Surinaams-Hindostaanse gemeenschap in Nederland: jongere generatie zet cultuur voort – Kanta Adhin (voorzitter JAI)
Tijdens een goedbezochte studiemiddag in Rotterdam van het Jnan Adhin Instituut (JAI) op 3 december 2023 vond een levendige discussie plaats over ontwikkelingen binnen de Hindostaanse gemeenschap in Nederland. Met deelnemers uit de oudere en jongere generatie werd gesproken over onderwerpen als beleving van de Surinaams-Hindostaanse cultuur, Hindostaanse identiteit, sociaal-maatschappelijke uitdagingen, de relatie tussen jongeren en ouderen en de sociale cohesie van de gemeenschap als geheel. De jongste deelnemer was 17 en de oudste 80.
De studiemiddag, getiteld ‘De Surinaams-Hindostaanse gemeenschap in Nederland anno 2023’ vond plaats in het kader van het 150ste herdenkingsjaar van de Hindostaanse immigratie in Suriname en was bedoeld om te kijken naar de Hindostaanse gemeenschap in Nederland pakweg 50 jaar na de tweede migratie van Suriname naar NL. Sinds kort blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek dat het aantal in Suriname geboren Hindostanen versneld is afgenomen en dat de in Nederland geboren generaties nu de overhand hebben. Hieronder volgt een korte impressie van de discussie.
Erkend werd dat het best moeilijk is om jongeren te porren naar Hindostaanse bijeenkomsten te komen, maar dat daaruit niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat zij niet met de cultuur, de religie of de Sarnámi taal bezig zijn. Cultuur is altijd in beweging, zeker wanneer er van migratie sprake is. De eerste prioriteit is dan om te integreren en een goede sociaal-maatschappelijke positie te verwerven. Voor de eerste generatie waren culturele activiteiten van belang om niet geheel los te raken van het culturele leven dat zij in Suriname gewend waren. In de loop der tijd is er echter onvoldoende aandacht geweest voor aansluiting bij de leefwereld van jongeren.
In het digitale en sociale media-tijdperk zijn er communities van jongeren die op hun manier aan het uitvinden zijn wat voor hen werkt. Zij komen op een gegeven moment zelf erachter wat zij missen en welke elementen van de cultuur hen aanspreken. Zo zijn er verschillende initiatieven op het gebied van taal, zang, muziek en religie. De oudere generatie zou best iets meer vertrouwen mogen hebben in het vermogen van de tweede generatie om de cultuur verder te dragen en daarmee ook de Hindostaanse identiteit vorm te geven. Het gaat dan veelal om een hybride identiteit waar elementen uit de Surinaamse, Nederlandse en Indiase cultuur een rol spelen. Denk daarbij, bijvoorbeeld, aan baithak gáná zang en muziek die verder worden gecultiveerd, maar ook aan zaken meer in de individuele sfeer, zoals het geven van Hindostaanse namen aan kinderen. Een trend die wordt geconstateerd is dat de eerste generatie die misschien niet heel bewust cultuur aan de kinderen heeft doorgegeven, dat nu wel met de kleinkinderen doet.
Met de tijd zijn sociaal-maatschappelijke uitdagingen waar de Hindostaanse gemeenschap vroeger mee te maken had, verminderd. Maar jongeren van nu ervaren nog steeds prestatiedruk. Soms gaat het om een zelf opgelegde druk (‘ik wil mijn ouders trots maken’). Verder lijken ze wel vaker een eigen keuze te kunnen maken, maar ervaren dan toch onbegrip van de omgeving. Jonge vrouwen kunnen wel carrière maken, maar de omgeving heeft vaak meer interesse in hun huwelijksplannen. Niet moet worden vergeten dat schrijnende problematiek als incest ook nog steeds voorkomt en dat er nog altijd een schaamtecultuur heerst. Manai ká bóli (wat zullen de mensen zeggen) speelt nog steeds een rol, zij het dat assertievere jongeren zich daar minder van aantrekken. Er zijn netwerken waar men onderling ervaringen met elkaar deelt.
Er zou binnen de Hindostaanse gemeenschap beter samengewerkt kunnen worden om de cultuur krachtiger uit te dragen. Veel activiteiten en initiatieven blijven intern gericht en missen daardoor een externe uitstraling die nodig is om de cultuur op langere termijn in te bedden in de Nederlandse samenleving.
3 december was ook de Internationale Dag van Personen met een Beperking (kortweg “Wereld Gehandicapten Dag”), een thema dat binnen de Hindostaanse gemeenschap zelden ter sprake komt. Vaak is het een onderwerp dat in de sfeer van medelijden zit en wordt er niet gekeken naar de kansen voor optimale ontplooiing. Twee personen, een uit de eerste en een uit de tweede generatie, deelden hun ervaringen. Beiden gaven blijk van een enorme wilskracht en te zien en te horen was hoe succesvol zij zich hebben opgewerkt tot ver boven het niveau dat werd verwacht.
Aan het eind van de studiemiddag zijn met aanwezige vertegenwoordigers van jongerenplatforms afspraken gemaakt voor follow-up met het oog op bundeling van inspanningen om zo beter inzicht te krijgen in de ontwikkelingen binnen de Hindostaanse gemeenschap in Nederland.
Al met al was het een leerrijke studiemiddag waarvan de resultaten in een publicatie zullen worden verwerkt. De discussie verliep aan de hand van een aantal stellingen. Het is nog steeds mogelijk op deze stellingen te reageren die hier kunnen worden gedownload. Stuur uw reactie vóór 31 januari 2024 naar: adhin-instituut@ziggo.nl
VIDEOVERSLAG (duur 2:25)
Bekijk een foto-impressie door te klikken op een van de foto’s © Copyright Jnan Adhin Instituut [foto’s Ranjan Akloe en Radjin Thakoerdin]
- Published in BIBLIOTHEEK, JAI, Nederland, Studiemiddag JAI 2023
Jnan Adhin Instituut (JAI)
Inleiding
Het Jnan Adhin Instituut (JAI) is op 2 april 2004 opgericht. De algemene doelstelling van JAI is om aan alles wat verband houdt met de Surinaams-Hindostaanse, cultuur bekendheid te geven, alsook dit te verzamelen, te documenteren en te doen uitgeven. Zodoende wordt mede bijgedragen aan vergroting van kennis over de achtergrond van Hindostanen en hun evenwichtige integratie in de brede Nederlandse samenleving.
Vanaf 2000 is de toon in Nederland met betrekking tot de multiculturele samenleving negatiever geworden. De integratie van culturele minderheden zou zijn mislukt omdat deze groepen te veel in staat zouden zijn gesteld hun eigen cultuur te behouden ten koste van hun integratie in de Nederlandse samenleving. Het überhaupt kunnen bestaan van een multiculturele samenleving wordt door sommigen in twijfel getrokken. Een dergelijk uitgangspunt wordt niet zinvol geacht. Immers, als naar de feitelijke situatie wordt gekeken, kan de aanwezigheid van groepen met een andere cultuur niet worden ontkend. In grote steden in Nederland zijn er al gauw tientallen groepen met een eigen culturele bagage te vinden. Uit Suriname afkomstige personen behoren tot een van deze groepen. Het is bekend dat zij zich in hoge mate aanpassen aan de Nederlandse samenleving. Tegelijk zijn de verschillende uit Suriname afkomstige bevolkingsgroepen, waaronder de Hindostanen, zich bewust van hun eigen cultuur en beleven die ook al dan niet in groepsverband. De Hindostaanse feestdagen Holi (lente-/nieuwjaarsfeest) en Diváli (lichtjesfeest) hebben inmiddels de status van immaterieel Nederlands erfgoed verkregen. Deze feesten worden met name in grote steden in de openbaarheid gevierd (bijvoorbeeld fontein in Rotterdam met gekleurd water tijdens Holi en fakkeloptochten tijdens Diváli).
Visie en missie
Beleving van de eigen cultuur door minderheden in een samenleving is een van rechten van de mens zoals vervat in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens en het VN-verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten. Het uitgangspunt is dat in een democratische samenleving geen uniformiteit kan worden geëist. De uitdaging is om beleving van de eigen cultuur en interactie met de heersende cultuur op harmonieuze wijze te laten plaatsvinden. Betrokken groeperingen hebben daar zelf een grote rol in te spelen. Niet alles is afhankelijk van de overheid; elke groepering heeft haar eigen verantwoordelijkheid waaraan op constructieve wijze invulling moet worden gegeven met inachtneming van de heersende rechtsorde. Kennis van en reflectie op de eigen cultuur en tradities zijn daartoe essentieel. De missie van JAI is dan ook om informatie en kennis over de Hindostaanse cultuur te verspreiden en aan te moedigen tot weloverwogen cultuurbeleving.
De visie en missie zijn nauw verbonden met de naamgever van de stichting. Dr.mr.drs. Jnan Adhin (1927-2002) staat bekend om zijn bijzondere verdiensten voor het behoud en ontwikkeling van de Hindostaanse cultuur in Suriname. Als groot kenner van de hindoefilosofie, met name de Vedanta, introduceerde hij de vedantische visie van Eenheid in verscheidenheid in Suriname in een tijd dat vertegenwoordigers van het Creools (Afro-Surinaams) nationalisme de Surinaamse cultuur wensten gelijk te stellen met de Creoolse cultuur, daarbij voorbijgaand aan de belangrijke aanwezigheid van andere bevolkingsgroepen. Met steun van anderen is de opvatting dat Suriname een bloementuin is waarin alle soorten bloemen kunnen bloeien nu gemeengoed geworden. Door middel van colleges, lezingen en publicaties heeft Jnan Adhin zich tot het laatst ingezet om zijn kennis over te dragen. Hij wilde anderen graag op weg helpen, maar men moest zelf verantwoordelijkheid dragen voor te maken keuzes. Zijn boodschap was: “Lees en luister maar neem niet klakkeloos aan wat anderen zeggen. Denk vooral zelf goed na!” Adhin waarschuwde ook altijd tegen het verstarren van tradities en gewoonten. Met behoud van de kern moet men openstaan voor aanpassingen al naar gelang tijd en plaats. Het logo van JAI, een lotus en een potlood, staat symbolisch voor de missie. In het oude India werd op lotusbladeren geschreven en zodoende informatie overgedragen. De lotus staat op zichzelf voor voorspoed, zuiverheid en vernieuwing.
Strategie
JAI vindt het van belang om:
– constructief bij te dragen aan debatten in de samenleving die aan de positie van minderheden raken;
– kennis van de Hindostaanse geschiedenis en cultuur, als onderdeel van de Surinaamse geschiedenis en cultuur, te vergaren en te verspreiden o.a. middels onderzoek, artikelen, lezingen, uitgave van boeken en brochures en het opzetten van een documentatiecentrum;
– samen te werken met andere organisaties.
JAI werkt voornamelijk met vrijwilligers. Waar nodig en mogelijk wordt subsidie aangevraagd. Voor de publicaties wordt samengewerkt met Sampreshan, uitgever van diverse publicaties op het gebied van Hindostaanse cultuur en geschiedenis. Een overzicht van uitgebrachte publicaties is HIER te vinden. Samen met Sampreshan onderhoudt JAI de website Hindorama.com die sinds 2019 operationeel is (en kan worden gezien als een vervolg op het tweemaandelijkse magazine Hindorama dat van 2000-2004 verscheen). De exploitatie is in handen van Sampreshan en JAI levert vooral inhoudelijke expertise. Op deze website worden informatieve artikelen alsook opinies gepubliceerd. Lezingen alsook thema- en studiemiddagen worden gehouden in samenwerking met Hindostaanse organisaties in diverse steden.
In de komende periode zal primair langs bovengenoemde lijn blijven worden gewerkt aan digitale informatie- en kennisoverdracht via de website Hindorama.com en daaraan gekoppelde sociale media en het uitbrengen van hard copy publicaties.Daarnaast zullen de activiteiten in het teken staan van het herdenkingsjaar 2023, wanneer het 150 jaar geleden is dat de eerste Hindostaanse contractarbeiders vanuit het toenmalige Brits-Indië in Suriname aankwamen. Tevens is het dan 160 jaar geleden dat de slavernij in Suriname formeel werd afgeschaft, maar de voormalige slaven nog werden geacht tien jaren op de plantages te werken onder staatstoezicht. Deze periode wordt tegenwoordig ook tot de slavernij gerekend en aldus spreekt men van 150 jaar afschaffing in 2023. Over de slavernij van Afrikanen is in Nederland steeds meer bekend en er is een tendens om de Nederlands-Surinaamse koloniale geschiedenis gelijk te stellen aan het slavernijverleden. Dit doet geen recht aan de geschiedenis van de andere bevolkingsgroepen die, op de Inheemsen na, door de koloniale machthebbers naar Suriname werden overgebracht. Als over slavernij in Suriname wordt gesproken, vergeet men vaak de zogenoemde ‘rode slavernij’ van de Inheemsen – toen Indianen genoemd. Naderhand is slavenarbeid vervangen door contractarbeiders uit Azië (China, India, Indonesië) naar Suriname te verschepen en op de plantages te werk te stellen.
In de komende periode wil JAI een meer inclusieve benadering van de gedeelde Nederlands-Surinaamse koloniale geschiedenis voor het voetlicht brengen, onder andere door:
- een tweede herziene druk van het in 2021 in samenwerking met uitgeverij Sampreshan uitgebrachte boek De geschiedenis van de Hindostanen 1873-2015, voorzien van talrijke historische foto’s, van auteur Chan Choenni;
- een tweede herziene druk van het boek Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed van Eric Kastelein;
- een publicatie over de ontwikkeling van Afro-Surinamers na de afschaffing van de slavernij in 1863;
- een (kinder)prentenboek over de slavernij en de Hindostaanse contractarbeid;
- een serie van artikelen op de website Hindorama.com over de geschiedenis van andere Surinaamse bevolkingsgroepen alsook een handzaam boek over deze bevolkingsgroepen;
- binnen de website Hindorama.com een aparte, voor scholieren toegankelijke webpagina te ontwikkelen over de Hindostaanse migratiegeschiedenis;
- lezingen, voordrachtbijeenkomsten e.d. – in samenwerking met plaatselijke Hindostaanse organisaties en bibliotheken in diverse steden – aan de hand van de hierboven genoemde boeken en artikelen met gebruikmaking van (educatief) beeldmateriaal, zoals fotopanelen met tekst, educatieve kleurplaten, roll-up banners, flyers, posters e.d.
Terugblik 2017-2021
De ambitie van JAI wordt geleid door kwaliteit, niet door kwantiteit. Vanaf 2017 heeft JAI de omslag gemaakt om naast hard copy publicaties te werken aan digitale informatie- en kennisoverdracht. Met uitgeverij Sampreshan is gewerkt aan het in 2019 operationeel maken van de website www.hindorama.com. Naast nieuwe artikelen zijn reeds bestaande publicaties, met name publicaties van naamgever Jnan Adhin, digitaal toegankelijk gemaakt.
Voorts is in augustus 2020 in Den Haag een studiemiddag georganiseerd met als centrale vraag wat de invloed van eigentijdse communicatiemedia is voor de sociale cohesie binnen de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap.
In augustus 2021 is in samenwerking met JAI de publicatie (368 pagina’s) uitgebracht van dr. Chan Choenni, voormalig bijzonder hoogleraar Hindostaanse migratie op de Lalla Rookh leerstoel aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Dit boek is voorzien van talrijke historische foto’s mede verzameld naar aanleiding van een eerder gedane oproep van JAI daartoe. In oktober 2021 is aan de presentatie van het boek een studiemiddag in Utrecht gekoppeld in samenwerking met de Utrechtse stichting Asha.
Op basis van het verzamelde materiaal voor bovengenoemde publicatie De geschiedenis van de Hindostanen 1873-2015 zijn twee brochures gemaakt: een waarin de geschiedenis in vogelvlucht wordt weergegeven en een toegespitst op de verdiensten van vrouwelijke Hindostaanse contractarbeiders.
In 2021 is een aanvang gemaakt met informatie over andere Surinaamse bevolkingsgroepen op de website Hindorama.com.
Het bestuur
Het bestuur bestaat uit:
Kanta Adhin – voorzitter
Yashvir Sukul – secretaris
Akash Baboeram – penningmeester
Raj Ramcharan – lid/tweede secretaris
E-mailadres: adhin-instituut@ziggo.nl
Website: www.adhin-instituut.nl
- Published in BIBLIOTHEEK, JAI, Studiemiddag JAI 2023
Media en de Hindostaanse identiteit – Dr. Jaswina Elahi
(Dit artikel is de derde bijdrage t.b.v. een studiemiddag van het Jnan Adhin Instituut (JAI) op 3 december 2023 te Rotterdam. Eerder zijn bijdragen van dr. Chan Choenni en dr. Ruben Gowricharn gepubliceerd. Zie meer informatie over de studiemiddag onder het artikel.)
Een vraag die telkens weer gesteld wordt, is hoe we als Hindostaanse gemeenschap onze cultuur en identiteit kunnen behouden. Het is geen nieuwe vraag en ook niet een vraag die alleen de Hindostaanse gemeenschap bezighoudt, maar verschillende etnische minderheidsgroepen in Nederland. Het is ook geen vraag die makkelijk te beantwoorden is. Identiteit is namelijk een complex en veelzijdig concept dat wordt gevormd door verschillende sociale, culturele en politieke factoren. Daarbinnen dient ook een verschil te worden gemaakt tussen de etnische en culturele identiteit van personen. Etnische identiteit wordt bepaald door gemeenschappelijke afkomst, cultuur en geschiedenis. Culturele identiteit verwijst naar de kunst, gewoonten, waarden en de taal die iemand heeft overgenomen van de cultuur waarin hij of zij is opgegroeid of leeft. Een persoon kan dus meerdere culturele identiteiten hebben, afhankelijk van de verschillende culturen waarmee hij of zij in contact komt. Een etnische identiteit daarentegen is meestal stabieler en minder veranderlijk, omdat deze gebaseerd is op een gedeeld gevoel van oorsprong en geschiedenis. De leden van etnische groepen kunnen sterk variëren in hun gevoel van etnische identiteit. Wanneer een persoon in verschillende situaties verkeert en andere mensen ontmoet, kunnen de etnische en culturele identiteit belangrijker of juist minder belangrijk worden voor die persoon.
Verschillende disciplines houden zich bezig met onderzoek naar de etnische identiteit, en deze wordt dan ook op verschillende manieren bekeken en beschreven. Terwijl sociologen en antropologen processen met betrekking tot etnische identiteit op groepsniveau hebben onderzocht, hebben psychologen zich meer gericht op de ontwikkeling van etnische identiteit van individuen. In deze perspectieven geniet het aanbod van de media beperkte aandacht. In deze bijdrage ga ik in op de rol en invloed van etnische media op de etnische identiteitsvorming van Hindostanen. Ik beperk mij tot drie media: radio, Bollywoodfilms en digitale media. Bij de bespreking hiervan ontkom ik niet aan een historische schets van de ontwikkelingen.
Hindostaanse radio
In Suriname doet de eerste Surinaamse radio-omroep op 8 juni 1935 zijn intrede, de Algemene Vereniging Radio Omroep Suriname (AVROS). Het duurt zes jaar voordat de Surinaamse Hindostanen hun ‘eigen’ uitzendtijd op de zender krijgen, namelijk 1 september 1941. Vervolgens is er wekelijks een uitzending op de zaterdagavond. De Hindostaanse gemeenschap krijgt in de eigen taal informatie, nieuwtjes en updates over huwelijken, geboortes en overlijdens. Hierdoor zijn de Hindostanen beter op de hoogte van wat zich in de gemeenschap afspeelt in de gebieden waar men anders niet zo makkelijk komt, behalve als er familie woont. De radio (en de technologische mogelijkheden om muziekrecords op te nemen) vergroot ook de bekendheid van Hindostaanse artiesten en Hindostaanse muziek. Hun muziek is nu thuis te beluisteren, terwijl dit voorheen vooral bij fysieke bijeenkomsten en gelegenheden buitenshuis het geval was. Ook muziek van Hindostaanse artiesten uit Trinidad en Guyana, de zogenoemde Indo-Trinidadianen en de Indo-Guyanezen, en van Hindi films uit India wordt gedraaid. Via de radio wordt niet alleen een bredere Hindostaanse doelgroep bereikt, maar de muziek komt ook onder de aandacht van luisteraars met een andere etnische achtergrond.
Al deze muzikale invloeden inspireren een nieuwe generatie opgroeiende Hindostaanse muzikanten. Deze beginnen ook instrumenten te bespelen uit andere culturen, zoals de bongo, trompet en saxofoon. Dit leidt tot vernieuwing binnen de Hindostaanse muziek in de jaren ‘50 en ’60 wat ook goed is te horen in de baithak gáná muziek uit die tijd. Denk aan het gebruik van de bongo en de toegenomen snelheid in de muziek. En naast de baithak gáná groepjes ontstaan in de jaren ‘50 en ‘60 andersoortige muziekgroepjes, de ‘orchestra’s’, waarin westerse instrumenten de boventoon voeren. Deze groepen zijn te vergelijken met ‘coverbandjes’. Zij zijn thuis in een ruime variatie aan muzieksoorten, zoals Hindi filmmuziek, westerse en Caribische muziek. Het wijst op een veelzijdigheid van de Hindostaanse muzikanten die je weinig ziet bij andere artiesten.
De behoefte om vaker eigen radio te beluisteren dan alleen op de zaterdag is groot. In 1962 wordt Radio Radika, het eerste Hindostaanse radiostation, opgericht. Het draait vooral, maar niet uitsluitend, Hindostaanse en Hindi filmmuziek en de voertaal is Sarnámi Hindostáni. Zodoende is de radiozender van belang voor instandhouding van de Sarnámi taal en om Hindostanen een podium te bieden. Niet alleen qua muziek, maar ook qua politieke ideeën. Nadat halverwege de jaren ’70 en begin jaren ’80 – rondom en na de onafhankelijkheid van Suriname – steeds meer Hindostanen migreren naar Nederland, worden ook in Nederland Hindostaanse radiostations opgericht. Het format verschilt niet veel van dat van de Hindostaanse radio in Suriname. Maar strikte wet- en regelgeving zorgt ervoor dat de gevoerde taal steeds meer Nederlands wordt. Sommige Nederlands-Hindostaanse zenders beginnen eind jaren ’90 ook uit te zenden in Suriname, waardoor de twee overzeese Hindostaanse gemeenschappen met elkaar verbonden worden. Met de komst van het internet is de radio ook digitaal gegaan. Ook het aantal digitale radiozenders is toegenomen. Deze zijn ongeacht woonplaats overal te beluisteren. Daardoor is het “overzee” uitzenden niet meer alleen voorbehouden aan slechts enkele Hindostaanse radiostations.
Tegenwoordig worden Hindostaanse radiostations vooral door ouderen beluisterd. Tijdens culturele en religieuze feestdagen en andere feestelijke gelegenheden is het luisterpubliek wat breder. Onder de jongere generatie Hindostanen in Nederland is het luisteren naar de Hindostaanse radio aanzienlijk minder populair. Oorzaken hiervoor zijn onder andere: de veranderde leefstijl in Nederland, waardoor Hindostanen voor een groot deel van de dag buitenshuis zijn (bijvoorbeeld vanwege werk en school), de concurrentie met andere media (YouTube en Spotify), het achterblijven van radiostations in de tijd en hun focus op oudere muziek. Dat laatste punt wijst op een generatiekloof. Huidige (desi)muzikanten die wereldwijd populariteit genieten, worden in Nederland nauwelijks gedraaid op de Hindostaanse radio, maar bijvoorbeeld wel op een Nederlands radiostation als Funx. Deze artiesten zijn ook te beluisteren via sociale media kanalen en muziekstreamingsdiensten zoals Spotify.
Bollywoodfilms
De Hindi films worden ook wel Bollywoodfilms genoemd. Deze films maken sinds halverwege de jaren ‘50 van de vorige eeuw steeds meer deel uit van het leven van Hindostanen. Bollywoodfilms zijn commerciële films gemaakt en geproduceerd in India. De huidige films zijn het resultaat van een lang proces van politieke en maatschappelijke onderwerpen in de Indiase samenleving. Soms betreft het imitatie en aanpassing van Hollywoodfilms. In Bollywoodfilms zijn de muziek, playbackzang en dans onderdeel van het verhaal. De films hebben vaak een held/heldin en het kwaad (vaak in de gedaante van een slechterik) dat overwonnen moet worden. Kenmerkend is ook dat de films vaak een ‘happy end’ hebben.
In Suriname worden de films begin jaren ’50 nog incidenteel vertoond in enkele theaters in Paramaribo. Deze voorstellingen zijn zo een succes dat de filmvertoningen in aantal toenemen en op meerdere locaties plaatsvinden. In 1975 zijn er ongeveer tien bioscopen die voornamelijk Hindi films vertonen. Tijdens de schoolvakanties zijn er per dag zelfs drie voorstellingen. Voor Hindostanen zijn deze filmvertoningen een van de belangrijkste uitgaansmogelijkheden waar ze elkaar ontmoeten.
De films geven Surinaamse Hindostanen een inkijkje in hun ‘homeland’. Verschillende studies wijzen uit dat door de films culturele en religieuze gewoontes (wat meer voor hindoes geldt dan voor moslims) worden geïntensiveerd. Zo worden enkele tradities overgenomen, zoals het vieren van raksha bandhan en karva chauth, en worden bij huwelijk en overlijden filmliederen op de radio gedraaid om uitdrukking te geven aan vreugde en verdriet. Voor de generaties Hindostanen in de jaren ‘50 en ‘60 bieden de films ook inspiratie aan muzikanten en legitimatie aan jonge Hindostanen om in publieke ruimte te mogen dansen.
Eind jaren ‘60 komen de eerste groepen Hindostanen naar Nederland. In deze periode worden de films incidenteel vertoond in Den Haag. Nadat duidelijk wordt dat de belangstelling voor de films groeiende is, worden contacten gelegd met de Indiase gemeenschap in Engeland waardoor men sneller aan meer films kan komen. Vanaf 1973-1976 vindt bijna iedere zondag in bioscoop Roxy een filmvertoning plaats. Vanwege de sluiting van de bioscoop komt hier een eind aan. Toch worden daarna nog regelmatig films vertoond en vanwege de spreiding van (het in aantal toegenomen) Hindostanen in Nederland, nu ook in Rotterdam, Amsterdam, Utrecht en Groningen. De opkomst van de videorecorder in de jaren ’80 maakt een eind aan deze succesperiode, ook voor de filmvertoningen in Suriname. In Nederland stappen veel organisatoren van de filmvertoningen over naar de videotheek business. Met de komst van de videobanden worden de films in huis gehaald en worden de videotheken de ontmoetingsplekken.
Toch hebben de videotheken achteraf gezien maar kort bestaan. De opkomst van het internet in de jaren ’90, die de mogelijkheid biedt om films en muziek te downloaden, te kopiëren en te verspreiden, leidt ertoe dat de videotheken, en daarmee ook de plekken waar de sociale ontmoetingen plaatsvinden, langzaam verdwijnen. De behoefte om Bollywoodfilms in bioscopen te zien leeft weer op. Die is opgepakt door de bioscoopketen Pathé, die sinds begin 2000 deze films draait. In eerste instantie incidenteel, maar als blijkt dat er een groot publiek is (onder meer bestaande uit Hindostanen, Indiërs, Pakistanen, Turken, Marokkanen), worden de films opgenomen in de reguliere programmering.
De films hebben bij veel jonge mensen in Nederland de wens vergroot om te dansen op liedjes, vooral op verjaardagen, huwelijken en culturele festivals. Dit leidt tot de opkomst Bollywooddansscholen in de jaren ‘90. De dansscholen verbinden de kinderen en jongeren via hun dansinteresse met elkaar, maar verbinden ook hun ouders via de danslessen en optredens. De dansscholen kennen hun piek in de jaren ‘90 en ’00. Maar net zoals met de videotheken, blijkt het internet concurrerend. Om te leren dansen hoef je niet meer naar een dansschool. Met de komst van sociale media worden Bollywooddanstutorials aangeboden door verschillende dansers en dansgroepjes. Voor veel dansscholen die het al moeilijk hadden, wordt het moeilijker om financieel het hoofd boven water te houden. Vele stoppen noodgedwongen.
De films hebben ook bijgedragen aan de mode-ontwikkeling. Probeerden de Hindostanen in de jaren ’50 en ’60 simpelweg kapsels te imiteren, tegenwoordig zijn er hele outfits gebaseerd op de kleding in films. Op huwelijken zien de bruid en bruidegom eruit als de sterren op het doek. Op religieuze en culturele feestdagen kleedt men zich modieus naar de laatste Bollywoodtrends. Het maakt de bijeenkomsten glanzend en kleurrijk, en vooral kostbaar.
Etnische websites en sociale media
Begin 2000 ontstaat in het geheel van Nederlandse websites een aantal etnische websites. Dit zijn websites die ingebed en onderdeel zijn van de leefwereld van etnische groepen. De inhoud komt tegemoet aan de culturele behoeften van etnische groepen. Zo ontstaan begin 2000 ook enkele Hindostaanse websites die veelvuldig door Hindostaanse jongeren worden bezocht. Hier kunnen zij op het forum, dat vaak onderdeel is van de websites, met elkaar in gesprek gaan over verschillende onderwerpen zoals religie en tradities, en worden muziek, Bollywoodnieuws, Hindostaanse recepten enzovoort uitgewisseld. Wanneer er online een klik tussen bezoekers ontstaat, worden de gesprekken vaak ‘privé’ op msn voortgezet. De tijd van online dating is aangebroken. Deze manier van het leggen van contacten vervangt ten dele de bemiddeling door pandits en bevriende ouderen en kennissen.
Het internetgebruik is vooral kenmerkend voor de jongere generatie Hindostanen. Maar met de ontwikkeling van sociale media die vooral begin ’00 sterk toeneemt, zoals Facebook, is dit gebruik van online culturele uitwisseling, online ontmoeten en met elkaar daten toegankelijker geworden voor alle leeftijdsgroepen. Door de snelle technologische ontwikkelingen die zich op andere vlakken ondertussen voordoen, zoals mobiele telefoons en apps, breidt het culturele online leven zich gestaag uit. Ook steeds meer ouderen gebruiken digitale media voor culturele uitwisseling en online netwerken. Anders dan een etnische website, waar alle culturele informatie bij elkaar te vinden is (zoals in een lifestyle-magazine), is Facebook onderverdeeld naar bijvoorbeeld één pagina voor religie, herinneringen aan Suriname of Hindostaanse recepten en leveren facebookgebruikers (die zelf ook een eigen pagina hebben) zelf de content aan. Op deze manier worden individuele geïnteresseerden op zo een facebookpagina met elkaar verbonden. Andersom wordt Facebook gebruikt door organisaties of bedrijven om een eigen event, product of merk te adverteren. Zo gebruiken Hindostaanse radiozenders en andere Hindostaanse culturele en religieuze verenigingen sociale media om mensen te bereiken en aan zich te binden. Andere sociale media, zoals Instagram en TikTok werken op vergelijkbare manier. Wat op Tiktok anders is, is dat deze door individuen wordt gebruikt om een eigen community te creëren. Er worden filmpjes op geplaatst waarin wordt gezongen, gedanst en geacteerd. Bollywood- en Desicultuur vieren hoogtij op TikTok. Sociale media (inclusief whatsapp) blijkt ook een middel voor Hindostanen om verbondenheid met hun culturele achtergrond aan te halen en te bestendigen, onder meer vanwege de informatie die via dit medium verspreid kan worden, en om te netwerken en content te creëren en te delen.
Conclusie
De Hindostaanse radio, Bollywoodfilm en sociale media hebben bijgedragen aan de verbinding tussen Hindostanen, in de gemeenschap zelf (tussen individuen, tussen districten en tussen de gemeenschappen in Nederland en Suriname), maar ook binnen de diaspora met verwante culturen. Dit is van invloed geweest op de etnische en culturele identiteitsvorming die door de media op gang zijn gebracht en in stand worden gehouden. Media bieden een podium aan eigen artiesten, eigen muziek en eigen nieuws en hebben een hele muziekindustrie op gang gebracht. Behalve hun belang voor de muziekindustrie hebben Bollywoodfilms tradities en gewoontes nieuw leven ingeblazen en de manier waarop feestdagen gevierd worden, beïnvloed. Een dansopvoering op een huwelijk en de kleding vertonen opvallende gelijkenis met Bollywoodscenes.
Kortom, de verschillende media hebben bijgedragen aan het sociale en culturele leven van Hindostanen. Zij boden mogelijkheden om (digitale) ontmoetingen te hebben en om Hindostaanse netwerken en communities te vormen en deze cultureel in te vullen. Met de toegenomen variatie aan media, de toepassingen en mogelijkheden die nieuwe media aan gebruikers bieden, is het voor Hindostanen tevens mogelijk geworden om hun etnische en culturele identiteit op verschillende manieren te beleven. Daarbij moeten we de generatieverschillen die leiden tot verschillen in voorkeuren en behoeften, in acht nemen. Elke generatie heeft zo haar eigen voorkeuren voor specifieke media en dit leidt tot verschillend gebruik van dezelfde media. Anders gezegd, het gebruik van media is gefragmenteerd en daarmee raakt ook de Hindostaanse gemeenschap cultureel gedifferentieerd.
Voor mij persoonlijk begon het leven in Nederland, maar ik heb mij vaak afgevraagd hoe de Hindostaanse gemeenschap eruit zou hebben gezien als er geen Hindostaanse radio in Suriname was geweest of als de Hindi film in Suriname niet zou hebben gedraaid. Ik durf te stellen dat er geen bidái liedje ‘Babul ke duayen leti ja’ van zanger Mohammed Rafi zou zijn gezongen op Hindostaanse huwelijken. En de feesten zouden zeker een stuk saaier zijn zonder de bandjes, de Bollywooddansoptredens en de kleurrijke kleding van het bruidspaar en de gasten. Zonder de radio, Bollywoodfilm en nieuwe media, zouden we niet zijn wie we nu zijn.
* * * * *
Studiemiddag De Surinaams-Hindostaanse gemeenschap in Nederland anno 2023
3 December 2023, Theater Zuidplein Rotterdam
In het kader van 150 jaar Hindostaanse immigratie in Suriname en 50 jaar in Nederland zal worden gesproken over ontwikkelingen van de laatste 10 jaar binnen de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap in Nederland.
Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat het aantal in Nederland geboren Hindostanen – de tweede generatie – in toenemende mate het aantal in Suriname geboren Hindostanen (de eerste generatie) overstijgt. Als ook nog wordt gekeken naar de derde generatie, de in Nederland geboren kinderen uit in Nederland geboren ouders, dan kan rustig worden gesteld dat er sprake is van een demografische transitie binnen de Hindostaanse gemeenschap. Deze verandering heeft gevolgen op uiteenlopende terreinen. Denk aan: cultuurbehoud en -ontwikkeling; religie; ouderen; jongeren; genderverhoudingen en emancipatie; sociaal-maatschappelijke issues.
Met deelnemers uit de eerste, tweede en derde generatie zal gediscussieerd worden over de positie van de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap in Nederland nu de generaties geboren in Nederland de meerderheid vormen. Enkele vragen zijn: In hoeverre speelt afkomst nog een rol voor hun identiteit? Hoe gaan zij ermee om? Met welke specifieke problemen kampen zij? Hoe is de relatie tussen ouderen en jongeren?
Deelnemers ontvangen van tevoren meer informatie en stellingen op verschillende deelonderwerpen. Tijdens de studiemiddag zullen er geen lezingen worden gehouden, maar zal in huiskamersetting over verschillende thema’s worden gesproken.
De studiemiddag vindt plaats in Zaal Z van Theater Zuidplein van 13:00 – 18:00. Het aantal deelnemers is aan een strikt maximum gebonden. Belangstellenden kunnen vóór 1 november 2023 een e-mail sturen aan adhin-instituut@ziggo.nl met daarin vermeld: naam en de generatie waartoe u behoort. U krijgt voor medio november bericht over mogelijke deelname.
- Published in BIBLIOTHEEK, JAI, Studiemiddag JAI 2023
De Hindostaanse gemeenschap in Nederland: Verleden en heden – Dr. Ruben Gowricharn
(Dit artikel is de tweede bijdrage t.b.v. een studiemiddag van het Jnan Adhin Instituut (JAI) op 3 december 2023 te Rotterdam. Eerder is een bijdrage van dr. Chan Choenni gepubliceerd en er volgt nog een bijdrage van dr. Jaswina Elahi. Zie meer informatie over de studiemiddag onder het artikel.)
In het kader van 150 jaar Hindostaanse immigratie hebben we veel gehoord over de geschiedenis en de vooruitgang van de Hindostanen. Hierbij worden vaak beweringen gedaan die relativering behoeven en die de vraag oproepen in hoeverre Hindostanen heden ten dage hun voorouders koesteren of hen vooral beschouwen als opstap naar materiële vooruitgang. Hieronder volgt een summiere uiteenzetting gevolgd door een drietal stellingen.
Historische achtergrond
De geschiedenis van Hindostanen is in grote lijnen bekend: we zijn afstammelingen van contractarbeiders die tussen 1873 en 1916 uit Brits-Indië naar Suriname zijn vervoerd om op de plantages te werken. Het gaat om 64 scheepstransporten over een periode van 43 jaar, dus bijna een halve eeuw. Het aantal aangevoerde arbeiders bedroeg ca 34.300, dus gemiddeld zo’n 800 per jaar. Over de hele periode bezien was de verhouding man-vrouw 100 op 40. Ongeveer een derde keerde terug, maar dat aantal bestond ook uit kinderen die in Suriname waren geboren of groot geworden.
Sommige auteurs stellen het leven op de plantages voor als een en al ellende. Enkele nuancerende opmerkingen zijn wel op hun plaats. Het werk op de suikerplantages was het zwaarst, maar er bestonden ook koffie-, cacao-, katoen-, tabak-, hout- en andere plantages. Omdat de geschiedschrijving zich vooral, zo niet uitsluitend, baseert op ervaringen op de suikerplantages (die het grootst waren in aantal), is het beeld van het plantageleven een beetje overdreven. Aan de andere kant wordt het leven op de plantages soms geromantiseerd. Volgens die vertelling werkten de arbeiders in het veld, kwamen naar hun barakken en gingen zich te buiten aan drank, muziek en dansen. De oorsprong en ontwikkeling van de baithak gáná zou volgens sommigen op deze manier hebben plaatsgevonden. Was het maar zo toegegaan. In die periode waren veel arbeiders zwak of ziek, veel lust en ruimte voor vrolijkheid en plezier was er niet. Het plantageleven was zo uitputtend dat maar weinig arbeiders een nieuw contract afsloten. Na hun contractperiode verlieten zij dan ook de plantages.
Zij konden dat ook doen omdat de koloniale overheid gronden ter beschikking stelde aan de arbeiders om zich als boer te vestigen. Die mogelijkheid was gebaseerd op een wet die in 1842 was aangenomen. Volgens die wet konden vrijverklaarde slaven een stuk grond krijgen in de omgeving van Paramaribo om er schapen, geiten en pluimvee op na te houden en groenten te verbouwen. Als zij dat naar tevredenheid van de overheid hadden gedaan, konden zij een premie van 100 tot 500 gulden krijgen. Op grond van deze regeling kregen de Brits-Indische arbeiders ook een stuk grond en 100 gulden als zij zich als boer vestigden. Dit beleid, om de voormalige contractarbeiders te bewegen zich in Suriname te vestigen, begon officieel in 1895, dus 22 jaar na de start van de immigratie.
Hindostanen roepen vaak dat ze blij zijn dat hun (over)grootouders – God-zij-dank – India hebben verlaten om zich in Suriname te vestigen. Ook dit is een misvatting. De arbeiders kwamen om te werken en met spaargeld terug te gaan. Zij bleven echter om diverse redenen in Suriname. India was een wrede maatschappij voor met name vrouwen en leden van lagere kasten. Weduwes, sommige ongetrouwde stellen, en anderen die op de vlucht waren hadden geen reden terug te gaan. Anderen vonden een partner buiten hun kaste of godsdienst en achten de kans gering om zich na terugkeer in de Indiase samenleving in te passen. En ook in Suriname geboren of groot geworden kinderen hadden geen of een zwakke binding en vormden een rem op de terugkeer. De redenen om zich in Suriname te vestigen waren dus uiteenlopend en er was zeker geen sprake van een keuze tussen India en Suriname, zoals soms wordt voorgesteld.
De boeren
De boeren vestigden zich op vestigingsplaatsen. Dat waren verlaten plantages die de overheid in stukken van 1 à 1,5 hectare ter beschikking stelde. Maar steeds meer boeren vestigden zich buiten deze vestigingsplaatsen waar ze grotere stukken grond konden krijgen. Niet dat ze daar wat aan hadden. De gronden waren overwoekerd en het kostte veel arbeid om die te bebouwen. Het was moeilijk om gezinnen te vormen (er waren onvoldoende vrouwen) en een joint familie was – behalve in Nickerie waar vrouwen uit Brits-Guyana werden gehaald – zelden mogelijk. De gezinsarbeid bleef dus beperkt. De boeren teelden – voor eigen gebruik en verkoop – groenten, rijst, mais, napi, cassave, bananen, bacoven, kokosnoten en fruit, en hielden er pluimvee, koeien, geiten en schapen op na. Ook de visvangst en jacht waren niet zonder betekenis.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog stagneerde de import van voedsel. Daardoor ontstond een grote vraag naar rijst en groeiden de Hindostaanse boeren uit tot de nationale rijstproducenten. Desondanks bleef de armoede hen teisteren. Rijst werd door diverse waarnemers zelfs een paupercultuur genoemd. De boeren zochten alternatieven in het opzetten van een winkel, werden karreman, barbier, kleermaker, goudsmid, vastgoedhandelaren of gingen in dienst bij iemand anders. Deze langzame maar toenemende uitwaaiering van beroepen werd kort voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog versneld. Toen nam de werkgelegenheid spectaculair toe door allerlei oorlogsactiviteiten, ontwikkelingsplannen en de uitbreiding van het overheidsapparaat. Veel boeren en boerenkinderen trokken naar de stad en zeiden vaarwel tegen de landbouw en tegen hun nog daar wonende ouders en andere verwanten.
Vanaf het begin van de immigratie leefden Hindostanen vreedzaam met elkaar. Opmerkelijk waren de relaties tussen hindoes en moslims, het wegvallen van het kastenstelsel en het ontstaan van een Sarnámi Hindostáni. De huwelijksrituelen binnen de hindoegemeenschap verschilden weinig van elkaar en dat gold ook voor allerlei andere culturele gebruiken. Maar verschillen waren er, al werden die niet hoog opgespeeld. Toen zij in groten getale naar de stad trokken, ontstonden nieuwe verschillen binnen de Hindostaanse gemeenschap. Die kwamen tot stand door het westers onderwijs en het contact met de stadscreoolse bevolking. Hindostanen werden stedelijke inwoners en spraken (ook thuis) steeds meer Nederlands en zelfs Sranantongo.
De moderne tijd
De oprichting in 1949 van een Hindostaanse politieke partij, de Verenigde Hindostaanse Partij (VHP), een fusie van verschillende kleine Hindostaanse partijen (vandaar ‘Verenigde’), was een bijzondere ontwikkeling die de moderne tijd markeerde. Deze partij verenigde lange tijd de Hindostaanse bevolking op het nationale niveau tot één etnische groep. Maar na de militaire coup bleek bij de verkiezingen in 1987 dat Hindostanen om verschillende redenen niet meer als één blok achter de VHP stonden. De band met de VHP werd vooral verzwakt door het nationalisme dat vooral tijdens de militaire periode was opgekomen. Het was daarom geen toeval dat de grootste leegloop richting de Nationale Democratische Partij, de partij van de militairen, plaatsvond.
Nog een belangrijke ontwikkeling in de geschiedenis van de Hindostanen was de massale emigratie naar Nederland. Hindostanen zijn door hun politieke leiders altijd bang gemaakt dat Creolen hen zullen onderdrukken als die aan de macht zouden komen. De toen bekende voorbeelden waren het buurland Guyana dat in de beginjaren zestig raciale botsingen heeft gekend, en Oeganda waar in de jaren zeventig Indiërs door de regering het land werden uitgezet. De voorstelling van zaken was dat (haast alle) Creolen stonden te springen om Hindostanen en andere groepen Suriname uit te schoppen. Dus was de onafhankelijkheid een goede reden om het land te verlaten. Dat is nog steeds een zeer gevoelige kwestie. Emigratie, vrijwillig of niet – waar ligt de grens overigens – is altijd een verlies: van familie, een land, een verleden en soms van herinneringen. Het leidt ook tot verdriet, gevoelens van verlaten of in de steek gelaten te zijn, van schuld en van wrok. Dat is vooral te merken als Hindostanen uit Nederland ‘op vakantie’ gaan naar Suriname. Het is wel zo dat deze gevoelens in de loop van de tijd afzwakken, maar de relaties ondervinden wel schade.
Hindostanen in Nederland onderhielden banden met verwanten in Suriname via geldovermakingen, het verzenden van postpakketten en familiebezoeken. Op die manier maakten zij ook ‘Nederlandse cultuur’ over. Voor de tweede generatie is dat een ander verhaal. Zij hebben de ervaring van migratie en verlies niet meegemaakt, al kunnen ze dat soms invoelen als ze emotioneel dicht bij hun ouders staan. Voor deze generatie is Suriname minder aantrekkelijk, deels omdat Suriname als (vakantie)land weinig interessant is, maar vooral omdat het alternatief India aan het worden is. De identificatie met India is makkelijker vanwege Bollywood, de grote variatie aan cultuur (geschiedenis, yoga, ayurvedische praktijken, filosofie, muziek, zang, dans, mode e.d.) en ook door de ontwikkeling van dat land tot een economische en politieke wereldmacht.
Zodoende werd de bestaande culturele verhouding tussen gemeenschappen in India, Suriname en Nederland versterkt. India was van oudsher aanwezig, hoewel de Hindostaanse cultuur in de loop van anderhalve eeuw, ondanks de periodieke opleving van Indiaas chauvinisme in Suriname en de invloed van Bollywood, aardig wat wijzigingen had ondergaan. De Surinaamse Hindostaanse cultuur was vercreoliseerd of verwesterd, wat onder meer tot uiting kwam in het frequente gebruik van Sarnámi en Sranantongo, de kleding, het eten, de muziek, de omgangsvormen, de humor, de afnemende religiositeit en het toenemend aantal gemengde stellen. En in Nederland zijn de Hindostanen sterk aan het verhollandsen, op ongeveer dezelfde punten als de vercreoliseerde Hindostanen in Suriname.
Het zelfbeeld
‘Wij zijn vooruitgegaan’, hoor je veel Hindostanen zeggen. Deze overtuiging is gebaseerd op twee elementen. Het eerste is de blijvende vestiging van onze voorouders in Suriname. Waren zij teruggekeerd naar India, zo is het verhaal, dan zouden wij nu leven zoals de mensen op het platteland van Uttar Pradesh en Bihar. Deze redenering veronderstelt dat de arme sloebers van de plantages en de boeren zich in Suriname hebben opgewerkt. Maar niet die in India. Daar zou het leven hetzelfde zijn gebleven als honderdvijftig jaar geleden. Dit is echter geen houdbare veronderstelling. Zoals de plantagearbeiders en de boeren in Suriname, zijn ook plattelanders in India naar de steden getrokken, hebben ondernemingen opgezet, onderwijs gevolgd, zijn de politiek ingegaan of zijn op een andere manier vooruitgegaan. Op het Indiase platteland zien we een deel van de achterblijvers, niet degene die ‘vooruit’ zijn gegaan. Let wel: een deel van de achterblijvers. Want daar woonden ook welgestelde grootgrondbezitters die niet tot de achterblijvers gerekend kunnen worden, omdat ze niet van plan waren in het buitenland te gaan werken. Op het platteland in Uttar Pradesh, bijvoorbeeld, zijn tal van ondernemingen, scholen en dienstverlenende bedrijven gevestigd.
Het tweede element van het Hindostaanse vooruitgangsgeloof bestaat uit een vergelijking met Creolen, die vooral door Hindostanen van de oudere generatie wordt gemaakt. Het heet dat Creolen weinig ambitieus zijn, voor de makkelijke weg kiezen, liefst profiteren, niet (kunnen) sparen en al hun geld graag uitgeven aan plezierige activiteiten. Hindostanen daarentegen zouden harde werkers zijn, die zuinig omgaan met geld, flink sparen en nadenken over de toekomst. Als dit verschil tussen de twee groepen inderdaad heeft bestaan, dan is het in elk geval sterk afgenomen. Met name de jongere Hindostanen, zowel in Suriname als in Nederland, verschillen nauwelijks van het Creoolse beeld. Hindostanen showen graag met grote huizen, dure auto’s, vakanties en feesten, ook religieuze feesten. Hun behoefte om te ‘laten zien’ is vermoedelijk het allerhoogste van alle Surinaamse groepen.
Zijn de Hindostanen vooruitgegaan? Deze vraag noodzaakt tot een vergelijking tussen twee momenten in de geschiedenis of tussen twee groepen. Ik betwijfel of wij vooruit zijn gegaan vergeleken met de mensen in India, maar we zijn wel vooruitgegaan ten opzichte van de boeren en arbeiders. Een dergelijke historische vergelijking geldt echter voor bijna alle opeenvolgende generaties in de wereld, dus ook voor de Creolen. Zijn we dan vooruitgegaan ten opzichte van de Creolen? Sinds de militaire staatsgreep zijn Creolen (en ook tal van Hindostanen) op verschillende manieren rijk geworden. De politiek bood hen toegang tot de staatskas, vergunningen, gronden, maar er zijn ook Creolen die zijn gaan studeren en medisch specialist, apotheker, advocaat of hoogleraar zijn.
Hindostanen kloppen zichzelf niet alleen graag op de borst, maar zijn ook gauw tevreden met hun resultaten. De ambitie is beperkt tot het behalen van een diploma, zelden om bovengemiddeld te presteren. We hebben iets van een Januskop: we zijn sterk gericht op de gemeenschap en laten graag weten wat de familie of kinderen (materieel) hebben bereikt, dus hoe goed wij het als ouders hebben gedaan. Anderzijds zijn we erg individualistisch. We geven weinig om andere families of etnische groepen. In die zin hebben Nederlanders gelijk als ze zeggen dat Hindostanen een naar binnen gekeerde groep vormen. Daarnaast valt op dat we weinig in de richting van creatieve beroepen gaan. De enkele schilder, zanger, danser, sporter of filmmaker vormen onvoldoende massa om te zeggen dat we als gemeenschap onze potentie over een breed front ontwikkelen. Juist in deze segmenten van de samenleving zien we, in Suriname en Nederland, meer Creolen. Is dat soms geen vooruitgang? Vooruitgang gaat niet alleen om geld, ook om wat je als gemeenschap in huis hebt.
Stellingen
Op grond van voorgaande summiere uiteenzetting van ontwikkelingen in het verleden en heden kan het volgende worden gesteld.
- Hindostanen eren hun voorouders nauwelijks. Afgezien van het verhaal dat onze voorouders met de Lalla Rookh in Suriname zijn gearriveerd en enkele klaagliederen, zijn wij weinig begaan met de offers en het lijden van onze voorouders. Creolen doen dat veel meer, zij koesteren als het ware het lot van de slaven.
- Hindostanen kennen weinig solidariteit. Onderling is dit sociaal gebrek bijvoorbeeld te zien aan de haast afwezige hulp aan hulpbehoevende individuele gezinnen of aan het geringe aantal donateurs voor goede doelen. Ook in de betrekkingen naar andere groepen zijn wij weinig coöperatief: aan stakingen en demonstraties doen wij niet mee, maar profiteren graag van de maatschappelijke resultaten.
- De vooruitgang van Hindostanen is eenzijdig, middelmatig en is al decennialang blijven steken. Dat is te zien aan het ondernemerschap, het intellectuele niveau en de artistieke beroepen. Wij spiegelen ons graag aan India, met name Bollywood, maar wat betreft eigen creatie zijn we niet verder gekomen dan de baithak gáná en een bruisend uitgaansleven.
* * * * *
Studiemiddag De Surinaams-Hindostaanse gemeenschap in Nederland anno 2023
3 December 2023, Theater Zuidplein Rotterdam
In het kader van 150 jaar Hindostaanse immigratie in Suriname en 50 jaar in Nederland zal worden gesproken over ontwikkelingen van de laatste 10 jaar binnen de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap in Nederland.
Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat het aantal in Nederland geboren Hindostanen – de tweede generatie – in toenemende mate het aantal in Suriname geboren Hindostanen (de eerste generatie) overstijgt. Als ook nog wordt gekeken naar de derde generatie, de in Nederland geboren kinderen uit in Nederland geboren ouders, dan kan rustig worden gesteld dat er sprake is van een demografische transitie binnen de Hindostaanse gemeenschap. Deze verandering heeft gevolgen op uiteenlopende terreinen. Denk aan: cultuurbehoud en -ontwikkeling; religie; ouderen; jongeren; genderverhoudingen en emancipatie; sociaal-maatschappelijke issues.
Met deelnemers uit de eerste, tweede en derde generatie zal gediscussieerd worden over de positie van de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap in Nederland nu de generaties geboren in Nederland de meerderheid vormen. Enkele vragen zijn: In hoeverre speelt afkomst nog een rol voor hun identiteit? Hoe gaan zij ermee om? Met welke specifieke problemen kampen zij? Hoe is de relatie tussen ouderen en jongeren?
Deelnemers ontvangen van tevoren meer informatie en stellingen op verschillende deelonderwerpen. Tijdens de studiemiddag zullen er geen lezingen worden gehouden, maar zal in huiskamersetting over verschillende thema’s worden gesproken.
De studiemiddag vindt plaats in Zaal Z van Theater Zuidplein van 13:00 – 18:00. Het aantal deelnemers is aan een strikt maximum gebonden. Belangstellenden kunnen vóór 1 november 2023 een e-mail sturen aan adhin-instituut@ziggo.nl met daarin vermeld: naam en de generatie waartoe u behoort. U krijgt voor medio november bericht over mogelijke deelname.
- Published in BIBLIOTHEEK, JAI, Studiemiddag JAI 2023
Onthulling van het borstbeeld Dr.Mr.Drs. Jnan Hansdev Adhin
SURINAME • 10 november 2023
Onthulling borstbeeld Dr.Mr.Drs. Jnan Hansdev Adhin
Dr. Sophie Redmondstraat (t.o. de A.T. Calorschool)
Programma
10.30 – 11.00 Inloop / Ontvangst gasten – Soekdew Chotoe & Rakesh Adhin
11.00 – 11.10 Welkomstwoord MC / Enige woorden over het leven van J.H. Adhin – Mr. Carlo Jadnanansing
11.10 – 11.20 Toespraak Vertegenwoordiger van de familie – Rakesh Adhin
11.20 – 11.25 Toespraak Voorzitter Stg. Jnan Adhin Monument – Soekdew Chotoe
11.25 – 11.35 Toespraak vertegenwoordiger Minister van Onderwijs, Wetenschap & Cultuur – Mr. Ranu Ramautar
(Directeur Hoger en Wetenschappelijk Onderwijs)
11.35 – 11.45 Toespraak President – Z.E. Chandrikapersad Santokhi
11.45 – 11.50 Kort gebed – Pt. Nitin Jagbandhan
11.50 – 11.55 Onthulling borstbeeld – President Chandrikapersad Santokhi
11.55 – 12.00 Omhanging mala’s – President Santokhi, Voorzitter Chotoe, Kinderen
12.00 – 12.30 Informeel samenzijn
LIVESTREAMING
Onthulling van het borstbeeld van Dr. Mr. Drs. Jnan Hansdev Adhin
- Published in BIBLIOTHEEK, JAI, Suriname
De Hindostaanse gemeenschap in Nederland anno 2023: een beschouwing – Dr. Chan Choenni
(Dit artikel is de eerste bijdrage t.b.v. een studiemiddag van het Jnan Adhin Instituut (JAI) op 3 december 2023 te Rotterdam. Binnenkort volgen bijdragen van dr. Ruben Gowricharn en dr. Jaswina Elahi. Zie meer informatie over de studiemiddag onder het artikel.)
De Hindostaanse gemeenschap heeft binnen een tijdsbestek van 150 jaar twee grote migraties ondergaan. Na de massale emigratie tussen 1974-1975 voorafgaand aan de onafhankelijkheid van Suriname bleef de Hindostaanse emigratie -zij het in lagere aantallen- aanhouden. Er formeerde zich gaandeweg een Hindostaanse gemeenschap in Nederland. Langzamerhand werd de Hindostaanse groep in 2008 met een aandeel van 45% de grootste Surinaamse groep in Nederland. Ondanks toenemende vemenging met witte Nederlanders bleef de Hindostaanse groep grotendeels herkenbaar als een bijzondere bevolkingsgroep. De Surinaamse i.c. Hindostaanse groep nam toe in Nederland ook als gevolg van een aanhoudende bescheiden emigratie uit Suriname.
Aantallen
Het aantal Surinamers in Nederland bedroeg per 1 januari 2023 volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) 363.142 personen. Het CBS rekent alleen de in Suriname geborenen (de zogeheten eerste generatie) en de in Nederland geborenen uit minstens één Surinaamse ouder (de zogenoemde tweede generatie) tot de Surinaamse bevolking in Nederland. Volgens deze beperkte definitie bedroeg per 1 januari 2023 het aantal Hindostanen 163.413 (45% van de 363.142) personen. Wij rekenen echter, in tegenstelling tot het CBS, ook de derde generatie tot de Surinaamse i.c. Hindostaanse groep. Dat zijn de kleinkinderen van de eerste generatie. De derde generatie neemt de laatste jaren in aantal toe, maar wordt, zoals gezegd, niet tot de Surinaamse groep gerekend, maar tot (autochtone) Nederlanders. Dit betekent dus dat deze groep in de statistieken uit beeld verdwijnt als zijnde Surinamers.
In landen als de Verenigde Staten kan men zelf aangeven tot welke etnische groep men behoort, waardoor een betrouwbaarder beeld ontstaat van de etnische samenstelling van de bevolking. Er zijn naar schatting in 2023 ongeveer 50.000 Surinamers behorende tot de derde generatie. De derde generatie Hindostanen bedroeg naar schatting 22.500 (45% van 50.000). Als wij de uitgebreide definitie hanteren dan bedroeg per 1 januari 2023 het totaal aantal Hindostanen in Nederland naar schatting ruim 185.000 personen en volgens de beperkte definitie ruim 163.000 personen. Hieronder volgt een schetsmatig beeld van de stand van zaken met betrekking tot de Hindostaanse gemeenschap anno 2023.
Demografische transitie
Een van de meest in het oog springende ontwikkelingen binnen de Hindostaanse gemeenschap van de afgelopen jaren is de zogenaamde demografische transitie. Daarmee wordt bedoeld dat het aandeel van de eerste generatie in de Hindostaanse bevolking versneld is afgenomen, terwijl het aandeel van de tweede generatie is toegenomen. Als we de derde generatie Surinamers betrekken dan is de trend met betrekking tot deze transitie nog sterker. In 2022 vormde de tweede generatie al de meerderheid van de Surinaamse bevolking in Nederland, zoals uit onderstaande tabel blijkt.
Wij zien dat de eerste generatie in 2012 nog aanzienlijk groter was dan de tweede generatie Surinamers: 53% versus 47%. Tien jaar later, namelijk in 2012 is het beeld gekanteld: de tweede generatie is de eerste generatie in aantal voorbij gestreefd; de verhouding was 51% versus 49%. Omdat Hindostanen met 45% aandeel bijna de helft van de Surinaamse populatie in Nederland uitmaken, geldt deze demografische transitie onder Surinamers bijgevolg ook voor de Hindostaanse groep.
Deze demografische transitie heeft zich voortgezet in 2023. De eerste generatie omvatte 177.890 personen en de tweede generatie 185.252. De transitie zal zich de komende jaren sterker manifesteren, omdat de vergrijzing onder de eerste generatie zal toenemen en deze generatie langzamerhand zal uitsterven. De grote groep die in de jaren 70 op jongvalwassen leeftijd emigreerde, gaat immers een steeds groter deel van de leeftijdsgroep van 65 jaar en ouder uitmaken. Deze toenemende vergrijzing van de eerste generatie blijkt uit de onderstaande tabel.
Wij zien dat de tweede generatie nog relatief weinig ouderen telt. In 2012 behoorde bijna één op de acht personen van de eerste generatie tot de ouderen. Tien jaar later (in 2022) was daarentegen al een kwart van de eerste generatie 65 jaar en ouder. Er zijn voorts ook meer vrouwen dan mannen onder de ouderen. In 2022 waren van de ruim 45.500 ouderen (van 65 jaar en ouder) er bijna 20.000 mannen (44%) en ruim 25.000 vrouwen (56%). Surinaamse i.c. Hindostaanse mannen overlijden gemiddeld eerder dan vrouwen. Bijgevolg zijn er dan ook minder mannen die tot de ouderen behoren dan vrouwen. Gesignaleerd wordt dat relatief veel Hindostaanse mannen overlijden tussen 65 en 70 jaar aan hart– en vaatziekten.
Gevolgen
De oververtegenwoordiging van de tweede generatie in de jongere en vooral in de jongvolwassen groep heeft gevolgen voor de sociale cohesie binnen de Hindostaanse gemeenschap. Helaas zijn de laatste tien jaar nauwelijks empirische onderzoeken hiernaar verricht en in breder verband naar de integratie van Hindostanen in Nederland. Er zijn wel enkele gegevens over de maatschappelijke positie van Surinamers in Nederland, maar over culturele ontwikkelingen zijn weinig gegevens beschikbaar. Daarom geven wij tentatief slechts een schets van deze ontwikkelingen. Er zijn gemiddeld beschouwd enkele belangrijke verschillen tussen de eerste en tweede generatie. Zo is/was de eerste generatie Hindostanen sterker op Suriname gericht en op de eigen Hindostaanse gemeenschap dan de tweede generatie. Onder de tweede generatie Hindostanen is in sterkere mate sprake van individualisering en identificatie met de witte Nederlandse samenleving.
Als gevolg zijn van de demografische transitie zijn enkele trends binnen de Hindostaanse gemeenschap in Nederland te signaleren. Bepaalde ontwikkelingen, zoals de versobering en afbouw van subsidies en de voortgaande digitalisering van de samenleving, zijn eveneens van invloed op deze trends die hieronder tentatief kort worden geduid.
- Sociale cohesie en gemeenschapszin
Er is sprake van vermindering van sociale cohesie binnen de Hindostaanse groep. Het aantal fysieke bijeenkomsten en ook het bezoek aan dergelijke bijeenkomsten is verminderd. Ook is er minder vrijwilligerswerk. Door digitalisering en vergrote toegankelijkheid van informatie via internet en andere digitale media is enerzijds de belangstelling breder en anderzijds ook gerichter; bijvoorbeeld veel informatie over India wordt wel gedeeld. In het bijzonder onder de tweede generatie Hindostanen is er weinig gemeenschapszin. De Hindostaanse identiteit lijkt te verwateren onder de tweede generatie Hindostanen.
- Religie en religiebeleving
Er zijn, vergeleken met vroeger, betere en meer religieuze voorzieningen, zoals goed geoutilleerde mandirs en mahjids (tempels en moskeeën). Deze voorzieningen worden in veel mindere mate bezocht door de tweede generatie dan de eerste generatie Hindostanen. Bij moslims lijkt de tweede generatie wel vaker dan bij hindoes deze voorzieningen te bezoeken. Anderzijds wordt de religie veel meer individueel beleefd en is spiritualiteit belangrijker geworden dan het bijwonen van allerlei rituelen. Ook dit leidt tot vermindering van de gemeenschapszin, ontmoeting en identificatie met de Hindostaanse gemeenschap. De identificatie met de religiebeleving in de bronlanden, zoals India en de umma (de Islamitische wereldgemeenschap) wordt sterker.
- Relaties tussen ouderen en jongeren en tussen generaties
Een van de belangrijke veranderingen binnen de Hindostaanse gemeenschap is de gezinsverdunning. Het aantal kinderen binnen Hindostaanse gezinnen nam drastisch af. Ook zijn er gescheiden echtparen, ongetrouwde samenwonenden en alleenstaanden. Kortom: er is een diversiteit in samenlevingsvormen ontstaan. De communicatie tussen ouderen en jongeren is verzakelijkt en mede als gevolg van de mobiele telefonie zijn fysieke ontmoetingen beperkt. Veel ouderen klagen over te weinig aandacht die zij ontvangen van hun kinderen en familie. Een deel is eenzaam en hulpbehoevend. Echter moet wel worden bedacht dat de huidige en toekomstige Hindostaanse ouderen veel meer dan vroeger de eigen boontjes (zullen) kunnen doppen. Zij zijn bijvoorbeeld goed geïntegreerd in de Nederlandse samenleving en beheersen de Nederlandse taal goed. Voor zover er problemen zullen zijn, zullen deze veeleer algemene problemen zijn gelieerd aan verouderingsprocessen dan specifieke problemen verband houdend met de Hindostaanse achtergrond. Wel is er sprake van enige vervreemding tussen generaties, omdat de culturele leefwereld verschilt. De tweede generatie kent Suriname niet en de grote meerderheid heeft Suriname niet bezocht en is niet geïnteresseerd in het herkomstland van hun ouders. Het Sarnámi wordt ook slecht beheerst door de tweede generatie.
- Genderverhoudingen en emancipatie
Er lijkt thans over het algemeen sprake te zijn van gelijkwaardigheid in de genderverhoudingen binnen de Hindostaanse gemeenschap; in het bijzonder onder de tweede generatie. Bovendien is gemiddeld beschouwd het opleidingsniveau van Hindostaanse vrouwen hoger dan het opleidingsniveau onder Hindostaanse mannen onder de tweede generatie. De zogeheten emancipatie van Hindostaanse vrouw lijkt te zijn voltooid. Gedwongen huwelijken en non-acceptatie van een lager geschoolde mannelijke partner lijken ook een probleem uit het verleden te zijn.
- Sociale problemen
Er schijnen ook minder sociale problemen voor te komen die gelieerd zijn aan de Hindostaanse achtergrond. Er lijken minder zelfmoordneigingen voor te komen onder jonge Hindostaanse vrouwen. De Hindostaanse ouders behoren grotendeels tot de tweede generatie en zij stellen zich tolerant op ten opzichte van de keuze van hun kind(eren). Ook de prestatiedruk op kinderen schijnt minder te zijn geworden. Wel schijnt alcoholmisbruik onder Hindostaanse mannen en ook onder de tweede generatie een sociaal probleem te zijn. Onder Hindostanen blijven hart- en vaatziekten, vooral in relatie tot suikerziekte, niet alleen bij de eerste, maar ook bij de tweede generatie een specifiek Hindostaans probleem te zijn.
- Culturele ontwikkelingen
Een deel van de Hindostaanse cultuur is behouden en doorgegeven, zoals voeding, amusement (muziek, liederen), ontspanning (wijze van feesten) en religie. Radiozenders spelen daarbij een belangrijke rol en de relatie met Suriname en India. Het Sarnámi wordt minder gesproken, maar de oriëntatie op Bollywood en, in breder verband, India is gebleven. Het zal waarschijnlijk sterker worden door de toenemende prominentie van India op het wereldtoneel en toegankelijkheid door de toenemende mogelijkheden van de digitale media.
- Doorwerking van het koloniale verleden
Anders dan bij de Afro-Surinamers, waar sprake is van een sterke doorwerking van het slavernij verleden bij het huidige functioneren van de nazaten, lijkt bij Hindostanen de situatie anders te zijn. De doorwerking van het koloniale verleden i.c. de Hindostaanse contractarbeid lijkt minder negatieve gevolgen te hebben gehad voor de nakomelingen. De Hindostaanse voorouders hebben zich gericht op (economische) vooruitgang en hebben de pijn en onderdrukking die zij hebben ervaren verdrongen. Vaak is niet veel hierover verteld; ook om de toekomstige generaties niet te belasten met het verleden. Integendeel: er werd en wordt vooral nadruk gelegd op de successen en er is weinig compassie voor degenen die het niet gered hebben. De laatste jaren wordt steeds meer stilgestaan bij negatieve kanten van de contractarbeid die leidden tot verzet en opstanden, en zijn er standbeelden opgericht. Onder de tweede generatie Hindostanen lijkt er geen bijzondere belangstelling te zijn voor hun verleden en de koloniale geschiedenis. Over het algemeen presteren zij goed en zijn gericht op de toekomst.
* * * * *
Studiemiddag De Surinaams-Hindostaanse gemeenschap in Nederland anno 2023
3 December 2023, Theater Zuidplein Rotterdam
In het kader van 150 jaar Hindostaanse immigratie in Suriname en 50 jaar in Nederland zal worden gesproken over ontwikkelingen van de laatste 10 jaar binnen de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap in Nederland.
Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat het aantal in Nederland geboren Hindostanen – de tweede generatie – in toenemende mate het aantal in Suriname geboren Hindostanen (de eerste generatie) overstijgt. Als ook nog wordt gekeken naar de derde generatie, de in Nederland geboren kinderen uit in Nederland geboren ouders, dan kan rustig worden gesteld dat er sprake is van een demografische transitie binnen de Hindostaanse gemeenschap. Deze verandering heeft gevolgen op uiteenlopende terreinen. Denk aan: cultuurbehoud en -ontwikkeling; religie; ouderen; jongeren; genderverhoudingen en emancipatie; sociaal-maatschappelijke issues.
Met deelnemers uit de eerste, tweede en derde generatie zal gediscussieerd worden over de positie van de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap in Nederland nu de generaties geboren in Nederland de meerderheid vormen. Enkele vragen zijn: In hoeverre speelt afkomst nog een rol voor hun identiteit? Hoe gaan zij ermee om? Met welke specifieke problemen kampen zij? Hoe is de relatie tussen ouderen en jongeren?
Deelnemers ontvangen van tevoren meer informatie en stellingen op verschillende deelonderwerpen. Tijdens de studiemiddag zullen er geen lezingen worden gehouden, maar zal in huiskamersetting over verschillende thema’s worden gesproken.
De studiemiddag vindt plaats in Zaal Z van Theater Zuidplein van 13:00 – 18:00. Het aantal deelnemers is aan een strikt maximum gebonden. Belangstellenden kunnen vóór 1 november 2023 een e-mail sturen aan adhin-instituut@ziggo.nl met daarin vermeld: naam en de generatie waartoe u behoort. U krijgt voor medio november bericht over mogelijke deelname.
- Published in BIBLIOTHEEK, JAI, Studiemiddag JAI 2023
Dr. Jnan Hansdev Adhin: erudiet en zeer productief – Prof. Chan E.S. Choenni
Dr. mr. drs. Jan Adhin. Zo stond wijlen dr. Jnan Hansdev Adhin bekend in Suriname. In de jaren zestig van de vorige eeuw werd hij beschouwd als een van de geleerdste, zo niet de meest geleerde persoon van Suriname. Op 24 januari 2021 zou Jnan Adhin 94 jaar zijn geworden. Hij overleed echter op 16 januari 2002 op 74-jarige leeftijd in Leiden. Wie was deze markante persoon en wat zijn de verdiensten geweest voor Suriname en de Surinaamse politiek, en in het bijzonder voor de Hindostaanse cultuur en het hindoeïsme? Ik zal een beeld schetsen van deze veelzijdige en zeer productieve Hindostaanse Surinamer, waarbij ik mij voor dit artikel zal beperken tot enkele belangrijke aspecten en thema’s. Degenen die meer willen weten over Jnan Adhin verwijs ik naar de master thesis van D. Albertzoon (2015), getiteld Dr. Mr. Drs. Drs. Jnan Hansdev Adhin, B.A. (Hon) L.L.D., Ph.D. – De Surinaamse Maha-acharya, Paramaribo: Adek. Voorts hebben prof. M. Van Kempen en mr. Carlo Jadnanansing artikelen gepubliceerd over hem onder meer op de blog Caribisch uitzicht. Ook zijn enkele boeken met een verzameling van zijn artikelen uitgegeven. Men kan zelf de vele artikelen lezen en bijvoorbeeld het bekende boek Dharm Karm – Inleidende Ethische Beschouwingen om inzicht te verwerven in zijn gedachtegoed. Ik heb gebruikgemaakt van deze bronnen voor dit artikel ter herinnering aan deze grote zoon van Suriname.
Jnan Hansdev Adhin werd geboren op 24 januari 1927 te Ornamibo in een welvarend landbouwersgezin. Ornamibo was een voormalige plantage 15 kilometer ten zuiden van Paramaribo in het toenmalige district Boven-Para, later district Suriname en nu district Wanica. Zijn vader Ram Adhin was geboren rond 1876 in India nabij Allahabad en kwam op 14-jarige leeftijd als contractarbeider naar Guyana. Van Guyana migreerde hij in 1895 na zijn contractperiode als een zogeheten vrije emigrant naar Suriname. In 1895 ging in Suriname de regeling in dat men gratis land kon krijgen als men bereid was het land (de zogeheten wilde gronden) te bewerken. Er hebben zich tussen 1873-1920 dan ook liefst 3.000 Hindostanen uit het Caribisch gebied gevestigd in Suriname. Zij zijn gaandeweg opgegaan in de Hindostaanse bevolking van Suriname. Ram Adhin was een van hen en werd naast landbouwer ook zakenman. De moeder van Jnan Adhin was Daulatia Oedjaghir (1892-1978). Zij was in 1893 als peuter van nog geen 2 jaar uit de streek Shahabad gelegen in de staat Bihar gemigreerd met haar moeder, die contractarbeidster werd. Uit het gebied Shahabad met de hoofdplaats Arrah zijn velen als contractarbeiders gemigreerd naar de koloniën. Ram Adhin en Daulatia kregen samen 9 kinderen. Jnan Adhin was het zevende kind uit het huwelijk. Hij stond oorspronkelijk ingeschreven als Jan Hansdew, maar liet later de spelling van zijn voornamen wijzigen in Jnan Hansdev. De broers hebben zich via onderwijs verder kunnen ontwikkelen maar de drie zusters in veel mindere mate. In de jaren dertig en veertig was het ook niet gebruikelijk dat Hindostaanse vrouwen hogere opleidingen volgden. Adhin was 16 jaar toen zijn vader overleed in 1943. Zijn moeder bereikte de hoge leeftijd van 86 jaar.
Welgesteld milieu
Jnan Adhin kan dus worden beschouwd als een tweede generatie Hindostaan in Suriname, omdat zijn beide ouders afkomstig waren uit India. Het is belangrijk om te vermelden dat de ouders van Jnan Adhin toen reeds bekend stonden als welgestelde personen die naast een groot landbouwareaal op Ornamibo ook een eigen huis in het centrum van Paramaribo hadden. Dit huis was gelegen aan de Watermolenstraat dichtbij bij de toenmalige haven (‘platte brug/plata broki’) van Paramaribo. De oudste broer woonde daar permanent en Jnan Adhin verbleef regelmatig daar. In deze buurt woonden in de jaren dertig en veertig veel vooraanstaande Hindostanen en er waren Hindostaanse winkels gevestigd. Jnan Adhin onderging dus vrij vroeg de invloed van Paramaribo en ontwikkelde zich dan ook breed. De oud-international voetballer Paul Ameerali die in deze tijd in de buurt van de Watermolenstraat opgroeide, zag Jnan Adhin vaak. Hij had echter geen contact met Jnan Adhin, omdat ‘hij constant bezig was met boeken lezen in het huis.’ In tegenstelling tot de meeste andere Hindostanen van zijn generatie hoefde Jnan Adhin tijdens jonge jaren dus niet te werken op het land, maar kon zich volledig wijden aan zijn intellectuele ontwikkeling.
Esha Nandelall
Jnan Adhin trouwde in 1948 met Etwaria Debi Nandelall. Zij liet haar voornamen naderhand officieel wijzigen in Esha Damayanti, maar bleef in de familie bekend als Ilse, zoals ze van kinds af werd genoemd. Zij was geboren in Paramaribo, waar haar vader een restaurant had. Omdat haar vader op vrij jonge leeftijd stierf, verliet zij voortijdig de school om te gaan werken. Ze werkte in de jaren veertig bij de winkel Nassief (een bekende manfacturenzaak aan de Maagdenstraat) toen zij Jnan leerde kennen. Ze was voor die tijd een modern stadsmeisje dat geen orhni (doorzichtige witte hoofddoek) droeg, zoals destijds doorgaans door Hindostaanse vrouwen werd gedragen. Er was geen sprake van een gearrangeerd huwelijk; beiden behoorden ook nog tot verschillande hindoestromingen. Esha was afkomstig uit een Arya Samaj (progressieve stroming) milieu, terwijl Jnan behoorde tot de Sanatan Dharm (behoudende stroming). Dit verschil in hindoestromingen leidde toen vaak tot onderlinge ruzies en conflicten en zelfs afwijzingen van huwelijksaanzoeken en partnerrelaties. Esha en Jnan kregen zes kinderen: vier dochters en twee zonen. Het kan als opmerkelijk worden beschouwd dat Jnan Adhin in die tijd als hindoe zich niet liet bekeren tot het christendom om hoger onderwijs te volgen, en ook koos voor een Hindostaanse partner. Veel hogergeschoolde Hindostanen kozen toentertijd voor een niet-Hindostaanse partner; ook omdat het aantal hogergeschoolde Hindostaanse vrouwen in die tijd nog vrij gering was. Bovendien was de status van christelijke Hindostaanse partner toen ook hoger.
Hoogbegaafd en zeer ijverig
Jnan Adhin was hoogbegaafd en dat was al op zeer jonge leeftijd merkbaar. Op de lagere school kon hij zo goed mee, dat hij de eerste klas mocht overslaan. Op zijn zestiende was hij al hulponderwijzer en op zijn twintigste reeds hoofd van een lagere school. Op 20-jarige leeftijd behaalde hij als één van de jongsten uit die tijd de hoofd(onderwijzers)akte in 1947. Hij was dus op jonge leeftijd hoofdonderwijzer en dat was destijds een zeer gerespecteerd beroep. In die tijd was het ook gebruikelijk om allerlei zogeheten aktes te behalen om promotie te maken. Zo behaalde hij de LO-aktes Engels, Tekenen, Wiskunde en Nederlands. Als hoofdonderwijzer was hij in verschillende delen van Suriname werkzaam: Leiding, Moengo (tweemaal met een tussenperiode) en Nickerie.
Als een van de eerste Surinamers vertrok hij in 1952 met een studiebeurs naar India, waar hij als bachelor of arts afstudeerde in filosofie (1) en vergelijkende taalwetenschappen (2) aan de Punjab University. Jnan Adhin paarde zijn hoge intelligentie aan een zeer grote ijver en werklust. Hij vertrok naar Nederland voor verdere studie met zijn gezin. Van 1958-1961 studeerde hij in sneltreinvaart aan de universiteiten van Amsterdam en Utrecht en werd driemaal doctorandus in de Niet-Westerse Sociale Wetenschappen (3), Wijsbegeerte & Pedagogiek (4) en Culturele Antropologie (5) en meester in de rechten (6). Daarnaast promoveerde hij cum laude in Groningen in de economische wetenschappen (7) op het proefschrift Development Planning in Surinam in historical perspective. Daarom werd gezegd dat hij zeven (academische) titels had. Als stelling in zijn proefschrift poneerde hij onder meer dat het in Suriname gesproken Hindostaans (Sarnami-Hindi) op dezelfde gronden een Surinaamse taal is als het Sranan (tongo).
Verspreider van kennis
Jnan Adhin heeft niet alleen veel kennis verworven over verschillende vakgebieden, maar heeft op verschillende terreinen een rol gespeeld als kennisverspreider. Hij heeft veel kennis gebundeld en via colleges, artikelen, boeken en lezingen verspreid binnen de Surinaamse gemeenschap. Dat is overigens slechts een van zijn vele verdiensten geweest. Naast zijn wetenschappelijke kennis, stond hij ook bekend als een groot kenner van het hindoeïsme.
Zijn vader werd Mahájan (gerespecteerde zakenman) genoemd en organiseerde op plantage Ornamibo (in het Sarnámi bekend als Nainibog) zogeheten Satnáráyan kathá’s. Dat waren devotiebijeenkomsten waar honderden mensen aan deelnamen. Aan het eind van deze voorlezingen (kathá’s) werden toneelstukken met een religieuze strekking opgevoerd. Jnan Adhin kreeg dan ook het Indiase i.c. hindoecultuurgoed als het ware met de paplepel ingegoten. Door zelfstudie ontwikkelde hij zich tot een kenner van het complexe en veelvormige hindoeïsme. In zijn boek Dharm Karm heeft hij zijn belangrijkste inzichten samengevat voor een breed publiek. Ik heb bijvoorbeeld geput uit zijn studie voor mijn boek over de Vedische Dharma gepubliceerd in 2018.
Jnan Adhin liet zich ook leiden door de levenswijsheden uit de zogeheten heilige boeken van het hindoeïsme. Zo was de spreuk uit de Rig-Veda: Ekam sat-vipra bahudha vadanti – Het Werkelijke is Eén, de wijzen noemen Het met verschillende namen – een belangrijk beginsel voor hem. Hij was daarom voorstander van diversiteit en tolerantie. Religieuze verdraagzaamheid en niet denken in sektarische hokjes waren belangrijke principes voor hem. Hij verfoeide dan ook het onderdrukkende kastensysteem binnen het orthodoxe hindoeïsme en was ook voor gelijkwaardigheid van man en vrouw. Zich baserend op het Vedantische gedachtegoed was Adhin niet dogmatisch; hij hechtte niet zozeer aan geloof en rituelen, maar aan het gedrag. ‘Niet geloof en dogma’s zijn belangrijk, maar gedrag en levenswijze’. Hij stimuleerde andere zoveel mogelijk kennis te vergaren.
Veda betekent weten en anta betekent einde. Men moet streven naar ‘het einde van het weten’. Dat heeft hij zelf zoveel mogelijk gedaan. Dat hij zijn naam van Jan naar Jnan liet herschrijven had te maken met het gedachtegoed dat hij propageerde. Jnan betekent in het Sanskriet kennis/wijsheid. Zijn Vedantische visie kreeg enige aanhang en de bekende notaris, mr. Carlo Jadnanansing, is een van zijn leerlingen. Hij heeft met anderen de Vedanta prijs ingesteld in Suriname die wordt uitgereikt door het Jnan Adhin fonds.
Eenheid in verscheidenheid
Jnan Adhin heeft zich ingezet voor het toepassen van de aloude (tijdloze en universele) Vedische inzichten in de praktijk. Zo introduceerde hij het beginsel uit de Rig-Veda ‘Eenheid in verscheidenheid, doch geen uniformiteit’ (Anektá men Ektá, na Ekveshtá) als grondslag voor de multiculturele Surinaamse samenleving. Hij vond de culturele rijkdom van de verschillende bevolkingsgroepen in Suriname belangrijk en wees culturele assimilatie af. In zijn bekroonde opstel bij het tienjarig bestaan van het Cultureel Centrum Suriname (CCS) in 1957 ontvouwde Adhin zijn visie op multiculturalisme. Hij zag geen heil in de ‘uniformiteit van godsdienst en cultuur’ maar pleitte voor het behoud van culturele verscheidenheid.
‘Laat elke groep haar taal behouden en tot ontwikkeling brengen, waarbij als eenheidstaal het Nederlands fungeert… Het is nu dan ook hoog tijd, dat de groepen elkaar leren begrijpen en waarderen, opdat een synthese in denken en leven kan worden bereikt en alle groepen worden samengesmeed tot één composiet Surinaams volk. Maar met deze cultuursynthese bedoelen wij niet een opdringen van één cultuur, waardoor de andere cultuuruitingen afsterven. Het door elke groep onverwijld accepteren van de westerse beschaving, met overboord gooien van haar eigen tradities en cultuur, kunnen wij niet als een oplossing beschouwen. Afgezien van de psychologische onmogelijkheid om zich geheel en al te ontdoen van een culturele achtergrond, die sinds eeuwen in het collectieve onbewuste aanwezig is, zal het doorvoeren van deze gedachte in de praktijk op grote weerstanden en moeilijkheden stuiten, daar geen enkele groep haar tradities zo maar wil prijsgeven’, aldus Jnan Adhin in 1957.
Eind jaren vijftig was er een stroming onder Creolen, onder wie ook een deel van de Afro-Surinamers die pleitte voor een vorm van nationalisme, waarbij de Hindostanen in culturele zin moesten assimileren. De opkomende groep Hindostanen en de zelfbewuste jonge generatie vond in dit standpunt voldoende basis om weerstand te bieden tegen dit assimilatiestreven. Later hebben voorlieden van de Afro-Surinaamse groep het standpunt over culturele verscheidenheid omarmd toen een herwaardering van de (onderdrukte) Afrikaanse en Afro- Surinaamse cultuur in Suriname plaatsvond. Wij zien dat thans -in de eenentwintigste eeuw- culturele verscheidenheid ook in Suriname als rijkdom wordt beschouwd. In dit verband was Jnan Adhin zijn tijd ver vooruit en is de volgende passage nog steeds actueel:
‘Laat geen enkele groep zich minderwaardig of meerderwaardig gevoelen, doch gelijkwaardig, hoewel anderswaardig. Laat elke groep op de haar karakteristieke wijze, in actieve coöperatie en harmonie met andere groepen, het hare bijdragen tot de culturele en sociale opbouw van Suriname. Laat er geen eenvormigheid en eentonigheid zijn, doch eenheid in verscheidenheid.’
Productieve bestuurder
Jnan Adhin werd vanwege zijn standpunt dat Hindostanen een volwaardige Surinaamse bevolkingsgroep vormden en dat de van oorsprong Indiase cultuurgoed door Surinaamse invloed evenzeer Surinaams cultuurgoed was geworden gaandeweg als het ware de ideoloog van de VHP. De VHP heette toen nog de Verenigde Hindostaanse Partij en werd later de Vooruitstrevende Hervormings Partij. Na terugkeer uit Nederland in Suriname (in 1961) werd hij politiek actief in de VHP. Dr. Jnan Adhin heeft ook op politiek-bestuurlijk gebied een belangrijke rol gespeeld. Hij was het intellectuele brein achter de VHP vanaf de jaren zestig en een steunpilaar van de politieke leider Jagernath Lachmon. Vaak leverde hij de ingrediënten van zijn toespraken en was de opsteller van moties en andere documenten van de VHP en voerde trouw en nauwgezet de opdrachten van Sabhapati (de Voorzitter!) Lachmon uit. Ook tijdens de onafhankelijkheidsbesprekingen met Nederland speelde hij een belangrijke rol. Hij stelde zich zeer dienstbaar op ten opzichte van Lachmon, die voor hem de onomstotelijke politiek leider van de Hindostanen was. Met enkele (korte) onderbrekingen was hij van 1963 tot 1980 namens de VHP lid van de Staten van Suriname (Parlement van Suriname). Hij was Minister van Justitie en Politie van 1964-1967 en 1969-1973. In 1971-1972 was hij daarnaast ook tijdelijk de minister van Onderwijs en Volksontwikkeling. Kort vóór zijn overlijden heeft Jnan Adhin de functie van waarnemend voorzitter van de VHP vervuld (na het overlijden van Lachmon in oktober 2001). Na 1980 was Adhin regeringsadviseur in algemene dienst.
Tenslotte vertelt zijn leeftijdgenoot de nu 93-jarige Andre Saheblall, die secretaris was op het Ministerie van Justitie en Politie toen Jnan Adhin dit ministerie leidde (1969-1973):
Meneer Adhin werkte hard. Hij kon in een avond een hele wettekst ontwerpen. Hij heeft ook gezorgd dat Hindostanen en Javanen werden benoemd bij de politie en ook in hogere functies, want toen was het een Creools gebeuren bij de Politie. Korpschef Spalburg heeft overigens goed meegewerkt. Ik werd later directeur op dit ministerie en Meneer Adhin was mijn grote voorbeeld. Veel oude of bestaande wetten werden aangepast aan de tijd of volledig vervangen door een moderne wet. Ook in debatten tijdens de behandeling van wetsontwerpen in het parlement, schitterde Meneer Adhin als een minister die zijn zaken goed kende en voor geen enkel debat uit de weg ging. Elk onderwerp werd zakelijk en objectief behandeld. In goed Nederlandse taal legde hij uit wat zijn beleid was. Hij was noch sarcastisch noch beledigend tegenover een parlementslid of collega minister. Hij benaderde een onderwerp niet alleen juridisch maar ook maar ook vanuit andere gezichtspunten.
Het zij gezegd dat Jnan Adhin geen politicus was in de zin van een charismatisch spreker, populistisch gedrag en machtspelletjes. Hij was meer een technocratisch bestuurder en gericht op invoering van effectieve maatregelen. Een belangrijk wapenfeit is dat Jnan Adhin de regeling op het verbod op praktisering van Winti (traditionele Afrikaanse godsverering) heeft ingetrokken. Dat was gebaseerd op zijn door de Veda’s geïnspireerde wijsheid: het Werkelijke is Eén! Iedereen mag dan ook elke god vereren die hij/zij wil.
Taalvirtuoos
Het is opmerkelijk dat hij naast deze bestuurlijke werkzaamheden toch tijd had om zich bezig te houden met taal en literatuur. Van oudsher hadden Hindostanen – ook academici- tot de jaren zeventig moeite met de Nederlandse taal en in het bijzonder de lastige grammatica. Zo niet dr. Jnan Adhin. Integendeel: hij was een taalvirtuoos. Hij had altijd een potlood bij de hand en corrigeerde regelmatig teksten in schriften en boeken op de juiste spelling en lidwoordgebruik. Hij was ook kort directeur van het Bureau Volkslectuur en het Taalbureau en onderwijsinspecteur. Hij maakte zijn literaire debuut met het korte verhaal ‘Weer bloeit de Bamboe’ in het tijdschrift Vikaash van maart 1947. Enkele toneelstukken schreef hij onder het pseudoniem Gyan Dev medio jaren zestig en publiceerde ook enkele verhalen onder de pseudoniem Sad Darshi in het tijdschrift Soela. Op het terrein van proza was Jnan Adhin echter geen uitblinker, zoals hij zelf ook al snel onderkende en ermee stopte. Dit indiceert dat ook de briljante dr. Jnan Adhin niet op alle terreinen kon excelleren. Zijn artikelen voor dagbladen en voor Dharm-Prakásh, het tijdschrift dat hij vier jaar lang zowat helemaal alleen volschreef volgens Michiel Van Kempen -dè kenner van de Surinaamse literatuur- waren toegankelijk geschreven. Andere artikelen van Jnan Adhin waren weer -ook voor mij- niet gemakkelijk leesbaar en zelfs complex. Het door hem samengestelde Hindi woordenboek [Hindi-Nederlands] gepubliceerd in 1953 en later -in 1968- herdrukt was daarentegen weer zeer toegankelijk en werd veel gebruikt.
Docent en adviseur
Jnan Adhin was ook als docent verbonden en gecommitteerde bij eindexamens van de toenmalige kweekschool. De 80-jarige docent Albert Rahman, kleinzoon van de eerste Hindostaanse schrijver en intellectueel Munshi Rahman Khan (geboren in India) heeft dr. Jnan Adhin meegemaakt als gecommitteerde.
‘Meester Adhin stimuleerde je om verder te studeren, terwijl anderen alleen moeilijke vragen stelden. Hij stopte tijdens mijn jeugd vaak even bij mijn grootvader op plantage Dijkveld op weg van Paramaribo naar zijn huis op plantage Ornamibo. Hij reed toen op een bromfiets en zij spraken dan uren met elkaar. Hij had veel respect voor mijn grootvader.’
Bij oudere Surinamers hoor je heel vaak: ‘Oh ja, van meneer Adhin heb ik les gehad’. Dit is niet vreemd aangezien Jnan Adhin colleges gaf op verschillende hogere onderwijsinstellingen, waaronder Kweekschool, Hoofdakte, Pedagogisch Instituut, Kunstacademie, Juridische faculteit (eerst Rechtsschool) en Sociaal-Economische faculteit van de Universiteit van Suriname. Hij bleef tevens voortdurend actief op cultureel en maatschappelijk gebied. Hij was als bestuurslid en adviseur verbonden aan talloze organisaties. Het voert te ver om de talloze functies die hij bekleed heeft te noemen. Ik verwijs naar de organisaties. Ik noem hier slechts enkele als de Liga van Hindostani’s, Jagriti, Hindustani Nawyuwak Sabha (HNS), die vooral de emancipatie van Hindostanen hebben bevorderd. Jnan Adhin heeft zich dus breed ingezet voor de emancipatie van het Hindostaanse Surinamers. Door middel van colleges, lezingen, publicaties enzovoort heeft Adhin zich tot het laatst ingezet om zijn kennis over te dragen op anderen.
Multitasker pur sang
Dr. Jnan Adhin was niet alleen veelzijdig, maar een multitasker pur sang. Hij kon met verschillende denkprocessen en werkzaamheden tegelijk bezig zijn. Tegelijkertijd had hij volgens Michiel van Kempen een fantastisch vermogen om verschillende disciplines scherp van elkaar te scheiden.
Hij kon twee uur bezig zijn met een pedagogisch probleem en vervolgens de knop helemaal omzetten en een uur besteden aan het revalidatiecentrum waarvan hij beheersraadslid was, om dan weer een uur in de Veda’s te lezen en daarna in de versnelling van de strafvordering te schieten.
Van Kempen noemde hem dan ook een ‘duizendpoot’:
Ik heb het zelf in 1986 op het Sarnámi-congres in Krasnapolsky in Paramaribo meegemaakt hoe de aanbevelingen al kant-en-klaar geformuleerd waren, nog voordat de laatste spreker goed en wel zijn betoog had afgerond. Zelf kreeg ik bijna binnen 24 uur nadat sommige passages over de Hindostaanse culturen uit mijn eigen proefschrift op zijn bureau waren beland, al anderhalve meter faxpapier binnen met zijn commentaar. Als ik dan één strekkende meter verwijzingen naar zijn eigen publicaties eraf had geknipt, hield ik nog een halve meter zeer verstandige opmerkingen over.
Veel publicaties
Volgens de redacteur van het Surinaams Juristenblad, Carlo Jadnanansing, is Jnan Adhin één van de meest gerespecteerde redacteuren geweest van dit blad en van onschatbare waarde. Naast zijn functies als redacteur en later redactie-voorzitter van dit blad is hij met 45 gepubliceerde artikelen, de meest productieve auteur aller tijden van dit blad. Daarnaast heeft Adhin nog talrijke artikelen op verschillende gebieden geschreven die verzameld in zes bundels zijn: taalkunde en filosofie, religie en cultuur, opvoeding en onderwijs, staats-, administratief-, huwelijks- en kinderrecht, sociale economie en geschiedenis. Voorts zijn er nog vele publicaties van zijn hand.
Adhin Is lid (geweest) van diverse wetenschappelijke en professionele verenigingen en instellingen, z.a. World Peace Through Law Centre, International Law Association, Nederlandse Vereniging in van Opvoedkundigen, Surinaamse Vereniging van Opvoedkundigen, Surinaams Juristenvereniging, Surinaamse Vereniging van Sociologen, New York Academy of Science, Academia Brasilieira de Ciencas Humanas (Sao Paulo), Fredsbudet (Oslo), Surinaamse Historische Kring, etc. Redactielid en/of medewerker van diverse tijdschriften, zoals Vikaash (1946-1949), Prakash (1947-1949), Het Onderwijs (1946-1949), De Openbare School (1947-1950), Shanti Dut (1962-1967), Soela (1961-1964) Vox Guyanae (1953-1955), Nieuw West-Indische Gids (1959-1975), Surinaams Juristenblad (1968-1982), Dharm-Prakash (1975-1981), Bhasa (1984-1987), Kala, Surinaamse Encyclopedie (1977), S.W.I.-Forum (1990). Geïnteresseerden kunnen hierover zijn uitvoerige bibliografie raadplegen die is gepubliceerd op de site van Hindorama.com. Er bestaat ook een Bibliografie van Jnan H. Adhin die drie van zijn oud-studenten in 1995 samenstelden op zijn aanwijzing. Alles staat erin: van zijn typediploma’s tot zijn academische graden, en van zijn eenjarige lidmaatschap van zwemvereniging Bikini in Nieuw-Nickerie tot zijn functie als ‘Attorney General of the Supreme Court of Justice of Life’ in Ontario.
Driecirkelsmodel van Adhin
Dr. Jnan Adhin was geen empirisch onderzoeker en heeft dus nauwelijks nieuwe kennis gegenereerd. Hij paste de oude Vedische kennis toe op hedendaagse omstandigheden. Met de Vedantische eenheidsvisie als uitgangspunt heeft hij het zogeheten driecirkelsmodel, een inzichtelijk normatief model, ontworpen waarlangs harmonieuze integratie van een minderheidsgroep in de meerderheidssamenleving zou kunnen plaatsvinden met behoud van de eigen cultuur. Hij heeft dit model in 1986 tijdens een lezing in Nederland bij de organisatie Eekta (in Den Haag) gepresenteerd. Dit model gaat uit van de mate van gewenste aanpassing in drie gebieden (weergegeven door drie concentrische cirkels): het buitenste of perifere gebied, het overgangsgebied en het centrale gebied. In het eerste gebied waar de directe contacten met de meerderheidscultuur plaatshebben, moet zoveel mogelijk aanpassing plaatsvinden. Dat betekent respect voor de geldende rechtsorde. In het overgangsgebied, dat Adhin kenschetst als roti, kaprá aur makán (eten, kleding, huisvesting) kan makkelijk een combinatie van beide culturen worden nagestreefd. Met het centrale gebied waarin de kern van de cultuur besloten ligt (godsdienst, levensbeschouwing, morele normen en waarden) zou men heel bewust mee moeten omgaan. Dit gebied is niet geheel gesloten; er is wisselwerking met de omgeving mogelijk, maar veranderingen zouden goed moeten worden afgewogen omdat die veelal identiteitsbepalend zijn.
Voorbeeldfunctie
Dr. Jnan Adhin heeft ook een voorbeeldfunctie gehad voor velen. Hij was een rolmodel: niet alleen in intellectueel opzicht, maar ook in morele zin en ook wat betreft schrijfvaardigheid – ook voor mij trouwens. Eigenlijk zijn velen schatplichtig aan hem niet alleen in intellectueel, maar ook in moreel opzicht. Hij was voor velen ook een guru (leermeester). Hij was zachtmoedig en gematigd. Jnan Adhin was een kalme en beheerste persoonlijkheid. Toen de etnische polarisatie in Suriname op zijn hoogtepunt was, namelijk voorafgaand aan de onafhankelijkheid van Suriname liet hij zich niet verleiden tot radicalisme en polarisatie. Zo heeft hij met veel geduld moeite gedaan om de kleur oranje (van de VHP) in de nieuwe Surinaamse vlag op te laten nemen. Dat was tevergeefs, maar Adhin stelde -redelijk als hij was – ten langen leste dat in de centrale rode band van de Surinaamse vlag ‘ook vier delen helder oranje en zes donker rood waren opgenomen’ (Zie E. Dew, The difficult flowering of Surinam, 1978: 196).
Hij heeft dus niet gepolariseerd en bleef de redelijkheid zelve, terwijl bijvoorbeeld politici als Premier Henck Arron en vooral Eddy Bruma van de nationalistische partij PNR, maar ook Alwin Mungra (van de VHP) de gemoederen opzweepten. Ook toen in 1982 twee schoonzonen op gewelddadige wijze werden vermoord door de militaire heersers bleef dr. Jnan Adhin gematigd reageren. Of eigenlijk: hij gaf nauwelijks een reactie en zal met afschuw het afglijden van de morele waarden hebben gadegeslagen. Van Kempen stelde in dit verband over Jnan Adhin dat zijn rationaliteit en altijd relativerende, puur hindoeïstische levensrelativering bijna leek te grenzen aan stoïcisme. Door zich te onderwerpen aan de wetten van de kosmos kon hij kennelijk inwendige vrede vinden.
Jnan Adhin was ook niet statusgevoelig en liet zich niet omringen door pajongwaaiers en bodyguards. Hij bleef met zijn gezin ook toen hij minister was aan de Prinsenstraat wonen in de (volks)wijk Frimangron van Paramaribo, hoewel statusgevoelige Hindostanen meenden dat hij moest verhuizen naar een elitaire buurt.
Overigens heeft dr. Jnan Adhin zelf ook rolmodellen gehad. De Indiase getalenteerde filosoof, dichter, schrijver en componist Rabindranath Tagore was zijn ideaalbeeld. Er hing in zijn woning een portret van de wijsgeer Tagore met lang grijswit haar en baard. Adhin zei altijd dat als hij oud zou worden, hij ook zo eruit zou willen zien. Toen hij achter in de veertig was en grijs begon te worden, begon hij zijn haar te laten groeien. Dat zie je op een foto in het kader van besprekingen over de onafhankelijkheid van Suriname.
Het ‘vergrijzingsproces’ van zijn haren duurde echter wel erg lang. Hij heeft toen op aandringen van zijn vrouw zijn haren toch maar weer laten knippen. Een ander rolmodel was de tweede President van India dr. Sarvepalli Radhakrishnan (1962-1967). Deze filosoof en expert van het hindoeïsme was ook een staatsman en was ook professor geweest aan de Universiteit van Oxford.
Kritiekpunten
Naast alle lof voor dr. Jnan Adhin zijn er een paar kritiekpunten. Velen verweten hem dat hij overal pleitte voor het voeren originele Hindostaanse voornamen, terwijl hij tegelijkertijd zich Jan liet noemen en/of door anderen Jan werd genoemd. Zoals ik hierboven al aangaf, was Jnan Adhin na zijn geboorte ingeschreven met de voornaam Jan; ook zijn broers en zussen hadden Nederlandse voornamen. Zijn roepnaam bleef ook na de wijziging veelal Jan. Het was het in de eerste helft van de twintigste eeuw gebruikelijk dat de vroedvrouwen die veelal van Europese of Creoolse afkomst voor de Hindostaanse kinderen een Europese voornaam voorstelden die over het algemeen door de ouders werd overgenomen. Jnan Adhin wilde toen hij bewuster werd blijkbaar graag een Hindi naam die zo dicht mogelijk bij Jan bleef. Aangezien (het verwerven van) kennis voor hem een belangrijke drijfveer was, koos hij voor Gyan (kennis) met een variant van de Sanskriet schrijfwijze Jnan. Overigens heeft hij zijn eerste kind Vidya genoemd (kennis, wijsheid).
Een ander kritiekpunt is dat Jnan Adhin niet altijd en niet precies de bronnen vermeldde in zijn vele publicaties, namelijk van de boeken, artikelen en archiefstukken die hij had geraadpleegd, parafraseerde of citeerde. Dat had vooral te maken met de snelheid waarmee hij schreef en hij vaak zichzelf citeerde. Wat het laatste betreft: hij was een van de weinigen die zoveel schreef en deels waren er vaak geen andere bronnen. Maar Adhin kende niet alle bronnen met betrekking tot een bepaald onderwerp of had geen toegang daartoe. Bijvoorbeeld in een artikel over het afstand doen van (Afrikaanse) Goudkust ten behoeve van de toestemming om Hindostaanse contractarbeiders te mogen rekruteren in Suriname zijn er ook andere bronnen, die hij niet heeft geraadpleegd of niet heeft kunnen raadplegen.
Ook is ten onrechte bij sommigen vroeger het idee ontstaan dat het beginsel Eenheid in verscheidenheid door Jnan Adhin zelf zou zijn bedacht. Hij heeft echter altijd gepleit voor toepassing van de oude wijsheid van de Veda’s in de hedendaagse maatschappelijke context.
Tenslotte vinden voorstanders van de Sarnami taal dat Jnan Adhin te veel op het Hindi leunde en het Sarnami zou hebben gekwalificeerd als een Indiaas dialect. Ook had Adhin weinig tijd en aandacht voor anderen en was wellicht te veel op zichzelf gericht. Ik heb met mijn vader in juli 1972 hem toen hij minister van Justitie was bezocht in het kader van de verwerving van een studiebeurs. Wij hadden een gesprek van maximaal een half uur en Adhin was in mijn ogen tegelijkertijd bezig met andere kwesties. Achteraf begrijpelijk: want hij had zoveel aan zijn hoofd. Nobody is perfect en dit echter zijn kleine minpunten. Daartegenover staan zijn vele verdiensten en uitzonderlijke prestaties voor de Surinaamse samenleving. Al met al was dr. Adhin van professoraal kaliber.
Onvoldoende waardering
Natuurlijk is er in de kleine Surinaamse gemeenschap ook sprake van (intellectuele) jaloezie en na-ijver en dat is Adhin ook ten deel gevallen. Er wordt ook beweerd dat omdat hij niet tot hogere kasten van de hindoes behoorde, hij als intellectueel niet de juiste waardering in deze kringen heeft gekregen. Jnan Adhin had namelijk een moeizame relatie met de orthodoxe hindoepriesters (pandits) omdat hij de rituelen minder belangrijk vond dan het morele gedrag. Hij wilde graag anderen de weg wijzen, maar zij moesten zelf de verantwoordelijkheid voor hun keuzes dragen. Zijn boodschap was altijd: ‘Lees en denk vooral zelf na. Neem niet klakkeloos aan wat anderen zeggen.’ Hij vond dat men zelf op zoek moest gaan naar kennis en kennis moest worden verspreid, ook door de pandits.
Dr. Jnan Adhin heeft zich zijn leven lang onbaatzuchtig voor land, volk en gemeenschap ingezet. Voor velen heeft hij -zoals gezegd- als guru gefungeerd. Zijn ideeën en gedachten zijn in talrijke publicaties vastgelegd. Terecht meent Carlo Jadnanansing, die zichzelf beschouwt als een adept van Jnan Adhin (hij noemde hem oom Jan), dat gelet op het intellectueel kaliber en zijn verdiensten deze zeer geleerde Hindostaanse Surinamer nog steeds niet de juiste waardering ten deel is gevallen. Hij heeft in Suriname onvoldoende waardering gekregen, niet alleen voor zijn culturele, wetenschappelijke, maar ook maatschappelijke bijdrage aan de Surinaamse samenleving. Tijdens zijn leven zou dr. Jnan Adhin tenminste een eredoctoraat en/of een hoogleraarschap aan de Surinaamse universiteit moeten zijn aangeboden. Sterker nog: ik vind dat het als een blamage kan worden beschouwd dat de toenmalige intellectuele voorhoede en het politieke establishment deze stappen niet hebben gezet. Blijkbaar werden de zachtmoedigen die nijver werkten en vaak in stilte en niet met de vuist op tafel sloegen minder op waarde geschat. Ook na zijn overlijden in 2002 is er geen enkele blijk van waardering gekomen in de vorm van bijvoorbeeld de vernoeming van een straat of gebouw naar hem. Hopelijk wordt deze omissie alsnog goedgemaakt. Dr. Jnan Adhin was overigens tegen persoonsverheerlijking.
Ik besluit met de constatering dat bekeken vanuit het perspectief van de Hindostaanse migratiegeschiedenis twee Hindostaanse immigranten die op zeer jonge leeftijd uit India vertrokken een zoon hebben voortgebracht van het zeer hoge intellectuele kaliber van dr. Jnan Adhin. Een illustratie van razendsnelle vooruitgang en mobiliteit. Alles overziend kom ik tot de conclusie dat deze bijzondere Hindostaanse Surinamer een bijzondere ereplaats verdient in de Surinaamse geschiedenis.
- Published in BIBLIOTHEEK, Dharm-Karm, JAI, Religie & Levenswijze, Studiemiddag JAI 2023, Taal & Literatuur
Dr. Jnan Hansdev Adhin: erudite and very prolific – Prof. Chan E.S. Choenni
Dr. mr. drs. Jan Adhin. That is how the late Dr. Jnan Hansdev Adhin was known in Suriname. In the sixties of the last century, he was considered one of the most learned, if not the most learned person in Suriname. On 24 January 2021, Jnan Adhin would have become 94 years old. He died, however, on 16 January 2002 at the age of 74 in Leiden (the Netherlands). Who was this remarkable person and what was his significance for Suriname and Surinamese politics, and in particular for Hindustani culture and Hinduism? I will sketch a picture of this versatile and very prolific Hindustani Surinamese citizen. In this article, I will limit myself to a few important aspects and themes. I would refer those who want to know more about Jnan Adhin to the master thesis of D. Albertzoon (2015), entitled Dr. Mr. Drs. Jnan Hansdev Adhin, B.A. (Hon) L.L.D., Ph.D. – The Surinamese Maha-acharya, Paramaribo: Adek. Furthermore, Prof. M. Van Kempen and Mr. Carlo Jadnanansing have published articles about him on, among others, the blog Caribisch uitzicht. In addition, some books with a collection of his articles have been published. One can read the many articles and for example, the well-known book Dharm Karm – Inleidende Ethische Beschouwingen (Introductory ethical reflections) to gain more insight into his thinking. I have used these sources for my present article in memory of this great son of Suriname.
Jnan Hansdev Adhin was born on 24 January 1927 in Ornamibo to a prosperous family of farmers. Ornamibo was a former plantation 15 kilometres south of the capital Paramaribo in the then district Boven-Para, later district Suriname and presently known as district Wanica. His father, Ram Adhin, was born around 1876 in then British India near Allahabad and came to then British Guyana at the age of 14 as an indentured labourer. After his five-year service, he migrated in 1895 from Guyana as a so-called free emigrant to Suriname. In 1895, Suriname introduced a scheme by which people could get uncultivated land free if they were willing to cultivate it. Between 1873 and 1920, 3,000 Hindustani from the Caribbean settled in Suriname. They were gradually absorbed into the Hindustani population of Suriname. Ram Adhin was one of them. He became a farmer as well as a businessman. Jnan Adhin’s mother, Daulatia Oedjaghir (1892-1978), arrived as a toddler of less than two years in Suriname in 1893 with her mother who became an indentured labourer. They had migrated from the Shahabad area in the state of Bihar. Many people from the Shahabad area with the main town of Arrah migrated to the colonies as indentured labourers. Ram Adhin and Daulatia had nine children, of whom Jnan Adhin was the seventh child. After his birth he was registered as Jan Hansdew; later he had the spelling of his first names changed to Jnan Hansdev. The sons of the family were enabled to get good education; but the three sisters to a much lesser extent. In the thirties and forties, it was not common for Hindustani women to attend higher education. Adhin was 16 years old when his father died in 1943. His mother reached the advanced age of 86.
Well-to-do environment
Jnan Adhin can be considered a second-generation Hindustani in Suriname, as both his parents came from India. It is important to mention that Jnan Adhin’s parents were already known as well-to-do people who, apart from a large agricultural area in Ornamibo, also owned a house in the centre of Paramaribo. This house was located in the Watermolenstraat near the then harbour (‘platte brug/plata broki’) of Paramaribo. The eldest brother lived there permanently and Jnan Adhin stayed there regularly. In the thirties and forties, many prominent Hindustani lived in this neighbourhood where also several Hindustani shops were located. At an early age, Jnan Adhin underwent urban influences and he developed widely. The former international football player Paul Ameerali, who grew up near the Watermolenstraat at that time, saw Jnan Adhin often. However, he did not have contact with Jnan Adhin because “he was constantly busy reading books inside the house.” Unlike most other Hindustani people of his generation, Jnan Adhin did not have to work on the land during his younger years, but could fully devote himself to his intellectual development.
Esha Nandelall
Jnan Adhin married Etwaria Debi Nandelall in 1948. She later had her first names officially changed to Esha Damayanti, but remained known in the family as Ilse, as she was called from childhood. She was born in Paramaribo, where her father had a restaurant. Because her father died at a relatively young age, she left school early to work. In the forties she worked at the shop Nassief (a well-known manufactory at the Maagdenstraat) when she met Jnan. She was a modern city girl who did not wear an orhni (transparent white headscarf), as was customary for Hindustani women at the time. There was no question of an arranged marriage; both belonged to different Hindu movements. Esha’s family belonged to the progressive Arya Samaj movement, while Jnan came from the more conservative Sanatan Dharm tradition. In Hindu society, such religious difference often led to quarrels and conflicts between families and even to the rejection of marriage proposals and partner relationships. Esha and Jnan had six children: four daughters and two sons. In fact, it is remarkable that Jnan Adhin, at that time, as a Hindu, did not convert to Christianity in order to pursue higher education, and that he chose a Hindu partner. At that time, many higher educated Hindu men chose a non-Hindu partner, because the number of higher educated Hindu women was rather small. Moreover, the status of Christian Hindustani partners was higher.
Highly gifted and very zealous
Jnan Adhin was highly gifted. This became evident at a very young age. At primary school he had such excellent grades that he was allowed to skip the first class. At the age of 16, he was already an assistant teacher and, at the age of 20, headmaster of a primary school which was a highly respected occupation in those days. He was one of the youngest persons to obtain the headmaster’s certificate. It was also customary then to obtain all kinds of certificates in order to be promoted. Thus, he obtained certificates for English, drawing, mathematics and Dutch. As headmaster he worked in different parts of Suriname: Leiding, Moengo (twice with an interval) and Nickerie.
He was one of the first Surinamese to leave for India on a scholarship in 1952, where he graduated with a bachelor’s degree in philosophy (1) and comparative linguistics (2) from Punjab University. Jnan Adhin combined his high intelligence with a very great zeal and work ethic. In 1958, he left with his family for the Netherlands to continue his studies. From 1958-1961 he studied at the universities of Amsterdam and Utrecht and became three times doctoral candidate in the Non-Western Social Sciences (3), Philosophy & Pedagogy (4) and Cultural Anthropology (5), and Master of Laws (6). He also obtained his doctorate cum laude in Groningen in economic sciences (7) with his dissertation Development Planning in Suriname in historical perspective. Therefore it was said that he had seven (academic) titles. One of the propositions in his dissertation states that the Hindustani language spoken in Suriname (Sarnámi-Hindi or Sarnámi) is a Surinamese language on the same footing as Sranan (tongo) (the language spoken by the Afro-Surinamese population).
Spreader of knowledge
Jnan Adhin not only acquired extensive knowledge in various fields, he also had an important role in disseminating knowledge within the Surinamese community through (academic) lectures, articles and books. This, however, is only one of his many achievements. Besides his scientific knowledge, he was also known as a great expert in Hinduism. His father, who was called Mahájan (respected businessman), organised so-called Satnáráyan kathás on his plantation in Ornamibo (known as Nainibog in Sarnámi). These were devotional meetings attended by hundreds of people. At the end of these readings (kathás), plays with a religious meaning were performed. Jnan Adhin was thus brought up with Indian and Hindu culture. Through self-study, he developed into an outstanding expert in the complex and multifaceted Hinduism. In his book Dharm Karm, he has summarised his most important insights for a broad audience. For example, I drew on his studies for my book on the Vedic Dharma published in 2018.
Jnan Adhin was also guided by the Vedantic life wisdom based on the so-called holy books of Hinduism, the Vedas. Of particular importance to him was the saying from the Rig-Veda: Ekam sat-vipra bahudha vadanti – There is only one Truth (or True Being) and learned persons call It by many names”. He therefore advocated diversity and tolerance, including religious tolerance and not thinking in sectarian boxes. He detested the oppressive caste system within orthodox Hinduism and was in favour of equality between men and women. Adhin was not dogmatic; he considered behaviour to be of greater importance than faith and rituals. It is not faith and dogmas that are important, but behaviour and lifestyle. He encouraged others to acquire as much knowledge as possible. ‘Veda’ means knowing and ‘anta’ means end. One should strive for ’the end of knowing’. He himself did this as much as possible. The rewriting of his name from Jan to Jnan must also be seen in this context. The word jnan in Sanskrit means knowledge/ wisdom (also written as gyan). His Vedantic vision gained some support in Suriname. One of his students, the well-known notary Mr Carlo Jadnanansing, together with other supporters established the Vedanta Prize in Suriname, which is awarded by the Jnan Adhin Fund.
Unity in Diversity
Jnan Adhin devoted himself to applying the ancient (timeless and universal) Vedic insights in practice. Thus, he introduced the principle from the Rig-Veda “Unity in diversity, no uniformity” (Anektá men Ektá, na Ekveshtá) as a basis for the multicultural Surinamese society. He considered the cultural richness of the various population groups in Suriname an important asset and rejected cultural assimilation. In his prize-winning essay written in 1957on the occasion of the tenth anniversary of the Cultural Centre Suriname (CCS), Adhin unfolded his vision of multiculturalism. He did not favour ‘uniformity of religion and culture’ but advocated the preservation of cultural diversity.
He wrote: “Let each group preserve and develop its language, with Dutch as the common language … It is now high time that the groups learn to understand and appreciate each other, in order to enable the creation of a synthesis in thought and life by which all the groups are forged together into one composite Surinamese people. However, with this cultural synthesis, we do not mean the imposition of one culture, as a result of which the other cultural expressions would die out. We cannot consider the immediate acceptance by each group of Western civilisation, throwing its own traditions and culture overboard, as a solution. Apart from the psychological impossibility of completely ridding oneself of a cultural background that has been present in the collective unconscious for centuries, implementing this idea in practice will meet with great resistance and difficulties, since no group is willing to give up its traditions just like that.”
At the end of the 1950s, a movement among Creoles, including some Afro-Surinamese, advocated a form of nationalism that would require the Hindustani population to assimilate in a cultural sense. Adhin’s viewpoint provided sufficient basis for the emerging, self-confident young Hindustani generation to resist this assimilationist tendency. Later, leaders of the Afro-Surinamese group embraced the standpoint of cultural diversity when a revaluation of the (suppressed) African and Afro-Surinamese culture in Suriname took place. We see that now – in the twenty-first century – cultural diversity is also regarded as a source of wealth in Suriname. In this context, Jnan Adhin was far ahead of his time and the following passage in his 1957 essay is still relevant: “Let no group feel inferior or superior, but equal, although different. Let each group contribute to the cultural and social construction of Suriname in its own characteristic way, in active cooperation and harmony with other groups. Let there be no uniformity and monotony, but unity in diversity.”
Prolific government executive
Jnan Adhin became the ideologist of the political party VHP because of his view of Hindustani people as full-fledged Surinamese citizens with an Indian culture that had become Surinamese cultural heritage through Surinamese influences. The VHP was then called the Verenigde Hindostaanse Partij (United Hindustani Party); it later changed its name to ‘Vooruitstrevende Hervormingspartij’ (Progressive Reform Party). After returning from the Netherlands to Suriname (in 1961), Dr Jnan Adhin became politically active in the VHP and played an important role in the political-administrative field. He was the intellectual brain behind the VHP from the sixties onwards and a pillar of the political leader Jagernath Lachmon. He often provided the ingredients for Lachmon’s speeches and was the author of parliamentary motions and other documents of the VHP. He carried out the orders of Sabhapati (President of the Parliament) Lachmon loyally and conscientiously. He also played an important role during the independence discussions with the Netherlands. He loyally served Lachmon, who to him was the indisputable political leader of the Hindustani people. With some (short) interruptions, he was a member of the States of Suriname (Parliament of Suriname) on behalf of the VHP from 1963 to 1980. He was Minister of Justice and Police from 1964-1967 and 1969-1973. In 1971-1972, he also temporarily served as Minister of Education and Community Development. Shortly before his death, Jnan Adhin held the position of acting chair of the VHP (after Lachmon’s death in October 2001). After 1980, Adhin was government adviser in general service.
His contemporary, the now 93-year-old Andre Saheblall, who was secretary at the Ministry of Justice and Police when Jnan Adhin headed this ministry (1969-1973), tells us: “Mr Adhin worked hard. He could draft a whole bill in one night. He also ensured that Hindustani and Javanese people were appointed to the police force and to higher positions. At that time, the Police Force was a Creole matter. In any case, Chief of Police Spalburg cooperated well. I later became director at this Ministry and Mr Adhin was my great example. Many old or existing laws were updated or completely replaced by a modern law. During parliamentary debates on the bills, Mr. Adhin also outstandingly proved himself a Minister with extensive knowledge who did not shy away from any debate. He discussed each item pragmatically and objectively. He explained his policy in good Dutch and he never behaved in a sarcastic or insulting manner towards any member of parliament or fellow minister. He approached a subject not only from a legal point of view, but from other points of view as well.”
One can say that Jnan Adhin was not a politician in the sense of charismatic political speeches, populist behaviour and power games. He was a technocratic administrator who focused on implementing effective measures. He withdrew the legislation prohibiting the practice of Winti (traditional African religious worship), which is considered an important achievement. This was based on his wisdom, inspired by the Vedas: there is one True Being that may be called by many names. Therefore, everyone should be allowed to worship any god of his or her choice.
Language virtuoso
It is remarkable that besides the above-described activities, Jnan Adhin still had time to occupy himself with language and literature. Until the 1970s, Hindustani people – including academics – traditionally had difficulty with the Dutch language and its difficult grammar, in particular. Not so Dr. Jnan Adhin. On the contrary, he was a language virtuoso. He always had a pencil at hand and regularly corrected texts in school and library books. For a short time, he was director of the Bureau for Folk Literature and the Bureau for Language. He also worked as an inspector for the Educational Inspectorate. He made his literary debut with the short story ‘Weer bloeit de Bamboe’ (The Bamboo Blooms Again) in the March 1947 issue of Vikaash magazine. He wrote some plays under the pen name Gyan Dev in the mid-1960s and published some stories under the pen name Sad Darshi in Soela magazine. In the field of prose, however, Jnan Adhin was not an outstanding writer, as he himself recognised soon and did not continue on this path. This indicates that even the brilliant Dr Jnan Adhin could not excel in all fields. He did write very accessible articles for newspapers and for Dharm-Prakásh, a magazine on Hinduism that he filled almost entirely on his own for four years, according to Michiel Van Kempen, the expert on Surinamese literature. Other articles by Jnan Adhin were – also for me – not easy to read and even complex. The Hindi-Dutch dictionary he compiled (published in 1953 and later reprinted in 1968), on the other hand, was very accessible and widely used.
Teacher and advisor
Jnan Adhin was also a lecturer and a commissioner for the final exams at Teachers’ Training College. The now 80-year old teacher Albert Rahman, grandson of the first Hindustani writer and intellectual Munshi Rahman Khan (born in India), talks about his experience with Dr Jnan Adhin whom he also met during his exams. “Master Adhin encouraged you to study further, while others only asked difficult questions. During my youth, he often stopped at my grandfather’s house on the plantation Dijkveld on his way from Paramaribo to his home in Ornamibo. He was riding a moped at the time and he and my grandfather would talk for hours. He had great respect for my grandfather.”
With older Surinamese people, you often hear: ‘Oh yes, I had lessons from Mr Adhin’. This is not strange, since Jnan Adhin was a lecturer at various higher educational institutions, including the Teachers’ Training College, Courses for Senior Education Certificates, Pedagogical Institute, Art Academy, Law Faculty and Social-Economic Faculty of the University of Suriname. He also remained constantly active in the cultural and social fields. He was a board member and advisor to numerous organisations. It will be too much to mention the countless positions he held. I will mention only a few organisations such as the League of Hindustani’s, Jagriti, Hindustani Nawyuwak Sabha (HNS), which especially promoted the emancipation of Hindustani. Jnan Adhin has thus devoted himself broadly to the emancipation of the Hindustani. More generally, until the very end he was engaged in transfer of knowledge through lectures, readings, publications, etc.
Multitasker par excellence
Dr Jnan Adhin was not only versatile, but a multitasker pur sang. He could deal with different thinking processes and activities at the same time, while demonstrating a fantastic ability to separate different disciplines, according to Michiel van Kempen. He could spend two hours on a pedagogical problem, and then turn the switch completely to spend an hour on the rehabilitation centre of which he was a board member, then to the Vedas for another hour, and then jump into outlining a criminal procedure. Therefore, Van Kempen called him a ‘jack-of-all-trades’. He says: “I myself experienced in 1986 at the Sarnámi congress in Krasnapolsky in Paramaribo how the recommendations were already formulated ready for use before the last speaker had even finished his speech. I myself received one and a half metres of fax paper with his comments almost 24 hours after some passages about the Hindustani cultures from my own dissertation landed on his desk. If I then cut off one linear metre of references to his own publications, I was left with half a metre of very useful comments.”
Many publications
According to the editor of the Suriname Law Journal, Carlo Jadnanansing, Jnan Adhin has been one of the most respected and invaluable editors of this journal. Apart from his positions as editor and later editorial chairman of this magazine, he is the most prolific author of all time of this magazine with 45 published articles. Adhin has also written numerous articles in different fields that have been collected in six volumes: linguistics and philosophy, religion and culture, pedagogy and education, constitutional and administrative law, matrimonial law and legal position of children, social economy and history. There are also many other publications by his hand. Further, Adhin was a member of various scientific and professional associations and institutions, e.g. World Peace Through Law Centre, International Law Association, Dutch Association of Educators, Surinamese Association of Educators, Surinamese Lawyers Association, Surinamese Association of Sociologists, New York Academy of Science, Academia Brasilieira de Ciencas Humanas (Sao Paulo), Fredsbudet (Oslo), Surinamese Historical Circle, etc. He also was a member of the editorial staff and/or contributor to various magazines, such as Vikaash (1946-1949), Prakash (1947-1949), Het Onderwijs(1946-1949), De Openbare School (1947-1950), Shanti Dut (1962-1967), Soela (1961-1964), Vox Guyanae (1953-1955), Nieuw West-Indische Gids (1959-1975), Surinaams Juristenblad (1968-1982), Dharm-Prakash (1975-1981), Bhasa (1984-1987), Kala, Surinaamse Encyclopedie (1977), S. W.I.- Forum (1990). Those interested may consult his extensive bibliography published on the Hindorama.com site. There is also a Bibliography of Jnan H. Adhin compiled by three of his former students in 1995 on his instructions. It contains everything from his typing diplomas to his academic degrees, and from his one-year membership of the Bikini Swimming Association in New Nickerie to his position as ‘Attorney General of the Supreme Court of Justice of Life’ in Ontario.
Adhin’s three-circle model
Dr Jnan Adhin was not an empirical researcher and therefore hardly generated any new knowledge. He applied ancient Vedic knowledge to contemporary circumstances. With the Vedantic vision of unity as a starting point, he designed the so-called three-circle model, an insightful normative model as a basis for harmonious integration of a cultural minority into the majority society while preserving its own culture. He presented this model in 1986 during a lecture in the Netherlands at the organisation Eekta (in The Hague). This model reflects the degree of desired adaptation in three areas (represented by three concentric circles): the outer or peripheral area, the transition area and the central area. In the first area, where day-to-day interaction with the majority culture take place, adaptation should go as far as possible including respect for the legal order. In the transitional area, which Adhin characterises as roti, kaprá aur makán (food, clothing, housing), a combination of both cultures can easily be pursued. The central area, which contains the core of the culture (religion, philosophy of life, moral standards and values) should be dealt with very consciously. This area is not completely closed; interaction with the majority culture is possible, but changes should be carefully weighed because they often are essential to a person’s identity.
Exemplary role
Dr. Jnan Adhin has also been an example to many. He was a role model: not only intellectually, but also morally and in terms of his writing skills – for me as well. Actually, many are indebted to him not only intellectually but also morally. He was also a guru (teacher) to many. He was gentle and moderate, calm and in control. When prior to the independence of Suriname, the ethnic polarisation in Suriname was at its height, he did not allow himself to succumb to radicalism and polarisation. For example, he patiently made an effort to have the colour orange (of the VHP) included in the new Surinamese flag. This was in vain, but Adhin – rational and reasonable as he was – finally stated that in the central red band of the Surinamese flag ‘four parts bright orange and six dark red were also included’ (See E. Dew, The difficult flowering of Suriname, 1978: 196). Thus, he did not polarise and remained calm, while politicians like Prime Minister Henck Arron and especially Eddy Bruma of the nationalist party PNR, but also Alwin Mungra (of the VHP) stirred up tempers. Even when two sons-in-law were violently murdered by the military rulers in December 1982, Dr Jnan Adhin’s reaction remained moderate. Or rather, he hardly reacted. However, he must have been horrified by the decline in moral values. Van Kempen said about Jnan Adhin that his rationality and always-relativistic thinking based on the pure Hindu way of life almost seemed to border on stoicism. By submitting to the laws of the cosmos, he could apparently find inner peace.
Jnan Adhin was not status oriented and did not surround himself with servants and bodyguards. He and his family continued to live in the Prinsenstraat in the Frimangron (working class) area of Paramaribo even when he was a minister, although status oriented Hindustani people thought he should move to an elitist neighbourhood.
Incidentally, Dr Jnan Adhin himself also had role models. The Indian multitalented philosopher, poet, writer and composer Rabindranath Tagore was his ideal role model. A portrait of Tagore with long grey-white hair and beard hung in his house. Adhin always said that when he grew old, he would like to look like Tagore. When he started to turn grey in his late forties, he let his hair grow. This can be seen on a photo taken during discussions on the independence of Suriname.
The greying process of his hair, however, took a long time and at the insistence of his wife, he had his hair cut. Another role model was the second President of India, Dr Sarvepalli Radhakrishnan (1962-1967). This philosopher and expert on Hinduism was also a statesman and had been a professor at Oxford University.
Points of criticism
Besides all the praise for Dr Jnan Adhin, there are a few points of criticism. Many blamed him for advocating the use of original Hindu given names, while at the same time allowing to be called by a Dutch name, Jan. As I mentioned above, Jnan Adhin was registered with the first name Jan after his birth; his brothers and sisters also had Dutch first names. Even after he changed Jan to Jnan, many people continued to use the Dutch name. In the first half of the twentieth century, it was customary for the midwives, who were mostly of European or Creole descent, to propose a European given name for the Hindustani children, which was generally accepted by the parents. Jnan Adhin, when he became more aware, apparently wanted a Hindi name that remained as close to Jan as possible. As he had a passion for acquiring knowledge, he chose Gyan (knowledge) with a variant of the Sanskrit spelling Jnan to stay as close as possible to the originally registered name. Incidentally, he named his first child Vidya (knowledge, wisdom).
Another point that can be noted is that Jnan Adhin did not always and precisely mention the sources in his many publications, namely of the books, articles and archive documents he had consulted, paraphrased or quoted. This was mainly due to the speed with which he wrote and he often quoted himself. As for the latter, he was one of the few persons who wrote very much and there were often no other sources. Also, Adhin may not always have known or had access to all the sources relating to a particular subject. For example, for an article about the renunciation of (African) Gold Coast by the Netherlands in exchange for permission by England to recruit Hindustani indentured labourers in India for Suriname, use could have been made of other sources, which he did not or could not consult at the time.
In the past, some people erroneously thought that Jnan Adhin himself conceived the principle of Unity in Diversity. However, as stated above, he has always advocated the application of the ancient wisdom of the Vedas in the contemporary social context. Further, supporters of the Sarnami language believe that Jnan Adhin leaned too much on Hindi and did not promote Sarnami which he qualified as an Indian dialect. Adhin also had little time and attention for others and was perhaps too much focused on himself. I visited him with my father in July 1972, when he was Minister of Justice, as part of the process of acquiring a scholarship. We had a conversation of no more than half an hour and Adhin, in my view, was simultaneously occupied with other matters. In retrospect, that was understandable: he had so much on his mind. Nobody is perfect and these are minor flaws. On the other hand, there are his many merits and exceptional achievements for the Surinamese society. Overall, Dr Adhin was of professorial caliber.
Too little recognition
Of course, in the small Surinamese community, there is also (intellectual) jealousy and envy, and this also fell to Adhin. Some people also say hat because he did not belong to the higher castes of the Hindus, he did not receive proper recognition as an intellectual in these circles. Jnan Adhin had a difficult relationship with the orthodox Hindu priests (pandits) because he considered the rituals less important than moral conduct. He wanted to show others the way, but they had to bear responsibility for their choices themselves. His message was always: ‘Read and think for yourself. Do not blindly accept what other people say.’ He believed that people should search for knowledge themselves and that the pandits should spread knowledge.
Dr Jnan Adhin has devoted his life selflessly to country, people and community. For many he has functioned as a guru. His ideas and thoughts have been recorded in numerous publications. Carlo Jadnanansing, who considers himself an adept of Jnan Adhin (he called him Uncle Jan), is right in saying that, given Adhin’s intellectual caliber and his merits, this very learned Hindustani Surinamese person has still not been properly appreciated. He has not received sufficient recognition in Suriname, either for his cultural, scientific, or his social contribution to Surinamese society. During his life, Dr Jnan Adhin should at least have been offered an honorary doctorate and/or a professorship at the University of Suriname. In fact, I consider it a disgrace that the then intellectual vanguard and the political establishment did not take steps in this direction. Apparently, the gentle ones, who worked industriously and often in silence without banging their fists on the table, were less appreciated. Even after his death in 2002, there was no token of appreciation in the form of, for example, naming a street or building after him. Hopefully, this omission will still be rectified. It must be said, however, that Jnan Adhin was against personal glorification.
I will end my article with the observation that, viewed from the perspective of Hindustani migration history, two Hindustani immigrants who left India at a very young age produced a son of the very high intellectual caliber of Dr Jnan Adhin. An illustration of rapid progress and mobility. All things considered, I come to the conclusion that this special Hindustani Surinamese person deserves a special place of honour in Surinamese history.
Translation: Sampreshan/Hindorama (info@hindorama.com)
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, JAI, NIEUWS, Suriname
DHARM-KARM Inleidende Ethische Beschouwingen – Voorwoord en Inhoud – Jnan H. Adhin (1927-2002)
“Het Hindoeïsme is geen godsdienst in de zin van het Christendom of de Islam. Het is een levenshouding, daar het uitgaat van de veronderstelling dat religie niet zozeer een juist geloof als wel een juist leven is. Niet geloof en dogma’s zijn belangrijk, maar gedrag en levenswijze”.
“Want mens-zijn is niet gegeven, doch opgegeven; het menselijk leven is een opgave en houdt een opdracht in: de mens heeft de plicht zijn innerlijk de kans te geven zich volledig te ontplooien; zijn bestaanswijze legt hem de verplichting op constant te streven naar verwerkelijking van het zelf, dat vrij is”. “Want mens-zijn is niet gegeven, doch opgegeven; het menselijk leven is een opgave en houdt een opdracht in: de mens heeft de plicht zijn innerlijk de kans te geven zich volledig te ontplooien zijn bestaanswijze legt hem de verplichtingen op constant te streven naar verwerkelijking van het zelf, dat vrij is”.
“Dus moet de sociale orde van varn-dharm de spirituele groei van de mensen kunnen garanderen, hetgeen inhoudt, dat er van een strak complex van normen en instituten geen sprake mag zijn, doch dat deze telkens weer moeten worden geïnterpreteerd”.
In deze inleiding in de wijsgerige opvattingen van het Hindoeïsme legt de schrijver zijn publiek een schets voor van de Hindoe levensbeschouwing in het algemeen en van de leer van het juiste gedrag (ethiek) in het bijzonder. Deze universalistische filosofie overstijgt alle particularistische opvattingen over het Hindoeïsme daar het handelt over de fundamentele ideeën en principes waarop het Hindoeïsme gebaseerd is, nl. de Vedánta. De schrijver, Jnan Adhin, behandelt in dit boek kernbegrippen als dharm, karm, máyá en reïncarnatie op een zeer heldere wijze.
Het boek is daarom een must voor een ieder die zich zijn waardigheid en daarom de Vedánta in zijn leefwijze en openbare optreden betrekt. Voorts zou het boek goede diensten kunnen bewijzen aan iedereen die geïnteresseerd is in de vraagstukken van de plurale samenlevingen in Suriname en Nederland. In ieder geval zou het gelezen moeten worden door een ieder die beseft dat voor de evenwichtige persoonlijkheid niet alleen de ontwikkeling van lichaam en verstand belangrijk is, maar ook karaktervorming, morele vorming en de ontwikkeling van religieus besef, d.w.z. van betrokkenheid op de gehele omgeving, bij de gratie waarvan de mens bestaat.
Dr. mr. drs. Jnan H. Adhin studeerde wijsbegeerte en vergelijkende taalwetenschap in India (1952/53). Van 1958 tot 1961 studeerde hij in Nederland aan de universiteiten van Utrecht en Amsterdam, waar hij achtereenvolgens slaagde voor de doctoraalexamens in niet-westerse sociologie, pedagogiek, etnologie en Nederlands recht. In 1961 promoveerde hij cum-laude in de economische wetenschappen aan de universiteit van Groningen.
ISBN 90-9009424-5
Eenheid in verscheidenheid, geen uniformiteit
Dr. mr. drs. Jnan H. Adhin
Aanwijzingen in verband met de Uitspraak
Klinkers:
- de korte klinkers a i u respectievelijk als in de, niet, moet.
- de lange klinkers á í ú e o respectievelijk als in waar, mier, toer, heer, boor.
- de tweeklanken ai au hebben als eerste klank de onduidelijke klinker a als in de.
Medeklinkers:
- de medeklinkers ch j g ñ v y respectievelijk als in katje, djati, girl, franje, wat, jaar.
- de retroflexe medeklinkers tdthdhn met de tongpunt tegen het harde gehemelte (de eerste drie ongeveer als in Engels foot, day en time).
- de geaspireerde medeklinkers kh ph th enzovoort worden als één klank uitgesproken (de eerste twee ongeveer als in Engels kite, pen).
- de geaspireerde vorm van ch is chh, maar in verdubbelingen is één h weggelaten: bacchá, acchhá.
- de visarg h wordt als een lichte stemloze h uitgesproken.
DHARM-KARM
Inleidende Ethische Beschouwingen
door Jnan H. Adhin (vierde druk)
Uitgave:
Communicatiebureau SAMPRESHAN i.s.m. St. Wereld Hindu Federatie Nederland
Zoetermeer, april 1996
DHARM-KARM
Inleidende Ethische Beschouwingen
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Adhin, Jnan H.
Trefw.: hindoeïsme / ethiek / karma.
© Uitgeverij SAMPRESHAN
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige ander manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Om! Bhúr Bhuvah Svah
Tat savitur varenyam bhargo devasya dhímahi
Dhiyo yo nah prachodayát.
Om! Aarde, Atmosfeer, Hemelruim !
Mogen wij het voortreffelijke Licht verkrijgen van de stralende Zon, die onze intelligentie moge inspireren.
Rig-Veda, IIL62.10
Ter nagedachtenis aan mijn vrouw
Esha Damayanti Adhin-Nandelall
INHOUD
VOORWOORD
Aanwijzingen in verband met de Uitspraak
SHRÍ SARASVATÍ DEVÍ
…”Godin” van Kunst en Wetenschappen…
I ORIËNTERING EN VERKENNING
Enige Aspecten van het Hindoeïsme
Inleiding
Dharm
Áshram-stelsel
Varn-stelsel
Reïncarnatie en Karma
God en het Absolute
Conclusie
Drie Termen: Hindoeïsme, Sanátan Dharm en Vedánta
Hindoeïsme
Sanátan Dharm
Vedánta
Chaturvarg: Viervoudig Levensdoel
Inleiding
Dharm
Arth en Kam
Moksh
Slotopmerking
BHAGVÁN BUDDHA
…In-Beweging-Brenger van het Wiel van de Wet…
II ORDE EN WETMATIGHEID
Dharm: Grondslag van en Norm voor het Leven
Dharm: een Kernbegrip
Literatuur over Dharm
Dharm: Wezenswet
Dharm: Gedragsordening
Dharm-Múl: Vier Bronnen van Moraal en Recht
Normgebondenheid
Gewijde Literatuur
Gedrag en Geweten
Karma: Universele Wet van Conservatie en Causaliteit
Dynamische Eenheid
Menselijk Gedrag
Noodzaak en Vrijheid
BHAGVÁN KRISHNA
…Onderrichter van de Wegen naar het Spirituele…
III OEFENING EN DISCIPLINE
Dharm-Lakshan: Tien Beginselen der Moraal
Kenmerk en Beginsel
Evenwichtigheid
Zelfbeheersing
Kennis en Waarheid
Shadripu: Zes Innerlijke Vijanden
Disciplinering
Liefde en Haat
Yajña: Fundamentele Menselijke Activiteit
Wat is Yajña?
Vormen van Yajña
BHAGVÁN RÁM
…Lichtend Voorbeeld voor Mens en Maatschappij…
IV INDIVIDU EN GEMEENSCHAP
Rinatraya: Drievoudige Schuld van de Mens
Schuld en Plicht
God en Natuur
Mens en Maatschappij
Cultuur en Beschaving
Chaturáshram: Mens vorming in Vier Fasen
Persoonlijkheidsontplooiing
Opvoeding en Onderwijs
Sociale Verantwoordelijkheid
Onthechting en Vrijheid
Ideaal: Spirituele Mens
Chaturvarn: Vierklassige Ordening der Samenleving
Functie van de Maatschappij
Grondslag van de Ordening
Ideale Gemeenschap: Gods Rijk
VOORWOORD
bij de eerste druk
Sedert geruime tijd bestaat er, vooral in kringen van studenten en andere studerenden, behoefte aan een werk, waarin op eenvoudige en overzichtelijke wijze enkele fundamentele opvattingen en idealen omtrent het doel van het leven en de ordening van het gedrag worden uiteengezet, opdat althans enig idee van de ethische grondslagen en normen van de Vedánta kan worden verkregen.
Ter tegemoetkoming aan deze behoefte is in dit boek een twaalftal, op in dit verband relevante onderwerpen betrekking hebbende, artikelen bijeengebracht, die gedurende een periode van twee jaar in het maandblad Dharm-Prakash werden gepubliceerd, doch waarvan de inhoud op lezingen en colleges reeds werd behandeld, terwijl één artikel zelfs ruim twee en twintig jaar geleden in het tijdschrift Vox Guyanae verscheen.
Met de publikatie van dit werk wordt tweeërlei doel beoogd: ten eerste, om wat meer bekendheid aan denken en geloven, idealen en strevingen van een groot deel van ons volk te geven; en ten tweede, om degenen die zich met de studie van godsdienst en wijsbegeerte, moraal en recht, opvoeding en onderwijs bezig houden, enkele “Inleidende Ethische Beschouwingen” te presenteren.
Direct zij opgemerkt, dat “Ethiek” hier in ruimere betekenis is gebezigd dan zulks in de Westerse filosofie gebruikelijk is: ze staat voor Dharm-Karm en heeft betrekking zowel op fundering en motivering van een verantwoorde levenswijze als op regulering en institutionalisering van het individuele en maatschappelijke leven in al zijn facetten.
Daar voor een goed begrip van de wijsgerige rechtvaardiging van het doel van het menselijk leven en van de ordening van het menselijk gedrag althans enige kennis van de metafysische grondslagen onontbeerlijk is, zijn de voornaamste in dit verband relevante punten van geloof en overtuiging in beschouwingen van algemene aard summier uiteengezet.
Clementie moge worden ingeroepen voor het feit, dat er af en toe herhalingen (van vrijwel dezelfde passages) voorkomen, aangezien de artikelen – die in nogal ver in de tijd uiteenlopende nummers als afgeronde onderwerpen werden gepubliceerd – wegens tijdgebrek niet op elkaar afgestemd konden worden en, behoudens kleine correcties, gewoon onveranderd zijn overgenomen.
Wel zijn, voor een vlotte leesbaarheid, de noten doorlopend genummerd en geheel achterin vermeld, waarbij alle verwijzingen naar in dit boek opgenomen artikelen zijn weggelaten; en ook zijn de twaalf geselecteerde artikelen onderwerpsgewijs in vier hoofdstukken ondergebracht, terwijl van elk artikel jaargang en maand van verschijning in Dharm-Prakash in het inhoudsoverzicht zijn opgegeven.
Voorts is in alle artikelen een consequente romanisering van Sanskrit – woorden gehandhaafd, welke in hoofdzaak met de gestandaardiseerde spelling van het Sarnámí overeenstemt (zie “Geromaniseerde Spelling van het Samami Hindustani, Paramaribo 1964”); maar aangezien het hier voornamelijk om klassieke filosofische en psychologische termen gaat, zijn voor een correcte uitspraak drie lange klinkers en de retroflexe medeklinkers van diacritische tekens voorzien; doch de eindklinker a – die in het Sanskrit wel en in het Hindi dikwijls niet wordt uitgesproken – is in dergelijke gevallen weggelaten, behalve wanneer het een traditioneel ingeburgerde spelling betreft, en uiteraard ook in de aangehaalde mantras en shlokas (Sanskrit-teksten).
Als bladvulling dienden korten citaten uit diverse gepubliceerde artikelen – waarvan enkele ook uit in dit boek opgenomen artikelen – die vanwege hun aforistisch karakter als afzonderlijke en op zich zelf staande vermeldingen reeds eerder in uiteenlopende nummers van Dharm-Prakash verschenen, en die dan ook voor dit doel hier wel geschikt werden geacht. En hiermede moge dit werk dan worden aangeboden aan allien, die belangstelling voor ethische vraagstukken hebben – hetzij vanwege hun geloofsovertuiging, hetzij uit overwegingen van studie of anderszins (waarbij in het bijzonder aan studenten in rechten en sociologie, psychologie en pedagogiek, antropologie en filosofie wordt gedacht) – in de verwachting dat het enige bijdrage tot hun vorming zal mogen leveren.
J.H.A.
Paramaribo, juli 1978
VOORWOORD
bij de vierde druk
Sinds het verschijnen van de (vrijwel ongewijzigde) derde druk van Dharm-Karm: Inleidende Ethische Beschouwingen (december 1986) is er van verschillende zijde – zowel in Suriname als in Nederland – de behoefte aan een herdruk steeds indringender kenbaar gemaakt.
Evenwel kon – helaas – vooral als gevolg van de verslechterde en verslechterende sociaal-economische situatie van Suriname, geruime tijd niet aan deze behoefte worden tegemoet gekomen.
Dankzij het initiatief van de uitgeverij Sampreshan in Nederland, in samenwerking met de Wereld Hindu Federatie Nederland , kan thans de vierde (herziene) druk, in een ietwat gewijzigde opmaak en presentatie, het licht zien.
Inhoudelijk is – behoudens hier en daar aangebrachte eenvoudige correcties -weinig veranderd. Wel zijn bepaalde passages ingekort, teneinde een betere afstemming van de artikelen te verkrijgen, zonder dat aan het zelfstandig karakter van deze artikelen afbreuk is gedaan.
Ook zijn de als bladvulling dienende citaten weggelaten, maar is wel aan het begin van elk hoofdstuk een motto opgenomen. De motto’s zijn ontleend aan de aloude Rig-Veda, welke als het oudste boek der mensheid wordt beschouwd.
Wederom wordt de verwachting uitgesproken dat – zoals in het verleden – deze Inleidende Ethische Beschouwingen een bescheiden bijdrage tot de doorbreking van de dikwijls eenzijdige oriëntatie bij de vorming van studenten en andere studerenden zal mogen leveren.
J.H.A.
Paramaribo, oktober 1995
Om! Púrnam-adah púrnam-idam púrnat púrnam-udachyate. Púrnasya púrnam-ádáya púrnam-evávashishyate.
Dat (het Absolute Goddelijke) is volkomen, en daarom is dit (de relatieve wereld der verschijnselen), omdat het door Hem is voortgebracht, in wezen eveneens volkomen. Ook al worden van het Volkomen Geheel er nog zo veel volkomen eenheden weggenomen, Het blijft steeds volkomen.
Brihadáranyaka-Upanishad, V.l.
- Published in CULTUUR, Dharm-Karm, JAI, Religie & Levenswijze
DHARM-KARM I Oriëntering en Verkenning – Jnan H. Adhin (1927-2002)
SHRÍ SARASVATÍ DEVÍ
…”Godin” van Kunst en Wetenschappen…
I ORIËNTERING EN VERKENNING
1 Enige Aspecten van het Hindoeïsme
1.1 Inleiding
Het Hindoeïsme is geen godsdienst in de zin van het Christendom of de Islam: het heeft geen stichter en kent geen belijdenis (credo). Het is een levenshouding, daar het uitgaat van de veronderstelling, dat religie niet zozeer een juist geloof als wel een juist leven is. Niet geloof en dogma’s zijn belangrijk, maar gedrag en levenswijze.
Van de drie ‘godsdiensten’, die uit de oudste tijden tot ons gekomen, zijn namelijk ‘Hindoeïsme’, Judaïsme en Zoroasterianisme, is er thans slechts een handjevol Parsi’s over om de grootheid en glorie van het Zoroasterianisme te verkondigen, terwijl het Jodendom overvleugeld werd door zijn kind, het Christendom. Maar het Hindoeïsme is in staat geweest, om alle secten of stromingen, die in de loop der tijden ontstonden, weer in zijn schoot op te nemen, gelijk de oceaan alle golven, die zich uit zijn schoot verheffen, na enige tijd er weer in opneemt.
Van de primitiefste vormen van godsdienstuiting (b.v. animisme) tot de allerhoogste vlucht die de menselijke geest kan nemen (Vedánta), van de meest bizarre vormen van natuur- en beeldenverering en mythologieën tot de edelste vormen van monotheïsme en panentheïsme, van het atheïsme van de Jainas en het pluralisme van de Sánkhya tot het agnosticisme van de Bauddhas en het bhaktiïsme van de Vaishanavas en de Shaivas – dit alles en nog meer vindt men in het Hindoeïsme.
Het kent geen vast-omlijnde dogma’s en doctrines, waaraan men verplicht is zich te houden, doch het laat een ieder vrij in de keuze van zijn geloof en opvattingen, mits men maar oprecht is in zijn levenswandel. Het is gelijk een etalage, waarin alle geestelijke waren zijn uitgestald en waaruit een ieder naar eigen smaak en behoefte een keuze kan doen. Hierdoor is het Hindoeïsme uiterst verdraagzaam: het jacht maken op ketters en heidenen, een geliefkoosde bezigheid van sommige godsdiensten, ontbreekt hier geheel.
Een definitie geven van het Hindoeïsme is onmogelijk, want de verscheidenheid is er het wezen zelf van. Het is een beweging, geen positie; een proces, geen resultaat; een groeiende traditie, geen onveranderlijke openbaring. Het had een geheel andere betekenis in de Vedische tijd dan in de Brahmanistische en in de Buddhistische periode; het heeft een geheel andere inhoud voor de Vishnuïet en voor de Shivaïet dan voor de Advaitist. En toch is er een fundamentele eenheid te midden van de ontstellende verscheidenheid, gelijk er ook een eenheid (noumenon) is achter alle verschijnselen (phenomena). De Vedánta is de grondslag, waarop het bonte schouwspel van idealen en ideeën, godsdiensten en culturen, dat doorgaat onder de naam Hindoeïsme, rust. De Vedánta is geen godsdienst of filosofie, maar religie èn filosofie in haar diepste en meest universele betekenis.
Het Hindoeïsme legt er de nadruk op, dat ethiek (Dharm), hoewel erin verankerd, toch belangrijker is dan metafysica (Tattva). Vandaar dat het Hindoeïsme ook wel Hindú-Dharm of Sanátan Dharm wordt genoemd. De Buddha – een incarnatie van Vishnu – ging zelfs zó ver, dat hij weigerde zich over metafysische problemen uit te laten. Want religie is niet het aanvaarden van academische speculaties en abstracties, maar het leven, de ervaring zelf.
Bij een bespreking van het Hindoeïsme kunnen we in dit bestek niet anders doen dan enige aspecten ervan aan te stippen. We zullen trachten de geest naar voren te brengen, en beperken ons daartoe tot de ethisch-metafysische zijde ervan, zonder aandacht te schenken aan cultus en ritueel.
1.2 Dharm
Het Sanskrit-woord dharm, dat vaak door godsdienst of moraal vertaald wordt, heeft een veel wijdere en diepere betekenis. Afgeleid van de wortel dhri, waarmee het Nederlandse woord ‘dragen’ verwant is, betekent het ongeveer ‘dat wat draagt, in stand houdt, behoedt voor vernietiging’.
In metafysische zin staat het voor de Wet, die het heelal beheerst en waarvan andere wetten slechts uitdrukkingsvormen zijn. Het handelen van de mens moet in overeenstemming zijn met dharm. Ieder mens moet trachten op de voor hem meest geschikte manier, al naar eigen aard en ontwikkeling, het zedelijk juiste te doen. Dharm in ethische zin staat voor al de idealen en voornemens, die het menselijk karakter bepalen als individu en als gemeenschapslid. Hij is de wet voor een reine levenswandel, die de mens aards geluk en verlossing schenkt.
Dharm dwingt de mensen niet tot deugd, maar óefent ze er voor. Hij is niet een vastgelegd boek met werktuiglijke en onveranderlijke regels, maar een levende geest, die groeit en verandert al naar de ontwikkeling van mens en gemeenschap. De Staat moet een dienaar van dharm zijn; zijn taak bestaat in het beheren, niet in het ketenen of vernietigen van dharm. Want dezelfde wetten, die voor het individu gelden, gelden in wezen ook voor de gemeenschap.
Daar de mens zowel individu als gemeenschapslid is, heeft dharm twee zijden, namelijk – een individuele en een sociale – die echter van elkaar afhankelijk zijn. De opvoeding van de mens als individu wordt geregeld door het áshram-stelsel (stelsel van de levensstadia) en zijn gedrags- ordening als gemeenschapslid door het varn-stelsel (z.g. ‘kastenstelstel’).
1.3 Áshram-stelsel
Het woord áshram is afgeleid van een wortel, die ‘lijden’ betekent. Want het is alleen door lijden, dat onze zwakheid wordt veranderd in sterkte, onze onwetenheid in verlichting. Zonder lijden is er geen vooruitgang, zonder dood geen opstanding. Hoe meer we voor onszelf sterven, des te meer leven we voor God. Leven en sterven zijn onontwarbaar ineengestrengeld, en het perfecte leven is de kroon van een volledige dood. In het eerste stadium van Brahmacharya worden de morele en sociale plichten – zoals matigheid, kuisheid en dienen – vast ingeprent in het gemoed van de kinderen, terwijl ze ook andere kennis en vaardigheden leren van hun guru (leraar). Dit stadium is te vergelijken met de schoolperiode, met dit verschil evenwel, dat het onderwijs er geestelijk is en niet slechts gericht op het verwerven van diploma’s teneinde een goede positie te veroveren, terwijl de guru zich geheel en al wijdt aan de opvoeding van elk kind afzonderlijk.
In het tweede stadium van Grihasth neemt het individu de verplichtingen van het gezinsleven op zich. Hij wordt lid van het sociale lichaam en accepteert de rechten en plichten ervan. Het huwelijk is daarom één van de meest sacrale handelingen (een sanskár). Het is niet een kans om zinnelijke lusten te bevredigen, maar een middel tot spirituele groei. Sensuele liefde wordt gesublimeerd tot zichzelf wegcijferende, onbaatzuchtige liefde.
In de derde fase van Vanprasth moet het individu zijn gehechtheid aan het aardse beteugelen en een geest van zelfverloochening aankweken. In oude tijden trok men zich dan vaak terug in het woud (vandaar de naam: van = woud) en de vrouw volgde haar echtgenoot als ze dezelfde spirituele opvattingen had. Maar dit terugtrekken behoeft niet letterlijk te gebeuren, leert ons de Bhagvad-Gítá, als men innerlijk los staat van aardse bezittingen en verlokkingen.
En als het individu door en door geoefend is in het geestelijke leven treedt hij het vierde stadium van Sannyás binnen. Hij is dan een sannyásí, een belangeloze dienaar van de mensheid, die zijn rust vindt in zijn geesteskracht. Hij vertegenwoordigt het hoogste type van de mensheid: van zelfzuchtigheid heeft het individu het gebracht tot uitblussing van alle negatieve eigenschappen. Hij is alle instellingen voorbijgegaan en staat boven deze. Hij ziet de eenheid en totaalheid van de gehele schepping, en al zijn energie is gewijd aan het dienen van de mensheid.
Sannyásí’s laten de wereld niet aan haar lot over, maar treden in het levensbloed van het volk en blazen er nieuw leven in, gelijk Buddha en Shankar, Rámánuj en Rámánand en honderden anderen hebben gedaan, en wier namen een onafscheidelijk deel van de geestelijke erfenis uitmaken. Het ideaal van de sannyásí heeft altijd het leven van de Hindoe beheerst: hierom hebben zelfs machtige koningen en rijkaards hun koninkrijken en rijkdommen prijsgegeven.
1.4 Varn-stelsel
Het doel van de mens is niet slechts het verzekeren van geluk hier op aarde maar ook de verwezenlijking van een ideaal, de volbrenging van een missie: de volledige manifestatie van het spirituele, de verlossing (mukti, moksh of nirván). Het gehele leven dient gestemd te zijn naar de muziek van dit ideaal. Alle mensen zijn gelijk in wezen: ze hebben dezelfde goddelijke oorsprong en dezelfde goddelijke bestemming. Maar ze verschillen onderling heel sterk: geen twee individuen zijn aan elkaar gelijk noch in lichamelijke kenmerken noch in geestesontwikkeling. Met dit actuele verschil dient dan ook rekening gehouden te worden bij het inrichten van een maatschappelijk stelsel.
Daar de mensen in meerdere of mindere mate één van de drie aspecten van het geestelijk leven – gedachte, gevoel en wil – vertonen, worden ze ondergebracht in drie klassen, terwijl de vierde klasse allen omvat, in wie geen van deze aspecten geprononceerd ontwikkeld is. Deze klassen, die varnas – of verkeerdelijk ‘kasten’ (naar het Portugees) – worden genoemd, zijn echter geen gesloten systemen.
Zonder de huidige vorm van het kastenstelsel te willen goedpraten of na te gaan, welke factoren verantwoordelijk zijn geweest voor de verstarring van dit geniale systeem, willen we hier met nadruk erop wijzen, dat de varnas slechts vage groeperingen zijn, teneinde de mensen de gelegenheid te geven naar eigen aard en ontwikkeling in de voor hen meest geschikte omgeving hun geestelijke groei door te maken. Want het doel van de maatschappij is niet zozeer materiële welvaart als wel geestelijke perfectie.
Zij, die begiftigd zijn met de eigenschap van denken en mediteren, zijn de bráhmans (priesters en geleerden); zij, die begiftigd zijn met heldenmoed en rechtvaardigheid, zijn de kshatriyas (koningen en krijgers); zij, die een sterke neiging vertonen tot de praktische bezigheden in het leven, zijn de vaishyas (kooplieden en landbouwers); en zij, in wie geen van deze drie eigenschappen ontwikkeld is, zijn de shúdras (dienaren).
In de Rig-Veda wordt de organische aard van de maatschappij uitgedrukt door de metafora van hoofd, armen, romp en benen van Purush (God), beantwoordend aan de vier ‘kasten’, die dus één geheel vormen. “Allen dienen Gods Schepping door hun eigen capaciteiten: de bráhmans door hun geestelijkheid, de kshatriyas door hun heldhaftigheid, de vaishyas door hun bedrevenheid en de shúdras door hun dienstbaarheid”, staat in de Shukra-Níti (Wetboek van Shukra).
De varnas moeten soepel zijn. De bast van een boom of de schelp van een schaaldier, die het groeiende leven moet beschermen, moet zelf ook rekbaar zijn, anders wordt het leven gestagneerd en doodgedrukt. De Manu-Smriti (Wetboek van Manu) laat de mogelijkheid van opklimming tot een hogere of verval tot een lagere kaste open. En in de Puráns worden gevallen genoemd, waarbij mensen en gezinnen zijn opgeklommen van een lagere tot een hogere kaste.
Het kastenstelsel, een stelsel van sociale ordening, geldt eigenlijk alleen voor de grihasthas (huishouders); de andere drie áshrams staan er buiten. Vele sannyásí’s, die thans vereerd worden, zijn shúdras geweest; een sprekend voorbeeld hiervan is de schoenmaker Raidas (Ravidás).
1.5 Reïncarnatie en Karma
Het ideaal van het Hindoeïsme is de hoogste groei van de menselijke geest. Het wil de mensen brengen van het dierlijke via het menselijke naar het geestelijke niveau. Hoewel alle mensen gelijk zijn in wezen, verschillen ze toch in hun actuele uitrusting voor het ideaal. Spirituele groei is dus een eerste vereiste.
Voor deze evolutie zijn vele levens nodig. Want dierlijkheid en onwetendheid te elimineren en zijn leven te illumineren met liefde en wijsheid, kunnen niet in een ommezien gedaan worden. Het leven is niet enig en op-zich-zelf-staand, maar een schakel uit een keten van levens. De mens is onsterfelijk, daarom moet hij eindeloos sterven.
De wedergeboorten (reïncarnaties) worden beheerst door de Wet van Karma. Gelijk in de fysische wereld de fysische energie wordt geconserveerd en niet verloren kan gaan, wordt evenzo in de geestelijke wereld alle morele energie geconserveerd door de wet van Karma, waarvan de natuurwetten slechts manifestaties zijn op het fysische plan. Geen enkele gedachte, woord of handeling kan verloren gaan, doch wordt geconserveerd en zal te zijner tijd uitwerken. Karma – dat letterlijk ‘handeling, werk’ betekent – omvat alles wat men doet, zegt of denkt, en zelfs wat men niet doet, zegt of denkt. Niemand en niets kan aan karma ontkomen.
Het hangt natuurlijk af van de aard der handeling, hoe en wanneer het karma zal werken, gelijk het ook van de aard van het zaad afhangt, welke boom er uit zal opgroeien en hoe lang er over deze groei gedaan wordt. Sommige handelingen werken direct uit, andere nog tijdens dit leven, maar weer andere in een volgend leven of zelfs pas na enige levens. Daarom is geduld een belangrijke factor. Als men maar zijn uiterste best doet, dan zal alles wel terecht komen. We behoeven ons dan niet te bekommeren om de resultaten van onze daden; die zullen eens vanzelf komen. Want het heelal is tot in zijn diepste kern aan wetten gebonden.
De Wet van Karma is geen mechanisch principe, maar een spirituele noodzakelijkheid. Karma is organisch: het wordt niet van buitenaf opgelegd, maar is verweven in onze natuur. Elk moment staat de mens voor het gerecht van karma en wordt hij gewogen. De dag des oordeels is niet in enige verre toekomst, maar nu en hier.
Karma mag niet beschouwd worden in de juridische zin van straf en beloning. Het is een principe van continuïteit: het verbindt verleden, heden en toekomst tot een onverbrekelijk geheel. De mens draagt zijn gehele verleden in zich mee en kan het niet wegwissen, maar hij kan wel bouwen aan zijn toekomst. Karma is dus geen fatalisme: wij zijn wat we van ons gemaakt hebben in het verleden en we worden in de toekomst wat we nu van onszelf maken. Ethiek is daarom het belangrijkste en niet onze voorstelling van God.
1.6 God en het Absolute
Het Hindoeïsme erkent verschillende vormen van God, al naar de geaardheid en ontwikkeling van de mensen. Hij wordt aanbeden als Brahmá, Vishnu en Shiva, maar deze zijn slechts aspecten van één God: Brahmá is de schepper, Vishnu de onderhouder en Shiva de berechten Vishnu, die het heelal in stand houdt, daalt telkens neer om recht en waarheid in te scherpen in het bewustzijn van de mens. Ráma, Krishna en Buddha zijn zulke avatars (incarnaties) geweest, en voor vele tot het Christendom overgegane Hindoes is Christus er ook één.
Hoewel het Hindoeïsme oppervlakkig bezien polytheïstisch lijkt en het een heel pantheon van goden en halfgoden er op na houdt, is het in wezen toch monotheïstisch en monistisch. Alle goden wordt beschouwd als te zijn manifestaties van de onpersoonlijke God, het Absolute (Brahman). Maar aangezien het Absolute niet te vatten is door de menselijke geest en iedereen op een ander niveau staat, laat het Hindoeïsme een ieder diens geliefkoosde God (Isht-devtá) vereren, wetende, dat ook dit hem tot het doel zal voeren, als hij maar oprecht genoeg is in zijn toewijding.
Het Absolute wordt de persoonlijke God (Íshvar), zodra we het bezien vanuit menselijk standpunt en het in verband brengen met het heelal. Dan doet het zich aan ons voor als de hoogste Wijsheid, Liefde en Goedheid. Er is geen contradictie tussen de filosofische idee van een onpersoonlijke Godheid als een allesomvattende geest en de religieuze idee van een persoonlijke God, die vereerd en aanbeden kan worden.
Dit heelal is voor Brahman slechts één van de vele mogelijkheden. Het is oneindig meer dan het heelal, dat het heeft voortgebracht. Door de transformatie is zijn ware natuur voor ons verborgen, maar het is overal aanwezig. Brahman manifesteert zich duidelijker in de plant dan in het mineraal, duidelijker in het dier dan in de plant, duidelijker in de mens dan in het dier, duidelijker in de heilige dan in de zondaar.
Hoe het Absolute het aanzijn heeft kunnen geven aan het heelal, is een raadsel. Aan dit mysterie heeft Shankar de naam máyá gegeven. Het heelal is geen illusie, maar het is niet de uiteindelijke realiteit. Het eeuwige-en-ene is gemanifesteerd in het tijdelijke-en-vele, en het tijdelijke-en-vele vormt de weg naar het eeuwige-en-ene. De Upanishads verklaren in ondubbel- zinnige termen, dat de subjectieve, persoonlijke realiteit (Átman) identiek is met de objectieve, universele realiteit (Brahman).
Dat we de sluier van máyá niet doorzién, is het gevolg van onze onwetendheid (avidyá of ajñán). Daarom moet ons streven gericht zijn op het verwerven van jñan of vidyá (inzicht, kennis). Want alleen dan is verlossing (mukti) of hereniging (yoga) mogelijk.
Er worden drie hoofdwegen onderscheiden ter bereiking van het doel, al naar één der drie aspecten van het geestelijk leven – gedachte, gevoel en wil – meer ontwikkeld is: Jñán-Yoga (door wijsheid), Bhakti-Yoga (door toewijding) en Karma-Yoga (door onzelfzuchtig handelen). Het zijn geen gesloten systemen, die elkaar uitsluiten: ze kunnen wel ònderscheiden, maar niet gèscheiden worden.
Indien we een juist inzicht hebben, zullen we vanzelf juist handelen, want waarheid kan niet anders dan juist werken. En indien we onzelfzuchtig handelen, zonder te verlangen naar de resultaten van onze daden, dan zullen we vanzelf groeien en op den duur het inzicht verwerven. Waarop het geloof zich ook richt, hoe men zich God ook voorstelt, op welke wijze men Hem ook vereert, indien men maar oprecht is in zijn toewijding, zal men eveneens het doel bereiken.
Hoewel het uiteindelijk dus op het juiste metafysische inzicht aankomt, is het ethisch juiste leven toch het belangrijkste. De ethiek is de trap, die ons moet voeren tot de Waarheid.
1.7 Conclusie
Het Hindoeïsme eist geen religieuze uniformiteit, maar een spirituele en ethische levenswijze. Waarin men ook gelooft, hoe men zich God ook voorstelt of vereert, het doel zal toch bereikt worden. Niets is helemaal onwaar, er zit altijd een sprankje waarheid in. Het leven is een groei van een lagere deelwaarheid naar een hogere deelwaarheid, tot in het eind de Waarheid is bereikt.
Niemand is buitengesloten, er is hoop voor allen. De grootste misdadiger zal ook eens verlost worden, mits hij zich inspant. Geen sterveling wordt om zijn geloofsopvatting of zijn zonden voor eeuwig verdoemd. Leven betekent groei, verandering; een eeuwige toestand is ondenkbaar, behalve misschien wanneer dit kosmische proces is geëindigd en alles is teruggekeerd tot de oerstaat Brahman. De grootste zondaar heeft een toekomst, evenals de grootste heilige een verleden heeft.
Het Hindoeïsme ziet niet in, waarom een ieder precies hetzelfde moet geloven of doen, terwijl iedereen toch anders is. Het wil geen uniformiteit, doch eenheid in verscheidenheid. Het zoekt de eenheid niet in uniformiteit van geloof en eredienst, maar in een gemeenschappelijk zoeken naar de Waarheid. Zolang er mensen zijn, zullen er verschillende godsdiensten zijn, maar er is slechts één Religie.
Het Hindoeïsme is principieel niet exclusivistisch en in hoge mate verdraagzaam. Het is niet geobsedeerd door de eigenaardige opvatting, dat het de enige drager van het licht is, terwijl alle anderen in het duister tasten en tot elke prijs bekeerd moeten worden. Wanneer een Hindoe een primitief mens slangen of bomen ziet aanbidden, dan laat hij hem in zijn natuurverering, doch legt hem uit, dat dit niet de uiteindelijke waarheid is. Hij laat hem zijn cultus, maar spiritualiseert deze. Het Hindoeïsme tracht de inhoud van de fles te veredelen, maar laat het etiket staan.
De grote Shankar is de stichter van zes verschillende godsdiensten geweest (shanmatsthápanáchárya). Het Hindoeïsme accepteert alles wat het tegenkomt, zij het ook magie of animisme, en verheft het tot een hoger plan. Het ziet in alles een aspect van de waarheid. Het is deze hospitality of the Hindú mind geweest, die het Hindoeïsme in staat heeft gesteld, het hoofd te bieden aan proselytiserende en nog wel met politieke macht beklede godsdiensten.
De Vedánta verwelkomt alle religies, want hij realiseert zich van de schitterende hoogten van spiritualiteit, dat het geestelijke landschap op de top van de berg één en hetzelfde is, hoewel de wegen van de vallei verschillend zijn. De verscheidenheid van wegen is noodzakelijk, maar heeft slechts zin aan de voet van de berg, want ze leiden alle toch naar dezelfde top.
2 Drie Termen: Hindoeïsme, Sanátan Dharm en Vedánta
2.1 Hindoeïsme
De oorsprong van het Hindoeïsme verliest zich in het grijs verleden. In tegenstelling tot andere wereldgodsdiensten heeft het ‘Hindoeïsme’ geen bepaalde stichter gehad; het kent dan ook geen aanwijsbaar historisch begin: over duizenden jaren is het langzaam gegroeid en veranderd en heeft het zich ontwikkeld in overeenstemming met de behoeften van tijd, plaats en omstandigheden, zonder dat het ooit zijn essentiële kenmerken heeft verloochend. Het Hindoeïsme is een levende en groeiende traditie, geen starre en onveranderlijke openbaring.
Ofschoon een aantal typische kenmerken van wat thans als Hindoeïsme bekend staat, reeds in de verfijnde Indus-vallei-cultuur (ca. 3500 – ca. 2000 v.C.) te onderkennen zijn, wordt algemeen – en terecht – als grondslag van het Hindoeïsme beschouwd de Vedische cultuur, belichaamd in de vier Vedas, waarvan de oudste en belangrijkste is de Rig-Veda, die zijn huidige vorm omstreeks 2000 v.C. verkreeg en die dan ook het oudste religieus-literaire werk ter wereld is.
Het Hindoeïsme kent niet slechts één algemeen aanvaard en onbetwist heilig boek, waar men zich bij meningsverschillen op kan beroepen, zoals dat met andere wereldgodsdiensten het geval is. Weliswaar worden de Vedas als de hoogste autoriteit erkend, maar de Upanishads, de Bhagvad-Gítá en de Brahma-Sútra worden als even gezaghebbend beschouwd. Dan zijn er nog de overige Darshans, de epen Rámáyan en Mahábhárat, de vele Puráns en talrijke andere werken, die meer of minder gezag genieten. Bovendien worden de zogenaamde ‘heterodoxe’ godsdiensten – die de autoriteit van de Vedas niet accepteren (zoals Jainisme, Buddhisme en Sikhisme) – ook tot het Hindoeïsme (in ruimere zin) gerekend.
Het woord Hindú is van relatief recente oorsprong (het schijnt voor het eerst in een boek uit de 8e eeuw n.C. te zijn gebruikt). Het is een Perzisch woord, dat samenhangt met het Sanskrit woord Sindhu, de naam die de oude Áryas aan de grote westelijke rivier hadden gegeven (in het Latijn veranderde dit woord in Indus). Het Perzische woord Hindú werd dan ook in territoriale betekenis gebruikt, ter aanduiding van de bewoners van het gebied aan de Indus (dit heette Sindh, verperzischt tot Hind): het had dus geen betrekking op godsdienst, doch op cultuur en levenswijze van de bewoners van Hind (met welk woord later geheel Indië werd aangeduid). Historisch gezien is het Hindoeïsme derhalve een term, waarmee de typische Indische cultuur werd bedoeld. En ook inhoudelijk is het Hindoeïsme geen godsdienst, zoals bijvoorbeeld het Christendom of de Islam, maar een dharm (gedragscode in overeenstemming met de diepste wet): het is Sanátan Dharm (de Eeuwige Wet). Verscheidenheid is het wezen ervan; het wordt wel ‘een encyclopedie van godsdiensten’ genoemd. En toch is het een eenheid, want het is gebaseerd op de universalistische eenheidsvisie van de Vedánta.
Het Hindoeïsme gaat ervan uit, dat niet geloof en dogma’s het belangrijkste zijn, doch gedrag en levenswijze. Het laat een ieder vrij in de keuze van zijn godsdienst en levensbeschouwing, mits men maar oprecht is in zijn levenswandel. Het kent geen definitieve en dogmatisch gefixeerde belijdenis: het is een op subtiele wijze verenigd gigantisch en complex geheel van spirituele gedachten en realisaties, bereid om telkens nieuwe ideeën en ervaringen een plaats in dit geheel te geven, zonder echter de mensen in een bepaald geestelijk of godsdienstig keurslijf te willen persen. Terwijl het Hindoeïsme maximale vrijheid geeft in de wereld van denken en geloven, eist het dat men zich in zijn gedrag en levenswijze een discipline (sádhaná of yoga) oplegt, welke met de eigen persoonlijkheid in overeenstemming is. Elke methode, waarmee iemand spirituele vooruitgang boekt, is goed voor hem; welke weg men ook kiest, belangrijk zijn oprechte inspanning en gedisciplineerd gedrag. Want door oprecht handelen wordt onjuiste kennis gecorrigeerd en wordt het geloof verfijnd en verdiept! Religie is niet het aanvaarden van theologische abstracties en dogma’s of het verrichten van formalistisch ritueel, maar een dieper soort leven: zij is inzicht in de realiteit (darshan) en ervaring van de eenheid van al het bestaande (anubhav). Vandaar het adagium: zoekt niet een religie, doch weest religie.
De eenheid van het Hindoeïsme is niet te danken aan overeenstemming in doctrines of eredienst of het belijden van eenzelfde godsdienst, maar aan beklemtoning van een spirituele en ethische levenswijze, aan de eis om constant te werken aan de vervolmaking van het leven en de volledige ontplooiing van de persoonlijkheid; want er is niets hogers dan de persoon die het zelf heeft verwerkelijkt (purushán na param kinchit). Het Hindoeïsme zoekt de eenheid niet in uniformiteit van geloof en denken, maar in een gemeenschappelijk zoeken naar de Waarheid (satya), in een nimmer aflatend streven naar verwerkelijking van het Zelf (Átman of Brahman), leidend tot spirituele vrijheid en verlossing (mukti of moksh). De betrekkingen tussen een oneindige ziel (Átman) en de oneindige Alziel (Brahman) zijn oneindig gevarieerd en kunnen niet tot een formule worden gereduceerd. Zolang er verschillende mensen zijn, zullen er ook verschillende godsdiensten zijn, maar er is slechts één Religie, die eeuwig bestaand is (sanátan) en die in de loop der tijden door verschillende personen in diverse vormen is aangehangen.
Het Hindoeïsme is dan ook uiterst verdraagzaam en gastvrij: het jacht maken op ketters en heidenen of het met alle geweld zieltjes willen redden, ontbreekt hier geheel. Het is niet geobsedeerd door de van extreme intolerantie en arrogantie getuigende opvatting, dat het de enige drager van het licht zou zijn, terwijl alle andere in het duister tasten en tot elke prijs bekeerd of geliquideerd moeten worden!
2.2 Sanátan Dharm
Het Hindoeïsme eist een gedisciplineerd leven in overeenstemming met de diepste wet, zoals neergelegd in de heilige geschriften en uitgedrukt in leven en leer van de rishi’s (Zieners) en avatárs (Goddelijke Incarnaties), die vanuit eigen spirituele realisatie of goddelijkheid telkens weer nieuw leven in de heilige traditie hebben geblazen. In het Sanskrit heet het Hindoeïsme dan ook Hindú-Dharma of Vaidika Dharma (omdat de Vedas de oudste boeken zijn, waarin dharm is geopenbaard) of Sanátana Dharma.
Het begrip dharm is een centraal en essentieel element van de Indische cultuur, dat traditioneel gedefinieerd wordt als “datgene wat schraagt, ondersteunt, in stand houdt, behoedt voor vernietiging” (dhárayati iti dharmah). Dit houdt zowel een constatering als een opdracht in: een metafysische uitspraak omtrent het bestaan van een universele orde en een ethisch gebod om het gedrag in overeenstemming met deze universele wet te ordenen.
In metafysische zin betekent dharm ongeveer ‘wezenswet’: macrokosmisch is hij de grondwet van het materiële en spirituele heelal en microkosmisch duidt hij aan de diepere natuur, de kenmerkende aard van enige substantie, de diepste aard van de mens. En hiermee is de ethische betekenis gegeven: de alomvattende gedragscode voor een reine levenswandel, die – omdat ze in overeenstemming met de universele orde is – de mens in staat stelt spiritueel te groeien en die hem aards geluk (sukh) en verlossing (mukti) schenkt.
Het zou te ver voeren om hier over dit kernbegrip dharm van het Hindoeïsme uit te weiden. Volstaan moge dan ook worden met de opmerking, dat het begrip betrekking heeft op het totale normatieve aspect van het individuele en sociale leven. Alles en iedereen heeft zijn dharm; en wil er sprake van spirituele groei zijn, dan behoort men in overeenstemming met dharm te leven. Dharm is de alomvattende Levenswet, die eenheid en samenhang, inhoud en richting aan het menselijk handelen geeft. Aangezien sanátan ‘eeuwig’ betekent, is Sanátan Dharm dus de Eeuwige Wet, die altijd bestaan heeft en eeuwig zal bestaan (sadá bhavah sanátanah)”, en omdat hij geen aanwijsbaar begin heeft, wordt hij zonder begin (anádi) geacht en eeuwig (sanátan) genoemd. Ofschoon Sanátan Dharm in oeroude tijden in Indië is geopenbaard, behoort hij toe aan de gehele wereld. In de Atharva-Veda (de vierde Veda, die zijn huidige vorm omstreeks 1500 v.C. verkreeg) wordt gezegd: Sanátanam-enam-áhur-utádya-syát-punar-navah – Deze wordt eeuwig genoemd, en deze eerste wordt telkens weer nieuw. Wat voor altijd is gebouwd, is altijd bezig te bouwen.
Het is deze eeuwige wet, die in de grijze oudheid aan de rishi’s (Zieners) is onthuld en die neergelegd is in de Vedas, welke daarom ook Shruti (letterlijk: het gehoorde) worden genoemd. En deze goddelijk geïnspireerde, geopenbaarde Waarheid wordt in het licht van nieuwe kennis en ervaring telkens weer geïnterpreteerd, hetgeen zijn neerslag vindt in literatuur, die Smriti (letterlijk: het herinnerde) wordt genoemd. Maar de gehele sacrale traditie is bedoeld als een hulpmiddel om tot spirituele perfectie te geraken. Want niet kennis van de Vedas is belangrijk, doch verwerkelijking van het Zelf.
De instrumentele waarde van shruti (en dus ook van smriti) wordt wel heel duidelijk in de Bhagvad-Gítá benadrukt, als Krishna tegen Arjun zegt: Yáván-artha udpáne sarvatah samplutodake, Táván-sarveshu Vedeshu Bráhmanasya vijánatah – Voor een Wijze, volmaakt verlicht van geest, hebben de Vedas hetzelfde nut als de oceaan heeft van een vijver die zich aan alle kanten uitstrekt. De Wijze die het Zelf heeft gerealiseerd, heeft in zichzelf het Licht en behoeft dit niet uit de Schrift te putten.
Het lijkt niet ondienstig hier terloops op te merken, dat Sanátan Dharm ook in engere zin wordt gebruikt, waardoor dit begrip een strikt-godsdienstige en zelfs sectarische betekenis krijgt. Dan wordt hij als een bepaalde godsdienstige richting (mat of sampradáy) gezien, waartoe sommige reformistische richtingen (zoals Brahma-Samáj, Dev-Samáj en vooral Árya-Samáj) niet worden gerekend. In dit verband spreekt men wel van Sanátani’s en Samáji’s (aanhangers van respectievelijk de Sanátan Dharm in engere zin en de Árya Samáj) als elkaar uitsluitende en soms zelfs antagonistische benamingen.
De eigenlijke betekenis van Sanátan Dharm is echter zeer ruim: hij is immers een dharm, wat een veel wijdere strekking heeft dan godsdienst, laat staan een godsdienstige richting of secte. Sanátan Dharm is een complex van godsdiensten en levensovertuigingen, die alle een eenheid vormen, want ze rusten op de grondslag van de Vedánta. In de loop der eeuwen zijn er talrijke stromingen en richtingen ontstaan, die alle als verschijningsvormen van Sanátan Dharm worden gezien: als even zovele twijgen en takken en stammen van dezelfde reusachtige ashvatth– of nyagrodh-boom (de heilige pípal of banyan: Ficus religiosa of indica), die aan alle mensen – ongeacht ras of godsdienst, taal of cultuur – een voor hen geschikte plaats onder zijn machtig gebladerte biedt.
2.3 Vedánta
Aan het Hindoeïsme ligt, zoals gezegd, ten grondslag de eenheidsvisie van de Vedánta. Dit woord is samengesteld uit Veda (Weten) en anta (einde). De Vedánta is inderdaad dat deel van de Vedische literatuur, dat aan het einde van elke Veda voorkomt, namelijk de Upanishads, die de bronnen van de Indische filosofie zijn.
Maar het woord wordt ook in een diepere betekenis gebruikt: Vedánta is dan het ‘einde van het weten’, de grondslag en de bekroning van alle weten, omdat hij alomvattend en universeel is. Alles wat in de loop der eeuwen geopenbaard en gedacht, geloofd en geweten is, wordt fundamenteel omvat door de Vedánta, die er boven uitgaat. De Vedánta is niet een gefixeerde leer of een hoeveelheid kennis, doch een speciale visie en houding ten aanzien van leven, mensheid en wereld.
De Vedánta is één van de zes zogenaamde ‘orthodoxe’ systemen van de Indische filosofie. (Eigenlijk moet niet van ‘orthodoxie’ – rechtzinnige leer – maar van ‘orthopraxie’ – juiste levenswijze – worden gesproken). Deze zes richtingen sluiten echter elkaar niet uit, doch vullen elkaar juist aan; niet ten onrechte worden ze darshan (letterlijk: geschouwde, ervaren zienswijze) genoemd. De Vedánta is de meest omvattende darshan, die alle andere insluit.
Twee van de beroemdste richtingen van de Vedánta dienen hier vermeld te worden. Ten eerste: de kevala-advaita (louter niet-dualisme) van de grote Shankaráchárya (788-820), die sterk filosofisch is georiënteerd en de nadruk legt op jñán (inzicht in de realiteit), doch ook ruimte aan de religie laat. En ten tweede: de vishishta-advaita (gekwalificeerd niet-dualisme) van de grote Rámánuj (1027-1137), die een meer religieuze inslag heeft en de nadruk legt op bhakti (liefdevolle toewijding aan God), waardoor de eenheid wordt beleefd.
Maar er is geen contradictie tussen deze twee: in de Indische cultuur is er geen conflict tussen filosofie en godsdienst. Het doel van de filosofie is niet intellectuele problemen op te lossen ter wille van die problemen zelf, maar ze moet hulp aan de lijdende en zoekende mens bieden ter bereiking van spirituele vrijheid en verlossing (mukti of moksh of nirván). Wat filosofisch is geformuleerd moet worden geleefd, want het komt op de directe ervaring van de realiteit aan. De discipline van de filosofie is tegelijkertijd de vervulling van een religieuze roeping. De Vedánta is niet een godsdienst of een filosofie, maar religie èn filosofie in de diepste en meest universele betekenis.
Uitgangspunten zijn: enerzijds de overtuiging, dat men directe ervaring van de waarheid kan hebben en dat dit het doel van de mens is; en anderzijds de overtuiging, dat er mensen zijn geweest (rishi’s of zieners), die de waarheid omtrent wezen en bestaan, heelal en eeuwigheid hebben geschouwd en doorgrond en wier ervaringen in de Shruti (geopenbaarde literatuur) zijn neergelegd. Daarom begint de Vedánta met de Shruti: de drie prastháns (letterlijk: vertrekpunten) zijn de Upanishads, de Bhagvad-Gítá en de Brahma-Sútra. En deze overgeleverde waarheid moet een ieder op eigen wijze, maar met niet-aflatende inspanning, verifiëren in zijn eigen leven, totdat hij zelf de integrale spirituele ervaring deelachtig wordt.
Het is juist op grond van deze experimentele instelling, dat de Vedánta het bestaan van enige exclusieve weg, die tot God of Waarheid voert, met klem ontkent en een ieder vrij laat die religieuze verering en die wijsgerige opvatting te kiezen, welke hem het beste liggen. Door de heilige tradities van diverse volkeren en hun intuïties van de uiteindelijke realiteit als een uiting van de waarheid te accepteren (sarvágama-prámánya) is de Vedánta een staalkaart van godsdiensten en filosofieën geworden, waaruit een ieder een keuze kan doen.
Geestelijke gastvrijheid en uiterste verdraagzaamheid zijn dan ook de kenmerken van het Hindoeïsme. Waarin men ook gelooft, hoe men zich God ook voorstelt, op welke wijze men Hem ook wil vereren, het spirituele doel zal toch eens worden bereikt, mits men maar oprecht is in zijn levenswandel. Niemand is buitengesloten of eeuwig verdoemd, er is hoop voor allen: de grootste zondaar heeft een toekomst, evenals de grootste heilige een verleden heeft.
Vandaar ook, dat het Hindoeïsme een unieke methode van opvoeding en hervorming voorstaat. Werkelijke missionering bestaat niet in zieltjesjagerij (met verlokkingen of bedreigingen of desnoods met geweld bekeren tot de eigen godsdienst), maar in het de mensen ertoe brengen hun heilige traditie te zien als een verschijningsvorm van een diepere realiteit. Wanneer een volk bomen of slangen aanbidt, dient men hem zijn natuurverering te laten doch deze als uiting van een diepere waarheid te grondvesten. Laat de mensen hun cultuur, doch spiritualiseer deze; veredel de inhoud van de fles, doch laat het etiket staan!
Deze methode van hervorming is essentieel democratisch, want ze houdt rekening met de diepste gevoelens van de mensen; er wordt niet vernietigd, doch getransformeerd en vervuld. In tegenstelling tot de autocratische methode van met niets ontziende consequentie afkeuren, opleggen, afdwingen of vernietigen, is hier geen sprake van een breuk in de continuïteit van hun cultuur: tradities, individualiteit en culturele integriteit blijven bewaard. Dit is de methode, die door de grote Shankar is gevolgd; daarom draagt hij ook de erenaam van shanmatsthápanáchárya (stichter van zes godsdiensten).
Afhankelijk van de persoonlijke en culturele achtergrond is dezelfde realiteit op diverse wijzen ervaren; de beschrijvingen ervan zijn dan ook talrijk (vishvatomukham) en kunnen op vele manieren worden geïnterpreteerd (anekárthatám). De Waarheid is één, maar heeft vele facetten; het is hetzelfde Licht, dat door elke diamant weer anders schittert. In de trant van een bekende Engelse uitdrukking, doch uitgebreid en in dit verband gebruikt, zou men kunnen zeggen: Truth is a many-faceted and many-splendoured thing.
Het Hindoeïsme verkondigt de eeuwige boodschap van de Vedánta aan de mensheid en verwelkomt alle godsdiensten en stromingen. Want het realiseert zich, van de spirituele hoogten van zelfverwerkelijking, dat het geestelijke landschap op de berg één en hetzelfde is, hoewel de wegen van de vallei verschillend en veel zijn. De verscheidenheid van wegen is noodzakelijk, maar ze heeft slechts zin aan de voet van de berg, want alle leiden toch naar dezelfde top! Zoals het oudste boek der mensheid, de Rig-Veda, het prachtig zegt: Ekam sad-viprá bahudhá vadanti – Het Werkelijke is Eén, de Wijzen noemen Het met verscheidene namen en Ekam santam bahudhá kalpayanti – Het Heilige is Eén, Het wordt op verscheidene manieren voorgesteld en uitgebeeld.
3 Chaturvarg: Viervoudig Levensdoel
3.1 Inleiding
Veel te vaak wordt in de Westerse literatuur de Indische cultuur als ascetisch en pessimistisch, wereldverzakend en ‘jenseitig’ gekenschetst. De indruk wordt gewekt en levend gehouden, alsof het Hindoeïsme geen levensvreugde kent en alle ‘wereldse’ activiteiten afkeurt, alsof het dit leven afschildert als één groot lijden en kwaad, waarvan men zo snel mogelijk verlost moet zien te geraken.
Aan zo’n simplistische opvatting van een cultuur, die onafgebroken minstens 5.000 jaar in ontwikkelde vorm bestaat en die een enorme verscheidenheid aan uitingen ten toon spreidt, moet uiteraard met een eenvoudig schouderophalen worden voorbijgegaan. Een dergelijke absurde generalisatie kan slechts verkondigd worden door lieden, die òf onbekend zijn met het rijke en veelvormige leven binnen de Indische cultuur òf zo bekrompen en bevooroordeeld zijn, dat zij niet anders dan in zulke stereotypen kunnen denken.
Het is wel waar, dat het Hindoeïsme doortrokken is van het besef van de vergankelijkheid van het heelal, dat als een verschijningsvorm (máyá) van het onvergankelijke, het Absolute (Brahman), wordt gezien. Maar het is evenzeer waar, dat verscheidenheid het wezen van het Hindoeïsme vormt: het is een etalage, waarin alles te vinden is en waaruit ieder, naar eigen smaak en behoefte, in overeenstemming met zijn geaardheid en culturele achtergronden, een keuze kan doen.
Ofschoon er dus vele richtingen en stromingen in het Hindoeïsme te vinden zijn, is toch de algemene tendentie, dat de normale mens – en die maakt het overgrote deel van de mensheid uit – een gelukkig en vreugdevol leven moet leiden. Reeds in de Rig-Veda (ca. 2000 v.C.) – het oudste literair-religieuze werk ter wereld – wordt het leven niet als iets zondigs gezien, doch met al zijn onvolmaaktheden positief aanvaard, zoals blijkt uit diverse mantras (heilige Sanskrit-teksten), bijvoorbeeld: Indra shreshtháni dravináni dhehi chittim dakshasya subhagatvam asme, Posham rayinám arishtim, tanúnam svádmánam váchah sadinatvam ahnám – O God, schenk ons de beste schatten: een vaardige geest, goed fortuin; Rijkdomsver- meerdering, lichamelijke gezondheid, een aangename spraak en gelukkige dagen.
Ook het huwelijksritueel laat zien, dat de Hindoe het leven blijmoedig accepteert en het gelukkig en vreugdevol wil doorbrengen. Tijdens de plechtigheid van de satbhánvarí (de ceremoniële rondgang om het vuur), als de bruidegom de hand van zijn bruid vasthoudt (hast– of pánigrahan), zegt hij: Kom, laten wij huwen, onze kiemen verenigen, kroost vóórtbren- gen, zonen krijgen, en mogen zij een hoge ouderdom bereiken. Laten wij in liefde één worden, stralend en welgezind, mogen wij honderd herfsten zien, honderd herfsten leven, honderd herfsten horen.
De visie van het Hindoeïsme ten opzichte van leven, mensheid en wereld is van complexe aard, zoals blijkt uit de leer van de chaturvarg (het viervoudig levensdoel), op basis waarvan in het algemeen zowel het individuele als het sociale leven wordt georganiseerd. Deze vier levensdoel- einden (purushárthas) zijn: dharm (ordening en disciplinering), arth (materiële voorspoed), kám (genot en levensvreugde) en moksh (spirituele vrijheid en verlossing). Dat bij de satbhánvarí er viermaal lává (tot bloemetjes gesprongen padie) wordt geofferd (lájáhoma of lává chhintái), wordt met de verwezenlijking van deze vier levensdoeleinden in verband gebracht.
3.2 Dharm
Het belangrijkste levensdoel, dat tegelijk ook de grondslag van het leven uitmaakt en als een fundamenteel middel voor de bereiking van de andere levensdoeleinden moet dienen, is dharm. Met dit woord wordt één van de centrale en essentiële begrippen van de gehele Indische cultuur aangeduid. In het kader van deze bespreking is het wel duidelijk, dat met dharm wordt bedoeld de diepere ethische grondslag, in overeenstemming waarmee het menselijk leven (zowel in individueel als in sociaal opzicht) behoort te verlopen. Geen leven kan bestaan zonder ordening en disciplinering: dharm geeft eenheid en richting, vorm en inhoud aan het menselijk handelen. Leven volgens dharm betekent leven in overeenstemming met de regels, zoals die in godsdienst en moraal, recht en fatsoen tot uitdrukking worden gebracht.
Er moet geen misverstand over bestaan: dharm is niet een godsdienstige belijdenis of cultus, die de mensen een morele of sociale gedragscode oplegt, maar een alomvattende levensregel, die van binnenuit moet groeien en gestalte aan ons denken en handelen moet geven. Werktuiglijke conformering aan een uiterlijke gedragscode kan niet als een expressie van dharm worden gezien, omdat de vrije stroom van het wezenlijk-menselijke daardoor in het gedrang komt. Telkens weer moeten aan de innerlijke wezenswet de gunstigste omstandigheden worden geboden, opdat deze zo goed mogelijk in het leven kan worden verwezenlijkt.
De normatieve wetenschap, die zich met de studie van dharm bezighoudt, wordt Dharm-Shástra genoemd (shástra is wetenschap). In de loop der eeuwen zijn er talrijke systematische verhandelingen over dharm verschenen. Heel oud zijn de Vedische Sútras (vermoedelijk in de periode van ca. 1000 – ca. 500 v.C. ontstaan), die aanwijzingen bevatten over wat wel en wat niet verricht behoort te worden, alsook over de consequenties van het niet handelen in overeenstemming met dharm.
Van de na-Vedische literatuur verdienen vermelding de beroemde epen Rámáyan en Mahábhárat (ca. 800 – ca. 300 v.C.), die weliswaar geen specifieke verhandelingen over dharm zijn, maar waarin zowel door het gedrag van de optredende personen als door de verkondiging van opvattingen over principiële en praktische kwesties een duidelijke schildering van dharm wordt gegeven. Dan zijn er nog de talrijke werken, die het begrip dharm uiteenzetten: de Dharm-Sútras (wetboeken in proza) en de Dharm-Shástras in engere zin (wetboeken in verzen). Van deze laatste is de beroemdste de Manav Dharm-Shástra, meer bekend als Manu-Smriti (ca. 300 v.C.).
Het is geheel in strijd met de geest van dharm, wanneer de regels van een Dharm-Shástra star en letterlijk zouden worden opgevat. Integendeel moet – zoals het elke wetenschap betaamt – het een en ander in het licht van nieuwe kennis en ervaring worden herzien en geïnterpreteerd. Immers, in veranderende en veranderde situaties is een aangepast gedrag noodzakelijk: aan grondslagen en beginselen ontgroeien wij in den regel niet, wel aan wettelijke en andere voorschriften.
3.3 Arth en Kám
De twee typische ‘diesseitige’ levensdoeleinden zijn arth en kám, het streven naar materiële voorspoed respectievelijk genot en levensvreugde. In de Hindoe-literatuur wordt veel nadruk op de verwezenlijking van deze doeleinden gelegd. Maar duidelijk wordt gesteld, dat deze geen doel in zichzelf zijn, doch in overeenstemming met dharm moeten worden nagestreefd, teneinde het leven rijker en voller te maken.
Aangezien wordt onderkend, dat economische onzekerheid vaak een hindernis voor ontplooiing van de persoonlijkheid en ontwikkeling van de samenleving betekent, wordt een leven van hard werken aangeprezen om zich van een redelijk bestaan te verzekeren en geen last voor de gemeenschap te worden. Voorts wordt ernstig gewaarschuwd tegen verdringing en onderdrukking van het driftleven: de normale mens behoort genot en vreugde na te streven, niet alleen ter bevrediging van zijn sensuele maar ook van zijn seksuele behoeften, het een en ander op grondslag van en in overeenstemming met dharm.
De wetenschap, die zich met arth bezighoudt, wordt Arth-Shástra genoemd, een systematische studie van de mens in de samenleving: van het economisch handelen en van de ordening van staat en maatschappij. Ook Dharm-Shástra houdt zich bezig met de studie van de mens in de samenleving, maar meer vanuit het normatieve oogpunt van religie en moraal, en niet zozeer vanuit het gezichtspunt van utiliteit, organisatie en beleid (dit wordt níti genoemd). Een schrijver over arth moet een gedetailleerde behandeling geven van de aard van de sociale orde, die door de staat moet worden gevestigd en beschermd, teneinde sociaal-economische groei mogelijk te maken.
De beroemdste verhandeling op dit gebied is het klassieke werk Arth-Shástra van Kautilya of Chánakya-Pandit (plm. 325 v.C.), ook Kautilya-Shástra genoemd en in Suriname meer als Chánakya-Níti bekend. Kautilya, die naar niet minder dan vijf oude scholen verwijst, is de exponent van een goed georganiseerde staat, met veel aandacht voor een maatschappelijke ordening: ter vergroting van welvaart, ter bescherming van wat men heeft verworven en ter vermeerdering van wat wordt beschermd. Tasmánnityotthito rájá kuryád-arthánushánam; Arthasya múlam-utthánam-anarthasya viparyayah – De koning moet het economische leven ordenen en aangeven wat gedaan moet worden; Want de wortel der vooruitgang is georganiseerde activiteit en schadelijk is het tegendeel. De wetenschap, die zich met kam bezighoudt, wordt Kám-Shástra genoemd. Aangezien met kam het driftleven van de mens wordt aangeduid, houdt dit levensdoel in het op de juiste wijze, in overeenstemming met dharm, cultiveren van de instincten en neigingen, opdat enerzijds genot en voldoening worden verkregen en anderzijds de spirituele groei erdoor wordt bevorderd. Vandaar ook de verfijnde cultivering van genot (ánand) door middel van de indriyá’s (sensorische en motorische organen), waardoor de geest op een hoger plan wordt gebracht.
In engere zin heeft Kám-Shástra betrekking op de erotiek (Kám is de mannelijke personificatie van de liefde, de ‘Liefdesgod’). Een gedetailleerde studie van anatomie, fysiologie, psychologie, techniek en moraal van het geslachtsleven moet de mens helpen een gezond leven te leiden als een middel tot volle ontplooiing van de persoonlijkheid en tot spirituele groei. Nimmer is de erotiek als iets zondigs voorgesteld: in het Mahábhárat en in de Puráns speelt zij een belangrijke rol, en niet alleen de religieuze literatuur (b.v. Gíta-Govinda, Ráslílá en Premságar), maar ook de religieuze schilder- en beeldhouwkunst (b.v. de tempels van Khajuráho en Konárk) zijn erdoor geïnspireerd.
Het beroemdste werk op dit gebied is de klassieke Káma-Sútra van Rishi Vátsyáyana (plm. 500 v.C.), die in een volmaakt wetenschappelijke geest over dit belangrijke aspect van het menselijk leven schrijft, met een diepte en op een wijze, die de goedkeuring van moderne psychologen kunnen wegdragen. Onder de populaire naam Kok-Shástra is in Suriname een veel later werk bekend, namelijk de Rati-Rahasya (plm. 1100 n.C.) van Kokkoka of Koká-Pandit (Rati, de echtgenote van Kám, is de vrouwelijke personificatie van de liefde, de “Liefdesgodin”).
Kokkoka zegt van zijn werk, dat het gecondenseerd is uit de ware melk van de meest bewonderenswaardige oude autoriteiten, dat het door ijverig onderzoek tot een zoete en kostbare wetenschap is gemaakt, die genot en bevrediging schenkt en de mens beter geschikt maakt zijn dorst naar kennis van de uiteindelijke waarheid te lessen.
3.4 Moksh
Het typische ‘jenseitige’ levensdoel is moksh, ook mukti of nirván geheten: de bereiking van spirituele vrijheid, de bevrijding uit de banden van het vergankelijke (máyá), de verlossing uit de kringloop der wedergeboorten (sansár). Het doel van het menselijk leven is de volledige groei van de persoonlijkheid, want er is niets hogers dan de persoon die het zelf heeft verwezenlijkt (purushán na param kinchit). Dit betekent inzicht (vidyá) in en ervaring (anubhav) van de diepste waarheid (satya), verwerkelijking van het zelf (Átman), dat aan de diepste werkelijkheid (Brahman) identiek is. In alle toonaarden wordt erop gewezen, dat het opgesloten zitten in zijn ego (aham) en het vergankelijke als op-zichzelf-staand reëel beschouwen (avidyá) de bron van alle ellende vormen. Door een gestadig streven naar universaliteit (sarvátmabháva) met de hulp van geest en rede, hart en liefde, wil en macht, wordt een diepere vorm van humaniteit bereikt en kan men zich van zijn beperkingen bevrijden en op deze manier aan de noodzaak tot wedergeboorte ontkomen (moksh).
Het Hindoeïsme laat er geen twijfel over bestaan, dat deze transcendente toestand van spirituele vrijheid (moksh of mukti) niet slechts na de dood, maar ook in dit leven kan worden bereikt. Naast de videh-mukti of bevrijding na het afleggen van het lichaam (deh = lichaam) is er ook de jívan-mukti of bevrijding reeds in dit leven (jívan = leven). En het zijn deze jívan-muktas (letterlijk: levend verlosten), die de spirituele vrijheid al in dit leven hebben verworven, die als grote zieners (rishi’s) of wijzen (muni’s) of heiligen (sants), de grote meesters (ácháryas) en wegwijzers (pathpradarshaks) der mensheid worden.
3.5 Slotopmerking
In het stelsel van de chaturvarg wordt de eerste plaats ingenomen door dharm, zijnde zowel levensdoel als middel om het leven te reguleren en tot volle ontplooiing te brengen. De andere twee doeleinden (arth en kám) behoren uitsluitend in overeenstemming met dharm te worden nagestreefd, daar er anders ongedisciplineerdheid, losbandigheid en excessen optreden, met als gevolg de ondergang van mens en samenleving. In plaats van een hedonistisch of een ascetisch ideaal te propageren, worden de menselijke behoeften op evenwichtige wijze geordend en bevredigd: een leven aldus geleid, bevordert de spirituele groei en voert uiteindelijk tot vrijheid (moksh).
Rijkdom en plezier zijn legitieme levensdoeleinden; ‘wereldse’ activiteit (karma) is in zichzelf niet slecht: mits op grondslag van dharm verricht, bevordert zij het proces van geestelijke ontplooiing, zoals de Bhagvad-Gítá nadrukkelijk leert. Bestaat er wel een vrolijker feest van blijmoedige levensaanvaarding en fundamenteel optimisme dan de Holi? En is Dívalí niet een feest ter ere van Lakshmí de personificatie van rijkdom, voorspoed en huiselijk geluk?
De leer van de chaturvarg doet aan alle aspecten van het menselijk leven recht wedervaren. De vier purushárthas hebben betrekking op de verschillende kanten van de menselijke natuur: het instinctieve en het emotionele (kám), het economische en het politieke (arth), het intellectuele en het morele (dharm), het religieuze en het spirituele (moksh). In de loop van een lange evolutie is de mens bewust geworden van zichzelf. Hij weet, dat hij een schepsel van de ‘grensstreek’ is, met animale behoeften en spirituele verlangens. Hij weet, dat hij het vermogen heeft om zijn lagere natuur te transformeren en het diepste in hem tot ontplooiing te brengen, om het zelf te verwerkelijken en op deze wijze de uiteindelijke vrijheid te verwerven.
Dr. mr. drs. Jnan H. Adhin
Aanwijzingen in verband met de Uitspraak
Klinkers:
- de korte klinkers a i u respectievelijk als in de, niet, moet.
- de lange klinkers á í ú e o respectievelijk als in waar, mier, toer, heer, boor.
- de tweeklanken ai au hebben als eerste klank de onduidelijke klinker a als in de.
Medeklinkers:
- de medeklinkers ch j g ñ v y respectievelijk als in katje, djati, girl, franje, wat, jaar.
- de retroflexe medeklinkers t d th dh n met de tongpunt tegen het harde gehemelte (de eerste drie ongeveer als in Engels foot, day en time).
- de geaspireerde medeklinkers kh ph th enzovoort worden als één klank uitgesproken (de eerste twee ongeveer als in Engels kite, pen).
- de geaspireerde vorm van ch is chh, maar in verdubbelingen is één h weggelaten: bacchá, acchhá.
- de visarg h wordt als een lichte stemloze h uitgesproken.
- Published in CULTUUR, Dharm-Karm, JAI, Religie & Levenswijze
- 1
- 2