeld migratiecijfers uit 2013 en 2014 zien. In die beide jaren vestigden zich meer personen vanuit Nederland in Suriname dan andersom (332 respectievelijk 458, dagblad De West, 9 september 2015). Waar doorgaans het patroon een trek is van personen uit Suriname naar, in dit geval, Nederland, is het in 2013 en 2014 voorgekomen dat de trend net andersom was. Als deze ontwikkeling zich duurzaam zou voordoen met een breed palet activiteiten om geld te laten rollen en kennis en kunde over te dragen, zou dat een manier kunnen zijn om de diaspora als ontwikkelingsbron te benutten. De vraag is nu wat bepaalt in hoeverre er potentieel is onder de diaspora om tot een dergelijke ontwikkeling te komen en welke condities daarvoor vereist zijn. Dan betreft het dus uitbouw van de huidige overdrachten met de bestaande stroom aan geldovermakingen, hulp en pakketzendingen en de reizigersbezoeken. Wat mag op grond van het diasporaprofiel verwacht worden?
Diasporaprofiel
In hoeverre is er potentieel onder de Surinaamse diaspora om op een betekenisvolle schaal overdrachtsbetrekkingen met Suriname aan te gaan en zo een ontwikkelingsbron te vormen en onder welke voorwaarden? Het antwoord op deze vragen is mede afhankelijk van het profiel van de diaspora. Nu wordt in algemene termen gesproken over de diaspora die beschikbaar zou zijn. Daardoor wordt de gehele numerieke diaspora er met de haren bijgesleept alsof zij allen de warme band met Suriname delen en bereid en in staat zouden zijn om zich te voegen naar de diaspora-ontwikkelingsgedachte. Zo is het niet. Het gaat namelijk om een heterogene en gemêleerde groep met uiteenlopende achtergronden die op verschillende golflengtes kunnen zitten als het gaat om de gerichtheid op Suriname.
Kijken wij bijvoorbeeld naar de migratiegeschiedenis dan zijn er zeer diverse segmenten en karakteristieken te onderscheiden. Er zijn de vroege migranten en er zijn de latere migranten, zij die hier geboren zijn en zij die na remigratie weer teruggekeerd zijn. Feit is dat een grote groep Surinamers vanwege de naderende onafhankelijkheid min of meer gevlucht is en soms nog met trauma’s over Suriname zit. Onder hen zijn er categorieën die zich mede daardoor hebben afgekeerd van Suriname. Zij zijn als het ware alleen in naam een diaspora. De politieke instabiliteit, economische grilligheid en feilen van het politiek-bestuurlijk bestel bevestigt voor hen, en ook andere categorieën diaspora-Surinamers, zoals teruggekeerde remigranten, de juistheid van de beslissing om Suriname te verlaten. Daar staan weer categorieën tegenover bij wie juist de prettige herinneringen aan Suriname de boventoon voeren en die maar al te graag de vroegere sfeer opzoeken, de herinneringen opnieuw willen beleven, of er de oude dag willen doorbrengen. Anderen zouden er willen wonen en werken of gewoon iets terug doen (‘giving back’) om bij te dragen aan een opgaande trend voor Suriname.
Bijzondere migratiekarakteristiek
Een bijzondere migratiekarakteristiek om mee rekening te houden is dat het bij Surinamers in zeer grote mate gaat om gezins- en familiemigratie. De focus werd betrekkelijk snel gelegd op het opbouwen van een nieuw bestaan in Nederland. Er is sprake van relatief weinig achtergebleven leden van het kerngezin die ‘geholpen’ zouden moeten worden. Dit is anders dan bijvoorbeeld landen waarvan kostwinners of maar een klein deel van de familie is vertrokken die vervolgens veel geld en goederen zenden naar het herkomstland. Volgens een Barometer uit 2014 ontving maar 11,9% van de Surinaamse bevolking hulp uit het buitenland, waarmee op de lijst van landen die meededen een 8ste plaats werd ingenomen. Het illustreert dat door de migratieachtergrond in relatieve zin niet veel geld en goederen vanuit de diaspora terugvloeien naar Suriname. In 2014 werden particuliere geld- en hulpovermakingen geschat op circa USD 155 miljoen, zo’n 3.5% van het toenmalig nationaal inkomen. Anno 2022 wordt uitgegaan van een totaal bedrag van 300 miljoen Euro, inclusief het deel dat via het informele circuit loopt. Een respectabel bedrag, maar om verschil te maken zou het om een grotere impulswaarde moeten gaan.
