Literair actueel
Prijs der Nederlandse Letteren voor Astrid Roemer
De Surinaamse schrijfster Astrid Roemer (1947) ontvangt dit najaar uit handen van de Belgische koning de Prijs der Nederlandse Letteren 2021. Deze prijs heeft als doel de Nederlandstalige cultuur binnen en buiten het taalgebied onder de aandacht te brengen. De prijs wordt om de drie jaar toegekend en wordt afwisselend uitgereikt door de Nederlandse en de Belgische koning. Aan de prijs is een geldbedrag verbonden van €40.000.
Volgens de jury slaagt Roemer erin ‘thema’s uit de recente grote geschiedenis, zoals corruptie, spanning, schuld, kolonisatie en dekolonisatie, te verbinden met de kleine geschiedenis, het verhaal op mensenmaat’. Met haar romans, toneelteksten en gedichten bekleedt Astrid Roemer een unieke positie in het Nederlandstalige literatuurlandschap’. Haar werk is onconventioneel, poëtisch en doorleefd’, aldus de jury.

Astrid Roemer bij de uitreiking van P.C. Hooftprijs in 2016
In 2016 ontving Roemer al de prestigieuze P.C. Hooft-prijs, een oeuvreprijs en een van de belangrijkste literaire prijzen van Nederland waaraan een bedrag is verbonden van €60.000.
Roemers belangrijkste werken zijn haar Surinaamse ‘dekolonisatieromans’ en trilogie Gewaagd Leven (1996), Lijken op Liefde (1997) en Was Getekend (1999) die in 2001 in één band onder de titel Het onmogelijke moederland verscheen. Deze trilogie handelt over de militaire dictatuur van het regime-Bouterse. In 2019 publiceerde zij haar roman Gebroken Wit. Astrid Roemer is de eerste auteur van Caraïbische oorsprong die zowel de P.C. Hooftprijs als de Prijs der Nederlandse Letteren heeft ontvangen.
8e editie van standaardwerk over Suriname: De geschiedenis van Suriname
Van De geschiedenis van Suriname van Hans Buddingh’ is inmiddels de 8e editie recentelijk verschenen. De eerste druk verscheen in 1995. Deze 8e editie is een herziene en geactualiseerde pocketuitgave. In de oudere hoofdstukken onder meer over slavernij , de koloniale samenleving en de koloniale economie zijn er aanpassingen gedaan waarbij gebruik is gemaakt van nieuw onderzoek en nieuw verschenen publicaties. Daarnaast zijn in deze editie de ontwikkelingen in Suriname tot 2021 verwerkt.
In deze publicatie beschrijft de auteur vier eeuwen geschiedenis van Suriname: sinds de eerste kolonisatie aan het begin van de zeventiende eeuw tot de verkiezing van Santokhi als president in juli 2020. De vier eeuwen komen in zeventien hoofdstukken aan de orde en de aanpak is chronologisch-thematisch. Wat betreft de koloniale periode (1600-1863) bespreekt de auteur de volgende thema’s: oorspronkelijke bewoners en de eerste kolonisatie, de Geoctroyeerde Sociëteit, schets van de blanke koloniale samenleving, slavernij, marronage, bewoners van het binnenland, emancipatie van de slaven en de economie tussen 1651-1863). Aan de post-slavernijperiode (1863-1942) wijdt de auteur twee hoofdstukken: transformatie van de koloniale maatschappij (1863-1942), transformatie van de plantage-economie. Wat betreft de moderne geschiedenis van Suriname zijn de thema’s: naar autonomie en onafhankelijkheid, economische ontwikkeling (1945-1980), het militaire bewind (1980-1987), terugkeer naar een burgerbewind, contouren van informele macht en narcocratie en Suriname in de 21e eeuw. Het laatste hoofdstuk (hoofdstuk 17) is een slothoofdstuk waarin de auteur reflecteert op een aantal ontwikkelingen in Suriname na de onafhankelijkheid zoals etnische sentimenten, de etnische consensus democratie, politiek leiderschap, het politiek activisme van jongeren et cetera. De auteur beschrijft heel treffend dat de zeden van nu in Suriname niets anders zijn dan een voortzetting van de zeden van toen onder het Nederlandse bewind. In Suriname ligt het vredige en het wrede altijd vlak naast elkaar. Achter de façade van Suriname als Switi Sranan gaat volgens de auteur een andere werkelijkheid schuil.
Baseert de auteur zich voor de ontwikkelingen tot 1980 primair op secundaire bronnen, voor de periode na 1980 put hij vooral uit eigen journalistieke waarneming. Voor geïnteresseerden in moeizame processen van natievorming, de pijnlijke naweeën van dekolonisatie en de persistentie van de Surinaams-Nederlandse omstrengeling is De Geschiedenis van Suriname een vlot en inzichtelijk boek en daarmee ook voor een breed publiek toegankelijk. Deze publicatie geldt nog steeds als een standaardwerk over Suriname en is daarmee tevens een van de beste boeken over de geschiedenis van Suriname. Hans Buddingh’ is in het dagelijks leven eindredacteur bij NRC Handelsblad en geldt als een Suriname-kenner bij uitstek. Van deze publicatie verschijnt eind dit jaar een Engelstalige versie.
Hans Buddingh’, De geschiedenis van Suriname. Amsterdam 2021: Rainbow. ISBN 9789041712516, 604 pp, €12.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Suriname, Taal & Literatuur
Verlaten verleden. Memoires van Shardhanand Harinandan Singh
Familieverhalen dragen bij aan een zelfbewustere integratie
Waarom is het belangrijk dat de oudere generatie migranten hun persoonlijke verhalen en familiegeschiedenis delen met de jongere generatie? Omdat deze echte verhalen kinderen en jongeren helpen in het zelfbewuster participeren in de samenleving. Shardhanand Harinandan Singh (76), hierna auteur, bracht onlangs de 2e druk van zijn boek Verlaten verleden uit. Het zijn memoires die hij opschreef dankzij de inspiratie van zijn kleinkinderen die opgroeien in de diasporasamenleving in Nederland.

Ouderlijke woning Bombay te Saramacca
(Groot-)ouders inspireren in de overdracht
De aanleiding voor de tweede druk van het boek en de brede bekendmaking ervan, ligt in de groeiende roep onder jongeren om een duidelijke identiteit binnen diaspora samenlevingen. Nog steeds worden zij geconfronteerd met onprettige ervaringen op het gebied van integratie, inburgering, identiteit, inclusie en uitsluiting in hun directe omgeving. Zij vallen dan terug op de migratieachtergrond van hun eigen ouders. Vaak kunnen de ouders niet voldoende vragen van de kinderen hierover beantwoorden. Terwijl juist dat heel belangrijk is voor de worteling in de (nieuwe) samenleving, stelt de auteur. Met het boek wil de auteur (groot-)ouders inspireren tot het (laten) opschrijven van hun migratieachtergrond voor de nakomelingen.

Voorzitter Harinandan Singh (VHPSN) met loopkruk samen met de bestuursleden Radjin Thakoerdin (m) en drs. Albert Ramdin (2e van links)
Bewust blijven van je identiteit
De auteur pleit voor het actief delen van persoonlijke ervaringen. In zijn boek met de titel Verlaten verleden neemt hij de lezer mee in zijn reis van het (her)vinden van zijn weg in een nieuw land. Hij laat zien hoe je als mens wendbaar wordt in het meebewegen tussen verschillende culturen en tegelijkertijd je bewust blijft van je eigen identiteit. De auteur beschrijft actuele thema’s als inclusie en integratie vanuit een historisch, maatschappelijk, hedendaags, wetenschappelijk en persoonlijk perspectief.
“Met het verhaal van je (over-)grootouders krijg je de worteling met je eigen geschiedenis. Het is de basis voor een bewustere identiteit van wie je bent en dat zorgt voor een stabielere aarding in de samenleving”, aldus de auteur.

Leerkracht Harinandan Singh Rotterdam (1978)
Integratie, inclusie en uitsluiting
Als 23-jarige leerkracht kwam Shardhanand in het najaar 1967 voor zijn verdere studie naar Rotterdam. Na het behalen van de hoofdakte studeerde hij pedagogische en andragogische wetenschappen aan de Universiteit van Leiden. In Nederland werd hij geconfronteerd met allerlei vraagstukken over integratie, inclusie en uitsluiting van burgers met een migratieachtergrond. Zijn kennis en ervaringen met deze onderwerpen zorgden ervoor dat hij actief deelnam aan de ontwikkeling van het landelijke integratiebeleid in de periode 1975 – 2000 in Nederland. Hij pleitte voor integratie en duurzame inclusie van burgers met een migratieachtergrond. Als onderwijspedagoog en welzijnswerker leverde hij een actieve bijdrage aan beleidsvisies gericht op de duurzame ontwikkeling van de multiculturele samenleving.

