Kinderprentenboek DIVALI Liefde voor elkaar – Regina Ramdas
Wat is er mooier dan elementen van je geloof en cultuur door te geven aan je eigen kind(eren) of kleinkind(eren)? Vaak is het moeilijk om de juiste woorden te vinden om dit aan de jongste kinderen uit te leggen. Ze feesten mee, kennen bepaalde rituelen, maar snappen niet de gedachtegang van een viering. Middels mijn prentenboek probeer ik aan het jonge kind uit te leggen waar de Divali viering onder andere voor staat. Door een verhaal te schrijven, dat past in hun belevingswereld, zullen zij snappen wat wij ze willen meegeven over deze feestdag.
Wanneer wij kinderen op jonge leeftijd betrekken en uitleg geven over de rituelen en tradities van het hindoeïsme, zal de interesse gewekt worden om op verder onderzoek te gaan en al het geleerde voort te zetten.

Illustaties Renske Koens
In dit verhaal wordt uitgelegd wat er bedoeld wordt met het kiezen van positieve gedachten in plaats van negatieve gedachten en wat voor effect het heeft als je liefde verspreidt. Mijn boodschap is dan ook, dat het belangrijk is om erachter te komen waarom iemand een bepaald gedrag vertoont. Door begrip te tonen en liefde te geven, maken we iedereen blij.
Verkrijgbaar bij Sampreshan.com en Bol.com
ISBN/EAN 9789083199603
Regina Ramdas | Divali Liefde voor elkaar | Zoetermeer 2021: Sampreshan |
ISBN 9789083199603 | paperback, 32 pagina’s | prijs €14
RECENSIE https://www.kinderboekenjuf.nl/ideeen-mini-leesles/onderbouw/divali/
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Religie & Levenswijze, Suriname, Taal & Literatuur
Lezenswaardige hedendaagse literatuur over slavernij in Suriname – Chan E.S. Choenni
Het jaar 2023 wordt een belangrijk herdenkingsjaar voor de Surinaamse gemeenschap in Suriname én in Nederland. Het is dan 160 jaar geleden dat de slavernij in Suriname werd afgeschaft. Tevens is het 150 jaar geleden dat de eerste lichting Hindostaanse contractarbeiders uit India in Suriname arriveerde. Voorts is het 170 jaar geleden dat de eerste Chinese contractarbeiders in Suriname aankwamen. Er zullen verschillende activiteiten zijn en ook publicaties verschijnen. Er is immers een toenemende behoefte aan kennis en inzicht, vooral ook over de impact van de wrede slavernij die in Suriname heeft geheerst en de ontwikkelingen na de afschaffing op 1 juli 1863.
De laatste tijd verschijnen steeds meer artikelen en boeken die hier nader licht op werpen. Het betreft zowel boeken over de geschiedenis als historische romans. Vermeldenswaard in dit verband is een belangwekkend artikel dat is verschenen over de baten van de slavernij voor Nederland. In het verleden werd vaak gesteld dat Nederland niet zou hebben geprofiteerd van de slavernij in Suriname. Uit een onderzoek van de historici Pepijn Brandon en Ulbe Bosma van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam, blijkt echter dat deze opvatting onjuist is. Nederland was in de tweede helft van de achttiende eeuw een van de meest ontwikkelde economieën en slavernij speelde daarin een belangrijke rol. Een op de vijf producten die Nederland destijds verhandelde, zoals suiker, koffie en tabak, werden geteeld door slaven in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika. In hun goed gedocumenteerde artikel stellen deze historici: De grootste verdiensten ….maakte Nederland niet in de slavenhandel, maar in handel van door slaven geproduceerde artikelen. Maar liefst 5,2 procent van het Nederlandse Bruto Binnenlands Product, en zelfs 10,36 procent van het BBP van Nederlands rijkste provincie Holland, was in 1770 op slavernij gebaseerd (Brandon & Bosma 2019: 43). Er is recent ook onderzoek gedaan naar de rol van de grote steden als Amsterdam en Rotterdam met betrekking tot de Surinaamse slavernij. Deze onderzoeken bevestigen het beeld van de winsten die er werden gemaakt en de bijdrage daarvan aan de economie van deze steden.
In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan een aantal boeken van de volgende auteurs: Leo Balai, Roline Redmond, Tessa Leuwsha, Marcel van Kanten en Rihana Jamaludin.

Dr. Leo Balai
Leo Balai: Slavenschip Leusden (2013); Herengracht 526 (2021)
Balai is een van de nakomelingen van de zogeheten slaafgemaakten die hun eigen geschiedenis analyseert en beschrijft. Hij promoveerde in 2013 op een diepgaand onderzoek verricht in verschillende archieven. Balai heeft de tocht van een slavenschip vanuit West-Afrika naar Suriname uitvoerig beschreven. Op 1 januari 1738 verging voor de monding van de Marowijnerivier in Suriname het slavenschip Leusden, eigendom van de West-Indische Compagnie (WIC), met aan boord honderden Afrikaanse gevangenen. Toen het zeilschip in de buurt van Suriname was, dacht de kapitein ten onrechte dat hij de diepe Surinamerivier in het vizier had. Hij zeilde daarnaartoe, maar het bleek de oostelijker gelegen relatief ondiepe Marowijnerivier te zijn. Toen het zeilschip kwam vast te zitten, besloot de witte bemanning het luik van het scheepsruim waar de Afrikaanse gevangenen in zaten dicht te spijkeren, zodat deze niet konden ontsnappen. Zij waren immers ‘kostbare koopwaar’ en zouden worden verkocht in Paramaribo om vervolgens ‘tot slaaf’ te worden gemaakt en gebrandmerkt. Het schip verging echter. Van de 680 Afrikaanse gevangenen aan boord overleefden slechts 16 de ramp. Deze scheepsramp geldt als een grote moordpartij tijdens de gehele periode van de slavenhandel. Balai publiceerde hierover het lezenswaardige boek getiteld Het slavenschip Leusden (2013) dat werd uitgegeven door de Walburg Pers. Het boek over dit waar gebeurde verhaal is ook in een populaire editie uitgebracht.
De onderzoeker Balai heeft ook het boek Geschiedenis van de Amsterdamse slavenhandel (2013) gepubliceerd en onlangs verscheen zijn boek getiteld Herengracht 526 dat handelt over de kapitale burgemeesterswoning gelegen aan deze dure Amsterdamse gracht. Dit pand was eigendom van de heer Paulus Godin, bewindvoerder van de West Indische Compagnie en tevens directeur van de sociëteit van Suriname. Godin was in die functies verantwoordelijk voor het opkopen en verkopen van Afrikanen die werden vervoerd naar het Caribisch gebied, waar zij tot slaaf werden gemaakt. Het pand Herengracht 526 werd in 1927 na een schenking door de Nederlandse Handelsmaatschappij (NHM) -eigenaar van onder meer de suikerplantage Mariënburg in Suriname – bezit van de gemeente Amsterdam. In dit boek zijn ook de namen te vinden van de Amsterdamse eigenaren/rechthebbenden en de uitkeringen (de ‘compensatie’) die zij in 1863 ontvingen voor vrijverklaarde slaafgemaakten die hun eigendom waren. Zo ontving de firma Insinger en Co., bijvoorbeeld, toen f 252.000,- voor 64 slaafgemaakten van de plantage Kroonenburg. Deze en andere wetenswaardigheden zijn te lezen in het fraai uitgegeven Herengracht 526.

Dr. Roline Redmond
Roline Redmond: De Doorsons (2021)
Naast kennis over het slavernijverleden en het leven van de slaafgemaakten is er ook veel belangstelling voor het wel en wee van de directe nakomelingen van de slaafgemaakten na de afschaffing van de slavernij in Suriname. In dit verband is onlangs een zeer lezenswaardig boek verschenen van de hand van de Afro-Surinaamse cultureel antropologe Roline Redmond. Zij had in de jaren tachtig naam gemaakt met haar onderzoek naar racisme in Nederlandse schoolboeken. Ja, zij is de nicht van de bekende Surinaamse arts Sophie Redmond naar wie een belangrijke straat in Paramaribo is vernoemd. Redmond is op zoek gegaan naar haar maternale familie die bij de afschaffing van de slavernij de achternaam Doorson kregen. Voor zoveel mogelijk reconstrueert zij deze familiegeschiedenis ten tijde van en na de afschaffing van de slavernij. De titel van haar boek luidt De Doorsons met op de cover een mooie foto van Afro-Surinaamse vrouwen in hun traditionele klederdracht (zogeheten kotomisi’s). Redmond’s zoektocht heeft bijkans tien jaar geduurd en haar maternale familiegeschiedenis omspant liefst twee eeuwen. De naspeuringen werden danig bemoeilijkt omdat voorouders in alle archieven ontbreken. De slaafgemaakten waren immers niet meer dan onroerend goed. Na de afschaffing van de slavernij en na afloop van het tienjarig Staatstoezicht in 1873 moesten de Doorsons een zelfstandig bestaan opbouwen zonder eerder daartoe in staat te zijn gesteld. Dankzij de enorme werkkracht in deze familie lukte het veelal onder leiding van de vrouwen om vooruit te komen.
Redmond geeft op pagina 25 de volgende toelichting: Mijn interesse voor mijn familie is gevoed door onze drie voormoeders. Mijn overgrootmoeder Constantia Augustina Doorson, de marktvrouw, mijn grootmoeder Paulina Magdalena Wijks, de wasvrouw, en haar dochter, mijn moeder, Annette Josephine Wilson, de naaister, matriarchen uit drie generaties. De Doorson-Wijks-familie. Veel levenservaringen zijn echter verdrongen en het blijkt dat veel ouderen de jongere generaties niet wilden belasten met het hun aangedane leed. Er is ook (valse) schaamte over armoede en lijden. Redmond stelt dat meer nog dan kennis van feiten over de familie ‘hebben ze ons een sfeer doorgegeven, en wel een van verlies en van verlangen naar verbinding met verwanten. Die verlangens werden niet concreet uitgesproken, maar sluimerden op een hoge plank in een hoekje van mijn bewustzijn. Mijn moeder is het meest uitgesproken geweest in haar streven om contact te zoeken met familieleden. Zowel met de levenden als met de gestorvenen.’ De cultureel antropologe Redmond vertelt ook uitgebreid over het onderzoeksproces en de vele belemmeringen waar zij tegen aanliep. Soms zijn documenten achtergehouden of vernietigd om het pijnlijke verleden te doen vergeten.

Tessa Leuwsha
Tessa Leuwsha: Fansi’s stilte (2015)
Het zwijgen over vroeger bij de oudere generaties Afro-Surinamers komt uitvoerig aan bod in een boek dat al in 2015 werd gepubliceerd door de schrijfster Tessa Leuwsha onder de veelzeggende titel Fansi’s Stilte. De naam Leuwsha is overigens een verschrijving van St. Lucia, het Caribisch eiland waar haar grootvader werd geboren. Hij vestigde zich in Suriname. De ambtenaar verstond de naam van het geboorteland niet goed en schreef Leuwsha als achternaam, terwijl haar grootvader de naam Prince voerde. Tessa Leuwsha vertelt hierover en onder meer over kwesties als opo yu kloro (verbeter je huidskleur) door relaties aan te gaan met lichter gekleurden en het uitschelden personen met een zwarte huidskleur (blaka tara – zwarte pek). Zij heeft na 2015 verschillende boeken gepubliceerd, zoals Parbo-Blues en Solo, een liefde alsook een uitgebreide reisgids getiteld Wereldwijzer Suriname.
Oma Fansi, officieel Fancelyne Evelyne Cummings, is de grootmoeder van de schrijfster. Leuwsha heeft tevergeefs geprobeerd haar oma te verleiden over vroeger te vertellen, vandaar de titel Fansi’s stilte. Oma Fansi bleef ongetrouwd en kreeg negen kinderen uit verschillende relaties. Het gezin leefde in de jaren dertig van de vorige eeuw in Paramaribo in armoedige omstandigheden, dicht op elkaar. Fansi had, als wasvrouw voor de blanken, weinig opleiding en stond er eigenlijk helemaal alleen voor. Om de armoede te ontvluchten, vertrokken bijna al haar kinderen in de jaren zestig naar Nederland. In 1970 vertrekt ook Fansi naar Nederland waar zij tot haar dood in 1979 is blijven wonen. Leuwsha verhaalt over de speurtocht die zij onderneemt langs allerlei archieven en geeft scherpe observaties over het dagelijkse leven Suriname en Guyana.

Marcel van Kanten
Marcel van Kanten: Wortelzucht (2021)
De diepe wonden die zijn geslagen in de waardigheid, het welzijn en bewustzijn vanwege de slavernij werken door in de volgende generaties nakomelingen van de slaafgemaakten. De behoefte om meer te weten over deze verzwegen geschiedenis blijft knagen. Sommigen proberen via DNA-onderzoek hun roots (wortels) te traceren om zo hun familiegeschiedenis te reconstrueren. In Suriname is echter veel raciale vermenging geweest. Vaak kwamen daaruit buitenechtelijke kinderen voort. Sommigen werden later door hun vader erkend; maar velen niet. Een van de Gemengde families in Suriname is de familie Van Kanten. Marcel van Kanten heeft zijn familieverhaal gereconstrueerd en vertelt daarover in het onlangs verschenen boek getiteld Wortelzucht, zoals hij de drang naar het traceren van de roots noemt. Marcel van Kanten blijkt af te stammen van slavenhouders, slaafgemaakten, Chinezen, Portugezen en heeft ook Indonesische roots. Hij draagt, zoals hij schrijft ‘liefst dertien etniciteiten’ in zich. Er staan mooie foto’s in zijn boek. Er is een bepaalde techniek gebruikt om de zwart-wit foto van plantage Brouwerslust (broroe) gelegen tussen de Commewijnerivier en de Cotticarivier in te kleuren. De kleurenfoto op de cover geeft een levensecht beeld van de kreek, de fiere palmbomen aan weerszijden en de mensen in witte kleding op plantage Brouwerslust.
Rihana Jamaludin: De Zwarte Lord (2009); Geheimen van het tuinhuis (2021)
Tenslotte vestigen wij de aandacht op de schrijfster Rihana Jamaludin die vanuit een ander perspectief over de nadagen van de slavernij in Suriname verhaalt. Zij is een literair talent van Hindostaans-Javaanse afkomst en heeft zich goed ingelezen in de Surinaamse geschiedenis. In 2009 kwam haar debuutroman De Zwarte Lord uit dat zich afspeelt in de negentiende eeuw. Het jaar is 1848, een woelig jaar voor de wereld met de opkomst van het socialisme, volksopstanden en de roep om vrijheid, in Europa maar ook in het Caribisch gebied. Suriname zit dicht bij het vuur met de buurlanden Frans-Guyana, waar de slavernij dat jaar nog wordt afgeschaft, en Brits-Guyana, waar al bijna 15 jaar eerder (in 1833) de slaafgemaakten vrij werden verklaard. Een centrale figuur in het boek is Regina Winter, een Brabantse gouvernante die naar Suriname gaat om een jonge plantage-eigenaar met de bijnaam De Zwarte Lord onderricht te geven. Hij is van Gemengde (witte vader en zwarte moeder) afkomst. In dit veelomvattend boek geeft Jamaludin een beeld van de toenmalige Surinaamse geschiedenis, de overweldigende natuur, de Surinaamse beschaving en de kleurrijke cultuur. Ook filosofische gesprekken, een verhandeling over flora en fauna, een liefdesverhaal en een aanklacht tegen koloniale onderdrukking en de exploitatie van slaafgemaakten komen aan bod. Jamaludin’s roman is geschreven vanuit de toplaag van de toenmalige samenleving en niet vanuit het perspectief van de slaafgemaakten. Niettemin geeft het boek een lezenswaardig inzicht in de periode van de slavernij. Helaas heeft De Zwarte Lord niet de aandacht gekregen die het verdient. Deze lijvige historische roman is fraai uitgegeven en telt 525 bladzijden, inclusief bijlage en verklarende woorden- en begrippenlijst.

Rihana Jamaludin (foto Karla Hoffman)
Onlangs publiceerde Rihana Jamaludin wederom een zeer lezenswaardige roman, Geheimen van het tuinhuis. Het is een spannende, historische roman voor jongeren die zich afspeelt in 1870, zeven jaar na de afschaffing van de slavernij. Twee meisjes en een jongen werken in een oud tuinhuis in Commewijne aan een uitvinding. De achtergrond wordt bepaald door allerlei veranderingen die op dat moment in Suriname plaatsvinden sinds de slavernij in 1863 is afgeschaft. Ook in deze roman ligt de nadruk niet op de slaafgemaakten, maar op de zogeheten Kleurlingenelite. Behalve spannend, is de roman een zeer leerzame inkijk in de verhoudingen tussen de blanken, kleurlingen en zwarten in een periode waarin de vrijgemaakten nog hun weg zochten naar echte vrijheid. Behalve jongeren zullen ook ouderen veel baat hebben van de wijze waarop Jamaludin hen door de geschiedenis voert.
De zestienjarige Alex(andra) Belgrave groeit op als dochter van een familie behorende tot de Kleurlingenelite. Haar vader werkt als ambtenaar voor het Nederlandse gouvernement. Een leven in slavernij is haar familie door hun witte voorouder bespaard gebleven, maar toch is het toekomstperspectief van Alex beperkt. Goed onderwijs in de kolonie is geen prioriteit van de Nederlands overheid. Als meisje zal Alex nooit kunnen studeren, hoe intelligent ze ook is. Tijdens de vakantie die ze samen met haar beste vriendin Jo op plantage Het Schoone Land doorbrengt, ontmoet ze Ernst Martzil, eveneens een Kleurling. Hij werkt aan een geheime uitvinding. Alex ontdekt dit geheim, maar Ernst zit niet direct te springen om een meisje dat hem daarmee wil helpen. Hij merkt wel hoe slim en vindingrijk Alex is. Zouden Ernst en Alex met de nieuwe uitvinding hun eigen toekomst kunnen veranderen? De afloop is spannend. Het avontuur is fictie, maar Ernst – later bekend als Earnst Jan Matzeliger – is een bestaande historische figuur die in Amerika een beroemd uitvinder werd. Hij werd in 1852 in Suriname in slavernij geboren uit een blanke plantage-eigenaar en een zwarte slavin en in 1862, een jaar voor de afschaffing van de slavernij, door een zus van zijn vader in vrijheid gesteld (gemanumitteerd). De auteur besteed ook aandacht aan het verhaal van de eerste Indiërs in Suriname, nog vóór de komst van het schip Lalla Rookh in 1873. Via de Britse koloniën, met name Brits-Guyana, waren er al Indiase arbeiders in Suriname. Er kwamen ook Indiërs naar Suriname die geen arbeiders waren. In het verhaal raken de meisjes bevriend met een Indiase immigrant.
Net als in haar vorige historische roman betrekt Jamaludin uitvoerig de omringende natuur en het leven op plantages bij het verhaal. Beide boeken zijn mooie literaire producten.
Tot slot
Al met al ontstaat er een steeds scherper beeld over de slavernij in Suriname, de rol van Nederland(ers) en de ontwikkelingen direct na de afschaffing van de slavernij. Dit beeld zal met de tijd nog scherper worden door publicaties die zullen verschijnen. Nederland moet evenwel in het reine komen met zijn slavernijverleden en er is ook genoegdoening nodig. In dit verband is al een zogeheten slavernijmuseum in Amsterdam in het vooruitzicht gesteld. Een goed initiatief. Echter, als het om een gedeeld verleden Nederland-Suriname gaat moet de aandacht niet uitsluitend op de slavernij zijn gericht maar ook op de ontwikkelingen na de afschaffing van de slavernij. Het aantrekken van contractarbeiders uit Azië en de multi-etnische samenleving die in Suriname ontstond verdienen eveneens aandacht. Het is daarom van belang bij dergelijke initiatieven ook Surinaamse deskundigen te betrekken en de fouten te vermijden die bijvoorbeeld zijn gemaakt bij Suriname tentoonstelling van 2020. Toen werden Hindostanen, Javanen en Chinezen die na de Tweede Wereldoorlog de helft van de Surinaamse bevolking uitmaakten in onvoldoende mate in beeld gebracht.
Literatuur
• Brandon, P.& Bosma, U. (2019). De betekenis van de Atlantische slavernij voor de Nederlandse economie in de tweede helft van de achttiende eeuw. TSEG – The Low Countries Journal of Social and Economic History, 16(2), 5–46. https://doi.org/10.18352/tseg.1082
• Balai, Leo (2013), Het slavenschip Leusden, Deventer: Walburg Pers.
• Balai, Leo (2013/2020), Geschiedenis van de Amsterdamse slavenhandel, Amsterdam: Amsterdam University Press.
• Balai, Leo (2021), Herengracht 526, L Edam: LM Publishers.
• Redmond, Roline (2021). De Doorsons, Amsterdam: Arbeiderspers.
• Leuwsha, Tessa (2015), Fansi’s stilte, Amsterdam: Uitgeverij Augustus.
• Marcel Van Kanten, (2021), Wortelzucht, Edam: LM Publishers.
• Jamaludin, Rihana (2009), De Zwarte Lord, Amsterdam: LM Publishers.
• Jamaludin, Rihana (2021), Geheimen van het tuinhuis, Blossom Books.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname, Taal & Literatuur
Unieke collectie boeken Amsterdamse bibliotheek – Eric Kastelein
Zaterdagmiddag 4 september 2021 namen voorzitter Tanja Jadnanansing van stadsdeel Zuidoost en directeur Martin Berendse van de Openbare Bibliotheek Amsterdam (OBA) / Huis van alle Talen in de vestiging Bijlmer een unieke collectie boeken in gebruik over de Hindostaanse en Indiase kunst en cultuur. Frank Kishna van Saraswati Art-SA Uitgeverij heeft hiervoor in nauwe samenwerking met de bibliothecaris 74 titels geselecteerd. Een unicum voor een Nederlandse bibliotheek, vertelde hij in zijn inleiding. Maar het zal hier niet bij blijven. OBA maakt jaarlijks een budget vrij om nieuwe titels toe te voegen. Een initiatief dat door andere grote bibliotheken – denk aan Den Haag, Rotterdam, Almere, Zoetermeer – gevolgd kan en moet worden.

Prof. Chan Choenni en Frank Kishna
Veel belangstelling was er voor de korte lezing van emeritus professor Chan Choenni over zijn nieuwe boek Geschiedenis van Hindostanen 1873-2015, dat onlangs is verschenen bij Sampreshan/Hindorama. Hij overhandigde aan Frank Kishna een exemplaar als dank voor zijn inspanningen voor het behoud van de Hindostaanse en Indiase kunst en cultuur in Nederland. Een exemplaar van de brochure Hindostaanse contractarbeidsters in woord en beeld was er voor zangeres Nisha Krishna. Namita Mathura, jurist en bekende Odissi danseres, vertelde over haar jeugd en opgroeien in Nederland. Gevangen in een web van zwarte letters is de nieuwe roman van Ruud Chander. Hij verhaalt hierin de reis en avonturen van een contractarbeider van India naar Suriname. Later ging pandit Suraj Biere nog in op het belang van de hindoeboeken in Nederlandse bibliotheken.
De bijeenkomst werd feestelijk omlijst met verschillende optredens. Saniya Kishna speelde basuri en werd op de tabla begeleid door Aaryan Kisha. Leden van dansschool Nupur Almere en van Thaka Thimi Tha Dance School gaven een prachtig voorstelling. Later op de dag namen de topmuzikanten S. Kishna, M. Baaijens en G. Ramnath het publiek mee in de wereld van de Indiase klassieke muziek.
Foto’s: Safoera Sheik-Zahoeri
Bekijk de fotogalerie door te klikken op een foto.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur
Geschiedenis van Hindostanen 1873-2015 India • Suriname • Nederland (Prof. dr. Chan E.S. Choenni)
Het jaar 2023 wordt een jubileum- en herdenkingsjaar zowel in Suriname als in Nederland.

President Chandrikapersad Santokhi neemt het boek Geschiedenis van Hindostanen in ontvangst uit handen van de auteur, prof. Chan Choenni (6/9/21 Den Haag).
Op 5 juni 2023 zal het 150 jaar geleden zijn dat de eerste lichting Hindostaanse contractarbeiders afkomstig uit India ontscheepten in Suriname. Zij waren op 4 juni 1873 met het zeilschip Lalla Rookh aangekomen in Suriname om na de afschaffing van de slavernij (1 juli 1863) op de plantages te werken voor een periode van 5 jaar. In 2023 zal het tevens 160 jaar geleden zijn dat de slavernij in Suriname werd afgeschaft. Redenen genoeg om in 2023 bijzondere aandacht te besteden aan de gedeelde (koloniale) geschiedenis van Suriname en Nederland met tal van activiteiten in beide landen.
Hindorama.com heeft gemeend om voorafgaand aan deze viering en herdenking al aandacht te genereren voor de geschiedenis van de Hindostanen door deze over een periode van ruim 140 jaar op toegankelijke wijze op papier te zetten. Dit heeft geresulteerd in het boek:
Geschiedenis van Hindostanen 1873-2015
India • Suriname • Nederland
Dit boek wordt uitgegeven in hardcover en bevat meer dan 250 foto’s en afbeeldingen, waarvan vele niet eerder zijn gepubliceerd. De Hindostaanse geschiedenis wordt in tien hoofdstukken beschreven door prof. dr. Chan Choenni die al veel publicaties over dit onderwerp op zijn naam heeft staan. Sampreshan/Hindorama had in 2020 al het boekje Hindostaanse geschiedenis in kort bestek van zijn hand uitgegeven. Dit nieuwe boek behandelt in meer detail en met sprekende voorbeelden en citaten achtereenvolgens de emigratie van India naar Suriname, de integratie in Suriname en de emigratie naar en integratie in Nederland.
Dit rijk geïllustreerde boek van 368 pagina’s kost 29,50 euro (gratis verzending). Het is een uitgave van Sampreshan i.s.m. Hindorama.com en Jnan Adhin Instituut (JAI).
Chan Choenni | Geschiedenis van Hindostanen 1873-2015 India • Suriname • Nederland | Zoetermeer 2021: Sampreshan | ISBN 9789080509290 | hardcover, 368 pagina’s | prijs 29,50 euro
Het boek is verkrijgbaar via onze webshop SAMPRESHAN.COM en bij Bol.com. Bestel HIER
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname, Taal & Literatuur
De commotie rond schrijfster Astrid Roemer: Is haar vrijheid van meningsuiting in het geding? – Hans Ramsoedh

Dr. Hans Ramsoedh historicus/publicist
Roemers uitspraken op haar facebookpagina begin augustus over Desi Bouterse leidden tot veel commotie. Zij weigert hem een moordenaar te noemen, noemt hem onvergetelijk moedig en vindt dat hij een standbeeld verdient voor het op gang brengen van een dekolonisatieproces. Die commotie hing primair samen met het feit dat haar in maart 2021 de prestigieuze Prijs der Nederlandse Letteren is toegekend en waarvan de feestelijke prijsuitreiking op 12 oktober was gepland. Voor- en tegenstanders roerden zich in deze kwestie. Tegenstanders van de uitreiking van de prijs aan Roemer reageren geschokt en verbijsterd en zijn van mening dat deze prestigieuze Nederlandstalige literaire prijs niet toegekend mag worden aan een auteur, hoe goed ook, die blijk geeft van het goedpraten van moorden. De advocaat Gerard Spong maakte een vergelijking met het uitreiken van een prijs aan een NSB-er (fascist in Nederland) vlak na de Tweede Wereldoorlog. De voorzitter (Romeo Hoost) van het Comité Herdenking Slachtoffers Suriname noemde Roemer een ‘apologeet van straffeloosheid voor Desi Bouterse die intellectuele eerlijkheid vervangt door hyperpartijdigheid’.
Medestanders van Roemer (vooral op social media) wijzen de protesten van de tegenstanders tegen de prijstoekenning aan haar af. Zij beroepen zich met name op haar recht op de vrijheid van meningsuiting: ‘zij heeft gewoon haar mening geuit als schrijver en iedereen heeft het recht om te zeggen wat ze wil’ (zie ook onder meer de Ware Tijd, ‘Van Astrid zijn we gewend dat ze zaken recht voor zijn raap zegt’, 11 augustus 2021).
De ontstane commotie rond de Bouterse-uitspraken van Roemer liet het Comité van Ministers van de Nederlandse Taalunie niet onberoerd. Het besloot de toegekende prijs aan Roemer te handhaven omdat in zijn optiek het een oordeel is van een onafhankelijke jury waarbij persoonlijke standpunten van auteurs niet in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van hun oeuvre. Het Comité vond echter een feestelijke prijsuitreiking door de Belgische koning Filip ongepast en nam daarbij stellig afstand van de standpunten en uitspraken van Roemer. Het is een halfslachtig besluit waarbij het Comité blijkbaar de kool en de geit heeft willen sparen: toekenning van de prijs handhaven, maar zonder het feestje dat daarbij hoort. Ik betwijfel ten zeerste of de Taalunie Roemer de prijs had toegekend indien zij vóór de toekenning van de prijs haar uitspraken over Bouterse had gedaan. Ik acht de kans ook zeer klein dat de Taalunie in het geval van een Nederlandse (autochtone) schrijver die de Holocaust zou ontkennen (hetgeen trouwens strafbaar is in landen als België, Duitsland en Frankrijk) of zijn/haar bewondering zou uitspreken voor Anton Mussert [leider van de fascistische Nationaal Socialistische Beweging in Nederland in de jaren dertig en eerste helft van de jaren veertig] ook tot een dergelijk halfslachtig besluit zou zijn gekomen. De Nederlandse culturele elite zou op haar achterste benen zijn gaan staan. Met uitzondering van enkele columnisten hult een groot deel van de Nederlandse elite in de kwestie-Roemer zich in stilzwijgen, mogelijk omdat het een schrijfster van kleur betreft en zij, met de actuele aandacht voor Black Lives Matter, niet het odium van racisme op zich wil laden.
Wordt met het afzien van de feestelijke uitreiking van deze prijs Roemers recht op vrijheid van meningsuiting beknot en betaalt zij de tol voor haar uitspraken over Bouterse zoals medestanders van haar stellen? Alvorens deze vraag te beantwoorden maak ik vooraf enkele opmerkingen over de vrijheid van meningsuiting. Deze vrijheid is in democratische landen een grondwettelijk recht en houdt in dat burgers zonder voorafgaande controle of vrees voor vervolging door de staat hun meningen kenbaar kunnen maken. Onder deze vrijheid vallen ook opvattingen die mensen als kwetsend kunnen ervaren. Het betekent echter niet dat de vrijheid van meningsuiting, evenals de meeste andere grondrechten, absoluut is. Er zijn namelijk grenzen aan deze vrijheid die zijn vastgelegd in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. Zo is het verboden om in het openbaar groepen mensen te beledigen of aan te zetten tot haat, discriminatie of geweld tegen mensen vanwege hun ras, godsdienst of levensovertuiging, seksuele gerichtheid of handicap. Uiteindelijk is het aan de rechter om te bepalen of een bepaalde mening of uiting wel of niet onder de vrijheid van meningsuiting valt. Het betekent dat pas achteraf mensen gestraft kunnen worden.
In mijn optiek is er geen sprake van een beknotting van de vrijheid van meningsuiting van Roemer. Zij heeft het recht om over Bouterse, ondanks zijn veroordeling door de onafhankelijke Krijgsraad in Suriname voor zijn rol bij de Decembermoorden in 1982, de loftrompet te steken. Velen zouden hun schouders hebben opgehaald bij haar antidemocratische, antirechtstatelijke opvattingen, gebrek aan fatsoen en empathie, en niet te vergeten haar raciale vooringenomenheid naar aanleiding van haar uitspraken over hindoes en moslims in Suriname en haar opvattingen hebben beschouwd als een grote smet op haar blazoen.
Het wordt echter een andere zaak als Roemer een prestigieuze literaire staatsprijs wordt toegekend. Daarbij hoort het niet alleen te gaan om de literaire kwaliteiten van een schrijver, maar ook om diens politiek-maatschappelijke opvattingen. Dit is geen kwestie van politiek correct denken maar van fatsoen. Toekenning van een dergelijke prijs impliceert een opname van de laureaat in de eregalerij van de Nederlandstalige literatuur. Een eregalerij is daarbij een toonbeeld van de natie. In een fatsoenlijke samenleving is er in een dergelijke eregalerij geen plek voor iemand met verwerpelijke opvattingen die tevens als verdediger fungeert van een cultuur van straffeloosheid in Suriname, de cultuur van neks no fout -er is geen vuiltje aan de lucht- zoals door Bouterse en zijn volgelingen gepropageerd.
Roemer deed haar Bouterse-uitspraken zes maanden na toekenning van de Prijs der Nederlandse Letteren. Dit maakt de kwestie van de intrekking van de prijs aan haar lastig. Desalniettemin zou het van moed hebben getuigd als het Comité van Ministers van de Nederlandse Taalunie alsnog had besloten de prijs in te trekken. Handhaving van de toegekende prijs doet in mijn optiek afbreuk aan het prestige dat met deze prijs is verbonden.
Roemers gekte en dwalingen maken haar tot een schrijfster met een besmet verleden. Bij dergelijke personen houd je, ondanks haar literaire kwaliteiten, bij voorkeur afstand, een afstand die groter is dan de anderhalve meter die we sinds Covid in acht nemen.
Foto’s: The SierraLeonetelegraph.com (3)
- Published in BIBLIOTHEEK, Boeken, CULTUUR, NIEUWS, Taal & Literatuur
Recensie boek Ruud Chander: Gevangen in een web van zwarte letters – Kanta Adhin

Ruud Chander
De laatste jaren verschijnen steeds meer boeken van Hindostaanse auteurs. De thema’s zijn meestal de eigen geschiedenis; vaak in de vorm van een autobiografie of een historische roman. Onlangs heeft de historicus en voormalig leraar Ruud (Ramkisoen) Chander het boek Gevangen in een web van zwarte letters gepubliceerd. Het betreft het eerste deel van het historische verhaal van twee Hindostaanse contractarbeiders (kantraki’s) die na aankomst vanuit India in Suriname besloten samen te leven. De inmiddels 76-jarige auteur heeft zich als zoon van een contractarbeider verdiept in de vraag waarom zijn vader zijn dorp in het toenmalige Brits-Indië verliet voor een ongewisse toekomst in Suriname. Daartoe heeft hij een uitvoerige studie gedaan van de Hindostaanse contractarbeid. Chander, geboren in Suriname en sedert 1973 woonachtig in Nederland, was ook de eerste directeur van de landelijke Organisatie Hindoe Media (OHM) en heeft televisieprogramma’s gemaakt over de Brits-Indische contractarbeid. In dat verband heeft hij tien landen bezocht waar de contractarbeiders zijn terechtgekomen. In Suriname duurde de periode van de contractarbeid van 1873-1920.
De auteur heeft zijn verhaal gebaseerd op de levens van enkele kantraki’s die in 1912 naar Suriname kwamen, waaronder zijn vader. Hoewel de belevenissen van de personages dicht bij werkelijke gebeurtenissen staan, vallen zij er niet mee samen. Vanuit het perspectief van de hoofdpersonen Rambax en Koemarie geeft Chander een beeld van de contractarbeiders die in diverse dorpen in India werden geworven, vervolgens eerst naar een subdepot en daarna naar Calcutta vervoerd om vandaaruit per schip naar Suriname te vertrekken waar ze aan een plantage werden toebedeeld en daar een vijfjarig contract moesten uitdienen. Na vijf jaar konden zij kiezen tussen vrij verblijf in Suriname waar ze een stuk grond kregen of door de overheid betaalde terugkeer naar India. Ook een tweede contract was mogelijk waarbij ze een extra premie van 100 gulden kregen.
Het verhaal
Tegen allerlei negatieve adviezen in kiest Rambax er weloverwogen voor als contractarbeider naar Suriname (het land Sri Ram) te vertrekken. Hij is niet goedgelovig en vertrouwt de mooie verhalen van de wervers zeker niet helemaal, maar zijn besluit staat vast. Hij wil geen last zijn voor zijn broer en diens familie die gebukt gaan onder schrijnende armoede. Het afscheid van zijn broer, schoonzus en neefjes valt hem zwaar. Onderweg naar het subdepot in Lucknow en vervolgens naar het hoofddepot in Calcutta – een reis die meer dan drie weken duurt – maakt hij vrienden onder de andere mannen die ook zijn geworven. In de gesprekken komen weemoed en twijfel tot uiting. Doen ze er goed aan hun vertrouwde dorp te verlaten? Kunnen ze erop vertrouwen dat ze beter gaan verdienen in het buitenland en na vijf jaar weer kunnen terugkeren? Tijdens de reis worden ze geconfronteerd met woedende protesten van Indiërs tegen het vernederende systeem van de contractarbeid en tegen de Britse koloniale politiek die armoede in de hand heeft gewerkt. Dit voedt de twijfel. Door het delen van elkaars gevoelens, het opdoen van nieuwe ervaringen en met humor komen Rambax en zijn metgezellen de reis door.
Ook de tweede hoofdpersoon, de weduwe Koemarie, besluit bewust om India te verlaten. Het leven bij haar schoonouders is na de dood van haar man vernederend en terug naar haar ouders is geen optie. Na een dochter te hebben verloren, laat zij zich met haar tweede dochtertje inschepen. Bij de eerste aanblik in het depot in Calcutta weet Rambax dat hij met Koemarie samen wil zijn. Voor Koemarie verloopt de overtocht zeer tragisch als zij ook haar tweede kind verliest.
Rambax en Koemarie arriveren in 1912 met het stoomschip Chenab 1 samen met 452 immigranten in Suriname. Beiden zijn tijdens de bootreis verzwakt en worden na aankomst opgenomen in het militair hospitaal in Paramaribo. Rambax, die overigens zes jaar jonger is dan Koemarie, ziet hun wegen niet graag scheiden en op zijn aandringen worden zij als echtpaar toegedeeld aan plantage Waterloo in Nickerie. Ook enkele van zijn goede vrienden komen daar terecht. Rambax had zeker geen ideaalbeeld van het werken in het land Sri Ram voor ogen, maar de omstandigheden vallen hem toch tegen en hij voelt regelmatig woede in zich opkomen als hij met vernederingen wordt geconfronteerd. Ook zijn relatie met Koemarie is aan spanningen onderhevig. Met zijn vrienden vermaakt hij zich goed. Op haar beurt maakt Koemarie er het beste van en zij heeft veel steun aan haar buurvrouw die al eerder met haar man op de plantage te werk is gesteld en enkele andere vrouwen die zij op de boot had ontmoet. Weemoed en heimwee zijn er vooral met feestdagen als Diváli en Holi. Een dominant thema is het tekort aan vrouwen. De seksuele stress onder de mannen uit zich in vrij ruwe taal en toespelingen jegens vrouwen. Bij de vrouwen geeft het stof tot schuine grappen. Maar er is ook angst als er verhalen van verkrachting rondgaan en wanneer een goede vriendin van Rambax en Koemarie, die met haar verschijning menig man in vuur en vlam kon zetten, vermoord wordt. Een aantal van de mannen spreekt schande van vrouwen die zich in Suriname vrijheden veroorloven die tegen de Indiase tradities ingaan.
Tegen het einde van hun contracttijd is een hot topic het al dan niet terugkeren naar India. Voor Rambax en Koemarie is het een uitgemaakte zaak. Zij blijven, evenals een aantal van hun goede vrienden. Rambax gaat de toekomst zelfverzekerd tegemoet; hij is de afgelopen vijf jaar gegroeid en is vastbesloten zich op te werken en een groot huis voor zijn familie te bouwen. Koemarie maakt zich zorgen dat zij de nabijheid van goede vriendinnen zal missen nu zij op een eigen terrein gaan wonen. Bovendien is zij de afgelopen periode niet zwanger geraakt en weet niet of zij Rambax wel kinderen zal kunnen geven. Ruud Chander houdt de lezer in spanning. Pas in het tweede deel Pioniers in de Polder zullen we te weten komen hoe het Rambax en Koemarie verder zal vergaan in Suriname.
Grondige kennis en verbeeldingskracht
Chander beschrijft vrij nauwgezet de geschiedenis en wetenswaardigheden van de contractarbeid, zoals de wervingsmethoden, de redenen voor vertrek, de spullen die men allemaal kreeg ter voorbereiding van de bootreis, het voorschot in Suriname. Ook geeft hij een genuanceerd beeld van de contractarbeid. Zo zouden vele Indiërs als gevolg van bewuste koloniale politiek, uitbuiting door grootgrondbezitters en terugkerende hongersnoden in bittere armoede zijn gestort. Ook kon het grootste deel niet lezen en schrijven en dus niet bewust een contract aangaan en degenen die zich op het laatste moment zouden bedenken, zouden alle inmiddels gemaakte kosten nooit kunnen terugbetalen. Goed tot uiting komen de intense banden die ontstaan tussen contractarbeiders van verschillende achtergrond, iets wat in het kaste gevoelige India niet mogelijk zou zijn. De opvang van de nieuwkomers door degenen die al in Suriname woonden en ook het emotionele afscheid van degenen die terugkeren krijgen de nodige aandacht. Voorts komt ook de problematiek aan de orde van steeds duurder wordende producten in de plantagewinkel en het tegen de contractverplichtingen in niet volledig uitbetaald krijgen van loon waardoor lang niet iedereen kan sparen. Ook contacten met andere bevolkingsgroepen, Creolen en Javanen, krijgen aandacht.
Door het verhaal heen weeft de auteur de verhalen uit de hindoegeschriften, zoals de verbanning van Ram naar het woud uit het Ramáyan. Deze verhalen waren voor veel immigranten een informatiebron en ook troost om problemen het hoofd te bieden tijdens hun reis en verblijf in Suriname. Dergelijke verhalen dienden vaak als kompas en soms ook als legitimering van het eigen handelen. In verband met het vrouwentekort dat veelvuldig in het boek aan de orde is, wordt bijvoorbeeld het verhaal uit het heilige boek Mahábhárat aangehaald over prinses Dropati die met vijf broers was ‘getrouwd, nadat een van hen de weddenschap om haar hand had gewonnen.
Terwijl Ruud Chander over grondige kennis beschikt, is voor een fictief verhaal waarbij de informatie moet worden verlevendigd verbeeldingskracht nodig. In zijn naschrift zegt de auteur ook dat hij een zwaar beroep heeft moeten doen op zijn verbeeldingskracht en inlevingsvermogen om gevoelens en gedachten in woorden te vangen en intuïtief te benaderen. Hierbij heeft hij zich laten leiden door een citaat van de bekende Indiase filosoof Rabindranath Tagore dat hij aan het begin van het boek aanhaalt: “De waarheid vindt het kleed van de feiten te nauw. In de verbeelding beweegt zij ongedwongen.” Ruud Chander heeft het voordeel dat hij behalve zijn vader, ook andere contractarbeiders als kind persoonlijk heeft gekend en herinneringen aan hen heeft, ook al zijn deze vaag. Hij schroomt niet om ruwe taal te hanteren, iets wat misschien moeilijk valt bij lezers die dit niet gewend zijn of die hun voorouders het liefst idealiseren. Met zijn verhaal heeft de auteur een beeld willen schetsen van het leven van kantraki’s in een afgebakende historische periode.
De titel van het boek
De titel van het boek (Gevangen in een web van zwarte letters) en de zwarte verticale lijnen op de voorkant van de omslag die traliewerk uitbeelden, lijken de lezer op het verkeerde been te zetten. Immers, ze doen vooral denken aan de (grimmige) beperkende kanten van de contractarbeid. Die waren er zeker, maar vormen niet de hoofdmoot van het verhaal waarin Rambax en Koemarie een heel bewuste keuze maken voor de contractarbeid en te midden van hun metgezellen hun leven in Suriname vormgeven. Mogelijk heeft de auteur willen meegeven dat dit stuk geschiedenis van Hindostanen voor de contractarbeiders een ervaring is geweest waar ze niet graag met anderen (kinderen, kleinkinderen) over spraken, maar alleen met lotgenoten met wie zij zich samen in een web van schuld, schaamte en weemoed bevonden. Met zijn boek verlevendigt Ruud Chander in ieder geval dit stuk geschiedenis van de Hindostanen en is hij erin geslaagd geschiedenis te onderwijzen in de vorm van een makkelijk lezend verhaal. Zijn vervolgroman zal over een ander stukje geschiedenis gaan waarvoor hij wellicht nog veel meer op zijn jeugdherinneringen zal kunnen terugvallen.
Ruud Chander, Gevangen in een web van zwarte letters. 2021: Uitgave Ramkisoen Chander in samenwerking met uitgeverij Boekenbent. Harde kaft, 309 pagina’s. Prijs 20 euro exclusief portokosten. Te bestellen via chander@ziggo.nl
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname, Taal & Literatuur
Recensie boek Ruben Gowricharn: De Goudsmid. Marginalisering en veerkracht van een Hindostaanse familie – Dr. Hans Ramsoedh
Veel (wetenschappelijke) boeken over, bijvoorbeeld, Hindostanen blijven steken in het Grote Verhaal met daarbij veel tabellen en grafieken. Deze werken richten zich op de grootste gemene deler en zijn over het algemeen vooral generalisaties. Personen krijgen geen gezicht en hun strijd om het bestaan wordt nauwelijks in beeld gebracht. Waar personen wel een gezicht krijgen is in mijn visie sprake van Kleine Verhalen. Kleine verhalen kunnen ook grote verhalen worden van kleine mensen zoals in het boek De Goudsmid van Ruben Gowricharn.
De Goudsmid is een geschiedenis van de familie Parmeswar Gowricharn (ook geschreven als Parmessar) en handelt in hoofdzaak over vader Parmeswar en zijn zoon, de auteur Ruben Gowricharn. Zijn vader was een gerespecteerde goudsmid die na een succesvolle start later marginaliseerde, aan alcohol verslaafd raakte en uiteindelijk door suïcide een eind aan zijn leven maakte. Daarnaast is ook moeder Soersatie Gowricharn-Ramdajal in beeld, zij het minder prominent dan vader en zoon.
Goudsmid Parmeswar
Vader Parmeswar (1921-1989) is opgegroeid te Langadam (Weg naar Uitkijk) waar hoofdzakelijk kleinlandbouwers wonen. Hij heeft echter weinig affiniteit met de landbouw en na in de leer te zijn geweest bij een goudsmid in de buurt, vestigt hij zich begin jaren vijftig met zijn vrouw en dochter in een huurwoning aan de Willemstraat in Paramaribo-Zuid in de omgeving van Poelepantje. In de hoofdstad worden later nog vier kinderen geboren. Hier gaat Parmeswar als goudsmid aan de slag waarbij de woonkamer als goudsmederij dienst doet. Ook moeder Soersatie is actief in de smederij. Zij doet voornamelijk het lichte werk, evenals het inmiddels zevenjarige (!) tweede kind en oudste zoon Ruben. Vanaf zijn elfde jaar zou Ruben als zelfstandig werkende goudsmid functioneren. In de Willemstraat bouwt Parmeswar zijn smederij uit. Klanten en collega’s in de goudsmidbranche prijzen hem om zijn vakmanschap en hulpvaardigheid. Zijn reputatie als goede goudsmid is primair gebaseerd op zijn vakmanschap en minder op zijn ondernemerschap. Dat laatste is volgens de auteur zijn zwakke kant hetgeen hem later parten zou spelen.
Het gaat Parmeswar, altijd een vilthoed op en witte kleren aan, goed met de smederij. In 1961 verhuist het gezin naar de Calcuttastraat, enkele kilometers verderop. Deze verhuizing is echter een misrekening. In tegenstelling tot de Willemstraat is de Calcuttastraat met het openbaar vervoer moeilijk te bereiken. Hij verliest een groot deel van zijn klanten en er komen geen nieuwe klanten erbij. Uit nood begint Parmeswar naast zijn werk als goudsmid aan huis een ‘Ons belang’, een winkeltje voor de verkoop van groente en fruit. Dit leidt echter niet of nauwelijks tot een verbetering van de financiële situatie van het gezin. Langzaam neemt de alcoholconsumptie van Parmeswar toe. Tot overmaat van ramp staat op een avond een neef van hem voor de deur die het aan Parmeswar geleende bedrag van dertigduizendgulden (het equivalent van Nf zestigduizendgulden in die jaren) komt ophalen en dreigt met beslaglegging op het huis. Dit is een onaangename verrassing voor Soersatie die niet op de hoogte is van de lening: was de lening bedoeld om het erf aan de Calcuttastraat te kopen en het huis te bouwen of was het bedoeld om de inkomensval te compenseren? Ondanks haar aandringen krijgt Soersatie geen duidelijkheid over de lening. Aanhoudende ruzie en spanning zijn het gevolg. De alcoholconsumptie van Parmeswar neemt toe en voor het gezin Gowricharn raakt de spiraal naar beneden in een hogere versnelling. Duidelijk is dat het erf en het huis moeten worden verkocht om de schuld af te betalen. Soersatie neemt vervolgens het drastische besluit om Parmeswar te verlaten. Het wordt geen formele, maar een sociale scheiding. Ze kan terug naar de Willemstraat maar niet in de woning die ze eerder bewoonde, want die was al verhuurd. De eigenaar, die blijkbaar met Soersatie en haar vijf kinderen te doen heeft, laat in hoog tempo een kleine woning op het erf bouwen, een houten barak van vijf bij drie meter. Het huis aan de Calcuttastraat wordt verkocht en Parmeswar verandert in een zwerver. Hij slaapt op toonbanken van de noodmarkt. Zijn oude klanten op de fiets bezoekend probeert hij nog geld te verdienen , maar het gebeurt ook dat hij meegenomen sieraden verpandt om zijn alcoholverslaving te kunnen betalen. Daarnaast probeert hij nog op andere manieren aan geld te komen door lege flessen te verzamelen en het statiegeld te innen of door allerlei klusjes uit te voeren.
Na de sociale scheiding ontstaat er vanuit de directe sociale omgeving langzaam druk op Soersatie om Parmeswar weer in huis te nemen. Dat gebeurt ook, maar alleen niet in het gezinshuis. Hij installeert zich op het erf achter de gezinswoning in een oud gebouwtje van drie bij twee meter. Zo nu en dan heeft hij werk als goudsmid maar hij stelt ook nu veel klanten teleur doordat hij sieraden verpandt voor zijn alcoholverslaving. De ruzies tussen Soersatie en Parmeswar nemen toe en de politie moet er soms aan te pas komen. De kinderen generen zich voor hun vader en de schaamte groeit bij hen soms uit tot een ‘verlammende intensiteit’ (p. 88). Hierover schrijft de auteur: ‘Wij wilden een vader, maar tegelijkertijd schaamden we ons voor hem. Wij groetten hem niet, maakten geen praatje en gaven geen blijk van herkenning of blijdschap. Wij negeerden hem zoveel mogelijk. Zijn aanwezigheid was echter in ons gedrag gegrift, zij het in negatieve zin, als iemand met wie we niet blij waren, en erger, als iemand die niet bestond (p. 90/91). Jaren later, na de zoveelste ruzie en nadat hij wederom door de politie is meegenomen krijgt hij op het politiebureau last van heftige krampen in de maagstreek. Hij wordt overgebracht naar het ziekenhuis en daar vertelt hij Soersatie dat hij zoutzuur heeft ingenomen. De hulp in het ziekenhuis komt echter te laat en hij overlijdt op 9 februari 1989, een dood die de auteur als een ‘verlossing’ beschouwt, in de eerste plaats voor de goudsmid, daarna voor zijn echtgenoot en rest van de familie (p. 136).
Zoon Ruben
Zoon Ruben (1952) is de andere hoofdpersoon in dit boek. Vanwege zijn werkzaamheden in de smederij van zijn vader is bij hem sinds zijn zevende jaar van een onbekommerde jeugd geen sprake. De dagelijkse praktijk betekent voor hem na schooltijd eten, op adem komen, huiswerk maken en vervolgens aanschuiven aan de werktafel van de smederij in de woonkamer: het is niet zozeer een arbeidslust die Ruben ontwikkelt maar eerder een arbeidsplicht zoals hij schrijft. Als Soersatie met haar vijf kinderen in 1963 Parmeswar verlaat en terug gaat naar de Willemstraat betekent dat voor haar een enorme last om voor haar gezin zorg te dragen. Het is een periode van hosselen en pinaren. Soersatie kan niet terugvallen op sociale bijstand en zij heeft nauwelijks inkomsten. Eten is er niet altijd. Over deze periode schrijft de auteur dat het enige dat langdurige en diepe sporen in hem achterliet was de honger en de schaamte die hij daarbij voelde: ‘Die schaamte grensde aan een soort vernedering, alsof je je voor je armoede moest schamen en die zoveel mogelijk voor anderen moest verbergen’ (p. 74). Het gezin overleeft die periode door hulp van buren en familie en doordat de oudste zus na afronding van de muloschool een jaar later gaat werken als leerling-verpleegster. Een groot deel van haar salaris draagt zij vervolgens aan het gezin af. Op elfjarige leeftijd gaat Ruben (hij zit inmiddels in de eerste klas van de mulo) na schooltijd en op de zaterdagen werken als goudsmid bij een Chinese juwelier. Zijn inkomen, in het begin een weekloon van Sf 2,50 en later oplopend tot Sf 5, betekent een tweede inkomstenbron voor de familie. Nadat hij de mulo heeft afgerond heeft hij verschillende banen en in de avond volgt hij lessen judo en taekwondo. Doordat hij een van de beste leerlingen is mag hij van de leraar eigen schooltjes draaien waardoor hij wat extra geld kan verdienen.
Ruben wil verder met zijn opleiding. Hij vraagt de exameneisen voor het havo op, koopt de boeken die in het examenjaar worden behandeld en bereidt zich voor op het eindexamen havo dat hij met succes afrondt. Hetzelfde doet hij met het atheneum. In 1973 behaalt hij zijn atheneumdiploma en vertrekt vervolgens naar Nederland om sociologie te studeren. Het is aanvankelijk tegen de wil van zijn moeder. Ze voelt zich misschien niet alleen in de steek gelaten, zoals de auteur schrijft, ze zal een deel van de gezinsinkomsten missen en de bescherming tegen haar echtgenoot zal ook wegvallen. Voor Ruben is het belangrijkste motief, naast de studie, om te ontsnappen aan de situatie thuis; een vlucht. Dankzij de studie sociologie krijgt hij, zoals hij schrijft, inzicht in hoe zijn ouderlijk gezin zo fragiel is geworden. En wat belangrijker is: hij voelt zich steeds meer solidair worden met zijn vader: ‘Ik begreep beter wat hij had moeten incasseren, hoeveel veerkracht dat hem gekost moest hebben, hoe hard en teleurstellend het leven voor hem geweest moest zijn’ (p. 109). Hij rondt zijn studie sociologie af en doet daarnaast de masterstudie economie. Vervolgens werkt hij naast zijn baan in de avonduren aan een proefschrift. De familie is trots op hem. Die trots blijkt ook als hij in 1991 promoveert. Hij hoort zijn moeder tegen zijn zus zeggen: ‘Hij gaat de naam van de familie hoog houden’, een opmerking waarin, zoals de auteur schrijft, ‘de behoefte aan compensatie voor de geschonden familienaam tot uiting komt’ (p. 157). Na de studie heeft hij verschillende banen waaronder die van onderzoeker bij de Sociale Dienst in Rotterdam. Hij bekleedt later als hoogleraar verschillende leerstoelen, waaronder in die in Tilburg en aan de VU in Amsterdam. De goudsmid die het uiteindelijk schopt tot professor. Mooier kan het verhaal niet zijn.

Prof. Ruben Gowricharn en prof. Louk De La Rive Box
Moeder Soersatie
Naast de hierboven beschreven twee hoofdpersonen is moeder Soersatie (1928- 2001) ook een van de hoofdpersonen in dit boek, zij het dat zij minder prominent aanwezig is. Dit hangt samen met het feit dat in dit boek de focus ligt op de herwaardering van de goudsmid Parmeswar. Soersatie is een religieuze persoon met een zachtaardig karakter. Zij kan echter ook ontvlammen als zij zich door haar man in de hoek gedrukt voelt. In de loop van de jaren wordt ze steeds minder expressief. Ze gedraagt zich steeds meer als iemand die geslagen is door het leven. Soersatie verwacht ook weinig van de toekomst. Zij ondergaat haar lot gelaten. Dit schrijft zij toe aan karma. Zij komt ook naar voren als een persoon die ondanks alle pijn en vernedering loyaal is gebleven aan haar echtgenoot. Die loyaliteit blijkt ook uit het feit dat zij het, ondanks alles, belangrijk vindt dat haar kinderen van hun vader houden. Soersatie als slachtoffer van het drama van haar echtgenoot is slechts de ene kant van de medaille. De andere kant is Soersatie als de krachtige vrouw die haar vijf kinderen door de stormen weet te loodsen en dankzij haar sociale netwerk (buren en familie) het hoofd boven water weet te houden. Als zij terugkeert naar de Willemstraat spaart zij in een havermoutblik van Quaker Oatesletterlijk dubbeltje voor dubbeltje. Het sparen gebeurt in het diepste geheim. Met het gespaarde geld slaagt zij erin in een andere wijk een erfje te kopen en een huisje neer te zetten, ‘een ongelooflijke prestatie van zuinigheid, spaarzaamheid en doelgerichtheid’, zoals de auteur schrijft (p. 87). Haar steun en toeverlaat is haar oudste dochter Elsje die na de muloschool afziet van verder studeren en besluit te gaan werken in de verpleging, een verplichting die ze als oudste kind voelt en waaraan zij moeiteloos gevolg geeft. Na de dood van Parmeswar lukt het de kinderen, die zich inmiddels in Nederland hebben gevestigd, hun moeder naar Nederland over te laten komen. Vanwege allerlei ziektes wordt zij uiteindelijk in een verzorgingstehuis opgenomen. In dit tehuis is ze echter alles kwijt wat nog zin gaf aan haar leven. Ze overlijdt op 6 juli 2001.
Schrijven als een vorm van bevrijding
Dertig jaar na de dood van Parmeswar (circa 2020) neemt de auteur het initiatief om een boek te schrijven over vader Parmeswar. Er is bij hem langzamerhand sprake van een kentering waarbij schaamte verandert in acceptatie en in zekere mate ook in waardering. Op een familiebijeenkomst bespreekt hij de eerste versie van het manuscript. Er tekenen zich binnen de familie verschillen af, verschillen die samenhangen met leeftijd, beleving en identificatie. Twee kwesties houden de gemoederen bezig: de kwestie van zelfdoding en of het boek wel of niet gepubliceerd moet worden. De laatste kwestie is direct verbonden met de angst voor geroddel in de Hindostaanse gemeenschap. Door die bespreking is het beeld van de vader een beetje gunstiger geworden, uitgezonderd de twee dochters. Dit geldt met name voor de auteur zelf die van zijn vader een positief beeld ontwikkelt dat voortkomt uit de erkenning dat hij ondanks diens val ook goede eigenschappen bezat. Deze positieve eigenschappen heeft hij van hem geërfd en geleerd en zijn hem in zijn latere leven ten goede gekomen: voldoening bij geleverde prestaties, werklust en doorzettingsvermogen. Hij vindt de ‘straf’ die de rest van het gezin de vader oplegde ‘ronduit wreed’ en dat zijn vader van het gezin meer medeleven en ondersteuning verdiende dan hij heeft gekregen. Maar of hij het dan gered zou hebben is voor de auteur onzeker.
Ik ontkom niet aan de indruk dat het schrijven van dit boek voor de auteur een vorm van bevrijding (catharsis) is geweest en daarmee ook voor hem een louterend proces was: schrijven als traumaverwerking en om met terugwerkende kracht grip te krijgen op zijn jeugd en de relatie met zijn vader. Een schrijfproces dat de auteur zelf omschrijft als een ‘intense emotionele reis’ (p. 140). Hij wilde niet geknakt en vol schaamte door het leven gaan. Het schrijven van dit boek bevrijdde hem, zoals hij schrijft, van het schaamtegevoel waarmee hij lange tijd had rondgelopen (p. 141). Al die jaren heeft de familie Gowricharn geleefd met de wetenschap en het gevoel dat zij gestigmatiseerd was: de marginalisering van het gezin en de armoede die hiervan het gevolg was, het alcoholisme en het zwerversbestaan van de vader, zijn suïcide en vooral de schaamte die hieruit voortvloeide. De kinderen namen de vader als persoon kwalijk dat hij ‘schande’ over de familie had gebracht, zijn gezin sociaal en moreel daardoor klein was gemaakt en op achterstand gezet. De kinderen zwegen hem dood.
Meer dan alleen een familiegeschiedenis
Wat de auteur ook duidelijk wil maken is dat De goudsmid meer is dan alleen maar een geschiedenis van de familie Gowricharn. Met andere woorden, het is geen particulier verhaal omdat dergelijke familietragedies geen individuele ervaringen zijn maar zich in allerlei vormen breder in de samenleving voordoen. Binnen veel gemeenschappen worden pijnlijke zaken eerder doodgezwegen dan dat zij in alle openheid en zonder gene worden besproken. Tapu sjén [bedek je schande/de vuile was binnen houden] en manái ká bolí [wat zullen de mensen niet zeggen] zijn daarbij normerend. De auteur bestempelt de Hindostaanse gemeenschap als een ‘mooi-weer-gemeenschap’ (p.162). Met dit boek over zijn vader wil de auteur het taboe onder Hindostanen onder meer over marginalisering, armoede, sociale val, alcoholisme, suïcide doorbreken.
Na het lezen van De goudsmid moest ik terugdenken aan de met literaire prijzen bekroonde boeken als Angela’s ashesuit 1996 [Ned vertaling De as van mijn moeder] van de Iers-Amerikaanse schrijver Frank Mc Court en Shuggie Bain uit 2020 van de Schots-Amerikaanse schrijver Douglas Stuart waarin opgroeien in een cultuur van armoede en aan alcohol verslaafde ouder(s) in respectievelijk New York/Ierland in de jaren dertig en Schotland in de jaren tachtig de centrale thema’s zijn. Voor mij persoonlijk onderscheidt De Goudsmid zich van bovengenoemde boeken doordat het heel dichtbij komt omdat haast iedere Surinaams-Hindostaanse familie wel ‘een Parmeswar’ kent.
Tot slot
De auteur hanteert bij de beschrijving van zijn familiegeschiedenis de sociologische lens. Hij plaatst daarbij een aantal ontwikkelingen (zoals vormen van kapitaal, stijging en daling op de sociale ladder, suïcide, stigmatisering en stereotypering) in een wetenschappelijk kader. Dit gebeurt in mijn optiek op een wijze die de leesbaarheid voor een breed lezerspubliek niet negatief beïnvloedt.
De Goudsmid is een moedig, openhartig en intrigerend boek dat een breed lezerspubliek verdient, zeker binnen de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap. Het leest vlot waarbij je het zo nu en dan opzij moet leggen om even op adem te komen. Het is vooral een boek over de liefde en waardering van een zoon voor zijn vader ondanks diens sociale val en de schaamte die zijn gezin ten deel viel. Met dit boek heeft Ruben Gowricharn zijn vader en goudsmid Parmeswar een tweede leven gegeven.
Ruben Gowricharn, De goudsmid. Marginalisering en veerkracht van een Hindostaanse familie. Zutphen 2021: Walburgpers. 176 pp. € 19,99. Behalve in de boekhandel te koop, ook via bol.com te bestellen.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Khubsurat, Korte berichten, LIFESTYLE, Nederland, NIEUWS, Suriname, Taal & Literatuur
Verlaten Verleden: een lezenswaardig boek over het wel en wee van een Hindostaanse migrant – Prof. Chan E.S. Choenni
Op Hindorama.com verscheen een korte beschrijving van het boek van Shardhanand Harinandan Singh getiteld Verlaten Verleden. In deze recensie ga ik uitgebreider in op de inhoud van deze autobiografie en plaats het in een breder perspectief. In het kader van de geschiedschrijving van Hindostanen heb ik interviews gehouden met verschillende zogeheten sleutelpersonen. Sleutelpersonen zijn informanten die in dit verband geacht worden relevante kennis te bezitten alsook veelzeggende levenservaringen. Sommige informanten lieten mij echter weten dat zij (nog) niet veel konden vertellen of prijsgeven, want zij waren zelf bezig een boek te schrijven. Het schrijven van een boek is echter geen sinecure. Men moet beschikken over schrijfkwaliteiten, doorzettingsvermogen, discipline en natuurlijk moeten er voldoende interessante levenservaringen zijn die het rechtvaardigen om een boek eraan te wijden. In veel gevallen lukt het betrokkenen echter niet om een goed boek te schrijven. Soms verschijnt wel een autobiografisch boek, maar de inhoud is niet of nauwelijks relevant voor een breder lezerspubliek. Het zijn egodocumenten waarin meestal verschillende familieleden worden genoemd en hun verdiensten en de eigen verdiensten worden gememoreerd.
In enkele gevallen blijkt echter dat jaren later wel een lezenswaardig boek verschijnt. Zo heeft de -inmiddels- 76-jarige onderwijskundige Shardhanand Harinandan Singh die ik jaren geleden heb geïnterviewd onlangs zijn autobiografie gepubliceerd. Het is een lezenswaardig boek dat interessant is voor een breed lezerspubliek. Hij noemt het ietwat deftig zijn mémoires en gebruikt de mysterieuze titel Verlaten Verleden. Daarmee bedoelt hij het verleden dat zijn voorouders in India hebben achtergelaten en zijn eigen verleden in Suriname dat hij heeft ‘verlaten’. Vanwege zijn lange voor- en achternaam staat S. Harinandan Singh alom bekend als Harry en gebruikt hij de laatste jaren S.H. Singh als naam.
Lalla Rookh
Harry is geen onbekende binnen de Hindostaans-Surinaamse gemeenschap in Nederland. Vooral in de jaren zeventig van de vorige eeuw was hij maatschappelijk zeer actief. Het waren toen de hoogtijdagen van het zogeheten Surinaams welzijnswerk in verband met de grote emigratie naar Nederland en, in het bijzonder, van de integratie van Hindostanen in Nederland. De energieke en kleurrijke Harry – hij rookte pijp, had een ‘martiale snor’ en lang haar- heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld. Hij is namelijk een van de oprichters van de landelijke organisatie Lalla Rookh. De voorganger van deze organisatie was de Federatie van Hindostaanse organisatie (FHON). Harry was de grote motor en ik heb als student het ontstaan van de FHON in 1976 in Utrecht meegemaakt.
Harry vond terecht dat het toenmalige Surinaamse welzijnswerk, dat werd gedomineerd door Creolen, de Hindostaanse emigranten niet adequaat kon begeleiden, vooral diegenen die afkomstig waren uit de Surinaamse districten. Zijn pleidooi voor een aparte landelijke Hindostaanse gesubsidieerde organisatie werd gehonoreerd door de Nederlandse overheid. De FHON werd omgezet in de Stichting Lalla Rookh. Dr. Krish Sietaram werd voorzitter en Harry werd secretaris. Onder leiding van Sew Rambocus die directeur werd van de Stichting Lalla Rookh, heeft deze professionele organisatie grote verdiensten gehad met betrekking tot de integratie van Hindostanen in Nederland. Harry trok zich echter naderhand vanwege bestuurlijke conflicten terug uit Lalla Rookh. Wellicht is het adagium ’de goede opbouwers zijn niet de beste instandhouders’ in dit verband van toepassing. Later werd met de overgebleven middelen van de Stichting Lalla Rookh een leerstoel ingericht. Deze leerstoel heeft onder leiding van Rajendre Khargi -de huidige ambassadeur van Suriname in Nederland- een groot deel van de Hindostaanse geschiedenis te boek gesteld.
Harry bleef echter actief in het welzijnswerk in de regio Rotterdam Hij hield zich ook bezig met het ICO (InterCultureel Onderwijs) en schreef een brochure over het ICO. Het ICO is overigens later als een nachtkaars uitgegaan. Ondanks het enthousiasme en de inzet van velen heeft het ICO immers -achteraf beschouwd- geen noemenswaardige invloed gehad op het Nederlandse onderwijs. Toen de staatsgreep in 1980 in Suriname plaatsvond, ontpopte Harry zich als een grote criticus van de militaire heerschappij in zijn geboorteland. Hij schreef kritische columns in Surinaamse kranten. In januari 1989 werd hij -op voordracht van de toenmalige secretaris Radjin Thakoerdin- voorzitter van de VHP (sympathisanten) Nederland (later VHP Nederland).

Voorzitter Harinandan Singh (VHPSN) met loopkruk samen met de bestuursleden Radjin Thakoerdin (m) en drs. Albert Ramdin (2e van links)
Verkeersongeluk
In het najaar van 1988 was tot verbazing van velen de dynamische Harry Harinandan Singh vrij abrupt van het (politieke) toneel verdwenen. Pas na lezing van zijn autobiografie kwam ik er achter wat de oorzaak hiervan was. Op pagina 284 van het boek Verlaten Verleden lezen wij:
Op de koop toe werd ik in het najaar van 1988 op een zebrapad in het hart van Rotterdam door een dronken automobilist geschept. Door het verkeersincident moest ik langdurig in het toenmalige Dijkzigt-ziekenhuis worden behandeld en verpleegd. Het overgehouden letsel was van dien aard dat ik in de rolstoel terechtkwam. Ik kon niet meer werken. Na bijna twee jaar van herstel werd ik volledig arbeidsongeschikt verklaard. Daarna volgde een grote omwenteling in mijn leven.
Harry wilde actief blijven en is op een bewonderingswaardige wijze, ondersteund door zijn zorgzame echtgenote, op zoek gegaan naar therapie in Aziatische landen. Hij werd deels genezen en bekwaamde zich in de Ayurvedische geneeskunst. In 1991 besloot hij voor langere perioden in Suriname te verblijven en oefende daar een praktijk uit als Ayurvedische therapeut. Later vestigde hij zich in het noorden van Portugal aan de kust van de Atlantische Oceaan. Dat laatste heeft te maken met zijn jeugd in Suriname. Harry is namelijk in het district Saramacca dichtbij de Atlantische Oceaan geboren en getogen. Hij ging al op jonge leeftijd vissen op zee met zijn vader, die van beroep (garnalen)visser was. Het was bij de brede monding van de Coppename- en Saramaccarivier, meer bekend als ‘boromofo’, waar het water brak is en de smakelijke jarabaka vis werd gevangen. Harry heeft een fascinatie voor de zee en wilde al op zeer jonge leeftijd tot verbazing van zijn vader ook visser worden. Dus geen arts of advocaat, ondanks zijn ontluikende intelligentie en doorzettingsvermogen. Deze en vele wetenswaardigheden van zijn bijzondere levensloop en levenswandel heeft hij uitvoerig en op toegankelijke wijze opgeschreven.
Rake observaties en mooi tijdsbeeld
Het boek omvat 336 pagina’s en is opgedeeld in acht hoofdstukken en talloze paragrafen verluchtigd hier en daar met enkele foto’s. Ik zal niet verder uitweiden over de inhoud, maar beveel een ieder aan om dit boek te lezen. Ik heb het in één ruk uitgelezen, omdat het spannend blijft om erachter te komen wat van de vissersjongen is terechtgekomen ondanks allerlei tegenslagen. Want Harry heeft een heel bijzondere levensloop. Enkele thema’s die aan bod komen zijn: tegenwerking door de onderwijzer op de lagere school in het district Saramacca, problemen als districtsjongen in Paramaribo op de muloschool, zoals veel moeite met de Nederlandse taal en in het bijzonder het gebruik van lidwoorden. Harry woonde in bij zijn zus en zwager in Paramaribo. Aangrijpend is de beschrijving van zijn oudere zus die al op heel jonge leeftijd de rol van didi (oudere zus in het Sarnámi), deels vervangster van de moeder op zich neemt. Ook de wederzijdse verplichtingen tussen broers en zussen die vroeger zo kenmerkend was onder Hindostanen komt aan bod. Harry koos voor de onderwijzersopleiding op de toenmalige Kweekschool. Daar heeft hij onder meer in de klas gezeten met de bekende schrijfster Astrid Roemer.

Harry (met bril) en Astrid Roemer (links) zittend; leerlingen van de Kweekschool jaren zestig
Als 23-jarige leerkracht kwam Harry in het najaar van 1967 voor verdere studie naar Nederland. Na het behalen van de hoofdakte studeerde hij pedagogische en andragogische wetenschappen aan de Universiteit van Leiden. In Nederland werd hij geconfronteerd met allerlei vraagstukken rond discriminatie en integratie van wat toen heette de etnische minderden (tegenwoordig aangeduid als mensen met een migratieachtergrond). Als onderwijspedagoog en (vrijwillige) welzijnswerker heeft Harry zich in het bijzonder ingezet voor de integratie van Hindostanen. In zijn boek passeren allerlei problemen de revue, zoals de overkomst van gezinsleden, de huisvestingsituatie en financiële problemen in Nederland eind jaren zestig. Ook de inzet om de banden met de achtergebleven familie in Suriname levend te houden, het overlijden van zijn ouders, terugkeer in 1970 naar Suriname en daarna opnieuw vestiging in Nederland komen aan bod. Zijn levensloop verdeelt Harry in verschillende fasen en het boek is in talloze paragrafen opgedeeld. Toch leest het makkelijk en er staan rake observaties in. Het is eigenlijk een boek over het wel en wee van een Hindostaanse migrant en geeft een mooi tijdsbeeld.

Leerkracht Harinandan Singh te midden van zijn leerlingen in Rotterdam (1978)
Kanttekening
Een belangrijke kanttekening bij dit boek is op zijn plaats. Harry heeft zich in het begin van zijn autobiografie gewaagd aan een beschrijving van de contracttijd én een verklaring voor de Hindostaanse emigratie van India naar Suriname. Hij is echter geen deskundige op dit terrein en er staan dan ook diverse onjuistheden in de betreffende paragrafen. Ik noem slechts enkele voorbeelden. Ten onrechte stelt Harry dat in 1884 Barnet Lyon agent-generaal der immigratie was. De agent-generaal was toen de zachtmoedige en humane Cateau van Rosevelt. Hij werd door de Hindostaanse contractarbeiders ‘koeliepapa’ genoemd. Zijn opvolger Barnet Lyon werd weliswaar ook koeliepapa -als Hindostaanse benaming voor agent-generaal- genoemd, maar hij was minder populair. De eigenlijke koeliepapa was dus Cateau van Rosevelt. Wat Harry over Barnet Lyon schrijft op pagina 51 is tegen deze achtergrond dus niet juist: ’Het bevreemdt mij eens te meer dat hij ‘koeli papa’ werd genoemd. Dat was hij echt niet.’ Ten onrechtebeweert Harry ook dat Barnet Lyon opdracht zou hebben gegeven tijdens de opstand van 1884 op plantage Zorg en Hoop om de activiste Janey Tetary dood te schieten (pagina 55). In 1884 was Barnet Lyon wel waarnemend procureur-generaal, maar hij is niet meegegaan met de militairen naar plantage Zorg en Hoop. Harry heeft het op pagina 51 over de ‘uithongering in de donkere cellen van de gevangenissen’ van Hindostaanse klagers. Dit schrijft hij echter zonder deze bewering te staven. En op pagina 50 heeft hij het over ‘onnozele Brits-Indiërs die werden misleid en ‘voor vertrek naar het beloofde land Suriname onder strenge controle naar een afgesloten, zwaarbewaakte terminal’ werden ‘afgevoerd’. Dergelijke beschrijvingen duiden niet alleen op onvoldoende kennis en inzicht ten aanzien van het wervingssysteem in India, maar ook ten aanzien van het toezicht op naleving van het in 1870 gesloten immigratietraktaat, waarvoor een Britse consul in Suriname was gestationeerd. Over de opstand op plantage Mariënburg die eind juli 1902 plaatsvond, vermeldt hij op pagina 205 dat deze opstand plaatsvond ‘in de tweede helft van de negentiende eeuw’.
Harry staat niet alleen stil bij de Hindostaanse contractarbeid maar probeert -zoals gezegd- ook een verklaring te geven voor de emigratie vanuit India naar Suriname. Maar ook hier wreekt zich zijn kennislacune. Hij beweert ten onrechte dat een van de zogeheten pushfactoren van de Hindostaanse emigratie de onafhankelijkheidsstrijd van Mahatma Gandhi in India was. Mahatma Gandhi arriveerde echter pas in 1915 vanuit Zuid-Afrika in India. Het laatste immigrantenschip -de Dewa- kwam in 1916 naar Suriname met de laatste 303 Hindostaanse immigranten. Het overgrote deel van de Hindostaanse contractarbeiders was dus allang vóór 1915 in Suriname. De onafhankelijkheidstrijd van Gandhi was geen pushfactor en sowieso was de onafhankelijkheidsstrijd in India nauwelijks een factor in de Indiase emigratie. Harry schotelt een zwartgallig beeld voor van wat de contractarbeiders bij aankomst in Suriname aantroffen en illustreert dit onder meer met foto’s. Zo staat op pagina 24 een foto afgedrukt over de vermeende ‘Belabberde huisvesting van de kantrakis’ waarop 10 contractarbeiders zittend of staand voor ‘pinahutten’ te zien zijn. De immigrantenwoningen waren echter van hout en hadden geen ‘pinadak’. Na hun contractperiode woonden velen eerst wel in hun eigengebouwde hutten van prasara met pinadak, maar bijna iedereen had landerijen en woonden als echtpaar of enkelingen in deze woningen. In elk geval niet in grote aantallen collectief samen. Ik betwijfel dan ook of deze foto een Surinaams tafereel representeert; hetzelfde geldt voor de foto op pagina 49 na aankomst van een lichting contractarbeiders in Suriname. Er bestaat ook geen foto van de ’aankomst van het eerste schip Lalla Rookh’; de foto’s op pagina 23 en 48 zijn van andere immigrantenschepen. Voorts is het goed erop te wijzen dat het proefschrift van R. Bhagwanbali over het ’indentured labour systeem’ niet in 2014 is gepubliceerd, maar al in 1996. Het is jammer dat Harry in zijn boek onzorgvuldig omgaat met de Hindostaanse geschiedenis. Hopelijk kunnen bij een volgende druk de onjuistheden en fouten worden rechtgetrokken.

Voor o.a. zijn boek Verlaten Verleden. Memoires van Shardhanand Harinandan Singh kreeg de auteur op 17 maart 2021 een erespeld opgespeld door minister Albert Ramdin (BIBIS) in het bijzijn van ambassadeur Rajendre Khargi (Den Haag).
Onderzoek nodig
Maar nogmaals: de autobiografie van Shardhanand Harinandan Singh is zeer lezenswaardig, ondanks deze onvolkomenheden. Hij verdient een compliment dat hij open en eerlijk zijn levenspad en levenswandel heeft beschreven. Hij geeft ons immers een goede inkijk in de migratie van Suriname naar Nederland en de terugkeer naar Suriname alsook de problemen met betrekking tot inpassing in beide landen. Binnen een paar jaar zal het een halve eeuw (50 jaar) geleden zijn dat de grote Hindostaanse emigratie tussen 1974-1975 naar Nederland plaatsvond. Een grote groep van de toenmalige geëmigreerde volwassenen (de eerste generatie) is al overleden. In het kader van de geschiedschrijving over Hindostanen in Nederland is het zaak dat de toenmalige emigratie-ervaringen en de inburgering in Nederland worden vastgelegd. Er is onderzoek nodig en belangrijke vragen zijn: Hoe is men opgevangen in Nederland? Hoe was het leven in de zogeheten opvangcentra? Hoe heeft men huisvesting en werk verkregen? Helaas zijn er tegenwoordig weinig Hindostanen die geschiedenis of sociale wetenschappen studeren. Er wordt ook weinig empirisch onderzoek gedaan. Wellicht kunnen Hindostaanse ouderen die wonen in de voorzieningen voor groepswonen alsnog worden geïnterviewd. Egodocumenten zoals van Harinandan Singh vullen deze leemte deels in. Ruben Gowricharn heeft in 2020 een roman gepubliceerd getiteld De prijs van geluk die een beeld geeft van de inburgering. Laten wij hopen dat ook anderen publiceren over de emigratie en inburgering van Hindostanen in Nederland en dat er ook meer onderzoek wordt verricht.
Verlaten verleden. Memoires van Shardhanand Harinandan Singh • ISBN 9789403611044 • Rotterdam (2021) • paperback 336 pp en staand 170 x 240 mm • Prijs: €34,54. Bestellink: Verlaten Verleden
Ingekomen reactie
De recensie van Prof. Dr. Chan Choenni waardeer ik, vooral omdat hij het boek in een breder perspectief plaatst, waarbij het algemeen belang van individuele geschiedschrijving wordt benadrukt. Dat was inderdaad de intentie om dit boek uit te geven. Wellicht kunnen lezers met een migratieachtergrond hierdoor meer geïnspireerd raken hun levensverhalen en familieachtergronden voor de nakomelingen in diaspora samenlevingen op papier na te zetten. Hij geeft een aardig beeld van hetgeen ik in het boek vermeld. Daarvoor mijn dank.
Drie opmerkingen wil ik wel erbij plaatsen:
- De FHON werd inderdaad onder mijn leiding opgericht, waarbij Dr. Kries Sietaram uit Utrecht als voorzitter en ik als secretaris uit Rotterdam werden benoemd. In de loop van 1976 werd deze naam omgedoopt in Stichting Lalla Rookh Nederland na een weekendconferentie van de gezamenlijke organisaties van de Hindostaanse migranten in Nederland. Van de welzijnsstichting Lalla Rookh Nederland werd ik de eerste voorzitter. Sietaram werd na mijn vertrek in 1981 de volgende voorzitter. De wisseling stond in verband met mijn kritische houding ten opzichte van het militaire dictatuur in Suriname.
- Dat een van de zogeheten pushfactoren van de Hindostaanse emigratie de onafhankelijkheidsstrijd van Mahatma Gandhi in India was heb ik inderdaad ten onrechte opgeschreven. In plaats van Bapu Gandhi Ji moest hebben gestaan “de patriotten die in die tijd strijd tegen het Britse Bewind leverden.
- Inderdaad ben ik geen deskundige op het terrein van de Hindostaanse geschiedenis in Suriname. Zijn persoonlijk advies om het betreffende hoofdstuk te herschrijven zal ik bij de volgende editie zeker opvolgen.
Overigens heeft Prof. Dr Michel van Kempen onlangs ook melding gemaakt van het boek op Caraïbische letteren. Hij vond het boek ook aanbevelenswaard. Wel tipte hij me om bij de volgende druk een betere corrector te zoeken. Dat zal zeker gebeuren.
Dank voor de publicatie en ik hoop dat de Hindorama weer bekendheid aan mijn volgend boek “Vedanta in wetenschappelijk perspectief “ zal willen geven.
Drs. S. Harinandan Singh
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, Suriname, Taal & Literatuur, Traditie
De eeuwenlange uitdaging van etnische en religieuze diversiteit – Walter Palm
Drie mogelijke beleidsmatige antwoorden

Paradesi synagoge in Kochi (India)
Jaren geleden maakte ik samen met mijn lieve vrouw Orchida een indrukwekkende reis naar India. Haar familie komt daar oorspronkelijk ook vandaan. We bezochten onder meer Mumbai, Goa en Kochi (vroeger bekend als Cochin). Ik was diep onder de indruk van Goa, want de oude wijk van deze stad, de Fontainhas Quarter, herinnerde mij met zijn pastelkleurige huizen aan de schilderachtige wijk Otrobanda op mijn geboorte-eiland Curaçao. Kochi dat nu het decor is van de populaire BBC-serie The Real Marigold Hotel, staat bekend om zijn lucratieve specerijenhandel. Het was deze stad die Columbus (1451-1506) wou bereiken toen hij de Atlantische Oceaan overstak en abusievelijk Amerika aanzag voor India.
Kochi is sinds 562 v.Chr. ook een van de oudste centra van de Joodse diaspora. De synagoge in deze stad speelt een belangrijke rol speelt in een van mijn favoriete romans namelijk De laatste zucht van de moor (1995) van de Indiase auteur Salman Rushdie. Een andere prachtige roman van deze auteur is ook Middernachtskinderen (1989) over de bloedige scheiding van India en Pakistan op 15 augustus 1947 om klokslag twaalf uur. India bleef overwegend hindoe maar met de grootste islamitische bevolking ter wereld met 172 miljoen moslims, en Pakistan werd een islamitische staat. Omgang met etnische en religieuze diversiteit is al eeuwenlang een uitdaging, maar het is ook een bijzonder actueel onderwerp want in de huidige geglobaliseerde wereld is niet één land dat geen grote etnische of religieuze diversiteit kent. Suriname kan er ook over meepraten.
Op basis van mijn jarenlange ervaring op het terrein van integratiebeleid, waardoor ik zelfs de eretitel van ‘Mister Integratie’ verwierf, zie ik drie mogelijke beleidsmatige antwoorden op etnische en religieuze diversiteit, namelijk: streven naar etnische en religieuze homogeniteit; onderdrukken van etnische en religieuze minderheden en bruggen slaan naar etnische en religieuze minderheden. Mijn voorkeur gaat uit naar de laatste variant.
Streven naar etnische en religieuze homogeniteit
Een barbaarse ‘oplossing’ is het streven naar etnische homogeniteit. Dit eindigt vaak in een bloedbad zoals de burgeroorlog in Rwanda in 1994, de ‘etnische zuivering’ in 1995 in Srebrenica, de Rohingya Genocide in Myanmar van oktober 2016 tot januari 2017 en uiteraard de Holocaust in de Tweede Wereldoorlog.
Als etnische homogeniteit een perverse reactie is op etnische diversiteit, dan is het streven naar een monoreligieuze samenleving een krampachtig antwoord op een samenleving die religieus divers is. Het realiseren van een monoreligieuze samenleving is een eeuwenoud idee. Koning Philips de Tweede (1556-1598) wou in de zestiende eeuw het katholicisme opleggen aan Nederland wat leidde tot de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Een eeuw later zegde in 1685 Koning Lodewijk de Veertiende (1643-1715) het Edict van Nantes op, wat betekende dat in Frankrijk maar één religie werd toegestaan, namelijk het katholicisme.
Mijn voorouders die Hugenoten waren, zagen zich na de intrekking van het Edict van Nantes, genoodzaakt om Frankrijk te ontvluchten en zij hebben zich eerst in Nederland en daarna op Curaçao gevestigd. Overigens zijn de hoofdfiguren in de bekende roman De stille plantage (1931) van Albert Helman, uit Frankrijk gevluchte Hugenoten die een plantage stichten in Suriname.
Onderdrukken van etnische en religieuze minderheden
Een andere minder extreme reactie op etnische en religieuze diversiteit is onderdrukking van etnische en religieuze minderheden. In mijn essay Het sluipend gif van islamofobie, 1989-2019 (Uitgeverij In de Knipscheer; ISBN 978 90 6265 769 8) (2019) beschrijf ik uitvoerig het fenomeen van politieke islamofobie binnen de Nederlandse politiek. Politieke islamofobie wil zeggen dat politieke partijen de angst voor ‘de islam’ en ‘de moslim’ om electoraal opportunistische redenen inzetten in verkiezingscampagnes. Het fenomeen van politieke islamofobie is naar mijn waarneming, in 2002 ontstaan toen de islamofobe LPF ruim een half jaar na de dramatische Al Qaida aanslagen in de Verenigde Staten, bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer op 15 mei 2002 zo maar uit het niets 26 Kamerzetels behaalde met een islamofobe insteek. De angst voor ‘de islam’ en ‘de moslim’ werd na 11 september 2001 verder aangewakkerd met de eindeloze rij intimiderende aanslagen ‘in naam van de islam’.
Toen mijn vrouw en ik in Mumbai waren hebben wij het imponerende Taj Mahal Hotel bezocht dat op 26 november 2008 doelwit was van een aanslag door islamitische terroristen. Terroristische aanslagen kwamen voor mij heel dichtbij toen op 22 maart 2016 aanhangers van de Islamitische Staat een bloedige aanslag pleegden op metrostation Maalbeek in Brussel. Het was een metrostation dat ik vaak frequenteerde als ik voor mijn werk bij de Europese Commissie moest zijn. Met andere woorden. Ik had ook slachtoffer kunnen zijn
Politieke islamofobie hoort helaas tot de werkelijkheid. De islamofobe PVV, die moskeeën wil verbieden, is het beste voorbeeld van een politieke partij die vanuit een opportunistische electorale strategie de angst voor ‘de islam’ en ‘de moslim’ inzet voor winst bij de stembus.
Andere politieke partijen distantieerden zich na 11 september 2001 nadrukkelijk van minderheden. Het afstand nemen van minderheden was het meest duidelijk zichtbaar bij de PvdA, de partij waar traditioneel veel minderheden op stemden. Na de gemeenteraadsverkiezingen van 7 maart 2006, waarbij minderheden in overgrote meerderheid op deze partij gestemd hadden, en daarmee een belangrijke bijdrage hadden geleverd in het eclatante electorale succes van deze partij, maakte de toenmalige partijleider Wouter Bos een onverwachte wending toen hij zich publiekelijk grote zorgen maakte dat de PvdA de ‘Partij van de Allochtonen’ zou worden. In plaats van zich te verheugen op de electorale steun die hij gekregen had van minderheden, leek hij het te betreuren. Minderheden voelden zich in de steek gelaten en verraden door de PvdA.
Politieke islamofobie is geen marginaal verschijnsel in het Nederlandse politieke landschap. Integendeel het is een significant fenomeen. De islamofobe PVV is na de verkiezingen op 17 maart 2021 de derde grootste politieke partij in Nederland. Na de verkiezingen op 17 maart 2017 was het zelfs de tweede grote politieke partij in Nederland. Andere politieke partijen pikken, de uitzonderingen daargelaten, graag een graantje mee van dit electorale succes waardoor politieke islamofobie in de Nederlandse politiek besmettelijker is dan de Braziliaanse variant van Covid-19. Het gevolg van deze politieke islamofobie is dat de politiek in algemene zin niet meer opkomt voor belangen van minderheden, waardoor er wetten tot stand komen die de religieuze vrijheden van de islamitische minderheid in Nederland beperken zoals bijvoorbeeld het omstreden boerkaverbod dan wel bedreigen zoals het voorgenomen verbod op ritueel slachten.
Amerika is een goed voorbeeld van onderdrukking van etnische minderheden, meer in het bijzonder de zwarte bevolking. De dood van George Floyd op 25 mei 2020 als gevolg van zijn arrestatie is nog vers in ons geheugen, net als de Black Lives Matter demonstraties. In Amerika moest er een burgeroorlog (1861-1865) aan te pas komen om de slavernij af te schaffen. Na de afschaffing van de slavernij was er vanaf 1877 in het Zuiden van de Verenigde Staten de Jim Crow wetgeving van kracht die feitelijk een soort apartheid inhield. Dit hield stand tot in 1964 de Civil Rights Act in werking trad.
Hebben we in Nederland politieke islamofobie, in de Verenigde Staten weigerde oud-president Trump om electorale redenen afstand te nemen van white supremacy bewegingen als neonazi’s, Proud Boys, Oathkeepers en Klu Klux Klan. Na de Unite-the-Right Rally in Charlottesville op 11 en 12 augustus 2017 waarbij door toedoen van een extreemrechtse betoger een tegendemonstrant omkwam, nam hij geen afstand van neonazi’s, neoconfederalen en blanke racisten. Toen hij in september 2020 in een verkiezingsdebat door zijn tegenkandidaat Joe Biden werd gevraagd wat zijn boodschap was voor de rechtsextremistische Proud Boys antwoordde hij ‘Stand back and stand by’. Op 6 januari 2021 bestormden aanhangers van toenmalig President Trump het Capitool. Ik keek er met ontzetting naar. De bestorming van het Capitool illustreerde hoe kwetsbaar democratie is. Ook daar weet Suriname alles van, na de militaire coup op 25 februari 1980 in Suriname.

Mahatma Gandhi
De consequenties van een onverdraagzame samenleving kunnen onvoorzien zijn. In 1893 werd Mahatma Gandhi (1869-1948) uit de trein van Durban naar Pretoria gezet omdat hij als niet-blanke plaats had genomen in een wagon die uitsluitend bestemd was voor blanken. Hij had een treinkaartje voor de eerste klas en daarom weigerde hij om in de derde klas te gaan zitten. Als gevolg van dit racistisch incident radicaliseerde Mahatma Gandhi en in 1947 verloor onder zijn leiding het Britse Rijk zijn kroonjuweel.
Bruggen slaan naar etnische en religieuze minderheden
Op 1 augustus 1982 had ik het voorrecht om aan te mogen treden bij de directie minderhedenbeleid van het prestigieuze ministerie van Binnenlandse Zaken. De eerste opdracht van de directie was om een beleidsmatig antwoord te formuleren op de etnische en religieuze diversiteit van de Nederlandse samenleving als gevolg van vier migratiestromen. Drie van deze migratiestromen vloeiden voort uit het koloniaal verleden van Nederland, namelijk de stroom personen uit de Molukken, uit voormalig Nederlandse Indië en uit Suriname. De vierde migratiestroom was het gevolg van arbeidsmigratie uit eerst de Noordelijke helft van de Middellandse Zee (Spanje, Portugal, Italië en Joegoslavië) en vervolgens arbeidsmigranten uit de Zuidelijke en Oostelijke helft van de Middellandse Zee (Turkije, Marokko en Tunesië).
De eerste Minderhedennota verscheen op 15 september 1983 en het sloeg op drie manieren een brug naar minderheden, namelijk (1) bestrijding van maatschappelijke achterstanden van minderheden op drie cruciale beleidsterreinen, namelijk onderwijs, arbeidsmarkt en huisvesting; (2) bestrijding van achterstelling van minderheden; (3) bevordering dialoog van de overheid met minderheden. Binnen de directie minderhedenbeleid werd ik projectleider van de Wet overleg minderhedenbeleid. In 1997 had ik tot mijn trots het wetgevingsproces succesvol afgerond met de publicatie in het Staatsblad van de Wet overleg minderhedenbeleid (Staatsblad 1997, 335). Helaas werd vijftien jaar later deze uitstekend functionerende wet om politieke redenen ingetrokken (Staatsblad 2013, 299). Politiek vandalisme dus in optima forma.
De Minderhedennota is na bijna veertig jaar nog verrassend actueel. Het heeft de tand des tijds uitstekend doorstaan en het is een classic geworden. Neem de eerste beleidsprioriteit uit de Minderhedennota. Ik vrees dat als de gevolgen van de Covid-19 pandemie zichtbaar worden, dat het dan meer dan ooit, noodzakelijk is om de maatschappelijke ongelijkheid van minderheden op onderwijs, arbeidsmarkt en huisvesting te bestrijden. Met de opkomst van de Black Lives Matter in 2019 werd de roep om diversiteit luider in de zin dat minderheden niet automatisch worden overgeslagen voor banen en stageplekken. Instellingen moeten een evenwichtig personeelsbestand hebben. Sinds enige tijd is er Diversiteit in bedrijf een project gericht op het bevorderen van diversiteit en inclusie op de werkvloer. Het maakt deel uit van een infrastructuur bij de Sociaal Economische Raad die bedrijven actief helpt bij het opzetten, uitvoeren en monitoren van hun diversiteitsplannen.
Bestrijding van racisme, de tweede beleidsprioriteit in de Minderhedennota, is meer dan ooit actueel met zowel horizontaal racisme (tussen mensen onderling bijvoorbeeld racistische uitingen op social media) als verticaal racisme (door instituties, bijvoorbeeld in het politieoptreden). Na de dramatische toeslagenaffaire waarbij levens van onschuldige burgers zijn geruïneerd door de overheid, is er een duidelijke roep om de relatie tussen de burger en de overheid te verbeteren. Ik zou het toejuichen als conform de derde beleidsprioriteit in de Minderhedennota, er opnieuw een gemoderniseerde vorm van overleg van het kabinet met minderheden in het leven geroepen zou worden.
In de huidige Nederlandse multi-etnische en multireligieuze samenleving moet de overheid ook bruggen slaan naar het koloniaal en het gastarbeiders- en slavernijverleden want de Nederlandse multi-etnische en multireligieuze samenleving is een product van de eeuwenlange slavenhandel, het koloniaal verleden en van de wervingsverdragen gericht op het verwerven van gastarbeiders. ‘We are here because You were there’.
Aangezien de Nederlandse overheid zowel bij de wervingsverdragen, de slavenhandel als het koloniaal verleden nauw betrokken was, heeft zij daarom een bijzondere verantwoordelijkheid bij het bevorderen dat deze multi-etnische en multireligieuze samenleving die door hun optreden is ontstaan, vreedzaam verloopt. Dat betekent bruggen slaan en dit verleden niet langer te ontkennen.

Walter Palm, voormalig Rijksambtenaar Minderhedenbeleid
Dus vind ik dat de overheid haar excuses moet aanbieden voor haar rol in het schandalige slavernijverleden. En in het verlengde hiervan vind ik ook dat Nederlandse overheid haar excuses moet aanbieden voor de behandeling die contractarbeiders ten deel viel op de plantages. Ook vind ik dat het kabinet excuses moet aanbieden aan de Molukse gemeenschap voor hun kille ontvangst in Nederland zeventig jaar geleden. Bij aankomst kregen de Molukse militairen te horen dat ze collectief ontslagen waren uit militaire dienst waardoor de Nederlandse overheid hen op botte wijze hun eer en waardigheid ontnam. Het moet een ijskoude douche zijn geweest voor deze loyale militairen die aan Nederlandse zijde hadden gevochten tijdens de onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië.
Je hoeft geen hogere wiskunde gestudeerd te hebben om uit te kunnen rekenen dat de substantiële migratiegolven in de jaren zeventig, decennia later een ingrijpende demografische verandering als consequentie zouden hebben. Deze drastische demografische verandering heeft niet alleen gevolgen voor de overheid. Het heeft ook consequenties voor instellingen. Zorg-, jeugd- en onderwijsinstellingen die een lelieblank bestuur en personeelssamenstelling hebben zijn natuurlijk niet meer van deze tijd. Deze instellingen moeten zowel qua samenstelling van hun bestuur als van hun personeel een afspiegeling zijn van de etnische en religieuze diversiteit, willen ze de boot niet missen. Maar ook niet door de overheid gesubsidieerde instellingen doen er wijs aan om zorg te dragen voor etnische en religieuze diversiteit in hun bestuur en personeel. De tijden veranderen. Het proces van grotere etnische en religieuze diversiteit is met de globalisering onontkoombaar. Instellingen die niet tijdig de bakens verzetten lopen kans om in de toekomst naar ademsnakkende dinosaurussen te worden die verdwaald ronddwalen in een etnisch en religieus diverse samenleving.
Rajendre Khargi, de Surinaamse ambassadeur in Nederland, attendeerde mij op een indrukwekkende toespraak van dr. Shashi Tharoor over diversiteit en nationalisme bij de Jawaharlal Nehru University in Delhi op 21 maart 2016. Shashi Tharoor besloot zijn toespraak met de mooie parabel van een goeroe die aan zijn leerlingen vroeg wanneer de nacht is geëindigd. De leerling uit het tropische Zuiden van India antwoordde dat de dageraad begint als de zon begint te schitteren op de palmtakken van de palmbomen. De goeroe vond dat niet het goede antwoord. De leerling uit Noordelijk India zei dat de nacht voor hem geëindigd is als de zon uitsteekt boven de Himalaya. Ook dat vond de goeroe niet het goede antwoord. Hij zei dat de nacht geëindigd is als twee volstrekte vreemdelingen zich bij dageraad realiseren dat ze onder dezelfde hemel hebben geslapen en dat ze mensenbroeders zijn.
Foto’s Walter Palm: Jeroen van der Meyde (header) en Yvette Wolterinck (zittend)
Walter Palm, Het sluipend gif van islamofobie, 1989-2019. In de Knipscheer (2019). ISBN 9789062657698, 230 pp, €19,50.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur
The age-old challenge of ethnic and religious diversity – Walter Palm
Three possible policy responses

Paradesi synagogue in Kochi (India)
Years ago, together with my dear wife Orchida, I made an impressive trip to India. Her family is originally from there as well. We visited Mumbai, Goa and Kochi (formerly known as Cochin) among others. I was deeply impressed by Goa, because the old quarter of this city, the Fontainhas Quarter, with its pastel-coloured houses, reminded me of the picturesque Otrobanda district on my native island of Curaçao. Kochi, which is now the setting for the popular BBC series The Real Marigold Hotel, is known for its lucrative spice trade. It was this city that Columbus (1451-1506) wanted to reach when he crossed the Atlantic and mistook America for India.
Kochi has also been one of the oldest centres of the Jewish Diaspora since 562 BC. The synagogue in this city plays an important role in one of my favourite novels, The Moor’s Last Sigh (1995) by Indian author Salman Rushdie. Another wonderful novel by this author is Midnight’s Children (1981) about the bloody separation of India and Pakistan on 15 August 1947 at the stroke of midnight. India remained predominantly Hindu but with the largest Muslim population in the world at 172 million Muslims, and Pakistan became an Islamic state. Dealing with ethnic and religious diversity has been a challenge for centuries, but it is also a particularly topical subject because in today’s globalised world, there is not one country that does not have great ethnic or religious diversity. Suriname also has something to say about this.
Based on my years of experience in the field of integration policy, which even earned me the honorary title of ‘Mister Integration’, I see three possible policy responses to ethnic and religious diversity, namely: striving for ethnic and religious homogeneity; suppressing ethnic and religious minorities; and building bridges to ethnic and religious minorities. My preference is for the last variant.
Striving for ethnic and religious homogeneity
A barbaric ‘solution’ is to strive for ethnic homogeneity. This often ends in a bloodbath like the civil war in Rwanda in 1994, the ‘ethnic cleansing’ in Srebrenica in 1995, the Rohingya Genocide in Myanmar from October 2016 to January 2017 and, of course, the Holocaust in World War II.
If ethnic homogeneity is a perverse response to ethnic diversity, then the pursuit of a mono-religious society is a knee-jerk response to a society that is religiously diverse. The realisation of a mono-religious society is an ancient idea. In the 16th century, King Philip the Second (1556-1598) wanted to impose Catholicism on the Netherlands, which led to the Eighty Years’ War (1568-1648). A century later, in 1685, King Louis the Fourteenth (1643-1715) cancelled the Edict of Nantes, which meant that only one religion was permitted in France, namely Catholicism.
My Huguenot ancestors were forced to flee France after the repeal of the Edict of Nantes, and they settled first in the Netherlands and then in Curaçao. Incidentally, the main characters in Albert Helman’s famous novel De Stille Plantage (The Silent Plantation) (1931) are Huguenots who fled from France and set up a plantation in Surinam.
Oppression of ethnic and religious minorities
Another less extreme reaction to ethnic and religious diversity is suppression of ethnic and religious minorities. In my essay Het sluipend gif van Islamofobie,1989-2019 (The creeping poison of Islamophobia, 1989-2019) (In de Knipscheer Publishers; ISBN 978 90 6265 769 8) (2019), I describe in detail the phenomenon of political Islamophobia within Dutch politics. Political Islamophobia means that political parties deploy the fear of ‘Islam’ and ’the Muslim’ for electorally opportunistic reasons in election campaigns. The phenomenon of political Islamophobia arose in 2002 when, more than half a year after the dramatic Al-Qaeda attacks in the United States, the Islamophobic LPF suddenly, out of the blue, won 26 seats in parliament in the elections for the Lower House on 15 May 2002, with an Islamophobic approach. The fear of ‘Islam’ and ’the Muslim’ was further fuelled after 11 September 2001 by the endless series of intimidating attacks ‘in the name of Islam’.
When my wife and I were in Mumbai, we visited the imposing Taj Mahal Hotel which was the target of an attack by Islamic terrorists on 26 November 2008. Terrorist attacks came very close for me when on 22 March 2016 supporters of Islamic State carried out a bloody attack at Maelbeek metro station in Brussels. It was a metro station that I often frequented when I had to be at the European Commission for work. In other words. I could have been a victim too
Political Islamophobia is unfortunately part of reality. The Islamophobic PVV, which wants to ban mosques, is the best example of a political party that, based on an opportunistic electoral strategy, uses the fear of ‘Islam’ and ’the Muslim’ to win at the ballot box.
Other political parties emphatically distanced themselves from minorities after 11 September 2001. This distancing of minorities was most clearly visible in the PvdA, the party that traditionally attracted many minorities. After the municipal elections of 7 March 2006, in which minorities had voted overwhelmingly for the party, thus making a significant contribution to its resounding electoral success, the party leader at the time, Wouter Bos, took an unexpected turn when he publicly expressed deep concern that the PvdA would become the ‘Party of the Ethnic Minorities’. Instead of rejoicing in the electoral support he had received from minorities, he seemed to regret it. Minorities felt abandoned and betrayed by the PvdA.
Political Islamophobia is not a marginal phenomenon in the Dutch political landscape. On the contrary, it is a significant phenomenon. The Islamophobic PVV is the third largest political party in the Netherlands after the elections on 17 March 2021. After the elections on 17 March 2017, it was even the second largest political party in the Netherlands. Other political parties, with the exceptions, are happy to take a slice of this electoral success, making political Islamophobia in Dutch politics more contagious than the Brazilian variant of Covid-19. The consequence of this political Islamophobia is that politics in a general sense no longer stands up for the interests of minorities, as a result of which laws are enacted that restrict the religious freedoms of the Islamic minority in the Netherlands, such as the controversial burka ban or threaten them, such as the proposed ban on ritual slaughter.
America is a good example of oppression of ethnic minorities, more specifically the black population. The death of George Floyd on 25 May 2020 as a result of his arrest is still fresh in our minds, as are the Black Lives Matter demonstrations. In America, it took a civil war (1861-1865) to abolish slavery. After the abolition of slavery, Jim Crow legislation was in force in the Southern United States from 1877 onwards, which effectively constituted a kind of apartheid. This lasted until the Civil Rights Act of 1964.
While in the Netherlands we have political Islamophobia, in the United States former President Trump refused for electoral reasons to distance himself from white supremacy movements such as neo-Nazis, Proud Boys, Oathkeepers and Klu Klux Klan. After the Unite-the-Right Rally in Charlottesville on 11 and 12 August 2017 in which a counter-demonstrator was killed by a far-right protester, he did not distance himself from neo-Nazis, neo-Confederates and white racists. When asked in an election debate in September 2020 by his opposing candidate Joe Biden what his message was for the right-wing extremist Proud Boys, he replied ‘Stand back and stand by’. On 6 January 2021, supporters of then President Trump stormed the Capitol. I watched it with dismay. The storming of the Capitol illustrated how vulnerable democracy is. Suriname knows all about that too, after the military coup on 25 February 1980 in Suriname.

Mahatma Gandhi
The consequences of an intolerant society can be unforeseen. In 1893, Mahatma Gandhi (1869-1948) was expelled from the train from Durban to Pretoria because, as a non-white, he had taken a seat in a carriage reserved exclusively for white people. He had a first class train ticket and therefore refused to sit in third class. As a result of this racist incident, Mahatma Gandhi became radicalised and in 1947, under his leadership, the British Empire lost its crown jewel.
Building bridges to ethnic and religious minorities
On 1 August 1982, I had the privilege of joining the Minorities Policy Directorate of the prestigious Dutch Ministry of Home Affairs. The first assignment of the Directorate was to formulate a policy response to the ethnic and religious diversity of Dutch society as a result of four migration flows. Three of these migration flows resulted from the colonial past of the Netherlands, namely the flow of people from the Moluccas, from the former Dutch East Indies and from Suriname. The fourth migration flow was the result of labour migration from first the Northern half of the Mediterranean Sea (Spain, Portugal, Italy and Yugoslavia) and then labour migration from the Southern and Eastern half of the Mediterranean Sea (Turkey, Morocco and Tunisia).
The first white paper on minorities policy was published on the 15th of September of 1983 and it addressed minorities in three ways, namely (1) combating social disadvantages of minorities in three crucial policy areas, namely education, labour market and housing; (2) combating disadvantages of minorities; (3) promoting dialogue of the government with minorities. Within the minorities policy department, I became project leader of the Minorities Policy Consultation Act. To my pride, I had successfully completed the legislative process in 1997 with the publication in the Bulletin of Acts and Decrees of the Minorities Policy Consultation Act (Bulletin of Acts and Decrees 1997, 335). Unfortunately, fifteen years later this excellent law was repealed for political reasons (Bulletin of Acts and Decrees 2013, 299). Political vandalism at its best.
After almost forty years, the first white paper on minorities policy is still surprisingly topical. It has stood the test of time very well and has become a classic. Take the first policy priority from the first white paper on minorities policy. I fear that when the consequences of the Covid-19 pandemic become visible, it will be more necessary than ever to combat the social inequality of minorities in education, employment and housing. With the rise of Black Lives Matter in 2019, the call for diversity became louder in the sense that minorities are not automatically passed over for jobs and internships. Institutions should have a balanced workforce. For some time now, there has been Diversity in Business a project aimed at promoting diversity and inclusion in the workplace. It is part of an infrastructure at the Social and Economic Council that actively helps companies to set up, implement and monitor their diversity plans.
Fighting racism, the second policy priority in the first white paper on minorities policy, is more topical than ever with both horizontal racism (between people, for example racist statements on social media) and vertical racism (by institutions, for example in police action). After the dramatic benefits affair in which the lives of innocent citizens were ruined by the government, there is a clear call to improve the relationship between citizens and the government. I would welcome it if, in accordance with the third policy priority in the first white paper on minorities policy,, a modernised form of consultation between the government and minorities would be re-established.
In the present-day Dutch multi-ethnic and multi-religious society, the government should also build bridges to the colonial and guest worker and slavery past, because the Dutch multi-ethnic and multi-religious society is a product of the centuries-old slave trade, the colonial past and the recruitment treaties aimed at acquiring guest workers. We are here because you were there’.
Since the Dutch government was closely involved in the recruitment treaties, the slave trade and the colonial past, it therefore has a special responsibility to promote the peaceful development of this multi-ethnic and multi-religious society that was created by their actions. That means building bridges and no longer denying this past.

Walter Palm, former government official on minority policy
So I think the government should apologise for its role in the shameful history of slavery. And by extension, I also think that the Dutch government should apologise for the treatment meted out to contract workers on the plantations. I also think that the government should apologise to the Moluccan community for their cold reception in the Netherlands seventy years ago. Upon arrival, the Moluccan soldiers were told that they had been collectively discharged from military service, which meant that the Dutch government brutally deprived them of their honour and dignity. It must have been an ice-cold shower for these loyal soldiers who had fought on the Dutch side during the Indonesian war of independence.
You do not need to have studied higher mathematics to be able to calculate that the substantial migration waves in the 1970s, decades later, would have a drastic demographic change as a consequence. This drastic demographic change does not only have consequences for the government. It also has consequences for institutions. Health care, youth and educational institutions with a lily-white management and staff composition are obviously a thing of the past. These institutions must reflect ethnic and religious diversity in the composition of their board and staff if they are not to miss the boat. But even institutions that are not subsidised by the government would be wise to ensure ethnic and religious diversity in their management and staff. Times are changing. With globalisation, the process of greater ethnic and religious diversity is inescapable. Institutions that do not change course in time run the risk of becoming breathing dinosaurs in the future, wandering around lost in an ethnically and religiously diverse society.
Rajendre Khargi, the Surinamese Ambassador to the Netherlands, drew my attention to an impressive speech by Dr Shashi Tharoor on diversity and nationalism at the Jawaharlal Nehru University in Delhi on 21 March 2016. Shashi Tharoor concluded his speech with the beautiful parable of a guru who asked his disciples when the night ended. The disciple from the tropical South of India replied that dawn begins when the sun starts shining on the palm branches of the palm trees. The Guru did not consider that the right answer. The disciple from Northern India said that for him, the night has ended when the sun rises above the Himalayas. The Guru did not think that was the right answer either. He said that night is ended when two complete strangers realise at dawn that they have slept under the same sky and that they are brothers in human beings.
Photos Walter Palm: Jeroen van der Meyde (header) and Yvette Wolterinck (seated)
Walter Palm, Het sluipend gif van islamofobie, 1989-2019. In de Knipscheer (2019). ISBN 9789062657698, 230 pp, €19,50.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur