Hindorama

Let's get IN(fo)SPIRED!
  • NL
  • HOME
  • NIEUWS
  • CULTUUR
  • LIFESTYLE
  • COLUMN
  • INTERVIEW
  • BIBLIOTHEEK
    • MIGRATIEGESCHIEDENIS
    • NEDERLAND
    • SURINAME
  • OVER ONS
    • CONTACT
    • VRIENDEN van HINDORAMA
    • ADVERTEREN
    • NUTTIGE LINKS | DOWNLOAD
INFOSITE

Interview met minister van Defensie: Krishna Mathoera – Sabitrie Gangapersad

zondag, 21 februari 2021 by Redactie Hindorama

Defensie wordt professionele organisatie

Toen minister Krishna Mathoera van Defensie in 2015 als kandidaat parlementariër voor de Vooruitstrevende Hervormingspartij (VHP) werd geplaatst in het district Wanica, was niet iedereen enthousiast. Volgens interne opposanten zou ze uit het niets in de partij zijn opgedoken. Maar Mathoera heeft bewezen haar ‘mannetje’ te kunnen staan. Op kundige wijze voerde ze vijf jaren oppositie tegen het kabinet Bouterse-Adhin. Ze werd vorig jaar wederom gekozen, maar besloot de scepter te zwaaien op het ministerie van Defensie. “Defensie lijkt onbelangrijk, maar vergis je niet, het is essentieel voor stabiliteit in de samenleving. Mijn grootste uitdaging is om het ministerie te maken tot een professionele organisatie met grote toegevoegde waarde voor Suriname.”

Minister Mathoera in gesprek met Amerikaanse admiraal Craig Faller

Jeugd
Mathoera (23 mei 1963) heeft jarenlang gediend in het Korps Politie Suriname (KPS) en hoopte haar loopbaan af te sluiten als korpschef. Als jong meisje uit het platteland van Wanica droomde ze ervan om rechter te worden. Toen ze op haar zeventiende klaar was met het MULO en HAVO, ging ze werken bij de Belastingdienst. Al gauw wist ze, dat ze daar niet lang zou blijven. Ze las een advertentie van de politie en besloot te solliciteren. “Eigenlijk is het frappant hoe dingen die onbewust waren geuit, zijn uitgekomen. Ik was als jong meisje fors gebouwd en wanneer anderen me plaagden, zei mijn moeder altijd dat ik politieagent zou worden gelet op mijn postuur”, vertelt ze lachend. Hoewel er in die tijd maar zeer weinig vrouwen in het Korps zaten, kreeg Mathoera alle ondersteuning van het thuisfront. “Mijn vader had, hoewel hij heel graag wilde studeren, dit niet kunnen doen. Hij stond er daarom op dat al zijn negen kinderen zich moesten scholen en iets worden in de maatschappij. Ik ben op boitie (platteland) opgegroeid wat erg zwaar, maar tegelijkertijd heel leuk was. We moesten allemaal heel hard werken en helpen met planten en de dieren verzorgen. Ook moesten we kilometers afleggen naar school. Maar we speelden ook veel: knikkeren, pakkertje, vliegeren en djoel. We waren een heel hecht gezin. Als we op het land gingen werken, gaf mijn vader ons vaak raadsels mee om op te lossen. En terwijl je zo in je hoofd maalde ermee, werd het werk vlot gedaan. Ik heb ook vaak bhajans gezongen in de tempel en zeker ook cautal.”

Bezoek Kazerne te Brokopondo

Politie
Mathoera volgde een volledige elementaire militaire opleiding en de opleiding tot hogere ambtenaren van politie. “Ik was de enige Hindostaanse vrouw in de groep van 26 cursisten.” Later behaalde Mathoera ook haar Masters in bestuurskunde aan het Lim A Po Institute for Social Studies. Binnen het Korps Politie Suriname werkte Mathoera zich al snel op. “Ik kwam na de opleiding op het kabinet van de korpschef en het was een uitdaging om mezelf te handhaven. Er was heel veel te doen en je moest echt zelf op onderzoek uit willen gaan. Ik heb een enorme wilskracht en ben een vechter. Overal waar ik binnen het korps heb gediend, heb ik verandering gebracht. Je moet jezelf competent maken, betrokken zijn, die passie ontwikkelen en dan kun je excelleren.” Mathoera heeft onder andere gefunc­ti­oneerd als hoofd Human Resource Manager van het KPS, hoofd Algemene Dienst en Justitiële Dienst, stadspolitie commandant en directeur beleids- en beheersondersteuning. Ze heeft geen moment spijt gehad, dat ze haar baan bij de Belastingen inruilde voor de politie. “Belastingen was saai. De politie is veel leerrijker: je leert de samenleving en maatschappelijke vraagstukken kennen.”

Intrede in de politiek
In februari 2015 legde Mathoera haar functie bij de politie neer voor de politiek. “Mijn pad is gegaan zoals mijn leven is gegaan”, merkt ze peinzend op. “Ik werd door enkele prominente VHP’ers gevraagd om in de politiek te komen, maar twijfelde. Toen ik een presentatie bij de Rotary zag van professor Anthony Caram over de financiële situatie van het land, werd ik bang voor een nieuw Structureel Aanpas­sings­programma. Ik had die periode al meegemaakt in de jaren negentig en wist hoe moeilijk dat was. Samen met mijn man (nu wijlen Luitenant Kolonel Robby Hussainali) hebben we destijds met veel vlieg en kunstwerk het hoofd boven water kunnen houden. We deden van alles: kippen kweken, groente planten en exporteren en zelfs catering, om uit te komen. Het feit dat de Nationale Democratische Partij (NDP) een voorsprong had in de peiling, gaf de doorslag. In januari 2015 deelde ik mijn besluit mee aan de VHP.” Hoewel niet iedereen binnen de VHP blij was met haar komst, liet Mathoera zich niet weerhouden. “Ik wist niets van campagne voeren en werd bijgestaan door mijn zoon, neefje en enkele vrienden. Mijn zoon nam twee maanden onbetaald verlof op van zijn werk en stond me dag en nacht bij. Ik heb geleerd dat zelf naar mensen toegaan erg belangrijk is. Het ressort Domburg had ik in 2015 het minst bezocht en daar kreeg ik ook de minste stemmen.” Terwijl Mathoera campagne voerde, verloor ze haar moeder in maart. “Het was zwaar en soms moest ik zelfs weg voor bijeenkomsten, terwijl mensen thuis samenkwamen.” Op 25 mei 2015 kwam Mathoera met 2815 stemmen in de Nationale Assemblee. “Ik verwachtte wel dat ik binnen zou komen, maar ik merkte ook dat mensen me niet echt kenden. Het feit dat ik altijd erg sociaal ben geweest, heeft veel geholpen. Ik was actief binnen de Surinaamse Moslim Associatie en ook in mijn werk hielp ik mensen graag.”

Bezoek president Santokhi aan het Nationaal Leger

Ministerschap
In het parlement moest Mathoera zelf haar weg zoeken. Ze profileerde zich goed en de aanvallen bleven niet uit. “Ik heb het werk erg serieus genomen en las elke wet goed door, zocht naar argumenten en keek wat nodig was voor Suriname. De eerste keer dat ik het woord mocht voeren, werd ik zes keer onderbroken door voorzitter Jennifer Geerlings-Simons. Een keertje heeft collega Ronald Hooghart mij ook uitgescholden buiten de microfoon. Dat was voor mij heel ongewoon. Het was best wel een heel moeilijke periode.” Ruim anderhalf jaar nadat ze parlementariër was geworden, verloor Mathoera ook haar vader. In 2018 verhuisde ze naar Paramaribo en stelde zich in 2020 wederom kandidaat. “Het was voor mij geen optie om te stoppen. NDP moest weg. Het was alles of niets. We moesten regeermacht verwerven.” Haar campagne en performance in het parlement wierpen vruchten af en ze behaalde 20.379 stemmen, terwijl kandidaat Desi Bouterse van de NDP bleef steken op 15.549. Deze keer ruilde Mathoera haar zetel in voor het ministerschap. “Het was een moeilijk besluit, want als parlementslid kun je je stem over alles laten horen, maar in het bestuur kun je niets veranderen. Als minister kreeg ik de gelegenheid om dat wel te doen en mijn leidinggevende kwaliteiten te tonen. Het liefst zou ik het ministerie van Justitie en Politie of Binnenlandse Zaken willen gelet op de hervorming van het overheidsapparaat. Maar Defensie is niet minder belangrijk. Het is een uitdaging om deze organisatie professioneel te maken met toegevoegde waarde voor de ontwikkeling en veiligheid van Suriname.”

Onderhoud met Indiase ambassadeur Mahender Singh Kanyal

Prioriteiten
Meteen na haar aantreden heeft Mathoera alle hoofden van alle afdelingen van Defensie presentaties laten houden over wat ze doen, waar ze tegenaan lopen en welke oplossingen ze hebben. Ook heeft ze met ruim zeventig officieren gesproken. “Ik heb een redelijk goed beeld van wat er speelt en met mijn eigen visie, ervaring en door veel in te lezen, wil ik Defensie tillen naar een professionele organisatie met leiders die een bron zijn van inspiratie, medewerkers die gemotiveerd en gedisciplineerd zijn en militairen die een boegbeeld zijn van vaderlandsliefde en dienstbaarheid.” Het leger is een belangrijk onderdeel van Defensie en heeft twee belangrijke taken: bescherming van het grondgebied van Suriname en ondersteunen van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en bieden van humanitaire hulp, zowel nationaal als internationaal. “We leven nu in vredestijd en ondersteunen met materieel en manschappen bij sociale programma’s van de overheid, bewaken overheidspanden, beveiligen hoge func­tio­narissen en stellen ons materieel zoals water­tanks ter beschikking van de Brandweer. Als prioriteiten voor de komende tijd hebben we geïdentificeerd: COVID-19, grenscontrole, binnenland (illegalen/smokkel), onder­steu­nen productiebedrijven, maritieme zone en territoriale wateren, bewaken strategisch infrastructuur, immigratie, rampen en calamiteiten en beveiligen van de digitale ruimte (cyber).”

Bezoek minister Krishna Mathoera aan Luchtmacht

De bewindsvrouw benadrukt dat het leger op dit moment, gelet op de taken en bevoegdheden, niet zelfstandig kan optreden bij milieucriminaliteit in het binnenland of andere illegale zaken. “In oorlogstijd heeft het leger verregaande bevoegdheden, maar nu is het leger daartoe niet aangewezen. Ze kunnen alleen de politie ondersteunen, wat tot nu toe prima verloopt. Over verruiming van de taken en bevoegdheden, moet een brede discussie komen. Zaken moeten goed worden geregeld, zodat er geen conflict ontstaat met de politie. Zoals het nu is, kunnen illegalen bij de grenscontrole niet worden gestopt door personen van het leger alleen. Dit kan alleen samen met de politie.”
Volgens Mathoera hebben de politie en het leger een goede verstandhouding. De aanpak van de situatie van illegale Cubanen vorig jaar in Nickerie, noemt ze een voorbeeld van de goede samenwerking. Het leger van Suriname bestaat op dit moment uit ruim 4500 personen, waarvan 5% vrouwen. De minister zal zich de komende tijd sterk maken om vrouwen vooral te laten doorstromen naar hogere rangen. Ook de perso­neels­zorg heeft haar bijzondere aandacht. Het land werd recentelijk op­geschrikt door een incident waarbij een militair zichzelf en zijn achtjarig dochtertje doodde. “Er zijn nieuwe instructies gegeven om alle signalen die duiden op behoefte aan hulp te melden. Ook is er een psycholoog in dienst genomen. We willen ook geestelijken aantrekken voor de begeleiding en hulp. De hele personeelszorg wordt geëvalueerd en binnen twee maanden moeten er nieuwe voorstellen worden gepresenteerd. Ook de begeleiding en ondersteuning van militairen die hebben gediend tijdens binnenlandse oorlog heeft mijn aandacht.”

Krishna Mathoera met President Santokhi

Startpunt van verval
Intussen heeft de regering besloten om 25 februari ‘Dag van Bevrijding en Vernieuwing’ oftewel de ‘Dag van de Revolutie’ op te heffen als nationale vrije dag in Suriname. Mathoera vindt dat een goed be­sluit. “We moe­ten pro­duc­tie­ver worden. Eigenlijk moeten alle vrije dagen onder een vergrootglas worden geplaatst. 25 februari verdient het niet om een vrije dag te zijn. Het heeft geen toegevoegde waarde. Integendeel! Het is juist een startpunt geweest van verval van waarden en normen, achteruitgang in de kwaliteit van het bestuur en brain drain.”

Art of Living
Ondanks haar drukke leven, maakt Mathoera dagelijks tijd vrij voor spiritualiteit. In de jaren negentig kwam ze in contact met de Art of Living Organisatie, toen grondlegger Sri Sri Ravi Shankar op bezoek was in Suriname. Tot twee maanden geleden was ze nog voorzitter van de Art of Living Foundation Suriname. “De yogasessies en ademhalingsoefeningen doen mij bijzonder goed. Ik sta dagelijks rond vijf uur in de ochtend op en mijn routine bestaat uit gebed, lopen en ademhalingsoefeningen. Het geeft me bijzonder veel energie, haalt alle gifstoffen uit mijn lichaam, laat me focussen op mijn doel en ik ben niet snel afgeleid.” In haar vrije tijd leest en kookt Mathoera graag. De Surinaamse keuken is haar favoriet, maar ze schuwt nieuwe experimenten niet. “Ik hou ervan om voor mensen te koken. Ik vind het leuk als er mensen bij me komen, dat ik ze iets kan aanbieden om te eten.” Mathoera leest ook heel graag. “Ik lees van alles. Op dit moment staat het boek ‘Zo krijg je alles van iedereen gedaan’ van David J. Lieberman naast mijn bed en natuurlijk ook een Sudoku, waar ik erg van houd.”

Foto’s: Ministerie van Defensie (Suriname) en Sabitrie Gangapersad

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.

Meer
  • Published in INTERVIEW
Geen Reacties

Meesterkok en tweesterrenchef Soenil Bahadoer: ‘Passie voor het koken moet uit je hart komen’.

dinsdag, 15 december 2020 by Redactie Hindorama

Tweesterrenchef Soenil Bahadoer (1967) is al enige tijd dé sensatie van culinair Nederland en inmiddels een van de bepalende figuren aan de top van de gastronomie in Nederland. Hij is chefkok van restaurant De Lindehof in Nuenen (nabij Eindhoven), een dorpsrestaurant met een huiskamerachtige sfeer. Het wordt inmiddels gerekend tot de vijf beste restaurants van Nederland. In 2004 kreeg Soenil voor het eerst de Michelinster en in 2014 de tweede. De Michelinster is een jaarlijkse onder­scheiding voor restaurants met een goede tot zeer goede keuken en een correcte bediening. Een beperkt aantal restaurants krijgt ieder jaar een, twee of drie sterren die als een belangrijke waardebepaling voor gastro­no­mische kwaliteit gelden. De toekenning van de eerste Michelinster was destijds voor Hindorama (toen nog printversie) aanleiding hem te interviewen in het maart/april nummer in 2004.

Soenil beschouwt zichzelf als de culinaire Van Gogh. Het was in Japan toen een Japanner hoorde dat Soenils restaurant in Nuenen was gevestigd hem erop attendeerde dat het doek De Aardappeleters van Vincent van Gogh in Nuenen was geschilderd. Sindsdien is Van Gogh voor Soenil een belangrijke inspiratiebron geworden: koken zoals Van Gogh schilderde.
Hij onderscheidt zich als kok en met zijn restaurant door het combineren van de smaken uit de Surinaams-Hindostaanse cultuur met de traditionele Franse keuken. De smaken uit de Surinaamse-Hindostaanse cultuur heeft hij het meest van zijn moeder geleerd van wie hij nog steeds nieuwe dingen leert.

Succesvolle Meesterkok
Soenil is de eerste SVH-Meesterkok (SVH=Stichting Vakbekwaamheid Horeca) met een Surinaamse achter­grond en de eerste Nederlander met een Nederlandse én een Belgische Meestertitel. Een SVH-Meesterkok is een kok die de meesterproef van de SVH succesvol heeft afgelegd. Deze meestertitel is de hoogste graad van vakbekwaamheid die in de horeca in Nederland behaald kan worden. Het betekent dat een Meesterkok met zijn proef heeft bewezen bekwaam te zijn in het leiden van de organisatie in de keuken en er zorg voor te kunnen dragen dat het koks vak op het hoogste niveau wordt uitgevoerd. De titel Meesterkok is merkenrechtelijk beschermd. Sinds 2006 is Soenil ook lid van Les Patrons Cuisiniers, een culinair genootschap van 22 ge­pas­sioneerde Nederlandse topchefs met slechts één missie: perfectie!
Er is geen enkel culinair blad in Nederland te vinden waarin niet het verhaal van Meesterkok Soenil staat. Het zijn zeer lovende stukken, iemand die de Nederlandse eetcultuur een boost heeft gegeven. Culinair re­cen­senten in dagbladen (onder meer NRC, de Volkskrant) schrijven dan ook in superlatieven over Meesterkok Soenil en beoordelen zijn restaurant met vijf sterren. Zo schreef de culinair recensent van de NRC (12/12/2019) dat Soenil op culinair gebied gerekend wordt tot een van de groten van Nederland en dat hij luxe en lol combineert. Ook in TV-programma’s (zoals bij JINEK op 22 september 2020) is hij een graag geziene gast. Zelden iemand op televisie gezien die met een enorm grote passie over zijn vak praat. Soenils restaurant bestaat dit jaar inmiddels vijfentwintig jaar. Hij is dit jaar ook door restaurantgids Gault & Millau uitgeroepen tot chef van het jaar. Deze gids bevat beoordelingen van restaurants en hotels.

Ook de provincie Brabant en ge­meen­te Nuenen eerden Meesterkok Soenil. In 2019 kreeg zijn restaurant de Bra­bant­se Gast­vrij­heid Award 2019 en begin dit jaar kreeg hij van de gemeente Nuenen een gemeentelijke onderscheiding uitgereikt, de Zilveren Erepenning, omdat hij met zijn restaurant de gemeente positief op de kaart heeft gezet en daarmee ook een positieve bijdrage geleverd aan Nuenen.

Jeugd
In 1975 vestigde zijn ouders met vijf kinderen zich in Nederland. In Suriname was de familie Bahadoer woonachtig te Uitkijk (Langadam). Na twee jaar in Rotterdam gewoond te hebben vestigde zij zich in Nuenen. Over de vestiging in Nuenen (of all places) vertelt Soenil het volgende. ‘Mijn vader vond het in Rotterdam veel te druk. Bijna iedereen die vanuit Suriname kwam vestigde zich in de Randstad. Mijn vader was graag zelfstandig en wou dit ook overbrengen op zijn kinderen. Zo nam hij de landkaart van Nederland en wees met zijn ogen dicht een plaats aan: Nuenen’.
De inspiratie voor het koken begon al op jonge leeftijd thuis. Zijn beide ouders werkten en in de weekenden pakten ze thuis helemaal uit op culinair gebied: ‘wij kwamen in onze pyjama de keuken in op zaterdag en zij waren al vol aan het roosteren, hakken, braden, vijzelen en zelfs slachten, want dat was voor ons heel normaal’. Thuis zag ik hoe zij kummel roosterden, tomaten ontzuurden, rotideeg maakten. Mijn vader sneed bootananassen, strooide er zout op om ze zoeter te maken, technieken die ik in mijn keuken soms nog gebruik. Vader Bahadoer genoot er enorm van om met het hele gezin maaltijden te bereiden. Soenil stond al op jonge leeftijd zelf achter het fornuis en dat gebeurde niet altijd vrijwillig, zoals hij vertelt. Als hij stout was geweest, op school had gevochten of met vieze kleren thuiskwam (of een combinatie van die drie), was de keuken zijn strafhok. Zijn moeder was behoorlijk streng voor hem, dus het was vaak raak zoals hij vertelt: vriendjes speelden in het weekend buiten en hij zat braaf bij zijn moeder in de keuken om te helpen. Veel meer keuze had hij niet, want zijn moeder omschrijft hij als een pittige tante. Hij stelt dat zonder die strafuren in de keuken met zijn moeder hij misschien iets heel anders was gaan doen. Zijn basis, de kern van wie hij is als kok, heeft hij van zijn ouders geleerd. Achteraf beseft hij pas wat hij allemaal van zijn ouders in de keuken geleerd heeft als jochie, aldus Soenil.

Door de frequente aanwezigheid in de keuken werd hij op vrij jonge leeftijd geïnspireerd door de Franse topkok Paul Bocuse die hij op tv zag. Dat wilde hij ook. Hij volgde zijn passie en ging, tegen de zin van zijn vader, naar de koksschool. Ondanks dat zijn vader thuis graag kookte was in diens optiek koken iets voor vrouwen en het plan van Soenil om naar de koksopleiding te gaan vond hij dan ook niets. Hij moest advocaat of dokter worden, zoals in veel Hindostaanse gezinnen het de wens van de ouders is. In de boeken zitten was echter niets voor hem. Desondanks koos hij toch voor de koksopleiding. Later draaide zijn vader gelukkig bij. Soenils doorzettingsvermogen en zijn latere succes maakten hem trots. Zijn vader (inmiddels overleden) zou later alle krantenartikelen en interviews waarin hij voorkwam inlijsten of in een album plakken.
Na afronding van de koksopleiding midden jaren tachtig kon hij echter moeilijk aan een baan komen. Zijn afkomst speelde een rol bij de vele afwijzingen, zoals hij vertelt. Dan maar het leger in besloot Soenil. In 1988/89 deed hij in het leger dienst als kok en chauffeur. Deze periode omschrijft hij als een soort dubbelleven. Hij haalde zijn vrachtwagendiploma maar al snel hadden de officieren door dat hij uitstekend kon koken. Het betekende dat hij voor de hoge piefen mocht komen koken met daarbij heel veel vrije tijd. De vele vrije tijd gebruikte hij om naast zijn baan in het leger ergens bij te beunen in een restaurant.
Na een jaar in het leger werkte hij in verschillende restaurants waar hij vooral geleerd heeft hard te werken. Later had hij meer geluk en werkte hij als leerling-kok bij sterrenrestaurants Du Chateaux, Parkheuvel en Scholteshof in België. In 1995 werd Soenil chef-kok en mede-eigenaar van De Lindehof en hij is sinds 2005 de enige eigenaar. Mensen waren aan­vankelijk nieuwsgierig naar die kokende Hindostaan en kwamen massaal bij zijn restaurant eten, maar na de eerste nieuwsgierigheid volgde een rustige periode.

Franse keuken
Soenil vertelt dat een koksopleiding in de eerste plaats kennismaking met de Franse keuken is: ambachtelijke sauzen, een perfecte garing en klassieke recepten. Als kok doorliep hij de Franse school en startte zijn kookcarrière met de klassieke Franse keuken. Zijn kwaliteit als kok bleef niet onopgemerkt. In 2004 ontving hij met De Lindehof zijn eerste Michelinster waarover hij tien heeft jaar gedaan, tien jaar van klassiek Frans koken.

Surinaams-Hindostaanse keuken als inspiratiebron
Hoewel hij klassiek Frans koken lekker vindt is het uiteindelijk niet wat hij zocht. Hij voelde zich niet thuis bij alle strak afgewogen hoeveelheden, de voorschriften en regels. Hij kwam na tien jaar op een punt dat hij zich afvroeg: waarom doen we hetzelfde als heel veel andere restaurants? Dat wilde hij niet meer. Hij wilde erkenning voor zijn manier van koken, voor zijn smaken, trouw blijven aan zichzelf en niet de eigen cultuur ver­loo­chenen. Gevoel, daar draait het om in zijn keuken. En het meeste gevoel vond hij bij zijn moeders keuken. ‘Als je ergens passie voor hebt, wil je ook uniek zijn en uitblinken. Ik dacht waarom deze twee totaal verschillende manieren van koken niet combineren. Het was onbekend, gewaagd, maar je moet risico’s nemen in het leven om uit te blinken’, aldus Soenil. Het betekende dat hij zijn moeders keuken (de smaken, geuren en intuïtie) heeft toegevoegd aan de Franse keuken. Dat is het koken waarop hij verliefd is geworden, smaken waarmee hij groot is geworden: garam masala, râs el hânout, vadouvan. Hij koos voor zijn hart en het betekende dus koken vanuit zijn Surinaams-Hin­do­staanse roots. Deze combinatie maakt hem als kok uniek en geeft zijn keuken een unieke signatuur. Het was een gewaagde stap die niemand begreep in de tijd dat hij daarmee startte. Maar hij voelde dat hij op de juiste weg was. Het was weliswaar een risico in de gastronomische wereld, maar een keuze waar hij nooit aan heeft getwijfeld.
Frans bleef weliswaar de basis, maar hij is er steeds meer specerijen aan gaan toevoegen. Zijn lie­ve­lings­ingrediënt is vadouvan: een kruidenmengsel van onder andere kleine uitjes en knoflook. Die zijn eerst gefermenteerd, daarna is er masala aan toegevoegd, een onmisbaar ingrediënt in onze keuken. Dit speciaal kruidenmengsel zit voor hem perfect tussen de Indiase en Franse keuken in. Het geeft smaken af van knoflook, kardemom, komijn, nootmuskaat, fenegriek, sjalot. Maar ook iets van mango en iets rokerigs. Hij kan er veel mee: vis marineren, sauzen maken. Het resultaat is super smaakvol.
Het duurde jaren voordat zijn team met de omslag in de keuken mee uit de voeten kon. Het ene kruid gebruik je droog, het andere nat, er zijn specerijen die je moet vijzelen, enzovoort. Dat moesten ze in de vingers krijgen, aldus Soenil. En zo deed de cultuur van zijn ouders met Surinaams-Hindostaanse smaken zijn intrede bij De Lindehof.

Erkenning voor de Surinaams-Hindostaanse keuken
De keuze voor de keuken van zijn hart vond aanvankelijk niet gelijk erkenning van inspecteurs, lijstjes en gidsen. Ze begrepen niets van wat hij aan het doen was en hoe ze zijn gerechten moesten beoordelen, aldus Soenil. Hij moest twintig jaar wachten op zijn tweede ster (in 2014) die hij dan ook beschouwt als een erkenning voor de Surinaams-Hindostaanse keuken. Hierdoor is ook in zijn optiek het imago van de Surinaams-Hindostaanse keuken verbeterd. Soenil is dan ook een van de mensen die ervoor gezorgd hebben dat men in Nederland anders is gaan kijken naar de etnische keukens. Het heeft hem wel veel moeite gekost om de gevestigde orde op te voeden om andere keukens te leren begrijpen en de erkenning te geven die ze verdienen. Hiermee heeft hij volgens hem de deur geopend voor de generaties die nu mogen koken vanuit hun eigen achtergrond en smaken uit hun jeugd.
Hij vertelt dat Hindostaanse Surinamers inmiddels trots op hem zijn op wat hij voor de erkenning van hun keuken heeft gedaan en dat hij hun smaken naar een bepaald niveau heeft gebracht. Hij heeft, zoals hij zegt, Nederland sensitief gemaakt voor een andere smaak­beleving.

Corona
Corona gooide dit jaar roet in het eten. Desalniettemin beschouwt Soenil 2020 als het echte hoogtepunt in zijn carrière: zijn 25-jarig jubileum bij de Lindehof. Hij draagt met trots de twee Michelin-sterren, uitgeroepen tot Chef van het Jaar 2020, behoort tot de vijf beste restaurants van Nederland op de lijst van Lekker Top-500 en kreeg in de kwaliteitskranten de meest lovende recensies.
De belangrijkste complimenten komen voor Soenil echter niet van culinair recensenten maar van zijn gasten. De complimenten van gasten zijn voor hem goud waard. Hij haalt vooral voldoening uit hard werken en van gasten gelukkig de deur uit te laten gaan: ‘Dat ze bij wijze van spreken tranen in hun ogen hebben, omdat ze zo genoten hebben’, aldus Soenil.

Zijn jubileum dit jaar zou gevierd worden met een groots driedaags festival waarbij bevriende sterrenchefs zouden meekoken en een dag met Brabantse topchefs op het programma, maar vanwege corona ging dit niet door. Het geld dat hij ervoor opzij had gelegd spreekt hij nu aan om de coronacrisis door te komen, want het loon van zijn tien personeelsleden moet immers doorbetaald worden. Vanwege corona ging De Lindenhof in het voorjaar drie maanden dicht en met de tweede coronagolf moest het restaurant weer twee weken dicht.
Hoewel het niet fijn was om dicht te gaan kon hij de rust wel goed gebruiken: eventjes weer met twee benen op de grond nadenken en dat gaf hem veel rust. Door de nood gedwongen koos hij voor een guerrilla-actie door afhaalmaaltijden te verzorgen. Dat deed hij door een foodtruck voor zijn restaurant te plaatsen waarbij naast roti ook kaviaar afgehaald kan worden. De inzet van de foodtruck omschrijft hij als zeer succesvol, Het is voor hem een andere manier van het serveren aan gasten, geeft een andere kijk en levert ideeën op. Daarnaast ziet hij ook ander publiek dat het zich niet altijd kan permitteren om op sterrenniveau te eten. Op zijn twitteraccount promoot hij zijn foodtruck als volgt: ‘Wil jij de meest bijzondere bara ooit eten? Kom dan vandaag naar restaurant de Lindehof van 12h tot 16h en bestel de bara met Anna Dutch kaviaar’. Met zijn foodtruck duikt hij regelmatig ergens anders op, zoals in Eindhoven en Amsterdam. Op zijn twitteraccount reageerde een klant: ’t is me allemaal een partij lekker! Ik had m’n roti-doop en ben verkocht. Lange rij bij Vanilla Venture van geduldig wachtende mensen’.

Soenil benutte de gedwongen vrijetijd ook om een rijk geïllustreerd kookboek met ruim vijftig recepten te schrijven (Spicy Chef Soenil,. Verhalen en recepten uit de keuken van De Lindehof. September 2020. Ook in het Engels verschenen) en een specerijenlijn (soenil.com) op te zetten. De specerijen zijn te koop via de webshop van De Lindehof. Hij droeg het eerste exemplaar op aan zijn moeder aan wie hij zoveel te danken heeft.

Soenil Bahadoer en zijn moeder met het eerste exemplaar van Spicy Chef Soenil

Kennisoverdracht
Soenil wil graag een voorbeeld zijn voor de jeugd en ze besmetten met het horecavirus. Hij brengt ze niet alleen de kennis van het koken bij, hij leert ze ook assertief te zijn. In zijn restaurants serveren zijn koks gerechten uit aan tafel. Het betekent dat ze met mensen om moeten kunnen gaan. Volgens Soenil is er niets mooiers dan uit eten gaan en een chef aan je tafel krijgen die gepassioneerd uitlegt hoe het gerecht bereid is. De gast moet de passie van de kok voelen.
Hij wil jongeren ook een kans geven en ze laten zien wat ze kunnen bereiken in dit vak: ‘Dat hard werken en passie je ver kunnen brengen in het leven. Neem de trap, niet de lift naar succes. Maak alles mee en leer ervan, de dingen die goed gaan en je fouten’. Soenils drive is elke dag blijven leren, je skills uitbreiden, luisteren naar anderen en hun inbreng: ‘als je denkt dat je er bent moet je ophouden’, aldus Soenil.

Het is zijn trots als leerlingen na een paar jaar in zijn restaurant te hebben gewerkt bij andere SVH-Meesters verder gaan met hun carrière. Het doorgeven van kennis aan jonge mensen ziet hij als onderdeel van zijn Surinaams-Hindostaanse cultuur. Ook Soenils zoon heeft het familievirus voor het koken te pakken. Na in verschillende restaurants als kok te hebben gewerkt runt hij inmiddels zijn eigen Ryan’s Foodshop in Helmond.
Wat koken voor Soenil betekent? Samenzijn, cultuur en emotie. ‘Het maakt niet uit wie je bent of waar je vandaan komt, hoe je dag is, koken en eten horen erbij. Voor iedereen en altijd’, aldus een gepassioneerde Soenil.

Foto’s: Soenil Bahadoer, Dharmendra Thakoerdin en startpagina Hindorama sliderfoto 1 uit het boek Spicy Chef Soenil

Hieronder een aantal links naar youtube waarop we Meesterkok Soenil aan het werk zien.

Over restaurant De Lindehof:
https://www.youtube.com/watch?v=CS4rkgF2CrA

Soenil en zijn moeder in de keuken:
https://www.youtube.com/watch?v=d5yBHTlNJus

In gesprek met Soenil:
https://www.youtube.com/watch?v=17duXZ7DCYc

Gebruik van Surinaamse kruiden in Soenils keuken:
https://www.youtube.com/watch?v=GqSoGwrVX68

Voor meer informatie:
https://restaurant-delindehof.com

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.

Meer
  • Published in INTERVIEW
Geen Reacties

Interview met Raksha Bharos Hindostaanse vrouwen anno 2020

donderdag, 26 november 2020 by Redactie Hindorama

Hindostaanse vrouwen anno 2020:
Vrouwen willen gezien en gehoord worden. Ze rekenen af met stereotyperingen.

Hoe is het anno 2020 gesteld met de positie van de Hindostaanse vrouw? Volgens Raksha Bharos (29 jaar) lopen vrouwen nog steeds op tegen situaties waarin ze zich in hun vrijheid beperkt voelen. Bharos, geboren in Suriname, opgegroeid in Amsterdam waar ze ook als bedrijfskundige is afgestudeerd, zag dat er in delen van de Hindostaanse gemeenschap nog steeds sprake is van traditionele rolpatronen en taboes. Het schaamtegevoel dat in stand wordt gehouden door de norm ‘Wat zullen andere mensen zeggen?’ maakt dat vrouwen de door hen ervaren problemen niet makkelijk naar buiten brengen. Bharos vond het daarom belangrijk om via een eigentijds medium deze vrouwen met elkaar in contact te brengen en te stimuleren hun verhaal te doen. Zij richtte het social media platform HÏVAN Community op met het doel vrouwen in Nederland en Suriname op weg naar een vrijer en geëmancipeerd bestaan te helpen. Daarbij gaat het haar niet om af te rekenen met de Hindostaanse cultuur, maar juist om deze op een positieve manier in te zetten. “Ik ben onwijs trots op de groeiende community van HÏVAN die het goede voorbeeld geeft. Ook mensen buiten de gemeenschap leren hiervan: de diversiteit op het platform gaat tegen stereotyperingen in.”

Waar staat HÏVAN voor? 

HÏVAN staat voor Hindo(e)staanse Vrouw Anno Nu. De twee puntjes op de ‘i’ hebben betrekking op 2.0, aldus met een knipoog verwijzend naar het progressieve karakter van het platform. Het platform presenteert een diversiteit aan vrouwen, van politici tot ayurveda artsen, van ondernemers tot moeders. Zij hebben verschillende interesses en levensstijlen. Een identiteit is breder dan alleen een etnische afkomst. Naast verbreding van kennis over de eigen etnisch-culturele achtergrond is ook kennis van wereldwijde maatschappelijke vraag­­stukken van belang. Vrouwen hoeven zich niet te beperken, ze kunnen zich ook buiten de geijkte kaders laten inspireren en ontwikkelen.

Ik heb zelf een multiculturele achtergrond. Mijn oma was half Chinees en half Javaans en getrouwd met een Hindostaanse man. De Chinees/Javaanse kant van de familie woont in Suriname en wij zagen hen weinig, omdat zij ver van mijn oma woonden. Mijn oma kreeg twaalf kinderen, waaronder mijn moeder. Een hele grote familie dus. Zij zijn opgevoed met het hindoeïsme en ik heb ook de normen, waarden en regels meegekregen vanuit de Hindostaans-Surinaamse cultuur. Hier ben ik dankbaar voor, maar ik heb mij ook verzet tegen een aantal interpretaties van deze cultuur, zoals discussie beschouwen als disrespectvolle tegenspraak, fa­mi­lie­hiërarchie en de bijkomende machtsstructuren. Dergelijke interpretaties worden soms gezien als regel en als zodanig doorgegeven. Als dit niet wordt be­sproken kan dit verschillende groepen achterstellen en beperken in hun vrijheid. Het HÏVAN-platform is bedoeld om informatie toegankelijk te maken die helpt barrières weg te nemen.

Kun je meer vertellen over jouw drijfveren om HÏVAN op te richten?

Ik ben als klein kind naar Nederland gekomen en in Amsterdam opgegroeid, een vrije stad met veel diversiteit. Dit heeft mij op een andere manier de vrijheid gegeven om mij te ontwikkelen als individu terwijl ik deel uitmaakte van verschillende (mul­ti­culturele) groepen. Ik geloof dat we als mens groeien door naar elkaar te kijken. Het is dan mooi als je veel diversiteit in je directe omgeving hebt om zo uit je eigen tunnelvisie te komen, te leren van anderen en te zien wat er nog meer mogelijk is. Helaas heeft niet iedereen de gelegenheid hiertoe. Over Hindostaanse vrouwen las ik in de mainstream media berichten over zelfmoord, over vrouwen die in een keurslijf gekneld zitten. Ik speelde al langer met het idee om op de een of ander manier informatie toegankelijk te maken voor vrouwen in zulke situaties. Op een nacht keek ik naar ‘Daughters of Destiny’ op Netflix, een documentaire die vijf kansarme Indiase meisjes volgt. Een kostschool probeert hun uitgestippelde levenslijn op positieve wijze te veranderen met een grotere kans op een vrije toekomst. Midden in de nacht kwam ik erachter dat je met het presenteren van rolmodellen, verhalen vertellen en stimuleren van ontwikkeling een heel eind kunt komen. Zo werd ruim twee jaar geleden HÏVAN geboren, een platform waarop onbespreekbare onderwerpen bespreekbaar worden gemaakt. Ik vraag verschillende vrouwen (en mannen!) om, bijvoorbeeld, te vertellen over hun opvoeding, familie en levensgebeurtenissen. Ook vraag ik naar tradities en gedachtegangen die de positie van de Hindostaanse vrouwen kunnen versterken én afzwakken. Het gaat vooral om de samenhang. We nemen geen blad voor de mond tijdens het bespreken van taboes. De content zet mensen aan het denken: Is wat zij als vanzelfsprekend zagen wel rechtvaardig voor eenieder?

Het valt mij op dat men te vaak wijst naar anderen, zoals de overheid of politiek, om problemen op te lossen. Vanuit huis kun je met een dosis creativiteit en wilskracht ver komen. Bij hivancommunity betaal ik zelf de kosten voor de website en investeer ik, samen met anderen, voornamelijk in de vorm van tijd. Als bedrijfskundige zou ik een verdienmodel aan het platform kunnen koppelen, maar daar kies ik in deze fase bewust niet voor. Een groot bereik is voor mij minder belangrijk. Het gaat mij om het bereiken van de juiste doelgroep, enerzijds de vrouwen die deze steun hard nodig hebben en anderzijds mensen met een hoog bewustzijnsniveau en met vaardigheden als empathisch vermogen, innovatief vermogen en nieuwsgierigheid. We moeten collectief meer verschuiven van: “Wat jij zegt herken ik niet!” naar “Ik vraag me af of dit voor meer mensen geldt en hoe wij elkaar kunnen helpen.” Zo ontstaat er meer eenheid en begrip binnen een gemeenschap.

Welke onderwerpen worden zoal besproken?

Er komt een breed scala aan onderwerpen aan bod, zoals taboes rondom scheiden, colorisme, huiselijk geweld, ongewenste bemoeienis van familie, seksuele geaardheid (LGBTQ), burn-out, het zoeken van psychische hulp en de negatieve gevolgen van de norm ‘Wat zullen andere mensen zeggen’, bijvoorbeeld, dat seksueel misbruik onder het tapijt wordt geschoven. Maar ook dat vrouwen die afwijken van het perfecte beeld en verwachtingen waaraan ze geacht worden te voldoen door de omgeving met verwijzing naar deze norm terug in het hokje worden geduwd. Dit kan leiden tot depressie of erger. Een aantal vrouwen zit beklemd tussen de ‘moderne’ wereld en conservatieve regels binnenshuis. Hivancommunity probeert deze kloof te dichten, met oog op de toekomst én het behoud van de mooie culturele elementen. Het is deze balans die voortdurend in de aandacht staat. 

Je noemt onder andere ‘colorisme’. Is huidskleur nog steeds een veelbesproken issue?

Ik had een Black Lives Matter post geschreven voor hivancommunity. Ik kreeg daarna veel ingezonden reacties van Hindostaanse vrouwen die te maken hebben gehad met negatieve opmerkingen over hun huidskleur, voornamelijk van familieleden: een oma die zegt dat de kleindochter haar huid moet bleken tot familieleden die adviseren om een andere partner te kiezen “omdat hij te donker is”. Ik zie dit ook als een vreselijk gevolg van het kolonialisme. Dankzij de BLM-beweging wordt dit gelukkig ook binnen gemeen­schappen besproken. Hivancommunity heeft een apart project voor ‘colorisme’. Hierbij nodig ik verschillende deskundigen uit om over het onderwerp te praten. Zo legt een kindercoach uit waarom racisme en colorisme beginnen bij de opvoeding en vertelt een specialist over de gevolgen van huidblekende producten. 

Zijn er ook nieuwe issues waarmee Hindostaanse vrouwen worstelen?

Er wordt ook gesproken over onze gezamenlijke geschiedenis en verschillende carrièrepaden. Je merkt heel erg dat de ‘nieuwe’ generaties de behoefte hebben om verklaringen te zoeken. Zij willen meer weten over de geschiedenis en velen voelen zich betrokken bij thema’s als racisme en klimaatcrisis. Ze willen het graag beter doen. Dit betekent ook het doorbreken van trauma’s die onbewust van generatie op generatie zijn doorgegeven omdat ze onbesproken zijn gebleven. Enerzijds is er veel respect voor wat de vorige generaties hebben doorstaan, van kolonialisme tot emigratie, en anderzijds willen we met z’n allen de cirkel doorbreken en afkomen van trauma’s en daarmee samenhangend ongezond gedrag. Een jonge vrouw schrijft voor hivancommunity, bijvoorbeeld, over haar studentenleven, wonen op kamers en het aansluiten bij een studentenvereniging. Zij geeft positieve eye openers over het meer kans maken op de arbeidsmarkt. Daarvoor moet je ook sociaal vaardig zijn. Dit kan thuis om culturele redenen worden tegengehouden. Een aantal van deze nieuwe generatie in Nederland opgegroeide vrouwen eist gelijke kansen, ook op de arbeidsmarkt. We leren collectief hoe we “kunnen aanschuiven aan tafel” zonder ons continu te hoeven aanpassen, zowel binnens- als buitenshuis.

Waarom voelen vrouwen zich veilig op dit platform? Is er anonimiteit?

Ik geef iedereen de mogelijkheid om hun verhaal anoniem te delen. Het valt mij op dat weinig daar gebruik van maken. Ik denk dat dit komt doordat we met z’n allen werken aan een positieve beweging. Ik bedank de moedige vrouwen die de eersten zijn geweest om taboes, hun persoonlijk verhaal, observaties en wensen te delen. Anderen hebben dan het gevoel dat zij kunnen aansluiten en niet de enige zijn. Er is een soort drijfkracht ontstaan rondom hivancommunity waarbij velen zeggen: “Nu is het genoeg”. En met deze zin begint verandering. Maar let wel: het gaat niet alleen om gevoelige issues. Het platform draait ook om representatie van vrouwen die zich juist los hebben gemaakt van allerlei (culturele) barrières en vertellen over hun leven zodat anderen geïnspireerd kunnen raken. Het hoeft ook niet altijd per se gelinkt te zijn aan de Hindostaanse cultuur. Het kan ook gaan over universele thema’s, zoals het breken van het glazen plafond. We stippelen gezamenlijk een pad uit naar een kansrijke en vrije toekomst. Laatst kreeg ik een bericht: “Je hebt me zo erg geholpen, zonder dat je het weet.” Daar doen we het natuurlijk uiteindelijk voor. In de inbox van Instagram ontvang ik wekelijks berichten die erop wijzen dat vrouwen zich gesteund voelen.

Welke feedback krijg je vanuit de Hindostaanse gemeenschap?

Mijn moeder vond mijn initiatief in het begin moeilijk. Zij is ook opgegroeid met ‘Wat zullen andere mensen denken’. Nu het platform er is, leest zij zelf ook de artikelen. Het is een soort van “over de schutting kijken” en geïnspireerd raken door verhalen, vragen en denkwijzen die normaliter onder het tapijt geschoven worden, omdat alles wat buiten de kaders valt als negatief wordt ervaren. Ook bij haar merk ik een shift in denkpatronen: veel meer eigen ruimte innemen en zich vaker afvragen of “iets dat zo hoort” nu misschien “te ouderwets” is of “niet meer bij haar past”. Dat is leuk om te zien. Ik denk dat zij had verwacht dat men zich negatief zou uitlaten over het platform. Dit denken ook veel mensen aan wie ik het vertel. Niets is minder waar. Ik krijg voornamelijk positieve reacties, waarbij vaak het woord: “Eindelijk!” wordt gebruikt of: “Je slaat de spijker op z’n kop.” De vrouwen willen gezien en gehoord worden en hebben behoefte aan verklaringen en verbinding met dit stuk van hun identiteit. Beschikbare digitale informatie is niet specifiek genoeg voor deze groep en hulpverleners of andere bewegingen kijken onvoldoende naar de culturele context vanwege angst voor generalisatie of negatieve reacties. Het maakt verschil dat wij als ‘lid’ zelf naar binnen kijken. Het gaat niet om buitenstaanders die van een afstand kijken. Hivan­community durft specifiek te zijn en praat heel erg vanuit de “ik-vorm”. Deze manier van storytelling wordt niet als een aanval gezien, vanwege het persoonlijke accent en het feit dat wij zelf tot deze gemeenschap horen. Hier kunnen hulpverleners en instanties ook weer van leren. Zij weten vaak niet wat er achter gesloten deuren gebeurt en beschikken soms over te weinig culturele sensitiviteit.

Zijn er nu nadere analyses te maken over de positie van de Hindostaanse vrouw?

Voor hivancommunity volg ik de “grow as we go” gedachte, zonder te veel langetermijnplannen. Samen met het groeiend aantal volgers toets ik periodiek wat nodig is. Het platform bevindt zich in mijn ogen in fase 1 waarbij we vooral aan het onderzoeken en observeren zijn: wat gaat goed, wat kan beter en waar heeft de doelgroep behoefte aan? In korte tijd zijn veel onderwerpen bespreekbaar gemaakt en weten media, (kennis) instituten en professionals het platform te vinden. In deze fase werk ik vooral aan het stevig positioneren van het platform en het uitleggen van de beweging erachter. Ik ben nog bezig met het in kaart brengen van fase 2. Kanttekening is dat hivancommunity iets is waar ik in mijn vrije tijd mee bezig ben. Ik werk daarnaast als organisatieadviseur bij een ministerie en houd mij bezig met meer projecten waar veranderkunde de rode draad is. De plannen moeten daarom wel aansluiten bij de tijd die ik over heb. Dit betekent keuzes maken en prioriteiten stellen. Prioriteit is nu specifieke online content beschikbaar stellen voor vrouwen die beklemd zijn in de eigen cultuur. Naar mijn mening is de beschikbare informatie (inclusief analyses) soms te wetenschappelijk en ontbreekt de vertaalslag naar de praktijk. Dit is daarom niet de kant die ik op wil gaan. Het moet een laagdrempelig platform blijven.

Hivancommunity.com

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.

Meer
  • Published in INTERVIEW
Geen Reacties

Interview met Ruben Gowricharn: van goudsmid tot professor – Hans Ramsoedh

woensdag, 14 oktober 2020 by Redactie Hindorama

Sinds 2015 bekleedt Gowricharn de Lalla Rookh Hindostaanse Diaspora Leerstoel aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Daarvoor was hij de Forum/Verwey Jonker hoog­leraar en daarna hoogleraar sociale cohesie en transnationale vraagstukken aan de Universiteit van Tilburg. Recent verscheen van zijn hand de publicatie Miskend verleden. Hindostaanse boeren in Suriname 1880-1980 die eerder op de site van Hindorama is besproken. Dit is niet zijn eerste publicatie als Lalla Rookh leerstoelhouder. In 2017 redigeerde hij de bundel Onbeschreven erfgoed. Perspectieven op de Surinaams-Hindostaanse cultuur (LM Publishers) waarin verschillende aspecten van de Hindostaanse cultuur (muziek en muziekinstrumenten, sieraden, dansen, kleding, Indiase filminvloeden in Suriname en eten) worden beschreven. Daarna publiceerde hij andere boeken, waarover straks meer. In deze bijdrage een interview met Gowricharn over Miskend verleden, zijn opbrengsten als leer­stoel­houder en zijn afscheid als hoogleraar aan het eind van dit jaar.

Oratie Prof. Ruben Gowricharn 26 febr. 2016

Wie is Ruben Gowricharn?
Dat heb ik altijd een lastige vraag gevonden. Hier enkele highlights.
Ik ben in Paramaribo geboren, kort nadat m’n ouders uit het district naar de stad waren getrokken. Ik ben opgevoed op Poelepantje, een wijk in het zuiden van Paramaribo. Vanaf m’n zevende jaar werkte ik met m’n vader mee in de goudsmederij. Dat werk heb ik tot m’n negentiende jaar gedaan. We waren arm en dat was de reden om na de muloschool te gaan werken, vooral als goudsmid. Op m’n negentiende jaar deed ik het staatsexamen Havo omdat ik verder wilde studeren, maar het jaar daarna veranderde m’n favoriete studierichting. Ik wilde sociologie gaan studeren en daarom deed ik het staatsexamen Atheneum. In Leiden studeerde ik sociologie van de niet-westerse volken en later economie. Vervolgens werkte ik als consulent arbeidszaken en als ambtelijk onderzoeker bij de gemeente Rotterdam. Ik promoveerde in 1991 aan de universiteit van Utrecht op een economisch onderwerp en werd daarna postdoc aan de Universiteit van Amsterdam, scriptiebegeleider aan de Vrije Universiteit en bekleedde vervolgens enkele leerstoelen. De laatste leerstoel startte in 2015 en overlapte twee jaar met de aanstelling in Tilburg die in 2017 afliep. In november dit jaar eindigt voor mij de aanstelling aan de VU. Ik weet niet of je meer informatie nodig heb, maar in een binnenkort te verschijnen boek over m’n vader [De goudsmid 2021] staat meer en ook in een in december uit te komen boek van prof. Brij Lal over Indiase diaspora-wetenschappers staat een hoofdstuk over mijn ontwikkeling.

Je zei eens dat de Lalla Rookh leerstoel de leukste leerstoel was.
Ja, dat was een parafrase van Brij Lal [geboren in Fiji, Brits-Indische diaspora-historicus en hoogleraar in Australië] die eens zei dat de Indiase diaspora con­feren­ties de leukste bijeenkomsten waren omdat je het hebt over jezelf en je eigen mensen. Dat sentiment ken ik.

Wat heeft dat plezier de Lalla Rookh Leerstoel opgeleverd?
In de afgelopen vijf jaar heb ik acht boeken geschreven en momenteel ben ik bezig met een negende. Vijf van deze boeken zijn internationaal (Routledge en Oxford University Press) en gaan over verschillende aspecten van de Indiase diaspora. De andere vier, waaronder een roman, gaan over Surinaamse en Nederlandse Hin­do­stanen. Daarnaast heb ik een groter aantal artikelen in wetenschappelijke tijdschriften, ver­schil­len­de hoofd­stuk­ken in boeken en enkele populaire stukken in Nederlandse bladen. De leerstoel heeft in deze periode ook meer bekendheid gekregen door de organisatie in 2017 van een internationale diaspora conferentie in Den Haag en doordat ik als keynote speaker op enkele conferenties was uit­ge­no­digd. Ook in de Hindostaanse gemeenschap heeft de leerstoel meer bekendheid gekregen door enkele culturele avonden.

Prof. Ruben Gowricharn en prof. Louk De La Rive Box

Je sprak jouw oratie op 26 februari uit in de toga van de eminente Surinaamse hoogleraar Rudolf van Lier. Deze toga kreeg je van prof. Louk de La Rive Box (oud-promovendus van Van Lier) die na Van Liers overlijden deze had geërfd. Jouw oratie was voor hem het moment om de toga, na overleg met Van Liers kinderen, aan jou als oud-student van Van Lier door te geven. Hoe heb je deze geste ervaren?
Dat was eervol, maar echt veel betekenis heb ik er niet aan toegekend. Ik kende Van Lier in Leiden als student en was het lang niet altijd eens met hem. Hij ging door voor een Surinaamse professor, maar in alles was hij blank. Dus had ik moeite om in hem een Surinamer te zien.

De titel van jouw recente boek over Hindostaanse boeren luidt: Miskend verleden. Wat wordt eigenlijk miskend?
Verschillende zaken, ik noem maar enkele. Ten eerste dat onze voorouders vooral boeren zijn geweest, in Brits-Indië en in Suriname. Praktisch de gehele ge­schied­schrijving van Hindostanen begint met de aankomst van de contractarbeiders. Daarna krijg je een groot gat en beginnen we erover dat Hindostanen maatschappelijk zo vreselijk zijn geslaagd. Het belang en de betekenis van het Hindostaans boerendom worden miskend. Ook wordt miskend dat de redenen om zich in Suriname te vestigen uit verschillende omstandigheden en motieven bestaat, niet in de laatste plaats omdat het leven op de plantages niet te harden was. Ten derde is miskend dat de boeren enorm hebben gecrepeerd. De plan­ta­gearbeiders hebben nog een arbeids­over­eenkomst gehad waarop ze zich konden beroepen: hun loon, het aantal vrije dagen, medische en andere voorzieningen. De boeren bezaten dergelijke faciliteiten niet, ze waren overgeleverd aan de grillen van de natuur, de markt en autoriteiten. Ten vierde: dat de grondslag van de Hindostaanse cultuur zoals we die nu kennen, bijvoorbeeld de aanzetten tot het ontstaan van een Sarnami-cultuur (inclusief de godsdienst) is ontstaan na de periode van de contractarbeid of voltooid door de boeren. Ten vijfde is er een voorstelling dat de ge­schiedenis van Hindostanen rechtlijnig is geweest, je zou kunnen zeggen ‘van plantage naar de stad’. Dat is een onjuiste voorstelling. De Brits-Indische immigranten hebben drie transformaties gemaakt. Hun geschiedenis, onze geschiedenis heeft verschillende wendingen en breuken gekend. En elk van deze ontwikkelingen heeft een prijs gehad. Ten zesde, de afwezigheid van een inbedding van de arbeiders en boeren in de nationale economie en het politieke bestel. Dat geeft een beperkt inzicht in onze geschiedenis. Ten zevende, de betekenis van Gouverneur Kielstra, die veel groter en langduriger is geweest dan tot nu toe is beweerd, voor de Surinaamse geschiedenis in het algemeen en de geschiedenis van Hindostanen in het bijzonder. Ik kan zo wel doorgaan, in het boek bespreek ik meer van dergelijke zaken.

Prof. Ruben Gowricharn met eerste exemplaar van Miskend verleden bij uitgeverij Verloren 2 okt. 2020

‘Geen sprake van een massief succes bij Hindostanen’

De etnische verbondenheid onder Hindostanen beschouw je als een belangrijke factor of capaciteit die de culturele, economische en politieke ont­wikkeling van Hindostanen heeft mogelijk ge­maakt. In Suriname worden Hindostanen beschouwd als een ‘succesvolle’ groep. Betekent het dat de factor etnische verbondenheid bij de andere groepen in Suriname (Creolen, Javanen) afwezig is?
Dat kan je niet zeggen. Ik bestrijd dat er sprake is van zo’n massief succes. Veel aangevoerde arbeiders zijn al tijdens de contractperiode overleden (één op de zes) en tijdens het bestaan als boer, toen de mensen aanzienlijk korter leefden dan nu, zijn verschillende generaties anoniem vergaan in de landbouw. De Creolen hebben soortgelijke blinde vlekken in hun geschiedschrijving als de Hindostanen. Ook zij ‘springen’ van slavernij naar de huidige situatie en negeren dat de nakomelingen van de slaven de eerste boeren waren en dat de meeste voormalige slaven en hun nakomelingen in de goud­winning en activiteiten in het binnenland (ba­la­ta­­winning, houtkap, riviertransport) een bestaan hadden. Dat was geen makkelijk leven. De geschiedenis van de Javanen is wat complexer omdat zij niet allemaal als con­tractarbeiders zijn aangevoerd. Maar ook zij hebben het heel moeilijk gehad, als arbeider en als boer.

In jouw boek bekritiseer je de Girmitya-ideologie, dat wil zeggen de overtuiging dat de emigratie van contractarbeiders een zegen voor hen is geweest. Is het terecht om te spreken van een ideologie in plaats van een opvatting? Met andere woorden, heb je bij wijze van spreken van een tennisbal niet een voetbal gemaakt om vervolgens een stevige trap tegenaan te kunnen geven?
Haha, dat is een leuke beeldspraak! Kijk, als een opvatting collectief is, dan is het een ideologie. Ik definieer ideologie als een mens- en wereldbeeld die specifiek is voor een groep. Die groep kan een klasse zijn, maar ook een etnische of een nationale groep. In dit geval gaat het om een zelfbeeld en hoe de Hindostaanse gemeenschap is ingebed in de grotere samenleving. Die Girmitya-ideologie is ook niet beperkt tot Suriname, in de hele diaspora van contractarbeiders – Guyana, Trinidad, Mauritius, Fiji, Zuid-Afrika om de grootste landen te noemen – is deze opvatting te beluisteren. Het is dus een veel grotere en hardnekkige ideologie. Deze ideologie is versterkt door het toerisme van Hindostanen uit de genoemde landen naar Uttar Pradesh en Bihar. Veel toeristen zien dan beelden van arme landbouwers en denken dat hun voorouders precies zo zouden leven als ze niet waren weggegaan. Maar deze redenering kent grote denkfouten. Ze gaat er bijvoorbeeld aan voorbij dat veel boeren in de vorige eeuw ook zijn weggetrokken naar de grote steden (zoals Lucknow en Benares) en naar het buitenland. Anderen zijn sociaal gestegen via ondernemerschap en onderwijs en wonen niet meer op het platteland. En wat men vooral vergeet, ook in Suriname en in de andere landen waar con­tract­arbeiders naartoe zijn geëmigreerd, hebben arbeiders en boeren gecrepeerd of zijn vroegtijdig overleden. Je kan dus niet volhouden dat Hindostanen in India niet zijn vooruitgegaan en in Suriname wel. In beide landen zijn mensen vooruitgegaan, hebben ze gecrepeerd en is er nog steeds armoede. De schaal zal verschillend zijn maar dat is een kwestie van be­volkingsgaantallen. Op Mauritius en in Guyana bijvoorbeeld heb je meer arme Hindostanen dan in Suriname.

‘Je kan niet volhouden dat Hindostanen in India niet zijn vooruitgegaan en in Suriname wel’

Je vindt het weinig overtuigend dat de ex-contractarbeiders uit een ‘passion voor land’ kozen om zich permanent in Suriname te vestiging. Bij kwesties rond migratie speelt toch vaak de afweging een belangrijke rol: elders heb ik betere kansen dan thuis en kies ik voor een permanent verblijf in de nieuwe omgeving, want dat vergroot mijn kansen op (im)materiële vooruitgang. Wat is in jouw optiek de reden dat tweederde van emigranten uiteindelijk koos voor permanente vestiging in Suriname?
Het idee dat de arbeiders voor een stukje land in Suriname hun andere bezittingen en familie in India hebben verlaten is merkwaardig. Uit migratiestudies blijkt dat mensen geen keuze maken, maar op een gegeven moment tijdens het verblijf in het vreemde land een besluit nemen. Dat is wat anders dan een rationele afweging, wat het woord ‘keuze’ suggereert. Studies van De Klerk, Bhagwanbali, Choenni en Fokken bijvoorbeeld wijzen uit de arbeiders besloten om te blijven omdat ze bijvoorbeeld een partner of kinderen hadden waardoor het lastig was om terug te keren, omdat ze hun eigen terugreis moesten betalen terwijl ze recht hadden op gratis vervoer, omdat hun geld op was, omdat ze bang waren te lang te zijn weggebleven en vervreemd waren van India, omdat ze door autoriteiten (notarissen, districtscommissarissen, en dergelijke notabelen) waren opgelicht. Lees het boek van Bhagwanbali die deze duistere kant van het arbeidersbestaan uitvoerig belicht. De mensen zijn dus om verschillende redenen gebleven en lang niet altijd omdat een onontgonnen perceel zo aantrekkelijk was. Het idee dat grondbezit hen in het vreemde land heeft gehouden is overigens afkomstig van veelal blanke buitenstanders (zoals de auteurs Comins en De Klerk), niet van de immigranten zelf. Het is ook onjuist dat tweederde van de immigranten zich in Suriname heeft gevestigd, dat was ongeveer de helft van de aangekomen migranten.

In jouw boek is armoede onder de kleine boeren de rode draad: ‘De armoede en eenzaamheid bleven historisch de trouwste metgezellen van de boeren’ en ‘de rijstcultuur was een paupercultuur’. Is dit niet nogal generaliserend gesteld? Er zijn toch grote regionale verschillen geweest wat betreft de mate van armoede of welstand?
Sterfte, gezondheid, human capital, arbeidscapaciteit, mechanisatie, hulp uit de etnische groep, agrarisch beleid – al deze zaken vormen de rode draad. De armoede is het resultaat van deze zaken. En die was om verschillende redenen constant. In de eerste decennia na het kolonisatiebeleid (1895) was het opzet om de boeren maar drie dagen van hun grond te laten leven waardoor ze gedwongen waren om de overige dagen op de nabij gelegen plantages te werken. Maar dat inkomen werd niet altijd gehaald omdat de plantages failliet gingen en er dus geen loonarbeid was. Later werd de armoede bestendigd door de beperkte afzetmarkten, de gebrekkige infrastructuur, de geringe arbeidscapaciteit en dergelijke economische omstandigheden. En binnen de landbouw was er weinig mogelijkheid om sociaal te stijgen. De aanhoudende armoede onder de Hin­do­staanse boeren werd door landbouwkundigen uit de verschillende tijdvakken van 1915 tot aan 1950 regelmatig gerapporteerd. De constatering dat de rijstcultuur een paupercultuur is, komt van deze waarnemers. De regionale verschillen waren er, maar de grote scheidslijn liep tussen rijstbouw en tuinbouw. De laatste categorie deed het goed, mede omdat je met een gezin zo’n bedrijf draaiend kon houden. Een andere scheidslijn liep tussen rijstboeren die dichtbij een stedelijke markt woonden en dus makkelijker hun producten konden afzetten. Andere boeren die ver van de markt woonden hadden het zwaarder, niet alleen vanwege de hogere transport- en opslagkosten maar ook door de slechte infrastructuur.

Je hebt kritiek op de VHP, een partij die gedragen werd door een agrarische achterban maar die in haar oriëntatie stedelijk was. Wat verklaart de loyaliteit van de achterban ten opzichte van deze partij in de periode 1949-1980?
Ik denk dat etnische loyaliteit iets vanzelfsprekend is, zoals de eerste loyaliteit aan je ouders. Dat kan natuurlijk eroderen maar dan moet er wel het één en ander gebeuren. Het is overigens niet zo dat de VHP onvoorwaardelijk kon rekenen op de loyaliteit van de hele Hindostaanse groep. Vergeet niet dat deze partij tussen 1955 en 1973 drie afsplitsingen heeft gekend, dat ook de Creoolse partijen (NPS, PSV) Hindostaanse families hadden en dat aardig wat families niets van de VHP moesten hebben, al waren ze niet aangesloten bij een politieke partij. De loyaliteit was dus niet volkomen, maar het was in eerste instantie een natuurlijke verbondenheid die in de landbouw was gesmeed. De boeren hebben een beslissende rol gespeeld in de etnische groepsvorming van Hindostanen.

Je schrijft dat het succes van de latere generatie Hindostanen niet mogelijk was zonder de offers van de eerste generatie en dat er evenveel redenen zijn tot herdenken als tot vieren. Is dit niet een open deur die je intrapt?
Je kan dat vanzelfsprekend vinden, maar Hindostanen geven weinig blijk van dit besef. Creolen eren hun omgekomen voorouders veel meer dan wij. Daar kunnen wij een voorbeeld aan nemen.

Je schrijft over boeren maar in jouw boek krijgen zij echter geen ‘gezicht’. Met andere woorden, het ‘sappelen’ van de boeren wordt niet geconcretiseerd. Wat is jouw reactie hierop?
Dat is ten dele terecht, maar het kon niet anders. Kijk, hoe verder je terug gaat in het verleden, hoe lastiger het wordt om concrete beschrijvingen te vinden. Bovendien, die beschrijvingen variëren heel erg per regio. Vooropgesteld dat het materiaal bestaat, welk ‘gezicht’ moet je kiezen? Het gezicht verschilt ook per decennium. Elk verhaal van een individuele boer zal een vertekening zijn omdat het geldt voor een bepaalde regio in een bepaald tijdvak. Ik heb noodgedwongen mijn toevlucht genomen tot het gebruik van foto’s die een beeld geven. Bovendien kan je je afvragen wat ‘concreet’ is. Uit verschillende becijferingen komt naar voren dat de boeren niet rondkwamen, soms meer dan de helft van het benodigde gezinsinkomen misten. Als je dat niet ‘concreet’ noemt…

‘Ik heb een productief arbeidsleven gehad, dat stemt tot tevredenheid’

Aan het eind van dit jaar stop je als leerstoelhouder. Welke publicaties zitten er nog in de pijplijn?
Ik heb net een boek voltooid over m’n vader (De goudsmid) dat volgend jaar uitkomt bij de Walburg Pers. In december hoop ik een boek over boeren in de Girmitya-diaspora, een vergelijking van boeren in Suriname, Guyana, Mauritius en Fiji, te voltooien voor de Oxford University Press. Ik vind dat belangrijk voor het internationale wetenschappelijk debat over dit segment van de Indiase diaspora. Daarna wil ik een boek afmaken over nieuwe vormen van sociale uitsluiting in Nederland.

Is al bekend wanneer je je afscheidsrede houdt?
Nee, de familie Corona heeft roet in het eten gegooid. We moeten afwachten wanneer mensen zich veilig genoeg voelen om bij elkaar te komen. De presentatie van dit boek over Hindostaanse boeren op 25 oktober is om die reden afgezegd. We hopen dat een afscheidsrede in het nieuwe jaar georganiseerd kan worden.

Je begon als goudsmid en eindigt als wetenschapper. Hoe zou je je hele carrière in enkele zinnen willen kwalificeren?
Het woord carrière heeft een element van planning en bewust handelen. Mijn ontwikkeling is daarvoor teveel afhankelijk geweest van toevalligheden, te grillig geweest, teveel breuken gekend. Maar ik heb wel een productief arbeidsleven gehad, dat stemt tot tevredenheid.

Tot slot: heb je al een idee wat je na je afscheid gaat doen?
Na het boek over de boeren in de diaspora wil ik een ander boek over de nieuwe vormen van sociale uitsluiting voltooien. Daarna wil ik een boek schrijven over de verstrengeling tussen cultuur en economie, een thema dat mij al lang bezig houdt. Ik geloof niet dat je economische krachten kan isoleren van culturele of politieke of psychologische. In mijn planning staan ook nog een boek over de veranderingen van Caraïbische maatschappijen na de Tweede Wereldoorlog, wat een vergelijkende studie is tussen Suriname, Guyana en Trinidad. En als ik nog tijd en energie heb, dan wil ik enkele andere kwesties in de vorm van romans aan de orde stellen. Dat houdt me voorlopig van de straat.

Publicaties van Ruben Gowricharn als houder van de Lalla Rookh Hindostaanse Diaspora Leerstoel:

  1. Onbeschreven Erfgoed. Perspectieven op de Hindostaanse cultuur. Hilversum 2017: LM Publishers.
  2. Miskend Verleden. Hindostaanse boeren in Suriname 1880-1980. Hilversum 2020: Verloren.
  3. Shifting Transnational Bonding in the Indian Diaspora. London 2020: Routledge.
  4. Political Integration in Indian Diaspora Societies. London 2020: Routledge.
  5. Multiple Homemaking. The Ethnic Condition in Indian Diaspora Societies. London 2020: Routledge.
  6. New Perspectives on the Indian Diaspora. London 2021: Routledge (ter perse).
  7. Peasants in the Girmitya Diaspora. Oxford 2021: Oxford University Press (in voorbereiding).

Foto’s: Ruben Gowricharn

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.

Meer
  • Published in INTERVIEW
Geen Reacties

Stadsdeelraadvoorzitter Amsterdam-Zuidoost Tanja Jadnanansing: “Werken in Zuidoost heeft mij heel bescheiden gemaakt.”

maandag, 10 augustus 2020 by Redactie Hindorama

Tanja Jadnanansing is sinds twee jaar voorzitter van de stadsdeelraad Amsterdam Zuidoost. Met zijn zeer diverse samenstelling van meer dan 180 nationaliteiten en culturen, een zeer uitdagende job, maar zij gaat er helemaal voor: “Er is veel kommer en kwel, maar ook veel vreugde. Naast veel gedoe is er ook veel gemeenschapszin. En je moet altijd kijken waar vooruitgang in zit. Wat je aandacht geeft, groeit.” Jadnanansing laat zich graag inspireren door wijze teksten, vaak uit Oosterse filosofieën. Voor haar is ook de én/én – benadering uit het Hindoeïsme een belangrijke leidraad. “Het is niet óf het een óf het ander, je moet altijd ook het andere narratief tot je nemen.” Ze laat zichzelf ook niet in een hokje plaatsen. “Als je mij per se toch ergens wil plaatsen dan graag in team KIM: kennis, invloed en mogelijkheden.”

Als dochter van een Surinaams/Hindostaanse vader en een Arubaanse moeder groeide Jadnanansing op in Suriname, maar woont sedert haar rechtenstudie (Leiden, 1987-1994) in Nederland, waar ze diverse functies heeft vervuld. Zo was zij onder meer medeoprichter en directeur communicatie van een informatiecentrum voor jongeren in Amsterdam (2000-2003), diversiteitsmanager bij de Nederlandse Publieke Omroep (2004-2006), adviseur jongeren bij de NOS (2006-2007) en presentator en programmamaker bij Multiculturele Televisie Nederland en de omroep Organisatie Hindoe Media (2007-2008). Van 2010-2016 was zij lid van de Tweede Kamer voor de Partij van de Arbeid. Daarna werkte zij in het onderwijs, als programmamanager Strategie en Externe betrekkingen op het Albeda College, een mbo-school in Rotterdam. Na de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2019 werd in Amsterdam een coalitie gevormd van Groen Links, D66, PvdA en SP, waarop Jadnanansing tot voorzitter van het stadsdeel Zuidoost werd benoemd.

Dichtbij de mensen
Jadnanansing is geen bestuurder die op afstand haar werk doet. Daarom voelt ze zich ook helemaal op haar plaats in Zuidoost. Ze gaat graag met de mensen in gesprek en dat wordt gewaardeerd. “Als je met mensen in gesprek gaat, leer je heel veel over hen. Ik ken natuurlijk wel de Surinaamse cultuur, maar ben van huis uit niet bekend met al de andere culturen. Ghanezen heb ik leren kennen als zeer vriendelijk en open en zij omarmen mij ook echt. Ondanks de coronamaatregelen heb ik het gesprek gaande gehouden door met mensen te gaan wandelen, uiteraard met inachtneming van de 1.5 meter afstand.” Om iedereen goed te kunnen informeren over de coronamaatregelen is Jadnanansing ook naar de mensen toe gegaan. “Vanuit een busje met luidsprekers, zoals in verkiezingstijd in Suriname, werd de informatie in verschillende talen omgeroepen en als mensen vragen hadden, konden ze die stellen.”

Heeft Zuidoost te lijden van het imago van achterstand, ellende, geweld etc.? Jadnanansing geeft toe dat er wel het een en ander aan de hand is. ”Daar hoef ik geen doekjes om te winden. Niet iedereen hier is lief en aardig, zeer zeker niet. Ik hou alle politieberichten bij en ik merk dat er in Zuidoost niet meer geweld is dan in de rest van Amsterdam. Maar het is wel zo dat geweldsincidenten in Zuidoost de voorpagina van de kranten halen, terwijl geweld in Oost op pagina 7 staat. Ik zal Zuidoost zeker niet positiever willen voorstellen dan het is, maar ik vind een evenwichtiger beeldvorming wel belangrijk. Ja, er is ellende, maar er is ook een ander verhaal. Wat ik belangrijk vind is dat je mensen niet alleen benadert vanuit een ellendige positie waarin ze verkeren, maar de veerkracht benadrukt. Dat is namelijk de ziel van Zuidoost. Al die nationaliteiten en culturen bij elkaar, en toch een grote saamhorigheid. Als er verdriet is, is er veel ondersteuning. De laatste jaren is er gelukkig een mooie ontwikkeling te zien bij vooral jonge mensen die uitstralen dat ze trots zijn dat ze uit Zuidoost komen. De Bims (Bijlmer) is nu een geuzennaam voor Zuidoost geworden, die ook wordt gepromoot door uit Zuidoost afkomstige en internationaal bekende ontwerpers onder de naam Smib. Ik was daarom ook trots dat de kinderen van de Kindercommissie die ik heb ingesteld, allemaal een T-shirtje wilde hebben met de tekst ‘Ik kom uit de Bims’. De kinderen komen namelijk uit alle delen van Zuidoost: Bijlmer-Oost, Bijlmer-Centrum, Bijlmer-West en Gaasperdam/Driemond. Dat zijn heel uiteenlopende delen. In Gaasperdam/Driemond wonen veel hoogopgeleiden.”

Nog veel te doen op het gebied ongelijkheid en diversiteit
De racismediscussie laat Zuidoost uiteraard niet onberoerd. Sterker, veel kopstukken uit de antiracismebeweging komen uit Zuidoost of hebben er heel nauwe banden mee. Jadnanansing vindt de aandacht die gevraagd wordt voor het nieuwe verhaal van Nederland, waarin ook het slavernijverleden een plaats krijgt, terecht. Maar zij vindt het ook belangrijk dat het discours bij de kern van de zaak blijft, namelijk de ongelijkheid in de samenleving. Dat is een factor die de mensen in Zuidoost met elkaar verbindt. “Het werken in Zuidoost heeft mij heel bescheiden gemaakt. Ik ben opgegroeid in een geprivilegieerd milieu. Daarom dacht ik dat als je hard je best doet, je diploma’s haalt, je er wel komt. Maar nu zie ik hier goed opgeleide mensen, strak in het pak, die hard hun best doen om een goede baan te krijgen, maar gewoon niet aan de bak komen. Dat is best confronterend. Op het gebied van diversiteit is er nog veel te doen in Nederland. Ik loop nu al een tijdje mee en zie dat wij nog steeds te weinig aan de tafel zitten waar beslissingen worden genomen. En dan gaat het mij niet alleen om verschillende culturele achtergronden. Maar bijvoorbeeld ook om het betrekken van laagopgeleiden. Mensen uit alle geledingen van de maatschappij moeten zich betrokken voelen. Toen ik in het onderwijs zat, zag ik al die schoolbesturen waar die diversiteit ontbrak. Als je ook kijkt naar wat in het algemeen als typisch Nederlands wordt gezien, is het niet verwonderlijk dat een multiculturele samenleving als in Zuidoost, zich daar niet in herkent. Wij hebben nog geen hoofdstuk ingenomen in het verhaal van Nederland.”

Jadnanansing ziet de culturele diversiteit als een enorme verrijking. “Dan heb ik het niet over eten en muziek. Maar veel meer over de tradities en hoe je veel meer gebruik kunt maken van de eigen traditie van mensen om hen te inspireren.” Zelf put Jadnanansing veel inspiratie uit de hindoefilosofie; ze mediteert al sinds haar zestiende. Dat maakt dat zij ook het beste uit mensen wil halen, zonder haar eigen persoon op de voorgrond te willen stellen. “Ik ben nu 53 jaar en heb veel gezien en geleerd. Ik heb mezelf veel beter leren kennen. Ik heb niet zoveel op met status en bezittingen. Ik wil mijn kennis wel inzetten om invloed te kunnen uitoefenen en vervolgens verbeteringen te realiseren. In Zuidoost is de uitdaging bij te dragen aan mogelijkheden voor anderen om zich te ontwikkelen. Onderwijs is een vereiste. Ik geef zelf gastlessen op lagere en middelbare scholen. Dat geeft mij ook gelegenheid in direct contact te staan met de jeugd en hun verhalen te horen.” Niemand hoeft haar “Burgemeester van de Bijlmer” te noemen. Haar hart wordt wel warm als ze op straat fietst en de kinderen aan wie ze lesgeeft haar groeten: ‘Dag juffrouw Voorzitter’.

In haar werk houdt Jadnanansing zich niet zozeer bezig met het naar nationaliteit of cultuur onderscheiden van mensen. Zij kijkt naar de problematiek waar mensen mee zitten en hoe die kan worden aangepakt. Als het om Hindostanen in Nederland als groep gaat, meent zij dat daar over het algemeen veel kennis zit en het zou mooi zijn als deze kennis ook wordt ingezet in het kader van diversiteit en bestrijding van ongelijkheid. Hindostanen zijn niet een groep die bijvoorbeeld opvalt door activisme, maar dat is volgens Jadnanansing ook niet per se nodig om je steentje bij te dragen. Ze hoort ook weleens de opmerking van Hindostanen dat zij onzichtbaar zijn in Nederland en dat veel Nederlanders hen niet eens met Suriname associëren. “Ik heb mensen die het over onzichtbaarheid hebben vaker gezegd ‘Wil je zichtbaar zijn? Kom helpen in Zuidoost met gastlessen.’ Een aantal heeft de uitnodiging ook opgepakt en ik ben daar blij om. Ik voer ook koffiegesprekken met anderen om te bekijken waar hun expertise kan worden ingezet.”

Foto’s: Tanja Jadnanansing

Uw REACTIE kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam, woonplaats en e-mailadres.

Meer
  • Published in INTERVIEW
Geen Reacties

Trendwatcher Adjiedj Bakas: ‘Weg met de giftige identiteitspolitiek!’ – Radjin Thakoerdin

zondag, 28 juni 2020 by Redactie Hindorama

‘Een volstrekt eigenzinnige vrijdenker’, noemt zijn ontdekker Frits Bolkestein (oud politiek leider van de VVD) trendwatcher Adjiedj Bakas. Ex-premier Jan Peter Balkenende zegt: ‘Adjiedj brengt de mensen hoop en troost.’ De Volkskrant noemt Bakas ‘de vooruitblikkoning’ en volgens De Telegraaf is hij ‘de visionair des vaderlands’. Dat kan Bakas allemaal mooi in zijn zak steken. Maar er is ook kritiek. Want Bakas is niet tegen Zwarte Piet. En hij vindt Nederland absoluut niet racistisch. Bovendien is hij tegen de klimaatkerk: ‘Leve het gas!’ De vrolijke Adjiedj Bakas (1963) studeerde Communicatiekunde en ontwikkelde zich tot de bekendste trendwatcher van Nederland. Misschien niet zo gek, want hij heeft het beroep in de Nederlandse polder eigenhandig geïntroduceerd. Hij houdt ook in deze gepolariseerde tijden vol: ‘De toekomst is niet links of rechts, maar een nieuwe combinatie van linkse en rechtse issues’. Reden voor Hindorama om hem te spreken.

De Nederlands-Surinaams-Hindostaanse Bakas woont met zijn man Vinco David in Almere, in de miljoenenwijk Overgooi. Het grote en kleurrijke herenhuis is ingericht als ‘een mini-Rijksmuseum’. Overal schilderijen, Oosterse tapijten en beelden. En Venetiaanse kroonluchters die aan de kleurige plafonds hangen. “Mijn man”, grijnst Adjiedj, “zegt dat ik lijd ik aan horror vacui, angst voor leegte. Ik noem ons huis gekscherend ook wel koeliepaleisje.”

Tegen de identiteitspolitiek

Bakas keerde zich de afgelopen tijd in de media fel tegen de identiteitspolitiek, de demonstraties, plunderingen en de beeldenstorm die hij Z-bellie noemt, de rebellie van generatie Z, geboren na 1995. Hierover vertelt hij: “Ja, ik moet er als vrijdenker en wereldburger niets van hebben. Ik heb een portable identiteit. In 1963 geboren in Nickerie, daarna tot 1982 gewoond in Paramaribo, en toen verhuisd naar Nederland. Na in Utrecht en Amsterdam gewoond te hebben, ben ik nu neergestreken in Almere Overgooi. Ik ben een deels verkaasde, deels vernegerde Hindostaan. Ik blijf het gek vinden dat wij onszelf nog Hindostanen noemen. Dat komt uit de tijd dat India nog bekend stond als Hindostan. In de rest van de wereld noemen migranten uit India zich al generaties lang Indiërs. Wij zouden dat eigenlijk ook moeten gaan doen. Dat is moderner. Ons huis is geschilderd en behangen door Iraakse Koerden. Die zeiden tegen mij: wij zijn uit Koerdistan, jij uit Hindostan, allemaal ‘stannen’. Grappig. Ik houd van Koerden, harde werkers, een dapper volk dat veel geleden heeft. En ze klagen nooit. Houden zo. Immigranten die hier klagen over institutioneel racisme vind ik lachwekkend. Ik heb Nederland nooit ervaren als een racistisch land, integendeel. De kansen die ik hier gekregen heb, had ik in Suriname of India nooit gekregen. Ik vermaak me kostelijk. Een voordeel van de multiculturele samenleving is dat je in eigen land op sekstoerisme kunt. Ik heb in mijn leven mannen van vrijwel alle rassen en culturen in bed gehad. Het leven is net een Muppet Show.”

Over zijn Hindostaanse roots

Bakas vertelt dat hij vernoemd is naar Shiva, de god van vernietiging en wederopbouw. “Mijn naam betekent in het Sanskriet Shiva. Een toepasselijke naam. Ik heb in mijn leven verschillende tegenslagen overwonnen en ben uit iedere crisis sterker gekomen. In mijn biografie VERMETEL: Leven met Lef beschrijf ik dat allemaal. Ik eet nog graag roti, bara en andere Hindostaanse hapjes. Mijn man en ik eten graag Indiaas. We zijn heel vaak in India op vakantie geweest. We hebben het hele land bereisd. Mooi land, maar ik ben de Hollanders dankbaar dat ze ons hebben laten verkassen. Het is zo vol mensen, zo vol concurrenten op een hele krappe arbeidsmarkt. Kleurrijk en ik houd van de oude architectuur. Moderne Indiërs hebben niet veel smaak. Helaas. Maar vroeger maakten ze veel moois. We hebben wat schilderijen van moderne Indiase kunstschilders aan de muren hangen. Mijn man kan heerlijke bara’s bakken en is eigenlijk aangehindostaanst. Hij is joods en ik ben aangejiddeld [afgeleid van Jiddisch]. Onze beide culturen gaan prima samen. Ons huis is door journalisten weleens een mini-Rijksmuseum genoemd. We hebben antieke beelden van Hindoegoden, tapijten en moskeelampen uit Iran, Egypte, Azerbeidzjan en Turkije. Schilderijen en beelden komen overal vandaan, van Italië tot India, van Ethiopië tot Nigeria. Vrijheid is waar ik van geniet. Vrijheid in de ruimste zin des woords. Ik praat nooit namens welke groep dan ooit, altijd namens mezelf. Groepsdenken is mij vreemd. Ik ben ik. Love me or hate me.”

Adjiedj en Vinco bij hun 20-jarige huwelijksfeest

Man als partner

Bakas is gelukkig in de liefde. “Toen ik mijn moeder vertelde dat ik homo ben, zei ze: ‘Prima jongen, als je maar gelukkig wordt. Tip: neem een Hollandse man, die zijn liever, trouwer en zorgzamer en ze zuipen niet zoveel als Hindostaanse mannen’. Mijn vader werd alcoholist in mijn tienerjaren. Ik heb ervaren hoe drank mensen kapot kan maken. Ik ben daarom erg voorzichtig met drank. Natuurlijk houd ik van goede wijnen, whisky’s en likeuren, maar ik word nooit dronken. Ik blijf altijd in control. Mijn man zegt dat ik ga babbelen als ik een glaasje op heb. Dan stop ik meteen.” Bakas en zijn partner vierden in de zomer van 2019 met een groot feest hun 20-jarig huwelijk. “Ik ben intens gelukkig met Vinco David. Hij is mijn tweede grote liefde. Mijn eerste grote liefde, Sjoerd Groenewold Dost, overleed na een samenzijn van acht jaar aan kanker, nu zo’n 31 jaar geleden. Je kunt heel goed meerdere grote liefdes in een leven hebben, heb ik ervaren. Mijn moeder, die in januari van dit jaar overleed, was zeer tevreden met mijn mannenkeuze. Een kind van een alcoholist kiest vaak ook een alcoholist als partner, maar ik heb dat niet gedaan. Ik wilde altijd al een goed leven leiden en dat heb ik. Nu ik op mijn 56e een tussentijdse balans opmaak, ben ik tevreden, dankbaar en gelukkig. Ik sta iedere dag dankbaar op, ook al ben ik halfzijdig verlamd door twee hersenbloedingen die mij in 2017 troffen.”

Angst voor de dood

Zoals veel ondernemers vond Bakas altijd dat de zaak belangrijker was dan zijn gezondheid. Hierover zegt hij: “Jarenlang heb ik te hard gewerkt en mijn gezondheid verwaarloosd. Ook besefte ik niet dat ik een etnisch probleempje heb. Wij Hindostanen hebben dunnere aderen dan andere mensen. Daarom worden we allemaal uitgeroeid door hart- en vaatziekten. Een bloedpropje dat bij anderen zo door de aderen heen stroomt, zorgt bij ons subiet voor een infarct. En we hebben 30% minder bruin vet dan andere mensen, waardoor we snel aandikken en diabetes ontwikkelen. Ik ben dus een maandagochtendproductje. Volgende keer reïncarneer ik als blonde Viking, die zijn veel sterker en gezonder dan wij. Hollanders zijn echt een beter ras.” Knipoog en brede grijns.

Op mijn reactie dat blanken ook hersenbloedingen krijgen, zegt Bakas: “Ja, maar veel minder vaak dan brunettes met Indiase roots. Mijn grote voorganger Chriet Titulaer, die ons verhaalde over mobiele telefoons en internet in de tijd waarin we nog typemachines gebruikten, kreeg, net als ik, rond zijn vijftigste op het podium een hersenbloeding. Daarna heeft hij nog twintig jaar als kasplantje in een verzorgingstehuis geleefd. Net als Ajax-voetballer Nouri. Mijn man en mijn huisarts weten dat ik dat nooit wil. ‘Als ik een kasplantje word, maak me dan alsjeblieft dood’, zei ik tegen ze. Mijn tijd om te hemelen was nog niet gekomen. Toen Petrus daarboven hoorde dat ik in aantocht was, stuurde hij me subiet retour. Houd dat kreng maar op Aarde, anders gaat hij hier roepen dat we moeten innoveren! Vroeger had ik één lijntje naar boven. Door de beroertes is de schil die mij afschermt tegen invloeden van buiten, kapot. Volgens mijn astroloog heb ik daardoor nu miljoenen lijntjes naar boven, waardoor ik nog beter in mijn werk geworden ben. Ik krijg het advies om mezelf nu goeroe te gaan noemen. Ach, geef het beestje maar een naam. Dit is wel een geluk bij een ongeluk. Ik voorspelde al in 2019 aan mijn klanten dat 2020 het jaar van ziekte en recessie zou worden. Het hing toen al in de lucht. Bill Gates en ik horen tot de mensen die dat goed aanvoelden. Een geluk bij een ongeluk dus. Ik ben beter uit mijn ziekbed gekomen dan ik erin terecht kwam”, aldus Bakas.

Optredens

Bakas zijn optredens via webinars en in theatervorm via video zijn in deze post-coronatijd veelgevraagd. Volgende maand treedt hij in een Hilversums theater voor ING op. Dat wordt wereldwijd gestreamd naar hun 500 grootste klanten. Afgelopen maand had hij twintig virtuele optredens, van de NVM-makelaarsvereniging tot WTC Twente, voor de netwerken van de Nederlandse ambassades in Zuidoost-Azië en voor banken in Nigeria. Hij doet nu zo’n 100 optredens per jaar, de helft van vroeger. Doordat hij minder hoeft te reizen kan hij dat prima aan. En hij adviseert onder andere over de Almeerse Floriade en over de wederopbouw van Suriname. Binnenkort wil hij zijn haardvuursessies weer oppakken, intieme bijeenkomsten bij hem thuis voor de Franse geel marmeren open haard.

Trendwatcher

Op de vraag hoe hij trendwatcher is geworden zegt hij: “Al op school in Suriname, waar ik ben geboren, raakte ik geïnteresseerd in ontwikkelingen en vooruitgangsoptimisme. Met mijn geschiedenisleraar filosofeerde ik over grote gebeurtenissen die ik op het nieuws zag, zoals de islamitische revolutie in Iran. En de bezetting van de grote moskee in Mekka, waar islamitische extremisten dagenlang honderden pelgrims gegijzeld hielden. De grote trend in de geschiedenis gaat niet altijd richting modernisering, wist mijn geschiedenisleraar. En dat is ook zo. Dat fenomeen zie je nu ook om je heen, in de Westerse wereld.”

Het trendwatcherschap legde hem geen windeieren. Zijn bankrekening groeide. “Ja en ik gaf het geld ook uit. En verloor het nodige met een verkeerde vastgoedinvestering. En de Deutsche Bank beroofde me van miljoenen door mijn hypotheken te koppelen aan giftige rentederivaten. Maar, zoals je ziet: ik heb weer een goed leven. Bovendien, gezondheid is belangrijker dan materie. En de liefde, die gaat boven alles. Nu noemt 1 op de 3 Nederlanders zich eenzaam. Eenzaamheid is een groot thema, voor arm en rijk, jong en oud. Deze week pleegde in India de beroemde, bloedmooie en welgestelde acteur Sushant Singh Rajput zelfmoord. Hij was eenzaam en depressief. Ik was geraakt door zijn dood. Ook in Nederland is depressie nu net zo endemisch als de pest in de middeleeuwen. Er sterven meer mensen aan depressie dan aan corona. Van beroertes kun je depressief worden, weet ik van Martine Bijl, die net zo mooi woonde als ik en die net zo’n lieve man had als ik. Ze kon nergens meer van genieten. Ik ben dankbaar dat dat lot mij niet heeft getroffen.”

Ouderlijk huis

Moeder Soemintra

Op mijn opmerking dat hij niet slecht heeft geboerd voor een boerenzoon uit Suriname zegt hij: “Onderwijzerszoon. Ik kom uit het Surinaamse rijstdistrict Nickerie. Mijn overgrootmoeder, Bhugwantia Sudhu, werd geboren in India, maar ging werken op een plantage in Suriname. Haar kinderen bleven boeren, maar de kleinkinderen niet meer. Die werden onderwijzers, verpleegkundigen of ambtenaren. Dat staat in mijn moeders familiekroniek De Prijs van Kerrie. Mijn moeder was hindoe, mijn vader moslim. Maar twee geloven op één kussen, daar ligt de duivel tussen. Mijn ouders besloten daarom de religie die ze van huis uit hadden meegekregen achter zich te laten. Ze gingen op zoek naar een nieuwe. En dat werd protestants-christelijk. Zoals je zo vaak ziet bij bekeerlingen, gingen ze all the way. Zelfs toen we nog in Nickerie woonden, vlogen we elk weekend naar Paramaribo om naar de kerk te gaan.” Over zijn moeder vertelt hij: “Ik had een geweldige, lieve, slimme, zorgzame moeder. Een schat van een vrouw. Eindeloos lief, maar streng als het nodig was. Ik heb daar heel veel van geleerd onder andere discipline en goede manieren. Weet je wat ook belangrijk is? Je schoenen. Op de eerste rij zien ze het meteen als je schoenen afgetrapt zijn. Mijn uitbundige schoenencollectie van onder andere slangen- en krokodillenleer is dus functioneel. Mijn man noemt mij de mannelijke Imelda Marcos [vrouw van oud-president Ferdinand Marcos van de Filipijnen], maar hij overdrijft. Mijn moeder was gek op schoenen en tassen. Ze maakte mooie kleren zelf, ook voor mij. En ze was gek op reizen. Dat heb ik van haar. Toen mijn vader in een depressie raakte en een gewelddadige alcoholist werd, bleef ze hem liefdevol verzorgen, terwijl ze mij beschermde tegen zijn dronken driftbuien. Ze offerde zich op voor haar kids.”

Nederland

Voor Bakas is Nederland een warm bad. “Hollanders zijn lieve, warme mensen. In Suriname schijnt de zon van buiten naar binnen, hier schijnt de zon van binnen naar buiten. De mensen zijn warm, de zon zit in de Hollander. Blanken hebben mij altijd vooruitgeholpen. Wat ik hier heb bereikt, zou ik nooit in Suriname bereikt hebben. Ik heb dan ook geen goed woord over voor de Ghanese Akwasi’s van deze wereld, zelf een nazaat van slavenhandelaren, geboren en getogen in Nederland, alle kansen van de wereld gekregen en dan nog kankeren op Nederland en de Nederlanders. Als je je hier miskend voelt, hoepel op. De Ghanese minister Barbara Oteng Gyasi riep onlangs mensen van Afrikaanse komaf op om terug te keren naar Afrika. Ze heeft gelijk. Ik ben voor mijn werk vaker in Afrika geweest. Afrikanen zijn toekomstgericht en ze schminken zich moeiteloos wit op hun volksfeesten, zonder over racisme te zemelen. Bovendien koloniseren de Chinezen nu Afrika. En die zijn meedogenlozer dan de blanken ooit geweest zijn. Dus BLM-typjes [Black lives matter] ga Afrika opbouwen in plaats van Nederland te vergiftigen.”

Het N-woord

“In Suriname noemen we een neger gewoon een neger. En Surinamers hebben de nodige stereotype beelden over elkaar. Mijn oma zei: ‘Negers zijn geen mensen want ze hebben geen haar maar wol op hun hoofd’. Maar mijn boezemvriend Maikel, die ik sinds mijn 12e ken, is neger, en oma vond dat prima. Negers zeiden tegen hem: ‘Dis die koelie!’ Onze vriendschap trotseerde racisme van zowel Hindostanen als negers. Ik heb met veel negers in bed gelegen. Die noemden zich ook neger. Geen issue. Voor mijn fans ben ik hun troetelhindoe. Mijn ouders leerden me niet in groepen maar in individuen te denken. Ik heb veel fans onder negers. In Nigeria treed ik op voor uitzinnige zalen en iedereen wil met me op de foto. Ook onder Nederlandse negers heb ik veel fans. Ooit vertelde een Israëlische paragnost me dat ik in een van mijn vorige levens slaaf ben geweest. Veel negers voelen dat aan. ‘Je bent een van ons’, zeggen ze. Maar ik heb ook vijanden onder negers. Ook onder Hindostanen trouwens. Surinamers hebben vaak een krabbentonmentaliteit. Als een krab uit een ton omhoog kruipt, trekken de anderen hem terug naar beneden, de ton weer in. Joden en Chinezen zijn anders. Die vormen teams om samen vooruit te komen. Daar heb ik van geleerd. Ik heb in iedere levensfase een coalition of the willing gevormd om verder te komen. Dat heeft mij geen windeieren gelegd. Ik ben niet naar Nederland gekomen om hier ghettootje te spelen. Ik wilde tussen blanken leven. Ik werd niet alleen verliefd op blanke jongens, maar ook op hun cultuur. Ik bewonder de westerse cultuur oprecht, die is veel meer gericht op het individu, op fair play, op talent en meritocratie. Heerlijk. Vrijheid.”

‘Koeliepaleisje’
in Almere-Overgooi

Slavernij

Bakas vindt dat er wordt gezeurd over het slavernijverleden. “Mijn overgrootouders deden hetzelfde werk op de plantages in Suriname als de slaven, woonden in dezelfde huisjes en onder dezelfde belabberde omstandigheden, maar Hindostanen maken niet zoveel stampij over die tijd. Waarom ook? Mijn moeder vroeg eens aan de buurvrouw in de middenklassenwijk waar we woonden, een negerin: ‘Als de Hollanders je niet uit Afrika hadden gehaald, hoe zou je er dan nu aan toe zijn?’ Zij reageerde meteen: ‘Meisje, dan zat ik nu te kniezen in een armzalig hutje in Afrika. En waar zou jij aan toe zijn als de Hollanders je niet uit India hadden gehaald?’ Mijn moeder antwoordde: ‘Dan zat ik nu arm te wezen in een armzalig hutje in India’. Waarop ze beiden lachend in koor riepen: ‘Leve het kolonialisme, leve de Hollanders, leve de slavernij!’ Over de slavernij en de contractarbeid maakten de mensen zich niet boos in mijn jeugd. Het was gewoon een gegeven. En de nazaten van deze mensen koesterden zich in het betere leven dat ze nu hadden. De huidige slavernijboosheid vind ik dan ook onzinnig. Ga ontbozen, mensen, en vier dat je hier en nu leeft! En weet dat de Turken en Arabieren meer blanke slaven hielden dan het totale aantal negerslaven dat indertijd naar de Amerika’s is verscheept.”

Toekomst

Over zijn toekomst zegt Bakas: “Ik heb nu een gezonde work-life balance gevonden. Ik geniet van mijn werk, toekomstdenken blijft doorgaan. Ik geef zo af en toe tegengas over de giftige identiteitspolitiek die, met hulp van griezelige financiers, gericht is op de vernietiging van het Westen. De Chinezen lachen intussen. De post-coronawereld wordt een hele andere dan die van de afgelopen jaren. Ik maak meer tijd vrij voor de liefde, voor vriendschappen, voor genieten, voor stilte, bezinning, meditatie, yoga, en natuurlijk voor gezondheid. De Duitse filosoof Schopenhauer zei al 200 jaar geleden: ‘De grootste dwaasheid is het opofferen van je gezondheid voor wat dan ook’. Hij had gelijk.”

Adjiedj Bakas’ humoristische autobiografie Vermetel Leven met lef – Memoires & managementlessen verscheen in november 2019, is verkrijgbaar in de boekhandel voor € 24,95.

Bij de collage 3: Huis ter Duin tijdens optreden voor Sigaren Genootschap en Adjiedj en Vinco met waarzegster Liesbeth van Dijk
Foto’s: Adjiedj Bakas (Nieuwe Revu, Telegraaf en Avi Goodall)

Bekijk de video op youtube: Vermetel, Leven met lef: Esther van Fenema en Adjiedj Bakas

Zie ook tijdschrift Hindorama, sept./okt. 2001:
Adjiedj Bakas over de zin en onzin van identiteit

Meer
  • Published in INTERVIEW, Korte berichten, NIEUWS
Geen Reacties

Huisarts en docent Geneeskunde Ashna Bishesar: ‘Goede gezondheidszorg is een mensenrecht’

donderdag, 18 juni 2020 by Redactie Hindorama

Ashna Bishesar (1971, Doorwerth) is sinds 2005 werkzaam als huisarts. Daarnaast is zij vanaf 2010 opleider/docent huisarts-in-opleiding aan de VU in Amsterdam. Zij bracht haar eerste tien jaren in Arnhem door. In 1981 remigreerde het gezin Bishesar naar Suriname waar haar vader kwam te werken in het familierijstbedrijf in Nickerie en haar moeder als lerares op de muloschool in Nieuw-Nickerie. In 1988 vestigde het gezin zich weer in Nederland (Utrecht). Na de middelbare school wilde zij medicijnen studeren maar zij werd  de eerste keer uitgeloot. Zij besloot toen wiskunde te gaan studeren, een vak waar zij goed in was en ook nog interessant vond. De studie medicijnen bleef niettemin trekken en na een jaar studie wiskunde meldde zij zich weer aan voor de studie medicijnen. Deze keer had zij meer geluk en werd zij ingeloot.

Keuze voor het medisch beroep
De affiniteit met het medisch beroep begon bij haar op jonge leeftijd. Bij veel Hindostaanse families worden studies als medicijnen en rechten hooglijk gewaardeerd. Een arts of jurist in de familie kan altijd van pas komen is daarbij de achterliggende gedachte. Dat was in de familiekring van Ashna ook niet anders. De oudste broer van haar moeder stimuleerde haar om arts te worden en maakte daar altijd grapjes over: ‘Als ik ziek ben moet jij mij beter maken’ was  altijd een van zijn grapjes. Toen haar adjie (paternale oma) een keer ziek was en behandeld werd door de arts maakte dat veel indruk op haar. Hierover vertelt zij: ‘Vol bewondering keek ik naar het effect dat de komst van de dokter had op niet alleen de zieke, maar ook op de familie. Veel zorgen verdwenen alleen al door diens aanwezigheid. Het geroezemoes in het ziekenhuis als de dokter eraan kwam en dan de doodse stilte waarbij iedereen luisterde naar wat hij te zeggen had. In die tijd waren het vooral mannelijke artsen en ik dacht dit wil ik ook. Het helpen van mensen wanneer zij het meest kwetsbaar zijn en wat dit kan betekenen voor zo iemand, vind ik het meest interessant. Iedereen kan wat voor een ander doen, maar een arts komt dicht bij mensen en probeert patiënten te helpen op momenten dat anderen dat niet (meer) kunnen of de patiënt dit liever niet deelt met mensen die dicht bij hem of haar staan of dat hij /zij gewoon een deskundige nodig heeft’. Door de opmerkingen van haar oom en de ervaringen die Ashna had met artsen die betrokken waren bij de behandeling van haar zieke adjie werd het zaadje in haar hoofd geplant.

Zoektocht door de medische wereld 
In de jaren 1991-1999 studeerde Ashna medicijnen aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Het was voor haar een lange zoektocht in de medische praktijk voordat zij besloot te kiezen voor het beroep van huisarts. Na de basisopleiding wilde zij zich dolgraag in kindergeneeskunde specialiseren. In het laatste studiejaar tijdens het coschap kindergeneeskunde kwam zij echter erachter dat het beroep van kinderarts toch niet helemaal was wat zij voor ogen had. In het werken als kinderarts verloopt het contact in belangrijke mate via de ouders en zijn kinderen eerder object dan subject. Aangezien zij na de studie even niet wist welke richting zij moest kiezen besloot zij voor een korte periode te gaan werken als verzekeringsarts. Hierna ging zij bij de GGD werken als jeugd- en als forensisch arts. Het werken bij de GGD combineerde zij met een vervolgopleiding tot jeugdarts. Ook na afronding van deze vervolgopleiding merkte ze al gauw dat de preventieve geneeskunde haar te weinig uitdaging bood. Na 3-3,5  jaar met plezier gewerkt te hebben bij de GGD besloot Ashna de overstap te maken naar de huisartsgeneeskunde. Met name het generalistisch karakter van het werken als huisarts sprak haar aan: het zien van alle leeftijden en allerlei soorten medische problematiek. Na afronding van huisartsenopleiding (2003-2005) kwam ze te werken in de huisartsenpraktijk van Bharos en Kanhai aan de Paul Krugerlaan in de Schilderswijk, een zogeheten ‘achterstandswijk’ in Den Haag. Huisarts Waldi Bharos werkte al ruim vijfentwintig jaar in zijn praktijk.

Werken als huisarts 
In Den Haag werkte Ashna drie dagen in de week. Tachtig procent van de patiënten had een Surinaams-Hindostaanse achtergrond. Hele families waren patiënt in deze praktijk, volwassenen die als kind al patiënt waren in deze praktijk en die op hun beurt ook weer met hun gezin patiënt waren. In deze huisartsenpraktijk splitste de patiëntenpopulatie zich op naar  de persoonlijkheid van de arts: Ashna had voornamelijk jonge vrouwen en  mannen en gezinnen met kinderen in haar bestand. De klachten waarmee zij als huisarts werd geconfronteerd waren divers van aard, maar er was ook veel  psychosociale problematiek. Deze klachten hingen vaak samen met slechte huisvesting, financiële problemen, sociale spanningen, echtelijke problemen et cetera. Wat voor haar het werk als huisarts en dan iemand met dezelfde etnische achtergrond als haar patiënten bijzonder maakte is dat veel patiënten ongehinderd hun verhaal konden doen zonder zich zorgen te hoeven te maken dat er een dokter tegen over hem of haar zat met allerlei vooroordelen ten aanzien van afkomst of culturele gebruiken, een huisarts die de achtergrond en cultuur van de patiënt kent en begrijpt. Opvallend was ook dat met name veel oudere vrouwelijke Hindostaanse patiënten informeerden naar haar achtergrond: ‘wie zijn je ouders, waar hebben ze gewoond in Suriname’? Alsof deze informatie de afstand voor hen met de huisarts kleiner maakt.

Op de vraag wat de ervaringen in de huisartsenpraktijk in Den Haag betekenen voor haar kijk op het beroep als huisarts vertelt Ashna het volgende: ‘Als jonge huisarts was het een veilige omgeving om je eerste stappen in het huisartsenvak te zetten bij een ervaren dokter als Bharos. Ik kon laagdrempelig overleggen en hij stond meteen bij mij in de kamer bij vragen om mee te kijken of als er problemen waren. Als jonge westers opgeleide dokter leerde ik onder zijn vleugels binnen verschillende culturele groepen steeds meer mijn plek te vinden en te groeien als huisarts met een eigen patiëntenpopulatie met diverse problematiek. Ik heb ook deze jaren met veel plezier gewerkt en veel geleerd. Zo leerde ik elke keer opnieuw een inschatting te maken wie ik tegenover mij had, wat de achtergronden waren en wat mijn insteek moest zijn om de vraag waarmee de patiënt kwam op te lossen of te beantwoorden.  Ik hoorde vele verhalen van jongeren en tegen welke grenzen zij aanliepen. Soms waren het grenzen die verband hielden met hun afkomst of etnische groep,  maar soms ook met grenzen die de Nederlandse samenleving stelde aan allochtonen’, aldus Ashna.

Toen haar dochter in 2007 werd geboren besloot Ashna een praktijk dichter bij huis te zoeken, te weten in de omgeving van Amstelveen. Ze vond het wel moeilijk om haar patiëntenpopulatie in Den Haag achter te laten waar ze inmiddels haar plek gevonden had, maar ze wist dat ze nog veel te leren had. Het werd in 2014 een huisartsenpraktijk in Amsterdam-Noord waar ze voor 2-3 dagen als huisarts thans werkt. In deze huisartsenpraktijk heeft zij een divers patiëntenbestand: vijftig procent mediterraan, dertig procent autochtoon en twintig procent Surinaams/Antilliaans. Evenals in Den Haag is de problematiek divers en evenals in Den Haag hebben patiënten veel klachten met een psychosociale achtergrond. Het is haar overtuiging dat zij ook in Amsterdam-Noord als huisarts allochtone patiënten beter kan begrijpen in hun problematiek en waar zij tegenaan lopen dan een autochtone huisarts.

Opleider/docent Geneeskunde Opleiding
Haar werk als huisarts combineert zij sedert 2010 als opleider/docent huisarts-in-opleiding bij de VU in Amsterdam. Als opleider is zij 1 dag in de week werkzaam. Zij ervaart het als een mooie afwisseling van haar werk als huisarts. Voor haar is het belangrijkste dat zij haar actuele kennis op peil kan houden en kan reflecteren op haar eigen functioneren als huisarts in de praktijk. De eerste jaren als opleider/docent op de VU werkte zij in de bachelorfase waarbij zij studenten begeleidde bij practica, bij hun stage in de huisartsenpraktijk en het schrijven van practicumopdrachten en het maken van examenvragen. Met de jaren en de opgedane ervaring is zij doorgeschoven naar de masterfase waar zij coassistenten begeleidt tijdens hun coschap huisartsgeneeskunde, bij de terugkomdagen. Daarnaast neemt zij ook mondelinge artsexamens af aan het eind van hun coschap en geeft zij zo nu en dan een college. Voorts heeft zij ook zitting in de afstudeercommissie. Over het afstuderen vertelt zij: ‘Ik vind niets leuker dan naar de student en zijn/haar familie te kijken en de trots die je dan ziet. Een mijlpaal voor de student die nu een jonge dokter is’. Sinds  drie jaar is Ashna ook coördinator van het coschap huisartsgeneeskunde in het buitenland. Hierbij begeleidt zij studenten bij hun stage in een huisartsenpraktijk in het buitenland en onderhoudt zij contacten met huisartsen in het buitenland. Dat varieert van de Caraïben tot Australië. Ook Suriname maakt deel uit van de stages in het buitenland.

Impact van corona 
Corona heeft een zeer grote impact op haar werk als huisarts. Huisartsen waren genoodzaakt door te werken en alleen bij koorts en/of hoesten mochten zij niet werken. ‘Het was een rare situatie, alleen maar spoedgevallen en coronaspreekuur waarbij ik met maximale bescherming het spreekuur moest doen en elke dag hopen dat ik het zelf niet had opgelopen of meegenomen naar huis’, aldus Ashna. Zij had te maken patiënten met Corona (helaas ook collega’s) en patiënten die ook als gevolg van corona zijn overleden. Het was zeer ernstig waarmee zij als huisarts werd geconfronteerd: ‘Het grillige verloop van dit ziektebeeld waarbij mensen binnen een paar uur ernstig ziek kunnen zijn, terwijl zij het eerder niet waren. Voor mij als huisarts was het moeilijk te beoordelen en ik voelde mij machteloos omdat ik gewoon niet wist hoe het zich verder zou ontwikkelen. Ook heb ik gezonde jonge mensen gehad die toch ernstig ziek zijn geworden’, aldus Ashna. Zij vertelt dat ze als gevolg van Corona weer terug is in het verleden in de zin van dat ze als huisarts weer een witte jas aantrekt. Bij verdenking van Corona bij een patiënt gaat zij met volledige bescherming het consult in dat wil zeggen schort, mondkap bril en handschoenen. Patiënten die mogelijk het coronavirus hebben worden in een aparte ruimte onderzocht.

Bijzondere ervaringen als huisarts 
Een bijzondere ervaring voor haar betrof een geval van euthanasie. Vijf jaar na het overlijden van haar  moeder moest zij een euthanasie doen waarbij oude gevoelens rond het overlijden van haar moeder waarbij eveneens euthanasie in het geding was haar parten speelden. Zij realiseerde zich op dat moment dat het niet om haar ging maar om de betreffende patiënt en dat zij haar gevoelens opzij moest zetten. Ze vermande zichzelf en zette door. Toen vervolgens de partner van de patiënt aangaf dat zij haar emoties had opgemerkt  en fijn vond dat de euthanasie ook iets met haar deed, was ze door die opmerking geraakt: ‘Ik weet dat het als dokter belangrijk is om je eigen verdriet/emotie een plek te geven zodat je als dokter daar geen last van hebt. Maar er zijn niettemin momenten in ons leven die in een bepaalde situatie toch ineens een emotie raken’, aldus Ashna. Wat ook veel indruk op haar heeft gemaakt in haar werk als huisarts is het vertrouwen dat mensen je geven en die soms op het magische af het idee hebben dat jij de persoon bent die hen kan helpen. Ashna verhaalt dat ze na terugkomst van haar zwangerschapsverlof een patiënt bij haar kwam op het spreekuur: ‘Hij was heel blij dat ik er weer was, want tijdens mijn afwezigheid was alles mis gegaan in zijn leven. Hij had het idee dat dat kwam omdat ik er niet was. Volgens hem kwam nu weer alles goed omdat ik er weer was. Ik ben onder de indruk van het vertrouwen dat mensen je soms geven ondanks dat zij soms ouder zijn dan ik. Het betekent een bevestiging van het feit dat je soms alleen al door te luisteren en door je aanwezigheid mensen kan helpen’, aldus Ashna.

Levenslessen
Op de vraag welke ervaringen in haar rol als huisarts haar hebben gevormd als mens zegt Ashna het volgende hierover: ‘Het kan altijd erger. Ieder mens maakt in zijn of  haar leven van alles mee, maar als huisarts ben ik er zeker achter gekomen dat er altijd mensen zijn bij wie het leven nog zwaarder is en wat daarbij het meest indruk op mij heeft gemaakt is de positiviteit die sommige van deze mensen aan de dag leggen ondanks hun problematiek en lijden. Ik besef dat ik andere vrouwen kan helpen doordat ik ook een vrouw ben, als huisarts met een allochtone achtergrond allochtone vrouwen in mijn praktijk goed begrijp over wat zij mij vertellen en met mijn advies soms richting kan geven aan hun toekomst. Ook besef ik dat ik veel vrouwen kan helpen in achtergestelde posities door te luisteren naar hun verhalen en soms door rolmodel te zijn’. Ashna moet dan vaak denken aan haar nani (maternale grootouder) en haar moeder die er allebei altijd op hamerden dat zij moest studeren en haar diploma’s moest halen. Met een diploma kon zij altijd voor zichzelf en haar gezin zorgen was hun devies. Het was in de ogen van haar nani en moeder een toekomst van financiële vrijheid en vrijheid in denken. Tegelijkertijd heeft Ashna ervaren dat niet bij iedereen vrijheid in denken is ontwikkeld. Velen van ons zitten nog vast in oude denkpatronen die in het verleden prima waren maar in de huidige tijd achterhaald zijn: ‘Begrijp mij niet verkeerd, ik zeg hiermee niet dat je jezelf moet verloochenen en moet vergeten waar je vandaan komt. Elke cultuur heeft goede en minder goede kanten. Ik vind dat het van belang is om de goede dingen uit je cultuur mee te nemen en nooit te vergeten wat je roots zijn. Wees trots op jezelf en je afkomst, maar durf ook met een open mind naar anderen en hun cultuur te kijken. Neem de mensen zoals ze zijn en heb respect voor elkaars mening, ook al is die niet altijd de jouwe. Gebruik je ontwikkeling (wat deze ook is) om het beste uit jezelf te halen. Het is een voorrecht om te kunnen zijn wie je wilt zijn. Zoals mijn ouders het verwoorden: Mensen kunnen je  alles afnemen, maar niet je kennis en je ontwikkeling. Elke vrouw moet het beste uit zichzelf zien te halen voor haar eigen toekomst!’, vertelt Ashna.

In haar werk als huisarts is voor haar leidend het helpen en onderwijzen van mensen zodat hun leven en met name de kwaliteit van leven er beter wordt. Daarbij is voor haar goede gezondheidszorg een mensenrecht. Vanuit die achtergrond betekent voor Ashna werken als huisarts in achterstandswijk dat zij haar patiënten en met name vrouwen een helpende hand kan toesteken of een duwtje in de rug kan geven.

Ter afsluiting van dit interview werden aan Ashna Bishesar enkele vragen ter karakterisering voorgelegd:
Surinaamse of Nederlandse keuken? Voor de snelle hap is dat de Nederlandse keuken en als het gaat om lekker dineren met gezin geef ik de voorkeur aan de Surinaamse.
Bollywood of Hollywood? In jonge jaren in hoofdzaak Bollywood, maar nu in combinatie met Hollywood.
Film die je nog een keer zou willen zien? The intern, Entouchable en Padmavat
Hindipop of merenque? Merenque als herinnering aan mijn middelbare schooltijd, maar op zijn tijd ook Hindipop met een tienerdochter in huis.
Strandvakantie of stedentrip? Beide. Heerlijk nieuwe omgevingen verkennen, maar ook niets doen en liggen op het strand. 
Ideale vakantiebestemming? Combinatie van cultuur en strand, Griekenland/ Griekse eilanden op dit moment. De cultuur komt je tegemoet daar en je kan heerlijk genieten van de middellandse zee. 
Naar een feest gaan of wandelen in de natuur? Naar een feest gaan vind ik heerlijk in aanwezigheid van familie en vrienden. Vanwege mijn werk heb ik ook behoefte aan rust in mijn hoofd nodig. Het betekent dus ook wandelen om de dingen los te laten.
Welk boek op nachtkastje? Op dit moment Becoming van Michelle Obama.
Sportschool of yoga? Hahaha, goeie! Geen van beide ondanks dat ik weet dat allebei belangrijk zijn voor mij. Op dit moment wandelen en hardlopen.

Meer
  • Published in INTERVIEW
Geen Reacties

Bharata Natyam danseres Chrada Sheoratan: ‘Dans als levensstijl en levensbehoefte’ – Hans Ramsoedh

vrijdag, 05 juni 2020 by Redactie Hindorama

Chrada Sheoratan (Utrecht 1982) is Bharata Natyam danseres, een van de zeven klassieke dansvormen uit India. Al deze dansvormen zijn gebaseerd op het boek Natyashastra geschreven tussen 200 v.Chr. en 200 n.Chr. Bharata Natyam vindt zijn oorsprong in Zuid-India (Tamil Nadu) maar wordt intussen over heel India en daarbuiten steeds meer beoefend. Deze dans is geïnspireerd op tempelrituelen die door devadasis (tempeldienaressen) werden uitgevoerd. Hierbij gaat het om het uitdrukken van Hindoeïstische religieuze verhalen en devotie. Een belangrijk kenmerk van deze dans is dat de bewegingen worden gekenmerkt door gebogen benenhouding (plié-positie), ritmisch voetenwerk en handgebaren die een verhaal vertellen.

Chrada studeerde in 2008 aan de Vrije Universiteit af als psychologe en is op dit moment  werkzaam als Senior Adviseur bij Rijkswaterstaat. Haar passie voor muziek en dans werd bij haar op jonge leeftijd gewekt door haar ouders. Haar moeder wilde als jong meisje graag balletlessen volgen, maar dat mocht echter niet van haar vader. Hij beschouwde dansen door meisjes als ongepast. Desondanks behield haar moeder haar liefde en passie voor muziek en dans. Na haar vestiging in Nederland in de jaren zeventig volgde zij sitar- en zanglessen.  Haar vader is een fervente tablaspeler, maar dan in huiselijke kring. Door de actieve boefening van muziek in huiselijke kring, heeft Chrada haar gevoel van ritme en melodie kunnen ontwikkelen.
Op zesjarige begon Chrada met lessen klassieke ballet. Nadat zij van haar moeder een keer een videoband te zien kreeg van de Indiase Bharata Natyam danseres Malavika Sarukkai werd haar interesse gewekt voor Indiase klassieke dans. Vol fascinatie bekeek zij deze videoband keer op keer totdat deze versleten was. De beheersing van lichaamsbeweging en muzikaliteit van deze danseres is wat Chrada het meest aansprak. Haar moeder herkende haar interesse voor Bharata Natyam en op negenjarige leeftijd maakte Chrada vervolgens de overstap van klassieke ballet naar Bharata Natyam bij de dansschool Kalasurabhi in Amsterdam. Negen jaar (2001) later rondde zij haar dansexamen cum laude af.
Chrada’s ouders hebben haar dansambities altijd heel serieus genomen en hun uiterste best gedaan om haar te steunen met alle middelen die tot hun beschikking stonden. Zij reden haar overal naar toe, bekostigden haar dansbenodigdheden en betaalden haar peperdure danslessen, reiskosten, et cetera.

Dansschool Natya Sudha

Nadat haar danslerares in 2003 naar India vertrok nam zij de leiding van de dansschool over. Zij richtte dansschool Natya Sudha op in De Meern (Utrecht). Natya Sudha betekent letterlijk ‘Zuivere Dans’ (Natya = dans en Sudha = zuiver ).  Chrada was toen negentienjaar en had amper ervaring op didactische vlak. Na een jaar lesgegeven te hebben ontstond bij haar de drang om zich verder te scholen in Bharata Natyam. Ze bezocht diverse dansscholen in Chennai in India (Chennai heette voorheen Madras). Vanuit een gerenommeerde dansinstituut in deze stad kreeg zij een persoonlijk coach toegewezen en kon zij zich verder specialiseren in Bharata Natyam.
Haar nieuwsgierigheid, verdiepingsdrang en zoektocht naar nieuwe wegen brachten haar vervolgens dichter bij huis, namelijk in Engeland waar de Bharata Natyam dans zich in een uiterst competitieve omgeving bevindt. Haar zoektocht in Engeland leidde in 2007 tot succesvolle samenwerking met ’s wereld grootste dansorganisatie, de Imperial Society of Teacher of Dancing (ISTD). Bij deze instelling behaalde zij ook haar diploma dansdidactiek.

Haar dansschool werkt met een syllabus gebaseerd op de ervaring en vakbekwaamheid van gerenommeerde Indiase docenten en dansers. Elke module binnen de syllabus wordt afgesloten met een internationaal erkend examen. De examens worden afgenomen door een onafhankelijke examinator afgevaardigd van de eerdergenoemde ISTD uit Londen. Zowel de kwaliteit van het onderwijs als de vorderingen van de student worden hiermee op onafhankelijke wijze beoordeeld. Studenten krijgen na een positief resultaat daarmee dan ook een internationaal erkend certificaat.
Naast in De Meern verzorgt Chrada met haar dansschool sinds 2014 Bharata Natyam danslessen in Amstelveen en sinds 2018 ook in Den Haag. Door de jaren heen is het lesaanbod uitgebreid met Zuid-Indiase (Karnatik) zanglessen en Bhajanlessen (devotieliederen) voor ouderen. Om verschillende kunstvormen aan te bieden heeft Chrada verschillende docenten aangetrokken.
In november 2018 introduceerde Chrada voorts een nieuw concept namelijk Natya Work-out. Dit is een ontspannen en energieke vorm van dansen op diverse Indiase muziekstijlen waarbij de bewegingen zodanig worden uitgevoerd zodat  de danseressen calorieën verbanden én veel plezier beleven aan dansen. Tot slot is het vermeldenswaard dat dansschool Natya Sudha in maart 2020 ook Kathak-danslessen (Noord-Indiase dans) in haar pakket heeft opgenomen.

Natya Sudha heeft op dit moment meer dan honderd cursisten qua leeftijd variërend van vijf tot vijftig jaar. Er zijn twee verschillende groepen te onderscheiden, namelijk recreatieve en opleidingsgroepen. Sinds 2007 biedt Natya Sudha een opleiding aan voor getalenteerde studenten die zich vervolgens kunnen ontwikkelen tot professionele dansers. Er wordt een leeromgeving gecreëerd waarin kennis in een brede artistieke context wordt aangeboden en waarin praktijk en theorie samen gaan. Naast de theorie- en praktijklessen in Bharata Natyam, worden de studenten ook onderricht in Zuid-Indiase zang en thalam (ritme lessen).
In totaal hebben tot nu toe twintig studenten hun opleidingstraject afgerond en een officieel danscertificaat ontvangen waarbij het examen is afgenomen door de Examination Board van ISTD in Engeland.
Of Corona impact heeft op haar danslessen? Het betekende volgens Chrada een noodgedwongen aanpassing. Lessen zijn online opgestart en dansmateriaal aangepast, een proces van vallen en opstaan, proberen en evalueren. Ook jaarplanningen en verwachtingen zijn aangepast. De snelheid waarmee er les wordt gegeven is afgenomen. Tweedimensionaal leren (vanaf een scherm of video) is veel moeilijker dan van mens op mens in een dansstudio.

Chennai: the place to be

Voor een Bharata Natyam danseres is Chennai the place to be en dat vooral tijdens het dansseizoen in december (Margazhi-seizoen). Tijdens deze periode kun je op elk moment en op elke locatie een dansvoorstelling bezoeken. Chrada vertelt over haar eerste aankomst in Chennai op 26 december 2004: ‘Dat is een datum die ik nooit zal vergeten. Op die dag werd een groot gedeelte van Azië getroffen door een Tsunami. Mijn moeder vergezelde mij toen. Wij werden geconfronteerd met een cultuurshock. Mijn dansdocenten zeiden: ‘You will experience a cultural shock, but you will always come back because of your love for dance’. Zij kregen ook gelijk. Chrada kan niet exact aangeven hoe vaak zij naar India is afgereisd voor danstrainingen. Elk vrije moment dat zij had besteedde zij aan haar zogeheten ‘dansvakanties’ in Chennai. Haar dansreizen naar Engeland waren makkelijker in te plannen. Het waren vaak kortdurende verblijven, de reiskosten waren daarnaast minder hoog, maar daarentegen zijn de leskosten wel conform Europese maatstaven.

Hoogtepunten in danscarrière

Chrada noemt twee dansoptredens die zij als een hoogtepunt beschouwt in haar danscarrière. In maart 2019 kreeg zij een uitnodiging voor een optreden in Kolkata (voorheen Calcutta geheten). Van het publiek en de pers kreeg zij positieve reacties op haar voorstelling. Er was bij de aanwezigen veel belangstelling voor de Hindostaanse diasporageschiedenis, maar ook verbazing dat een nakomeling van Hindostaanse contractarbeiders deze eeuwenoude Indiase kunstvorm buiten India beoefende. Bijzonder vond zij ook het bezoek aan het Sarnami Ghat in Kolkata, het Surinaams herinneringsmonument ter nagedachtenis van de Brits-Indische contractarbeiders die tussen 1873 en 1916 vanuit Calcutta naar Suriname vertrokken voor arbeid op de plantages. Op de plek waar het Sarnami Ghat staat vertrokken de Brits-Indische contractarbeiders toen naar Suriname.
Als tweede hoogtepunt noemt Chrada het optreden op 20 januari 2020 in Tivoli Vredenburg in Utrecht tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van In Vrijheid Verbonden in aanwezigheid van HKH Prinses Beatrix. Het voelde voor Chrada heel speciaal dat zij in haar geboortestad haar danskunst aan prinses Beatrix mocht tonen. Na haar optreden had Chrada een gesprek met prinses Beatrix die haar bemoedigend toesprak.

Dans als levensstijl en levensbehoefte

Door dans heeft Chrada veel levenservaring opgedaan: ‘Door het lesgeven in dans word je je bewust van hetgeen je doet en zegt versus hetgeen je niet doet of zegt. Daarbij houd je rekening met de positie die je inneemt, de richting die je kiest, de snelheid waarmee je praat, de hoogte van je stem, wie je aankijkt of juist niet, de woorden die je daarbij kiest. Dit zijn aspecten die ook invloed hebben op de manier waarop ik me beweeg in deze samenleving’ aldus Chrada.
Zij is zich bewust van de fysieke beperkingen die samenhangen met dans. Het betekent dat vanwege de fysieke inspanning het voor haar haast niet meer mogelijk zal over tien jaar nog  dansvoorstellingen te geven. Het betekent echter niet het einde van haar carrière als danslerares.
Door haar huidige full time betrekking bij Rijkswaterstaat ervaart zij ook allerlei beperkingen.  Het betekent dat de weinige vrije tijd die zij heeft wordt besteed aan dans. ‘Het is zwaar en  vermoeiend, maar geen onmogelijke opgave als je dans ziet als roeping’, aldus Chrada. Dans heeft haar verrijkt en is voor haar een levensstijl geworden: ‘je houdt je lichaam flexibel, blijft gezond, verbetert je balans en verhoogt je energieniveau. Al met al is dans voor Chrada niet alleen een gevoel en een roeping, maar ook een diepe heilige kunstuiting als levensbehoefte

Tot slot legde ik Chrada de volgende keuze voor ter karakterisering:
Vegetarisch of niet-vegetarisch? Vegetarisch met als favoriet gerecht Chilli Paneer. Daarvoor mag je me midden in de nacht wakker maken.
Mooiste Bollywoodfilm? Devdas uit 2002. Een van de duurste Bollywoodfilms met in de hoofdrol Shah Rukh Khan.
Film die je nog een keer zou willen zien? Toen ik jong was heb ik een dansfilm gezien maar nooit de titel hiervan onthouden. Ik zou deze film graag nog een keer terug willen zien.
Hindipop of merenque? Ik hou eigenlijk van allerlei muziekgenres, van Indiaas klassieke muziek tot Latijns-Amerikaanse muziek.
S
trandvakantie of stedentrip? Stedentrip. Op mijn lijstje staat nu Dubai als een niet-gerelateerde danstrip.
Ideale vakantiebestemming? Een dansvakantie in Chennai
Naar een feest gaan of wandelen in de natuur? Beide, ook afhankelijk van het gezelschap
Welk boek op nachtkastje? Ik lees bijna elke avond een of ander fictieve roman op mijn Ipad, puur voor ontspanning
Sportschool of yoga? Beide. Yoga voor flexibiliteit, Body Awareness en Balans. Sportschool voor spierkracht en conditie

Chrada Sheoratan is te volgen via haar website www.natyasudha.com.

Meer
  • Published in INTERVIEW
Geen Reacties

Martin Sitalsing politiechef Midden-Nederland: ‘Goed in verbinding blijven met alle lagen van de samenleving’ – Hans Ramsoedh / Radjin Thakoerdin

donderdag, 30 april 2020 by Redactie Hindorama

Sinds 1 oktober 2019 is Martin Sitalsing politiechef van de eenheid Midden-Nederland. Deze regionale eenheid bestaat uit vijf districten: Gooi en Vechtstreek (Hilversum en omgeving), Flevoland (Almere, Lelystad), Oost Utrecht (Amersfoort, Veenendaal, Zeist en omgeving), Utrecht Stad (D) en West Utrecht (Stichtse Vecht, Nieuwegein / Vianen / Houten en omgeving). Vanwege het corona-virus vond dit interview niet persoonlijk plaats, maar telefonisch. Martin Sitalsing (neef van de bekende columniste Sheila Sitalsing van de Volkskrant en Buitenhof) is geboren te Paramaribo op 11 januari 1962. Hij groeide op aan de Mahonielaan in Paramaribo en bezocht daar de Julianaschool. Zijn vader was werkzaam bij het Planbureau en zijn moeder leerkracht op een lagere school. Toen zijn oudste broer voor verdere studie in 1970 naar Nederland vertrok, besloot het gezin Sitalsing met hem mee te gaan. Vader Sitalsing ging aan de slag als gemeenteambtenaar in Zaandam. Vanwege de politieke ontwikkelingen in de jaren zeventig (de perikelen rond de onafhankelijkheid) zag het gezin echter af van een retourmigratie naar Suriname na afronding van de studie van de oudste zoon. Martin bracht zijn jeugd door in Zaandam. Van zijn ouders kreeg hij het devies: ‘goed meedoen, goed aansluiten’. Tijdens de strenge winter van 1970 besloot hij: ‘ik zorg dat ik kan schaatsen en goed ook’. Na het atheneum ging hij economie studeren in Amsterdam, een studie die hij combineerde met een baan als assistent-accountant op een accountantskantoor.

Ik heb altijd een politiehart gehad

Zijn hart voor het politievak kwam omdat hij sportvrienden had die al bij de politie zaten. Zijn ouders waren erop tegen dat hij politieman zou worden. Geneeskunde, rechten en economie waren studies met toekomstperspectief, hielden zij hem voor. Het bracht hem aan het twijfelen want zoals hij zei: ‘Aan wiens verwachtingen moet ik eigenlijk voldoen?’Hij besloot zijn eigen pad uit te stippelen en daarmee de regie in eigen hand te houden. Nadat hij zijn economiestudie had afgerond ging Sitalsing in 1985 in Amsterdam alsnog als agent werken bij de politie. Enkele jaren later begon hij de opleiding bij de Nederlandse Politieacademie die hij in 1988 afrondde waarna hij als inspecteur in Amsterdam terugkwam. Binnen de Amsterdamse politie was hij onder andere projectleider grootschalig optreden en waarnemend teamleider openbare orde. Rond 1996 werd hij teamchef Vreemdelingenpolitie en vanaf 1998 wijkteamchef van De Pijp. In de jaren 1995-1999 studeerde hij naast zijn politiebaan bestuurskunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Op 1 september 2000 stapte hij over naar de politieregio Groningen waar hij districtschef werd van de regio Groningen en Haren. In opdracht van het Nederlandse Ministerie van Binnenlandse Zaken werkte hij in 2004 enkele maanden in Suriname bij het Surinaamse politiekorps. Tijdens deze tijdelijke stationering maakte hij van de gelegenheid gebruik om onderzoek te doen naar de legitimiteit van de politie in de Surinaamse samenleving in het kader van zijn studie bestuurskunde. Na Groningen was hij van 2005 tot 2009 plaatsvervangend politiechef van de politieregio Friesland en vervolgens van 2009-2012 politiechef van de politieregio Twente. Daarmee was hij in Nederland de eerste ‘allochtone’ politiechef, zoals de media toen schreven. Sitalsing heeft zelf heel veel moeite met deze aanduiding. Het impliceert in zijn optiek dat het feitelijk niet normaal wordt gevonden dat iemand van kleur op die positie is terechtgekomen. Het zegt blijkbaar ook iets over de gevoeligheid in de Nederlandse samenleving, dat het bijzonder is dat een dergelijke functie door iemand met een kleur wordt bekleed, terwijl hij sinds zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft en al vanaf 1970 in Nederland woonachtig is, aldus Sitalsing.

Teleurstelling

In 2012 volgde een reorganisatie van het politiekorps. De dan zesentwintig politiekorpsen gingen op in één, het Nationale Politiekorps, verdeeld in tien regionale eenheden met een eigen politiechef. Sitalsing kreeg te horen dat hij niet in aanmerking kwam voor een topfunctie bij de nieuwe Nationale Politie; hij zou niet in het profiel passen. Volgens hem had de korpsleiding echter geen behoefte aan mensen die buiten de lijntjes kleurden of out of the box dachten. Zijn bedenkingen om alles op nationaal niveau te organiseren stak hij niet onder stoelen of banken. Daarnaast was hij het ook niet op alle punten eens met de reorganisatie. Hoewel hij in een andere functie dan politiechef binnen het politiekorps kon blijven had hij daar weinig zin in. Hij zou in zijn optiek een positie gaan bekleden waarbij hij te weinig invloed zou hebben op het beleid. Zijn teleurstelling was dan ook heel groot. Het was een periode waarin CDA en VVD een minderheidsregering vormden met gedoogsteun van de PVV. Voor dit kabinet had diversiteit geen prioriteit. Teleurgesteld vertrok hij in 2012 na zevenentwintig jaar bij de politie. Na zijn vertrek haalde hij in interviews scherp uit naar de politie; de organisatie was een puinhoop, hij hekelde het gebrek aan aandacht voor diversiteit en de politie was te veel naar binnen gericht. Sitalsing kwam hij terecht in de jeugdzorg. In januari 2012 werd hij directeur-bestuurder van het Bureau Jeugdzorg in Groningen. In maart 2016 maakt hij de overstap naar ggz-instelling Lentis en het forensisch psychiatrisch centrum (Mesdagkliniek) in Groningen waar hij bestuursvoorzitter werd.

Verrijkt terug bij de politie

Zeven jaar later (oktober 2019) kreeg hij alsnog de baan die hij in 2012 misliep. Hij werd politiechef van de eenheid Midden-Nederland. Hij vertelt dat hij zijn terugkeer te danken heeft aan Erik Akerboom, de korpschef van de Nationale Politie en Liesbeth Huyzer, lid van de korpsleiding. Zij hebben hem persoonlijk gevraagd om terug te komen. Onder beiden veranderde de cultuur binnen het politiekorps: ruimte voor de verschillende regio’s en meer aandacht voor diversiteit. De jaren in de gezondheidszorg zijn heel waardevol geweest voor hem. Hij kwam verrijkt en met veel kennis van andere organisaties terug bij de politie. Hij hoopt met de ervaring die hij buiten de politie heeft opgedaan bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van de politie. Zo heeft Sitalsing binnen de GGZ geleerd niet eendimensionaal naar problemen te kijken maar vanuit meerdere perspectieven. Netwerken en samenwerken zijn volgens hem de enige manier om Nederland veiliger te maken. Veiligheid en zorg liggen bovendien heel dicht bij elkaar. Door vroegtijdig in te grijpen en goede zorg te verlenen kun je veel criminaliteit voorkomen, aldus Sitalsing.

Verbinding

Tijdens het interview noemt hij diverse keren het woord verbinding. Het politiewerk draait om in verbinding staan met de samenleving en samen de criminaliteit aanpakken. De politie is er om de samenleving te dienen en het betekent dat zij afhankelijk is van dezelfde samenleving. Goed in verbinding staan met alle lagen van de samenleving is een ‘must’ voor het korps. Het is daarbij ook belangrijk dat de politie een afspiegeling is van de samenleving. Diversiteit in het witte bolwerk van de politieleiding vindt Sitalsing belangrijk, maar bij hem draait alles om de verbinding. Anders krijg je Amerikaanse toestanden waarbij bepaalde groepen in de Amerikaanse samenleving (Afro-Amerikanen) de politie beschouwen als ‘the enemy’. Die kant moeten we niet op, aldus Sitalsing. Al jaren wordt er door allochtone agenten geklaagd over discriminatie binnen het politiekorps. Dit heeft niet alleen zijn speciale belangstelling, maar ook van de huidige korpsleiding. In de optiek van Sitalsing staat de politie in de frontlinie van de samenleving en heeft daarbij een voorbeeldfunctie. De politie hoort van iedereen te zijn en moet altijd uitstralen dat ze objectief is. Daarbij treden we op als mensen de wet overtreden, maar zonder aanzien des persoons, aldus Sitalsing. In dat verband wordt er actief op de ROC’s, universiteiten en HBO’s onder migranten geworven voor de politie. Zijn benoeming als politiechef ziet hij ook als een signaal van de nationale korpsleiding om serieus invulling te geven aan diversiteit. Op de vraag welke Surinaamse eigenschappen een extra dimensie toevoegen aan of een meerwaarde betekenen in zijn functie als politiechef zegt Sitalsing: ‘goed aanpassingsvermogen bij veranderende omstandigheden, groot relativeringsvermogen, niet primair denken in problemen maar in oplossingen en een ongeremde ambitie’.

Ambities

Zijn ambities als huidige politiechef? ‘Veiligheid voor iedereen, de politie is er voor de samenleving, in verbinding blijven staan met de samenleving, de samenleving moet op de politie kunnen vertrouwen en kwetsbare jongeren perspectief bieden’. Daarbij zijn voor hem leidend de kernbegrippen: naleving van artikel 1 van de grondwet, integriteit, moed in het politiewerk en betrouwbaarheid.

Tot slot legden we Sitalsing ter karakterisering de volgende keuzes voor:
Roti/nasi of stamppot?Roti/nasi
Bollywood of Hollywood? Beide
Kaseko of klassiek? Kaseko
Strandvakantie of stedentrip? Stedentrip (New York en Barcelona)
Ideale vakantiebestemming? Naar zijn vakantiehuisje in Frankrijk
Naar een feest gaan of wandelen in de natuur? Naar een feest
Welk boek op nachtkastje? Laat je niet gijzelen van de Amerikaanse klinische en organisatiepsycholoog George Kohlrieser. Dit boek handelt over leiderschap, verbinding, dialoog en werkelijke verandering. Mensen zijn bang voor verandering, ze zijn bang voor de pijn van verandering.
Joggen of schaatsen? Schaatsen met vrienden in de omgeving van Zaandam

Meer
  • Published in INTERVIEW
Geen Reacties

Evert Schneider over het Sanskriet, de dichter Kálidása en zijn boek “Een wolk wordt woord” – K. Adhin

maandag, 03 februari 2020 by Redactie Hindorama

“Het lezen van Sanskriet literatuur vraagt om aandacht en toewijding, maar het is boeiend en geeft veel genot. Het is een prachtige, rijke taal die veel mogelijkheden biedt, veel meer dan het Grieks en Latijn. En Kálidása is de grootste dichter en schrijver van de Sanskriet literatuur. In Engeland zegt men dat Kálidása de Shakespeare is van India, maar ik denk dat je net zo goed kunt zeggen dat Shakespeare de Kálidása van Engeland is. In Nederland is hij echter vrijwel onbekend.” Aldus Evert Schneider die in juli 2019 een Nederlandse vertaling uitbracht van Kálidása’s bekendste gedicht Meghadúta (“De  Wolkenboodschapper”). Zijn boek Een wolk wordt woord bevat niet alleen een vertaling van de verzen, maar ook een uitgebreide toelichting.

Evert Schneider (1942) werkte in de mediawereld, onder meer als directeur van de TROS, en was daarnaast een verdienstig tennisser die o.a. Davis Cupwedstrijden speelde. Het was zijn tenniscarrière die hem meerdere malen in India bracht. Op de middelbare school had Schneider al interesse voor het Sanskriet, maar het waren zijn bezoeken aan India die hem er uiteindelijk toe brachten in 1990 het Sanskriet te gaan leren. “Bij het India Instituut in Amsterdam had ik de gelegenheid de taal in een jaar te leren. Ik heb het daarna voortdurend bijgehouden. In 1998 begon ik stukken van Kálidása met horten en stoten te vertalen. Met de vertaling van Meghadúta en het schrijven van de toelichting ben ik ongeveer vijf en een half jaar bezig geweest. Het was een geweldige ervaring, een boeiende ontdekkingsreis. Bij het uitzoeken kwam ik zulke interessante informatie tegen die ik wel allemaal zou willen verwerken, maar uiteindelijk ging het om het gedicht.”

Sanskriet: verrijking, geen bedreiging

Schneider constateert dat er in Nederland weinig belangstelling is voor het Sanskriet, terwijl dit de oudste, beeldende en cultuurdragende taal is die ook in de hedendaagse Nederlandse taal goed herkenbare sporen heeft achtergelaten. “Er zijn veel Nederlandse woorden die direct uit het Sanskriet voortkomen. Veranda, bijvoorbeeld, is in het Sanskriet een omheining waarbinnen olifanten worden gehouden. Paradijs komt van par desh (land aan de andere kant); suiker van sharkara. Kalender is een samenvoeging van kala (tijd) en Indra (Heer van de Tijd). Het voorvoegsel trans is afgeleid van de stam tr (oversteken; gaan naar). Zo kan ik nog even doorgaan.” Hij denkt dat de desinteresse deels te maken heeft met een zekere tegenzin het Sanskriet te erkennen als een volmaakte taal die van ver voor de westerse beschaving dateert. Pas in de 18e eeuw maakte het westen kennis met het Sanskriet. “Ik beschrijf ook in mijn boek wat voor een totale schok het voor de Engelsen was te moeten ontdekken dat de Indiërs, op wie zij  neerkeken, een taal hadden veel ouder en rijker dan die van hen. Zij zagen dat als bedreigend en waren dan ook niet degenen die het Sanskriet verdere bekendheid in het westen gaven. De Fransen waren de eersten die een leerstoel Sanskriet instelden aan de Sorbonne. Maar het waren vooral Duitsers die veel interesse toonden en de eerste leerstoel Sanskriet in Oxford werd ook door een Duitser bekleed. Grootheden als Goethe, Schubert, Schopenhauer waren helemaal verrukt door de rijkdom van de taal. Enkele eeuwen daarvoor hadden Portugese Jezuïtische priesters getracht het Sanskriet te ontsluiten voor het westen, maar het Vaticaan riep daaraan onmiddellijk een halt toe. De Nederlanders die na de Portugezen in India kwamen, hadden geen belangstelling voor de taal. Ze wilden alleen geld verdienen.”

In Nederland verscheen in 1792 een uit het Duits vertaalde Nederlandstalige versie van een van Kálidása’s toneelstukken, Abhijñānaśākuntalam (“De herkenning van Shakuntala”). In 1954 vervaardigde de Amsterdamse hoogleraar Sanskriet J.R.A. Lohman een Nederlandse vertaling van de Meghadúta, maar deze is vrijwel onleesbaar vanwege het ouderwetse taalgebruik. Schneider hoopt met zijn moderne vertaling van Kálidása’s bekendste gedicht ook in het algemeen belangstelling te wekken voor het Sanskriet.

Kálidása’s Meghadúta: een prachtige reisgids

Dat Kálidása de grootste klassieke schrijver is van de Sanskriet literatuur, staat buiten kijf. Maar over de persoon van de dichter is weinig bekend. Zo kan zelfs niet met zekerheid worden vastgesteld in welke periode hij heeft geleefd. In India gaat men uit van de eerste eeuw v. Chr., maar in het westen vinden kenners de vijfde eeuw (n.Chr.) geloofwaardiger. Schneider deelt deze laatste opvatting, maar erkent dat de werken van Kálidása voor geen van beide opvattingen overtuigend bewijs bieden. Zo blijft Kálidása (toegewijde aan godin Káli) van wie ook de echte naam niet bekend is, een mysterie en doen vele verhalen de ronde. In zijn werken toont Kálidása zich zeer kundig op diverse terreinen: kunsten, (natuur)wetenschappen, filosofie, psychologie. De hoofdfiguren in zijn werken zijn zowel goden, halfgoden als gewone mensen. Het hoofdthema liefde wordt in allerlei varianten belicht. Kálidása heeft een scherp oog voor vrouwen, niet alleen vrouwen van stand, maar ook dorps- en bosvrouwen. Hij is ook gefascineerd door de schoonheid van de natuur. Naast flora en fauna, is hij lyrisch over bergen, oceanen, rivieren, bliksem, regen, wind, wolken. Deze worden ook als levende wezens opgevoerd met gevoelens van verlangen en liefde.

Volgens Schneider wijkt Kálidása in de Meghadúta af van de literaire traditie van zijn tijd. “De conventie in de tijd van Kálidása schrijft voor dat er een happy ending is en Kálidása voldoet hier doorgaans aan. De Meghadúta handelt over een treurende halfgod (yaksha) die verbannen is uit de stad Alaká in het Himálaya gebergte naar de Ráma berg in midden-India. Deze yaksha vraagt aan een wolk die zich aan het begin van het regenseizoen manifesteert, om een boodschap aan zijn geliefde vrouw over te brengen. Daarbij geeft hij de wolk aanwijzingen welke route te volgen. Echter, het is niet duidelijk of de wolk de reis daadwerkelijk maakt en of de boodschap van liefde en verlangen zijn vrouw bereikt.” Schneider meent dat met deze thematiek van onvervulbare liefde en verlangen Kálidása is afgeweken van de traditie en het indertijd aan zijn toehoorders liet hier verder over te discussiëren.

Meghadúta bestaat uit 111 verzen en is opgesplitst in twee delen: eerst een beschrijving van de route naar de stad Alaká, en vervolgens een beschrijving van de stad en de toestand waarin de vrouw van de yaksha volgens hem verkeert vanwege het gemis van haar geliefde echtgenoot. Van het tweede deel heeft Schneider niet alle verzen vertaald. Hij vond met name het eerste deel zeer boeiend door de enorme dynamiek die erin besloten ligt. In 2011 kwam het idee bij hem op om de reis zelf te maken, van het huidige Ramtek in midden-India naar de berg Kailása in Tibet. Over land zo een 3100 kilometer. “Ik heb dit samen met een vriend in drie etappes gedaan in 2013, 2014 en 2016. De weg bracht ons naar plaatsen waar de lokale bewoners ons in opperste verbazing vroegen wat we er in hemelsnaam kwamen doen. Ze zien daar nooit westerlingen. Natuurlijk is de situatie nu anders dan in de tijd van Kálidása, maar bepaalde tempels zijn er nog zoals de tempel van Káli in Ujjain. Volgens verhalen zou Kálidása daar zijn wijsheid hebben verkregen toen hij zich aan de voeten van Káli wierp. Uit zijn beeldende beschrijving van Ujjain kan wel worden afgeleid dat hij deze stad heel goed moeten hebben gekend. We kwamen ook bij de Adivási, de bosvrouwen die Kálidása noemt. Hij heeft niet elke plek op de route beschreven. Er is, bijvoorbeeld, geen enkele verwijzing naar de stad Sanchi, in die tijd een bloeiend centrum van het boeddhisme. Volgens sommige bronnen zou Kálidása, als een echte Brahmána, een hekel hebben gehad aan boeddhisten.” In 2016 braken Schneider en zijn vriend hun reis voortijdig af vanwege een ongeval. Het laatste deel vanaf Haridwar heeft hij alsnog in 2019 met zijn vrouw gedaan. Ze kwamen tot nabij de Niti pas in het Himálaya gebergte. De laatste 400 kilometer naar de Kailása berg zijn niet toegankelijk vanwege het grensgeschil tussen India en China, maar ook de hoogte maakt het tot een gevaarlijk traject. In het boek heeft Schneider op een oude kaart de route van de wolk aangegeven.

Liefde, verlangen, toewijding en inspiratie

Schneider legt uit dat door de rijke en compacte structuur van het Sanskriet er in het Nederlands veel meer woorden nodig zijn voor een getrouwe weergave van de tekst. Twee regels in het Sanskriet worden er al gauw vier in het Nederlands. “Het woord Meghadúta geeft aan dat wolk en boodschapper een en dezelfde zijn. Met “Wolkenboodschapper” heb ik geprobeerd hier zo dicht mogelijk bij te blijven. In een woord ligt soms ook meer besloten dan je op het eerste gezicht zou denken. Je ziet, bijvoorbeeld, dat Kálidása voor de lotus verschillende woorden gebruikt. In andere vertalingen is daar niet bij stilgestaan. Maar ik dacht: dat doet hij niet zomaar. Bij het uitzoeken blijkt dan dat het om verschillende kleuren lotus gaat. Je hebt de witte lotus (kumuda), de rose (kamala), de blauwe (utpala). Niet alle kleuren komen overal voor.”

Dit wordt beaamd door een goede vriendin van Schneider, bioloog Hanneke Meinders-Groeneveld. De tekeningen in het boek van de door Kálidása genoemde planten en dieren zijn van haar hand. “De lotus kennen wij hier niet, behalve in de hortus botanicus. Maar dat er zoveel soorten lotussen bestonden, wist ik niet. Voor mij was dit ook een ontzettend leuke ontdekkingstocht. Ik ben voor dit project niet speciaal naar India geweest. Het was de bedoeling dat mijn man en ik een deel van de route samen met Evert zouden doen, maar het is er niet van gekomen. Het zoeken naar geschikte plaatjes van de planten en dieren was op zich al een heel avontuur. Ik heb de tekeningen natuurlijk niet uit het hoofd gedaan. Ik heb mij toegelegd op botanisch tekenen en daar moet je wat je ziet, elk bladnerfje, zo treffend mogelijk weergeven. Soms waren Evert en ik heel lang bezig om tot in detail uit te zoeken welke plant of vogel Kálidása bedoelt. Vooral de zwaan heeft ons lang beziggehouden. We hebben heel veel oude boeken van ontdekkingsreizigers doorgespit om uit te vinden welke vogel werd bedoeld.” Kálidása noemt de hamsa (gans), maar hij spreekt ook over rajahamsa, dat letterlijk “koningsgans” betekent. Onduidelijk was echter of zo een vogel wel bestond. Van het bestaan van wilde witte zwanen waren Schneider en Meinders op de hoogte, maar vlogen die inderdaad zo hoog in het Himálaya gebied? Na flink wat research konden ze er zeker van zijn dat Kálidása met rajahamsa inderdaad de wilde witte zwaan bedoelt.

Schneider is niet alleen onder de indruk van Kálidása’s observaties van mens en natuur die hij zo liefdevol, inzichtelijk en herkenbaar beschrijft, maar ook van zijn weerkundige kennis. In Meghadúta is de hoofdrolspeler een yaksha, maar het gaat vooral om een vermenselijkte wolk die hij vraagt de reis naar stad Alaká in het Himálaya-gebied te ondernemen. Om de wolk te paaien vertelt hij welke fantastische ervaringen hem op zijn weg te wachten staan, waaronder een sensueel spel met de rivieren. Van de rivier Vetrávatí “met haar golvende rimpelingen als fronsende wenkbrauwen in een gelaat” zal de wolk het zoete water drinken, terwijl hij “charmant zijn donder laat horen langs de oevers van de rivier” (vers 24). En in vers 40 zal de wolk moeite hebben zijn reis voort te zetten “na de [Gambhirá] rivier ontdaan te hebben van haar blauwe water-gewaad, dat van haar heupen, die haar oevers vormen, is afgegleden en dat zij omhoog lijkt te houden met haar hand, geholpen door rietstengels.”

Ook weersaspecten worden op meesterlijke wijze beschreven. De dienaren van Shiva kijken vol eerbied op naar de wolk als waterdrager aangezien hij even donker is als hun Heer (vers 33). En, wanneer de wolk zijn eerste regendruppels laat vallen, verzacht hij daarmee de pijn van de voeten van danseressen. Met zijn bliksemschichten “die schitteren als goud op zwarte toetssteen”, zal hij de juiste weg tonen aan vrouwen die ’s nachts buiten zijn op weg naar hun minnaar. Maar hij moet geen donderend lawaai maken wanneer hij regen schenkt om de vrouwen niet te doen schrikken (verzen 35 en 36). Regen en bliksem worden in vers 37 beschreven als het langdurig liefdesspel van de wolk met zijn bruid, het hemelse weerlicht.

Om het gedicht goed te kunnen vatten, heeft Schneider zich ook verdiept in het fenomeen wolken. “Tot mijn verrassing stuitte ik op zeer interessante beschouwingen van de Londense apotheker Luke Howard (1772-1864), die ik heb beschreven in het boek. Deze Howard werd geroemd door dichters als Goethe en Shelley, die zich ook al bewonderend over Meghadúta hadden uitgelaten.” In zijn boek noemt Schneider ook Nederlandse dichters als Willem Bilderdijk (1756-1831) en Martinus Nijhoff (1894-1953) die zich hebben laten inspireren door Kálidása’s wolk. Bilderdijk komt de eer toe als eerste één vers uit de Meghadúta in het Nederlands te hebben vertaald. Het gaat om vers 5 waarin Kálidása op treffende wijze verantwoording aflegt voor zijn vermenselijking van de wolk: de natuur leert, dat zij, die door liefde gekweld worden, moeilijk onderscheid kunnen maken tussen fictie en werkelijkheid. (Bilderdijk: “Ach, blaakrend van verlangst, en in zichzelf verloren, verwart zich ’t mijmrend hart het Niet Zijn en ’t Bestaan.”)

Schneider is gefascineerd door de thematiek van liefde en verlangen die in de dagen van Kálidása al tientallen eeuwen oud was: de liefde als het alomvattende principe van het kosmisch verlangen, dat de eerstgeborene uit de chaos is en de katalysator van de totstandkoming van de schepping. Dit is prachtig verwoord in een hymne uit de Rig Veda, het oudste Sanskriet geschrift. De auteur sluit zijn bespreking van de Meghadúta dan ook af met deze Hymne van de Schepping, waarvan het vierde vers als volgt luidt:

“In het begin ontstond daarnaast het Verlangen.

Dat was het eerste zaadje van de geest.

En nadat de wijzen diep nagedacht hadden,

wisten zij vanuit het diepste van hun hart,

dat het bestaande verbonden was met het niet-bestaande.”

 

 

Headerfoto: Mozaïek van de yaksha, de wolk en de stad Alaká, in de Kálidása-gedenkruimte te Ramtek

“Een wolk wordt woord”  –  Kálidása’s Meghadúta, De Wolkenboodschapper, vertaald uit het Sanskriet in modern Nederlands.
Vertaling en toelichting Evert S. Schneider; flora, fauna, tekeningen Hanneke Meinders-Groeneveld
Uitgave CATAKA-uitgevers, distributie Primavera Pers, Leiden, verkrijgbaar bij de boekhandel en via Bol.com; euro 29,50. ISBN 978-90-9031712-0

Meer
  • Published in INTERVIEW
Geen Reacties
  • 1
  • 2

Zoeken

  • EN | Colofon | Adverteren [About us]
  • Gebruikersvoorwaarden
  • Privacy- en cookiebeleid
  • Contact | e-mail: info@hindorama.com

Schrijf je in voor onze Hindorama Nieuwsbrief

Door u in te schrijven voor onze GRATIS NIEUWSBRIEF blijft u op de hoogte van de meest recente informatie.

https://youtu.be/1f2v0db5gao
Hindorama

© 2021 Sampreshan/Hindorama | Alle rechten voorbehouden. | All rights reserved.

TOP