Ishata Rostamkhan, een gepassioneerde jonge vrouw: “Ik krijg erg veel energie van mijn vrijwilligerswerk.” – Hindorama.com
Ishata Rostamkhan is een in Nederland geboren Hindostaanse vrouw van de generatie Z (geboren tussen 1996 en 2012). Zij is recent 21 jaar geworden en zoals veel Hindostaanse jongeren studeert zij. Echter, niet primair om een titel te behalen – zoals je vaak hoort – als wel om zich nog beter te kunnen inzetten voor haar passie: het promoten van duurzaamheid. Inderdaad, nog beter, want Ishata is er al vanaf haar 15e jaar druk mee. “Het begon met kleine projecten als het schoonhouden van de omgeving. Vanaf mijn 18e jaar ben ik betrokken geraakt bij internationale inspanningen op het gebied van duurzaamheid.”
Zo is Ishata actief bij Conscious Planet, een door Sadhguru geleide wereldwijde beweging om het menselijk bewustzijn te verhogen en verantwoordelijke actie te inspireren. Conscious Planet voert verschillende grootschalige projecten uit op het gebied van milieu, onderwijs en gezondheid op het platteland, en het nieuw leven inblazen van gemeenschappen. “Ik houd me als Youth Representative (jeugdvertegenwoordiger) bezig met het verhogen van bewustzijn op het gebied van bodemdegradatie. Dat doe ik in Nederland, de Caribische delen overzee en in Suriname. Zo heb ik op Curaçao vrijwilligerswerk gedaan op een aloë vera plantage. Curaçao staat bekend om aloë vera producten en de plant wordt er organisch gekweekt. Dat is belangrijk om degradatie van de bodem tegen te gaan.”
Ishata’s inspanningen zijn gekoppeld aan SDG 15 (leven op land), een van de doelen van de duurzaamheidsagenda van de Verenigde Naties. De in totaal 17 Duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals, SDG’s) zijn een dringende oproep tot gezamenlijke actie van alle landen – ontwikkelde en ontwikkelingslanden – om armoede en andere ellendige situaties tegen te gaan. Het gaat om een integrale aanpak met strategieën die gezondheid en onderwijs verbeteren, ongelijkheid verminderen en economische groei stimuleren. Tegelijkertijd moet klimaatverandering worden aangepakt en worden gewerkt aan het behoud van onze oceanen en bossen. SDG 15 richt zich op de verschillende bedreigingen waar onze planeet mee te maken krijgt, zoals ontbossing, verwoestijning, landdegradatie en het verlies aan biodiversiteit. Naast jeugdvertegenwoordiger van Conscious Planet is Ishata als SDG Voice betrokken bij SDG Nederland. “Het mooie van duurzaamheid is dat het verschillende kanten heeft. Het gaat niet alleen over klimaat of milieu, maar bijvoorbeeld ook over economische groei, gelijke kansen, kwaliteitsonderwijs. Deze aspecten zijn ook inbegrepen bij SDG 15. Leven op land betekent voor mij niet alleen het tegengaan van bodemdegradatie, maar ook geen honger, geen voedselverspilling en goede educatie.”
Binding met Suriname
Ishata’s vader en moeder zijn in Suriname geboren. Voelt zij zichzelf ook nog verbonden met Suriname? “Ik heb zeker een connectie met Suriname. Daarom wil ook iets bijdragen. Ik wil graag iets terugdoen voor het land waar mijn ouders en voorouders vandaan komen.” Als ze met haar ouders naar Suriname gaat, onderneemt ze diverse activiteiten. Hoe ziet zij de discussie over contractarbeid en het koloniaal verleden? “Ik vind het belangrijk om niets te verzwijgen en kennis over het verleden over te dragen aan volgende generaties. Sommige jongeren schamen zich voor hun verleden en zwijgen liever daarover. Als ze eenmaal een bepaalde positie hebben bereikt lijken ze erg tuk op succes, status en uiterlijk vertoon. Ik vind dat jammer. Wij hebben veel te danken aan onze voorouders en waar je vandaan komt, is belangrijk voor je identiteit. Verzwijgen van je afkomst is een soort verraad.” Ishata is dan ook trots dat haar moeder, Sjardha Ramsodit, een van de initiatiefnemers is van de stichting Eerherstel Mariënburg die zich inzet voor het vergroten van bewustwording van de geschiedenis van de contractarbeiders en, in het bijzonder, voor erkenning van de opstand op Mariënburg in 1902 waarbij 24 dodelijke slachtoffers vielen.
Ishata is nu twee keer in Suriname geweest, in 2022 en begin 2024. “De eerste keer heb ik ook de president ontmoet. Ik vond het bijzonder met hem te mogen spreken over duurzaamheid.” Ishata heeft toen ook het Kinderhuis Elim van de Heer (Houttuin) bezocht. “Daar verblijven weeskinderen en andere kinderen die verwaarloosd zijn of een handicap hebben. Om de boodschap van Conscious Planet te verspreiden moet je iedereen betrekken. Daarom wilde ik ook graag naar het Kinderhuis.” Toen zij afgelopen februari weer in Suriname was, heeft zij op de Shri Vishnu School en een openbare school op Uitvlugt een presentatie en workshop gegeven. “Mijn moeder heeft vroeger op de Shri Vishnu School gezeten en ze wilde graag dat ik daar wat zou doen. Ik was erg blij met de interesse die er was. Het was een hele interactieve bijeenkomst. Op de andere school merkte ik dat ik veel meer op mijn persoon dan op mijn boodschap werd beoordeeld. Ik merkte een soort vijandigheid. Niet van de leerkrachten, maar van de leerlingen. Ook onderling gingen de leerlingen respectloos met elkaar om. Ik vond het geen prettige ervaring.” Ishata hield ook nog presentaties op de Nederlandse en de Indiase ambassade in Paramaribo. “Ik ben daar goed ontvangen en kreeg positieve reacties. Maar zelf vind ik presentaties op scholen leuker, omdat je daar een grotere impact op jongeren kan maken.”
Buiten de gebaande paden
Ishata studeert Entrepreneurship & Innovation (Ondernemerschap & Innovatie) in Amsterdam. Ze gaat haar laatste jaar tegemoet. Het is de praktische insteek van de opleiding die haar erg aanspreekt. “Ik wil later een eigen onderneming starten die zich richt op duurzaamheid en sociale impact. Je hoeft als ondernemer niet per se alleen gericht te zijn op economische impact. Ik streef een combinatie van economische en sociale impact na.” Met al haar vrijwilligerswerk naast haar studie heeft Ishata niet veel tijd over voor andere dingen. Wordt het soms niet te veel? “Er zijn zeker momenten waarop ik denk hoe ik alles kan combineren. Ik offer eigenlijk het sociale studentenleven op om het vrijwilligerswerk te doen. Ik ga, bijvoorbeeld, niet stappen met vrienden. Mijn sociale uitjes zijn events van hindoejongeren, zoals bijeenkomsten van de studentenvereniging HSFN en van de community Mijn Hindoeïsme. Daar ga ik om de zoveel tijd naar toe. Ik vind het echt niet erg om niet naar feesten ofzo te gaan. Ik krijg erg veel energie van het vrijwilligerswerk. Mijn ouders ondersteunen mij in het werk dat ik doe en zolang ik het kan combineren met mijn studie, vinden zij het OK.”
In het dagelijks leven merkt Ishata wel dat zij een heel ander perspectief heeft op het leven dan andere mensen. “Veel mensen zijn gestrest, druk druk druk. Ik sta er heel neutraal en in die neutraliteit vind ik mijn rust. Veel mensen zijn erg gecharmeerd of worden geraakt door wat anderen doen. ‘Kijk wat hij of zij doet.’ Ze raken daardoor een beetje verdwaald. Ik geloof echt in mijn innerlijke kompas. Dat wat ik doe, hoeft niet per se te zijn wat iemand anders doet. Voor mij is belangrijk om mijn eigen intuïtie te volgen en me niet gek te laten maken door de externe omgeving.” Vanaf haar 13e jaar is Ishata met spiritualiteit bezig. Ze doet aan yoga pránáyáma meditatie. Door de juiste ademhalingstechnieken toe te passen, kun je je levensenergie (prána) in balans brengen. Dit heeft een kalmerend effect op het zenuwstelsel waardoor stress wordt verminderd en emotioneel evenwicht bevorderd. Dat is ook wel te merken. Ze praat heel beheerst en doordacht.
Waardering voor vrijwilligerswerk
Binnen de Hindostaanse gemeenschap merkt Ishata niet echt waardering voor haar vrijwilligerswerk, zoals blijkt uit opmerkingen als ’Kan je niet gewoon iets anders doen?’ ‘Geniet je wel van je leven? Waarom ga je niet uit, naar feestjes?’ Ze maakt zich daar niet druk om. “Dit is mijn manier van genieten. Soms accepteren mensen gewoon niet als je buiten het verwachte patroon valt. Vooral als vrouw heb je daar meer last van dan als man. Mensen bemoeien zich te veel met wat anderen doen. Ik denk dat dat een belangrijke reden is waarom Hindostaanse jongeren zich niet anders opstellen en dingen doen die buiten het gemiddelde veld vallen.”
Waardering krijgt ze wel van de gemeente Haarlemmermeer, waar zij woont. In april van dit jaar mocht zij een prijs in ontvangst nemen: de Dik Trom Award, een unieke gemeentelijke onderscheiding voor jongeren tot 24 jaar uit Haarlemmermeer die zich op een bijzondere manier inzetten voor anderen, voor de buurt of voor een goed doel. Burgemeester Marianne Schuurman noemde de toen nog 20-jarige Ishata “een inspirerende jonge vrouw die met haar vastberadenheid en passie de wereld een beetje mooier maakt.” En voorts: “Je bent een voorbeeld voor de jeugd van morgen. Jouw werk is niet alleen een stimulans voor anderen, maar het laat ook zien wat de kracht van één individu allemaal teweeg kan brengen.”
Gerichtheid op persoonlijke ontwikkeling
De bijeenkomsten die Ishata bezoekt houden vaak verband met religie. Ze ziet dat Hindostaanse studenten wel belangstelling hebben voor het hindoeïsme en verklaart dit als volgt: “Veel jongeren zijn gefocust op hun eigen persoonlijke ontwikkeling en religie is belangrijk voor je persoonlijke ontwikkeling en je identiteit. Op zulke bijeenkomsten zijn er geen discussies over maatschappelijke vraagstukken. Daar heb je weer een ander forum voor nodig. Ik vind het belangrijk om je mening te uiten. Dat hoeft niet op een beledigende wijze. We moeten respectvol met elkaar omgaan.” Ishata denkt dat het veel met de opvoeding te maken heeft dat jongeren zich niet actief roeren in maatschappelijke discussies. “Onze ouders leren ons om te luisteren en in te stemmen, heel belangrijk. Maar dat heeft ook een averechts effect. Je hebt de buitenwereld en thuis. In de buitenwereld hoef je je niet per se te gedragen zoals thuis en hoef je niet overal ja op te zeggen. Je moet ook nee kunnen zeggen. Behalve dat de opvoeding bescheidenheid in de hand werkt, speelt de angst om anders te zijn dan de gemeenschap mee. Hindostanen zijn zo gericht op een bepaald patroon: studeren, werken, trouwen, dit en dat en ik mag niet buiten dat veld komen. Ik merk heel vaak dat er zoveel intelligente Hindostanen zijn, maar dat ze niet naar buiten komen met hun intelligentie. We hebben zoveel te bieden, maar we moeten ook durven te praten. Dan worden we vanzelf beter gerepresenteerd in de media en op andere vlakken van de samenleving. Als ik zelf kinderen heb later, zou het mooi zijn als ik hun voorbeeldfiguren kan laten zien in de Hindostaanse gemeenschap. Dat we elkaar kunnen vinden in een persoon en zeggen ‘Kijk dit is ook mogelijk voor ons.’”
Geen doelloos gepraat
Doet ze wel af en toe iets gezelligs? “Ik ga niet zomaar ergens gezellig naar toe. Ik ben geen persoon die ergens kan zitten en niets doen. Dan denk ik al gauw: ‘In deze tijd had ik dit of dat kunnen doen.’ Mijn ontspanning is niet om omringd te zijn met mensen en praten als er geen doel achter is. Dan zit ik liever gewoon in mijn kamer, mediteer ik of ga ik lekker buiten de natuur in. Ik vind het wel inspirerend te luisteren naar mensen die iets te vertellen hebben, wat ze hebben meegemaakt. Bijeenkomsten van de hindoestudentenvereniging zijn ook leuke en informatieve events met verschillende doelen: educatie, netwerken, kennis delen.” Ishata gelooft niet zo in tijdelijke, voorbijgaande vriendschappen: “Vrienden zijn vrienden en ze zijn er niet voor altijd. Ik geloof er meer in dat jezelf sterk moet zijn en dat je een goede band met je familie moet hebben. Ik heb nauwelijks vrienden, maar mijn netwerk is best wel breed. Ik heb veel connecties opgebouwd.” Is het niet berekenend dat contact met anderen altijd een doel moet hebben? “Ik neem niet alleen, ik geef ook graag iets terug. Dat zal ik ook doen als ik mijn eigen onderneming heb. Elkaar helpen, daar geloof ik wel in. Niet per se dat mensen in je privéleven zitten, maar zakelijk geven en nemen.”
Bollywood en gepraat over celebreties, daar heeft Ishata niets mee. Als het over historie, hindoeïsme en cultuur gaat, heeft ze wel interesse. “Heel leuk vond ik de tv-serie Ramayan van 2008. Die is een van mijn inspiraties voor het werk dat ik doe. Mijn moeder liet mij en mijn broer ernaar kijken toen ik 5 jaar was. Dat is iets heel dieps voor mij, voor mijn normen en waarden.” Heeft ze misschien politieke ambities? “Ik was toevallig laatst naar een raadsvergadering in de gemeente. Ik vond het erg interessant. Later zou ik misschien wel de politiek in willen gaan, maar nu nog niet.”
Voor meer informatie:
instagram: @isha.on.journey en website: www.ishaonjourney.com
Zie ook https://consciousplanet.org/en en https://www.sdgnederland.nl/
Foto’s Ishata Rostamkhan
- Published in BIBLIOTHEEK, INTERVIEW, NIEUWS
Tweede herdenking in Den Haag van de opstand op plantage Mariënburg – Hindorama.com
Op dinsdag 30 juli 2024 werden in Den Haag door ruim 250 aanwezigen de dodelijke slachtoffers van de opstand op suikerplantage Mariënburg 122 jaar geleden plechtig herdacht. Dit was de tweede herdenking in Nederland georganiseerd door de stichting Eerherstel Mariënburg.
Op woensdag 30 juli 1902 werd door Nederlandse militairen een bloedbad aangericht onder Hindostaanse contractarbeiders die werkzaam waren op Mariënburg. Ruim 200 contractarbeiders wilden hun gearresteerde broeders bevrijden. Deze waren in de ochtend opgepakt en opgesloten in het fabriekscomplex omdat zij ervan werden verdacht de dag ervoor de Schotse plantagedirecteur James Mavor te hebben doodgekapt met houwers. Ongenoegen over machtsmisbruik en onderdrukking door de leidinggevenden, korting op lonen en seksuele intimidatie van vrouwelijke contractarbeiders had tot deze agressieve daad geleid. Bij de opstand waren zowel Hindostaanse als Javaanse contractarbeiders betrokken, maar laatsten trokken zich terug nadat er waarschuwingsschoten waren gelost. Toen er gericht werd geschoten, vielen er 24 doden van wie 16 ter plekke stierven. Hun lijken werden in een massagraf gestort en overgoten met ongebluste kalk zodat de beenderen snel zouden vergaan en er geen herinneringsplek zou ontstaan.
Het massagraf is tot heden niet teruggevonden. Tijdens de herdenkingsplechtigheid werden de namen van de 24 slachtoffers een voor een opgenoemd en werden bloemen gelegd bij het paneel waarop de namen stonden vermeld. De herdenking vond plaats in het gebouw van de VAHON Hindoe Basisschool in Den Haag en ging gepaard met een lezing en poëzievoordrachten. Vanuit Suriname was er een videoboodschap van president Santokhi en een live verbinding met Mariënburg, waar op dat moment een kleine herdenkingsceremonie werd gehouden. In Suriname organiseert men in principe geen jaarlijkse herdenking; in 2022 was er de 120ste herdenking en in 2027 zal een 125ste herdenkingsbijeenkomst plaatsvinden.
De Nederlandse stichting Eerherstel Mariënburg ijvert voor aandacht voor deze zwarte bladzijde in Nederlandse koloniale geschiedenis en streeft in nauwe samenwerking met Surinaamse partners ernaar de overgebleven gebouwen op de plantage te renoveren en een nuttige bestemming te geven. Zo zou de oude directeurswoning kunnen worden ingericht als museum voor contractarbeid in Suriname, contractarbeid van Chinezen, Hindostanen en Javanen, en ook van een kleine groep personen van Caribische eilanden, waaronder Barbados en Sint Lucia. Aangezien de stichting zich hiervoor inzet met vrijwilligers en zeer beperkte financiële middelen, is steun welkom. Zie voor meer informatie: Eerherstel Mariënburg
(eerherstel-marienburg.nl)
Foto’s: Ashwari Akloe en Radjin Thakoerdin
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, NIEUWS
‘Recht en waarheid maken vrij’. Eindelijk een afsluiting van het Decemberproces in Suriname – Hans Ramsoedh
41 Jaar lang wist Desi Bouterse de dans te ontspringen voor zijn betrokkenheid bij en aandeel in de Decembermoorden in 1982. ‘Deze slimme indiaan krijgen ze nooit te pakken’ was een bekende uitspraak van hem. Al die jaren hield hij Suriname in een ijzeren greep. Het land raakte verdeeld in pro en contra Bouterse. Op 20 december 2023 viel het doek toch nog voor deze ‘slimme indiaan’, dat is zeventien jaar na het begin van het decemberproces. Dat de afsluiting van het decemberproces jaren in beslag nam hangt samen onderbezetting van de rechterlijke macht én juridische spitsvondigheden door de verdediging van Bouterse.
Het Hof van Justitie (HvJ) legde hem, conform de eis van het Openbaar Ministerie, twintig jaar cel op. Vier medestanders van hem werden elk veroordeeld tot vijftien jaar straf. Hoewel het HvJ aanvankelijk levenslange straf overwoog zag het gelet op de leeftijd van de hoofdverdachte (78 jaar) hiervan af. Op die leeftijd komt twintig jaar celstraf feitelijk neer op levenslang zal het Hof gedacht hebben. Bij het vonnis werd echter door het Hof geen directe gevangenneming gehonoreerd omdat het Openbaar Ministerie (OM) dit verzoek in onvoldoende mate had onderbouwd. Het HvJ oordeelde wel dat aangezien het een eindvonnis betrof het OM tot executie van dit vonnis dient over te gaan. De veroordeling door het HvJ hield een bevestiging in van de eerdere veroordeling door de Krijgsraad in november 2019 waarbij Bouterse eveneens tot twintig jaar werd veroordeeld.
Obstructie
Dat Bouterse 41 jaar de dans wist te ontspringen en dat het decemberproces bijkans zeventien jaar heeft geduurd heeft te maken met de angst in de Surinaamse samenleving na de gruwelijke moorden in 1982. Politiek Suriname had na het herstel van de democratie in 1987 niet de moed deze kwestie aan te pakken. Ook na herstel van de democratie bleef Bouterse namelijk een machtsfactor in de Surinaamse samenleving en zijn geest hing als een donkere wolk boven het land.
Op allerlei manieren heeft hij getracht het decemberproces te saboteren. Het onderzoek naar de Decembermoorden begon op 1 november 2000 toen het HvJ, na aandringen van nabestaanden en de Organisatie voor Gerechtigheid en Vrede(OGV), het besluit nam om een onderzoek in te stellen. Eind 2004 was het gerechtelijk vooronderzoek afgerond en in november 2007 ging het proces van start. Het duurde echter nog vijf jaar alvorens het OM de strafeis had afgerond en de Krijgsraad de zaak kon gaan behandelen.
Ondertussen was in 2010 een nieuwe politieke situatie in Suriname ontstaan toen Bouterse in dat jaar werd verkozen tot president. Dit had zijn weerslag op de voortgang van het decemberproces. Als een Houdini in de Surinaamse politiek gebruikte Bouterse zijn macht om het decemberproces, door hem consequent aangeduid als ‘dat ding’, op allerlei manieren te dwarsbomen.
In 2012 nam het parlement (De Nationale Assemblée) een Amnestiewet aan waarbij de verdachten van de Decembermoorden vrijuit gingen. De aanname van deze wet betekende niets anders dan een grove inmenging van de politiek in de rechtspleging in Suriname en was daarmee strijdig niet alleen met de Surinaamse grondwet, maar ook met het internationaal recht dat amnestie verbiedt bij ernstige mensenrechtenschendingen. In 2016 droeg Bouterse als president op grond van artikel 148 van de Surinaamse grondwet de procureur-generaal op om de vervolging stop te zetten. In de samenleving rezen protesten tegen deze saboterende maatregelen die het karakter hadden van een halve militaire coup. Bouterse kwalificeerde personen die zich tegen deze maatregelen keerden als ‘vijanden van de staat’. Dankzij de moed van de drie (vrouwelijke) rechters van de Krijgsraad kon het Decemberproces niet worden afgesloten. In juni 2016 stelde de Krijgsraad dat de Amnestiewet een inmenging betekende in een lopend strafproces en dat de regering misbruik had gemaakt van artikel 148 om het proces te saboteren. De obstructie door Bouterse mislukte en de Krijgsraad gaf de auditeur-militair opdracht zijn requisitoir (in juni 2017) te houden in het Decemberstrafproces.
Het in 2020 opgerichte Constitutioneel Hof oordeelde trouwens in juli 2021 dat de Amnestiewet in strijd was met de grondwet en met internationale verdragen.
Vonnis Krijgsraad 2019
In november 2019 sprak de Krijgsraad eindelijk vonnis in het decemberproces. Volgens de Krijgsraad was wettig en overtuigend bewezen dat onder regie van Bouterse vijftien gearresteerden standrechtelijk waren geëxecuteerd: ‘het draaiboek voor de executies was ‘zorgvuldig voorbereid’ en de verdachten hadden zich de hoedanigheid van rechter en beul aangemeten’. ‘Pijnlijk’ voor Bouterse was dat hij bij de veroordeling door de Krijgsraad op dat moment op staatsbezoek was in China. Bouterse tekende verzet aan tegen het verstekvonnis (in zijn afwezigheid bij de rechtbank geveld) van de Krijgsraad. Op 31 augustus 2021 bevestigde de Krijgsraad het verstekvonnis waartegen Bouterse hoger beroep had aangetekend. Ook tegen dit vonnis ging de advocaat van Bouterse in hoger beroep bij het Hof van Justitie.
Gratieverzoek als wanhoopsdaad en ontsnappingsclausule?
Ik keer hier terug naar het vonnis van het HvJ op 20 december 2023. Een dag na het eindvonnis hebben Bouterse en de andere vier veroordeelden bij president Santokhi een gratieverzoek ingediend. In de Surinaamse grondwet is de bepaling opgenomen (artikel 109) dat de president het recht heeft gratie te verlenen voor straffen opgelegd door de rechter. Daarbij geldt dat hij dit recht uitoefent na het advies te hebben ingewonnen van de rechter die het vonnis heeft gewezen. Dit gratieverzoek moet echter worden gezien als een wanhoopsdaad en ontsnapping aan detentie. Het gratieverzoek dient binnen acht dagen na het vonnis te worden gedaan en het is niet voorstelbaar dat de rechter daags na het eindvonnis tot een ander oordeel zal komen. Bovendien heeft de president in diverse interviews (onder meer in Nieuwsuur, NPO-2, 21 december 2023) aangegeven dat hij geen andere keuze heeft dan over te gaan tot uitvoering van het door het HvJ uitgesproken vonnis: ‘Gratie heeft niet als doel om de overwegingen van het HvJ bij zijn eindvonnis onderuit te halen’, aldus de president in Nieuwsuur.
Gratie is daarnaast uit moreel-ethisch oogpunt niet aan de orde bij Bouterse die de afgelopen jaren, ondanks de bewijslast, iedere betrokkenheid bij de Decembermoorden heeft ontkend. Bij kritische vragen hierover simuleerde hij geheugenverlies: ‘tis zo lang geleden’. Hij schoof de verantwoordelijkheid hiervoor op zijn inmiddels overleden medecouplegers (Horb en Bhagwandas): a no mi, na den trawan [mij treft geen blaam, het zijn anderen die schuldig zijn]. Daarnaast gaf hij blijk van minachting voor de democratische rechtsstaat in Suriname. Het Decemberproces heeft hij altijd betiteld als een ‘politiek proces met een politieke veroordeling’. Rechters waren in zijn ogen ‘politici in toga’. Bouterse waande zich 41 jaar onaantastbaar en had een houding van ‘kom me maar halen als je durft’. Of zoals hij een week na de veroordeling door de Krijgsraad in 2019 op een politieke bijeenkomst in Coronie vol bravoure verklaarde: ‘Mi taygi yu eerlijk. Den man no man sroto mi. Echte, echte. Den no man. A no bigi mi du’ [Ik zeg het je eerlijk, ze gaan mij nooit kunnen opsluiten. Echt niet. Het gaat ze niet lukken. Dit is geen grootspraak]. Over een eventuele opsluiting zei hij: ‘Nooit, niemals, jamais, nunca!’
Op de bres voor de democratische rechtstaat in Suriname
De magistratuur in Suriname is niet gezwicht voor dreigementen van de voormalige putschist en zijn adepten. Na het uitgesproken vonnis door het HvJ heerste er dan ook grote opluchting bij de nabestaanden van de slachtoffers van de Decembermoorden en hen die de democratische rechtsstaat in Suriname een warm hart toedragen. Ook internationaal werd met instemming gereageerd op de uitspraak van het Hof in Suriname dat onder zeer uitdagende omstandigheden de rechtsstaat in Suriname heeft gehandhaafd en gerechtigheid heeft gebracht voor de vijftien slachtoffers en hun families. Ook werd de onafhankelijkheid en de integriteit van de Surinaamse rechterlijke macht geprezen. Volgens de vertegenwoordiger van de Internationale Commissie van Juristen (ICJ), Reed Brody, aanwezig tijdens het proces op 20 december, verdienden de rechters die het vonnis hebben geveld en ook de rechters van de Krijgsraad een applaus voor hun onafhankelijkheid, hun durf en hun standvastigheid. De Surinaamse rechters hebben getoond dat ze ondanks alle vertragingen en dwars door alle inmengingen de mantel van rechterlijke onafhankelijkheid met trots dragen en dat niemand boven de wet staat, aldus Broody (geciteerd in Starnieuws, 20 december 2023).
Dat de rechtsstaat in Suriname overeind is gebleven is ook mede te danken aan de nabestaanden van de slachtoffers van de Decembermoorden die de afgelopen decennia onvermoeibaar bleven strijden voor recht en waarheid, mensenrechtenorganisaties in Suriname (Organisatie voor Gerechtigheid en Vrede (OGV), Stichting 8 December 1982), verdedigers van de democratische rechtsstaat en de kritische media in Suriname.
Het was Bouterses persoonlijke missie de Surinaamse geschiedenisboeken in te gaan als een ‘living legend’, de populaire vader des vaderlands en niet als de ex-dictator die in de jaren tachtig tegenstanders koelbloedig uit de weg liet ruimen. Het recht in het decemberproces kreeg uiteindelijk na 41 jaar zijn beloop en de uitspraak van het HvJ (en eerder van de Krijgsraad) illustreert de kracht en vitaliteit van de democratische rechtsstaat in Suriname: niemand staat boven de wet!
- Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS, Suriname
De Surinamedroom van Albert Helman – Hans Ramsoedh
Veel columns, ingezonden stukken en redactionele commentaren in Surinaamse kranten handelen over het bestuurlijke onvermogen van de huidige Surinaamse regering en de endemische corruptie.
Surinaamse kiezers hadden in mei 2020 hun hoop gevestigd op presidentskandidaat Chan Santokhi die zich opwierp als de redder van Suriname en beloofde de bevolking een prachtig land terug te geven. Van de beloofde opruiming van de door de regering-Bouterse achtergelaten Augiasstal is niets terechtgekomen. Integendeel zelfs, het beleid van de huidige regering is niets anders dan voortzetting van tien jaar desastreus beleid ten tijde van het presidentschap van Desi Bouterse (2010-2020). Rond Santokhi’s persoon is inmiddels het beeld ontstaan dat hij vooral grossiert in mooie woorden en valse beloften, een president die geen daadkracht toont, excelleert in het vermijden van het nemen van beslissingen, over heikele kwestie zwijgt en vooral familie en vrienden accommodeert.
Helmans droom
Bij het herlezen van Helmans Verdwenen wereld, Verhalen en schetsen uit Suriname (1990) stuitte ik op zijn utopiërsdroom met betrekking tot zijn geboorteland Suriname. Albert Helman (1903-1996) is een van de belangrijkste Surinamers (eigenlijk Nederlandse-Surinamer) van de twintigste eeuw, een van Surinames grootste schrijvers met een indrukwekkend oeuvre en de nestor van de Surinaamse literatuur. Hij is ook de trots van veel Surinamers en de laatste decennia voorafgaand aan zijn dood gold hij als het geweten van Suriname. Hij bracht een groot deel van zijn leven buiten Suriname door. Hoewel hij zich fysiek heeft kunnen verwijderen van zijn geboorteland, heeft hij zich er echter mentaal nooit van kunnen losmaken. Suriname werd zijn ‘levenslange ziekte’. Hij vergeleek Suriname met het malariavirus: ‘zo af en toe krijg je koorts en dan gaat het weer weg, maar je krijgt het nooit helemaal uit je lijf’. Geregeld gaf Helman in interviews blijk van zijn ergernissen over de heersende afwezigheid van de herenmoraal bij de Surinaamse bestuurders: bijelkaargraaiers-van-geld, hun incompetentie, hun volstrekte liefdeloosheid voor het land en de tegenpool van de moderne mens die zijn omgeving onderzoekt en verandert. Op medisch advies keerde Helman zijn geboorteland de rug toe, omdat zo gauw Suriname ter sprake kwam hij voor zijn ‘adrenaline huishouding’ vreesde. Hij verlangde naar een Suriname dat ooit zal bestaan. Dat verlangen beschreef hij in Utopiërsrdroom, het laatste hoofdstuk in Verdwenen wereld.
In deze bijdrage vat ik, vanwege zijn actualiteitswaarde, Helmans Utopiërsdroom samen. Utopiërsdroom handelt onder meer over een wandeling in Paramaribo in gezelschap van een begeleider waarbij het ideale Suriname centraal staat. Deze droom beschrijf ik beknopt hieronder.
Aangekomen bij het presidentieel paleis vertelde zijn begeleider het volgende: “Daar woont de beste man van Suriname. Daar zit de Grote Onpartijdige, het landskind dat zichzelf vergeet en alleen maar het algemeen belang voor ogen heeft. Daarmee staat hij op en gaat hij slapen, en zo heeft hij gezag bij iedereen”. De begeleider neemt hem vervolgens mee naar het Hof van Justitie. “Hier wordt eindelijk weer recht gesproken en kan geen onrecht al meer de deur uit”. Hierna neemt zijn begeleider Helman mee naar het Torengebouw [Ministerie van Financiën]. Iedereen op het ministerie scheen Helmans begeleider te kennen, “want niemand van al die schrijvende mensen die er zaten, keek op, niet één. Niemand sprak, hoewel het erg druk was, maar iedereen werkte door, zodat wij ongehinderd naar boven konden gaan, waar hij mij in een grote, helder verlichte kamer bracht. Ik zag daar een jonge kerel zitten, helemaal alleen achter een breed bureau vol paperassen. Ook hij keek niet op of om, maar scheen het ontzettend druk te hebben. Hij had echter iets heel kinderlijks, iets onschuldigs over zich; iets ontroerends. De minister fluisterde ik onwillekeurig. Hoewel zo jong nog… “Van de jongeren moeten wij het hebben, zei mijn begeleider. Al die ouwe zakken van vroeger zijn onbruikbaar geworden. Ze hebben vuile handen gekregen en zijn medeplichtig geweest. Of ze denken nog altijd in verouderde vormen, die niet meer passen op het herleefde land. Zijn deze jongeren, die weliswaar buiten Suriname veel geleerd hebben, toch niet te onervaren, opperde ik, toen ik met hem de trap afging. Karaktervastheid en integriteit zijn méér waard dan talent en ondervinding. Onze jonge regeerders en hun ambtenaren zijn onzelfzuchtig, eerlijk en van goede wil. Echte dienaren van hun land en van hun medemensen”, aldus sprak Helmans begeleider. Hierop zei Helman: “Ja, deze jonge mannen en vrouwen hebben geen wraakzucht en geen enkele hebi [last] meer. Dat is goed. Ik ben vol vertrouwen. Ze kletsen niet meer, maar weten te luisteren en te doen”. Intussen waren Helman en zijn begeleider in de Gravenstraat aangekomen waar de begeleider met een breed gebaar naar het Statengebouw [Surinaams parlement] wees en Helman doordringend aankeek en met nadruk uitlegde: “Hier wordt nu het gehele volk werkelijk vertegenwoordigd. Geen schreeuwers meer, geen regelaars of op macht beluste partijgangers komen hier binnen. U moet weten dat kleine groepjes mensen, van wijken, de districten, de verschillende beroepen en bedrijven, elk diegenen kiezen die ze het meest vertrouwen, en deze mannen en vrouwen kiezen weer – niet door propaganda, maar naar hun beste weten – de mensen die zo de hele bevolking kunnen vertegenwoordigen, om de grote landsbelangen te dienen boven de kleine persoonlijke. Zij maken de wetten die het eerst door henzelf en door de regering van jongeren gehoorzaamd worden. Zodat zij degenen zijn, die tot voorbeeld strekken voor het hele volk. Zo gaat dat nu”. De wandeling voerde beiden naar de Tweede Rijweg aan de rand van Paramaribo. “Wij liepen nu tussen zacht wuivende rijstvelden en langs akkers vol groenten, vruchtbomen, cassaveplanten. En op de velden werkten ernstige, maar ook heel vrolijke mensen, mannen evenals vrouwen, maar niemand die scheen te pinaren. De weg waarover wij liepen, was ook een keurig onderhouden landweg”. “Wat een zelfverzorgers! Wat een producenten!” riep Helman vol verbazing uit. “Hoe komt dat opeens?” “Door toenemende produktiviteit en eigen besparingen”, antwoordde de begeleider. “Die alleen bevorderen de welvaart en de vooruitgang. Een ander middel daartoe is nog door niemand uitgevonden”, antwoordde de begeleider.
Actualiteit van Helmans droom
In mei 2020 hadden veel Surinaamse kiezers hun utopiërsdroom, een droom niet in de betekenis van een onmogelijke werkelijkheid, maar in de verwachting van een hoopvolle toekomst. Die droom is vrij snel na mei 2020 in rook opgegaan. Hoop heeft bij grote delen van de bevolking inmiddels plaatsgemaakt voor ontgoocheling. Libi kon tranga [het leven is zwaar geworden] is op dit moment de nationale klaagzang in Suriname waarmee grote delen van de bevolking hun ondraaglijke lijden tot uitdrukking brengen: circa twintig procent van de Surinaamse bevolking (ongeveer 110.000 mensen) leeft in armoede, één op de vier personen in Suriname moet rondkomen met een inkomen van USD 5,50 per dag, de armen onder de bevolking die meer dan zeventig procent van hun salaris moet uitgeven aan voeding en een inflatie die hoger is dan vijftig procent.
Helmans utopiërsdroom is voor veel Surinamers nog steeds een fata morgana. De vele columns, ingezonden stukken en redactionele commentaren in Surinaamse kranten die handelen over het bestuurlijke onvermogen van opeenvolgende Surinaamse regeringen en de endemische corruptie kunnen worden beschouwd als een oproep tot het realiseren van Helmans utopiërsdroom uit 1990.
Headerfoto: Edward Troon
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
De lange en moeizame weg naar ‘Ten kon drai’ en ‘Den keti koti, fu tru!’ – Hans Ramsoedh
Als langstzittende premier van Nederland strooit Mark Rutte ruimhartig met excuses voor steken die hij (en zijn voorgangers) laten vallen. Deze bijdrage gaat over recente excuses die betrekking hebben op het Nederlandse slavernijverleden.
Zestig jaar geleden (1963) trok voor het eerst een groep Surinaamse Nederlanders door de binnenstad van Amsterdam met spandoeken met de daarop de tekst Ketie Kotie fri moe de [verbroken ketenen, vrijheid moet er zijn]. In de Nederlandse media was echter nauwelijks sprake van aandacht voor het Nederlandse slavernijverleden. Slavernij werd geassocieerd met de Verenigde Staten en in het Nederlandse collectieve bewustzijn was er geen aandacht voor de Nederlandse rol in deze mensenhandel.
Aandacht voor het slavernijverleden
In het begin van de jaren negentig van de twintigste eeuw krijgt de slavernijherdenking in Nederland een belangrijke impuls als Afro-Surinaamse groepen op het Amsterdamse Surinameplein de 1-juli herdenking houden. Het gaat om enkele honderden mensen maar van brede media-aandacht is dan nog steeds geen sprake. Ook verschijnen in deze jaren ingezonden stukken in de brievenrubrieken van enkele Nederlandse dagbladen waarin Afro-Surinaamse actiegroepen de Nederlandse betrokkenheid bij de slavenhandel en slavernij in Suriname aan de orde stellen.
De belangrijkste impuls voor de discussie over het Nederlandse slavernijverleden kwam pas na de VN Wereld Anti Racisme Conferentie in Durban in Zuid Afrika in september 2001. Op deze conferentie werden de trans-Atlantische slavenhandel, slavernij en het kolonialisme als misdaden tegen de menselijkheid verklaard. Op deze conferentie betuigde de Nederlandse minister Roger van Boxtel (D-66 minister voor Grotestedenbeleid) diep berouw over de slavernij en slavenhandel die plaats hadden gevonden.
Na de Durbanconferentie kwam er langzamerhand meer aandacht voor het Nederlandse slavernijverleden. In Nederland vroegen zwarte activisten om implementatie van de Durban verklaring en niet geheel zonder succes. Nederland financierde de realisatie in 2002 van het Nationaal Monument Slavernijverleden in het Oosterpark in Amsterdam en in 2003 werd het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis (NiNsee) opgericht met als doel onderzoek te doen naar en bewustwording van het Nederlands slavernijverleden. In opdracht van de Nederlandse regering werd voor het geschiedenisonderwijs in 2006 de geschiedeniscanon van Nederland samengesteld waarbij slavernij een verplicht onderdeel werd van het geschiedenisonderwijs in Nederland. In de herziene geschiedeniscanon in 2020 kreeg ook de Surinaamse activist Anton de Kom een plek. Nederlandse ministers hebben sinds 2002 bij de nationale slavernijherdenking op 1 juli in het Oosterpark namens het Nederlandse kabinet diepe spijt uitgesproken over het Nederlandse slavernijverleden, maar tot het maken van excuses kwam het niet.
Racistische moord op George Floyd in 2020 als kantelpunt in Nederland
Het is de racistische politiemoord op de 46-jarige Afro-Amerikaan George Floyd in de Verenigde Staten (VS) in mei 2020 die een kantelpunt betekende, niet alleen in de aandacht voor racisme en discriminatie in Nederland maar ook voor het Nederlandse slavernijverleden. Deze racistische moord leidde in de VS en daarbuiten tot veel protesten (Black Lives Matter-protesten-BLM). Ook in Nederland waren er grote demonstraties tegen het racistische politiegeweld in de VS en racisme en discriminatie in eigen land.
Tot dan zag het kabinet-Rutte weinig in Nederlandse excuses voor het slavernijverleden. In de optiek van premier Rutte zouden excuses polariserend werken. Hoewel enkele Nederlandse politieke partijen (Groen Links, Christen Unie, D66) alsmede de burgmeesters van Amsterdam en Rotterdam de regering opriepen om namens Nederland excuses te maken voor het slavernijverleden was er echter in de Tweede Kamer geen meerderheid te vinden voor het maken van excuses.
Het zijn de BLM-protesten die uiteindelijk bij Rutte hebben geleid tot inkeer. Op 1 juli 2020 installeerde de Nederlandse regering een Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden om te rapporteren over het Nederlandse slavernijverleden. Dit adviescollege bracht op 1 juli 2021 zijn rapport uit met een aantal concrete voorstellen zoals: de oprichting van een nationaal slavernijmuseum, verankering van het slavernijverleden op alle niveaus in het onderwijscurriculum, de bestrijding van institutioneel racisme op de arbeidsmarkt, de woningmarkt, het onderwijs en de politie.
Intussen boden de gemeentes Amsterdam (juli 2021), Rotterdam (december 2021) Utrecht en Den Haag (2022) excuses aan vanwege de rol van het stadsbestuur bij het systeem van slavernij en de wereldwijde handel in tot slaaf gemaakten. Deze en nog vele andere steden, alsmede ABNAMRO en De Nederlandse Bank, hebben inmiddels ook onderzoek laten verrichten naar de rol van hun burgers/bestuurders bij de slavenhandel en slavernij en excuses aangeboden.
Ik ontkom niet aan de indruk dat veel steden niet achter wilden blijven om te benadrukken dat óók zij een link hadden met het slavernijverleden en dan ook onderdeel wilden zijn van de ‘collectieve Nederlandse schuld’, alsof je als stad niet ‘echt’ meetelt zonder een slavernijverleden. Maar dit terzijde. In veel steden verrezen slavernijmonumenten. Ook het Nederlandse koningshuis laat inmiddels onderzoek verrichten naar zijn rol bij de slavenhandel en het kolonialisme.
‘Tide mi wani taki pardon’: een punt, geen komma
De algemene verwachting was dat premier Rutte op 1 juli 2023 officieel namens Nederland excuses zou aanbieden voor het Nederlandse slavernijverleden. Als een donderslag bij heldere hemel kondigde premier Rutte in november 2022 aan op 19 december deze excuses uit te spreken. Dit bericht zorgde voor veel commotie. Op geen enkel moment maakte Rutte duidelijk waarom hij koos voor 19 december in plaats van 1 juli 2023, een datum die voor de Afro-Caraïbische groepen in Nederland, Suriname en de Nederlandse Caraïbische eilanden grote symbolische of haast sacrale betekenis heeft.
Rutte bleef echter bij zijn standpunt om op 19 december zijn toespraak te houden. Dit deed hij in aanwezigheid van een groot aantal ministers en vertegenwoordigers van organisaties die zich sterk maken voor erkenning van de gevolgen van slavernij.
Ruttes ‘betekenisvol moment’ had als rode draad erkenning en excuses. Hij bood namens de Nederlandse regering aan alle tot slaaf gemaakten en hun nazaten postuum excuses aan. De expliciete excuses deed hij in vier talen: Nederlands, Engels, Papiamento en Sranan Tongo (Tide mi wani taki pardon- vandaag bied ik mijn excuses aan). Rutte was ook open over zijn persoonlijke verandering in het denken over excuses voor het slavernijverleden. Lange tijd dacht hij dat het niet goed mogelijk was op een betekenisvolle manier verantwoordelijkheid te nemen voor iets dat zo lang geleden is gebeurd en waar niemand van onszelf bij is geweest: ‘Maar ik had het mis. Want eeuwen van onderdrukking en uitbuiting werken door in het hier en nu’, aldus Rutte.
‘Ten kon drai den keti koti fu tru’
Tegelijkertijd met Ruttes toespraak op 19 december presenteerde de Nederlandse regering een nadere uitwerking van de geboden adviezen van het Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden. Er komt geld beschikbaar voor een slavernijmuseum (€29 miljoen) en een bewustwordingsfonds (€ 200 miljoen).Voorts verklaarde het kabinet structureel een jaarlijkse bijdrage van €8 miljoen beschikbaar te stellen voor de ondersteuning van de werkzaamheden van een op te richten Nationaal Herdenkingscomité Slavernijverleden.
Ruttes ‘knieval’ namens de Nederlandse regering was een groots gebaar richting de nazaten van tot slaaf gemaakten. Een groots gebaar omdat zijn toespraak getuigde van oprechte en diepe spijt; het was een oproep tot dialoog, erkenning en heling. Het was ook een historisch moment waarbij Nederland eindelijk het eigen pijnlijke verleden onder ogen kwam. ‘We zetten vandaag een komma, geen punt’, aldus Rutte. De Nederlandse koning haakte in zijn kersttoespraak op 25 december 2022 aan bij de excuses van premier Rutte voor het slavernijverleden, maar tot expliciete excuses kwam hij niet.
Veel belangrijker dan naar de excuses door premier Rutte, werd vanuit de Afro-Caraïbische gemeenschap in Nederland uitgekeken naar excuses door de koning als staatshoofd en woordvoerder van het Nederlandse nationale geweten op 1 juli 2023 in het Oosterpark. Het was een indrukwekkende rede (oprecht en met hart en ziel) van de koning die breed werd gewaardeerd: ‘Ten kon drai [tijden zijn veranderd], Den keti koti, brada, sisa [De ketenen zijn verbroken, broeder, zuster]. ‘Den keti koti, fu tru!’ [De ketenen zijn verbroken, echt waar!], aldus de koning in zijn toespraak op 1 juli jongstleden.
Miskenning van het leed van contractarbeiders?
Dit jaar is het 150 jaar geleden dat Hindostaanse contractarbeiders in Suriname aankwamen om de voormalige tot slaaf gemaakten op de plantages te vervangen. Door alle aandacht die dit jaar uitging naar de herdenking van 160 jaar afschaffing van de slavernij in Suriname raakte de herdenking van 150 jaar Hindostaanse ondergesneeuwd. Het leed van contractarbeiders werd door sommige nazaten vergeleken met dat van de tot slaaf gemaakten. Er verschenen tientallen boeken over slavernij die ruim de aandacht kregen in recensierubrieken van de kranten; men kon geen Nederlandse krant openslaan of er was veel aandacht voor het Nederlands slavernijverleden en op de televisie was er eveneens veel aandacht voor deze zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis.
Het verwijt vanuit Hindostaanse kring riekt naar competitief slachtofferschap (niet alleen zij hebben geleden, óók wij) en is misplaatst. Contractarbeid geschiedde op vrijwillige basis, de contractarbeiders kregen loon en konden na afloop van de contractperiode (vijf of tien jaar) terug naar Brits-Indië of Java. De situatie van de veenarbeiders in de tweede helft van de 19eeeuw en de eerste twee decennia van de 20e eeuw in de provincies Drenthe, Overijssel en delen van Friesland en Groningen die veelal in plaggenhutten woonden en leefden van het afgraven van veen voor de productie van turf, was beslist niet beter dan die van de contractarbeiders. Hiermee wil ik beslist niet suggereren dat de arbeidsomstandigheden tijdens de contractperiode rooskleurig waren. Dit systeem was gebaseerd op uitbuiting maar dat is iets anders dan slavernij die een inhumaan systeem en een misdaad tegen de menselijkheid was.
Dat er weinig aandacht was voor contractarbeid in de Nederlandse media is maar ten dele waar. Bij de kranslegging bij het Hindostaanse immigratiemonument op 5 juni in Den Haag was de minister van Onderwijs namens het Kabinet aanwezig en het NOS-journaal besteedde op die dag aandacht aan deze herdenking (ruim 5 minuten!). Ook in de Nederlandse kranten werd aandacht besteed aan de kranslegging op 5 juni en aan contractarbeid. Voorts zond de NPO in juni een drieluik over Hindostanen in Suriname en Nederland (Brieven aan achterblijvers) en het Rijksmuseum kent een (kleine) fototentoonstelling over de eerste generaties contractarbeiders met daarbij aandacht voor het vrouwelijk perspectief binnen de Hindostaanse gemeenschap (Een Waakzame Blik, 150 jaar Hindostaanse contractarbeiders in Suriname, van juni tot en met 27 november 2023). De belangstelling voor Hindostaanse en Javaanse contractarbeid is niet te vergelijken met die voor slavernij, maar op zich is dit niet verwonderlijk aangezien de periode van 48 jaar contractarbeid in het niet valt bij 213 jaar slavernij in Suriname (1650-1863). Wat trouwens opvalt is dat veel zogeheten herdenkingsbijeenkomsten in verband met 150 jaar Hindostaanse immigratie in het teken stonden van ‘de lichtzijde van 150 jaar migratie’ (zie Trouw 26 april 2023) met een sterk ‘Milangehalte’ [gezelligheidskarakter].
Gevolg van alle aandacht die nu gefocust is op slavernij is wel dat het Nederlands kolonialisme dreigt vereenzelvigd te worden met slavernij. Slavernij is slechts een van de aspecten (zij het niet onbelangrijk) van het Nederlands koloniaal verleden. Een aandachtspunt is ook dat bij alle aandacht voor het slavernijverleden deze eenzijdig gericht is op de trans-Atlantische slavenhandel. Bij het Nederlandse aandeel in de trans-Atlantische ging het om circa een half miljoen tot slaaf gemaakten, waarbij over het hoofd wordt gezien dat de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) ruim een miljoen slaven heeft verhandeld.
Na de komma
Wat er na de komma komt, is nog volstrekt onduidelijk. Met de excuses van premier Rutte en de koning voor het slavernijverleden zijn belangrijke stappen gezet voor het leed dat daaruit is voortgekomen en de erkenning van de doorwerking van het slavernijverleden in het heden. Of er herstelbetalingen zullen komen is zeer de vraag. Voor sommige activisten is het maken van excuses slechts een begin. Uiteindelijk gaat het hen om herstelbetaling aan nazaten van tot slaaf gemaakten. Nog afgezien van de verjaring kleven aan deze kwestie veel praktische problemen: wie komen er voor in aanmerking, wie niet, wie bepaalt de hoogte van de compensatie et cetera? Premier Rutte had al eerder herstelbetaling door de Nederlandse staat uitgesloten en nazaten van tot slaaf gemaakten hoefden volgens hem ook niet te rekenen op uitkeringen van achterstallig salaris. In een Kamerdebat op 25 februari 2023 over Ruttes excuses en het slavernijverleden herhaalde de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Hanke Bruins Slot – CDA) dat de Nederlandse regering geen herstelbetaling zal doen aan nazaten van slaaf gemaakten..