Om een ontwikkelingsbron voor Suriname te zijn, moeten dus bredere lagen uit de diaspora een gerichtheid op Suriname koesteren met de wens om er uiteenlopende activiteiten te ontplooien. Hoe groot is dat potentieel? Wordt gekeken naar de maatschappelijke inworteling over een verblijfsduur van 50 jaar van grote groepen Surinamers die zich overzee vestigden, dan is bij veel van hen de band met Suriname er één op afstand geworden. Zij hebben zich verbonden in nieuwe relaties en verbanden, met de aanwezige familie, aangetrouwden, nieuwgeborenen, vrienden, buurtgenoten, beroepscollega’s. Velen hebben zich ingevlochten in de nieuwe samenleving en nieuwe opvattingen geïnternaliseerd. Diepe wortels hebben zich intussen vastgezet op Nederlandse bodem. De vermenging, met name met de autochtone Nederlandse bevolking, is onder Surinamers sterk en groeiende.
De grote meerderheid heeft een plek gevonden in de nieuwe samenleving, ook omdat er meer ontvankelijkheid komt voor het historisch erfgoed. Er is door hen een landelijk dekkende infrastructuur van religieuze voorzieningen opgebouwd. Ook ruimtelijke incorporatie van historisch erfgoed begint wortel te schieten door vernoeming van straten en pleinen naar Surinaamse historische figuren, straks met representatie van herinneringsartefacten (musea). In de ruim 50 jaar aanwezigheid van de Surinaamse diaspora in Nederland heeft een niet onaanzienlijk deel een goede maatschappelijke klim gemaakt met opbouw van hulpbronnen als kennis, kunde, ervaring, niveau van inkomen en vermogen. Naast werkenden in bijna het gehele beroepenspectrum, zijn er vrije beroepsbeoefenaren en geslaagde ondernemers. Onder de ondernemers zijn er echter nog weinig echt grote. Grote kapitalen zijn nog niet opgebouwd. Een deel van de Surinamers is, ook vanuit lagere sociale strata, opgeschoven naar de (lagere en ook hogere) middenklasse. Voor velen is Suriname niet meer dan een vakantieland geworden. Ook al voelen ze zich verbonden met het land van herkomst, terugkeer is geen reëel perspectief.
Gerichtheid op Suriname
Het zijn meer specifieke categorieën die motieven hebben voor een actieve dan wel een meer passieve gerichtheid op Suriname met de wens om er activiteiten te ontplooien. In de eerste plaats degenen met primaire banden in de gezinssfeer of met eerste en tweedegraads familie met een hulprelatie. Zij zijn verantwoordelijk voor het gros van de geldovermakingen en hulpzendingen. Dan zijn er de diasporamensen die in verenigingsverband zijn betrokken bij sociale, maatschappelijke of medische hulpverlening. Er zijn ook kleinere categorieën van commerciële dienstverleners en ondernemers. Een groep van enige omvang zijn de pendelpensionado’s die onroerend goed hebben gekocht dan wel huren om er tijdelijk te verblijven. Verder vaste en periodieke bezoekerscategorieën: familie- of vriendenbezoekers, rituele retraitées, tourneegangers, hulpverleners/ondersteuners en een brede schakering Surinaamse toeristen.
Uit peilingen, secundaire en informele bronnen blijkt een groep van behoorlijke omvang onder voorwaarden op één of andere wijze betrokken te raken in of met Suriname. Om te bezoeken, er te werken, ondernemen, ondersteuning te bieden, grond en ander onroerend goed te kopen, of de oude dag door te brengen, en zo meer. Zo zou volgens het rapport ‘Presidentieel advies diaspora’ (Kabinet President, 2021) zo’n 30.000 ouderen in Nederland bereid zijn om ‘financieel naar Suriname te verhuizen’. Deze tweede categorie met sluimerende of passieve motieven heeft een gelaagde samenstelling, er zitten ook goed opgeleiden en bemiddelden tussen, maar de wens is voorwaardelijk, facultatief, namelijk mits de condities in Suriname (aanzienlijk) verbeteren.
De Surinaamse context
Er is sprake van een groot welvaartsverschil met Nederland. Dat betekent dat inkomens, voorzieningen, kansen en mogelijkheden karig of ondermaats zijn ten opzichte van het rijke Nederland. Dat verschil alleen al oefent weinig trekkracht uit op de brede lagen van de diaspora-Surinamers om terug te keren. Aan de andere kant zijn er vele niet-materiële positieve kanten: de geuren, smaken en sfeer van vroeger, het gemoedelijke levensritme, de overzichtelijkheid, het knusse, de menselijke maat, de weldadige natuur, rust en ruimte. Die positieve kanten kunnen bij sommige categorieën, zoals ouderen, de boventoon gaan voeren.
Een factor van bijzonder belang in de Surinaamse context is het politiek-bestuurlijk bestel. De algemene consensus, ook onder de Surinamers in Suriname, is dat de status quo daarvan veel ongemak, maatschappelijk bederf en hindernissen voor Suriname’s ontwikkeling met zich brengt. Het vertrouwen in de politiek, politici en instituties is laag. Suriname is, zoals dat heet, een ‘low trust society’. Doorgaans wordt het huidige Surinaamse bestel gekarakteriseerd als een systeem van slecht bestuur en slecht beleid. Vele diaspora-Surinamers zien daarin mede een reden voor hun vertrek en de keuze voor blijvende vestiging in de nieuwe samenleving. Daarbij komt dat in het algemeen de belevingswerelden van Surinamers in Suriname en Surinamers in de diaspora zijn komen te verschillen. De laatsten hebben door het lange verblijf en socialisatie in de Nederlandse samenleving andere opvattingen geïnternaliseerd over hiërarchische verhoudingen, sociale rechtvaardigheid, werkethiek, werktempo, en doelmatigheid. De doorsnee diaspora-Surinamer verwondert zich al snel over de gang van zaken in Suriname, ook als zij in het verleden moeiteloos in die context hebben gefunctioneerd. Hun nieuwe bril leidt bij de Surinamers in Suriname weleens tot wrevel en irritatie en verwijten van aanstellerij en opklopperij.
Een basispotentieel en een reservepotentieel
Het diasporaprofiel en de Surinaamse context in aanmerking nemend valt er qua diasporapotentieel – de mate van gerichtheid om vanuit de diaspora zogeheten overdrachtsbetrekkingen met Suriname aan te gaan – onderscheid te maken tussen een basispotentieel en een reservepotentieel. Bij overdrachtsbetrekkingen gaat het om betrekkingen vanuit de diaspora met Suriname die ten goede komen aan Suriname. Dan kan het, zoals eerder aangegeven, gaan om een breed palet. Het basispotentieel wordt gedreven door actieve – soms dringende – motieven. In deze categorie vallen de onderhoudsplicht, hulp aan familie, naasten, sociale, maatschappelijke en medische hulp vanuit georganiseerd diasporaverband, familie- en vriendenbezoek, rituele retraites, pensionadoverblijf/ pendelpensionado’s, en vakantiegangers. De jaarlijkse impulswaarde wordt geschat op zo’n 300 miljoen Euro.
Het reservepotentieel vertegenwoordigt dan de categorie personen met sluimerende en meer passieve motieven die ook een gerichtheid op Suriname hebben en graag iets met en voor Suriname zouden willen doen maar, zoals hierboven al aangegeven, daarin voorwaardelijk en facultatief zijn. In deze categorie zitten ook goed opgeleiden en beter bemiddelden. Zij willen graag maar worden weerhouden door de ongunstige condities in Suriname, kortom wat wordt getypeerd als het systeem van slecht bestuur en slecht beleid. Gezien de schaal van de Surinaamse samenleving kan dit reservepotentieel bij verzilvering toch een ontwikkelingsbron van belang zijn. De impulswaarde kan een veelvoud van het basispotentieel zijn. Daarvoor is wel transformatie naar duurzaam goed bestuur en goed beleid en (mede daardoor) economische opleving gewenst. Van deze zich wijzigende conditie zal een sterke appélkracht op het reservepotentieel uitgaan. Naarmate het gedroomde betere Suriname dichterbij komt, zullen personen met sluimerende, passieve motieven zich getriggerd en geactiveerd voelen. De mooie kanten van Suriname komen dan meer op de voorgrond. Dat zal leiden tot veel meer verkeer naar en activiteiten gericht op Suriname. Zoals de uitbouw van vakantiebezoek/toerisme, familie, vrienden en institutionele bezoeken; alsook meer ondernemerschap en loonbetrekkingen vanwege de nieuwe kansen en mogelijkheden, meer pensionado’s/ouderen die zich (nu wel) willen vestigen of pendelen, aankopen van grond en onroerend goed, kapitaalparticipaties in Surinaamse bedrijven of publieke sector en zo meer.

Minister Albert Ramdin
Diaspora als ontwikkelingsbron: organisch of organisatie?
Als de overdrachtsbetrekkingen door de zich wijzigende condities in Suriname op grote (re) schaal en over een breed palet tot stand komen, betekent het dat vele diaspora-Surinamers van alles en nog wat doen in en met Suriname. Mede door de multiplier en spin-offs krijgen de diasporabetrekkingen een betekenis van belang voor welvaart en welzijn in Suriname. De rijdende trein kan zo aanzienlijke vaart krijgen door een flinke diasporaduw. Suriname zal zich wel eerst zelf moeten helpen met de transformatie naar duurzaam goed bestuur en goed beleid. De toenemende groei van de ontwikkelbijdrage vanuit de diaspora kan vervolgens vanzelf tot stand komen, inspelend op de verbeterende condities, kansen en mogelijkheden. Dat zou dan een organisch proces zijn. Het komt vanzelf tot stand naarmate de voorwaarden in de goede richting wijzen.
Daar staat tegenover het organisatietraject: het doelbewust organiseren en op sleeptouw nemen van de diaspora voor Suriname’s ontwikkeling. In dit organisatietraject worden er instituten en voorzieningen opgezet om het potentieel te oogsten. Uiteindelijk is er een diaspora-infrastructuur, met mobilisatie, activering, facilitering, matching, productontwikkeling en projectontwikkeling. Het is wel de vraag of zo’n aanpak goed past bij het geschetste diasporaprofiel en de heersende Surinaamse context. Het model van de huidige regering heeft veel weg van een dergelijke aanpak en is naar de mening van velen voorlopig op een mislukking uitgedraaid. Ook dit model kan er niet om heen dat Suriname eerst haar zaken op orde moet hebben. Een Surinamer zei in de media naar aanleiding van de teleurstelling over het uitblijven van de diasporatoeloop: “Ze zullen pas komen als het hier goed gaat, maar nu we ze juist nodig hebben laten ze het afweten”. Zo zwart-wit is het niet. Naarmate Suriname haar zaken goed op orde brengt, zal het vertrouwen groeien en meer en meer de diaspora-Surinamers aanspreken.
Foto’s: Ranjan Akloe
- Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS
President Santokhi en het boemerangeffect – Hans Ramsoedh

Burgers staan op waar politici falen. De huidige protestdemonstraties in Suriname tegen het beleid van de regering-Santokhi getuigen daarvan. Tijdens de verkiezingen in mei 2020 beloofde Santoki en zijn partij, de Vooruitstrevende Hervormingspartij (VHP) na tien jaar wanbeleid van de regering-Bouterse een eind te maken aan financieel-economische chaos, corruptie en nepotisme. Politici die zich schuldig hadden gemaakt aan corruptie zouden worden vervolgd en het gestolen geld zou worden teruggehaald. Wo set’en [wij gaan orde op zaken stellen] was de leuze van Santokhi en zijn partij. Het was stoere en klare taal van Santokhi als oud-politiecommissaris en oud-minister van Justitie en Politie die kiezers aansprak. Hij kreeg dan ook het vertrouwen van de kiezer. Wij zijn inmiddels twee jaar verder en de president heeft zijn beloftes niet waar gemaakt: Veel geblaat en weinig wol, niet doen wat je zegt en niet zeggen wat je doet. Een groot deel van de bevolking heeft het gevoel met een pur bruku, wer bruku-scenario [van de wal in de sloot] oftewel A srefi kaka naga tra frey frey [dezelfde shit maar nu van andere strontvliegen] te maken hebben.
Boemerangeffect
We kunnen de huidige protestdemonstraties (Organic Movement) in Suriname dan ook beschouwen als een boemerang recht in het gezicht van president Santokhi. De boemerang is vooral bekend van de Aboriginals in Australië. Het is een gebogen werpstok die door zijn speciale vorm de eigenschap heeft bij de werper terug te komen. Door de Aboriginals werd de boemerang in het verre verleden gebruikt als een oorlogswapen en later als graaf- of jachtwerktuig. Inmiddels wordt de boemerang door niet-Aboriginals gebruikt om mee te spelen. In ons taalgebruik heeft de boemerang al enige tijd een plaats verworven en het begrip ‘boemerangeffect’ is inmiddels gemeengoed. Een boemerangeffect kan worden vergeleken met het gezegde ‘wat je zaait zul je oogsten’

Demonstranten voor het Kabinet van de president, 19 juli 2022 Foto: Suriname Herald
De feiten zijn bekend, maar het is wellicht goed om, zonder uitputtend te zijn, een aantal van deze zaken hier nogmaals kort te benoemen: nepotisme viert hoogtij, vriendjespolitiek bij de toekenning van domeingronden, stilzwijgend toezien dat Ronnie Brunswijk een minister (Diana Pokie) de laan uitstuurt die weigert mee te werken aan corruptieve praktijken op het Ministerie van Grondbeleid en Bosbeheer en tolereren dat de opvolgster van Pokie (Dinotha Vorswijk) feitelijk opereert als de assistente van Ronnie Brunswijk bij de toekenning van domeingronden aan zijn familie en politieke vrienden. Daarnaast zijn er nog allerlei dubieuze deals die weliswaar zijn afgeblazen maar waarover de president in gebreke is gebleven de samenleving te informeren,waaronder de oprichting van de naamloze vennootschap New Surfin om kapitaal aan te trekken en die bemenst zou worden door partijgenoten van Santokhi; de overeenkomst met een schimmige Deense onderneming (HPSG) over de bouw van een waterstoffabriek en de intentieverklaring over het aangaan van een lening van US$ zeven miljard bij een dubieuze Italiaanse onderneming.
Daarnaast heeft Santokhi te maken met vicepresident Ronnie Brunswijk als een ongeleid projectiel die zich weinig gelegen laat liggen aan wat de president vindt. Feitelijk heeft Suriname sinds 2020 twee kapiteins aan het roer: de ABOP-ministers die verantwoording schuldig zijn aan en geleid worden door vicepresident Ronnie Brunswijk en de VHP-ministers geleid door president Santokhi. Vanaf dag één is Santokhi, zoals de woordkunstenaar Paul Middellijn het stelt, in een aboma-brasa [omhelzing door een boa] van Brunswijk verstrikt geraakt waarbij hij er maar niet in slaagt zich hieraan te ontworstelen.
Op één terrein heeft de regering-Santokhi succes geboekt: de vervolging en veroordeling van de president van de Centrale Bank van Suriname en twee medewerkers, de directeur van de Surinaamse Postspaarbank en van oud-minister van Financiën (Hoefdraad) die verantwoordelijk worden gesteld voor de verdwijning van enkele honderden miljoenen tijdens de regering-Bouterse. Van het terughalen van de verdwenen miljoenen is echter geen sprake.
Punt is ook dat de president een kijk heeft op de sociaaleconomische situatie die contrasteert met de realiteit voor de bevolking. Daar waar hij spreekt over financieel-economische stabiliteit, verkeert het land nog steeds in een diepe crisis met een inflatie van boven de zestig procent. Er stierven de afgelopen week enkele baby’s in het ziekhuis vanwege het gebrek aan neonatale zorg. Snelgroeiende onvrede onder diverse lagen van de samenleving is dan ook het gevolg. Het is dan ook niet verrassend dat langzamerhand het imago van Santokhi als crime fighter en redder van het Surinaamse volk in duigen ligt. ‘Chan is zwak, Chan is bang, jokkebrok Chan, Chan ga naar huis, je hebt jouw kansen verspeeld’ zijn veelgehoorde uitspraken op sociale media over president Santokhi.
Uitslaande veenbrand
Langzamerhand ontstond als gevolg van het beleid van de regering-Santokhi en het gebrek aan daadkracht een smeulende veenbrand in de bodem van de Surinaamse samenleving die afgelopen week uitsloeg en bovengronds kwam. Directe aanleiding vormde het fraudeschandaal op het ministerie van Financiën waarbij de staat voor meer dan SRD zevenenveertig miljoen (circa € 1.8 miljoen) lichter kon worden gemaakt.
Onder aanvoering van jonge activisten gingen duizenden de straat op met een eisenpakket waaronder het terugdraaien van de benoemingen van vrienden en familie (zo ook de benoeming van de presidentsvrouw in verschillende functies en van Leo Brunswijk, broer van Ronnie Brunswijk), de verlaging van de brandstof- en energieprijs, adequate medische zorg en bescherming van de consument tegen woekerprijzen. De protestacties in Suriname zijn duidelijk geïnspireerd door die elders in de wereld zoals recentelijk in Sri Lanka. Afgelopen week zagen we de bestorming door duizenden betogers van de ambtswoning van de Sri Lankaanse president die vervolgens het land uitvluchtte. De leiders van de protestdemonstraties in Suriname hebben ook gekozen voor de strategie van bivakkeren op het Onafhankelijkheidsplein, zoals elders in de wereld, totdat hun eisen zijn ingewilligd.

Protestdemonstratie in Paramaribo op 19 juli 2022. Foto: Suriname Herald
Verklaarde president Santokhi aanvankelijk dat hij niet peinsde over een eventueel aftreden en dat de NDP van Bouterse achter de acties zou zitten, in een televisieverklaring kwam hij op zijn schreden terug en zei de boodschap van de betogers begrepen te hebben. Hij verklaarde bereid te zijn met een afvaardiging van de actievoerders in dialoog te gaan. Het dagblad De Ware Tijd schreef dat het statement van Santokhi ‘de toon had van een president die neerdaalde naar het niveau van zijn volk en bijna als een smekende vader schuld heeft bekend en verbetering heeft beloofd’ (20 juli 2022).
Feitelijk staat de president met de rug tegen de muur. De leiders van de protestdemonstraties hebben aangegeven met de president in dialoog te gaan pas nadat uitvoering is gegeven aan minimaal drie van de zeven gestelde eisen: het terugdraaien van alle onrechtmatige recente gronduitgifte, het terugdraaien van alle benoemingen van vrienden en familie te beginnen met de benoemingen van de presidentsvrouw en Leo Brunswijk, en het transparant oplossen van het corruptieschandaal op het ministerie van Financiën.
Met zijn oproep tot dialoog is de president bezig met damage control en de uitslaande veenbrand onder controle te krijgen. Duidelijk moge zijn dat succes afhankelijk zal zijn van de mate waarin de president erin slaagt dat te doen wat hij tijdens de verkiezingen in mei 2020 heeft beloofd: Wo set’en.
Ronnie Brunswijk trachtte zijn politieke huid te redden door aan de actievoerders te beloven dat hij binnen vierentwintig uur de benoemingen van zijn broer zal intrekken. Het is afwachten in hoeverre Brunswijk de daad bij het woord zal voegen want op eerdere kritieken op zijn benoeming van familie verklaarde hij ‘mi famiri mu njan tu’ [mijn familie mag ook wel mee eten]. Waar de president aanvankelijk weinig daadkracht toonde bij het schandaal rond toekenning van domeingronden aan politici en hun familie en vrienden verklaarde hij als reactie op de eis van de actievoerders dat van alle personen die in strijd met de procedures domeingrond hebben gekregen (Sabakuproject) de toekenningen worden ingetrokken. Het is een eerste handreiking, maar er zal nog veel meer water door de Surinamerivier moeten vloeien om de geest weer in de fles te krijgen.
Krokodillentranen van de NDP
Het is illustratief voor het gebrek aan transparantie bij deze regering dat het fraudeschandaal door de oppositie naar buiten werd gebracht. Uit het voorlopig onderzoek komt naar voren dat de hoofddader een ambtenaar op het ministerie van Financiën is die samen met enkele medestanders verantwoordelijk is voor het fraudeschandaal en dat van politieke betrokkenheid daarbij geen sprake is. Het zijn personen die weet hebben van het falende controlesysteem bij Financiën en vervolgens hun slag hebben geslagen. Het betekent dat er op het ministerie controlemechanismen (checks and balances) ontbreken waarvoor de minister politiek verantwoordelijk is.
In De Nationale Assemblée (DNA) is het Melvin Bouva van de NDP geweest die deze kwestie aan de orde heeft gesteld. Het is een goede zaak dat DNA-leden dit soort zaken aan het licht brengen. We ontkomen echter niet aan de indruk dat Bouva politieke munt uit deze kwestie probeert te slaan. Door het fraudeschandaal namelijk te politiseren en te doen voorkomen alsof aan de regering gelieerde personen zich schuldig hebben gemaakt aan de miljoenenfraude waarbij hij zelfs het bedrag van SRD vijfhonderd tot SRD negenhonderd miljoen (!) in plaats van 47 miljoen noemde, tracht hij de aandacht af te leiden van de honderden miljoenen USD die door de regering-Bouterse zijn leeggeroofd bij de Centrale Bank. Bouva is nota bene een van de personen die genoemd worden bij de grootschalige corruptie bij de Naschoolse Opvang (begeleiding van kinderen na schooltijd en verstrekking van voeding aan hen) tijdens de regering-Bouterse, een project dat de lading kreeg van ‘het odium van een corrupte operatie’. Het was een njan patu [zelfverrijking] voor een aantal betrokken personen onder wie Bouva. Vriend en vijand zijn het erover eens dat de corruptie tijdens de regering Bouterse nog nooit zo omvangrijk was, zelfs niet in de jaren tachtig tijdens de militaire dictatuur.
Het corruptieschandaal bij Financiën is dan ook een ‘geschenk uit de hemel’ voor de NDP om daarmee de eigen corruptieve praktijken te verdoezelen. Met andere woorden, als de NDP roept dat zij ‘ernstig bezorgd’ is over de ontstane situatie in het land, het volk verpaupert en dat de corruptie tot extreme hoogte is gestegen dan zijn dat krokodillentranen en onderdeel van haar destabilisatiepolitiek.
Deze partij heeft bij haar vertrek na de verkiezingsnederlaag in mei 2020 de tactiek van de verschroeide aarde toegepast. Terwijl er in juli 2020 nauwelijks geld was om salarissen van ambtenaren uit te betalen, waren in de maanden voorafgaand aan de verkiezingen circa zesduizend ambtenaren in dienst genomen en was een verhoging van vijftig procent toegekend aan alle ambtenaren. Op de valreep verhoogde de regering-Bouterse salarissen van ministers, directeuren en onderdirecteuren van departementen, werden op de verschillende ministeries honderden personen benoemd als ‘beleidsmedewerker’ of ‘beleidsadviseur’ (zelfs schoonmakers en wachters). Of ze ooit invulling hebben gegeven aan hun beleidsadviseurschap mag ernstig worden betwijfeld. Al deze maatregelen van de vertrekkende regering-Bouterse waren bedoeld als destabiliserende acties om vervolgens te kunnen profiteren van onvrede in de samenleving zoals dat het geval was in de jaren tachtig en negentig toen de militairen (in 1987 en 1990) en de regering-Wijdenbosch (1996-2000) een failliet land achterlieten. De immorele en onethische inborst van de vertrekkende NDP-regering bleek ook toen een imposante hoeveelheid eigendommen van lanti [overheid] verdween. De president, vicepresident en bijkans alle ministers werden geconfronteerd met haast leeg gedragen kantoren. Zo was president Santokhi onaangenaam verrast toen hij op de eerste werkdag op zijn kabinet ontdekte dat er niet eens een computer en printer meer aanwezig waren voor brieven die de deur uit moesten.
Curieus is dat op vrijdag 22 juli j.l een groep Surinamers op de Dam in Amsterdam meende te moeten protesteren over de manier waarop Suriname wordt bestuurd. Je vraagt je af waar ze waren toen de regering-Bouterse tussen 2010 en 2020 Suriname in de afgrond stortte. Blijkbaar waren ze in een diepe winterslaap verzonken in switi bakra kondre [het heerlijke Nederland] vertrouwend op Bouterse als hun Messias.
Er hoeft niet getwijfeld te worden aan de legitieme intenties van de leiders van de protestdemonstraties in Suriname, want de huidige onrust is voor een belangrijk deel het gevolg van falend bestuur. Dat mag de regering-Santokhi zich aanrekenen. Gewaakt dient te worden voor het kapen van het protest voor eigen politiek gewin door Bouterse en zijn NDP.
Gelet op het track record van de Bouterse en zijn NDP is het te hopen dat de Surinaamse bevolking geen last heeft van een korte termijn geheugen, want hun regeerverleden wordt gekenmerkt door financieel-economisch wanbeleid, machtsmisbruik, corruptie, moreel verval en diefstal van het volk op ongekende schaal. Die stank hangt nog steeds om deze partij die gedomineerd wordt door ‘baas en bazen’ (Surinostra).
Drai anu, pari a boto
President Santokhi gaat ervan uit dat hij voor vijf jaar is gekozen no matter what. Zo werkt dat niet in de politiek. Wanneer politieke steun in het parlement wegvalt of sociale onrust escaleert zoals recent in Sri Lanka, dan is het exit president. Als de president ook nog tijdens een spoedpersconferentie op vrijdag 22 juli verklaart dat hij kijkt naar negentig procent van de zwijgende personen die nog steeds vertrouwen heeft in de regering en (vooralsnog) niet bereid is zijn wederhelft in de RVC van Staatsolie terug te draaien en af te rekenen met het benoemen van familie en vrienden op cruciale posten, dan betekent het dat hij in een eigen werkelijkheid leeft die ver staat van de huidige maatschappelijke realiteit in Suriname. Gebrek aan realiteit mag ook zijn partij worden verweten.

Een Protestbord in het Sarnami. Foto: Suriname Herald [Vert. VHP’ers, schamen jullie je niet dat door al dit gedoe jullie de eer van de oudste politieke partij in Suriname te grabbel hebben gegooid?]
De VHP beschouwt namelijk de acties als een oorlogsverklaring en ziet de timing ervan als onderdeel van de strategie van de NDP om het hachje te redden van Desi Bouterse wiens hoger beroep-zaak in het Decemberproces op 29 juli plaatsvindt. Met deze opstelling geeft de partij feitelijk blijk van geen boodschap te hebben aan de eisen van de leiders van de protestdemonstraties en stuurt zij niet aan op dialoog maar op confrontatie. Een dergelijke opstelling getuigt van arrogantie van de macht die haar duur kan komen te staan. De protestacties krijgen inmiddels een sneeuwbaleffect doordat vakbonden en oppositiepartijen en studentenorganisaties deze ondersteunen.
Een beleidsombuiging (goed en transparant bestuur, moreel leiderschap) door de regering-Santokhi is dringend gewenst, want zoals aan het begin gesteld: burgers staan op waar politici falen. Het betekent voor hem niets anders dan drai anu, pari a boto [het roer drastisch omgooien]. Eenmaal bovengronds is een uitslaande smeulende veenbrand niet meer te blussen. De president en zijn partij dienen zich hiervan terdege bewust te zijn.
- Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname
2023: bijzonder herdenkingsjaar – Kanta Adhin

Kanta Adhin
De maand juli staat weer volop in het teken van de afschaffing van de slavernij. Op 1 juli was het 159 jaar geleden dat de slavernij in Suriname en de Nederlandse Antillen door Nederland werd afgeschaft. En 5 juni was het 149 jaar geleden dat de eerste contractarbeiders uit toenmalig Brits-Indië voet aan wal zette in Paramaribo op basis van een verdrag tussen Nederland en Engeland. Op beide fronten vinden dit jaar diverse activiteiten plaats als opmaat naar 2023 waarin de 160ste respectievelijk 150ste viering en herdenking zullen plaatsvinden.
Het is een feit dat in Nederland veel meer aandacht uitgaat naar het slavernijverleden dan naar de periode van de Hindostaanse contractarbeid. En helemaal tegen het zere been van menig Hindostaanse organisatie is dat van Afro-Surinaamse zijde nu ook wordt gemikt op een 150ste gedenkjaar met exclusieve aandacht voor het slavernijverleden. De tien jaren waarin de vrijgekomen slaven – onder staatstoezicht met beduidend minder dwang en op een kortlopend contract – op de plantages moesten blijven werken, wordt sinds kort ook tot de slavernijperiode gerekend. In 2013 was dit geen issue, want toen is uitgebreid stilgestaan bij 150 jaar afschaffing. Als gevolg van de Black Lives Matter demonstraties een paar jaar geleden zag men echter een duidelijk perspectief om toe te werken naar nationale excuses voor het slavernijverleden en herstelbetalingen in 2023, waarvoor een 150ste gedenkjaar blijkbaar aansprekender klinkt dan een 160ste. Nu lijkt het om een competitie te gaan. Dat is jammer, het gaat in beide gevallen om een stuk Nederlands-Surinaamse koloniale geschiedenis.
Een competitieve benadering heeft naar mijn mening niet veel zin en zeker niet als het gaat om het aangedane leed. We hoeven niet te doen alsof de periode van de contractarbeid en het leven van de Hindostanen in Suriname daarna een en al een jubelverhaal is. De contractarbeiders werden ook uitgebuit, maar er is wel degelijk een groot verschil. Slavernij was een eeuwenlang systeem van ontmenselijking, de contractarbeid was dat niet. Ook internationaal is er veel aandacht voor het slavernijverleden en de hedendaagse doorwerking, met name zwart racisme. Sedert de Anti-Racisme Top van de Verenigde Naties in 2001 in Durban, Zuid-Afrika, zijn er internationale organen die zich speciaal bezighouden met personen van Afrikaanse afkomst (People of African Descent). De VN riep 2011 uit tot International Year for People of African Descent en in 2013 werd besloten om de periode 1 januari 2015 – 31 december 2024 uit te roepen tot de International Decade for People of African Descent: recognition, justice and development (erkenning, gerechtigheid en ontwikkeling).
De landen waar deze personen woonachtig zijn worden opgeroepen tot tal van maatregelen om de doelstellingen van erkenning, gerechtigheid en ontwikkeling voor personen van Afrikaanse komaf te realiseren, waaronder erkenning van het aangedane leed en passende genoegdoening. De in 2020 door de regering ingestelde Advies Dialooggroep Slavernijverleden heeft vorig jaar aanbevelingen in dit verband gedaan. Nu zijn er Afro-Surinamers die al allerlei eurotekens in hun ogen zien en op sociale media tekeer gaan tegen Surinaamse Hindostanen die het leed van de contractarbeiders durven te vergelijken met dat van de Afrikaanse slaven. Ze zien beelden van Hindostanen die azen op het baar geld dat zij in handen denken te zullen krijgen. Al met al een zielige bedoening.
Hindostanen hebben niet een dergelijk (internationaal) kader waarbinnen zij aandacht voor hun zaak kunnen afdwingen. We kennen wel de term Persons of Indian Origin (PIO) maar dat is in een heel ander verband. Het gaat hier om een door de regering van India geïntroduceerde categorie personen in de Indiase diaspora die voor een aantal privileges in aanmerking kunnen komen. De vraag is of PIO’s die nakomelingen zijn van contractarbeiders de behoefte hebben aan een enorme internationale lobby om hun slachtofferschap aan te kaarten en de nakomelingen van de voormalige kolonisatoren te confronteren met schande en schuld. Ik vermoed dat een dergelijk initiatief hier niet in erg vruchtbare aarde zal vallen, te meer daar Hindostanen zich graag profileren als een veerkrachtige groep die zich op eigen kracht heeft ontwikkeld, destijds in Suriname ook ondanks discriminatie door de gevestigde Creoolse bevolkingsgroep.
Om de nodige aandacht te genereren lijkt het mij niet nodig slachtofferschap uit te dragen, maar te wijzen op hét thema van de laatste tijd, diversiteit en inclusie. De neiging om het Nederlands-Surinaams koloniale verleden gelijk te stellen aan het slavernijverleden moet dan ook een halt worden toegeroepen. Daarmee wordt immers geen recht gedaan aan andere Surinaamse bevolkingsgroepen, terwijl het ook voor hun waardigheid van belang is hun geschiedenis een plaats te geven in het collectieve geheugen. Behalve een focus in 2023 op de Hindostaanse contractarbeid als gevolg van de afschaffing van de slavernij, moet ook worden bedacht dat het dan 170 jaar geleden is dat de eerste Chinese contractarbeiders in Suriname aankwamen ter voorbereiding op de afschaffing van de slavernij. Het gaat dan ook niet om competitie, maar om een integrale en inclusieve benadering van de Nederlands-Surinaamse koloniale geschiedenis waarbij 2023 bij uitstek het moment is daar een goede grondslag voor te leggen. Het heeft immers niet zoveel zin te reflecteren op de koloniale geschiedenis om die vervolgens weer vanuit een ander eenzijdig perspectief te bekijken.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN, NIEUWS