Als pensionado in Lisabon aan de Taag (2017)
Persoonlijke levensgeschiedenis
In september 2019 presenteerde de auteur in familieverband het boek Verlaten verleden, waarin hij zijn memoires aan zijn (klein-)kinderen aanbood. In het boek beschrijft hij de migratieachtergrond van zijn ouders en voorouders uit India en deelt hij zijn persoonlijke levensgeschiedenis in Suriname en Nederland. Ook neemt hij de lezer mee in de persoonlijke en professionele worstelingen met integratie, inclusie en uitsluiting. Na zijn pensionering als onderwijsbegeleider in multicultureel Rotterdam vertrok de auteur naar Portugal. In dat land kreeg hij de tijd en rust om zijn memoires op te schrijven.
Het boek Verlaten verleden wordt ingeleid door professor Dr. Sharda Nandram, hoogleraar Hindoe-spiritualiteit en Samenleving aan de VU te Amsterdam.
Voor meer informatie: telefoonnummer 06 24705279 of e-mail: singhs@hetnet.nl
Verlaten verleden. Memoires van Shardhanand Harinandan Singh • ISBN 9789403611044 • Rotterdam (2021) • paperback 336 pp en staand 170 x 240 mm • Prijs: €24,- excl. verzendkosten. Bestellink:https://www.mijnbestseller.nl/site/index.php?r=userwebsite/index&id=shardhanandharinandansingh
Voor o.a. zijn boek Verlaten verleden. Memoires van Shardhanand Harinandan Singh kreeg de auteur op 17 maart 2021 een erespeld opgespeld door minister Albert Ramdin (BIBIS) in het bijzijn van ambassadeur Rajendre Khargi (Den Haag).
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur
Raj Mohan: zanger en dichter met een missie – Hans Ramsoedh
Ondanks zijn internationale bekendheid als ghazal- en Sarnámi/Bhojpuri-zanger is Raj Mohan bij het grote Surinaams-Hindostaanse publiek in Suriname en Nederland, uitgezonderd bij een kleine schare liefhebbers van zijn muziek, nog tamelijk onbekend. De belangstelling bij dit publiek ligt vooral bij Bollywood-liederen, baithak gana, chutney-muziek, soca, bubbling et cetera. In dit interview een kennismaking met deze zanger en dichter die dé vertolker is van de Sarnámi/Bhojpuri- en kantráki-blues en inmiddels internationaal al enige tijd een ster is binnen de wereld van de moderne Bhojpuri muziek. Ik heb zijn muziek vanaf zijn eerste cd in 1998 gevolgd. Met deze bijdrage hoop ik meer mensen te interesseren voor deze bijzondere artiest.
De ghazal is een klassieke Noord-Indiase muziekstijl met het Urdu als taal (de taal in Pakistan). Een ghazal is een gezongen gedicht en kan het best worden omschreven als een uitdrukking van de pijn van verlies van iets. Zij is tegelijkertijd ook de expressie van de schone kanten van het leven en de liefde die men ondanks pijn kan ervaren. Door sommigen wordt de ghazal beschouwd als de hoogste vorm van poëzie. Wat in zijn algemeenheid voor poëzie geldt, geldt ook voor de ghazal: het betekent dat het begrijpen enige scholing in de taal vereist waardoor in het verleden (en misschien ook nog hedentendage) dit muziekgenre voorbehouden was aan de hogere klasse. Karakteristiek voor de ghazal is dat zij in de regel uit vijf of meer coupletten bestaat. De tweede zin van elk couplet eindigt meestal met een herhaling van een refrein bestaande uit een of meer woorden. Bij het Surinaams-Hindostaanse publiek is de Indiase ghazalzanger Jagjit Singh het meest bekend.
Ghazal en blues
De ghazal kan worden vergeleken met de blues, een muziekstijl die in de tweede helft van de negentiende eeuw in het zuiden van de Verenigde Staten is ontstaan. Voor de Afro-bevolking in de Mississippidelta was muziek vaak de enige manier om haar lijden en pijn uit te drukken. Ook de liefde of verloren liefdes zijn een belangrijk thema. Vanwege de melancholische toon en inhoud werd deze muziek de ‘blues’ genoemd.
Het bijzondere aan Raj Mohan is dat hij naast het Urdu het Sarnámi/Bhojpuri als taal gebruikt voor zijn liederen die variëren van de ghazalstijl tot pop en andere moderne muziekgenres. Hij is hiermee dé vertolker geworden van de Sarnámi/Bhojpuri-blues en heeft hiermee het Sarnámi in de kunst op de kaart gezet. In de studio in Varanasi (Benares) keek men ervan op dat het mogelijk was om in een Bhojpuri taal zulke lyrische liederen te schrijven en te componeren in de ghazal stijl, aldus Raj. Het leverde hem in India en met name in de provincies Uttar Pradesh en Bihar waar het Bhojpuri de omgangstaal is, heel veel waardering op zoals hieronder enkele reacties op internet getuigen:
Sudhir Kumar: ‘Just amazing… I have seen your contribution in bhojpuri transformation from vulgarity to such a sweet, descent, meaningful, and my own bhojpuri..☺ Its my own language, my mother tongue.. Keep it up Mr Mohan’.
Abhisek Anand: ‘Lots of Thanks and Love for taking UP-Bihar culture 150 years ago and spreading there in Suriname and Holland’.
Vinay Tiwari: ‘You make me cry everytime i listen to your heavenly compositions’.
Ranjit Thakur: ‘Soul touching song!!!!’.
Ontdekking van de ghazal
Raj Mohan (1962) is geboren in Paramaribo. Nadat zijn moeder zich in 1972 in Nederland had gevestigd volgde haar gezin bestaande uit zeven kinderen in 1974. Tot zijn vijftiende ging zijn belangstelling uit naar Indiase en westerse muziek. In de Hindostaanse platenzaak Vimina Discohouse in Utrecht informeerde hij naar muziek in het Sarnámi. Hij werd echter door de verkoper vierkant uitgelachen, zoals Raj in een interview in de Volkskrant verhaalde (17/02/2021): ‘Schei toch uit. Onze taal is niet mooi genoeg om als tekst bij die prachtige muziek uit India te dienen’. In deze platenzaak kwam Raj in aanraking met de ghazal. Daarvoor kende hij dit muziekgenre niet aangezien in Suriname op de Hindostaanse radio deze muziek niet of nauwelijks werd gedraaid. Zijn eerste kennismaking met de ghazal vond hij vreselijk, zoals hij vertelt, maar hij raakte niettemin geïntrigeerd door deze muziek. Als vijftienjarige kocht hij enkele platen van ghazalzangers als Mehdi Hassan, Ghulam Ali, Begum Akhtar (grootheden in de wereld van de ghazal) en later ook van Jagjit Singh. Hij wilde ontdekken wat dan die schoonheid was van deze muziek: ‘Toen ik er steeds meer (uren per dag) naar ging luisteren en ook de moeilijke Urdu woorden opzocht in woordenboeken die ik inmiddels had gekocht, begon ik het mooi te vinden. Zo werd het een obsessie en kon ik er niet meer zonder’. Zijn omgeving begreep er helemaal niets van dat hij naar ‘oude mensen muziek’ luisterde: ‘Een jonge hippe vogel die luisterde naar muziek die zij niet begrepen en ook niet mooi vonden en dat ik er zelfs inhoudelijke kennis van had. Tegelijkertijd luisterde ik ook naar Led Zeppelin, Pink Floyd, Bob Marley en Queen enzovoorts’.
De obsessie voor de ghazal leidde ertoe dat hij tussen 1983 en 1989 muzieklessen ging volgen bij Tritantri Indian Music school in Amsterdam. Zijn muziekleraar, Jamaluddin Bhartiya (een leerling van Ravi Shankar), zag aanvankelijk in hem geen groot talent maar vanwege zijn vasthoudendheid besloot hij toch met hem door te gaan. Hierover vertelt Raj: ‘Het was vreemd dat het mij bijna niets deed toen mijn leraar zei dat ik te weinig het talent had om zanger te worden. Dat het in ieder geval een heel lange weg zou worden. Eigenlijk had hij wel gelijk. Maar ik wist zeker (ik weet niet hoe en waarom; een onbeschrijfelijk gevoel. ) dat ik zanger zou worden en dat het ook mijn beroep zou zijn. Dit zou ik mijn hele leven doen! Noemen ze dit een missie…?!’
In de periode 1983-1989 ging Raj ook regelmatig naar Bombay om zijn zangtalenten verder te ontwikkelen. Hij vond het belangrijk om dicht bij de bron te zijn: ‘In Nederland was ik ‘in het land der blinden…’. Ik was niet ondankbaar voor het succes hier en de aandacht voor mij als ghazalzanger maar ik wilde mij kunnen meten met ghazalzangers uit India. Mijn motto is altijd geweest: pas als ik daar (India) word gewaardeerd, kan ik mezelf een ‘volwaardige’ zanger noemen. Eerst verbleef ik er 3 maanden toen 8 maanden, dat waren de langste periodes dat ik daar verbleef. Daarna heel vaak geweest voor studie, opnames en later concerttours. Na 30 keer ben ik gestopt met tellen’.
Eigen CD’s
Zijn eerste cd kwam in 1998 uit: Kaale Baadal [donkere wolken], een cd in de klassieke ghazaltraditie dat wil zeggen in het Urdu en met Indiase begeleidingsinstrumenten zoals sitar, swarlin, bamboefluit (bansuri), santoor, tabla, dholak. De teksten zijn geschreven door Indiase en Pakistaanse dichters. In India werd deze cd positief ontvangen vooral omdat het ging om een zanger uit de diaspora. Een opvallend nummer op deze cd is Main ghazal hoon [ik ben ghazal] met daarbij de tekst: Hosh waloon hi ko maloon hai geemat meri mujhko deewanon ki mehfil men na gaaya jaaye [alleen zij die besef hebben van kunst schatten mij op mijn juiste waarde. Laat mij niet zingen onder hen die van mij geen weet hebben]. Op de vraag of het hier zijn lijfspreuk betreft vertelt Raj: ‘Dit behoort zeker tot mijn lijfspreuk. Maar ik denk dat het geldt voor elke kunstenaar die zichzelf onderscheid van de mainstream. Op een gegeven moment ben ik gestopt met mijzelf promoten in Nederland (en Suriname). Ik heb vaak (en soms nog steeds) het gevoel: ‘parels voor zwijnen gooien’. De eerlijkheid gebied mij te zeggen dat ik hier mijn best niet meer doe om mijn werk aan de man te brengen. Dit geldt zowel voor Hindostanen als voor autochtone Nederlanders. Neemt niet weg dat ik hier een harde kern heb, hoe klein ook, van liefhebbers van mijn muziek. Mensen die mij op de voet volgen en begrijpen waar ik naar toe wil met mijn kunst. Social media is de redding van mijn werk! Als ik hindoe zou zijn zou ik zeggen de vier eenheid: Brahma, Vishnu, Mahesh en Facebook.
Drie jaar later (2001) volgde Krishna murari mere [mijn Krishna], een bhajan-cd die hij samen met de bekende Indiase zanger Anup Jalota uitbracht. Het contact met Jalota kwam tot stand door Rais Bhartiya, de zoon van zijn muziekleraar in Amsterdam. In het circuit van de ghazalzangers was Raj inmiddels geen onbekende meer. Zo had hij eerder opgetreden met Ustad Ghulam Ali tijdens zijn Nederlandse tour in 1989. Over deze samenwerking met Anup Jalota vertelt Raj: ‘Deze samenwerking was artistiek erg belangrijk voor me. Om met zo’n ervaren zanger te mogen werken was een eer’. Rais Bhartiya heeft gepoogd Raj te interesseren om een album op te nemen met Asha Bhosle. Raj zag echter hiervan af omdat hij van mening was dat hij nog lang niet zover was. Hierover zegt Raj: ‘Een wijs besluit, vind ik nog steeds. Het ging mij nooit alleen om succes maar vooral om kwaliteit, voor zover ik dat kon/kan beoordelen.
Vertolker van kantráki- en Sarnámi/Bhojpuri-blues
Na Krishna murari mere uit 2001 slaat Raj een nieuwe en daarmee een eigen weg in: hij wordt de ghazalvertolker van de kantráki- en Sarnámi/Bhojpuri-blues. In 2006 brengt hij de cd Kantráki uit die hij beschouwt als zijn belangrijkste werk. Deze cd kent tien nummers in het Sarnámi en is een ode aan de Hindostaanse contractarbeiders waarin hun pijn, verdriet en hoop worden bezongen. Met deze cd vond Raj de Sarnámi/Bhojpuri Geet uit.
Vijf jaar (2011) later volgt de cd Daayra [vicieuze cirkel], een cross over van Indiase en westerse muziek (dat wil zeggen een integratie van bekende Indiase muziekstrumenten als de tabla met bas, drum, synthesizer, cello, gitaar, dwarsfluit et cetera) waarmee de Sarnámi/Bhojpuri pop werd geboren. Over Daayra vertelt Raj het volgende: ‘Ik had heel sterk het gevoel om popmuziek te maken en songs te schrijven in dit genre maar wist niet precies hoe en waar ik dit moest zoeken. Schrijven van de songs en de composities maken gingen wel, maar de muziekarrangementen in popmuziek, daar had ik geen kaas van gegeten. Dan bedoel ik niet muziek zoals de hindi popbands maken, maar westerse pop. Samen met gitarist en producer Lourens van Haaften heb ik mijn idee besproken en samen zijn we aan de slag gegaan. Gemiddeld 50 uur per song zaten we in zijn studio in Utrecht te werken. Ik koos deze nieuwe weg omdat ik vond dat we ook popsongs in onze taal Sarnámi moesten hebben. Wat ik daarvoor had gehoord (meestal in het Hindi nagezongen) was niet wat ik zocht in Hindostaanse popmuziek. Het was niet eenvoudig om een westers muzieksysteem te verbinden met Indiase melodische structuren. Doordat de muziekfilosofieën best ver uit elkaar liggen hebben Lourens en ik veel moeten uitproberen. Soms ging het om gitaarakkoorden en soms over de verschillen in structuur van de songs, refrein en coupletten. We moesten erg wennen aan elkaars cultuur. Maar er is nooit een moment geweest dat we het niet meer zagen zitten. In dat opzicht zijn we beiden van nature geduldig. Het ging om de kunst. We hebben 2 jaar gewerkt aan Daayra’.
De reacties op Daayra waren positief. Er kwam een recensie in Het Parool, er volgde een optreden bij Vrije Geluidenbij de VPRO-TV in 2012 en bij Radio 5 was Daayra cd van de week. Op de (Surinaamse en Nederlandse podia) bleef het echter oorverdovend stil: ‘Dat was een enorme klap voor mij. Maar dat lag natuurlijk aan mij; mijn verwachtingen waren te hoog. Jaren later (na 2017) toen mijn muziek in Inda een succes werd, zou blijken dat men mijn muziek in Suriname en Nederland nooit heeft begrepen. In India snapten ze het direct en gaven mijn muziek als voorbeeld voor moderne Bhojpuri muziek. En begon men dit massaal te delen met elkaar’, aldus Raj.
Raj Mohan ging na Daayra op de ingeslagen weg verder en bracht ter gelegenheid van honderdveertig jaar herdenking Hindostaanse Immigratie in 2013 de EP Dui Mutthi [Twee vuisten] uit met teksten in het Sarnámi/Bhojpuri en een cross over van Indiase en westerse muziekinstrumenten waaronder een strijkkwartet (zie aan het eind deze bijdrage op Youtube het nummer Dui Mutthi met het Metropole Orkest in 2013). Op deze cd is een muzikale vertaling in het Sarnámi van het in het Nederlands geschreven gedicht ‘Dit land heb ik gekozen’ van de bekende Surinaamse dichter Shrinivási opgenomen. Hierover vertelt Raj: ‘Shrini logeerde een paar maanden bij ons en hij had een cd (demo) van dit gedicht met versies van zijn gedicht Suriname in verschillende talen vertaald en gezongen. Het lied en vertaling in het Sarnámi-Hindi vond ik zo slecht dat ik het zijn schitterende gedicht niet waardig vond. Ik was er zelfs boos om, zo slecht vond ik het. Een primaire reactie! Dat heb ik ook tegen hem gezegd. Toen vroeg ik hem of ik het mocht vertalen en componeren in zijn aanwezigheid. Daar was hij erg blij mee. Zo werd ‘I des ham chun leli’ [dit land heb ik gekozen] geboren in het bijzijn van de meester‘.
Brand ambassador of diaspora music
Raj heeft in tal van landen concerten gegeven zoals (naast Nederland) Suriname, India, Nepal, Zuid Afrika, Moldavië, Mauritius, Frans Guyana en België. Zoals eerder gesteld heeft Raj in Surinaams-Hindostaanse kring in Suriname en Nederland weinig erkenning en waardering gekregen voor zijn muziek: ‘Ik denk niet dat het grote publiek mijn muziek begrijpt. En dat hoeft ook niet, hoe graag ik dat ook zou willen. Ik krijg voldoende waardering bij mensen die mijn muziek begrijpen maar er is onder onze mensen zo weinig kennis van tekst. Dat valt me erg tegen. In tegenstelling tot India waar men de tekst direct goed kan plaatsen en de emoties erin goed voelt. Men begrijpt daar beeldspraak veel beter. Je merkt dat het volk is opgegroeid met poëzie. Wij hebben nog een lange weg te gaan. Ik vrees dat we dit op het gebied van Sarnámi gaan verliezen. Voordat onze mensen daar zijn, is de taal al verloren‘. Daarentegen noemt Raj de erkenning en waardering in India voor zijn muziek ‘waanzinnig’. Hij ontving van de Mahatma Gandhi Central University Bihar (MGCUB) de oorkonde ‘Brand ambassador of diaspora music’. In 2020 werd Raj aan deze universiteit benoemd tot adjunct-professor diaspora studies. Deze aanstelling moet nog nader worden ingevuld en het zullen activiteiten zijn met betrekking tot de diaspora.
In de Nederlandse kwaliteitskranten ontstaat er inmiddels ook aandacht voor deze Sarnámi/Bhojpuri blueszanger. Het dagblad de Volkskrant had op 17 februari 2021 een paginagroot interview met Raj. De NRC (19 februari 2021) besteedde in een recensie aandacht aan een livestreamconcert van hem op 18 februari in TivoliVredenburg in Utrecht (aan het eind van deze bijdrage kan dit livestreamconcert worden bekeken).
Dichter
Naast muziek gebruikt Raj ook poëzie als medium om bekendheid te geven aan de immigratiegeschiedenis van Hindostanen. Hij heeft inmiddels twee tweetalige dichtbundels (in het Sarnámi en het Nederlands) uitgebracht. In 2008 debuteerde hij met de dichtbundel Bapauti / Erfenis (uitgeverij In De Knipscheer) waarin hij een actieve persoonlijke relatie tot het verleden onder woorden brengt en waarbij hij woorden geeft aan talloze concrete historische gebeurtenissen en personen, gebruiken, herinneringen, overwegingen met betrekking tot migratie zoals die in de loop der generaties zijn overgedragen.
Tihá/Troost (2011, uitgeverij In de Knipscheer) is zijn tweede dichtbundel. Het eerste deel bestaat uit zeventien gedichten en is tweetalig. In het tweede deel zijn 22 gedichten in het Nederlands opgenomen. In deze dichtbundel komt de driehoek Nederland, Suriname, India op uiterst persoonlijke wijze in zijn poëzie tot leven, de onderwerpen liggen meer dichterbij (culturele ontworteling, eigen identiteit) en de toon is melancholischer, zoals in onderstaand gedicht:
ik wil
dit leven wil ik leven
maar hoe
hoe te varen op twee bootjes tegelijk
hoelang volg ik nog anderen
op afstand van mijn eigen mening
willens en wetens loop ik
in tegengestelde richting
ik loop weg van riten en tradities
naar een afgelegen akker
waar de priester niet preekt
moeder niet treurt
familie geen kritiek levert
hoelang moet ik nog wachten
voordat mijn leven
wortel schiet in dit land
hoe red ik mijn cultuur
te midden van honderd rassen
normen en waarden van anderen
maak ik mij eigen
hoe verbreek ik de banden
met rijst linzen en chokhá
mijn voorouders’ tradities
ik bind ze op mijn schouders
en begraaf ze huilend in zee
Corona en toekomstplannen
Corona heeft, zoals voor velen, ook voor Raj een negatieve impact. Geplande concerten zijn het afgelopen jaar afgezegd. Hij had onder meer een viertal tours in India op het programma die zijn afgezegd. In de afgelopen coronaperiode heeft hij met artiesten uit Nederland, Suriname, India, Guyana en Zuid-Afrika het lied Sundar Subhumi (Girmitiya-lied) uitgebracht dat inmiddels een groot succes kent met meer dan een miljoen hits via verschillende facebook groepen (dit nummer kan aan het eind van deze bijdrage worden beluisterd).
Dit jaar gaat Raj een drukke periode tegemoet met onder meer de volgende projecten:
- Zijn debuut als filmacteur in de Nederlandse film ‘Seeds’ van Ravi Sandberg komt uit.
- Er komt een Nederlandse documentaire ‘Polaroid man’ over de muziek van Raj
- Met zijn hardrock band Daayra en samen met rapper Ragga Menno brengt Raj een album uit met religieuze teksten uit het Hindoeïsme.
- In 2021 komt de Bhojpuri film Papihra (familiedrama) uit voor welke film Raj twee songs heeft gecomponeerd, gezongen en geproduceerd.
- Daarnaast werkt Raj mee aan een Indiase film over de Hindostaanse immigratiegeschiedenis. Hij schrijft mee aan het script, is verantwoordelijk voor de muziek en speelt de hoofdrol.
- Op het programma staan voorts verschillende concerten in Nederland met het Residentie Orkest en Old Roots New Routes.
Missie
Raj Mohan beschouwt het uitdragen van het Sarnámi-Bhojpuri als zijn belangrijkste missie. Muziek en poëzie zijn daarbij voor hem middelen. Met zijn cd Kantráki heeft hij de Sarnámi/Bhojpuri Geet uitgevonden en met Daayra (2011) is hij de grondlegger van de Sarnámi/Bhojpuri pop. Hij heeft hiermee deze taal internationaal op de kaart gezet.
Gezien zijn achtergrond is het een knappe artistieke prestatie die Raj Mohan heeft geleverd om internationaal erkenning en waardering voor zijn muziek te krijgen (samundar pár karáy ke– zeeën doorkruist). Hij heeft zich inmiddels ontwikkeld tot dé grote vertolker van de Sarnámi/Bhojpuri- en kantráki-blues. Raj Mohan is een muzikale parel om te koesteren en om trots op te zijn, althans voor degenen die zijn main ghazal hoon [ik ben ghazal] op de cd Kaale Baadal uit 1998 weten te waarderen.
Raj Mohan heeft zijn eigen website waarop videoclips te zien zijn alsmede info over zijn optredens: http://www.rajmohan.nl (zie ook wikipedia.org>Raj Mohan).
Dui Mutthi met het Metropole Orkest in 2013:
https://youtu.be/Us46NaOQ33Y
Concert in TivoliVredenburg 18 februari 2021:
https://www.youtube.com/watch?v=TlD2ZxaMNi0
Sundar Subhumi:
https://www.youtube.com/watch?v=A_oh4WYTnlk
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur, Traditie
Raj Mohan: singer and poet with a mission – Hans Ramsoedh
Despite his international fame as a ghazal and Sarnámi/Bhojpuri singer, Raj Mohan is still relatively unknown to the large Surinamese-Hindostani audience in Suriname and The Netherlands, except to a small group of fans of his music. This audience is mainly interested in Bollywood songs, baithak gana, chutney music, soca, bubbling and so on. In this contribution, an introduction to this singer and poet who is the interpreter of Sarnámi/Bhojpuri- and kantráki-blues and an international star in the world of modern Bhojpuri music for some time now. Kantráki refers to the indentured laborers from British India who were recruited in the 19th and the first decades of the 20th century to work on plantations in the Caribbean, South Africa, Mauritius, Fiji and so on. I have followed Mohans music since he released his first cd in 1998. With this contribution, I hope to interest more people in this remarkable artist.
The ghazal is a classical North Indian musical style with Urdu as its language (the language in Pakistan). A ghazal is a sung poem and can best be described as an expression of the pain of losing something. At the same time, it is also the expression of the beauty of life and the love that can be experienced in spite of pain. The ghazal is considered by some to be the highest form of poetry. What is true of poetry in general, is also true of ghazal: it means that understanding it requires some education in the language, which is why in the past (and perhaps still today) this music genre was reserved for the upper classes. Characteristic of the ghazal is that it usually consists of five or more stanzas. The second sentence of each verse usually ends with a repeated refrain consisting of one or more words. The Indian ghazal singer Jagjit Singh is best known to the Surinamese-Hindostani audience.
Ghazal and blues
The ghazal can be compared to the blues, a musical style that originated in the second half of the nineteenth century in the southern United States. For the Afro-American population in the Mississippi delta music was often the only way to express their suffering and pain. Love or lost loves were also an important theme. Because of its melancholic tone and content this music was called the ‘blues’.
Raj Mohan’s special feature is that he uses Sarnámi/Bhojpuri as well as Urdu as the language for his songs that range from the ghazal style to pop and other modern music genres. In doing so, he has become the quintessential interpreter of Sarnámi/Bhojpuri blues and has put Sarnámi on the map in the arts. In the studio in Varanasi (Benares), people were amazed that it was possible to write such lyrical songs in a Bhojpuri language and compose in the ghazal style, Raj says. It earned him a lot of appreciation in India, especially in the provinces of Uttar Pradesh and Bihar where Bhojpuri is the common language, as the following reactions on the internet testify:
Sudhir Kumar: ‘Just amazing… I have seen your contribution in bhojpuri transformation from vulgarity to such a sweet, descent, meaningful, and my own bhojpuri..☺ Its my own language, my mother tongue.. Keep it up Mr Mohan’.
Abhisek Anand: ‘Lots of Thanks and Love for taking UP-Bihar culture 150 years ago and spreading there in Suriname and Holland’.
Vinay Tiwari: ‘You make me cry everytime i listen to your heavenly compositions’.
Ranjit Thakur: ‘Soul touching song!!!!’.
Discovering ghazal
Suriname, situated on the north-east coast of South America between Guyana and French Guiana, was a Dutch colony between 1667 and 1975. Raj Mohan (1962) was born in Paramaribo. After his mother settled in the Netherlands in 1972, her family of seven children followed in 1974. Until he was fifteen, his interest was in Indian and Western music. In the Hindustani record shop in The Netherlands, he inquired about music in Sarnámi. He was laughed out of court by the salesman, however, as Raj recounted in an interview in a Dutch newspaper (de Volkskrant (17/02/2021): ‘Knock it off. Our language is not beautiful enough to be used as a text for that beautiful music from India’. Raj came into contact with the ghazal in this record shop. He did not know this music genre before because in Suriname this music was hardly ever played on Hindustani radio. His first encounter with the ghazal he found terrible, as he says, but he was nevertheless intrigued by this music. At the age of 15, he bought a few records of ghazal singers like Mehdi Hassan, Ghulam Ali, Begum Akhtar (greats of the ghazal world) and later Jagjit Singh. He wanted to discover the beauty of this music: ‘When I started listening to it more and more (hours a day) and also looked up the difficult Urdu words in dictionaries I had bought, I started to like it. It became an obsession and I couldn’t live without it’. His surroundings did not understand at all that he was listening to ‘old people’s music‘: ‘A young hipster who listened to music they neither understood nor liked and that I even had knowledge of its contents. At the same time I also listened to Led Zeppelin, Pink Floyd, Bob Marley and Queen and so on‘.
His obsession with the ghazal led him to take music lessons at Tritantri Indian Music school in Amsterdam between 1983 and 1989. His music teacher, Jamaluddin Bhartiya (a student of Ravi Shankar), initially did not see a great talent in him but because of his tenacity he decided to continue anyway. About this, Raj says: ‘It was strange that it almost didn’t bother me when my teacher said that I didn’t have the talent to become a singer. That it would be a very long road in any case. Actually he was right. But I knew for sure (I don’t know how and why; an indescribable feeling. ) that I would become a singer and that it would be my profession. I would do this all my life! Do they call this a mission…?’
In the period 1983-1989, Raj also went to Bombay regularly to further develop his singing talents. He found it important to be close to the source: ‘In Holland, I was ‘in the land of the blind…’. I was not ungrateful for the success here and the attention paid to me as a ghazal singer but I wanted to measure up to ghazal singers from India. My motto has always been: only when I am appreciated there (India), can I call myself a ‘full-fledged’ singer. First I stayed there for 3 months, then 8 months, those were the longest periods I spent there. Then I went there many times for study, recordings and later concert tours. After 30 times I stopped counting‘.
His own CD’s
His first cd came out in 1998: Kaale Baadal [dark clouds], a cd in the classical ghazal tradition that is to say in Urdu and with Indian accompanying instruments such as sitar, swarlin, bamboo flute (bansuri), santoor, tabla, dholak. The lyrics are written by Indian and Pakistani poets. In India, this cd was received positively especially because it involved a singer from the diaspora. A notable song on this CD is Main ghazal hoon [I am ghazal] with the text: Hosh waloon hi ko maloon hai geemat meri mujhko deewanon ki mehfil men na gaaya jaaye [Only those who have a sense of art appreciate me. Let me not sing among those who have no knowledge of me]. Asked if this was his motto, Raj said, “This is certainly part of my motto. But I think it applies to every artist who distinguishes himself from the mainstream. At a certain point I stopped promoting myself in the Netherlands (and Suriname). I often (and sometimes still) feel like casting pearls before swine. Honesty compels me to say that I no longer do my best to promote my work here. This applies to both Surinamese Hindostani and native Dutch. But I do have a hard core here, however small, of fans of my music. People who follow me closely and understand where I want to go with my art. Social media is the salvation of my work! If I were a Hindu, I would say the four unit: Brahma, Vishnu, Mahesh, Facebook.
Three years later (2001) Krishna murari mere was released [my Krishna], a bhajan cd that he released together with the well-known Indian singer Anup Jalota. The contact with Jalota came through Rais Bhartiya, the son of his music teacher in Amsterdam. Raj was no longer unknown in the circuit of ghazal singers. He had earlier performed with Ustad Ghulam Ali during his 1989 Dutch tour. About this co-operation with Anup Jalota Raj says: ‘This co-operation was artistically very important to me. To work with such an experienced singer was an honour‘. Rais Bhartiya tried to interest Raj in recording an album with Asha Bhosle. Raj, however, declined as he felt that he was far from ready. Raj says about this: ‘A wise decision, I still think. I was never only interested in success, but more in quality, as far as I could judge.
Performer of kantráki- and Sarnámi/Bhojpuri-blues
After Krishna murari mere (2001), Raj took a new and thus his own path: he became the ghazal interpreter of kantráki- and Sarnámi/Bhojpuri-blues. In 2006, he released the cd Kantráki, which he considers to be his most important work. This cd has ten tracks in Sarnámi and is an ode to the Hindustani indentured laborers in which their pain, sorrow and hope are sung. With this cd, Raj invented the Sarnámi/Bhojpuri Geet.
Five years later (2011) the cd Daayra [Vicious Circle] was released, a crossover of Indian and Western music (i.e. an integration of well-known Indian musical instruments like the tabla with bass, drums, synthesiser, cello, guitar, flute et cetera) with which the Sarnámi/Bhojpuri pop was born. About Daayra, Raj says the following: ‘I had a very strong feeling about making pop music and writing songs in this genre but didn’t know exactly how and where to look for it. Writing songs and making compositions was ok, but I didn’t know how to arrange music in pop music. I don’t mean music like the Hindi pop bands make, but western pop. I discussed my idea with the Dutch guitarist and producer Lourens van Haaften and together we set to work. We spent an average of 50 hours per song in his studio. I chose this new path because I thought we should also have pop songs in our Sarnámi language. What I had heard before (mostly dubbed into Hindi) was not what I was looking for in Hindustani pop music. It was not easy to connect a western music system with Indian melodic structures. Because the musical philosophies are quite far apart, Lourens and I had to try a lot. Sometimes it was about guitar chords and sometimes about the differences in the structure of the songs, chorus and verses. We had to get used to each other’s culture. But there was never a moment that we didn’t like it. In that respect, we are both patient by nature. It was all about the art. We worked on Daayra for two years’.
The reactions to Daayra were positive. There was a review in the Dutch newspaper Het Parool, a performance on Dutch TV in 2012 and on the Dutch Radio Daayra was cd of the week. On the (Surinamese and Dutch) stages, however, it remained deafeningly quiet: ‘That was a huge blow to me. But of course that was down to me; my expectations were too high. Years later (after 2017) when my music became a success in Inda, it would turn out that people in Surinam and the Netherlands never understood my music. In India, they understood it immediately and gave my music as an example of modern Bhojpuri music. And started sharing it with each other en masse,’ Raj said.
After Daayra, Raj Mohan continued on his chosen path and on the occasion of one hundred and forty years of commemoration of Hindustani Immigration in Suriname in 2013 released the EP Dui Mutthi [Two Fists] with lyrics in Sarnámi/Bhojpuri and a crossover of Indian and Western musical instruments including a string quartet (see at the end of this contribution on Youtube the song Dui Mutthi with the Dutch Metropole Orchestra in 2013). This cd includes a musical translation into Sarnámi of the poem ‘This land I have chosen‘ written in Dutch by the well-known Surinamese poet Shrinivási. Raj says: ‘Shrini stayed with us for a few months and he had a cd (demo) of this poem with versions of his poem translated and sung in different languages. I thought the song and translation into Sarnámi-Hindi was so bad that I didn’t think it was worthy of his wonderful poem. I was even angry about it, that’s how bad I thought it was. A primary reaction! That is what I said to him. Then I asked him if I could translate and compose it in his presence. He was very happy about that. So ‘I des ham chun leli’ [this land I have chosen] was born in the presence of the master‘.
Brand ambassador of diaspora music
Raj has given concerts in many countries such as (apart from the Netherlands) Suriname, India, Nepal, South Africa, Moldavia, Mauritius, French Guiana and Belgium. As mentioned before, Raj got little recognition and appreciation for his music in Suriname and the Netherlands: ‘I don’t think the general public understands my music. And I don’t need to, no matter how much I want to. I get enough appreciation from people who understand my music but there is so little knowledge of lyrics among our people. That really disappoints me. In contrast to India, where people can immediately understand the lyrics and feel the emotions in them. People there understand imagery much better. You notice that the people have grown up with poetry. We still have a long way to go. I fear that we are going to lose out in Sarnámi. Before our people get there, the language is already lost‘. On the other hand, Raj calls the recognition and appreciation in India for his music ‘insane’. He received the certificate of ‘Brand ambassador of diaspora music’ from the Mahatma Gandhi Central University Bihar (MGCUB). In 2020, Raj was appointed an adjunct professor of diaspora studies at this university. This appointment is yet to be filled and will be diaspora related activities.
In the meantime, the Dutch quality newspapers are also paying attention to this Sarnámi/Bhojpuri blues singer. The newspaper de Volkskrant had a full-page interview with Raj on 17 February 2021. The NRC (February 19, 2021) in a review paid attention to a livestream concert of him on February 18 in TivoliVredenburg in Utrecht, The Netherlands (This livestream concert can be watched at the end of this article).
Poet
Apart from music, Raj also uses poetry as a medium to publicise the immigration history of the Surinamese Hindostani. He has now published two collections of bilingual poetry (in Sarnámi and Dutch). In 2008, he made his debut with the poetry collection Bapauti / Legacy in which he expresses an active personal relationship to the past and gives words to numerous concrete historical events and persons, customs, memories, considerations relating to migration as they have been handed down through the generations.
Tihá/Solace (2011) is his second collection of poems. The first part consists of seventeen poems and is bilingual. The second part contains 22 poems in Dutch. In this collection of poems, the triangle formed by the Netherlands, Suriname and India comes to life in his poetry in a highly personal manner; the subjects are closer to home (cultural uprooting, personal identity) and the tone is more melancholy, as in the poem below:
I want
this life I want to live
but how
how to sail on two boats at the same time
how long will I follow others
at a distance from my own opinion
knowingly I walk
in the opposite direction
I walk away from rites and traditions
To a distant field
Where the priest does not preach
mother does not grieve
Family does not criticise
How much longer will I have to wait
before my life
takes root in this country
how do I save my culture
amidst a hundred races
other people’s standards and values
How do I make my own?
How do I break the ties
with rice lentils and chokhá
my ancestors’ traditions
I bind them on my shoulders
and bury them weeping in the sea
Future plans
Corona, as for many, has a negative impact on Raj too. Planned concerts have been cancelled in the past year. He had four tours in India on his programme that were cancelled. During the past corona period, he and artists from the Netherlands, Suriname, India, Guyana and South Africa released the song Sundar Subhumi (Girmitiya song), which has become a great success with more than a million hits on various Facebook groups (this song can be listened to at the end of this contribution).
This year Raj is going to have a busy period with the following projects among others:
- His debut as a film actor in Ravi Sandberg’s Dutch film ‘Seeds’ will be released.
- A Dutch documentary ‘Polaroid man’ about Raj’s music will be made.
- With his hard rock band Daayra and together with rapper Ragga Menno, Raj releases an album with religious texts from Hinduism.
- In 2021, the Bhojpuri film Papihra (family drama) will be released for which Raj has composed, sung and produced two songs.
- Raj is also working on an Indian film on Hindu immigration history. He is contributing to the script, is responsible for the music and plays the lead.
- The programme also includes various concerts in the Netherlands with the Residentie Orkest and Old Roots New Routes.
His mission
Raj Mohan considers the propagation of Sarnámi-Bhojpuri to be his main mission. Music and poetry are his means to that end. With his cd Kantráki, he invented the Sarnámi/Bhojpuri Geet and with Daayra (2011) he is the founder of Sarnámi/Bhojpuri pop. With this, he has put this language on the international map. Given his background, it is a great artistic achievement that Raj Mohan has made to get international recognition and appreciation for his music (samundar pár karáy ke– crossed seas). He has now developed into the great interpreter of Sarnámi/Bhojpuri- and Kantráki-blues. Raj Mohan is a musical gem to cherish and be proud of, at least for those who appreciate his Main ghazal hoon [I am ghazal] on the 1998 cd Kaale Baadal.
Raj Mohan has his own website where video clips can be seen as well as info on his performances: http://www.rajmohan.nl
Dui Mutthi met het Metropole Orkest in 2013
https://youtu.be/Us46NaOQ33Y
Concert in TivoliVredenburg 18 februari 2021
https://www.youtube.com/watch?v=TlD2ZxaMNi0
Sundar Subhumi
https://www.youtube.com/watch?v=A_oh4WYTnlk
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur, Traditie
Dr. Jnan Hansdev Adhin: erudiet en zeer productief – Prof. Chan E.S. Choenni

Jnan Adhin en echtgenote Esha Nandelall (1972)
Dr. mr. drs. Jan Adhin. Zo stond wijlen dr. Jnan Hansdev Adhin bekend in Suriname. In de jaren zestig van de vorige eeuw werd hij beschouwd als een van de geleerdste, zo niet de meest geleerde persoon van Suriname. Op 24 januari 2021 zou Jnan Adhin 94 jaar zijn geworden. Hij overleed echter op 16 januari 2002 op 74-jarige leeftijd in Leiden. Wie was deze markante persoon en wat zijn de verdiensten geweest voor Suriname en de Surinaamse politiek, en in het bijzonder voor de Hindostaanse cultuur en het hindoeïsme? Ik zal een beeld schetsen van deze veelzijdige en zeer productieve Hindostaanse Surinamer, waarbij ik mij voor dit artikel zal beperken tot enkele belangrijke aspecten en thema’s. Degenen die meer willen weten over Jnan Adhin verwijs ik naar de master thesis van D. Albertzoon (2015), getiteld Dr. Mr. Drs. Drs. Jnan Hansdev Adhin, B.A. (Hon) L.L.D., Ph.D. – De Surinaamse Maha-acharya, Paramaribo: Adek. Voorts hebben prof. M. Van Kempen en mr. Carlo Jadnanansing artikelen gepubliceerd over hem onder meer op de blog Caribisch uitzicht. Ook zijn enkele boeken met een verzameling van zijn artikelen uitgegeven. Men kan zelf de vele artikelen lezen en bijvoorbeeld het bekende boek Dharm Karm – Inleidende Ethische Beschouwingen om inzicht te verwerven in zijn gedachtegoed. Ik heb gebruikgemaakt van deze bronnen voor dit artikel ter herinnering aan deze grote zoon van Suriname.
Jnan Hansdev Adhin werd geboren op 24 januari 1927 te Ornamibo in een welvarend landbouwersgezin. Ornamibo was een voormalige plantage 15 kilometer ten zuiden van Paramaribo in het toenmalige district Boven-Para, later district Suriname en nu district Wanica. Zijn vader Ram Adhin was geboren rond 1876 in India nabij Allahabad en kwam op 14-jarige leeftijd als contractarbeider naar Guyana. Van Guyana migreerde hij in 1895 na zijn contractperiode als een zogeheten vrije emigrant naar Suriname. In 1895 ging in Suriname de regeling in dat men gratis land kon krijgen als men bereid was het land (de zogeheten wilde gronden) te bewerken. Er hebben zich tussen 1873-1920 dan ook liefst 3.000 Hindostanen uit het Caribisch gebied gevestigd in Suriname. Zij zijn gaandeweg opgegaan in de Hindostaanse bevolking van Suriname. Ram Adhin was een van hen en werd naast landbouwer ook zakenman. De moeder van Jnan Adhin was Daulatia Oedjaghir (1892-1978). Zij was in 1893 als peuter van nog geen 2 jaar uit de streek Shahabad gelegen in de staat Bihar gemigreerd met haar moeder, die contractarbeidster werd. Uit het gebied Shahabad met de hoofdplaats Arrah zijn velen als contractarbeiders gemigreerd naar de koloniën. Ram Adhin en Daulatia kregen samen 9 kinderen. Jnan Adhin was het zevende kind uit het huwelijk. Hij stond oorspronkelijk ingeschreven als Jan Hansdew, maar liet later de spelling van zijn voornamen wijzigen in Jnan Hansdev. De broers hebben zich via onderwijs verder kunnen ontwikkelen maar de drie zusters in veel mindere mate. In de jaren dertig en veertig was het ook niet gebruikelijk dat Hindostaanse vrouwen hogere opleidingen volgden. Adhin was 16 jaar toen zijn vader overleed in 1943. Zijn moeder bereikte de hoge leeftijd van 86 jaar.

Vader Mahájan Ram Adhin en moeder Daulatia Oedjaghir
Welgesteld milieu
Jnan Adhin kan dus worden beschouwd als een tweede generatie Hindostaan in Suriname, omdat zijn beide ouders afkomstig waren uit India. Het is belangrijk om te vermelden dat de ouders van Jnan Adhin toen reeds bekend stonden als welgestelde personen die naast een groot landbouwareaal op Ornamibo ook een eigen huis in het centrum van Paramaribo hadden. Dit huis was gelegen aan de Watermolenstraat dichtbij bij de toenmalige haven (‘platte brug/plata broki’) van Paramaribo. De oudste broer woonde daar permanent en Jnan Adhin verbleef regelmatig daar. In deze buurt woonden in de jaren dertig en veertig veel vooraanstaande Hindostanen en er waren Hindostaanse winkels gevestigd. Jnan Adhin onderging dus vrij vroeg de invloed van Paramaribo en ontwikkelde zich dan ook breed. De oud-international voetballer Paul Ameerali die in deze tijd in de buurt van de Watermolenstraat opgroeide, zag Jnan Adhin vaak. Hij had echter geen contact met Jnan Adhin, omdat ‘hij constant bezig was met boeken lezen in het huis.’ In tegenstelling tot de meeste andere Hindostanen van zijn generatie hoefde Jnan Adhin tijdens jonge jaren dus niet te werken op het land, maar kon zich volledig wijden aan zijn intellectuele ontwikkeling.

Huwelijksfoto februari 1948
Esha Nandelall
Jnan Adhin trouwde in 1948 met Etwaria Debi Nandelall. Zij liet haar voornamen naderhand officieel wijzigen in Esha Damayanti, maar bleef in de familie bekend als Ilse, zoals ze van kinds af werd genoemd. Zij was geboren in Paramaribo, waar haar vader een restaurant had. Omdat haar vader op vrij jonge leeftijd stierf, verliet zij voortijdig de school om te gaan werken. Ze werkte in de jaren veertig bij de winkel Nassief (een bekende manfacturenzaak aan de Maagdenstraat) toen zij Jnan leerde kennen. Ze was voor die tijd een modern stadsmeisje dat geen orhni (doorzichtige witte hoofddoek) droeg, zoals destijds doorgaans door Hindostaanse vrouwen werd gedragen. Er was geen sprake van een gearrangeerd huwelijk; beiden behoorden ook nog tot verschillande hindoestromingen. Esha was afkomstig uit een Arya Samaj (progressieve stroming) milieu, terwijl Jnan behoorde tot de Sanatan Dharm (behoudende stroming). Dit verschil in hindoestromingen leidde toen vaak tot onderlinge ruzies en conflicten en zelfs afwijzingen van huwelijksaanzoeken en partnerrelaties. Esha en Jnan kregen zes kinderen: vier dochters en twee zonen. Het kan als opmerkelijk worden beschouwd dat Jnan Adhin in die tijd als hindoe zich niet liet bekeren tot het christendom om hoger onderwijs te volgen, en ook koos voor een Hindostaanse partner. Veel hogergeschoolde Hindostanen kozen toentertijd voor een niet-Hindostaanse partner; ook omdat het aantal hogergeschoolde Hindostaanse vrouwen in die tijd nog vrij gering was. Bovendien was de status van christelijke Hindostaanse partner toen ook hoger.
Hoogbegaafd en zeer ijverig
Jnan Adhin was hoogbegaafd en dat was al op zeer jonge leeftijd merkbaar. Op de lagere school kon hij zo goed mee, dat hij de eerste klas mocht overslaan. Op zijn zestiende was hij al hulponderwijzer en op zijn twintigste reeds hoofd van een lagere school. Op 20-jarige leeftijd behaalde hij als één van de jongsten uit die tijd de hoofd(onderwijzers)akte in 1947. Hij was dus op jonge leeftijd hoofdonderwijzer en dat was destijds een zeer gerespecteerd beroep. In die tijd was het ook gebruikelijk om allerlei zogeheten aktes te behalen om promotie te maken. Zo behaalde hij de LO-aktes Engels, Tekenen, Wiskunde en Nederlands. Als hoofdonderwijzer was hij in verschillende delen van Suriname werkzaam: Leiding, Moengo (tweemaal met een tussenperiode) en Nickerie.
Als een van de eerste Surinamers vertrok hij in 1952 met een studiebeurs naar India, waar hij als bachelor of arts afstudeerde in filosofie (1) en vergelijkende taalwetenschappen (2) aan de Punjab University. Jnan Adhin paarde zijn hoge intelligentie aan een zeer grote ijver en werklust. Hij vertrok naar Nederland voor verdere studie met zijn gezin. Van 1958-1961 studeerde hij in sneltreinvaart aan de universiteiten van Amsterdam en Utrecht en werd driemaal doctorandus in de Niet-Westerse Sociale Wetenschappen (3), Wijsbegeerte & Pedagogiek (4) en Culturele Antropologie (5) en meester in de rechten (6). Daarnaast promoveerde hij cum laude in Groningen in de economische wetenschappen (7) op het proefschrift Development Planning in Surinam in historical perspective. Daarom werd gezegd dat hij zeven (academische) titels had. Als stelling in zijn proefschrift poneerde hij onder meer dat het in Suriname gesproken Hindostaans (Sarnami-Hindi) op dezelfde gronden een Surinaamse taal is als het Sranan (tongo).

Adhin tijdens een lezing in Nederland (1996)
Verspreider van kennis
Jnan Adhin heeft niet alleen veel kennis verworven over verschillende vakgebieden, maar heeft op verschillende terreinen een rol gespeeld als kennisverspreider. Hij heeft veel kennis gebundeld en via colleges, artikelen, boeken en lezingen verspreid binnen de Surinaamse gemeenschap. Dat is overigens slechts een van zijn vele verdiensten geweest. Naast zijn wetenschappelijke kennis, stond hij ook bekend als een groot kenner van het hindoeïsme.
Zijn vader werd Mahájan (gerespecteerde zakenman) genoemd en organiseerde op plantage Ornamibo (in het Sarnámi bekend als Nainibog) zogeheten Satnáráyan kathá’s. Dat waren devotiebijeenkomsten waar honderden mensen aan deelnamen. Aan het eind van deze voorlezingen (kathá’s) werden toneelstukken met een religieuze strekking opgevoerd. Jnan Adhin kreeg dan ook het Indiase i.c. hindoecultuurgoed als het ware met de paplepel ingegoten. Door zelfstudie ontwikkelde hij zich tot een kenner van het complexe en veelvormige hindoeïsme. In zijn boek Dharm Karm heeft hij zijn belangrijkste inzichten samengevat voor een breed publiek. Ik heb bijvoorbeeld geput uit zijn studie voor mijn boek over de Vedische Dharma gepubliceerd in 2018.
Jnan Adhin liet zich ook leiden door de levenswijsheden uit de zogeheten heilige boeken van het hindoeïsme. Zo was de spreuk uit de Rig-Veda: Ekam sat-vipra bahudha vadanti – Het Werkelijke is Eén, de wijzen noemen Het met verschillende namen – een belangrijk beginsel voor hem. Hij was daarom voorstander van diversiteit en tolerantie. Religieuze verdraagzaamheid en niet denken in sektarische hokjes waren belangrijke principes voor hem. Hij verfoeide dan ook het onderdrukkende kastensysteem binnen het orthodoxe hindoeïsme en was ook voor gelijkwaardigheid van man en vrouw. Zich baserend op het Vedantische gedachtegoed was Adhin niet dogmatisch; hij hechtte niet zozeer aan geloof en rituelen, maar aan het gedrag. ‘Niet geloof en dogma’s zijn belangrijk, maar gedrag en levenswijze’. Hij stimuleerde andere zoveel mogelijk kennis te vergaren.
Veda betekent weten en anta betekent einde. Men moet streven naar ‘het einde van het weten’. Dat heeft hij zelf zoveel mogelijk gedaan. Dat hij zijn naam van Jan naar Jnan liet herschrijven had te maken met het gedachtegoed dat hij propageerde. Jnan betekent in het Sanskriet kennis/wijsheid. Zijn Vedantische visie kreeg enige aanhang en de bekende notaris, mr. Carlo Jadnanansing, is een van zijn leerlingen. Hij heeft met anderen de Vedanta prijs ingesteld in Suriname die wordt uitgereikt door het Jnan Adhin fonds.

Eenheid in verscheidenheid, geen uniformiteit
Eenheid in verscheidenheid
Jnan Adhin heeft zich ingezet voor het toepassen van de aloude (tijdloze en universele) Vedische inzichten in de praktijk. Zo introduceerde hij het beginsel uit de Rig-Veda ‘Eenheid in verscheidenheid, doch geen uniformiteit’ (Anektá men Ektá, na Ekveshtá) als grondslag voor de multiculturele Surinaamse samenleving. Hij vond de culturele rijkdom van de verschillende bevolkingsgroepen in Suriname belangrijk en wees culturele assimilatie af. In zijn bekroonde opstel bij het tienjarig bestaan van het Cultureel Centrum Suriname (CCS) in 1957 ontvouwde Adhin zijn visie op multiculturalisme. Hij zag geen heil in de ‘uniformiteit van godsdienst en cultuur’ maar pleitte voor het behoud van culturele verscheidenheid.
‘Laat elke groep haar taal behouden en tot ontwikkeling brengen, waarbij als eenheidstaal het Nederlands fungeert… Het is nu dan ook hoog tijd, dat de groepen elkaar leren begrijpen en waarderen, opdat een synthese in denken en leven kan worden bereikt en alle groepen worden samengesmeed tot één composiet Surinaams volk. Maar met deze cultuursynthese bedoelen wij niet een opdringen van één cultuur, waardoor de andere cultuuruitingen afsterven. Het door elke groep onverwijld accepteren van de westerse beschaving, met overboord gooien van haar eigen tradities en cultuur, kunnen wij niet als een oplossing beschouwen. Afgezien van de psychologische onmogelijkheid om zich geheel en al te ontdoen van een culturele achtergrond, die sinds eeuwen in het collectieve onbewuste aanwezig is, zal het doorvoeren van deze gedachte in de praktijk op grote weerstanden en moeilijkheden stuiten, daar geen enkele groep haar tradities zo maar wil prijsgeven’, aldus Jnan Adhin in 1957.
Eind jaren vijftig was er een stroming onder Creolen, onder wie ook een deel van de Afro-Surinamers die pleitte voor een vorm van nationalisme, waarbij de Hindostanen in culturele zin moesten assimileren. De opkomende groep Hindostanen en de zelfbewuste jonge generatie vond in dit standpunt voldoende basis om weerstand te bieden tegen dit assimilatiestreven. Later hebben voorlieden van de Afro-Surinaamse groep het standpunt over culturele verscheidenheid omarmd toen een herwaardering van de (onderdrukte) Afrikaanse en Afro- Surinaamse cultuur in Suriname plaatsvond. Wij zien dat thans -in de eenentwintigste eeuw- culturele verscheidenheid ook in Suriname als rijkdom wordt beschouwd. In dit verband was Jnan Adhin zijn tijd ver vooruit en is de volgende passage nog steeds actueel:
‘Laat geen enkele groep zich minderwaardig of meerderwaardig gevoelen, doch gelijkwaardig, hoewel anderswaardig. Laat elke groep op de haar karakteristieke wijze, in actieve coöperatie en harmonie met andere groepen, het hare bijdragen tot de culturele en sociale opbouw van Suriname. Laat er geen eenvormigheid en eentonigheid zijn, doch eenheid in verscheidenheid.’
Productieve bestuurder
Jnan Adhin werd vanwege zijn standpunt dat Hindostanen een volwaardige Surinaamse bevolkingsgroep vormden en dat de van oorsprong Indiase cultuurgoed door Surinaamse invloed evenzeer Surinaams cultuurgoed was geworden gaandeweg als het ware de ideoloog van de VHP. De VHP heette toen nog de Verenigde Hindostaanse Partij en werd later de Vooruitstrevende Hervormings Partij. Na terugkeer uit Nederland in Suriname (in 1961) werd hij politiek actief in de VHP. Dr. Jnan Adhin heeft ook op politiek-bestuurlijk gebied een belangrijke rol gespeeld. Hij was het intellectuele brein achter de VHP vanaf de jaren zestig en een steunpilaar van de politieke leider Jagernath Lachmon. Vaak leverde hij de ingrediënten van zijn toespraken en was de opsteller van moties en andere documenten van de VHP en voerde trouw en nauwgezet de opdrachten van Sabhapati (de Voorzitter!) Lachmon uit. Ook tijdens de onafhankelijkheidsbesprekingen met Nederland speelde hij een belangrijke rol. Hij stelde zich zeer dienstbaar op ten opzichte van Lachmon, die voor hem de onomstotelijke politiek leider van de Hindostanen was. Met enkele (korte) onderbrekingen was hij van 1963 tot 1980 namens de VHP lid van de Staten van Suriname (Parlement van Suriname). Hij was Minister van Justitie en Politie van 1964-1967 en 1969-1973. In 1971-1972 was hij daarnaast ook tijdelijk de minister van Onderwijs en Volksontwikkeling. Kort vóór zijn overlijden heeft Jnan Adhin de functie van waarnemend voorzitter van de VHP vervuld (na het overlijden van Lachmon in oktober 2001). Na 1980 was Adhin regeringsadviseur in algemene dienst.

Jnan Adhin in zijn functie van minister van Justitie en Politie
Tenslotte vertelt zijn leeftijdgenoot de nu 93-jarige Andre Saheblall, die secretaris was op het Ministerie van Justitie en Politie toen Jnan Adhin dit ministerie leidde (1969-1973):
Meneer Adhin werkte hard. Hij kon in een avond een hele wettekst ontwerpen. Hij heeft ook gezorgd dat Hindostanen en Javanen werden benoemd bij de politie en ook in hogere functies, want toen was het een Creools gebeuren bij de Politie. Korpschef Spalburg heeft overigens goed meegewerkt. Ik werd later directeur op dit ministerie en Meneer Adhin was mijn grote voorbeeld. Veel oude of bestaande wetten werden aangepast aan de tijd of volledig vervangen door een moderne wet. Ook in debatten tijdens de behandeling van wetsontwerpen in het parlement, schitterde Meneer Adhin als een minister die zijn zaken goed kende en voor geen enkel debat uit de weg ging. Elk onderwerp werd zakelijk en objectief behandeld. In goed Nederlandse taal legde hij uit wat zijn beleid was. Hij was noch sarcastisch noch beledigend tegenover een parlementslid of collega minister. Hij benaderde een onderwerp niet alleen juridisch maar ook maar ook vanuit andere gezichtspunten.
Het zij gezegd dat Jnan Adhin geen politicus was in de zin van een charismatisch spreker, populistisch gedrag en machtspelletjes. Hij was meer een technocratisch bestuurder en gericht op invoering van effectieve maatregelen. Een belangrijk wapenfeit is dat Jnan Adhin de regeling op het verbod op praktisering van Winti (traditionele Afrikaanse godsverering) heeft ingetrokken. Dat was gebaseerd op zijn door de Veda’s geïnspireerde wijsheid: het Werkelijke is Eén! Iedereen mag dan ook elke god vereren die hij/zij wil.
Taalvirtuoos
Het is opmerkelijk dat hij naast deze bestuurlijke werkzaamheden toch tijd had om zich bezig te houden met taal en literatuur. Van oudsher hadden Hindostanen – ook academici- tot de jaren zeventig moeite met de Nederlandse taal en in het bijzonder de lastige grammatica. Zo niet dr. Jnan Adhin. Integendeel: hij was een taalvirtuoos. Hij had altijd een potlood bij de hand en corrigeerde regelmatig teksten in schriften en boeken op de juiste spelling en lidwoordgebruik. Hij was ook kort directeur van het Bureau Volkslectuur en het Taalbureau en onderwijsinspecteur. Hij maakte zijn literaire debuut met het korte verhaal ‘Weer bloeit de Bamboe’ in het tijdschrift Vikaash van maart 1947. Enkele toneelstukken schreef hij onder het pseudoniem Gyan Dev medio jaren zestig en publiceerde ook enkele verhalen onder de pseudoniem Sad Darshi in het tijdschrift Soela. Op het terrein van proza was Jnan Adhin echter geen uitblinker, zoals hij zelf ook al snel onderkende en ermee stopte. Dit indiceert dat ook de briljante dr. Jnan Adhin niet op alle terreinen kon excelleren. Zijn artikelen voor dagbladen en voor Dharm-Prakásh, het tijdschrift dat hij vier jaar lang zowat helemaal alleen volschreef volgens Michiel Van Kempen -dè kenner van de Surinaamse literatuur- waren toegankelijk geschreven. Andere artikelen van Jnan Adhin waren weer -ook voor mij- niet gemakkelijk leesbaar en zelfs complex. Het door hem samengestelde Hindi woordenboek [Hindi-Nederlands] gepubliceerd in 1953 en later -in 1968- herdrukt was daarentegen weer zeer toegankelijk en werd veel gebruikt.
Docent en adviseur
Jnan Adhin was ook als docent verbonden en gecommitteerde bij eindexamens van de toenmalige kweekschool. De 80-jarige docent Albert Rahman, kleinzoon van de eerste Hindostaanse schrijver en intellectueel Munshi Rahman Khan (geboren in India) heeft dr. Jnan Adhin meegemaakt als gecommitteerde.
‘Meester Adhin stimuleerde je om verder te studeren, terwijl anderen alleen moeilijke vragen stelden. Hij stopte tijdens mijn jeugd vaak even bij mijn grootvader op plantage Dijkveld op weg van Paramaribo naar zijn huis op plantage Ornamibo. Hij reed toen op een bromfiets en zij spraken dan uren met elkaar. Hij had veel respect voor mijn grootvader.’
Bij oudere Surinamers hoor je heel vaak: ‘Oh ja, van meneer Adhin heb ik les gehad’. Dit is niet vreemd aangezien Jnan Adhin colleges gaf op verschillende hogere onderwijsinstellingen, waaronder Kweekschool, Hoofdakte, Pedagogisch Instituut, Kunstacademie, Juridische faculteit (eerst Rechtsschool) en Sociaal-Economische faculteit van de Universiteit van Suriname. Hij bleef tevens voortdurend actief op cultureel en maatschappelijk gebied. Hij was als bestuurslid en adviseur verbonden aan talloze organisaties. Het voert te ver om de talloze functies die hij bekleed heeft te noemen. Ik verwijs naar de organisaties. Ik noem hier slechts enkele als de Liga van Hindostani’s, Jagriti, Hindustani Nawyuwak Sabha (HNS), die vooral de emancipatie van Hindostanen hebben bevorderd. Jnan Adhin heeft zich dus breed ingezet voor de emancipatie van het Hindostaanse Surinamers. Door middel van colleges, lezingen, publicaties enzovoort heeft Adhin zich tot het laatst ingezet om zijn kennis over te dragen op anderen.

Minister Adhin en de Nederlandse minister van Jusititie Van Agt (1972)
Multitasker pur sang
Dr. Jnan Adhin was niet alleen veelzijdig, maar een multitasker pur sang. Hij kon met verschillende denkprocessen en werkzaamheden tegelijk bezig zijn. Tegelijkertijd had hij volgens Michiel van Kempen een fantastisch vermogen om verschillende disciplines scherp van elkaar te scheiden.
Hij kon twee uur bezig zijn met een pedagogisch probleem en vervolgens de knop helemaal omzetten en een uur besteden aan het revalidatiecentrum waarvan hij beheersraadslid was, om dan weer een uur in de Veda’s te lezen en daarna in de versnelling van de strafvordering te schieten.
Van Kempen noemde hem dan ook een ‘duizendpoot’:
Ik heb het zelf in 1986 op het Sarnámi-congres in Krasnapolsky in Paramaribo meegemaakt hoe de aanbevelingen al kant-en-klaar geformuleerd waren, nog voordat de laatste spreker goed en wel zijn betoog had afgerond. Zelf kreeg ik bijna binnen 24 uur nadat sommige passages over de Hindostaanse culturen uit mijn eigen proefschrift op zijn bureau waren beland, al anderhalve meter faxpapier binnen met zijn commentaar. Als ik dan één strekkende meter verwijzingen naar zijn eigen publicaties eraf had geknipt, hield ik nog een halve meter zeer verstandige opmerkingen over.
Veel publicaties
Volgens de redacteur van het Surinaams Juristenblad, Carlo Jadnanansing, is Jnan Adhin één van de meest gerespecteerde redacteuren geweest van dit blad en van onschatbare waarde. Naast zijn functies als redacteur en later redactie-voorzitter van dit blad is hij met 45 gepubliceerde artikelen, de meest productieve auteur aller tijden van dit blad. Daarnaast heeft Adhin nog talrijke artikelen op verschillende gebieden geschreven die verzameld in zes bundels zijn: taalkunde en filosofie, religie en cultuur, opvoeding en onderwijs, staats-, administratief-, huwelijks- en kinderrecht, sociale economie en geschiedenis. Voorts zijn er nog vele publicaties van zijn hand.
Adhin Is lid (geweest) van diverse wetenschappelijke en professionele verenigingen en instellingen, z.a. World Peace Through Law Centre, International Law Association, Nederlandse Vereniging in van Opvoedkundigen, Surinaamse Vereniging van Opvoedkundigen, Surinaams Juristenvereniging, Surinaamse Vereniging van Sociologen, New York Academy of Science, Academia Brasilieira de Ciencas Humanas (Sao Paulo), Fredsbudet (Oslo), Surinaamse Historische Kring, etc. Redactielid en/of medewerker van diverse tijdschriften, zoals Vikaash (1946-1949), Prakash (1947-1949), Het Onderwijs (1946-1949), De Openbare School (1947-1950), Shanti Dut (1962-1967), Soela (1961-1964) Vox Guyanae (1953-1955), Nieuw West-Indische Gids (1959-1975), Surinaams Juristenblad (1968-1982), Dharm-Prakash (1975-1981), Bhasa (1984-1987), Kala, Surinaamse Encyclopedie (1977), S.W.I.-Forum (1990). Geïnteresseerden kunnen hierover zijn uitvoerige bibliografie raadplegen die is gepubliceerd op de site van Hindorama.com. Er bestaat ook een Bibliografie van Jnan H. Adhin die drie van zijn oud-studenten in 1995 samenstelden op zijn aanwijzing. Alles staat erin: van zijn typediploma’s tot zijn academische graden, en van zijn eenjarige lidmaatschap van zwemvereniging Bikini in Nieuw-Nickerie tot zijn functie als ‘Attorney General of the Supreme Court of Justice of Life’ in Ontario.
Driecirkelsmodel van Adhin
Dr. Jnan Adhin was geen empirisch onderzoeker en heeft dus nauwelijks nieuwe kennis gegenereerd. Hij paste de oude Vedische kennis toe op hedendaagse omstandigheden. Met de Vedantische eenheidsvisie als uitgangspunt heeft hij het zogeheten driecirkelsmodel, een inzichtelijk normatief model, ontworpen waarlangs harmonieuze integratie van een minderheidsgroep in de meerderheidssamenleving zou kunnen plaatsvinden met behoud van de eigen cultuur. Hij heeft dit model in 1986 tijdens een lezing in Nederland bij de organisatie Eekta (in Den Haag) gepresenteerd. Dit model gaat uit van de mate van gewenste aanpassing in drie gebieden (weergegeven door drie concentrische cirkels): het buitenste of perifere gebied, het overgangsgebied en het centrale gebied. In het eerste gebied waar de directe contacten met de meerderheidscultuur plaatshebben, moet zoveel mogelijk aanpassing plaatsvinden. Dat betekent respect voor de geldende rechtsorde. In het overgangsgebied, dat Adhin kenschetst als roti, kaprá aur makán (eten, kleding, huisvesting) kan makkelijk een combinatie van beide culturen worden nagestreefd. Met het centrale gebied waarin de kern van de cultuur besloten ligt (godsdienst, levensbeschouwing, morele normen en waarden) zou men heel bewust mee moeten omgaan. Dit gebied is niet geheel gesloten; er is wisselwerking met de omgeving mogelijk, maar veranderingen zouden goed moeten worden afgewogen omdat die veelal identiteitsbepalend zijn.
Voorbeeldfunctie
Dr. Jnan Adhin heeft ook een voorbeeldfunctie gehad voor velen. Hij was een rolmodel: niet alleen in intellectueel opzicht, maar ook in morele zin en ook wat betreft schrijfvaardigheid – ook voor mij trouwens. Eigenlijk zijn velen schatplichtig aan hem niet alleen in intellectueel, maar ook in moreel opzicht. Hij was voor velen ook een guru (leermeester). Hij was zachtmoedig en gematigd. Jnan Adhin was een kalme en beheerste persoonlijkheid. Toen de etnische polarisatie in Suriname op zijn hoogtepunt was, namelijk voorafgaand aan de onafhankelijkheid van Suriname liet hij zich niet verleiden tot radicalisme en polarisatie. Zo heeft hij met veel geduld moeite gedaan om de kleur oranje (van de VHP) in de nieuwe Surinaamse vlag op te laten nemen. Dat was tevergeefs, maar Adhin stelde -redelijk als hij was – ten langen leste dat in de centrale rode band van de Surinaamse vlag ‘ook vier delen helder oranje en zes donker rood waren opgenomen’ (Zie E. Dew, The difficult flowering of Surinam, 1978: 196).
Hij heeft dus niet gepolariseerd en bleef de redelijkheid zelve, terwijl bijvoorbeeld politici als Premier Henck Arron en vooral Eddy Bruma van de nationalistische partij PNR, maar ook Alwin Mungra (van de VHP) de gemoederen opzweepten. Ook toen in 1982 twee schoonzonen op gewelddadige wijze werden vermoord door de militaire heersers bleef dr. Jnan Adhin gematigd reageren. Of eigenlijk: hij gaf nauwelijks een reactie en zal met afschuw het afglijden van de morele waarden hebben gadegeslagen. Van Kempen stelde in dit verband over Jnan Adhin dat zijn rationaliteit en altijd relativerende, puur hindoeïstische levensrelativering bijna leek te grenzen aan stoïcisme. Door zich te onderwerpen aan de wetten van de kosmos kon hij kennelijk inwendige vrede vinden.
Jnan Adhin was ook niet statusgevoelig en liet zich niet omringen door pajongwaaiers en bodyguards. Hij bleef met zijn gezin ook toen hij minister was aan de Prinsenstraat wonen in de (volks)wijk Frimangron van Paramaribo, hoewel statusgevoelige Hindostanen meenden dat hij moest verhuizen naar een elitaire buurt.

Twee voorbeeldfiguren van Jnan Adhin. Rabindranth Tagore en dr. S. Radhakrishnan
Overigens heeft dr. Jnan Adhin zelf ook rolmodellen gehad. De Indiase getalenteerde filosoof, dichter, schrijver en componist Rabindranath Tagore was zijn ideaalbeeld. Er hing in zijn woning een portret van de wijsgeer Tagore met lang grijswit haar en baard. Adhin zei altijd dat als hij oud zou worden, hij ook zo eruit zou willen zien. Toen hij achter in de veertig was en grijs begon te worden, begon hij zijn haar te laten groeien. Dat zie je op een foto in het kader van besprekingen over de onafhankelijkheid van Suriname.

Adhin met lang haar naast VHP voorzitter Lachmon (1974/’75)
Het ‘vergrijzingsproces’ van zijn haren duurde echter wel erg lang. Hij heeft toen op aandringen van zijn vrouw zijn haren toch maar weer laten knippen. Een ander rolmodel was de tweede President van India dr. Sarvepalli Radhakrishnan (1962-1967). Deze filosoof en expert van het hindoeïsme was ook een staatsman en was ook professor geweest aan de Universiteit van Oxford.
Kritiekpunten
Naast alle lof voor dr. Jnan Adhin zijn er een paar kritiekpunten. Velen verweten hem dat hij overal pleitte voor het voeren originele Hindostaanse voornamen, terwijl hij tegelijkertijd zich Jan liet noemen en/of door anderen Jan werd genoemd. Zoals ik hierboven al aangaf, was Jnan Adhin na zijn geboorte ingeschreven met de voornaam Jan; ook zijn broers en zussen hadden Nederlandse voornamen. Zijn roepnaam bleef ook na de wijziging veelal Jan. Het was het in de eerste helft van de twintigste eeuw gebruikelijk dat de vroedvrouwen die veelal van Europese of Creoolse afkomst voor de Hindostaanse kinderen een Europese voornaam voorstelden die over het algemeen door de ouders werd overgenomen. Jnan Adhin wilde toen hij bewuster werd blijkbaar graag een Hindi naam die zo dicht mogelijk bij Jan bleef. Aangezien (het verwerven van) kennis voor hem een belangrijke drijfveer was, koos hij voor Gyan (kennis) met een variant van de Sanskriet schrijfwijze Jnan. Overigens heeft hij zijn eerste kind Vidya genoemd (kennis, wijsheid).
Een ander kritiekpunt is dat Jnan Adhin niet altijd en niet precies de bronnen vermeldde in zijn vele publicaties, namelijk van de boeken, artikelen en archiefstukken die hij had geraadpleegd, parafraseerde of citeerde. Dat had vooral te maken met de snelheid waarmee hij schreef en hij vaak zichzelf citeerde. Wat het laatste betreft: hij was een van de weinigen die zoveel schreef en deels waren er vaak geen andere bronnen. Maar Adhin kende niet alle bronnen met betrekking tot een bepaald onderwerp of had geen toegang daartoe. Bijvoorbeeld in een artikel over het afstand doen van (Afrikaanse) Goudkust ten behoeve van de toestemming om Hindostaanse contractarbeiders te mogen rekruteren in Suriname zijn er ook andere bronnen, die hij niet heeft geraadpleegd of niet heeft kunnen raadplegen.

Adhin bij zijn promotie in Groningen (1961)
Ook is ten onrechte bij sommigen vroeger het idee ontstaan dat het beginsel Eenheid in verscheidenheid door Jnan Adhin zelf zou zijn bedacht. Hij heeft echter altijd gepleit voor toepassing van de oude wijsheid van de Veda’s in de hedendaagse maatschappelijke context.
Tenslotte vinden voorstanders van de Sarnami taal dat Jnan Adhin te veel op het Hindi leunde en het Sarnami zou hebben gekwalificeerd als een Indiaas dialect. Ook had Adhin weinig tijd en aandacht voor anderen en was wellicht te veel op zichzelf gericht. Ik heb met mijn vader in juli 1972 hem toen hij minister van Justitie was bezocht in het kader van de verwerving van een studiebeurs. Wij hadden een gesprek van maximaal een half uur en Adhin was in mijn ogen tegelijkertijd bezig met andere kwesties. Achteraf begrijpelijk: want hij had zoveel aan zijn hoofd. Nobody is perfect en dit echter zijn kleine minpunten. Daartegenover staan zijn vele verdiensten en uitzonderlijke prestaties voor de Surinaamse samenleving. Al met al was dr. Adhin van professoraal kaliber.
Onvoldoende waardering
Natuurlijk is er in de kleine Surinaamse gemeenschap ook sprake van (intellectuele) jaloezie en na-ijver en dat is Adhin ook ten deel gevallen. Er wordt ook beweerd dat omdat hij niet tot hogere kasten van de hindoes behoorde, hij als intellectueel niet de juiste waardering in deze kringen heeft gekregen. Jnan Adhin had namelijk een moeizame relatie met de orthodoxe hindoepriesters (pandits) omdat hij de rituelen minder belangrijk vond dan het morele gedrag. Hij wilde graag anderen de weg wijzen, maar zij moesten zelf de verantwoordelijkheid voor hun keuzes dragen. Zijn boodschap was altijd: ‘Lees en denk vooral zelf na. Neem niet klakkeloos aan wat anderen zeggen.’ Hij vond dat men zelf op zoek moest gaan naar kennis en kennis moest worden verspreid, ook door de pandits.

Crematieplechtigheid Jnan Adhin begeleid door muziek van de Surinaamse politiekapel (2002)
Dr. Jnan Adhin heeft zich zijn leven lang onbaatzuchtig voor land, volk en gemeenschap ingezet. Voor velen heeft hij -zoals gezegd- als guru gefungeerd. Zijn ideeën en gedachten zijn in talrijke publicaties vastgelegd. Terecht meent Carlo Jadnanansing, die zichzelf beschouwt als een adept van Jnan Adhin (hij noemde hem oom Jan), dat gelet op het intellectueel kaliber en zijn verdiensten deze zeer geleerde Hindostaanse Surinamer nog steeds niet de juiste waardering ten deel is gevallen. Hij heeft in Suriname onvoldoende waardering gekregen, niet alleen voor zijn culturele, wetenschappelijke, maar ook maatschappelijke bijdrage aan de Surinaamse samenleving. Tijdens zijn leven zou dr. Jnan Adhin tenminste een eredoctoraat en/of een hoogleraarschap aan de Surinaamse universiteit moeten zijn aangeboden. Sterker nog: ik vind dat het als een blamage kan worden beschouwd dat de toenmalige intellectuele voorhoede en het politieke establishment deze stappen niet hebben gezet. Blijkbaar werden de zachtmoedigen die nijver werkten en vaak in stilte en niet met de vuist op tafel sloegen minder op waarde geschat. Ook na zijn overlijden in 2002 is er geen enkele blijk van waardering gekomen in de vorm van bijvoorbeeld de vernoeming van een straat of gebouw naar hem. Hopelijk wordt deze omissie alsnog goedgemaakt. Dr. Jnan Adhin was overigens tegen persoonsverheerlijking.

Adhin’s as werd deels uitgestrooid in de Para-rivier bij Ornamibo
Ik besluit met de constatering dat bekeken vanuit het perspectief van de Hindostaanse migratiegeschiedenis twee Hindostaanse immigranten die op zeer jonge leeftijd uit India vertrokken een zoon hebben voortgebracht van het zeer hoge intellectuele kaliber van dr. Jnan Adhin. Een illustratie van razendsnelle vooruitgang en mobiliteit. Alles overziend kom ik tot de conclusie dat deze bijzondere Hindostaanse Surinamer een bijzondere ereplaats verdient in de Surinaamse geschiedenis.
- Published in BIBLIOTHEEK, Dharm-Karm, JAI, Religie & Levenswijze, Studiemiddag JAI 2023, Taal & Literatuur
ChietSana Foundation Nederland en Suriname
De ChietSana Foundation Nederland en Suriname is een stichting die zich inzet voor hulpbehoevenden in Suriname zoals kindertehuizen, bejaardentehuizen, scholen en particulieren.
Door deze stichting is het boek Je bent niet alleen van de Surinaams-Javaanse schrijfster Ngatidja Padji (schrijversnaam is Ana-Ku Ngalimoen) uitgebracht waarvan de opbrengst ten goede komt van de ChietSana Foundation.
Je bent niet alleen is een spannend en waargebeurd verhaal over vergeving binnen een relatie. De echtgenoot zocht zijn plezier buiten. Dit kwam aan het licht toen zijn vriendin zich kenbaar maakte met zijn buitenechtelijk kind. Zijn vrouw nam de schuld op zich en stelde zich de vraag: hoe nu verder? De schrijfster heeft het boek geschreven voor alle vrouwen. Ze wil hen hiermee een hart onder de riem steken.

Met de verkoop van dit boek wil de ChietSana Foundation Nederland en Suriname twee vliegen in één klap slaan: vrouwen in verdrietige omstandigheden moed inspreken en de mens in nood een helpende hand bieden. Bij aankoop van dit boek hebt u iemand in nood geholpen en bent u verzekerd van een mooi boek over vergeving.
Het boek Je bent niet alleen is te bestellen via info@chietsana.com. Of maak het bedrag van 20 euro (incl. verzendkosten) over o.v.v. NAW gegevens op het rekeningnummer NL12 ABNA 0529516845.
Voor meer informatie: www.chietsana.com of facebookpagina https://www.facebook.com/ChietSana-Foundation-Nederland-Suriname-748413098565879/
- Published in CULTUUR, Korte berichten, NIEUWS, Taal & Literatuur
Sarnámi leren? Waar kun je terecht? – Prem Dihal
Naar aanleiding van een vraag uit de regio Eindhoven ben ik op zoek gegaan naar een goede cursus Sarnámi.
Het blijkt dat zulke vragen leven bij personen die op een of andere manier een band hebben met Hindostanen van Surinaamse origine. Bijvoorbeeld, een (klein)kind van Hindostaanse (groot)ouders dat in Nederland is geboren en de taal wel gewend is uit de omgeving maar deze niet spreekt. Of niet-Hindostaanse partners van Hindostanen die deze taal willen leren, want ze willen ook een keer verstaan waar de anderen het over hebben. Wat dacht u van Hindostaanse nazaten uit Nederland die een tijdje naar Suriname gaan? Ook in Suriname zelf zou het handig kunnen zijn; personen/instellingen die veel met Hindostanen werken of voor de Hindostanen zelf bij wie Sarnámi steeds meer op de achtergrond is komen te staan.
Of men inderdaad de taal gaat leren, is een andere kwestie. Daar ga ik niet over, maar de mogelijkheid om te leren is er, want er zijn minstens twee goede aanbieders van cursussen.
Al googelend en na een aantal gesprekken met aanbieders, kwam ik tot een overzichtje van materialen en cursussen dat ik graag wil delen. De cursussen verschillen soms behoorlijk in aanpak. De opzet en de gebruikte leermaterialen (boeken, audio/film etc.) kun je terugvinden op hun website. De genoemde websites zijn doorgelinkt.
Vooralsnog lijken Sarnamibhasa.nl en Sarnamihuis.nl de aanraders te zijn. Lees hieronder wat ik tegenkwam. Heeft iemand anders andere ideeën en/of aanvullingen?
BOEKEN
Leerboeken Sarnámi
Welke leerboeken zijn er beschikbaar? Na een korte zoektocht vond ik de volgende:
- Er is een leerboek Sarnámi, in 1987 geschreven door Theo Damsteegt en Jit Narain. Dit schijnt nog altijd het beste leerboek te zijn dat er is. Eenvoudig en op een praktische wijze kan men de taal leren. Het boek kost rond 15 euro maar is momenteel niet verkrijgbaar behalve via de auteur in Suriname (Jit Narain).
Ká Hál
Jit Narain en Theo Damsteegt, leerboek Sarnámi Surinaams Hindostaans, 154 pagina’s, Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum, Den Haag, 1987
- Twee jaar geleden is er een taalgids gemaakt door Rabin Baldewsingh in pocketvorm. Dit boekje is ook geschikt om op praktische wijze het Sarnámi te leren, alhoewel het leerboek van Theo Damsteegt en Jit Narain voor cursussen zeer aan te bevelen is. Deze taalgids kost 5 euro. Om deze taalgids te bestellen kan men zich het beste wenden tot Sarnamibhasa.nl
Sarnámi woordenboeken
Het was mij lang niet duidelijk welk woordenboek aan te raden was. Er is een aantal op de markt/in omloop. Kijk ook op Bibliotheek.nl en Bol.com voor andere boeken.
- Door Sampreshan (de uitgeverij van Hindorama) is een eenvoudig woordenboek van Santokhi en Nienhuis uitgegeven. Dit schijnt tot nu toe het beste woordenboek te zijn dat gebruikt kan worden. Het is eigenlijk een uitgebreide woordenlijst, maar eenvoudig te hanteren en wel in de juiste spelling, inclusief een bijlage met vervoegingen van werkwoorden! Dus zeer aan te bevelen. Het is te bestellen bij Hindorama.com
Sarnámi woordenboek
Eline Santokhi en Lydius Nienhuis, een tweetalig woordenboek van het Surinaams Hindostaans, 225 pagina’s, Communicatiebureau Sampreshan, Den Haag, 2004
- Rabin Baldewsingh heeft zelf een idioomboek uitgebracht in 2 delen. Het is een woordenboek waarin de woorden thematisch gerangschikt zijn. Bijvoorbeeld op de thema’s huis, politie, recreatie, samenleving, het weer, de aarde, etc. In gebruik kan dit ook handig zijn. Het is in twee delen en heet Sarnámi Woordenschat. Deel 1 (452 pagina’s) kost 20 euro en deel 2 (561 pagina’s) kost 25 euro. Om het te bestellen kan men zich het beste wenden tot Sarnamibhasa.nl
WEBSITES
Anda Suriname
Is een woordenlijst, digitaal benaderbaar, maar geen cursus.
Bibliotheek.nl
Hier staan de bovengenoemde boeken, en nog een paar andere, genoemd/beschreven. Ze bieden geen cursus aan.
Hindorama.com
En eventueel verder op de site zoeken. Zo kom je dan ook de twee eerdergenoemde Sarnámi woordenboeken tegen. Zij verzorgen zelf geen cursus.
ohm-ookhindoestaansmeepraten.nl
OHM staat voor Ook Hindoestaans Meepraten? Het is niet duidelijk of het nog actief is.
Er worden drie cursuspakketten aangeboden waar kosten aan verbonden zijn.
OHM Suriname
Waarschijnlijk is er een begin gemaakt om het Sarnámi zelf onder de aandacht te brengen. Het is geen cursus. Er is alleen een spellingsgids op de site geplaatst.
Stichting Sarnami Bol
Aardig om te volgen, voor andere onderwerpen, maar gebruiken ze de juiste spelling?
Ook via Facebook en Instagram te volgen.
Sarnámibhasa.nl (Baldewsingh’s website)
Indien men op een makkelijke manier online de cursussen wil volgen dan kan dat op deze website. Het is gratis en bovendien vind je hier ook andere informatie en verhalen over en in het Sarnámi.
Sarnamihuis.nl
Op deze site kun je ook een degelijke cursus afnemen. Het is een cursus van 12 lessen (€10/st)
Door deze informatiebrochure krijg je een prima inzicht. Het is een goed opgezette cursus.
Stichting Lalla Rookh
Het is een verwijzing naar Sarnamibhasa.nl
Suriname-languages.sil.org
Handig om digitaal woorden op te zoeken maar het is geen taalcursus.
SAMENVATTEND
Het is misschien wel verwarrend dat de sites verschillen in informatie en aanpak. Vooralsnog lijkt het, als je Sarnámi wil leren, het beste om dat te doen bij Sarnamibhasa.nl (gratis) of bij Sarnamihuis.nl. Ben je vlot met social media, kijk dan op Facebook en Instagram naar Sarnami Bol. Ik geef hierbij aan dat mijn zoektocht wel beperkt van aard was.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, NIEUWS, Sarnámi, Taal & Literatuur
Schrijver en nobelprijswinnaar Sir V.S. Naipaul: ‘Als een schrijver geen vijandigheid genereert, is hij dood’. – Hans Ramsoedh
De op Trinidad geboren Vidiadhar Surajprasad Naipaul (17 augustus 1932 – 11 augustus 2018) kon als schrijver rekenen op een brede internationale erkenning. Hij behoort tot een van de belangrijkste auteurs in de Engelse taal in de twintigste eeuw. Veel van zijn boeken worden algemeen erkend als meesterwerken. Naipaul is echter geenszins onomstreden. Zijn critici verwijten hem dat hij de wereld vooral vanuit Eurocentrische visie bekeek. Hij had daarnaast de eigenschap vrijwel iedereen tegen zich in het harnas te jagen door voortdurend kritiek rond te strooien. Naipaul schroomde er niet voor zijn opvattingen naar voren te brengen terwijl hij al op voorhand wist dat wat hij zei en schreef als onaangename waarheden felle kritiek zou uitlokken. Hij was dan ook een auteur die zich weinig gelegen liet liggen aan politiek-correcte taboes en een schrijver die moeilijk was in de omgang en ook arrogant, grof en bot kon zijn. Zo liep hij in 1982 eens boos weg bij een interview in Nederland omdat hij de vragen uit het publiek te dom vond en de meningen vooringenomen. Tegen de vrouw van de Amerikaanse ambassadeur in India zei hij op een schrijversfestival in New Delhi in 2002: ‘Mevrouw, u irriteert mij. U hebt zulke onnozele meningen’. De term Naipauliaans is inmiddels in de taal ingeburgerd en staat voor veel gemopper, gezeur en een broertje dood hebben aan politieke correctheid en subtiliteit.
Zijn eerste romans worden in Suriname op middelbare scholen veel gelezen. Deze handelen namelijk over de Hindostaanse gemeenschap op Trinidad die veel overeenkomsten vertoont met die in Suriname. Mijn belangstelling voor Naipaul ontstond door zijn reisverhalen, een genre dat ik graag lees. Hij is dan ook een van mijn favoriete schrijvers van reisverhalen. Ik ben geen kenner van Naipaul, maar slechts een groot liefhebber van zijn reisverhalen. In deze bijdrage zal ik ingaan op enkele van zijn reisverhalen over het Caraïbisch gebied, India, de Islamitische wereld en Afrika en de reacties deze opriepen bij zijn critici. Alvorens in te gaan zijn Naipauls reisverhalen en de reacties daarop zal ik zal kort ingaan op zijn achtergrond en zijn eerste romans.
Schrijver van fictie
Naipauls (brahmaanse) grootouders waren Brits-Indische contractarbeiders. Hij is geboren in Chaguanas, de grootste gemeente en stad van Trinidad en Tobago in het Caraïbisch gebied. Zijn vader, journalist bij een krant, wilde eigenlijk schrijver worden. Na afronding van de middelbare school in 1950 kreeg Naipaul een beurs om in Oxford Engelse letterkunde te gaan studeren. Naast zijn studie leverde hij nu en dan een bijdrage aan het BBC-programma Caribbean Voices. Na het behalen van zijn Bachelor-diploma in 1953 werkte Naipaul voor de BBC, maar zijn eigenlijke ambitie was om schrijver te worden. Tussen 1957 en 1959 publiceerde hij drie boeken (The Mystic Masseur, Miguel Street en The Suffrage of Elvira). Zijn internationale doorbraak kwam in 1961 met zijn vierde boek, het tragikomische epos A House for Mr Biswas (Ned. Vert. Een huis voor meneer Biswas 2016). Meneer Biswas, gemodelleerd naar zijn vader, woont na zijn huwelijk in bij zijn schoonfamilie. Hij wil niets liever dan bewijzen dat hij niet afhankelijk is van die schoonfamilie. Het ultieme bewijs van die onafhankelijkheid is als hij met zijn gezin een eigen huis zou kunnen betrekken. Dat eigen huis wordt een obsessie voor Biswas wiens hele leven staat in het teken van het verwezenlijken van deze droom.
Overstap naar non-fictie
Na deze drie romans maakte hij de overstap naar non-fictie, de reisverhalen. Hiermee onderzocht hij allereerst wie hij was en de omgeving met hindoes, moslims en Afro-Trinidadianen die hij vanaf zijn jeugd kende. Het betekende dat hij op zijn reizen landen bezocht die verband hielden met wat hij al wist: met zijn romans heeft hij zijn jeugdjaren onderzocht en zijn reisverhalen leidden hem naar het Caraïbisch gebied, India, de Islamitische wereld en Afrika. Met zijn reisverhalen werd Naipaul vooral de auteur van de culturele chaos als gevolg van de dekolonisatie. Hij beschrijft hoe mensen zonder worteling in het verleden of in een gefingeerd verleden hun weg door het leven zoeken.
In 1960 kreeg Naipaul van de regering van Trinidad en Tobago een beurs om te schrijven over het Caraïbisch gebied. Hij reisde zeven maanden rond in de regio (Trinidad, Brits-Guyana, Suriname, Martinique en Jamaica), en de vrucht van die reis was The Middle Passage (1962). Een Nederlandse vertaling (Caribische reis) verscheen in 1993. Met The Middle Passage was hij nu niet langer de schrijver die slechts putte uit zijn herinneringen, maar die nu ook schreef over wat hij om zich heen zag en de vele gesprekken die hij voerde met mensen. West-Indië omschreef hij als een regio in verval met een volk dat dom is, oncreatief en verdeeld. Het zijn half-made-samenlevingen met namaak persoonlijkheden. Over Trinidad, het eiland van zijn jeugd, is Naipaul vrij negatief: een samenleving vol hatelijkheid, jaloezie, samenzweerderig gekonkel, afgunst, kinderachtige ruzies, langdurige vetes, absurde gewoontes, huichelachtigheid, onbeschaafdheid en mensen die gebukt gaan onder een pathetische nostalgie. Het waren kwetsende maar ook rake observaties. In een latere publicatie (The Overcrowded Barracoon and Other Articles,1972) schreef hij dat de tragiek in het Caraïbisch gebied is dat als gevolg van zijn kunstmatige creatie de bewoners geen wortels konden schieten en daardoor geen naties konden worden. Het zijn gemaakte maatschappijen, arbeidskampen, scheppingen van het kolonialisme. Afhankelijkheid werd een gewoonte. Over Suriname is hij in The Middle Passage aanzienlijk milder en vriendelijker. De sfeer in het land vond hij aangenaam. In zijn optiek was Suriname na het Nederlands koloniale bewind te voorschijn gekomen als het enige kosmopolitische gebied in heel West-Indië en met een bevolking bestaande uit verschillende culturen die aangepast maar nog goed van elkaar te onderscheiden, vreedzaam naast elkaar leefde. Op grond van zijn impressies van het Caraïbisch gebied kon men in het Caraïbisch gebied zijn bloed wel drinken. Hij werd beschouwd als een Caraïbische nestbevuiler, iemand die te veel de kant koos van de voormalige kolonialen en die de verloedering en wanhoop van postkoloniale samenlevingen te weinig op rekening schreef van de voormalige onderdrukkers.
Over India, het land van zijn voorouders, schreef hij drie reisverslagen: An Area of Darkness (1964) [Ned. vert. Een domein van duisternis 1994], India: A Wounded Civilization (1977) en India: A Million Mutinies Now (1990) [Ned. vert Terug naar India, 1991]. Het is een niet al te positief beeld over India dat hij in twee eerste boeken over India schetst. In beide boeken overheerst bij Naipaul de walging: ‘ze ontlasten zich overal. Het is een sociale activiteit voor Indiërs en ze geloven niettemin dat ze het schoonste volk ter wereld zijn’. India had voor hem veel weg van een ‘neurose’ en was in moreel opzicht een wrede en gewelddadige maatschappij. In zijn laatste publicatie over India is Naipaul beduidend milder. Hij was zijn nervositeit over India kwijtgeraakt en het land had een eind weten te maken aan de duisternis die hem gescheiden hield van het verleden van zijn voorouders. Het land was in zijn optiek eindelijk op het spoor gezet van een nieuw soort intellectueel leven en had nieuwe denkbeelden gekregen over zijn geschiedenis en beschaving.
In India was men not amused over wat Naipaul over dit land schreef, maar na de toekenning van de Nobelprijs voor Literatuur in 2001 zou het hem alsnog in de armen sluiten. In 2002 werd in New Delhi een schrijverscongres georganiseerd om Naipauls Nobelprijs te vieren.
Het meest geruchtmakend zijn Naipauls twee boeken over de wereld van de Islam: Among the Believers (1981) [Ned. vert. Onder de gelovigen 2009] en Beyond Belief (1998) [Ned. vert. Meer dan geloof 2009]. Beide boeken zijn het resultaat van zijn reizen door Iran, Pakistan, Maleisië en Indonesië. Met Among the Believers wilde Naipaul door middel van eigen waarnemingen, ervaringen en gesprekken met mensen die hij tijdens zijn reizen ontmoette inzicht krijgen in de Islam. In zijn eerste boek vergeleek hij de Islam met een autoritair opgelegde dogma waarover geen discussie mogelijk is. Als gevolg hiervan kon de Islam zich niet ontwikkelen en ging de geschiedenis aan de wereld van deze godsdienst voorbij. Uiteindelijk leidde dit tot frustratie en opgekropte woede die zich vervolgens niet keerde tegen de Islam maar tegen het Westen. In 1995 bezoekt Naipaul opnieuw dezelfde vier landen. Die reis resulteert in Beyond Belief, waarin hij nog kritischer is over de Islam dan in zijn eerste boek. Hij beschouwde de islamieten als ontwortelden die zich van hun eigen culturele en sociale tradities hadden afgekeerd om een geloof te omhelzen dat het verleden vernietigt. De verspreiding van de Islam buiten de Arabische wereld was in Naipauls ogen in feite niets meer of minder is dan een uiterst kwalijke vorm van imperialisme dat kwalijker was dan het Westerse imperialisme in de negentiende eeuw. Het Westerse imperialisme had volgens Naipaul tenminste ook positieve gevolgen gehad wat voor hem niet voor de Islam geldt. Naipauls kritische stellingname tegenover de Islam in beide boeken is hem in de islamitische wereld dan ook niet in dank afgenomen.
Naipauls boeken over Afrika waren in vergelijking met die over de islamitische wereld minder geruchtmakend maar niet minder onomstreden. Over Afrika schreef hij onder meer de novelle In a Free State 1971 (Ned. Vert. Een staat van vrijheid 2006), de roman A Bend in the River 1979 (Ned. vert. Een bocht in de rivier 1979) en The Masque of Africa2010 (Ned vert. Het masker van Afrika 2011). In deze boeken lopen chaos, dictatuur, wreedheid en de dreigende sfeer als een rode draad. Vanwege deze sfeertekening is Naipaul van racisme beschuldigd en verwijten zijn critici hem dat hij het voorstelt alsof zwarten van nature geneigd zijn tot geweld waarvoor geen reden bestaat. Naipaul wierp deze kritiek van zich af. Hij zag zijn eigen houding als die van de waarnemer die beschreef wat hij zag en niet oordeelde of veroordeelde.
Prijzen
Naipaul ontving veel belangrijke literaire prijzen. In 1971 werd hem de Booker Prize (een prestigieuze Engelse literaire prijs die ieder jaar wordt uitgereikt voor een fictioneel boek in de Engelse taal) toegekend voor zijn boek In a Free State. Hij werd in 1990 vanwege zijn verdiensten voor de literatuur door de Engelse koningin in de adelstand verheven. Hij gaat sindsdien als ‘Sir’ door het leven. Het koor van zijn vijanden klonk lange tijd te luid voor de Nobelprijs voor literatuur. In 2001 werd hem eindelijk de Nobelprijs toegekend. Hij ontving de prijs volgens de jury: ‘Voor het verenigen van scherpzinnige vertelling en onkreukbare waarneming in werken die ons de aanwezigheid van de verdrongen geschiedenis dwingen in te zien’. Naipaul was de tweede Caraïbische auteur die de Nobelprijs voor de Literatuur kreeg. De schrijver, dichter en toneelschrijver Derek Walcott (Saint Lucia) ontving deze prijs in 1992. Naipaul ontving daarnaast eredoctoraten van verschillende universiteiten.
Boeken over Naipaul
Paul Theroux, schrijver van reisverhalen en voormalige vriend van Naipaul, publiceerde in 1998 met Sir Vidia’s Shadow. A Friendship Across Five Continents (Ned. Vert. De geschiedenis van een vriendschap, 1998) een intrigerend en tegelijkertijd een verwoestend boek over zijn vriendschap met Naipaul waarin hij diens persoonlijkheid, schrijverschap, zucht naar roem en zijn kijk op de wereld beschrijft.
De Britse literatuurwetenschapper Patrick French schreef een onthutsende en tevens een choquerende biografie over Naipaul: The World Is What It Is. The Authorised Biography of V.S. Naipaul (2008) [Ned. Vert. V.S. Naipaul. Een biografie, 2009, 613 pp.]. Dit boek is een geautoriseerde biografie waarvoor Naipaul hem exclusieve toegang tot zijn privédocumenten verleende. Het beeld dat uit deze biografie rijst is dat Naipaul een briljante persoon was maar met een wrede en zelfzuchtige persoonlijkheid en die geen prettig mens in de omgang was. Deze biografie levert een uniek inzicht op in de ontberingen uit Naipauls jeugd, zijn tomeloze ambitie, zijn depressies, zijn gecompliceerde liefdesleven en zijn gevoel van ‘dubbele ballingschap’.
In dit verband wil ik ook wijzen op bijdragen van de publicist Anil Ramdas (1958-2012) over Naipaul. Ramdas was een Naipauliaan [een bewonderaar van Naipaul] die in onder meer De Groene Amsterdammer, NRC en in een aantal andere publicaties over Naipaul heeft geschreven: De Papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea (1992) en Zonder liefde valt best te leven (2004). In meerdere bijdragen verhaalde Ramdas over zijn ontmoeting met Naipaul in 1982 in Amsterdam. Bij die ontmoeting vroeg Naipaul aan Ramdas wat hij in de toekomst wilde gaan doen. Hierop antwoordde Ramdas: ‘Naar mijn land terug om het op te bouwen’. Naipaul: ‘Je wilt dus heus terug naar de bush-bush? Hier heb je beschaving gevonden, alleen hier kun je je ontplooien. Neem dan in ieder geval je trommels mee’, zei Naipaul beslist en keerde zich om. Een reactie die hem ten voeten uit was.
Een dwarsligger
Naipauls literaire meesterschap staat buiten kijf staat. Als schrijver had hij zich het westerse gedachtegoed eigengemaakt waardoor hij voor zijn critici ook als een Eurocentrische racist werd gebrandmerkt en beschouwd als een onverbeterlijk misantroop. Opgemerkt zij hierbij dat het etiket ‘racist’ sinds enkele decennia te pas en te onpas op iemand wordt geplakt wiens opvattingen als politiek incorrect worden beschouwd. Naipaul was echter wars van alle literaire mode. Hij was geen meeloper die in het gevlei wilde komen van de zogeheten ‘progressieven’, maar een dwarsligger. Het pleit voor hem dat hij zich weinig gelegen liet liggen aan politiek-correcte taboes. Hij sprak in zijn boeken uit wat anderen voor zich hielden. Ik sluit niet uit dat hij genoegen schiep in de controverses die zijn boeken en uitspraken opriepen. Ondanks dat Naipaul vanaf zijn achttiende jaar in Engeland woonde was hij geenszins verengelst. Hij bleef, zoals Paul Theroux schreef, in alle opzichten een brahmaan: kastebewust, rasbewust, fanatiek over voedsel en het gevoel dat zijn cultuur belaagd werd. Hierdoor benaderde zijn gedrag het niveau van een zelfparodie. Hij was dol op gelegenheden waarbij zich gekoesterd voelde. Voor hem was er dan ook geen tastbaarder vorm van gekoesterd worden dan verheffing in de adelstand in 1990. Over zijn schrijverschap zei Naipaul dat het leven kort is. Hij kon niet luisteren naar banaliteit. Schrijvers moesten in zijn optiek onenigheid oproepen want als een schrijver geen vijandigheid geneert is hij dood. Naipauls boeken zijn meesterwerken en vormen reden genoeg om die met grote aandacht te lezen. Naipaul is een zeldzame auteur die we moeten koesteren. Hij overleed op 11 augustus op 85-jarige leeftijd in Londen.
Verder lezen: op Wikipedia > V.S. Naipaul vindt de geïnteresseerde lezer een overzicht van zijn publicaties. Zijn meeste publicaties zijn in het Nederlands vertaald.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Taal & Literatuur
Recensie boek Shantie Singh: De Kier – Kanta Adhin
Recent verscheen de tweede roman, De Kier, van Shantie Singh (Shantie Jagmohansingh, Almelo, 1982). In haar eerste roman Vervoering (2014) staat de migratiegeschiedenis van Surinaamse Hindostanen centraal met het verhaal van een jongeman die in 1912 per schip van India naar Suriname reist om daar als contractarbeider te werken op een suikerplantage. Hij vestigt zich in Suriname en wordt de stamvader van de volgende generaties die in Suriname en daarna in Nederland worden geboren.
Shantie Singh behoort tot de generatie Surinaamse Hindostanen die in Nederland is geboren en getogen. Zij is momenteel als bestuurskundige werkzaam bij de gemeente Rotterdam. Hier houdt zij zich voornamelijk bezig met vrouwenrechten en zet zij zich in voor keuzevrijheid en een veilige omgeving voor vrouwen. Dit is ook waar haar tweede boek De Kier over gaat. Singh zegt zelf over het boek: “Het is een Rotterdams epos over stille heldinnen in de grote stad, de verborgen vrouwen, de stille overlevers. Het gaat over de verborgen pijn in de grote stad, maar ook over de verborgen kracht áchter het verborgen leed.” Het verhaal en de personages zijn fictie, maar wel gebaseerd op en geïnspireerd door gebeurtenissen in Rotterdam.
In De Kier zien we gemeenteambtenaar Uma, van Surinaams-Hindostaanse afkomst, die zich inzet voor een beleid van de gemeente om effectieve hulp te bieden aan de zogenoemde verborgen vrouwen, vrouwen die thuis gevangen worden gehouden door hun echtgenoot en familie. Nadat een vrouw, die al een tijdje vermist werd, dood wordt gevonden breekt er voor de mooie en zeer gedreven Uma een moeilijke periode aan. Een belangenorganisatie geeft haar de schuld van de dood van de jonge vrouw. Uma zou namelijk geen gebruik maken van de unieke expertise van deze organisatie. In de plaats daarvan zou ze zich bedienen van organisaties uit het Surinaams-Hindostaans netwerk die niet up to the job zijn. Uma is overtuigd van haar professionele aanpak, maar ontkomt niet aan een integriteitsonderzoek naar mogelijke belangenverstrengeling. Ze krijgt intussen wel de opdracht door te gaan met de aanpak om via sleutelpersonen diep in de wijken door te dringen om zo verborgen vrouwen proberen te bereiken. Uma’s echtgenoot en haar schoonouders tonen geen enkel begrip voor haar werk en haar gedrevenheid. Zij maken zich alleen maar druk om wat de familie zal zeggen. In die moeilijke periode vindt Uma steun bij collega Sid, ook van Surinaams-Hindostaanse afkomst, die zo zijn eigen problemen heeft. Zij groeien steeds verder naar elkaar toe. Uma gaat stug door met haar werk en slaagt erin door te dringen tot een vrouw die door haar echtgenoot wordt opgesloten vanwege haar denken over vrijheid en zelfontplooiing. Zij is de werkelijke hoofdpersoon van het verhaal (het ik-personage). Voor deze jonge vrouw bestaat de buitenwereld al een aantal jaren slechts uit het zicht dat ze heeft vanuit een spleet in het huis waar ze zich bevindt en waar haar echtgenoot haar van tijd tot tijd bezoekt. Zij ziet glimpen van mensen en situaties die haar op een gegeven moment de moed geven het huis te verlaten en naar een informatiebijeenkomst te gaan. Daar komt zij Uma tegen die een grote uiterlijke gelijkenis met haarzelf vertoont. Ze kijkt met bewondering naar Uma: een vrouw die stevig in het leven lijkt te staan.

Shantie Singh overhandigt een exemplaar aan Kanta Adhin
De Kier is een boeiende roman geboren uit de tragische dood van de jonge Zafira Khan in Rotterdam. Het thema huiselijk geweld, in het bijzonder de problematiek van verborgen vrouwen, staat centraal zonder dat het rauw wordt voorgeschoteld. Het is vervlochten in verschillende verhaallijnen rond de verschillende personages die Singh voor de lezer inzichtelijk maakt door het boek in delen op te splitsen. De werkelijke hoofdpersoon, de verborgen vrouw, wordt heel kunstig pas veel later in het boek opgevoerd. Door het verhaal heen spelen diverse aspecten van het thema: de behandeling als beleidsthema in het gemeentelijke apparaat met zijn intriges, het gedreven veldwerk en de daadwerkelijke beleving van een verborgen vrouw. Singh rijgt dit alles op knappe wijze aan elkaar. Ze voert de lezer door een meeslepend relaas waarin de gebeurtenissen zich ontvouwen in een spel van bureaucratie, woede, liefde, hartstocht, angst, twijfel en (super)kracht en uiteindelijk voeren naar het moment waarop de personages bij elkaar komen en geheimen worden blootgelegd. De gebeurtenissen en emoties gaan gepaard met beeldende beschrijvingen van de stad waarin het verhaal zich afspeelt: Rotterdam met zijn mooie en minder mooie kanten en zijn inwoners die de stad inademen en er een onlosmakelijk onderdeel van zijn.
Singh kaart ook op ongedwongen wijze kwesties binnen de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap aan, zoals beklemmende traditionele verwachtingspatronen van de vrouw binnen het huwelijk. Ze toont zich ook vrij om de seksuele escapades van Uma te beschrijven, iets wat binnen de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap nog steeds met preutsheid is omgeven. Het personage van Uma, een glamorous uitziende ambtenaar (‘glambtenaar’) die zich vol overgave inzet voor de positie van kwetsbare vrouwen, doet onmiskenbaar denken aan Singh zelf. Met haar opmerkingen over haar gelukkig huwelijk en haar prachtige schoonouders in het dankwoord aan het einde van het boek, herinnert ze de lezer eraan dat het om een fictief personage gaat dat slechts ten dele naar haarzelf terug te voeren is. En dat is maar goed ook, want anders “manai ká bóli” (wat zullen de mensen wel niet zeggen)
Shantie Singh, De Kier. Juli 2020, uitgeverij de Geus. ISBN 9789044542547, paperback 304 pagina’s. Prijs: € 21.50
Foto’s: Hindorama – Iftegaar Joemmanbaks
- Published in CULTUUR, Taal & Literatuur
De schrijver Albert Helman: een dwarsliggende indiaan – Hans Ramsoedh

Albert Helman
De schrijver Albert Helman, pseudoniem van Lou Lichtveld (Paramaribo 7 november 1903 – Amsterdam 10 juli 1996), heeft een indrukwekkende oeuvre nagelaten. Hij is een van de belangrijkste Surinamers (eigenlijk Nederlandse-Surinamer) van de twintigste eeuw, een van Surinames grootste schrijvers en de nestor van de Surinaamse literatuur. Hij is ook de trots van veel Surinamers en de laatste decennia voorafgaand aan zijn dood gold hij als het geweten van Suriname.
Kortgeleden las ik de slavernijroman De smeekbede (Amsterdam 2020: uitgeverij Orlando) geschreven door Lianne Damen. Deze roman handelt over het leven van de tot slaafgemaakte Dédé en haar meester Engelbert Kelderman op plantage Portorico aan de Surinamerivier. Ik moest terugdenken aan de roman De stille plantage van Helman uit 1931, de eerste Nederlandse roman met slavernij als thema. Deze roman handelt over een Hugenootse [protestantse] familie die aan het eind van de achttiende eeuw vanwege religieuze vervolging van Frankrijk naar Nederland vlucht en uiteindelijk in Suriname belandt. Hier wordt deze familie eigenaar van een plantage met slaven. De hoofdpersoon in deze roman wil in het Surinaamse oerwoud zijn dromen en geloof verwezenlijken: een rechtvaardige plantagesamenleving waar slaven humaan worden behandeld. Van deze idealen komt echter uiteindelijk weinig terecht. Gedesillusioneerd verlaat deze Hugenootse familie Suriname en het oerwoud neemt weer bezit van de plantage. De Stille plantage is geen aanklacht tegen slavernij maar handelt over het pijnlijke inzicht dat idealen niet altijd verwezenlijkt worden. Deze roman las ik circa vijfenveertig jaar geleden voor mijn leeslijst op de kweekschool. Na het lezen van De smeekbede besloot ik Helmans De Stille plantage te herlezen. Deze roman is inmiddels tig-keren herdrukt (de laatste herdruk was in 1997 als ik mij niet vergis) en ook in verschillende talen verschenen. Het gaat mij in deze bijdrage niet om een bespreking van beide boeken maar om de schrijver Albert Helman.

Het wapen van Suriname
Homo universalis
Albert Helman was een veelzijdig persoon, een homo universalis en een renaissance-mens. Hij heeft zijn sporen verdiend als schrijver, musicus, bestuurder, historicus, linguïst, etnoloog en nog enkele andere professies, in onze zich steeds meer specialiserende wereld lid van een uitstervende soort. Hij ontwierp ook het wapen van Suriname en was als adviseur betrokken bij de film Wan Pipel uit 1976 van Pim de La Parra. De Lichtvelds behoorden tot de stedelijke Surinaamse gekleurde elite met Europese, Creoolse en indiaanse roots. Toen hij twaalf jaar oud was, vertrok het gezin Lichtveld in 1914 vanwege vaders ‘koloniale verlof’ voor een jaar naar Nederland. Toen het gezin terugkeerde naar Suriname, bleef Helman achter in een seminarie te Roermond waar hij zou worden opgeleid tot priester. Hij bleek onvoldoende aanleg te hebben voor zijn aanvankelijke roeping en keerde na een half jaar terug naar Suriname. Hij behaalde in het thuisland zijn onderwijzersakte en na een kortstondige loopbaan in het lager onderwijs vertrok hij op 18-jarige leeftijd naar Nederland, een vertrek dat volgens zijn biograaf Van Kempen samenhing met een met de paplepel ingegeven interesse en fascinatie voor de Europese cultuur.
Afrekening met Nederland
In Nederland studeerde hij muziek maar zijn interesse bewoog zich ook tot theater, film, literatuur, geschiedenis en taalkunde van Suriname en de omringende regio. Hij raakte betrokken bij schrijvers van een progressief katholiek tijdschrift. Aangezet door deze vrienden schreef hij op 22-jarige leeftijd in 1925-’26 in een nostalgische bui het boek Zuid-Zuid-West. Dit boek werd behalve een lofzang op de schoonheid van zijn geboorteland en zijn bewoners een met ‘Multatuliaanse’ passie geschreven aanklacht tegen Nederland dat in zijn optiek Suriname liefdeloos verwaarloosde. Bij het schrijven van dit boek kwam bij hem de woede naar boven over het kolonialisme, het ontdekken door wat voor inferieure mensen Suriname geregeerd werd, wie daar de baas speelden en de wijze waarop de gekleurde bevolking achteruit gezet werd. De Nederlandse regering nam Helmans aanklacht niet in dank af. Zij bestempelde hem als een gevaarlijke antikolonialist en hij werd sindsdien als zodanig bij de inlichtingendienst geregistreerd. Zijn epiloog in Zuid-Zuid-West werd de duurste bladzijde uit zijn literaire oeuvre. Het kostte hem namelijk een hoogleraarschap in Leiden toen men eind jaren twintig een leerstoel in de Creolentalen wilde instellen gefinancierd door het ministerie van Koloniën. Hij kreeg te horen dat zijn benoeming vanwege zijn antikoloniale epiloog op bezwaren van Koloniën stuitte.
Deze afwijzing betekende een grote deceptie voor Helman. Teleurgesteld vertrok hij in 1932 naar Spanje waar hij voor Nederlandse kranten de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) versloeg. In dit land raakte hij, Helman had zich inmiddels ontwikkeld van orthodoxe katholiek tot radicaal-linkse socialist, betrokken bij de burgeroorlog. Hij streed aan de zijde van de anarchisten tegen de fascisten onder leiding van generaal Franco. Als gevolg van de opmars van Franco’s troepen vluchtte hij naar Mexico om tenslotte in 1939 weer in Nederland te belanden. Tijdens de oorlogsjaren was Helman actief in het kunstenaarsverzet.
Hoewel zijn meest bekende romans (zoals Zuid-Zuid-West, De stille plantage, De laaiende stilte, Mijn aap lacht) handelen over Suriname, is Helman met zijn literaire productie (meer dan honderd boeken) deel gaan uitmaken van de Nederlandse cultuur. Zijn werken werden vooral gelezen door een Nederlands publiek. Helmans literaire loopbaan heeft echter nooit tot grote erkenning geleid. Alleen De Laaiende stilte (1952), de herschreven versie van De stille plantage vanuit een ander gezichtspunt, werd in 1953 bekroond met de Vijverbergprijs. In 1962 ontving hij het eredoctoraat in de letteren van de Universiteit van Amsterdam voor zijn pionierswerk op etno-linguïstisch terrein.
Ministerschap
Na een kwart eeuw in vrijwillige ballingschap keerde Helman in 1946 voor een kortstondig bezoek terug naar Suriname. In 1949 was hij weer in Suriname en werd hij vervolgens minister van Onderwijs en Volksgezondheid. Zijn werklust en voortvarendheid als minister van twee departementen waren opvallend. Op onderwijsterrein richtte hij in 1950 de eerste middelbare school (AMS) en de eerste kweekschool op. Hij breidde ook het lager onderwijs in de districten sterk uit. Ook op het terrein van de volksgezondheid ging Helman voortvarend te werk. Tot aan het begin van de jaren vijftig werd Paramaribo geteisterd door malaria. Hij stelde een brigade ‘gezondheidsarbeiders’ in (in de volksmond muskietenpolitie genoemd) die alle erven en huizen in de stad afliepen om mogelijke broedplaatsen voor muskieten te bestrijden. Door zijn beleid werd Paramaribo binnen enkele jaren malaria-vrij gemaakt. Na een politiek conflict in 1951 met de directeur van Volksgezondheid (die tevens Statenlid was) trad hij af en stortte hij zich in Suriname in de culturele vorming. Hij bekleedde 17 functies tegelijk, maar de voornaamste was die van voorzitter van de Rekenkamer tussen 1954 en 1961. Die aanstelling kreeg hij niet omdat hij verstand had van financiën maar omdat hij een idee had van eerlijkheid. Hierna trad hij tot aan zijn pensionering in 1967 toe tot de Nederlandse diplomatieke dienst.
In nationalistische kringen in Suriname in de jaren vijftig en zestig was de kritiek op Helman dat hij geen Surinaamse schrijver zou zijn. Bij de nationalisten was namelijk sprake van een preoccupatie met de ervencultuur, het leven achter de grote herenhuizen waar de mensen in armoede leefden en in optrekjes die vroeger als slavenverblijf dienden. In de ogen van de nationalisten lag het perspectief in Helmans romans bij de blanken. De gedachtewereld van de ‘neger’ werd niet geëxploreerd; een schrijver dus die vanuit een Hollandse geest schreef. De kritiek van nationalistische zijde hing ook samen met Helmans opvattingen over het Sranan [lingua franca in Suriname], destijds het Neger-Engels genoemd. Helman verklaarde de nationalistische voorstanders van invoering van het Sranan als officiële taal voor gek. In zijn ogen zou deze keuze leiden tot een nog groter isolement van Suriname in de regio. Helman kwalificeerde de retoriek van de nationalisten als ‘intellectueel gewauwel’.
Afrekening met Suriname
Na zijn eerdere afrekening met Nederland in 1926 volgde in 1983 Helmans afrekening met Suriname als hij zijn magnum opus en politiek testament De Foltering van Eldorado (495 pp.) publiceert. Dit boek is een meeslepende en schitterende kroniek over de geschiedenis (ecologisch, geografisch, etnisch-antropologisch, economisch, staatkundig en politiek) van Groot Guyana, het gebied in het noordoostelijk deel van Zuid-Amerika dat begrensd wordt door de Orinoco in het westen, de Amazone in het zuiden en de Atlantische oceaan in het noorden en oosten. Het handelt over de foltering van het gebied van de oorspronkelijke bewoners, alsook van de avonturiers en andere bevolkingsgroepen die hiernaar toe werden overgebracht. Helmans sympathie gaat daarbij onverholen uit naar de Inheemsen. Aan het tragische lot van de Inheemsen besteedt hij dan ook veel aandacht.
Vermeldenswaard is ook nog een aantal Suriname-boeken van Helman waaronder Cultureel mozaïek van Suriname (1977), Facetten van de Surinaamse samenleving (1977) en Avonturen aan de Wilde Kust (1982).
Helman heeft sterk gefulmineerd tegen de wijze waarop Suriname onafhankelijk werd. Hij sprak van een ‘historisch onrecht’. Volgens hem kreeg het de onafhankelijkheid gewoon van Nederland opgedrongen. Vanwege zijn verzet tegen de onafhankelijkheid is hij door de nationalisten voor de tweede keer verguisd. Hij werd beschouwd als een reactionaire koloniaal die Surinamers niet in staat achtte hun land te besturen. In tal van interviews liet hij niet na het militaire regime in Suriname dat tussen 1980 en 1990 het politieke toneel domineerde, te attaqueren. Hij is in 1993 een van de vijftien ondertekenaars van een Manifest voor de redding van Suriname waarin gepleit werd voor het houden van een referendum in Suriname over een eventuele gemenebestrelatie met Nederland. De bevolking moest alsnog de mogelijkheid krijgen om zich uit te spreken over de staatkundige verhouding met Nederland.
Ontmoeting met Albert Helman
Ik leerde Helman persoonlijk kennen tussen 1993 en 1995. Ons eerste contact hing samen met het plan van IBS (Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek en uitgever van OSO) om in 1994 een Albert Helman-colloquium te organiseren ter gelegenheid van zijn negenstigste verjaardag. We wisten alleen niet hoe hij op ons voorstel zou reageren, want hoewel hij bekend stond als een innemend, geestig en beminnelijk persoon kon hij chagrijnig en nurks zijn. Hij reageerde niettemin positief op ons voorstel en nodigde mij vervolgens uit thuis bij hem in Amsterdam-Buitenveldert. Het IBS-colloquium in 1994 kreeg voor Helman ook nog een bijzondere betekenis. Door de jaren heen had hij heel wat poëzie in het Sranan geschreven maar niet uitgegeven. Op initiatief van Michiel van Kempen werd door IBS besloten tot een uitgave van Helmans Srananpoëziebundel, Adyosi/Afscheid (1994) die op het colloquium aan Helman zou worden aangeboden. Hiermee ging ook Helmans grootste wens in vervulling. Over het Helman-colloquium zei hij dat hij niet aanwezig wilde zijn om sprekers met zijn aanwezigheid niet te hinderen. Desalniettemin wisten we hem over te halen om op het colloquium in de pauze acte de présence te geven. Schoorvoetend stemde hij hiermee in. Voordat de middagpauze begon kwam Albert Helman onder staande ovatie de zaal binnen. Hij was duidelijk ontroerd door het warme welkom door zijn landgenoten.

Albert Helman signeert zijn dichtbundel op het IBS-colloquium in 1994
Enkele maanden na het Helman-colloquium belde hij mij op met de vraag of ik de actualisering van zijn magnum opus en politiek testament (De foltering van Eldorado uit 1983) ter hand wilde nemen. De boekenweek van 1995 stond in het teken van Latijns-Amerika en zijn uitgever wilde een geactualiseerde herdruk uitbrengen. Helman was inmiddels 91-jaar en achtte zich fysiek niet meer in staat deze taak op zich te nemen. Ik was uiteraard zeer vereerd met Helmans verzoek, maar tegelijkertijd rezen bij mij twijfels of ik wel aan zijn verwachtingen zou kunnen voldoen. Wie De foltering van Eldorado heeft gelezen weet dat Helman niets en niemand ontziet, geen blad voor de mond neemt, voortdurend oordeelt, en dat alles met een grote passie en vanuit een woede over het onrecht dat de Inheemsen is aangedaan. Achteraf bezien vielen de besprekingen over de conceptversie met Helman heel erg mee. Hij was content met het uiteindelijke product, maar het kan ook zijn dat de scherpslijperij, woede en passie bij hem inmiddels hadden plaatsgemaakt voor berusting en een houding van ‘ik vind het allemaal prima op deze leeftijd’. De ‘onblusbare behoefte aan contestatie’, zoals Van Kempen schreef, was bij de 92-jarige Helman duidelijk minder geworden. De geactualiseerde versie van De foltering van Eldorado verscheen bij uitgeverij In de Knipscheer in een tweedelige pocketeditie getiteld Kroniek van Eldorado. Kort na verschijning van het tweede deel in 1995 ontmoette ik hem voor het laatst. Hij had mij als dank voor mijn inspanning uitgenodigd voor een borrel bij hem thuis. Het was ook onze laatste ontmoeting. Nog geen half jaar later overleed hij.
Voor altijd de balling
Helman was een kosmopoliet van geest. Zijn hart bleef een rusteloos kompas. Waar hij ook kwam, hij was nergens echt op zijn plaats. Hij bleef voor altijd de balling waarvan de toonzetting in een aantal van zijn werken getuigt van het hybride karakter van de migrant en van een afrekening. Hij was een wereldburger die niet meer uitsluitend terecht kon bij zijn oude cultuur en evenmin die van de nieuwe cultuur volledig kon omarmen. Deze hybriditeit komt het duidelijkst tot uiting in Hoofden van Oayapok (1985). Het is Helmans geestelijk testament waarin hij de balans opmaakt van een lang en veelbewogen leven. Het is een roman in redevoeringen met als spreker een indiaan die na een verblijf in het Westen terugkeert naar zijn stam maar daar uiteindelijk niet meer kan aarden. In de loop der jaren ontstond bij Helman een bewuste identificatie met zijn indiaanse afkomst; zijn beide grootmoeders waren volbloed indiaans. Vanwege deze identificatie werd hij dan ook getypeerd als de ‘dwarsliggende indiaan’. Aan het tragische lot van de Zuid-Amerikaanse Inheemsen heeft hij veel aandacht besteed.
Roep zonder ophouden van een dwarsliggende indiaan
Helman heeft zich fysiek kunnen verwijderen van zijn geboorteland, maar heeft zich er mentaal nooit van kunnen losmaken. Zijn laatste bezoek aan Suriname was begin jaren zeventig. Door zijn haat-liefde-verhouding tot zijn geboorteland werd Suriname zijn ‘levenslange ziekte’. Hij vergeleek Suriname met het malariavirus: zo af en toe krijg je koorts en dan gaat het weer weg, maar je krijgt het nooit helemaal uit je lijf. Geregeld gaf Helman in interviews blijk van zijn ergernissen over de heersende slavenmoraal bij een groot deel van de bevolking in Suriname (het aangename van het afhankelijk zijn, de nederigheid, de passiviteit en het indolente) en de afwezigheid van de herenmoraal bij de bestuurders (hun incompetentie, bijelkaargraaiers-van-geld, hun volstrekte liefdeloosheid voor het land en de tegenpool van de moderne mens die zijn omgeving onderzoekt en verandert). Het betekent dat Helman niet alleen kritisch was over de ontwikkelingen in Suriname na de onafhankelijkheid in 1975 maar dat hij ook verlangde naar een Suriname dat ooit zal bestaan. Ook op medisch advies keerde hij zijn geboorteland de rug toe, omdat zo gauw Suriname ter sprake kwam Helman voor zijn ‘adrenaline huishouding’ vreesde.
Helman had de opdracht van Jesajas (profeet uit het Oude Testament) tot de zijne gemaakt: ‘Roep zonder ophouden’. Hij was een man die voortdurend vocht tegen domheid en onwetendheid. Dat is deze ‘dwarsliggende indiaan’ niet altijd in dank afgenomen. Zes jaar na zijn crematie in 1996 in Amsterdam werd zijn as door zijn kinderen verstrooid in de Surinamerivier. De balling was eindelijk voorgoed teruggekeerd, maar zowel letterlijk als figuurlijk alleen in stoffelijke zin.
Al vóór zijn dood had hij de estafettestok aan de publicist Theo Para (pseudoniem van Henri Does) overgegeven. Helman droeg zijn Suriname-bibliotheek aan hem over en na diens overlijden kreeg Para bericht dat Helmans typemachine voor hem was gereserveerd. Met een Helmaniaanse passie streed Theo Para sinds de jaren tachtig voor herstel van de democratie in Suriname en berechting van de hoofdverdachten bij de Decembermoorden. Voor mij was Albert Helman een dwarsfluitspeler in een orkest naar wie te luisteren een groot genoegen was.
Verder lezen:
- Themanummer OSO Albert Helman 1995, nr.2. Digitaal te raadplegen: dbnl.nl > OSO
- Michiel van Kempen schreef een diepgravende en lijvige biografie over Albert Helman: Rusteloos en overal. Het leven van Albert Helman. Haarlem 2016: In de Knipscheer, 863 pp.
- Voor de reeks Tekst in Context hebben Henna Goudzand Nahar en Michiel van Kempen een editie vervaardigd van De stille plantage waarin zij dit werk in een historisch-sociologische context plaatsen met daarbij een link met het heden: Albert Helman – De stille plantage. Samengesteld door Henna Goudzand Nahar en Michiel van Kempen. Tekst in context 14. Amsterdam 2019: Amsterdam University Press. 94 pp.
- Op Wikipedia > Albert Helman vindt de lezer een overzicht van Helmans oeuvre.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Suriname, Taal & Literatuur