Dat de slavernijgeschiedenis onderdeel moet worden van een werkelijk gedeelde Nederlandse geschiedenis spreekt voor zich. De Gouden Eeuw is niet alleen de bloeiperiode van Nederland op het terrein van handel, wetenschap en schilderkunst, maar staat ook voor een gewelddadige handelwijze, rooftochten, slavernij en onderdrukkend kolonialisme in de West én de Oost.
Weinigen hadden in 2020 kunnen voorzien dat de racistische politiemoord in de Verenigde Staten uiteindelijk zou leiden tot een radicale herbezinning op en herijking van een donkere bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis.
De lange en moeizame weg naar uiteindelijke excuses van Nederlandse zijde voor het slavernijverleden is het resultaat van aanhoudende inspanningen van activistische Afro-Surinaamse groepen in Nederland waarvoor zij alle lof verdienen. Daar past geen competitief slachtofferschap binnen de Surinaamse gemeenschap bij.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
Mooie publicatie over Suriname in herdenkingsjaar 2023 – Hindorama.com
Tijdens een drukbezochte netwerkbijeenkomst op de Surinaamse ambassade in Den Haag is vrijdagmiddag 31 maart 2023 de tweede, herziene en uitgebreide, druk van het boek ‘Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed’ gepresenteerd. De eerste druk verscheen in 2020 en gebleken is dat het boek in een duidelijke behoefte voorziet. Zoals de ambassadeur van Suriname, Rajendre Khargi, in zijn voorwoord bij de tweede druk schrijft: “Het past naadloos in de groeiende belangstelling voor de geschiedenis van Suriname, in Suriname maar zeker ook in Nederland.”
In dit herdenkingsjaar van de koloniale geschiedenis van Nederland zijn de verhalen die achter de meer dan honderd gedenktekens in Paramaribo schuilgaan zeer zeker een eyeopener voor menigeen. Auteur Eric Kastelein, die sedert 2010 met veel passie en liefde de Surinaamse geschiedenis, inclusief de gedeelde Nederlands-Surinaamse geschiedenis, wil blootleggen voor een breder publiek, lichtte deze tweede, herziene en uitgebreide, druk toe. Er zijn zeven extra verhalen toegevoegd en een aantal van de bestaande verhalen zijn uitgebreid met nadere informatie. Voorts zijn veel nieuwe foto’s toegevoegd. Dat in Paramaribo nog veel te ontdekken is met betrekking tot het herinneringserfgoed maakte hij duidelijk aan de hand van het verhaal over monseigneur Wulfingh (1839-1906) en de melaatseninrichting Majella in de stad. Deze inrichting, die alleen toegankelijk was via een brug over de Van Sommeldijcksekreek, heeft bestaan van 1895 tot 1964 en gaf ruim 3000 patiënten een menswaardig bestaan. Na de sluiting werden de gebouwen en de kerk gesloopt en het terrein verkocht. Maar Kastelein ontdekte in het najaar van 2019 dat de oude Majellabrug die dans is ontsprongen. Voor niemand toegankelijk, helemaal ingebouwd. Het boek eindigt met een foto van deze stille ooggetuige van de geschiedenis.
Rajendre Khargi ontving het eerste exemplaar uit handen van de auteur die zich verheugd toonde met de bereidheid van de ambassadeur het voorwoord te schrijven, daarmee het belang van dit boek voor Suriname, alsook voor de relatie Suriname-Nederland, onderstrepend. Op zijn beurt was de ambassadeur onder de indruk van de prachtige editie, waarvoor hij de uitgever Radjin Thakoerdin bedankte. Een exemplaar werd ook overhandigd aan Heleen Baartmans (Clustercoördinator Suriname & Caribisch Gebied van het ministerie van Buitenlandse zaken) en aan Rabin Baldewsingh (Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme) die ook een speciale rol vervult in het kader van het herdenkingsjaar 2023.
Bijzonder was de overhandiging door de auteur van een exemplaar aan de familie Flu. Tijdens zijn onderzoek was hij erachter gekomen dat van de internationaal vermaarde wetenschapper professor Paul Flu (1884-1945) sinds 1964 een borstbeeld was geplaatst aan de wand in het trappenhuis van het Academisch Ziekenhuis Paramaribo (AZP). Omdat de buste naamloos was heeft de auteur contact opgenomen met de Universiteit Leiden – Paul Flu was daar in 1938/39 rector magnificus – en mocht op kosten van de universiteit een plaquette laten maken. Deze plaquette is op 6 oktober 2022 door de directie van AZP onthuld.
De tweede druk van Oog in oog met Paramaribo is uitgegeven door Sampreshan. De uitgave is mede mogelijk gemaakt door het Jnan Adhin Instituut, de Stichting Diaspora Leerstoel Lalla Rookh, De Surinaamsche Bank en Boekhandel VACO. De uitgever bedankte de heer Khargi in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Stichting Diaspora Leerstoel Lalla Rookh voor de ondersteuning.
Op deze website schreef Hans Ramsoedh deze recensie van het boek bij verschijning van de eerste druk in mei 2020.
Foto’s: Radjin Thakoerdin, Aniel Autar, Fezila William en Safoera Sheik Zahoeri
Eric Kastelein – Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed | Zoetermeer maart 2023: Sampreshan | Tweede, herziene en uitgebreide druk | ISBN 9789083199658 | Gebonden, 360 pagina’s
Verkrijgbaar bij de boekhandels, Bol.com en bij de uitgever SAMPRESHAN, webshop Sampreshan >>
In Suriname bij boekhandel VACO, Kersstraat 8, Paramaribo.
Bekijk de fotogalerie van de boekpresentatie door te klikken op een foto.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
Koloniaal Den Haag, een onvoltooid verleden tentoonstelling 25 maart t/m 3 september 2023
Vanaf 25 maart is in het Haags Historisch Museum de tentoonstelling over het koloniale verleden én heden van regeringsstad Den Haag te zien. Koloniaal Den Haag – een onvoltooid verleden laat bezoekers kennis maken met historische personen die te maken hadden met het koloniale bestuur vanuit Den Haag: de tot slaaf gemaakten, de contractarbeiders, de inheemsen en de vele anderen die de gevolgen ondervonden van het kolonialisme, daar tegen in opstand kwamen of het systeem van binnenuit probeerden te veranderen. Ook de bestuurders van toen komen aan bod: de mensen die profiteerden of juist wilden hervormen.
Bezoekers van de tentoonstelling leren via de mensen die het hebben meegemaakt over de geschiedenis van het Nederlands kolonialisme en de rol van regeringsstad Den Haag. In het tweede deel van de tentoonstelling maken ze kennis met de bewoners van Den Haag met een band met de voormalige koloniën.
Haagse beslissingen hadden ooit grote gevolgen voor miljoenen mensen ver weg: in Indonesië, in Suriname en in de Caribische delen van het koninkrijk. Gedurende een periode van ruim drie eeuwen werden deze gebieden bestuurd vanuit één dominante drijfveer: het maximaliseren van winst. Een beleid dat gepaard ging met onderdrukking van de inheemse bevolking, rechteloosheid, geweld, slavernij en het de kop indrukken van elke vorm van verzet.
Bekende personen zoals Johannes van den Bosch, die het Cultuurstelsel invoerde in Indonesië, en Tula, leider van de Curaçaose slavenopstand van 1795, presenteren we in een nieuwe context. Er is ook aandacht voor minder bekende personen. Bijvoorbeeld de tot slaaf gemaakte Virginie van Gameren, die de strijd aanging om haar vrijheid en die van haar kinderen te krijgen, en daarin gelijk kreeg van het Ministerie van Koloniën.
Samen met, voor en door de stad tot stand gekomen
Het museum riep in 2022 stadgenoten op hun verhaal en voorwerp over het koloniale verleden en de hedendaagse neerslag daarvan te delen. Welk persoonlijk voorwerp vertelt hierover een belangrijk verhaal? En wat betekent dit voorwerp voor jou?
Samen met Dutch Caribbean Book Club, Stichting Eekta, Stichting Afimo, Tong Tong Fair en Museum Sophiahof organiseerde het museum Verhalensalons. Ook bij de woongemeenschappen Bangun Trisno en Wisma Tunggal Karsa zijn verhalen verteld. Stadsgenoten deelden tijdens deze gesprekken hun verhalen over familiegeschiedenissen, tradities, rituelen, religie, leef- en eetcultuur. Het museum maakte een selectie uit ruim honderd ingezonden voorwerpen en verhalen. Deze zijn te zien in de tentoonstelling met de verhalen van de inzenders.
Publieksprogramma
Rondom de tentoonstelling organiseert het museum een uitgebreid publieksprogramma met rondleidingen, stadswandelingen, workshops, debatten en lezingen. Enkele hoogtepunten:
Wandelingen Den Haag en Slavernij
Den Haag speelde al vanaf de 17de eeuw een centrale rol in de totstandkoming, de handhaving en de afschaffing van de slavernij. In het Haagse straatbeeld zijn sporen van deze geschiedenis nog altijd zichtbaar. Een gids neemt je mee langs locaties als het voormalige Ministerie van Koloniën of de plek waar Anton de Kom onderzoek deed voor zijn boek Wij slaven van Suriname.
Koloniaal Den Haag: de conservator vertelt
Conservator Valerie Veenvliet vertelt tijdens een korte lezing over de totstandkoming van de tentoonstelling. Welke keuzes heeft het museum gemaakt, welke verhalen staan centraal en welke bijdrage leverde het Haagse publiek?
Tracing Your Roots
Maak in een groep van gelijkgestemden kennis met jouw geschiedenis, leer je stamboom-onderzoek doen en interview je jouw (groot)ouders om hun verhalen vast te leggen.
Een langer lopend programma voor jongeren (15-35 jaar) met “wortels” in een van de voormalige Nederlandse koloniën.
Meer informatie en tickets voor de tentoonstelling of het publieksprogramma via de website van het Haags Historisch Museum.
- Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS
De overheid discrimineert haar moedertalen – Drs. R.M. Marhé
In dit artikel pleit ik als taalactivist voor een breed bewustzijn van de meertaligheid van Suriname en wederzijds begrip. De heersende dominantie van het Nederlands en het Sranantongo (hierna Sranan) en vooroordelen bij sprekers over hun eigen moedertaal doen geen recht aan de meertaligheid van Suriname en leiden tot taaldiscriminatie, achterstelling en taalverlies. Er dient een publieke discussie te worden gevoerd, gebaseerd op de uitgangspunten die de Surinaamse filosoof en rechtsgeleerde mr. dr. drs. Jnan Hansdev Adhin ons aan de hand van de Veda’s heeft geschonken vanuit een perspectief van ‘Eenheid in Verscheidenheid’, ‘Vasudhaiva Kutambakam’ (‘De wereld is één familie’), en ‘Satyam Bruyát, Priyam Bruyát’ (‘Zeg de waarheid, maar zeg het op een vriendelijke manier’). Deze Grote Zoon van Suriname mag niet in vergetelheid raken.
Internationale Moedertaaldag, 21 februari
Op voorspraak van UNESCO wordt sinds 2000 ieder jaar op 21 februari de ‘Internationale Dag van de Moedertaal’ gehouden. Een dag die in het teken staat van taalkundige en culturele diversiteit en van meertaligheid. UNESCO beschouwt taal als hét instrument om het culturele erfgoed van een bevolking levend te houden. Door de moedertaal in ere te houden, blijft de taalkundige en culturele traditie bestaan en wordt men zich meer bewust van de verschillen tussen mensen en de groepen waartoe zij behoren. Dat bewustzijn is een eerste vereiste voor onderling begrip.
UNESCO hecht grote waarde aan de unieke identiteit van taalgroepen die in onderling contact kunnen werken aan juiste menselijke verhoudingen. In het kader van deze dag is het goed om stil te staan bij de huidige taalsituatie in Suriname. Van het onderling begrip waar UNESCO over spreekt, is in ons land helaas weinig sprake. De realiteit is dat we te maken hebben met twee dominante talen die de andere 16 talen die we in ons land spreken, wegdrukken.
Bedreigde talen in Suriname
Volgens officiële schattingen van UNESCO zijn er in de hele wereld 7.000 moedertalen, waarvan er 3.000 met uitsterven worden bedreigd. Ook Suriname is niet bespaard gebleven van taalverlies. In het binnenland zijn al enkele Indiaanse (Inheemse) talen een roemloze dood tegemoet gegaan. In de kustvlakte zijn het Surinaams-Javaans en het Sarnami bedreigde talen. In Javaanse gezinnen voert tegenwoordig het Sranan de boventoon. In en rond Paramaribo zijn Hindostaanse jongeren pakweg zo goed als tweetalig Nederlands en Sranan geworden, terwijl het Sarnami bij hen langzaam uitsterft. In het cultureel met Suriname zeer nauw verbonden Nederland zijn de meeste Hindostaanse jongeren onder de 25 jaar geen Sarnami sprekers meer. Hoogstens beheersen zij het Sarnami passief, d.w.z. zij verstaan wel wat, maar kunnen geen behoorlijk gesprek voeren. Dat is ook het geval bij de jongste Afro-Surinaamse kinderen die eentalig Nederlands zijn geworden. De zinsnede over Suriname, als ‘een samenleving die uitblinkt in diversiteit en saamhorigheid’, lijkt eerder voor toeristen geschreven. Het enige terrein waar dit gegeven op slaat, is een geslaagde integratie in de Surinaamse cuisine. De Surinaamse keuken is verrijkt door de bijdrage van alle bevolkingsgroepen, waardoor Suriname uitblinkt als een samenleving waarin men kan genieten van heerlijke gerechten en snacks uit de hele wereld: de Chinezen leverden hun tjauw min en tjap tjoy, de Javanen droegen hun nasi, bami en telo aan, de Hindostanen hun roti-kip, rijst, bara en dál, de Afro-Surinamers hun bravu en pom. Er is niemand die zich hieraan stoort, integendeel!
Voor de rest blijft de verhouding tussen Hindostanen en Afro-Surinamers, nota bene de twee grootste bevolkingsgroepen, een heet hangijzer. Deze verstoorde verhouding kenmerkt zich door raciale sentimenten en het niet volledig accepteren van elkaars eigenheid en eigenwaarde. De politiek speelt hierbij een cruciale rol. Zo kon het zijn dat in Amsterdam in 2022 vele Afro-Surinamers zich van hun lelijkste kant hebben laten zien door de president van Suriname, de heer Santokhi, uit te jouwen en voor ‘koelie’ uit te maken. Maar vergis je niet, ook Hindostanen kunnen de Afro-Surinamers discrimineren door hen ‘kafri’ en ‘bancar’ (bosmens) te noemen of te zeggen: ‘Ze denken dat alleen zíj Surinamers zijn’. Vanuit hun flegmatieke aard gedragen Hindostanen zich veelal als gharbahadur (binnenshuis helden). Het getouwtrek rondom het slavernijverleden dreigt nu ook een splijtzwam tussen de groepen te worden.
Ik kom terug op Jnan Adhin die geloofde in een cultuursynthese, waarbij verschillende tradities, talen en godsdiensten naast elkaar bestaan, geschraagd door een diepere eenheid. Hij zag geen heil in de uniformiteit van godsdienst en cultuur, maar in de culturele verscheidenheid: ‘Laat elke groep haar taal behouden en tot ontwikkeling brengen’. Adhin gebruikte als metafoor van verscheidenheid een bloementuin waarin vele soorten bloemen samen groeien en bloeien, die vele malen mooier is dan een saaie tuin met slechts één soort bloemen. Met deze metafoor komen wij dichtbij de later geïntroduceerde Sranan slogan Bromtyi Dyari.
Dominantie van Nederlands en Sranan
Op de eerste plaats is er de dominantie van het Nederlands. Daar heeft vandaag de dag nauwelijks iemand bezwaar tegen, omdat het de officiële taal is van de overheid, de media en het onderwijs en het vehikel bij uitstek voor Surinamers om een sociaal-maatschappelijke positie te verwerven. Het Nederlands is door meer dan drie eeuwen beïnvloeding diep geworteld in de Surinaamse samenleving en heeft een verbindende functie tussen alle bevolkingsgroepen.
Daarnaast is er de dominantie van het Sranan. Het succes van deze taal is voor een belangrijk deel te danken aan de inspanningen van mr. Eddy Bruma. Met de oprichting van de culturele vereniging Wie Eegie Sanie lukte het hem in de jaren ’50 en daarna om jonge intellectuelen en middelbare scholieren aan zich te binden rondom het streven om Suriname te verheffen door middel van het Sranan, de moedertaal van onze Afro-Surinaamse broeders en zusters. Het was in die periode ook een protest tegen de dominantie van het Nederlands. Naast de verheffing van het Sranan was het streven gericht op natievorming: Wan Pipel, Wan Nation, Wan Destination. De onafhankelijkheid van Suriname is voornamelijk te danken aan inspanningen van Afro-Surinamers. Daar zit echter ook een keerzijde aan. Het streven van Bruma was duidelijk eenzijdig en vooral gericht op de emancipatie van de eigen groep.
Wie de geschiedenis in ogenschouw neemt, kan niet anders dan constateren dat het Sranan zich op bewonderenswaardige manier heeft ontwikkeld van een onderdrukte taal in de koloniale tijd tot een taal waarop de Afro-Surinamers en vele anderen terecht trots mogen zijn. Die ontwikkeling ging zelfs zo ver, dat inmiddels vrijwel alle Surinamers zich in het Sranan kunnen uitdrukken. Dat die taal zo groot is geworden, is vooral te danken aan het feit dat alle bevolkingsgroepen bereid waren en zijn om het Sranan te gebruiken. Het is wel triest om te moeten constateren dat dat tot scheefgroei heeft geleid: de andere talen krijgen in onze samenleving niet overal de erkenning waar zij ook recht op hebben.
Een duidelijk voorbeeld van intolerantie van Sranan sprekers is dat zij in situaties waarbij hun Hindostaanse en Javaanse collega‘s zich van hun eigen moedertaal bedienen vaak opmerken: ‘Spreek een taal die ik versta‘. Wat daarbij in het bijzonder steekt, is dat het Sranan vaak wordt aangeduid als ‘het Surinaams’, hetgeen een ontkenning is van de overige talen als volwaardig Surinaams. Dit heeft Adhin in de jaren ‘60 telkenmale afgekeurd. Een gebrek aan zelfbewustzijn bij de andere bevolkingsgroepen en onvoldoende trots om op te komen voor de eigen moedertaal vergroten de scheefgroei.
Non-discriminatie in de Surinaamse grondwet
De grondwet laat er geen enkel misverstand over bestaan. Hoofdstuk V, artikel 8, lid 2, bevat een duidelijke anti-discriminatiebepaling: ‘Niemand mag op grond van zijn geboorte, geslacht, ras, taal, godsdienst, afkomst, educatie, politieke overtuiging, economische positie of sociale omstandigheden of enige andere status gediscrimineerd worden’. Wettelijk is dus onomstotelijk vastgelegd dat niemand gediscrimineerd mag worden. Dat geldt ook voor de verschillende taalgroepen. De historisch gegroeide realiteit is helaas anders. In de praktijk is er sprake van taaldiscriminatie ten gunste van het Sranan. Dit is een blatante negering en schending van de grondwet. Het is in ons aller belang om die realiteit onder ogen te zien.
Deze dominantie werkt door op velerlei terreinen. Dat begint al bij het Surinaamse volkslied ‘God zij met ons Suriname, Opo Kondre Man’, dat alleen een couplet in het Nederlands en in het Sranan kent. Het is bekend dat Hindostanen en Javanen uit protest een eigen couplet hebben geschreven dat in eigen kring wordt gezongen. Het wordt tijd dat wij een voorbeeld nemen aan het volkslied van Zuid-Afrika, waar de belangrijkste talen Xhosa, Zoeloe, Zuid-Sotho, Afrikaans en Engels allemaal een strofe hebben in het volkslied. Datzelfde Zuid-Afrika erkent elf officiële talen.
Bij de naamgeving van overheidsprojecten in ons land zie je hetzelfde. Die krijgen vrijwel allemaal een aanduiding in het Sranan. Het begon enkele decennia geleden met namen als A Kan Swari (graafmachine) en A Kan Trusu. De meest recente voorbeelden zijn Krin Kondre, Seti Makandra, Bobi Merki en Moni Karta. Waarom geen Paisa Karta, want iedereen weet dat Sarnami ‘paisa’ ‘geld’ betekent. Waarom geven we in het hele land aan kleuterscholen de naam Prey Skoro mee, ook in gebieden waar de bevolking een andere moedertaal spreekt? Het feit dat het Sranan door iedereen begrepen wordt, mag niet een reden zijn om dan voor alle projecten alleen maar Afro-Surinaamse namen te kiezen.
Juist de naamgeving zou mensen uit andere groepen kunnen inspireren. Het gaat om erkenning en herkenning van de eigenheid van belangrijke delen van onze bevolking en verbondenheid met hun geboorteland. Het met dwang opleggen van je eigen mening aan een ander werkt averechts. Er zijn in heel Suriname maar twee plaatsen die een Hindostaanse naam dragen: de dorpen Calcutta en Bombay in het district Saramacca. Alle andere namen komen uit het Nederlands, het Sranan of verwijzen naar Inheemse of Marrontalen. De verscheidenheid en rijkdom van de talen van Suriname moeten ook weerspiegeld worden in de toponymie (plaatsnamen). Pas dan is er sprake van gelijkberechtiging en rechtvaardigheid.
In de Surinaamse politiek staat helaas niemand op tegen de Creoolse dominantie. In het openbaar spreken onze politieke leiders alleen Nederlands en Sranan. Met uitzondering van Mahinder Jogi en dr. Dew Sharman bedienen andere Hindostaanse politici zich in het parlement en daarbuiten bij officiële gelegenheden zelden of nooit van het Sarnami, daarbij vergetend dat zij belangrijke voorbeeldfiguren voor hun achterban zijn. Terwijl het nota bene de grootste moedertaal is met de grootste geografische spreiding. Daarmee onderstrepen deze leiders dat het Sranan een overheersende functie heeft, hetgeen haaks staat op de grondwet. Door blindelings de bevoorrechting van het Sranan na te volgen bevestigen zij de Creoolse dominantie.
Noodzaak tot publieke discussie
Wat mij betreft is er een publieke discussie nodig over de taalverhoudingen in Suriname; een discussie die, met respect voor elkaar, in alle openheid gevoerd moet worden. Hierbij hebben de overheid en politici een zeer verantwoordelijke rol. Tot op heden heeft de overheid een willekeurig beleid gevoerd. Zo heeft zij een aantal jaren geleden voor zowel het Sranan als het Sarnami een officiële spelling in het Romaanse schrift vastgesteld. Daarna kwam zij jaren later op de proppen met het voorstel tot een Taalwet. Onder leiding van de neerlandicus dr. Hein Eersel had een speciale adviescommissie ‘Instelling taalraad en invoering taalwet voor Suriname’, met daarin gezaghebbende deskundigen, als opdracht gekregen om een concept Taalwet te schrijven. De commissie heeft inderdaad in 2014/2015 een concept bij de minister teruggelegd, maar dat hebben de burgers van Suriname nooit te zien gekregen. Waarom heeft men dat achtergehouden? In de concept wet moeten belangrijke voorstellen staan die in het belang zijn van Suriname en de Surinaamse talen. Het is een schande dat het werk van de commissie niet openbaar is gemaakt. Waarom is dat concept in grote nevelen gehuld en ergens onderin een la verdwenen om daar nooit meer uit tevoorschijn te komen?
Ik ben het eens met dr. Johan Herman Bavinck, die in de jaren ’50 een rapport voor STICUSA uitbracht, waarin hij ervoor waarschuwde dat politici omzichtig met dit onderwerp moeten omgaan. Doen zij dat niet, dan kan dat al te gemakkelijk leiden tot een verhit debat en een taalstrijd waarmee Suriname niet gediend is. Als taalkundige, begaan met mijn vaderland, roep ik de Surinaamse politici op om werk te maken van de Taalwet door die in de openbaarheid te brengen en te implementeren. Om hen te inspireren geef ik een voorzet en reik ik vanuit mijn persoonlijke observatie en ervaring enkele suggesties aan die zeker in die Taalwet moeten worden opgenomen:
- Behoud, bescherming en ontwikkeling van de Surinaamse moedertalen is primair de taak van de overheid. Politici horen hun verantwoordelijkheid in dat verband niet te onderschatten. Vervolgens hebben ook onderwijs, ouders, media en overige maatschappelijke groepen een belangrijke rol te spelen.
- De Taalwet moet uitgaan van de Surinaamse grondwet waar over taal gesproken wordt.
- Het gedachtegoed dat ten grondslag ligt aan de door UNESCO gepropageerde Moedertaaldag moet daarbij als uitgangspunt worden genomen.
- Om het voortbestaan van Suriname als multiculturele samenleving te garanderen dient de overheid een actief beleid te voeren, gericht op het bestrijden en wegnemen van alle hinderlijke vooroordelen die een gevaar vormen voor het voortbestaan van waardevolle cultuuruitingen van de bestaande bevolkingsgroepen.
- Onderwijs legitimeert de thuistalen en culturen. De Surinaamse moedertalen verdienen een plek in het onderwijs, waardoor kinderen al op jonge leeftijd vertrouwd raken met de moedertalen van hun klasgenootjes en daardoor die talen leren waarderen en respecteren. Men moet het enorm potentieel aan taalkennis bij zowel leerkrachten als kinderen niet verwaarlozen. Door bijvoorbeeld het zingen van elkaars liedjes groeien kinderen automatisch dichter naar elkaar toe. Dit geldt zowel voor het basis- als voortgezet onderwijs. Een voorbeeld kan genomen worden aan Mauritius en Fiji waar beide overheden het Hindi, Urdu, Bhojpuri en Fiji Bát reeds in het onderwijs hebben geïntroduceerd.
- De talen die een belangrijke religieuze functie innemen bij de diverse groepen horen op universitair niveau aan studenten onderricht te worden. Dit geldt voor het Hindi en het Sanskrit voor hindoe Surinamers, Urdu en Arabisch voor moslim Surinamers, het Bahasa voor Javaanse Surinamers en het Kromanti voor de Marrongroepen.
- De Surinaamse moedertalen vormen een belangrijke functie om natievorming tot stand te brengen. Aan eenzijdige oplegging van één taal op de overige Surinamers heeft Suriname geen boodschap, dat schept alleen maar onlustgevoelens.
- Afgerekend dient te worden met Nederlandse namen die doen herinneren aan het koloniaal verleden. Waarom moeten we in Suriname nog een Wilhelmina gebergte hebben met een Juliana top? Vervang die namen door bijvoorbeeld Kurukshetra (het slagveld waar de strijd om rechtvaardigheid is gestreden) en Borobudur. De nieuwe namen zullen diepere informatie verschaffen over culturele achtergronden van alle bevolkingsgroepen.
Ik eindig met een zin van Trefossa, pseudoniem voor Henri de Ziel. Hij heeft de term Srefidensi voor onafhankelijkheid in Suriname geïntroduceerd en is de dichter van de Nederlandse strofe van het volkslied. Sprekend tijdens de strijd om het Sranan te verheffen tot een algemeen erkende taal in Suriname schreef hij in 1963: ‘Het is diep immoreel om een cultuurverschijnsel (taal) geboren uit wisselwerking en geschiedenis van de gehele gemeenschap, te verwaarlozen of te doden’. Deze zin kan thans ook slaan op alle andere onderdrukte Surinaamse talen.
De nu bijna 80-jarige auteur is taalwetenschapper, neerlandicus, Sarnami- en Hindi-deskundige en kenner van de Surinaamse taalsituatie.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, NIEUWS, Sarnámi, Suriname, Taal & Literatuur
Zijn president Santokhi en de VHP de weg kwijt? – Hans Ramsoedh
Veel mensen wenden zich tot een hogere macht wanneer zij geconfronteerd worden met tegenspoed of wanneer machteloosheid hun leven beheerst in de hoop dat alles weer goed komt. Dit verschijnsel zien we ook bij politici. Om te beginnen bij Bouterse: een jaar na zijn presidentschap benoemde hij tot verbazing en onbegrip van velen Steve Meye, bisschop en voorganger van Gods Bazuin Ministries en voorzitter van Volle Evangelie en Pinkstergemeenten in Suriname, tot bezoldigd geestelijk adviseur van hem. Het kwam feitelijk erop neer dat Bouterse God, met Meye als intermediair, wilde laten leiden in zijn werk als president van het land. Bouterse kreeg van de bisschop ingefluisterd dat God met hem was en dat hij veel voor het land zou kunnen doen als hij op het pad bleef dat God voor hem had uitgestippeld. De bisschop betitelde tegenstanders van de regering-Bouterse als staatsvijanden. Ondanks het feit dat zijn beleid in naam van de ‘revo-ideologie’ geleid had tot een sociaaleconomisch en moreel-ethisch failliet land met een gedesillusioneerde en straatarme bevolking, bleef hij heilig geloven in Gods plan met hem.
Aan de massale protestdemonstraties in februari 2020 naar aanleiding van de gestolen kasreserves bij de Centrale Bank van Suriname door de regering-Bouterse had hij geen boodschap, want hij bleef geloven in zijn heilige missie: ‘na Gado pot’ unu dya, en na Gado kan pur’ wi dya’ [Het is God die ons in het machtscentrum heeft geplaatst en alleen Hij kan ons wegsturen]. De afloop is bekend: bij de verkiezing in mei 2020 was het exit Bouterse. Met bisschop Meye liep het ook minder goed af. Hij werd in 2018 ervan beschuldigd een vrouw te hebben aangerand en ten onrechte geld van gelovigen te hebben aangenomen.
Huidige regering en Goddelijke opdracht
Ook de huidige president Santokhi heeft alle hoop gevestigd op Gods ondersteuning. Sinds zijn aantreden laat hij geen enkele kans onbenut om zijn tijd met de verschillende religieuze groepen in Suriname biddend door te brengen: met moslims op het Onafhankelijkheidsplein tijdens de Ramadan, tijdens christelijke en hindoeïstische hoogtijdagen in kerken en tempels, door rituele handelingen in het presidentieel paleis samen met zijn echtgenote tijdens Navratri [hindoeïstisch ritueel waarbij de Moedergodin Shakti wordt aanbeden] in april 2022 en zelfs tijdens zijn recente bezoek deze maand aan India. Al dat bidden van de president was de Schepper vragen om Suriname te zegenen met vrede, veiligheid, gezondheid, welzijn en welvaart.
In navolging van Bouterse beseft inmiddels blijkbaar ook Santokhi dat hij en zijn partij door de Schepper zijn uitverkoren om het land te besturen. Hij verklaarde bij het 74-jarige bestaan van zijn partij deze maand: ‘We zijn door de schepper daar geplaatst. Niet om ons werk te doen, maar fu du Gado wroko [maar om Gods opdracht uit te voeren]’.
Na twee jaar presidentschap is nog heel weinig te merken dat de president en zijn partij bezig zijn Gods opdracht uit te voeren. Hij laat niet na (in zijn kerstboodschap 2021, nieuwjaarsboodschap januari 2022, paasboodschap april 2022 en bij het 74-jarige bestaan van zijn partij in januari 2023) de bevolking steeds voor te houden dat de regering op vele gebieden het licht had gebracht, dat 2022 een jaar zou worden van lastenverlichting en van perspectief voor het volk van Suriname. Echter, de harde realiteit is dat zijn ‘dreamteam’, zoals hij zijn regeringsploeg bij aantreden in 2020 noemde, niet in staat is om in sociaaleconomisch opzicht het tij te keren en dat van een structureel en integraal sociaal-maatschappelijk beleid gericht op duurzame armoedebestrijding geen sprake is. De Wereldbank berekende dat in 2022 circa twintig procent van de Surinaamse bevolking (ongeveer 110.000 mensen) in armoede leeft en dat één op de vier personen in Suriname met een inkomen van US$ 5,50 op dagbasis leeft. Met een inflatie van meer dan zestig procent in 2022 geven de armen onder de bevolking meer dan zeventig procent van hun salaris uit aan voeding.
Al dat bidden en het geloof in de Goddelijke opdracht van de president en zijn partij zijn niets anders dan een demonstratie van onvermogen en incompetentie om het land te besturen.
Samenwerking VHP met BJP
Dat inmiddels ook zijn eigen partij de Vooruitstrevende Hervormingspartij (VHP) de weg kwijt is blijkt uit de verklaring van de president bij het 74-jarige bestaan van deze partij dat zij gaat samenwerken met de regerende Bharatiya Janata Party (BJP) in India. Volgens Santokhi is discipline het sleutelwoord bij de BJP en dat is wat moet terug komen bij de VHP.
De aangekondigde samenwerking met de BJP is hoogst opmerkelijk. Samenwerking doe je op basis van gedeelde politieke waarden en normen. We kennen de Socialistische Internationale, Liberale Internationale en de internationale Christendemocratie waarbij partijen zijn aangesloten die respectievelijk het sociaaldemocratische, liberale en christendemocratische gedachtegoed onderschrijven.
Is men binnen de binnen de VHP soms niet op de hoogte van het karakter van de BJP van premier Narendra Modi? De BJP is een partij die de Hindutva-ideologie aanhangt, een militant hindoeïstisch nationalisme. Van de BJP wordt gezegd dat zij voortkomt uit de fascistische Rashtriya Swayamsevak Sangh (RSS), een hindoe nationalistische paramilitaire groepering waarvan de vroege leiders openlijk Adolf Hitler en Benito Mussolini bewonderden. Deze beweging is herhaaldelijk beschuldigd van het aanwakkeren van interreligieuze haat en het plegen van gewelddaden met name tegen moslims.
Samenwerking van de VHP met de BJP betekent het ten grave dragen van de verbroederingsfilosofie van haar oprichter Jagernath Lachmon, een filosofie die streefde naar een gelijkwaardige politieke representatie binnen de gesegmenteerde Surinaamse samenleving met als doel een vreedzame co-existentie van de verschillende bevolkingsgroepen in Suriname.
Als leider van de VHP propageerde Santokhi in 2020 zijn bromkidyari-filosofie [filosofie van de veelkleurige bloementuin] waarbij hij zijn partij wilde omvormen van een specifiek Hindostaanse partij tot een nationale partij die open staat voor alle bevolkingsgroepen en die een nationale visie voorstaat.
Zowel de verbroederingsfilosofie als de bromkidyari-filosofie is niet te verenigen met het militant hindoeïstisch nationalisme van de BJP. Een samenwerking met een dergelijke partij is hoogst onwenselijk in Suriname als een multi-etnische samenleving. Religieuze en etnische spanningen zullen het gevolg zijn.
De vraag is of de structuren van de VHP zich hierover hebben kunnen uitspreken. Zo nee, dan is dit illustratief voor de almacht van deze partijvoorzitter: er worden geen inhoudelijke discussies gehouden over belangrijke maatschappelijke en politieke vraagstukken en beslissingen over de belangrijkste beleidsissues worden in de regel zonder overleg met beleidsorganen genomen. In ieder geval ontkomen we niet aan de indruk dat Santokhi (en zijn partij)), evenals destijds Bouterse en de NDP, de weg kwijt zijn.
Als in de optiek van Santokhi discipline is dat wat moet terugkomen bij de VHP dan geeft hij daarmee impliciet aan kritiek te beschouwen als ondermijning van zijn gezag als partijleider. Het betekent dan ook dat daarmee, naar het voorbeeld van Modi en zijn BJP, binnen de VHP de weg wordt vrijgemaakt voor autoritair leiderschap. Partijen gaan niet ten onder aan (interne en externe) kritiek, wel aan de afwezigheid daarvan.
- Published in BIBLIOTHEEK, Nederland, NIEUWS, Suriname
Ruttes knieval voor het Nederlandse slavernijverleden: een komma en geen punt – Hans Ramsoedh
De politiemoord op de 46-jarige Afro-Amerikaan George Floyd in de Verenigde Staten (VS) in mei 2020 is in tweeërlei opzicht een kantelpunt in de aandacht voor racisme en discriminatie in Nederland en voor het Nederlandse slavernijverleden. Deze racistische moord leidde in de VS en daarbuiten tot veel protesten (Black Lives Matter-protesten-BLM). Ook in Nederland waren er grote demonstraties tegen het racistische politiegeweld in de VS en racisme en discriminatie in eigen land. De Anti-Zwarte Piet-beweging in Nederland kreeg de wind in de rug mee. Daar waar premier Rutte aanvankelijk over Zwarte Piet zei dat deze nu eenmaal zwart is en hij daar niets aan kan doen, verklaarde hij na de BLM-protesten meer begrip te hebben voor mensen die zich gediscrimineerd voelen door Zwarte Piet. Ook erkende hij dat niet alleen in de VS sprake is van racisme en discriminatie, maar ook in Nederland. In dat verband sprak Rutte over ‘systemisch racisme’. Inmiddels is Zwarte Piet in Nederland min of meer ‘gedenormaliseerd’, met uitzondering van enkele plaatsen in de provincie waarbij uitbanning van Zwarte Piet wordt gezien als een ‘aanslag op de Nederlandse cultuur’.
Excuses slavernijverleden
De BLM-protestdemonstraties waren ook een kantelpunt in het denken over het Nederlandse slavernijverleden. Vanuit Afro-Surinaamse kringen klinkt al langer de roep om excuses door de Nederlandse overheid. Sinds 2002 hadden Nederlandse ministers bij de slavernijherdenking op 1 juli in het Oosterpark namens het Nederlandse kabinet ‘diepe spijt’ uitgesproken over het Nederlandse slavernijverleden. Tot het maken van excuses kwam het echter niet. Het kabinet-Rutte zag weinig in Nederlandse excuses. In de optiek van premier Rutte zouden excuses polariserend werken: ‘Als ik het zal doen, voor wie doe ik het dan, aan wie bied ik ze dan aan? En hoe ver moeten we dan teruggaan?’ aldus Rutte in februari 2021.
De gemeentes Amsterdam (1 juli 2021), Rotterdam (10 december 2021), Utrecht (23 februari 2022) en Den Haag (20 november 2022) boden excuses aan vanwege de rol van het stadsbestuur bij het systeem van slavernij en de wereldwijde handel in tot slaaf gemaakten. Deze gemeentes, alsmede ABNAMRO en De Nederlandse Bank, hebben inmiddels ook onderzoek laten verrichten naar de rol van hun bestuurders bij de slavenhandel. Inmiddels heeft ook het Nederlandse koningshuis aangekondigd onderzoek te laten verrichten naar zijn rol hierbij.
Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden
Rutte worstelde lange tijd met het vraagstuk van de excuses. De BLM-protesten leidden uiteindelijk bij hem tot inkeer. Op 1 juli 2020 installeerde de Nederlandse regering een Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden om te rapporteren over het Nederlandse slavernijverleden. Aanleiding voor de regering voor de samenstelling van dit adviescollege was haar voornemen om een dialoog te houden over het slavernijverleden en de doorwerking daarvan in de hedendaagse samenleving. In de optiek van de Nederlandse regering zou de dialoog moeten leiden tot verbinding en een bredere erkenning en inbedding van het gedeelde verleden. Dit adviescollege bracht op 1 juli 2021 zijn rapport uit met een aantal concrete voorstellen zoals: de oprichting van een nationaal slavernijmuseum, verankering van het slavernijverleden op alle niveaus in het onderwijscurriculum, de bestrijding van institutioneel racisme op de arbeidsmarkt, de woningmarkt, het onderwijs en de politie. Het Adviescollege riep de Nederlandse regering ook op om eenduidig te erkennen dat de slavenhandel en slavernij die direct of indirect onder Nederlands gezag hebben plaatsgevonden misdrijven tegen de menselijkheid waren.
Naar aanleiding van dit rapport verklaarde de Nederlandse regering dat 2023 een herdenkingsjaar (150/160 jaar herdenking afschaffing slavernij) van het Nederlandse slavernijverleden zal zijn. Ook komt er geld voor een slavernijmuseum en een speciaal ‘bewustwordingsfonds’.
Excuses-soap
In november jongstleden lekte uit dat premier Rutte op 19 december excuses zou uitspreken wat betreft het Nederlandse slavernijverleden. Dit bericht zorgde voor veel commotie en het aanbieden van excuses kreeg hierdoor het karakter van een soap. Die commotie ontstond omdat Ruttes aankondiging als een donderslag bij heldere hemel kwam. De verwachting was dat de Nederlandse regering pas op 1 juli 2023 haar excuses zou aanbieden. Op geen enkel moment maakte Rutte duidelijk waarom hij koos voor 19 december in plaats van 1 juli 2023, een datum die voor de Afro-Caraïbische groepen grote symbolische of haast sacrale betekenis heeft.
Verschillende actiegroepen voelden zich dan ook overvallen door het nieuws. Tegelijkertijd maakte Rutte bekend dat zeven bewindslieden van zijn kabinet de boodschap gingen overbrengen naar de (voormalige) overzeese delen van Koninkrijk. Het doel van hun reis was dat zij aansluitend op de toespraak van Rutte in gesprek gingen met de aanwezigen over Ruttes woorden en de betekenis daarvan in betreffende gebiedsdelen. Minister Franc Weerwind (minister voor Rechtsbescherming) nam Paramaribo voor zijn rekening. Dat uitgerekend minister Weerwind (met Afro-Surinaamse roots) naar Suriname zou afreizen kon niet op instemming van sommige Afro-organisaties rekenen.
Naar aanleiding van de ontstane commotie in Nederland (ook in Suriname bij een enkele actiegroep en bisschop Choennie) reisde minister Kaag van Financiën (tevens vicepremier) naar Suriname voor spoedoverleg om de Surinaamse regering, de volksvertegenwoordiging en maatschappelijke vertegenwoordigers te overtuigen van de goede Nederlandse bedoelingen. Van Surinaamse zijde kreeg minister Kaag te horen dat het aanbieden van excuses op 19 december wordt gezien als ‘het begin van een traject’ met daarbij een ‘integrale en holistische benadering van het koloniaal verleden’. In tegenstelling tot Nederland leeft het excuses-vraagstuk in Suriname (en trouwens ook op de Antilliaanse eilanden), met uitzondering van enkele activistische groepen, niet of nauwelijks. Het is met name de economische malaise die daar de gemoederen bezighoudt en niet het wachten op Nederlandse excuses voor het slavernijverleden.
Enkele Surinaamse organisaties in Nederland trachtten nog via een kort geding te verhinderen dat Rutte zijn excuses zou aanbieden op 19 december. De rechter oordeelde echter dat het de Nederlandse regering vrijstond op de door haar gewenste datum excuses te maken voor het slavernijverleden aangezien het een ethische zaak betrof en geen juridische. Wat eerst bekend werd als het maken van excuses op 19 december werd vervolgens door Rutte genoemd als ‘een betekenisvol moment’.
Dat het aanbieden van excuses het karakter van een soap kreeg hangt voor een deel ook samen met de rol van een aantal Afro-Caraïbische organisaties. Daar waar in het verleden het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis (NiNsee) en het Landelijk Platform Slavernijverleden fungeerden als spreekbuis namens Afro-Caraïbische groepen, waren er opeens tientallen organisaties, veelal zelfbenoemde opperhoofden zonder Indianen, die zeiden te spreken namens een deel van de eigen gemeenschap en die vervolgens aanschoven voor overleg in het Catshuis. Van een gezamenlijk standpunt was geen sprake. Een aantal belangengroepen heeft, vanuit een profileringsdrang, een eisenpakket neergelegd als voorwaarde om akkoord te gaan met excuses van het kabinet over het slavernijverleden. Zo moet er een herstelfonds komen voor nazaten van de slachtoffers van de slavernij (€ 40.000 voor iedere nazaat van tot slaaf gemaakten!), moet het woord neger strafbaar worden gesteld, moet Zwarte Piet verdwijnen en de staatsschulden van de (voormalige) rijksdelen overzee worden kwijtgescholden.
“Tide mi wani taki pardon’
Rutte bleef bij zijn standpunt om op 19 december zijn toespraak te houden. Dit deed hij in aanwezigheid van een groot aantal ministers en vertegenwoordigers van organisaties die zich sterk maken voor erkenning van de gevolgen van slavernij. Als locatie koos hij voor het Nationaal Archief in Den Haag omdat daar het Nederlandse nationale geheugen ligt opgeslagen en derhalve in zijn optiek dé plek is voor nationaal gewetensonderzoek.
Over de ontstane commotie rond de datum van 19 december was Rutte heel kort: ‘Er is niet één goed moment voor iedereen, niet de juiste woorden voor iedereen en niet één juiste plaats voor iedereen’. Hij erkende wel dat de aanloop naar 19 december beter had gekund. Niet uitgesloten dient te worden dat Rutte niet wilde wachten tot 1 juli 2023 aangezien er in maart 2023 Provinciale Statenverkiezingen worden gehouden. De nieuwe Provinciale Staten kiezen vervolgens de nieuwe Eerste Kamer. De uitkomst van deze verkiezing kan politieke consequenties hebben voor de huidige regeringscoalitie waarbij er dan mogelijk geen politiek draagvlak zal zijn voor het aanbieden van excuses voor het slavernijverleden.
Ruttes ‘betekenisvol moment’ had als rode draad erkenning en excuses. Hij bood namens de Nederlandse regering excuses aan voor het handelen van de Nederlandse staat in het verleden: postuum aan alle tot slaaf gemaakten die wereldwijd onder dat handelen hebben geleden en al hun nazaten tot in het hier en nu. De expliciete excuses deed hij ook in het Engels, Papiamento en Sranan Tongo (Tide mi wani taki pardon- vandaag bied ik mijn excuses aan). Hij veroordeelde in zijn toespraak slavenhandel en slavernij expliciet als misdaad tegen de menselijkheid, als een misdadig systeem, dat wereldwijd onnoemelijk veel mensen onnoemelijk veel en groot leed heeft gebracht en dat doorwerkt in de levens van mensen hier en nu. Hij erkende ook volmondig hoe eeuwen van onderdrukking en uitbuiting doorwerken in het hier en nu: in racistische stereotypen, in discriminerende patronen van uitsluiting en in sociale ongelijkheid.
Rutte was ook open over zijn persoonlijke verandering in het denken over excuses voor het slavernijverleden. Lange tijd dacht hij dat het niet goed mogelijk was op een betekenisvolle manier verantwoordelijkheid te nemen voor iets dat zo lang geleden is gebeurd en waar niemand van onszelf bij is geweest: het slavernijverleden als geschiedenis die achter ons lag. ‘Maar ik had het mis. Want eeuwen van onderdrukking en uitbuiting werken door in het hier en nu’, aldus Rutte. Ook kondigde hij aan dat de koning aanwezig zal bij de herdenking op 1 juli 2023.
Tegelijkertijd met Ruttes toespraak op 19 december presenteerde de Nederlandse regering aan de Tweede Kamer haar visie voor een nadere uitwerking van de geboden adviezen van het Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden. Door het kabinet-Rutte is reeds eerder aangegeven dat er geld beschikbaar komt voor een slavernijmuseum (€29 miljoen) en een bewustwordingsfonds (totaal €200 miljoen): een subsidieregeling voor maatschappelijke initiatieven gericht op de omgang met het trans-Atlantisch slavernijverleden (€100 miljoen) en maatregelen voor bewustwording, betrokkenheid en doorwerking (€100 miljoen). Daarnaast komt er onder meer een Staatscommissie met als opdracht het doen van een brede doorlichting op discriminatie en etnisch profileren bij de overheid. Voorts zal het kabinet structureel een jaarlijkse bijdrage van €8 miljoen beschikbaar stellen voor de ondersteuning van de werkzaamheden van een op te richten Nationaal Herdenkingscomité Slavernijverleden. Over eventuele herstelbetaling aan nazaten van tot slaaf gemaakten wordt in de kabinetsreactie niet gerept. Premier Rutte had namelijk al eerder herstelbetaling door de Nederlandse staat uitgesloten en nazaten van tot slaaf gemaakten hoefden volgens hem ook niet te rekenen op uitkeringen van achterstallig salaris.
Een komma en geen punt
Ruttes ‘knieval’ kan worden beschouwd als een groots gebaar richting nazaten van tot slaaf gemaakten. Een groots gebaar omdat zijn toespraak getuigde van oprechte en diepe spijt, oproep tot dialoog, erkenning en heling. Het was ook een historisch moment waarbij Nederland eindelijk het eigen pijnlijke verleden onder ogen kwam. ‘Samen de weg vooruit vinden, niet alleen het verleden delen, maar ook de toekomst die uiteindelijk moet leiden tot een gedeeld verleden en een gezamenlijke toekomst. Dus zetten we vandaag een komma, geen punt’, aldus Rutte. Welke invulling er nog volgt na de komma is nog onduidelijk.
De opstelling van vertegenwoordigers van organisaties die zich sterk maken voor erkenning van de gevolgen van slavernij zal de komende tijd duidelijk maken waar het eigenlijk om draait in deze kwestie: de erkenning van de Nederlandse regering voor haar aandeel in de slavenhandel, de wandaden jegens de tot slaaf gemaakten en de pijn die de nazaten nog vandaag voelen of gaat het daarbij ook om financiële compensatie? Profileringsdrang van activistisch ingestelde personen en groepen kan een belangrijke sta-in-de-weg zijn in het proces naar een gedeeld verleden en een gezamenlijke toekomst. Deze pijnlijke geschiedenis draait om dialoog, erkenning en heling.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname