Jnan Adhin Instituut (JAI)
Inleiding
Het Jnan Adhin Instituut (JAI) werd op 2 april 2004 te Den Haag opgericht. De algemene doelstelling van JAI is om aan alles wat verband houdt met de Hindostaanse cultuur bekendheid te geven, alsook dit te verzamelen, te documenteren en uit te geven en zodoende mede bij te dragen tot een evenwichtige integratie van Hindostanen in de brede Nederlandse samenleving. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan het uitgeven van boeken, periodieken en brochuremateriaal; het verrichten van onderzoek en het opzetten van een documentatiecentrum. De behoefte hiertoe vloeit voort uit de relatief geringe kennis in de Nederlandse samenleving over de achtergrond van Hindostanen en het belang, ook voor Hindostanen zelf, van toegankelijke kennis tot het Hindostaanse erfgoed.
Vanaf 2000 is de toon in Nederland als het gaat om de multiculturele samenleving duidelijk negatiever geworden. De integratie van culturele minderheden zou zijn mislukt omdat deze groepen te veel in staat zouden zijn gesteld hun eigen cultuur te behouden ten koste van hun integratie in de Nederlandse samenleving. Het kunnen bestaan van een multiculturele samenleving wordt door sommigen zelfs in twijfel getrokken. Een dergelijk uitgangspunt wordt niet zinvol geacht. Immers, als naar de feitelijke situatie wordt gekeken, kan de aanwezigheid van groepen met een andere cultuur niet worden ontkend. In grote steden in Nederland zijn er al gauw tientallen groepen met een eigen culturele bagage te vinden. Uit Suriname afkomstige personen behoren tot een van deze groepen. Het is bekend dat zij zich in hoge mate aanpassen aan de Nederlandse samenleving. Tegelijk zijn de verschillende uit Suriname afkomstige bevolkingsgroepen, waaronder de Hindostanen, zich bewust van hun eigen cultuur en beleven die ook al dan niet in groepsverband. Enkele Hindostaanse feestdagen worden inmiddels in bepaalde gemeenten ook in de openbaarheid gevierd (bijvoorbeeld fontein in Rotterdam met gekleurd water tijdens Holi en fakkeloptochten in o.a. Den Haag met Diváli).
Missie
De missie van JAI is om Hindostanen bij te staan in de zoektocht naar informatie over de Hindostaanse cultuur waardoor zij in staat zijn weloverwogen keuzes te maken.
De missie is nauw verbonden met de naam van de stichting. Dr.mr.drs. Jnan Adhin (1927-2002) staat bekend om zijn bijzondere verdiensten voor het behoud en ontwikkeling van de Hindostaanse cultuur in Suriname. Als groot kenner van de hindoefilosofie, met name de Vedanta, introduceerde hij in 1957 de vedantische visie van Eenheid in verscheidenheid in Suriname in een tijd dat vertegenwoordigers van het Creools nationalisme de Surinaamse cultuur wensten gelijk te stellen met de Creoolse cultuur, daarbij voorbijgaand aan de belangrijke aanwezigheid van andere bevolkingsgroepen. Met steun van anderen is de opvatting dat Suriname een bloementuin is waarin alle soorten bloemen kunnen bloeien nu gemeengoed geworden. Door middel van colleges, lezingen en publicaties heeft Jnan Adhin zich tot het laats ingezet om zijn kennis over te dragen. Hij wilde anderen graag op weg helpen, maar men moest zelf verantwoordelijkheid dragen voor te maken keuzes. Zijn boodschap was: “Lees en luister maar neem niet klakkeloos aan wat anderen zeggen. Denk vooral zelf goed na!” Adhin waarschuwde ook altijd tegen het verstarren van tradities en gewoonten. Met behoud van de kern moet men openstaan voor aanpassingen al naar gelang tijd en plaats.
Het logo van JAI, een lotus en een potlood, staat symbolisch voor de doelstellingen. In het oude India werd op lotusbladeren geschreven en zodoende informatie overgedragen. De lotus staat op zichzelf voor voorspoed, zuiverheid en vernieuwing.
Visie
Beleving van de eigen cultuur door minderheden in een samenleving is een van rechten van de mens zoals vervat in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens en het VN-verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten. Het uitgangspunt is dus dat in een democratische samenleving geen uniformiteit kan worden geëist. De uitdaging is om beleving van de eigen cultuur en interactie met de heersende cultuur op harmonieuze wijze te laten plaatsvinden. Betrokken groeperingen hebben daar zelf een grote rol in te spelen. Niet alles is afhankelijk van de overheid; elke groepering heeft haar eigen verantwoordelijkheid aan welke op constructieve wijze invulling moet worden gegeven met inachtneming van de heersende rechtsorde. Kennis van en reflectie op de eigen cultuur en tradities zijn daartoe essentieel.
Strategie
Activiteiten van JAI zijn gericht op het:
- constructief bijdragen aan debatten in de samenleving die aan de positie van minderheden raken;
- overbrengen van kennis van de Hindostaanse geschiedenis en cultuur;
- vergaren en overbrengen van kennis over de interactie van de Hindostaanse cultuur met andere culturen, met name in Nederland, maar ook elders.
JAI werkt voornamelijk met vrijwilligers. Het aantal en de omvang van de activiteiten worden dan ook bepaald door de beschikbaarheid van vrijwilligers. Waar mogelijk wordt subsidie aangevraagd. Voor de publicaties wordt samengewerkt met Sampreshan, uitgever van diverse publicaties op het gebied van Hindostaanse cultuur en geschiedenis, waaronder het magazine Hindorama dat van 2000-2004 tweemaandelijks verscheen en als kwalitatief hoogwaardig stond aangeschreven (zie: Hindostaanse glossy met ’empowerment’ | Trouw). Thema- en studiemiddagen worden gehouden in samenwerking met organisaties in diverse steden.
Terugblik (2004-2016)
In de periode 2004-2016 zijn diverse activiteiten ondernomen waaronder:
- publicatie van een tweetalig Sarnámi (Surinaams Hindostaanse taal)-Nederlands woordenboek (2004);
- publicatie van 500 spreekwoorden en gezegden uit het Sarnámi en Hindi met Nederlandse vertaling en equivalenten (2006);
- onderzoek naar en publicatie over de positie van Hindostaanse ouderen in Nederland (2008);
- publicatie tweetalig Hindi-Nederlands woordenboek (2016);
- studiemiddagen, seminars en lezingen, onder meer: lezing over de positie van het Sarnámi in Nederland, themamiddag over het Hindostaanse gedachtegoed in hedendaagse context, lezingen over Hindostaanse immigratie, verhandelingen over integratie aan de hand van het driecirkelmodel van de heer Adhin;
- advisering met betrekking tot en bijdrages in diverse publicaties waaronder een jaarkalender ter gelegenheid van 30 jaar Onafhankelijkheid van Suriname;
- kleine netwerkbijeenkomsten tijdens bezoeken van buitenlandse gasten;
- aanzet tot verzameling van foto’s voor het uitbrengen van een historisch fotoboek over de Hindostaanse geschiedenis en over Hindostaanse vrouwen in het bijzonder.
- verzamelen en inscannen van materiaal om dit digitaal toegankelijk te maken.
Periode 2017-2021
De ambitie van JAI wordt geleid door kwaliteit, niet door kwantiteit. In deze periode is het accent gelegd op digitale informatie- en kennisoverdracht. Vooral jongeren lijken minder behoefte te hebben aan fysieke bijeenkomsten. Met Sampreshan is gewerkt aan de opbouw van de website Hindorama.com die op 5 juni 2019 is gelanceerd. Exploitatie van de website is in handen van Sampreshan en de betrokkenheid van JAI bestaat voornamelijk uit het leveren van inhoudelijke expertise, redactionele bijdragen en bewaken van de kwaliteit van de content.
JAI heeft inmiddels een aantal publicaties van Jnan Adhin via de Hindorama.com digitaal toegankelijk gemaakt als een eerste stap naar een digitale bibliotheek. JAI is zich ervan bewust dat zo een bibliotheek een ambitieus project is dat de nodige voorbereiding en financiering zal vergen. Dit blijft een ambitie voor de toekomst.
Naast de inspanningen ten aanzien van digitale informatieoverdracht is verder gewerkt aan een fotoboek waarin de geschiedenis van Hindostanen in beeld wordt gebracht. Via de website is de oproep aan privépersonen om foto’s hiervoor ter beschikking te stellen geïntensiveerd. Daarnaast worden kleinere publicaties in de vorm van brochures ter hand worden genomen. In augustus 2020 is een studiemiddag gehouden over eigentijdse communicatie binnen de Hindostaanse gemeenschap. In 2021 is ook een studiemiddag voorzien naar aanleiding van de publicaties over de Hindostaanse geschiedenis.
Het bestuur
Volgens de statuten hebben minimaal drie en maximaal 7 personen zitting in het bestuur. Het huidige bestuur bestaat uit:
Mw mr drs Kanta Adhin – voorzitter
Dhr drs Yashvir Sukul – secretaris
Dhr Akash Baboeram, BA – penningmeester
Dhr drs Radj Ramcharan – lid/tweede secretaris
E-mailadres: adhin-instituut@ziggo.nl
Website in aanbouw: www.adhin-instituut.nl
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Dharm-Karm, JAI, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Religie & Levenswijze, Sarnámi, Suriname, Taal & Literatuur, Traditie
Recensie boek Ruben Gowricharn: De Goudsmid. Marginalisering en veerkracht van een Hindostaanse familie – Dr. Hans Ramsoedh
Veel (wetenschappelijke) boeken over, bijvoorbeeld, Hindostanen blijven steken in het Grote Verhaal met daarbij veel tabellen en grafieken. Deze werken richten zich op de grootste gemene deler en zijn over het algemeen vooral generalisaties. Personen krijgen geen gezicht en hun strijd om het bestaan wordt nauwelijks in beeld gebracht. Waar personen wel een gezicht krijgen is in mijn visie sprake van Kleine Verhalen. Kleine verhalen kunnen ook grote verhalen worden van kleine mensen zoals in het boek De Goudsmid van Ruben Gowricharn.
De Goudsmid is een geschiedenis van de familie Parmeswar Gowricharn (ook geschreven als Parmessar) en handelt in hoofdzaak over vader Parmeswar en zijn zoon, de auteur Ruben Gowricharn. Zijn vader was een gerespecteerde goudsmid die na een succesvolle start later marginaliseerde, aan alcohol verslaafd raakte en uiteindelijk door suïcide een eind aan zijn leven maakte. Daarnaast is ook moeder Soersatie Gowricharn-Ramdajal in beeld, zij het minder prominent dan vader en zoon.
Goudsmid Parmeswar
Vader Parmeswar (1921-1989) is opgegroeid te Langadam (Weg naar Uitkijk) waar hoofdzakelijk kleinlandbouwers wonen. Hij heeft echter weinig affiniteit met de landbouw en na in de leer te zijn geweest bij een goudsmid in de buurt, vestigt hij zich begin jaren vijftig met zijn vrouw en dochter in een huurwoning aan de Willemstraat in Paramaribo-Zuid in de omgeving van Poelepantje. In de hoofdstad worden later nog vier kinderen geboren. Hier gaat Parmeswar als goudsmid aan de slag waarbij de woonkamer als goudsmederij dienst doet. Ook moeder Soersatie is actief in de smederij. Zij doet voornamelijk het lichte werk, evenals het inmiddels zevenjarige (!) tweede kind en oudste zoon Ruben. Vanaf zijn elfde jaar zou Ruben als zelfstandig werkende goudsmid functioneren. In de Willemstraat bouwt Parmeswar zijn smederij uit. Klanten en collega’s in de goudsmidbranche prijzen hem om zijn vakmanschap en hulpvaardigheid. Zijn reputatie als goede goudsmid is primair gebaseerd op zijn vakmanschap en minder op zijn ondernemerschap. Dat laatste is volgens de auteur zijn zwakke kant hetgeen hem later parten zou spelen.
Het gaat Parmeswar, altijd een vilthoed op en witte kleren aan, goed met de smederij. In 1961 verhuist het gezin naar de Calcuttastraat, enkele kilometers verderop. Deze verhuizing is echter een misrekening. In tegenstelling tot de Willemstraat is de Calcuttastraat met het openbaar vervoer moeilijk te bereiken. Hij verliest een groot deel van zijn klanten en er komen geen nieuwe klanten erbij. Uit nood begint Parmeswar naast zijn werk als goudsmid aan huis een ‘Ons belang’, een winkeltje voor de verkoop van groente en fruit. Dit leidt echter niet of nauwelijks tot een verbetering van de financiële situatie van het gezin. Langzaam neemt de alcoholconsumptie van Parmeswar toe. Tot overmaat van ramp staat op een avond een neef van hem voor de deur die het aan Parmeswar geleende bedrag van dertigduizendgulden (het equivalent van Nf zestigduizendgulden in die jaren) komt ophalen en dreigt met beslaglegging op het huis. Dit is een onaangename verrassing voor Soersatie die niet op de hoogte is van de lening: was de lening bedoeld om het erf aan de Calcuttastraat te kopen en het huis te bouwen of was het bedoeld om de inkomensval te compenseren? Ondanks haar aandringen krijgt Soersatie geen duidelijkheid over de lening. Aanhoudende ruzie en spanning zijn het gevolg. De alcoholconsumptie van Parmeswar neemt toe en voor het gezin Gowricharn raakt de spiraal naar beneden in een hogere versnelling. Duidelijk is dat het erf en het huis moeten worden verkocht om de schuld af te betalen. Soersatie neemt vervolgens het drastische besluit om Parmeswar te verlaten. Het wordt geen formele, maar een sociale scheiding. Ze kan terug naar de Willemstraat maar niet in de woning die ze eerder bewoonde, want die was al verhuurd. De eigenaar, die blijkbaar met Soersatie en haar vijf kinderen te doen heeft, laat in hoog tempo een kleine woning op het erf bouwen, een houten barak van vijf bij drie meter. Het huis aan de Calcuttastraat wordt verkocht en Parmeswar verandert in een zwerver. Hij slaapt op toonbanken van de noodmarkt. Zijn oude klanten op de fiets bezoekend probeert hij nog geld te verdienen , maar het gebeurt ook dat hij meegenomen sieraden verpandt om zijn alcoholverslaving te kunnen betalen. Daarnaast probeert hij nog op andere manieren aan geld te komen door lege flessen te verzamelen en het statiegeld te innen of door allerlei klusjes uit te voeren.
Na de sociale scheiding ontstaat er vanuit de directe sociale omgeving langzaam druk op Soersatie om Parmeswar weer in huis te nemen. Dat gebeurt ook, maar alleen niet in het gezinshuis. Hij installeert zich op het erf achter de gezinswoning in een oud gebouwtje van drie bij twee meter. Zo nu en dan heeft hij werk als goudsmid maar hij stelt ook nu veel klanten teleur doordat hij sieraden verpandt voor zijn alcoholverslaving. De ruzies tussen Soersatie en Parmeswar nemen toe en de politie moet er soms aan te pas komen. De kinderen generen zich voor hun vader en de schaamte groeit bij hen soms uit tot een ‘verlammende intensiteit’ (p. 88). Hierover schrijft de auteur: ‘Wij wilden een vader, maar tegelijkertijd schaamden we ons voor hem. Wij groetten hem niet, maakten geen praatje en gaven geen blijk van herkenning of blijdschap. Wij negeerden hem zoveel mogelijk. Zijn aanwezigheid was echter in ons gedrag gegrift, zij het in negatieve zin, als iemand met wie we niet blij waren, en erger, als iemand die niet bestond (p. 90/91). Jaren later, na de zoveelste ruzie en nadat hij wederom door de politie is meegenomen krijgt hij op het politiebureau last van heftige krampen in de maagstreek. Hij wordt overgebracht naar het ziekenhuis en daar vertelt hij Soersatie dat hij zoutzuur heeft ingenomen. De hulp in het ziekenhuis komt echter te laat en hij overlijdt op 9 februari 1989, een dood die de auteur als een ‘verlossing’ beschouwt, in de eerste plaats voor de goudsmid, daarna voor zijn echtgenoot en rest van de familie (p. 136).
Zoon Ruben
Zoon Ruben (1952) is de andere hoofdpersoon in dit boek. Vanwege zijn werkzaamheden in de smederij van zijn vader is bij hem sinds zijn zevende jaar van een onbekommerde jeugd geen sprake. De dagelijkse praktijk betekent voor hem na schooltijd eten, op adem komen, huiswerk maken en vervolgens aanschuiven aan de werktafel van de smederij in de woonkamer: het is niet zozeer een arbeidslust die Ruben ontwikkelt maar eerder een arbeidsplicht zoals hij schrijft. Als Soersatie met haar vijf kinderen in 1963 Parmeswar verlaat en terug gaat naar de Willemstraat betekent dat voor haar een enorme last om voor haar gezin zorg te dragen. Het is een periode van hosselen en pinaren. Soersatie kan niet terugvallen op sociale bijstand en zij heeft nauwelijks inkomsten. Eten is er niet altijd. Over deze periode schrijft de auteur dat het enige dat langdurige en diepe sporen in hem achterliet was de honger en de schaamte die hij daarbij voelde: ‘Die schaamte grensde aan een soort vernedering, alsof je je voor je armoede moest schamen en die zoveel mogelijk voor anderen moest verbergen’ (p. 74). Het gezin overleeft die periode door hulp van buren en familie en doordat de oudste zus na afronding van de muloschool een jaar later gaat werken als leerling-verpleegster. Een groot deel van haar salaris draagt zij vervolgens aan het gezin af. Op elfjarige leeftijd gaat Ruben (hij zit inmiddels in de eerste klas van de mulo) na schooltijd en op de zaterdagen werken als goudsmid bij een Chinese juwelier. Zijn inkomen, in het begin een weekloon van Sf 2,50 en later oplopend tot Sf 5, betekent een tweede inkomstenbron voor de familie. Nadat hij de mulo heeft afgerond heeft hij verschillende banen en in de avond volgt hij lessen judo en taekwondo. Doordat hij een van de beste leerlingen is mag hij van de leraar eigen schooltjes draaien waardoor hij wat extra geld kan verdienen.
Ruben wil verder met zijn opleiding. Hij vraagt de exameneisen voor het havo op, koopt de boeken die in het examenjaar worden behandeld en bereidt zich voor op het eindexamen havo dat hij met succes afrondt. Hetzelfde doet hij met het atheneum. In 1973 behaalt hij zijn atheneumdiploma en vertrekt vervolgens naar Nederland om sociologie te studeren. Het is aanvankelijk tegen de wil van zijn moeder. Ze voelt zich misschien niet alleen in de steek gelaten, zoals de auteur schrijft, ze zal een deel van de gezinsinkomsten missen en de bescherming tegen haar echtgenoot zal ook wegvallen. Voor Ruben is het belangrijkste motief, naast de studie, om te ontsnappen aan de situatie thuis; een vlucht. Dankzij de studie sociologie krijgt hij, zoals hij schrijft, inzicht in hoe zijn ouderlijk gezin zo fragiel is geworden. En wat belangrijker is: hij voelt zich steeds meer solidair worden met zijn vader: ‘Ik begreep beter wat hij had moeten incasseren, hoeveel veerkracht dat hem gekost moest hebben, hoe hard en teleurstellend het leven voor hem geweest moest zijn’ (p. 109). Hij rondt zijn studie sociologie af en doet daarnaast de masterstudie economie. Vervolgens werkt hij naast zijn baan in de avonduren aan een proefschrift. De familie is trots op hem. Die trots blijkt ook als hij in 1991 promoveert. Hij hoort zijn moeder tegen zijn zus zeggen: ‘Hij gaat de naam van de familie hoog houden’, een opmerking waarin, zoals de auteur schrijft, ‘de behoefte aan compensatie voor de geschonden familienaam tot uiting komt’ (p. 157). Na de studie heeft hij verschillende banen waaronder die van onderzoeker bij de Sociale Dienst in Rotterdam. Hij bekleedt later als hoogleraar verschillende leerstoelen, waaronder in die in Tilburg en aan de VU in Amsterdam. De goudsmid die het uiteindelijk schopt tot professor. Mooier kan het verhaal niet zijn.

Prof. Ruben Gowricharn en prof. Louk De La Rive Box
Moeder Soersatie
Naast de hierboven beschreven twee hoofdpersonen is moeder Soersatie (1928- 2001) ook een van de hoofdpersonen in dit boek, zij het dat zij minder prominent aanwezig is. Dit hangt samen met het feit dat in dit boek de focus ligt op de herwaardering van de goudsmid Parmeswar. Soersatie is een religieuze persoon met een zachtaardig karakter. Zij kan echter ook ontvlammen als zij zich door haar man in de hoek gedrukt voelt. In de loop van de jaren wordt ze steeds minder expressief. Ze gedraagt zich steeds meer als iemand die geslagen is door het leven. Soersatie verwacht ook weinig van de toekomst. Zij ondergaat haar lot gelaten. Dit schrijft zij toe aan karma. Zij komt ook naar voren als een persoon die ondanks alle pijn en vernedering loyaal is gebleven aan haar echtgenoot. Die loyaliteit blijkt ook uit het feit dat zij het, ondanks alles, belangrijk vindt dat haar kinderen van hun vader houden. Soersatie als slachtoffer van het drama van haar echtgenoot is slechts de ene kant van de medaille. De andere kant is Soersatie als de krachtige vrouw die haar vijf kinderen door de stormen weet te loodsen en dankzij haar sociale netwerk (buren en familie) het hoofd boven water weet te houden. Als zij terugkeert naar de Willemstraat spaart zij in een havermoutblik van Quaker Oatesletterlijk dubbeltje voor dubbeltje. Het sparen gebeurt in het diepste geheim. Met het gespaarde geld slaagt zij erin in een andere wijk een erfje te kopen en een huisje neer te zetten, ‘een ongelooflijke prestatie van zuinigheid, spaarzaamheid en doelgerichtheid’, zoals de auteur schrijft (p. 87). Haar steun en toeverlaat is haar oudste dochter Elsje die na de muloschool afziet van verder studeren en besluit te gaan werken in de verpleging, een verplichting die ze als oudste kind voelt en waaraan zij moeiteloos gevolg geeft. Na de dood van Parmeswar lukt het de kinderen, die zich inmiddels in Nederland hebben gevestigd, hun moeder naar Nederland over te laten komen. Vanwege allerlei ziektes wordt zij uiteindelijk in een verzorgingstehuis opgenomen. In dit tehuis is ze echter alles kwijt wat nog zin gaf aan haar leven. Ze overlijdt op 6 juli 2001.
Schrijven als een vorm van bevrijding
Dertig jaar na de dood van Parmeswar (circa 2020) neemt de auteur het initiatief om een boek te schrijven over vader Parmeswar. Er is bij hem langzamerhand sprake van een kentering waarbij schaamte verandert in acceptatie en in zekere mate ook in waardering. Op een familiebijeenkomst bespreekt hij de eerste versie van het manuscript. Er tekenen zich binnen de familie verschillen af, verschillen die samenhangen met leeftijd, beleving en identificatie. Twee kwesties houden de gemoederen bezig: de kwestie van zelfdoding en of het boek wel of niet gepubliceerd moet worden. De laatste kwestie is direct verbonden met de angst voor geroddel in de Hindostaanse gemeenschap. Door die bespreking is het beeld van de vader een beetje gunstiger geworden, uitgezonderd de twee dochters. Dit geldt met name voor de auteur zelf die van zijn vader een positief beeld ontwikkelt dat voortkomt uit de erkenning dat hij ondanks diens val ook goede eigenschappen bezat. Deze positieve eigenschappen heeft hij van hem geërfd en geleerd en zijn hem in zijn latere leven ten goede gekomen: voldoening bij geleverde prestaties, werklust en doorzettingsvermogen. Hij vindt de ‘straf’ die de rest van het gezin de vader oplegde ‘ronduit wreed’ en dat zijn vader van het gezin meer medeleven en ondersteuning verdiende dan hij heeft gekregen. Maar of hij het dan gered zou hebben is voor de auteur onzeker.
Ik ontkom niet aan de indruk dat het schrijven van dit boek voor de auteur een vorm van bevrijding (catharsis) is geweest en daarmee ook voor hem een louterend proces was: schrijven als traumaverwerking en om met terugwerkende kracht grip te krijgen op zijn jeugd en de relatie met zijn vader. Een schrijfproces dat de auteur zelf omschrijft als een ‘intense emotionele reis’ (p. 140). Hij wilde niet geknakt en vol schaamte door het leven gaan. Het schrijven van dit boek bevrijdde hem, zoals hij schrijft, van het schaamtegevoel waarmee hij lange tijd had rondgelopen (p. 141). Al die jaren heeft de familie Gowricharn geleefd met de wetenschap en het gevoel dat zij gestigmatiseerd was: de marginalisering van het gezin en de armoede die hiervan het gevolg was, het alcoholisme en het zwerversbestaan van de vader, zijn suïcide en vooral de schaamte die hieruit voortvloeide. De kinderen namen de vader als persoon kwalijk dat hij ‘schande’ over de familie had gebracht, zijn gezin sociaal en moreel daardoor klein was gemaakt en op achterstand gezet. De kinderen zwegen hem dood.
Meer dan alleen een familiegeschiedenis
Wat de auteur ook duidelijk wil maken is dat De goudsmid meer is dan alleen maar een geschiedenis van de familie Gowricharn. Met andere woorden, het is geen particulier verhaal omdat dergelijke familietragedies geen individuele ervaringen zijn maar zich in allerlei vormen breder in de samenleving voordoen. Binnen veel gemeenschappen worden pijnlijke zaken eerder doodgezwegen dan dat zij in alle openheid en zonder gene worden besproken. Tapu sjén [bedek je schande/de vuile was binnen houden] en manái ká bolí [wat zullen de mensen niet zeggen] zijn daarbij normerend. De auteur bestempelt de Hindostaanse gemeenschap als een ‘mooi-weer-gemeenschap’ (p.162). Met dit boek over zijn vader wil de auteur het taboe onder Hindostanen onder meer over marginalisering, armoede, sociale val, alcoholisme, suïcide doorbreken.
Na het lezen van De goudsmid moest ik terugdenken aan de met literaire prijzen bekroonde boeken als Angela’s ashesuit 1996 [Ned vertaling De as van mijn moeder] van de Iers-Amerikaanse schrijver Frank Mc Court en Shuggie Bain uit 2020 van de Schots-Amerikaanse schrijver Douglas Stuart waarin opgroeien in een cultuur van armoede en aan alcohol verslaafde ouder(s) in respectievelijk New York/Ierland in de jaren dertig en Schotland in de jaren tachtig de centrale thema’s zijn. Voor mij persoonlijk onderscheidt De Goudsmid zich van bovengenoemde boeken doordat het heel dichtbij komt omdat haast iedere Surinaams-Hindostaanse familie wel ‘een Parmeswar’ kent.
Tot slot
De auteur hanteert bij de beschrijving van zijn familiegeschiedenis de sociologische lens. Hij plaatst daarbij een aantal ontwikkelingen (zoals vormen van kapitaal, stijging en daling op de sociale ladder, suïcide, stigmatisering en stereotypering) in een wetenschappelijk kader. Dit gebeurt in mijn optiek op een wijze die de leesbaarheid voor een breed lezerspubliek niet negatief beïnvloedt.
De Goudsmid is een moedig, openhartig en intrigerend boek dat een breed lezerspubliek verdient, zeker binnen de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap. Het leest vlot waarbij je het zo nu en dan opzij moet leggen om even op adem te komen. Het is vooral een boek over de liefde en waardering van een zoon voor zijn vader ondanks diens sociale val en de schaamte die zijn gezin ten deel viel. Met dit boek heeft Ruben Gowricharn zijn vader en goudsmid Parmeswar een tweede leven gegeven.
Ruben Gowricharn, De goudsmid. Marginalisering en veerkracht van een Hindostaanse familie. Zutphen 2021: Walburgpers. 176 pp. € 19,99. Behalve in de boekhandel te koop, ook via bol.com te bestellen.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Khubsurat, Korte berichten, LIFESTYLE, Nederland, NIEUWS, Suriname, Taal & Literatuur
Verlaten Verleden: een lezenswaardig boek over het wel en wee van een Hindostaanse migrant – Prof. Chan E.S. Choenni
Op Hindorama.com verscheen een korte beschrijving van het boek van Shardhanand Harinandan Singh getiteld Verlaten Verleden. In deze recensie ga ik uitgebreider in op de inhoud van deze autobiografie en plaats het in een breder perspectief. In het kader van de geschiedschrijving van Hindostanen heb ik interviews gehouden met verschillende zogeheten sleutelpersonen. Sleutelpersonen zijn informanten die in dit verband geacht worden relevante kennis te bezitten alsook veelzeggende levenservaringen. Sommige informanten lieten mij echter weten dat zij (nog) niet veel konden vertellen of prijsgeven, want zij waren zelf bezig een boek te schrijven. Het schrijven van een boek is echter geen sinecure. Men moet beschikken over schrijfkwaliteiten, doorzettingsvermogen, discipline en natuurlijk moeten er voldoende interessante levenservaringen zijn die het rechtvaardigen om een boek eraan te wijden. In veel gevallen lukt het betrokkenen echter niet om een goed boek te schrijven. Soms verschijnt wel een autobiografisch boek, maar de inhoud is niet of nauwelijks relevant voor een breder lezerspubliek. Het zijn egodocumenten waarin meestal verschillende familieleden worden genoemd en hun verdiensten en de eigen verdiensten worden gememoreerd.
In enkele gevallen blijkt echter dat jaren later wel een lezenswaardig boek verschijnt. Zo heeft de -inmiddels- 76-jarige onderwijskundige Shardhanand Harinandan Singh die ik jaren geleden heb geïnterviewd onlangs zijn autobiografie gepubliceerd. Het is een lezenswaardig boek dat interessant is voor een breed lezerspubliek. Hij noemt het ietwat deftig zijn mémoires en gebruikt de mysterieuze titel Verlaten Verleden. Daarmee bedoelt hij het verleden dat zijn voorouders in India hebben achtergelaten en zijn eigen verleden in Suriname dat hij heeft ‘verlaten’. Vanwege zijn lange voor- en achternaam staat S. Harinandan Singh alom bekend als Harry en gebruikt hij de laatste jaren S.H. Singh als naam.
Lalla Rookh
Harry is geen onbekende binnen de Hindostaans-Surinaamse gemeenschap in Nederland. Vooral in de jaren zeventig van de vorige eeuw was hij maatschappelijk zeer actief. Het waren toen de hoogtijdagen van het zogeheten Surinaams welzijnswerk in verband met de grote emigratie naar Nederland en, in het bijzonder, van de integratie van Hindostanen in Nederland. De energieke en kleurrijke Harry – hij rookte pijp, had een ‘martiale snor’ en lang haar- heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld. Hij is namelijk een van de oprichters van de landelijke organisatie Lalla Rookh. De voorganger van deze organisatie was de Federatie van Hindostaanse organisatie (FHON). Harry was de grote motor en ik heb als student het ontstaan van de FHON in 1976 in Utrecht meegemaakt.
Harry vond terecht dat het toenmalige Surinaamse welzijnswerk, dat werd gedomineerd door Creolen, de Hindostaanse emigranten niet adequaat kon begeleiden, vooral diegenen die afkomstig waren uit de Surinaamse districten. Zijn pleidooi voor een aparte landelijke Hindostaanse gesubsidieerde organisatie werd gehonoreerd door de Nederlandse overheid. De FHON werd omgezet in de Stichting Lalla Rookh. Dr. Krish Sietaram werd voorzitter en Harry werd secretaris. Onder leiding van Sew Rambocus die directeur werd van de Stichting Lalla Rookh, heeft deze professionele organisatie grote verdiensten gehad met betrekking tot de integratie van Hindostanen in Nederland. Harry trok zich echter naderhand vanwege bestuurlijke conflicten terug uit Lalla Rookh. Wellicht is het adagium ’de goede opbouwers zijn niet de beste instandhouders’ in dit verband van toepassing. Later werd met de overgebleven middelen van de Stichting Lalla Rookh een leerstoel ingericht. Deze leerstoel heeft onder leiding van Rajendre Khargi -de huidige ambassadeur van Suriname in Nederland- een groot deel van de Hindostaanse geschiedenis te boek gesteld.
Harry bleef echter actief in het welzijnswerk in de regio Rotterdam Hij hield zich ook bezig met het ICO (InterCultureel Onderwijs) en schreef een brochure over het ICO. Het ICO is overigens later als een nachtkaars uitgegaan. Ondanks het enthousiasme en de inzet van velen heeft het ICO immers -achteraf beschouwd- geen noemenswaardige invloed gehad op het Nederlandse onderwijs. Toen de staatsgreep in 1980 in Suriname plaatsvond, ontpopte Harry zich als een grote criticus van de militaire heerschappij in zijn geboorteland. Hij schreef kritische columns in Surinaamse kranten. In januari 1989 werd hij -op voordracht van de toenmalige secretaris Radjin Thakoerdin- voorzitter van de VHP (sympathisanten) Nederland (later VHP Nederland).

Voorzitter Harinandan Singh (VHPSN) met loopkruk samen met de bestuursleden Radjin Thakoerdin (m) en drs. Albert Ramdin (2e van links)
Verkeersongeluk
In het najaar van 1988 was tot verbazing van velen de dynamische Harry Harinandan Singh vrij abrupt van het (politieke) toneel verdwenen. Pas na lezing van zijn autobiografie kwam ik er achter wat de oorzaak hiervan was. Op pagina 284 van het boek Verlaten Verleden lezen wij:
Op de koop toe werd ik in het najaar van 1988 op een zebrapad in het hart van Rotterdam door een dronken automobilist geschept. Door het verkeersincident moest ik langdurig in het toenmalige Dijkzigt-ziekenhuis worden behandeld en verpleegd. Het overgehouden letsel was van dien aard dat ik in de rolstoel terechtkwam. Ik kon niet meer werken. Na bijna twee jaar van herstel werd ik volledig arbeidsongeschikt verklaard. Daarna volgde een grote omwenteling in mijn leven.
Harry wilde actief blijven en is op een bewonderingswaardige wijze, ondersteund door zijn zorgzame echtgenote, op zoek gegaan naar therapie in Aziatische landen. Hij werd deels genezen en bekwaamde zich in de Ayurvedische geneeskunst. In 1991 besloot hij voor langere perioden in Suriname te verblijven en oefende daar een praktijk uit als Ayurvedische therapeut. Later vestigde hij zich in het noorden van Portugal aan de kust van de Atlantische Oceaan. Dat laatste heeft te maken met zijn jeugd in Suriname. Harry is namelijk in het district Saramacca dichtbij de Atlantische Oceaan geboren en getogen. Hij ging al op jonge leeftijd vissen op zee met zijn vader, die van beroep (garnalen)visser was. Het was bij de brede monding van de Coppename- en Saramaccarivier, meer bekend als ‘boromofo’, waar het water brak is en de smakelijke jarabaka vis werd gevangen. Harry heeft een fascinatie voor de zee en wilde al op zeer jonge leeftijd tot verbazing van zijn vader ook visser worden. Dus geen arts of advocaat, ondanks zijn ontluikende intelligentie en doorzettingsvermogen. Deze en vele wetenswaardigheden van zijn bijzondere levensloop en levenswandel heeft hij uitvoerig en op toegankelijke wijze opgeschreven.
Rake observaties en mooi tijdsbeeld
Het boek omvat 336 pagina’s en is opgedeeld in acht hoofdstukken en talloze paragrafen verluchtigd hier en daar met enkele foto’s. Ik zal niet verder uitweiden over de inhoud, maar beveel een ieder aan om dit boek te lezen. Ik heb het in één ruk uitgelezen, omdat het spannend blijft om erachter te komen wat van de vissersjongen is terechtgekomen ondanks allerlei tegenslagen. Want Harry heeft een heel bijzondere levensloop. Enkele thema’s die aan bod komen zijn: tegenwerking door de onderwijzer op de lagere school in het district Saramacca, problemen als districtsjongen in Paramaribo op de muloschool, zoals veel moeite met de Nederlandse taal en in het bijzonder het gebruik van lidwoorden. Harry woonde in bij zijn zus en zwager in Paramaribo. Aangrijpend is de beschrijving van zijn oudere zus die al op heel jonge leeftijd de rol van didi (oudere zus in het Sarnámi), deels vervangster van de moeder op zich neemt. Ook de wederzijdse verplichtingen tussen broers en zussen die vroeger zo kenmerkend was onder Hindostanen komt aan bod. Harry koos voor de onderwijzersopleiding op de toenmalige Kweekschool. Daar heeft hij onder meer in de klas gezeten met de bekende schrijfster Astrid Roemer.

Harry (met bril) en Astrid Roemer (links) zittend; leerlingen van de Kweekschool jaren zestig
Als 23-jarige leerkracht kwam Harry in het najaar van 1967 voor verdere studie naar Nederland. Na het behalen van de hoofdakte studeerde hij pedagogische en andragogische wetenschappen aan de Universiteit van Leiden. In Nederland werd hij geconfronteerd met allerlei vraagstukken rond discriminatie en integratie van wat toen heette de etnische minderden (tegenwoordig aangeduid als mensen met een migratieachtergrond). Als onderwijspedagoog en (vrijwillige) welzijnswerker heeft Harry zich in het bijzonder ingezet voor de integratie van Hindostanen. In zijn boek passeren allerlei problemen de revue, zoals de overkomst van gezinsleden, de huisvestingsituatie en financiële problemen in Nederland eind jaren zestig. Ook de inzet om de banden met de achtergebleven familie in Suriname levend te houden, het overlijden van zijn ouders, terugkeer in 1970 naar Suriname en daarna opnieuw vestiging in Nederland komen aan bod. Zijn levensloop verdeelt Harry in verschillende fasen en het boek is in talloze paragrafen opgedeeld. Toch leest het makkelijk en er staan rake observaties in. Het is eigenlijk een boek over het wel en wee van een Hindostaanse migrant en geeft een mooi tijdsbeeld.

Leerkracht Harinandan Singh te midden van zijn leerlingen in Rotterdam (1978)
Kanttekening
Een belangrijke kanttekening bij dit boek is op zijn plaats. Harry heeft zich in het begin van zijn autobiografie gewaagd aan een beschrijving van de contracttijd én een verklaring voor de Hindostaanse emigratie van India naar Suriname. Hij is echter geen deskundige op dit terrein en er staan dan ook diverse onjuistheden in de betreffende paragrafen. Ik noem slechts enkele voorbeelden. Ten onrechte stelt Harry dat in 1884 Barnet Lyon agent-generaal der immigratie was. De agent-generaal was toen de zachtmoedige en humane Cateau van Rosevelt. Hij werd door de Hindostaanse contractarbeiders ‘koeliepapa’ genoemd. Zijn opvolger Barnet Lyon werd weliswaar ook koeliepapa -als Hindostaanse benaming voor agent-generaal- genoemd, maar hij was minder populair. De eigenlijke koeliepapa was dus Cateau van Rosevelt. Wat Harry over Barnet Lyon schrijft op pagina 51 is tegen deze achtergrond dus niet juist: ’Het bevreemdt mij eens te meer dat hij ‘koeli papa’ werd genoemd. Dat was hij echt niet.’ Ten onrechtebeweert Harry ook dat Barnet Lyon opdracht zou hebben gegeven tijdens de opstand van 1884 op plantage Zorg en Hoop om de activiste Janey Tetary dood te schieten (pagina 55). In 1884 was Barnet Lyon wel waarnemend procureur-generaal, maar hij is niet meegegaan met de militairen naar plantage Zorg en Hoop. Harry heeft het op pagina 51 over de ‘uithongering in de donkere cellen van de gevangenissen’ van Hindostaanse klagers. Dit schrijft hij echter zonder deze bewering te staven. En op pagina 50 heeft hij het over ‘onnozele Brits-Indiërs die werden misleid en ‘voor vertrek naar het beloofde land Suriname onder strenge controle naar een afgesloten, zwaarbewaakte terminal’ werden ‘afgevoerd’. Dergelijke beschrijvingen duiden niet alleen op onvoldoende kennis en inzicht ten aanzien van het wervingssysteem in India, maar ook ten aanzien van het toezicht op naleving van het in 1870 gesloten immigratietraktaat, waarvoor een Britse consul in Suriname was gestationeerd. Over de opstand op plantage Mariënburg die eind juli 1902 plaatsvond, vermeldt hij op pagina 205 dat deze opstand plaatsvond ‘in de tweede helft van de negentiende eeuw’.
Harry staat niet alleen stil bij de Hindostaanse contractarbeid maar probeert -zoals gezegd- ook een verklaring te geven voor de emigratie vanuit India naar Suriname. Maar ook hier wreekt zich zijn kennislacune. Hij beweert ten onrechte dat een van de zogeheten pushfactoren van de Hindostaanse emigratie de onafhankelijkheidsstrijd van Mahatma Gandhi in India was. Mahatma Gandhi arriveerde echter pas in 1915 vanuit Zuid-Afrika in India. Het laatste immigrantenschip -de Dewa- kwam in 1916 naar Suriname met de laatste 303 Hindostaanse immigranten. Het overgrote deel van de Hindostaanse contractarbeiders was dus allang vóór 1915 in Suriname. De onafhankelijkheidstrijd van Gandhi was geen pushfactor en sowieso was de onafhankelijkheidsstrijd in India nauwelijks een factor in de Indiase emigratie. Harry schotelt een zwartgallig beeld voor van wat de contractarbeiders bij aankomst in Suriname aantroffen en illustreert dit onder meer met foto’s. Zo staat op pagina 24 een foto afgedrukt over de vermeende ‘Belabberde huisvesting van de kantrakis’ waarop 10 contractarbeiders zittend of staand voor ‘pinahutten’ te zien zijn. De immigrantenwoningen waren echter van hout en hadden geen ‘pinadak’. Na hun contractperiode woonden velen eerst wel in hun eigengebouwde hutten van prasara met pinadak, maar bijna iedereen had landerijen en woonden als echtpaar of enkelingen in deze woningen. In elk geval niet in grote aantallen collectief samen. Ik betwijfel dan ook of deze foto een Surinaams tafereel representeert; hetzelfde geldt voor de foto op pagina 49 na aankomst van een lichting contractarbeiders in Suriname. Er bestaat ook geen foto van de ’aankomst van het eerste schip Lalla Rookh’; de foto’s op pagina 23 en 48 zijn van andere immigrantenschepen. Voorts is het goed erop te wijzen dat het proefschrift van R. Bhagwanbali over het ’indentured labour systeem’ niet in 2014 is gepubliceerd, maar al in 1996. Het is jammer dat Harry in zijn boek onzorgvuldig omgaat met de Hindostaanse geschiedenis. Hopelijk kunnen bij een volgende druk de onjuistheden en fouten worden rechtgetrokken.

Voor o.a. zijn boek Verlaten Verleden. Memoires van Shardhanand Harinandan Singh kreeg de auteur op 17 maart 2021 een erespeld opgespeld door minister Albert Ramdin (BIBIS) in het bijzijn van ambassadeur Rajendre Khargi (Den Haag).
Onderzoek nodig
Maar nogmaals: de autobiografie van Shardhanand Harinandan Singh is zeer lezenswaardig, ondanks deze onvolkomenheden. Hij verdient een compliment dat hij open en eerlijk zijn levenspad en levenswandel heeft beschreven. Hij geeft ons immers een goede inkijk in de migratie van Suriname naar Nederland en de terugkeer naar Suriname alsook de problemen met betrekking tot inpassing in beide landen. Binnen een paar jaar zal het een halve eeuw (50 jaar) geleden zijn dat de grote Hindostaanse emigratie tussen 1974-1975 naar Nederland plaatsvond. Een grote groep van de toenmalige geëmigreerde volwassenen (de eerste generatie) is al overleden. In het kader van de geschiedschrijving over Hindostanen in Nederland is het zaak dat de toenmalige emigratie-ervaringen en de inburgering in Nederland worden vastgelegd. Er is onderzoek nodig en belangrijke vragen zijn: Hoe is men opgevangen in Nederland? Hoe was het leven in de zogeheten opvangcentra? Hoe heeft men huisvesting en werk verkregen? Helaas zijn er tegenwoordig weinig Hindostanen die geschiedenis of sociale wetenschappen studeren. Er wordt ook weinig empirisch onderzoek gedaan. Wellicht kunnen Hindostaanse ouderen die wonen in de voorzieningen voor groepswonen alsnog worden geïnterviewd. Egodocumenten zoals van Harinandan Singh vullen deze leemte deels in. Ruben Gowricharn heeft in 2020 een roman gepubliceerd getiteld De prijs van geluk die een beeld geeft van de inburgering. Laten wij hopen dat ook anderen publiceren over de emigratie en inburgering van Hindostanen in Nederland en dat er ook meer onderzoek wordt verricht.
Verlaten verleden. Memoires van Shardhanand Harinandan Singh • ISBN 9789403611044 • Rotterdam (2021) • paperback 336 pp en staand 170 x 240 mm • Prijs: €34,54. Bestellink: Verlaten Verleden
Ingekomen reactie
De recensie van Prof. Dr. Chan Choenni waardeer ik, vooral omdat hij het boek in een breder perspectief plaatst, waarbij het algemeen belang van individuele geschiedschrijving wordt benadrukt. Dat was inderdaad de intentie om dit boek uit te geven. Wellicht kunnen lezers met een migratieachtergrond hierdoor meer geïnspireerd raken hun levensverhalen en familieachtergronden voor de nakomelingen in diaspora samenlevingen op papier na te zetten. Hij geeft een aardig beeld van hetgeen ik in het boek vermeld. Daarvoor mijn dank.
Drie opmerkingen wil ik wel erbij plaatsen:
- De FHON werd inderdaad onder mijn leiding opgericht, waarbij Dr. Kries Sietaram uit Utrecht als voorzitter en ik als secretaris uit Rotterdam werden benoemd. In de loop van 1976 werd deze naam omgedoopt in Stichting Lalla Rookh Nederland na een weekendconferentie van de gezamenlijke organisaties van de Hindostaanse migranten in Nederland. Van de welzijnsstichting Lalla Rookh Nederland werd ik de eerste voorzitter. Sietaram werd na mijn vertrek in 1981 de volgende voorzitter. De wisseling stond in verband met mijn kritische houding ten opzichte van het militaire dictatuur in Suriname.
- Dat een van de zogeheten pushfactoren van de Hindostaanse emigratie de onafhankelijkheidsstrijd van Mahatma Gandhi in India was heb ik inderdaad ten onrechte opgeschreven. In plaats van Bapu Gandhi Ji moest hebben gestaan “de patriotten die in die tijd strijd tegen het Britse Bewind leverden.
- Inderdaad ben ik geen deskundige op het terrein van de Hindostaanse geschiedenis in Suriname. Zijn persoonlijk advies om het betreffende hoofdstuk te herschrijven zal ik bij de volgende editie zeker opvolgen.
Overigens heeft Prof. Dr Michel van Kempen onlangs ook melding gemaakt van het boek op Caraïbische letteren. Hij vond het boek ook aanbevelenswaard. Wel tipte hij me om bij de volgende druk een betere corrector te zoeken. Dat zal zeker gebeuren.
Dank voor de publicatie en ik hoop dat de Hindorama weer bekendheid aan mijn volgend boek “Vedanta in wetenschappelijk perspectief “ zal willen geven.
Drs. S. Harinandan Singh
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, Suriname, Taal & Literatuur, Traditie
De eeuwenlange uitdaging van etnische en religieuze diversiteit – Walter Palm
Drie mogelijke beleidsmatige antwoorden

Paradesi synagoge in Kochi (India)
Jaren geleden maakte ik samen met mijn lieve vrouw Orchida een indrukwekkende reis naar India. Haar familie komt daar oorspronkelijk ook vandaan. We bezochten onder meer Mumbai, Goa en Kochi (vroeger bekend als Cochin). Ik was diep onder de indruk van Goa, want de oude wijk van deze stad, de Fontainhas Quarter, herinnerde mij met zijn pastelkleurige huizen aan de schilderachtige wijk Otrobanda op mijn geboorte-eiland Curaçao. Kochi dat nu het decor is van de populaire BBC-serie The Real Marigold Hotel, staat bekend om zijn lucratieve specerijenhandel. Het was deze stad die Columbus (1451-1506) wou bereiken toen hij de Atlantische Oceaan overstak en abusievelijk Amerika aanzag voor India.
Kochi is sinds 562 v.Chr. ook een van de oudste centra van de Joodse diaspora. De synagoge in deze stad speelt een belangrijke rol speelt in een van mijn favoriete romans namelijk De laatste zucht van de moor (1995) van de Indiase auteur Salman Rushdie. Een andere prachtige roman van deze auteur is ook Middernachtskinderen (1989) over de bloedige scheiding van India en Pakistan op 15 augustus 1947 om klokslag twaalf uur. India bleef overwegend hindoe maar met de grootste islamitische bevolking ter wereld met 172 miljoen moslims, en Pakistan werd een islamitische staat. Omgang met etnische en religieuze diversiteit is al eeuwenlang een uitdaging, maar het is ook een bijzonder actueel onderwerp want in de huidige geglobaliseerde wereld is niet één land dat geen grote etnische of religieuze diversiteit kent. Suriname kan er ook over meepraten.
Op basis van mijn jarenlange ervaring op het terrein van integratiebeleid, waardoor ik zelfs de eretitel van ‘Mister Integratie’ verwierf, zie ik drie mogelijke beleidsmatige antwoorden op etnische en religieuze diversiteit, namelijk: streven naar etnische en religieuze homogeniteit; onderdrukken van etnische en religieuze minderheden en bruggen slaan naar etnische en religieuze minderheden. Mijn voorkeur gaat uit naar de laatste variant.
Streven naar etnische en religieuze homogeniteit
Een barbaarse ‘oplossing’ is het streven naar etnische homogeniteit. Dit eindigt vaak in een bloedbad zoals de burgeroorlog in Rwanda in 1994, de ‘etnische zuivering’ in 1995 in Srebrenica, de Rohingya Genocide in Myanmar van oktober 2016 tot januari 2017 en uiteraard de Holocaust in de Tweede Wereldoorlog.
Als etnische homogeniteit een perverse reactie is op etnische diversiteit, dan is het streven naar een monoreligieuze samenleving een krampachtig antwoord op een samenleving die religieus divers is. Het realiseren van een monoreligieuze samenleving is een eeuwenoud idee. Koning Philips de Tweede (1556-1598) wou in de zestiende eeuw het katholicisme opleggen aan Nederland wat leidde tot de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Een eeuw later zegde in 1685 Koning Lodewijk de Veertiende (1643-1715) het Edict van Nantes op, wat betekende dat in Frankrijk maar één religie werd toegestaan, namelijk het katholicisme.
Mijn voorouders die Hugenoten waren, zagen zich na de intrekking van het Edict van Nantes, genoodzaakt om Frankrijk te ontvluchten en zij hebben zich eerst in Nederland en daarna op Curaçao gevestigd. Overigens zijn de hoofdfiguren in de bekende roman De stille plantage (1931) van Albert Helman, uit Frankrijk gevluchte Hugenoten die een plantage stichten in Suriname.
Onderdrukken van etnische en religieuze minderheden
Een andere minder extreme reactie op etnische en religieuze diversiteit is onderdrukking van etnische en religieuze minderheden. In mijn essay Het sluipend gif van islamofobie, 1989-2019 (Uitgeverij In de Knipscheer; ISBN 978 90 6265 769 8) (2019) beschrijf ik uitvoerig het fenomeen van politieke islamofobie binnen de Nederlandse politiek. Politieke islamofobie wil zeggen dat politieke partijen de angst voor ‘de islam’ en ‘de moslim’ om electoraal opportunistische redenen inzetten in verkiezingscampagnes. Het fenomeen van politieke islamofobie is naar mijn waarneming, in 2002 ontstaan toen de islamofobe LPF ruim een half jaar na de dramatische Al Qaida aanslagen in de Verenigde Staten, bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer op 15 mei 2002 zo maar uit het niets 26 Kamerzetels behaalde met een islamofobe insteek. De angst voor ‘de islam’ en ‘de moslim’ werd na 11 september 2001 verder aangewakkerd met de eindeloze rij intimiderende aanslagen ‘in naam van de islam’.
Toen mijn vrouw en ik in Mumbai waren hebben wij het imponerende Taj Mahal Hotel bezocht dat op 26 november 2008 doelwit was van een aanslag door islamitische terroristen. Terroristische aanslagen kwamen voor mij heel dichtbij toen op 22 maart 2016 aanhangers van de Islamitische Staat een bloedige aanslag pleegden op metrostation Maalbeek in Brussel. Het was een metrostation dat ik vaak frequenteerde als ik voor mijn werk bij de Europese Commissie moest zijn. Met andere woorden. Ik had ook slachtoffer kunnen zijn
Politieke islamofobie hoort helaas tot de werkelijkheid. De islamofobe PVV, die moskeeën wil verbieden, is het beste voorbeeld van een politieke partij die vanuit een opportunistische electorale strategie de angst voor ‘de islam’ en ‘de moslim’ inzet voor winst bij de stembus.
Andere politieke partijen distantieerden zich na 11 september 2001 nadrukkelijk van minderheden. Het afstand nemen van minderheden was het meest duidelijk zichtbaar bij de PvdA, de partij waar traditioneel veel minderheden op stemden. Na de gemeenteraadsverkiezingen van 7 maart 2006, waarbij minderheden in overgrote meerderheid op deze partij gestemd hadden, en daarmee een belangrijke bijdrage hadden geleverd in het eclatante electorale succes van deze partij, maakte de toenmalige partijleider Wouter Bos een onverwachte wending toen hij zich publiekelijk grote zorgen maakte dat de PvdA de ‘Partij van de Allochtonen’ zou worden. In plaats van zich te verheugen op de electorale steun die hij gekregen had van minderheden, leek hij het te betreuren. Minderheden voelden zich in de steek gelaten en verraden door de PvdA.
Politieke islamofobie is geen marginaal verschijnsel in het Nederlandse politieke landschap. Integendeel het is een significant fenomeen. De islamofobe PVV is na de verkiezingen op 17 maart 2021 de derde grootste politieke partij in Nederland. Na de verkiezingen op 17 maart 2017 was het zelfs de tweede grote politieke partij in Nederland. Andere politieke partijen pikken, de uitzonderingen daargelaten, graag een graantje mee van dit electorale succes waardoor politieke islamofobie in de Nederlandse politiek besmettelijker is dan de Braziliaanse variant van Covid-19. Het gevolg van deze politieke islamofobie is dat de politiek in algemene zin niet meer opkomt voor belangen van minderheden, waardoor er wetten tot stand komen die de religieuze vrijheden van de islamitische minderheid in Nederland beperken zoals bijvoorbeeld het omstreden boerkaverbod dan wel bedreigen zoals het voorgenomen verbod op ritueel slachten.
Amerika is een goed voorbeeld van onderdrukking van etnische minderheden, meer in het bijzonder de zwarte bevolking. De dood van George Floyd op 25 mei 2020 als gevolg van zijn arrestatie is nog vers in ons geheugen, net als de Black Lives Matter demonstraties. In Amerika moest er een burgeroorlog (1861-1865) aan te pas komen om de slavernij af te schaffen. Na de afschaffing van de slavernij was er vanaf 1877 in het Zuiden van de Verenigde Staten de Jim Crow wetgeving van kracht die feitelijk een soort apartheid inhield. Dit hield stand tot in 1964 de Civil Rights Act in werking trad.
Hebben we in Nederland politieke islamofobie, in de Verenigde Staten weigerde oud-president Trump om electorale redenen afstand te nemen van white supremacy bewegingen als neonazi’s, Proud Boys, Oathkeepers en Klu Klux Klan. Na de Unite-the-Right Rally in Charlottesville op 11 en 12 augustus 2017 waarbij door toedoen van een extreemrechtse betoger een tegendemonstrant omkwam, nam hij geen afstand van neonazi’s, neoconfederalen en blanke racisten. Toen hij in september 2020 in een verkiezingsdebat door zijn tegenkandidaat Joe Biden werd gevraagd wat zijn boodschap was voor de rechtsextremistische Proud Boys antwoordde hij ‘Stand back and stand by’. Op 6 januari 2021 bestormden aanhangers van toenmalig President Trump het Capitool. Ik keek er met ontzetting naar. De bestorming van het Capitool illustreerde hoe kwetsbaar democratie is. Ook daar weet Suriname alles van, na de militaire coup op 25 februari 1980 in Suriname.

Mahatma Gandhi
De consequenties van een onverdraagzame samenleving kunnen onvoorzien zijn. In 1893 werd Mahatma Gandhi (1869-1948) uit de trein van Durban naar Pretoria gezet omdat hij als niet-blanke plaats had genomen in een wagon die uitsluitend bestemd was voor blanken. Hij had een treinkaartje voor de eerste klas en daarom weigerde hij om in de derde klas te gaan zitten. Als gevolg van dit racistisch incident radicaliseerde Mahatma Gandhi en in 1947 verloor onder zijn leiding het Britse Rijk zijn kroonjuweel.
Bruggen slaan naar etnische en religieuze minderheden
Op 1 augustus 1982 had ik het voorrecht om aan te mogen treden bij de directie minderhedenbeleid van het prestigieuze ministerie van Binnenlandse Zaken. De eerste opdracht van de directie was om een beleidsmatig antwoord te formuleren op de etnische en religieuze diversiteit van de Nederlandse samenleving als gevolg van vier migratiestromen. Drie van deze migratiestromen vloeiden voort uit het koloniaal verleden van Nederland, namelijk de stroom personen uit de Molukken, uit voormalig Nederlandse Indië en uit Suriname. De vierde migratiestroom was het gevolg van arbeidsmigratie uit eerst de Noordelijke helft van de Middellandse Zee (Spanje, Portugal, Italië en Joegoslavië) en vervolgens arbeidsmigranten uit de Zuidelijke en Oostelijke helft van de Middellandse Zee (Turkije, Marokko en Tunesië).
De eerste Minderhedennota verscheen op 15 september 1983 en het sloeg op drie manieren een brug naar minderheden, namelijk (1) bestrijding van maatschappelijke achterstanden van minderheden op drie cruciale beleidsterreinen, namelijk onderwijs, arbeidsmarkt en huisvesting; (2) bestrijding van achterstelling van minderheden; (3) bevordering dialoog van de overheid met minderheden. Binnen de directie minderhedenbeleid werd ik projectleider van de Wet overleg minderhedenbeleid. In 1997 had ik tot mijn trots het wetgevingsproces succesvol afgerond met de publicatie in het Staatsblad van de Wet overleg minderhedenbeleid (Staatsblad 1997, 335). Helaas werd vijftien jaar later deze uitstekend functionerende wet om politieke redenen ingetrokken (Staatsblad 2013, 299). Politiek vandalisme dus in optima forma.
De Minderhedennota is na bijna veertig jaar nog verrassend actueel. Het heeft de tand des tijds uitstekend doorstaan en het is een classic geworden. Neem de eerste beleidsprioriteit uit de Minderhedennota. Ik vrees dat als de gevolgen van de Covid-19 pandemie zichtbaar worden, dat het dan meer dan ooit, noodzakelijk is om de maatschappelijke ongelijkheid van minderheden op onderwijs, arbeidsmarkt en huisvesting te bestrijden. Met de opkomst van de Black Lives Matter in 2019 werd de roep om diversiteit luider in de zin dat minderheden niet automatisch worden overgeslagen voor banen en stageplekken. Instellingen moeten een evenwichtig personeelsbestand hebben. Sinds enige tijd is er Diversiteit in bedrijf een project gericht op het bevorderen van diversiteit en inclusie op de werkvloer. Het maakt deel uit van een infrastructuur bij de Sociaal Economische Raad die bedrijven actief helpt bij het opzetten, uitvoeren en monitoren van hun diversiteitsplannen.
Bestrijding van racisme, de tweede beleidsprioriteit in de Minderhedennota, is meer dan ooit actueel met zowel horizontaal racisme (tussen mensen onderling bijvoorbeeld racistische uitingen op social media) als verticaal racisme (door instituties, bijvoorbeeld in het politieoptreden). Na de dramatische toeslagenaffaire waarbij levens van onschuldige burgers zijn geruïneerd door de overheid, is er een duidelijke roep om de relatie tussen de burger en de overheid te verbeteren. Ik zou het toejuichen als conform de derde beleidsprioriteit in de Minderhedennota, er opnieuw een gemoderniseerde vorm van overleg van het kabinet met minderheden in het leven geroepen zou worden.
In de huidige Nederlandse multi-etnische en multireligieuze samenleving moet de overheid ook bruggen slaan naar het koloniaal en het gastarbeiders- en slavernijverleden want de Nederlandse multi-etnische en multireligieuze samenleving is een product van de eeuwenlange slavenhandel, het koloniaal verleden en van de wervingsverdragen gericht op het verwerven van gastarbeiders. ‘We are here because You were there’.
Aangezien de Nederlandse overheid zowel bij de wervingsverdragen, de slavenhandel als het koloniaal verleden nauw betrokken was, heeft zij daarom een bijzondere verantwoordelijkheid bij het bevorderen dat deze multi-etnische en multireligieuze samenleving die door hun optreden is ontstaan, vreedzaam verloopt. Dat betekent bruggen slaan en dit verleden niet langer te ontkennen.

Walter Palm, voormalig Rijksambtenaar Minderhedenbeleid
Dus vind ik dat de overheid haar excuses moet aanbieden voor haar rol in het schandalige slavernijverleden. En in het verlengde hiervan vind ik ook dat Nederlandse overheid haar excuses moet aanbieden voor de behandeling die contractarbeiders ten deel viel op de plantages. Ook vind ik dat het kabinet excuses moet aanbieden aan de Molukse gemeenschap voor hun kille ontvangst in Nederland zeventig jaar geleden. Bij aankomst kregen de Molukse militairen te horen dat ze collectief ontslagen waren uit militaire dienst waardoor de Nederlandse overheid hen op botte wijze hun eer en waardigheid ontnam. Het moet een ijskoude douche zijn geweest voor deze loyale militairen die aan Nederlandse zijde hadden gevochten tijdens de onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië.
Je hoeft geen hogere wiskunde gestudeerd te hebben om uit te kunnen rekenen dat de substantiële migratiegolven in de jaren zeventig, decennia later een ingrijpende demografische verandering als consequentie zouden hebben. Deze drastische demografische verandering heeft niet alleen gevolgen voor de overheid. Het heeft ook consequenties voor instellingen. Zorg-, jeugd- en onderwijsinstellingen die een lelieblank bestuur en personeelssamenstelling hebben zijn natuurlijk niet meer van deze tijd. Deze instellingen moeten zowel qua samenstelling van hun bestuur als van hun personeel een afspiegeling zijn van de etnische en religieuze diversiteit, willen ze de boot niet missen. Maar ook niet door de overheid gesubsidieerde instellingen doen er wijs aan om zorg te dragen voor etnische en religieuze diversiteit in hun bestuur en personeel. De tijden veranderen. Het proces van grotere etnische en religieuze diversiteit is met de globalisering onontkoombaar. Instellingen die niet tijdig de bakens verzetten lopen kans om in de toekomst naar ademsnakkende dinosaurussen te worden die verdwaald ronddwalen in een etnisch en religieus diverse samenleving.
Rajendre Khargi, de Surinaamse ambassadeur in Nederland, attendeerde mij op een indrukwekkende toespraak van dr. Shashi Tharoor over diversiteit en nationalisme bij de Jawaharlal Nehru University in Delhi op 21 maart 2016. Shashi Tharoor besloot zijn toespraak met de mooie parabel van een goeroe die aan zijn leerlingen vroeg wanneer de nacht is geëindigd. De leerling uit het tropische Zuiden van India antwoordde dat de dageraad begint als de zon begint te schitteren op de palmtakken van de palmbomen. De goeroe vond dat niet het goede antwoord. De leerling uit Noordelijk India zei dat de nacht voor hem geëindigd is als de zon uitsteekt boven de Himalaya. Ook dat vond de goeroe niet het goede antwoord. Hij zei dat de nacht geëindigd is als twee volstrekte vreemdelingen zich bij dageraad realiseren dat ze onder dezelfde hemel hebben geslapen en dat ze mensenbroeders zijn.
Foto’s Walter Palm: Jeroen van der Meyde (header) en Yvette Wolterinck (zittend)
Walter Palm, Het sluipend gif van islamofobie, 1989-2019. In de Knipscheer (2019). ISBN 9789062657698, 230 pp, €19,50.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur
The age-old challenge of ethnic and religious diversity – Walter Palm
Three possible policy responses

Paradesi synagogue in Kochi (India)
Years ago, together with my dear wife Orchida, I made an impressive trip to India. Her family is originally from there as well. We visited Mumbai, Goa and Kochi (formerly known as Cochin) among others. I was deeply impressed by Goa, because the old quarter of this city, the Fontainhas Quarter, with its pastel-coloured houses, reminded me of the picturesque Otrobanda district on my native island of Curaçao. Kochi, which is now the setting for the popular BBC series The Real Marigold Hotel, is known for its lucrative spice trade. It was this city that Columbus (1451-1506) wanted to reach when he crossed the Atlantic and mistook America for India.
Kochi has also been one of the oldest centres of the Jewish Diaspora since 562 BC. The synagogue in this city plays an important role in one of my favourite novels, The Moor’s Last Sigh (1995) by Indian author Salman Rushdie. Another wonderful novel by this author is Midnight’s Children (1981) about the bloody separation of India and Pakistan on 15 August 1947 at the stroke of midnight. India remained predominantly Hindu but with the largest Muslim population in the world at 172 million Muslims, and Pakistan became an Islamic state. Dealing with ethnic and religious diversity has been a challenge for centuries, but it is also a particularly topical subject because in today’s globalised world, there is not one country that does not have great ethnic or religious diversity. Suriname also has something to say about this.
Based on my years of experience in the field of integration policy, which even earned me the honorary title of ‘Mister Integration’, I see three possible policy responses to ethnic and religious diversity, namely: striving for ethnic and religious homogeneity; suppressing ethnic and religious minorities; and building bridges to ethnic and religious minorities. My preference is for the last variant.
Striving for ethnic and religious homogeneity
A barbaric ‘solution’ is to strive for ethnic homogeneity. This often ends in a bloodbath like the civil war in Rwanda in 1994, the ‘ethnic cleansing’ in Srebrenica in 1995, the Rohingya Genocide in Myanmar from October 2016 to January 2017 and, of course, the Holocaust in World War II.
If ethnic homogeneity is a perverse response to ethnic diversity, then the pursuit of a mono-religious society is a knee-jerk response to a society that is religiously diverse. The realisation of a mono-religious society is an ancient idea. In the 16th century, King Philip the Second (1556-1598) wanted to impose Catholicism on the Netherlands, which led to the Eighty Years’ War (1568-1648). A century later, in 1685, King Louis the Fourteenth (1643-1715) cancelled the Edict of Nantes, which meant that only one religion was permitted in France, namely Catholicism.
My Huguenot ancestors were forced to flee France after the repeal of the Edict of Nantes, and they settled first in the Netherlands and then in Curaçao. Incidentally, the main characters in Albert Helman’s famous novel De Stille Plantage (The Silent Plantation) (1931) are Huguenots who fled from France and set up a plantation in Surinam.
Oppression of ethnic and religious minorities
Another less extreme reaction to ethnic and religious diversity is suppression of ethnic and religious minorities. In my essay Het sluipend gif van Islamofobie,1989-2019 (The creeping poison of Islamophobia, 1989-2019) (In de Knipscheer Publishers; ISBN 978 90 6265 769 8) (2019), I describe in detail the phenomenon of political Islamophobia within Dutch politics. Political Islamophobia means that political parties deploy the fear of ‘Islam’ and ’the Muslim’ for electorally opportunistic reasons in election campaigns. The phenomenon of political Islamophobia arose in 2002 when, more than half a year after the dramatic Al-Qaeda attacks in the United States, the Islamophobic LPF suddenly, out of the blue, won 26 seats in parliament in the elections for the Lower House on 15 May 2002, with an Islamophobic approach. The fear of ‘Islam’ and ’the Muslim’ was further fuelled after 11 September 2001 by the endless series of intimidating attacks ‘in the name of Islam’.
When my wife and I were in Mumbai, we visited the imposing Taj Mahal Hotel which was the target of an attack by Islamic terrorists on 26 November 2008. Terrorist attacks came very close for me when on 22 March 2016 supporters of Islamic State carried out a bloody attack at Maelbeek metro station in Brussels. It was a metro station that I often frequented when I had to be at the European Commission for work. In other words. I could have been a victim too
Political Islamophobia is unfortunately part of reality. The Islamophobic PVV, which wants to ban mosques, is the best example of a political party that, based on an opportunistic electoral strategy, uses the fear of ‘Islam’ and ’the Muslim’ to win at the ballot box.
Other political parties emphatically distanced themselves from minorities after 11 September 2001. This distancing of minorities was most clearly visible in the PvdA, the party that traditionally attracted many minorities. After the municipal elections of 7 March 2006, in which minorities had voted overwhelmingly for the party, thus making a significant contribution to its resounding electoral success, the party leader at the time, Wouter Bos, took an unexpected turn when he publicly expressed deep concern that the PvdA would become the ‘Party of the Ethnic Minorities’. Instead of rejoicing in the electoral support he had received from minorities, he seemed to regret it. Minorities felt abandoned and betrayed by the PvdA.
Political Islamophobia is not a marginal phenomenon in the Dutch political landscape. On the contrary, it is a significant phenomenon. The Islamophobic PVV is the third largest political party in the Netherlands after the elections on 17 March 2021. After the elections on 17 March 2017, it was even the second largest political party in the Netherlands. Other political parties, with the exceptions, are happy to take a slice of this electoral success, making political Islamophobia in Dutch politics more contagious than the Brazilian variant of Covid-19. The consequence of this political Islamophobia is that politics in a general sense no longer stands up for the interests of minorities, as a result of which laws are enacted that restrict the religious freedoms of the Islamic minority in the Netherlands, such as the controversial burka ban or threaten them, such as the proposed ban on ritual slaughter.
America is a good example of oppression of ethnic minorities, more specifically the black population. The death of George Floyd on 25 May 2020 as a result of his arrest is still fresh in our minds, as are the Black Lives Matter demonstrations. In America, it took a civil war (1861-1865) to abolish slavery. After the abolition of slavery, Jim Crow legislation was in force in the Southern United States from 1877 onwards, which effectively constituted a kind of apartheid. This lasted until the Civil Rights Act of 1964.
While in the Netherlands we have political Islamophobia, in the United States former President Trump refused for electoral reasons to distance himself from white supremacy movements such as neo-Nazis, Proud Boys, Oathkeepers and Klu Klux Klan. After the Unite-the-Right Rally in Charlottesville on 11 and 12 August 2017 in which a counter-demonstrator was killed by a far-right protester, he did not distance himself from neo-Nazis, neo-Confederates and white racists. When asked in an election debate in September 2020 by his opposing candidate Joe Biden what his message was for the right-wing extremist Proud Boys, he replied ‘Stand back and stand by’. On 6 January 2021, supporters of then President Trump stormed the Capitol. I watched it with dismay. The storming of the Capitol illustrated how vulnerable democracy is. Suriname knows all about that too, after the military coup on 25 February 1980 in Suriname.

Mahatma Gandhi
The consequences of an intolerant society can be unforeseen. In 1893, Mahatma Gandhi (1869-1948) was expelled from the train from Durban to Pretoria because, as a non-white, he had taken a seat in a carriage reserved exclusively for white people. He had a first class train ticket and therefore refused to sit in third class. As a result of this racist incident, Mahatma Gandhi became radicalised and in 1947, under his leadership, the British Empire lost its crown jewel.
Building bridges to ethnic and religious minorities
On 1 August 1982, I had the privilege of joining the Minorities Policy Directorate of the prestigious Dutch Ministry of Home Affairs. The first assignment of the Directorate was to formulate a policy response to the ethnic and religious diversity of Dutch society as a result of four migration flows. Three of these migration flows resulted from the colonial past of the Netherlands, namely the flow of people from the Moluccas, from the former Dutch East Indies and from Suriname. The fourth migration flow was the result of labour migration from first the Northern half of the Mediterranean Sea (Spain, Portugal, Italy and Yugoslavia) and then labour migration from the Southern and Eastern half of the Mediterranean Sea (Turkey, Morocco and Tunisia).
The first white paper on minorities policy was published on the 15th of September of 1983 and it addressed minorities in three ways, namely (1) combating social disadvantages of minorities in three crucial policy areas, namely education, labour market and housing; (2) combating disadvantages of minorities; (3) promoting dialogue of the government with minorities. Within the minorities policy department, I became project leader of the Minorities Policy Consultation Act. To my pride, I had successfully completed the legislative process in 1997 with the publication in the Bulletin of Acts and Decrees of the Minorities Policy Consultation Act (Bulletin of Acts and Decrees 1997, 335). Unfortunately, fifteen years later this excellent law was repealed for political reasons (Bulletin of Acts and Decrees 2013, 299). Political vandalism at its best.
After almost forty years, the first white paper on minorities policy is still surprisingly topical. It has stood the test of time very well and has become a classic. Take the first policy priority from the first white paper on minorities policy. I fear that when the consequences of the Covid-19 pandemic become visible, it will be more necessary than ever to combat the social inequality of minorities in education, employment and housing. With the rise of Black Lives Matter in 2019, the call for diversity became louder in the sense that minorities are not automatically passed over for jobs and internships. Institutions should have a balanced workforce. For some time now, there has been Diversity in Business a project aimed at promoting diversity and inclusion in the workplace. It is part of an infrastructure at the Social and Economic Council that actively helps companies to set up, implement and monitor their diversity plans.
Fighting racism, the second policy priority in the first white paper on minorities policy, is more topical than ever with both horizontal racism (between people, for example racist statements on social media) and vertical racism (by institutions, for example in police action). After the dramatic benefits affair in which the lives of innocent citizens were ruined by the government, there is a clear call to improve the relationship between citizens and the government. I would welcome it if, in accordance with the third policy priority in the first white paper on minorities policy,, a modernised form of consultation between the government and minorities would be re-established.
In the present-day Dutch multi-ethnic and multi-religious society, the government should also build bridges to the colonial and guest worker and slavery past, because the Dutch multi-ethnic and multi-religious society is a product of the centuries-old slave trade, the colonial past and the recruitment treaties aimed at acquiring guest workers. We are here because you were there’.
Since the Dutch government was closely involved in the recruitment treaties, the slave trade and the colonial past, it therefore has a special responsibility to promote the peaceful development of this multi-ethnic and multi-religious society that was created by their actions. That means building bridges and no longer denying this past.

Walter Palm, former government official on minority policy
So I think the government should apologise for its role in the shameful history of slavery. And by extension, I also think that the Dutch government should apologise for the treatment meted out to contract workers on the plantations. I also think that the government should apologise to the Moluccan community for their cold reception in the Netherlands seventy years ago. Upon arrival, the Moluccan soldiers were told that they had been collectively discharged from military service, which meant that the Dutch government brutally deprived them of their honour and dignity. It must have been an ice-cold shower for these loyal soldiers who had fought on the Dutch side during the Indonesian war of independence.
You do not need to have studied higher mathematics to be able to calculate that the substantial migration waves in the 1970s, decades later, would have a drastic demographic change as a consequence. This drastic demographic change does not only have consequences for the government. It also has consequences for institutions. Health care, youth and educational institutions with a lily-white management and staff composition are obviously a thing of the past. These institutions must reflect ethnic and religious diversity in the composition of their board and staff if they are not to miss the boat. But even institutions that are not subsidised by the government would be wise to ensure ethnic and religious diversity in their management and staff. Times are changing. With globalisation, the process of greater ethnic and religious diversity is inescapable. Institutions that do not change course in time run the risk of becoming breathing dinosaurs in the future, wandering around lost in an ethnically and religiously diverse society.
Rajendre Khargi, the Surinamese Ambassador to the Netherlands, drew my attention to an impressive speech by Dr Shashi Tharoor on diversity and nationalism at the Jawaharlal Nehru University in Delhi on 21 March 2016. Shashi Tharoor concluded his speech with the beautiful parable of a guru who asked his disciples when the night ended. The disciple from the tropical South of India replied that dawn begins when the sun starts shining on the palm branches of the palm trees. The Guru did not consider that the right answer. The disciple from Northern India said that for him, the night has ended when the sun rises above the Himalayas. The Guru did not think that was the right answer either. He said that night is ended when two complete strangers realise at dawn that they have slept under the same sky and that they are brothers in human beings.
Photos Walter Palm: Jeroen van der Meyde (header) and Yvette Wolterinck (seated)
Walter Palm, Het sluipend gif van islamofobie, 1989-2019. In de Knipscheer (2019). ISBN 9789062657698, 230 pp, €19,50.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur
Literair actueel
Prijs der Nederlandse Letteren voor Astrid Roemer
De Surinaamse schrijfster Astrid Roemer (1947) ontvangt dit najaar uit handen van de Belgische koning de Prijs der Nederlandse Letteren 2021. Deze prijs heeft als doel de Nederlandstalige cultuur binnen en buiten het taalgebied onder de aandacht te brengen. De prijs wordt om de drie jaar toegekend en wordt afwisselend uitgereikt door de Nederlandse en de Belgische koning. Aan de prijs is een geldbedrag verbonden van €40.000.
Volgens de jury slaagt Roemer erin ‘thema’s uit de recente grote geschiedenis, zoals corruptie, spanning, schuld, kolonisatie en dekolonisatie, te verbinden met de kleine geschiedenis, het verhaal op mensenmaat’. Met haar romans, toneelteksten en gedichten bekleedt Astrid Roemer een unieke positie in het Nederlandstalige literatuurlandschap’. Haar werk is onconventioneel, poëtisch en doorleefd’, aldus de jury.

Astrid Roemer bij de uitreiking van P.C. Hooftprijs in 2016
In 2016 ontving Roemer al de prestigieuze P.C. Hooft-prijs, een oeuvreprijs en een van de belangrijkste literaire prijzen van Nederland waaraan een bedrag is verbonden van €60.000.
Roemers belangrijkste werken zijn haar Surinaamse ‘dekolonisatieromans’ en trilogie Gewaagd Leven (1996), Lijken op Liefde (1997) en Was Getekend (1999) die in 2001 in één band onder de titel Het onmogelijke moederland verscheen. Deze trilogie handelt over de militaire dictatuur van het regime-Bouterse. In 2019 publiceerde zij haar roman Gebroken Wit. Astrid Roemer is de eerste auteur van Caraïbische oorsprong die zowel de P.C. Hooftprijs als de Prijs der Nederlandse Letteren heeft ontvangen.
8e editie van standaardwerk over Suriname: De geschiedenis van Suriname
Van De geschiedenis van Suriname van Hans Buddingh’ is inmiddels de 8e editie recentelijk verschenen. De eerste druk verscheen in 1995. Deze 8e editie is een herziene en geactualiseerde pocketuitgave. In de oudere hoofdstukken onder meer over slavernij , de koloniale samenleving en de koloniale economie zijn er aanpassingen gedaan waarbij gebruik is gemaakt van nieuw onderzoek en nieuw verschenen publicaties. Daarnaast zijn in deze editie de ontwikkelingen in Suriname tot 2021 verwerkt.
In deze publicatie beschrijft de auteur vier eeuwen geschiedenis van Suriname: sinds de eerste kolonisatie aan het begin van de zeventiende eeuw tot de verkiezing van Santokhi als president in juli 2020. De vier eeuwen komen in zeventien hoofdstukken aan de orde en de aanpak is chronologisch-thematisch. Wat betreft de koloniale periode (1600-1863) bespreekt de auteur de volgende thema’s: oorspronkelijke bewoners en de eerste kolonisatie, de Geoctroyeerde Sociëteit, schets van de blanke koloniale samenleving, slavernij, marronage, bewoners van het binnenland, emancipatie van de slaven en de economie tussen 1651-1863). Aan de post-slavernijperiode (1863-1942) wijdt de auteur twee hoofdstukken: transformatie van de koloniale maatschappij (1863-1942), transformatie van de plantage-economie. Wat betreft de moderne geschiedenis van Suriname zijn de thema’s: naar autonomie en onafhankelijkheid, economische ontwikkeling (1945-1980), het militaire bewind (1980-1987), terugkeer naar een burgerbewind, contouren van informele macht en narcocratie en Suriname in de 21e eeuw. Het laatste hoofdstuk (hoofdstuk 17) is een slothoofdstuk waarin de auteur reflecteert op een aantal ontwikkelingen in Suriname na de onafhankelijkheid zoals etnische sentimenten, de etnische consensus democratie, politiek leiderschap, het politiek activisme van jongeren et cetera. De auteur beschrijft heel treffend dat de zeden van nu in Suriname niets anders zijn dan een voortzetting van de zeden van toen onder het Nederlandse bewind. In Suriname ligt het vredige en het wrede altijd vlak naast elkaar. Achter de façade van Suriname als Switi Sranan gaat volgens de auteur een andere werkelijkheid schuil.
Baseert de auteur zich voor de ontwikkelingen tot 1980 primair op secundaire bronnen, voor de periode na 1980 put hij vooral uit eigen journalistieke waarneming. Voor geïnteresseerden in moeizame processen van natievorming, de pijnlijke naweeën van dekolonisatie en de persistentie van de Surinaams-Nederlandse omstrengeling is De Geschiedenis van Suriname een vlot en inzichtelijk boek en daarmee ook voor een breed publiek toegankelijk. Deze publicatie geldt nog steeds als een standaardwerk over Suriname en is daarmee tevens een van de beste boeken over de geschiedenis van Suriname. Hans Buddingh’ is in het dagelijks leven eindredacteur bij NRC Handelsblad en geldt als een Suriname-kenner bij uitstek. Van deze publicatie verschijnt eind dit jaar een Engelstalige versie.
Hans Buddingh’, De geschiedenis van Suriname. Amsterdam 2021: Rainbow. ISBN 9789041712516, 604 pp, €12.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Suriname, Taal & Literatuur
Verlaten verleden. Memoires van Shardhanand Harinandan Singh
Familieverhalen dragen bij aan een zelfbewustere integratie
Waarom is het belangrijk dat de oudere generatie migranten hun persoonlijke verhalen en familiegeschiedenis delen met de jongere generatie? Omdat deze echte verhalen kinderen en jongeren helpen in het zelfbewuster participeren in de samenleving. Shardhanand Harinandan Singh (76), hierna auteur, bracht onlangs de 2e druk van zijn boek Verlaten verleden uit. Het zijn memoires die hij opschreef dankzij de inspiratie van zijn kleinkinderen die opgroeien in de diasporasamenleving in Nederland.

Ouderlijke woning Bombay te Saramacca
(Groot-)ouders inspireren in de overdracht
De aanleiding voor de tweede druk van het boek en de brede bekendmaking ervan, ligt in de groeiende roep onder jongeren om een duidelijke identiteit binnen diaspora samenlevingen. Nog steeds worden zij geconfronteerd met onprettige ervaringen op het gebied van integratie, inburgering, identiteit, inclusie en uitsluiting in hun directe omgeving. Zij vallen dan terug op de migratieachtergrond van hun eigen ouders. Vaak kunnen de ouders niet voldoende vragen van de kinderen hierover beantwoorden. Terwijl juist dat heel belangrijk is voor de worteling in de (nieuwe) samenleving, stelt de auteur. Met het boek wil de auteur (groot-)ouders inspireren tot het (laten) opschrijven van hun migratieachtergrond voor de nakomelingen.

Voorzitter Harinandan Singh (VHPSN) met loopkruk samen met de bestuursleden Radjin Thakoerdin (m) en drs. Albert Ramdin (2e van links)
Bewust blijven van je identiteit
De auteur pleit voor het actief delen van persoonlijke ervaringen. In zijn boek met de titel Verlaten verleden neemt hij de lezer mee in zijn reis van het (her)vinden van zijn weg in een nieuw land. Hij laat zien hoe je als mens wendbaar wordt in het meebewegen tussen verschillende culturen en tegelijkertijd je bewust blijft van je eigen identiteit. De auteur beschrijft actuele thema’s als inclusie en integratie vanuit een historisch, maatschappelijk, hedendaags, wetenschappelijk en persoonlijk perspectief.
“Met het verhaal van je (over-)grootouders krijg je de worteling met je eigen geschiedenis. Het is de basis voor een bewustere identiteit van wie je bent en dat zorgt voor een stabielere aarding in de samenleving”, aldus de auteur.

Leerkracht Harinandan Singh Rotterdam (1978)
Integratie, inclusie en uitsluiting
Als 23-jarige leerkracht kwam Shardhanand in het najaar 1967 voor zijn verdere studie naar Rotterdam. Na het behalen van de hoofdakte studeerde hij pedagogische en andragogische wetenschappen aan de Universiteit van Leiden. In Nederland werd hij geconfronteerd met allerlei vraagstukken over integratie, inclusie en uitsluiting van burgers met een migratieachtergrond. Zijn kennis en ervaringen met deze onderwerpen zorgden ervoor dat hij actief deelnam aan de ontwikkeling van het landelijke integratiebeleid in de periode 1975 – 2000 in Nederland. Hij pleitte voor integratie en duurzame inclusie van burgers met een migratieachtergrond. Als onderwijspedagoog en welzijnswerker leverde hij een actieve bijdrage aan beleidsvisies gericht op de duurzame ontwikkeling van de multiculturele samenleving.

Als pensionado in Lisabon aan de Taag (2017)
Persoonlijke levensgeschiedenis
In september 2019 presenteerde de auteur in familieverband het boek Verlaten verleden, waarin hij zijn memoires aan zijn (klein-)kinderen aanbood. In het boek beschrijft hij de migratieachtergrond van zijn ouders en voorouders uit India en deelt hij zijn persoonlijke levensgeschiedenis in Suriname en Nederland. Ook neemt hij de lezer mee in de persoonlijke en professionele worstelingen met integratie, inclusie en uitsluiting. Na zijn pensionering als onderwijsbegeleider in multicultureel Rotterdam vertrok de auteur naar Portugal. In dat land kreeg hij de tijd en rust om zijn memoires op te schrijven.
Het boek Verlaten verleden wordt ingeleid door professor Dr. Sharda Nandram, hoogleraar Hindoe-spiritualiteit en Samenleving aan de VU te Amsterdam.
Voor meer informatie: telefoonnummer 06 24705279 of e-mail: singhs@hetnet.nl
Verlaten verleden. Memoires van Shardhanand Harinandan Singh • ISBN 9789403611044 • Rotterdam (2021) • paperback 336 pp en staand 170 x 240 mm • Prijs: €24,- excl. verzendkosten. Bestellink:https://www.mijnbestseller.nl/site/index.php?r=userwebsite/index&id=shardhanandharinandansingh
Voor o.a. zijn boek Verlaten verleden. Memoires van Shardhanand Harinandan Singh kreeg de auteur op 17 maart 2021 een erespeld opgespeld door minister Albert Ramdin (BIBIS) in het bijzijn van ambassadeur Rajendre Khargi (Den Haag).
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur
Raj Mohan: zanger en dichter met een missie – Hans Ramsoedh
Ondanks zijn internationale bekendheid als ghazal- en Sarnámi/Bhojpuri-zanger is Raj Mohan bij het grote Surinaams-Hindostaanse publiek in Suriname en Nederland, uitgezonderd bij een kleine schare liefhebbers van zijn muziek, nog tamelijk onbekend. De belangstelling bij dit publiek ligt vooral bij Bollywood-liederen, baithak gana, chutney-muziek, soca, bubbling et cetera. In dit interview een kennismaking met deze zanger en dichter die dé vertolker is van de Sarnámi/Bhojpuri- en kantráki-blues en inmiddels internationaal al enige tijd een ster is binnen de wereld van de moderne Bhojpuri muziek. Ik heb zijn muziek vanaf zijn eerste cd in 1998 gevolgd. Met deze bijdrage hoop ik meer mensen te interesseren voor deze bijzondere artiest.
De ghazal is een klassieke Noord-Indiase muziekstijl met het Urdu als taal (de taal in Pakistan). Een ghazal is een gezongen gedicht en kan het best worden omschreven als een uitdrukking van de pijn van verlies van iets. Zij is tegelijkertijd ook de expressie van de schone kanten van het leven en de liefde die men ondanks pijn kan ervaren. Door sommigen wordt de ghazal beschouwd als de hoogste vorm van poëzie. Wat in zijn algemeenheid voor poëzie geldt, geldt ook voor de ghazal: het betekent dat het begrijpen enige scholing in de taal vereist waardoor in het verleden (en misschien ook nog hedentendage) dit muziekgenre voorbehouden was aan de hogere klasse. Karakteristiek voor de ghazal is dat zij in de regel uit vijf of meer coupletten bestaat. De tweede zin van elk couplet eindigt meestal met een herhaling van een refrein bestaande uit een of meer woorden. Bij het Surinaams-Hindostaanse publiek is de Indiase ghazalzanger Jagjit Singh het meest bekend.
Ghazal en blues
De ghazal kan worden vergeleken met de blues, een muziekstijl die in de tweede helft van de negentiende eeuw in het zuiden van de Verenigde Staten is ontstaan. Voor de Afro-bevolking in de Mississippidelta was muziek vaak de enige manier om haar lijden en pijn uit te drukken. Ook de liefde of verloren liefdes zijn een belangrijk thema. Vanwege de melancholische toon en inhoud werd deze muziek de ‘blues’ genoemd.
Het bijzondere aan Raj Mohan is dat hij naast het Urdu het Sarnámi/Bhojpuri als taal gebruikt voor zijn liederen die variëren van de ghazalstijl tot pop en andere moderne muziekgenres. Hij is hiermee dé vertolker geworden van de Sarnámi/Bhojpuri-blues en heeft hiermee het Sarnámi in de kunst op de kaart gezet. In de studio in Varanasi (Benares) keek men ervan op dat het mogelijk was om in een Bhojpuri taal zulke lyrische liederen te schrijven en te componeren in de ghazal stijl, aldus Raj. Het leverde hem in India en met name in de provincies Uttar Pradesh en Bihar waar het Bhojpuri de omgangstaal is, heel veel waardering op zoals hieronder enkele reacties op internet getuigen:
Sudhir Kumar: ‘Just amazing… I have seen your contribution in bhojpuri transformation from vulgarity to such a sweet, descent, meaningful, and my own bhojpuri..☺ Its my own language, my mother tongue.. Keep it up Mr Mohan’.
Abhisek Anand: ‘Lots of Thanks and Love for taking UP-Bihar culture 150 years ago and spreading there in Suriname and Holland’.
Vinay Tiwari: ‘You make me cry everytime i listen to your heavenly compositions’.
Ranjit Thakur: ‘Soul touching song!!!!’.
Ontdekking van de ghazal
Raj Mohan (1962) is geboren in Paramaribo. Nadat zijn moeder zich in 1972 in Nederland had gevestigd volgde haar gezin bestaande uit zeven kinderen in 1974. Tot zijn vijftiende ging zijn belangstelling uit naar Indiase en westerse muziek. In de Hindostaanse platenzaak Vimina Discohouse in Utrecht informeerde hij naar muziek in het Sarnámi. Hij werd echter door de verkoper vierkant uitgelachen, zoals Raj in een interview in de Volkskrant verhaalde (17/02/2021): ‘Schei toch uit. Onze taal is niet mooi genoeg om als tekst bij die prachtige muziek uit India te dienen’. In deze platenzaak kwam Raj in aanraking met de ghazal. Daarvoor kende hij dit muziekgenre niet aangezien in Suriname op de Hindostaanse radio deze muziek niet of nauwelijks werd gedraaid. Zijn eerste kennismaking met de ghazal vond hij vreselijk, zoals hij vertelt, maar hij raakte niettemin geïntrigeerd door deze muziek. Als vijftienjarige kocht hij enkele platen van ghazalzangers als Mehdi Hassan, Ghulam Ali, Begum Akhtar (grootheden in de wereld van de ghazal) en later ook van Jagjit Singh. Hij wilde ontdekken wat dan die schoonheid was van deze muziek: ‘Toen ik er steeds meer (uren per dag) naar ging luisteren en ook de moeilijke Urdu woorden opzocht in woordenboeken die ik inmiddels had gekocht, begon ik het mooi te vinden. Zo werd het een obsessie en kon ik er niet meer zonder’. Zijn omgeving begreep er helemaal niets van dat hij naar ‘oude mensen muziek’ luisterde: ‘Een jonge hippe vogel die luisterde naar muziek die zij niet begrepen en ook niet mooi vonden en dat ik er zelfs inhoudelijke kennis van had. Tegelijkertijd luisterde ik ook naar Led Zeppelin, Pink Floyd, Bob Marley en Queen enzovoorts’.
De obsessie voor de ghazal leidde ertoe dat hij tussen 1983 en 1989 muzieklessen ging volgen bij Tritantri Indian Music school in Amsterdam. Zijn muziekleraar, Jamaluddin Bhartiya (een leerling van Ravi Shankar), zag aanvankelijk in hem geen groot talent maar vanwege zijn vasthoudendheid besloot hij toch met hem door te gaan. Hierover vertelt Raj: ‘Het was vreemd dat het mij bijna niets deed toen mijn leraar zei dat ik te weinig het talent had om zanger te worden. Dat het in ieder geval een heel lange weg zou worden. Eigenlijk had hij wel gelijk. Maar ik wist zeker (ik weet niet hoe en waarom; een onbeschrijfelijk gevoel. ) dat ik zanger zou worden en dat het ook mijn beroep zou zijn. Dit zou ik mijn hele leven doen! Noemen ze dit een missie…?!’
In de periode 1983-1989 ging Raj ook regelmatig naar Bombay om zijn zangtalenten verder te ontwikkelen. Hij vond het belangrijk om dicht bij de bron te zijn: ‘In Nederland was ik ‘in het land der blinden…’. Ik was niet ondankbaar voor het succes hier en de aandacht voor mij als ghazalzanger maar ik wilde mij kunnen meten met ghazalzangers uit India. Mijn motto is altijd geweest: pas als ik daar (India) word gewaardeerd, kan ik mezelf een ‘volwaardige’ zanger noemen. Eerst verbleef ik er 3 maanden toen 8 maanden, dat waren de langste periodes dat ik daar verbleef. Daarna heel vaak geweest voor studie, opnames en later concerttours. Na 30 keer ben ik gestopt met tellen’.
Eigen CD’s
Zijn eerste cd kwam in 1998 uit: Kaale Baadal [donkere wolken], een cd in de klassieke ghazaltraditie dat wil zeggen in het Urdu en met Indiase begeleidingsinstrumenten zoals sitar, swarlin, bamboefluit (bansuri), santoor, tabla, dholak. De teksten zijn geschreven door Indiase en Pakistaanse dichters. In India werd deze cd positief ontvangen vooral omdat het ging om een zanger uit de diaspora. Een opvallend nummer op deze cd is Main ghazal hoon [ik ben ghazal] met daarbij de tekst: Hosh waloon hi ko maloon hai geemat meri mujhko deewanon ki mehfil men na gaaya jaaye [alleen zij die besef hebben van kunst schatten mij op mijn juiste waarde. Laat mij niet zingen onder hen die van mij geen weet hebben]. Op de vraag of het hier zijn lijfspreuk betreft vertelt Raj: ‘Dit behoort zeker tot mijn lijfspreuk. Maar ik denk dat het geldt voor elke kunstenaar die zichzelf onderscheid van de mainstream. Op een gegeven moment ben ik gestopt met mijzelf promoten in Nederland (en Suriname). Ik heb vaak (en soms nog steeds) het gevoel: ‘parels voor zwijnen gooien’. De eerlijkheid gebied mij te zeggen dat ik hier mijn best niet meer doe om mijn werk aan de man te brengen. Dit geldt zowel voor Hindostanen als voor autochtone Nederlanders. Neemt niet weg dat ik hier een harde kern heb, hoe klein ook, van liefhebbers van mijn muziek. Mensen die mij op de voet volgen en begrijpen waar ik naar toe wil met mijn kunst. Social media is de redding van mijn werk! Als ik hindoe zou zijn zou ik zeggen de vier eenheid: Brahma, Vishnu, Mahesh en Facebook.
Drie jaar later (2001) volgde Krishna murari mere [mijn Krishna], een bhajan-cd die hij samen met de bekende Indiase zanger Anup Jalota uitbracht. Het contact met Jalota kwam tot stand door Rais Bhartiya, de zoon van zijn muziekleraar in Amsterdam. In het circuit van de ghazalzangers was Raj inmiddels geen onbekende meer. Zo had hij eerder opgetreden met Ustad Ghulam Ali tijdens zijn Nederlandse tour in 1989. Over deze samenwerking met Anup Jalota vertelt Raj: ‘Deze samenwerking was artistiek erg belangrijk voor me. Om met zo’n ervaren zanger te mogen werken was een eer’. Rais Bhartiya heeft gepoogd Raj te interesseren om een album op te nemen met Asha Bhosle. Raj zag echter hiervan af omdat hij van mening was dat hij nog lang niet zover was. Hierover zegt Raj: ‘Een wijs besluit, vind ik nog steeds. Het ging mij nooit alleen om succes maar vooral om kwaliteit, voor zover ik dat kon/kan beoordelen.
Vertolker van kantráki- en Sarnámi/Bhojpuri-blues
Na Krishna murari mere uit 2001 slaat Raj een nieuwe en daarmee een eigen weg in: hij wordt de ghazalvertolker van de kantráki- en Sarnámi/Bhojpuri-blues. In 2006 brengt hij de cd Kantráki uit die hij beschouwt als zijn belangrijkste werk. Deze cd kent tien nummers in het Sarnámi en is een ode aan de Hindostaanse contractarbeiders waarin hun pijn, verdriet en hoop worden bezongen. Met deze cd vond Raj de Sarnámi/Bhojpuri Geet uit.
Vijf jaar (2011) later volgt de cd Daayra [vicieuze cirkel], een cross over van Indiase en westerse muziek (dat wil zeggen een integratie van bekende Indiase muziekstrumenten als de tabla met bas, drum, synthesizer, cello, gitaar, dwarsfluit et cetera) waarmee de Sarnámi/Bhojpuri pop werd geboren. Over Daayra vertelt Raj het volgende: ‘Ik had heel sterk het gevoel om popmuziek te maken en songs te schrijven in dit genre maar wist niet precies hoe en waar ik dit moest zoeken. Schrijven van de songs en de composities maken gingen wel, maar de muziekarrangementen in popmuziek, daar had ik geen kaas van gegeten. Dan bedoel ik niet muziek zoals de hindi popbands maken, maar westerse pop. Samen met gitarist en producer Lourens van Haaften heb ik mijn idee besproken en samen zijn we aan de slag gegaan. Gemiddeld 50 uur per song zaten we in zijn studio in Utrecht te werken. Ik koos deze nieuwe weg omdat ik vond dat we ook popsongs in onze taal Sarnámi moesten hebben. Wat ik daarvoor had gehoord (meestal in het Hindi nagezongen) was niet wat ik zocht in Hindostaanse popmuziek. Het was niet eenvoudig om een westers muzieksysteem te verbinden met Indiase melodische structuren. Doordat de muziekfilosofieën best ver uit elkaar liggen hebben Lourens en ik veel moeten uitproberen. Soms ging het om gitaarakkoorden en soms over de verschillen in structuur van de songs, refrein en coupletten. We moesten erg wennen aan elkaars cultuur. Maar er is nooit een moment geweest dat we het niet meer zagen zitten. In dat opzicht zijn we beiden van nature geduldig. Het ging om de kunst. We hebben 2 jaar gewerkt aan Daayra’.
De reacties op Daayra waren positief. Er kwam een recensie in Het Parool, er volgde een optreden bij Vrije Geluidenbij de VPRO-TV in 2012 en bij Radio 5 was Daayra cd van de week. Op de (Surinaamse en Nederlandse podia) bleef het echter oorverdovend stil: ‘Dat was een enorme klap voor mij. Maar dat lag natuurlijk aan mij; mijn verwachtingen waren te hoog. Jaren later (na 2017) toen mijn muziek in Inda een succes werd, zou blijken dat men mijn muziek in Suriname en Nederland nooit heeft begrepen. In India snapten ze het direct en gaven mijn muziek als voorbeeld voor moderne Bhojpuri muziek. En begon men dit massaal te delen met elkaar’, aldus Raj.
Raj Mohan ging na Daayra op de ingeslagen weg verder en bracht ter gelegenheid van honderdveertig jaar herdenking Hindostaanse Immigratie in 2013 de EP Dui Mutthi [Twee vuisten] uit met teksten in het Sarnámi/Bhojpuri en een cross over van Indiase en westerse muziekinstrumenten waaronder een strijkkwartet (zie aan het eind deze bijdrage op Youtube het nummer Dui Mutthi met het Metropole Orkest in 2013). Op deze cd is een muzikale vertaling in het Sarnámi van het in het Nederlands geschreven gedicht ‘Dit land heb ik gekozen’ van de bekende Surinaamse dichter Shrinivási opgenomen. Hierover vertelt Raj: ‘Shrini logeerde een paar maanden bij ons en hij had een cd (demo) van dit gedicht met versies van zijn gedicht Suriname in verschillende talen vertaald en gezongen. Het lied en vertaling in het Sarnámi-Hindi vond ik zo slecht dat ik het zijn schitterende gedicht niet waardig vond. Ik was er zelfs boos om, zo slecht vond ik het. Een primaire reactie! Dat heb ik ook tegen hem gezegd. Toen vroeg ik hem of ik het mocht vertalen en componeren in zijn aanwezigheid. Daar was hij erg blij mee. Zo werd ‘I des ham chun leli’ [dit land heb ik gekozen] geboren in het bijzijn van de meester‘.
Brand ambassador of diaspora music
Raj heeft in tal van landen concerten gegeven zoals (naast Nederland) Suriname, India, Nepal, Zuid Afrika, Moldavië, Mauritius, Frans Guyana en België. Zoals eerder gesteld heeft Raj in Surinaams-Hindostaanse kring in Suriname en Nederland weinig erkenning en waardering gekregen voor zijn muziek: ‘Ik denk niet dat het grote publiek mijn muziek begrijpt. En dat hoeft ook niet, hoe graag ik dat ook zou willen. Ik krijg voldoende waardering bij mensen die mijn muziek begrijpen maar er is onder onze mensen zo weinig kennis van tekst. Dat valt me erg tegen. In tegenstelling tot India waar men de tekst direct goed kan plaatsen en de emoties erin goed voelt. Men begrijpt daar beeldspraak veel beter. Je merkt dat het volk is opgegroeid met poëzie. Wij hebben nog een lange weg te gaan. Ik vrees dat we dit op het gebied van Sarnámi gaan verliezen. Voordat onze mensen daar zijn, is de taal al verloren‘. Daarentegen noemt Raj de erkenning en waardering in India voor zijn muziek ‘waanzinnig’. Hij ontving van de Mahatma Gandhi Central University Bihar (MGCUB) de oorkonde ‘Brand ambassador of diaspora music’. In 2020 werd Raj aan deze universiteit benoemd tot adjunct-professor diaspora studies. Deze aanstelling moet nog nader worden ingevuld en het zullen activiteiten zijn met betrekking tot de diaspora.
In de Nederlandse kwaliteitskranten ontstaat er inmiddels ook aandacht voor deze Sarnámi/Bhojpuri blueszanger. Het dagblad de Volkskrant had op 17 februari 2021 een paginagroot interview met Raj. De NRC (19 februari 2021) besteedde in een recensie aandacht aan een livestreamconcert van hem op 18 februari in TivoliVredenburg in Utrecht (aan het eind van deze bijdrage kan dit livestreamconcert worden bekeken).
Dichter
Naast muziek gebruikt Raj ook poëzie als medium om bekendheid te geven aan de immigratiegeschiedenis van Hindostanen. Hij heeft inmiddels twee tweetalige dichtbundels (in het Sarnámi en het Nederlands) uitgebracht. In 2008 debuteerde hij met de dichtbundel Bapauti / Erfenis (uitgeverij In De Knipscheer) waarin hij een actieve persoonlijke relatie tot het verleden onder woorden brengt en waarbij hij woorden geeft aan talloze concrete historische gebeurtenissen en personen, gebruiken, herinneringen, overwegingen met betrekking tot migratie zoals die in de loop der generaties zijn overgedragen.
Tihá/Troost (2011, uitgeverij In de Knipscheer) is zijn tweede dichtbundel. Het eerste deel bestaat uit zeventien gedichten en is tweetalig. In het tweede deel zijn 22 gedichten in het Nederlands opgenomen. In deze dichtbundel komt de driehoek Nederland, Suriname, India op uiterst persoonlijke wijze in zijn poëzie tot leven, de onderwerpen liggen meer dichterbij (culturele ontworteling, eigen identiteit) en de toon is melancholischer, zoals in onderstaand gedicht:
ik wil
dit leven wil ik leven
maar hoe
hoe te varen op twee bootjes tegelijk
hoelang volg ik nog anderen
op afstand van mijn eigen mening
willens en wetens loop ik
in tegengestelde richting
ik loop weg van riten en tradities
naar een afgelegen akker
waar de priester niet preekt
moeder niet treurt
familie geen kritiek levert
hoelang moet ik nog wachten
voordat mijn leven
wortel schiet in dit land
hoe red ik mijn cultuur
te midden van honderd rassen
normen en waarden van anderen
maak ik mij eigen
hoe verbreek ik de banden
met rijst linzen en chokhá
mijn voorouders’ tradities
ik bind ze op mijn schouders
en begraaf ze huilend in zee
Corona en toekomstplannen
Corona heeft, zoals voor velen, ook voor Raj een negatieve impact. Geplande concerten zijn het afgelopen jaar afgezegd. Hij had onder meer een viertal tours in India op het programma die zijn afgezegd. In de afgelopen coronaperiode heeft hij met artiesten uit Nederland, Suriname, India, Guyana en Zuid-Afrika het lied Sundar Subhumi (Girmitiya-lied) uitgebracht dat inmiddels een groot succes kent met meer dan een miljoen hits via verschillende facebook groepen (dit nummer kan aan het eind van deze bijdrage worden beluisterd).
Dit jaar gaat Raj een drukke periode tegemoet met onder meer de volgende projecten:
- Zijn debuut als filmacteur in de Nederlandse film ‘Seeds’ van Ravi Sandberg komt uit.
- Er komt een Nederlandse documentaire ‘Polaroid man’ over de muziek van Raj
- Met zijn hardrock band Daayra en samen met rapper Ragga Menno brengt Raj een album uit met religieuze teksten uit het Hindoeïsme.
- In 2021 komt de Bhojpuri film Papihra (familiedrama) uit voor welke film Raj twee songs heeft gecomponeerd, gezongen en geproduceerd.
- Daarnaast werkt Raj mee aan een Indiase film over de Hindostaanse immigratiegeschiedenis. Hij schrijft mee aan het script, is verantwoordelijk voor de muziek en speelt de hoofdrol.
- Op het programma staan voorts verschillende concerten in Nederland met het Residentie Orkest en Old Roots New Routes.
Missie
Raj Mohan beschouwt het uitdragen van het Sarnámi-Bhojpuri als zijn belangrijkste missie. Muziek en poëzie zijn daarbij voor hem middelen. Met zijn cd Kantráki heeft hij de Sarnámi/Bhojpuri Geet uitgevonden en met Daayra (2011) is hij de grondlegger van de Sarnámi/Bhojpuri pop. Hij heeft hiermee deze taal internationaal op de kaart gezet.
Gezien zijn achtergrond is het een knappe artistieke prestatie die Raj Mohan heeft geleverd om internationaal erkenning en waardering voor zijn muziek te krijgen (samundar pár karáy ke– zeeën doorkruist). Hij heeft zich inmiddels ontwikkeld tot dé grote vertolker van de Sarnámi/Bhojpuri- en kantráki-blues. Raj Mohan is een muzikale parel om te koesteren en om trots op te zijn, althans voor degenen die zijn main ghazal hoon [ik ben ghazal] op de cd Kaale Baadal uit 1998 weten te waarderen.
Raj Mohan heeft zijn eigen website waarop videoclips te zien zijn alsmede info over zijn optredens: http://www.rajmohan.nl (zie ook wikipedia.org>Raj Mohan).
Dui Mutthi met het Metropole Orkest in 2013:
https://youtu.be/Us46NaOQ33Y
Concert in TivoliVredenburg 18 februari 2021:
https://www.youtube.com/watch?v=TlD2ZxaMNi0
Sundar Subhumi:
https://www.youtube.com/watch?v=A_oh4WYTnlk
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur, Traditie
Raj Mohan: singer and poet with a mission – Hans Ramsoedh
Despite his international fame as a ghazal and Sarnámi/Bhojpuri singer, Raj Mohan is still relatively unknown to the large Surinamese-Hindostani audience in Suriname and The Netherlands, except to a small group of fans of his music. This audience is mainly interested in Bollywood songs, baithak gana, chutney music, soca, bubbling and so on. In this contribution, an introduction to this singer and poet who is the interpreter of Sarnámi/Bhojpuri- and kantráki-blues and an international star in the world of modern Bhojpuri music for some time now. Kantráki refers to the indentured laborers from British India who were recruited in the 19th and the first decades of the 20th century to work on plantations in the Caribbean, South Africa, Mauritius, Fiji and so on. I have followed Mohans music since he released his first cd in 1998. With this contribution, I hope to interest more people in this remarkable artist.
The ghazal is a classical North Indian musical style with Urdu as its language (the language in Pakistan). A ghazal is a sung poem and can best be described as an expression of the pain of losing something. At the same time, it is also the expression of the beauty of life and the love that can be experienced in spite of pain. The ghazal is considered by some to be the highest form of poetry. What is true of poetry in general, is also true of ghazal: it means that understanding it requires some education in the language, which is why in the past (and perhaps still today) this music genre was reserved for the upper classes. Characteristic of the ghazal is that it usually consists of five or more stanzas. The second sentence of each verse usually ends with a repeated refrain consisting of one or more words. The Indian ghazal singer Jagjit Singh is best known to the Surinamese-Hindostani audience.
Ghazal and blues
The ghazal can be compared to the blues, a musical style that originated in the second half of the nineteenth century in the southern United States. For the Afro-American population in the Mississippi delta music was often the only way to express their suffering and pain. Love or lost loves were also an important theme. Because of its melancholic tone and content this music was called the ‘blues’.
Raj Mohan’s special feature is that he uses Sarnámi/Bhojpuri as well as Urdu as the language for his songs that range from the ghazal style to pop and other modern music genres. In doing so, he has become the quintessential interpreter of Sarnámi/Bhojpuri blues and has put Sarnámi on the map in the arts. In the studio in Varanasi (Benares), people were amazed that it was possible to write such lyrical songs in a Bhojpuri language and compose in the ghazal style, Raj says. It earned him a lot of appreciation in India, especially in the provinces of Uttar Pradesh and Bihar where Bhojpuri is the common language, as the following reactions on the internet testify:
Sudhir Kumar: ‘Just amazing… I have seen your contribution in bhojpuri transformation from vulgarity to such a sweet, descent, meaningful, and my own bhojpuri..☺ Its my own language, my mother tongue.. Keep it up Mr Mohan’.
Abhisek Anand: ‘Lots of Thanks and Love for taking UP-Bihar culture 150 years ago and spreading there in Suriname and Holland’.
Vinay Tiwari: ‘You make me cry everytime i listen to your heavenly compositions’.
Ranjit Thakur: ‘Soul touching song!!!!’.
Discovering ghazal
Suriname, situated on the north-east coast of South America between Guyana and French Guiana, was a Dutch colony between 1667 and 1975. Raj Mohan (1962) was born in Paramaribo. After his mother settled in the Netherlands in 1972, her family of seven children followed in 1974. Until he was fifteen, his interest was in Indian and Western music. In the Hindustani record shop in The Netherlands, he inquired about music in Sarnámi. He was laughed out of court by the salesman, however, as Raj recounted in an interview in a Dutch newspaper (de Volkskrant (17/02/2021): ‘Knock it off. Our language is not beautiful enough to be used as a text for that beautiful music from India’. Raj came into contact with the ghazal in this record shop. He did not know this music genre before because in Suriname this music was hardly ever played on Hindustani radio. His first encounter with the ghazal he found terrible, as he says, but he was nevertheless intrigued by this music. At the age of 15, he bought a few records of ghazal singers like Mehdi Hassan, Ghulam Ali, Begum Akhtar (greats of the ghazal world) and later Jagjit Singh. He wanted to discover the beauty of this music: ‘When I started listening to it more and more (hours a day) and also looked up the difficult Urdu words in dictionaries I had bought, I started to like it. It became an obsession and I couldn’t live without it’. His surroundings did not understand at all that he was listening to ‘old people’s music‘: ‘A young hipster who listened to music they neither understood nor liked and that I even had knowledge of its contents. At the same time I also listened to Led Zeppelin, Pink Floyd, Bob Marley and Queen and so on‘.
His obsession with the ghazal led him to take music lessons at Tritantri Indian Music school in Amsterdam between 1983 and 1989. His music teacher, Jamaluddin Bhartiya (a student of Ravi Shankar), initially did not see a great talent in him but because of his tenacity he decided to continue anyway. About this, Raj says: ‘It was strange that it almost didn’t bother me when my teacher said that I didn’t have the talent to become a singer. That it would be a very long road in any case. Actually he was right. But I knew for sure (I don’t know how and why; an indescribable feeling. ) that I would become a singer and that it would be my profession. I would do this all my life! Do they call this a mission…?’
In the period 1983-1989, Raj also went to Bombay regularly to further develop his singing talents. He found it important to be close to the source: ‘In Holland, I was ‘in the land of the blind…’. I was not ungrateful for the success here and the attention paid to me as a ghazal singer but I wanted to measure up to ghazal singers from India. My motto has always been: only when I am appreciated there (India), can I call myself a ‘full-fledged’ singer. First I stayed there for 3 months, then 8 months, those were the longest periods I spent there. Then I went there many times for study, recordings and later concert tours. After 30 times I stopped counting‘.
His own CD’s
His first cd came out in 1998: Kaale Baadal [dark clouds], a cd in the classical ghazal tradition that is to say in Urdu and with Indian accompanying instruments such as sitar, swarlin, bamboo flute (bansuri), santoor, tabla, dholak. The lyrics are written by Indian and Pakistani poets. In India, this cd was received positively especially because it involved a singer from the diaspora. A notable song on this CD is Main ghazal hoon [I am ghazal] with the text: Hosh waloon hi ko maloon hai geemat meri mujhko deewanon ki mehfil men na gaaya jaaye [Only those who have a sense of art appreciate me. Let me not sing among those who have no knowledge of me]. Asked if this was his motto, Raj said, “This is certainly part of my motto. But I think it applies to every artist who distinguishes himself from the mainstream. At a certain point I stopped promoting myself in the Netherlands (and Suriname). I often (and sometimes still) feel like casting pearls before swine. Honesty compels me to say that I no longer do my best to promote my work here. This applies to both Surinamese Hindostani and native Dutch. But I do have a hard core here, however small, of fans of my music. People who follow me closely and understand where I want to go with my art. Social media is the salvation of my work! If I were a Hindu, I would say the four unit: Brahma, Vishnu, Mahesh, Facebook.
Three years later (2001) Krishna murari mere was released [my Krishna], a bhajan cd that he released together with the well-known Indian singer Anup Jalota. The contact with Jalota came through Rais Bhartiya, the son of his music teacher in Amsterdam. Raj was no longer unknown in the circuit of ghazal singers. He had earlier performed with Ustad Ghulam Ali during his 1989 Dutch tour. About this co-operation with Anup Jalota Raj says: ‘This co-operation was artistically very important to me. To work with such an experienced singer was an honour‘. Rais Bhartiya tried to interest Raj in recording an album with Asha Bhosle. Raj, however, declined as he felt that he was far from ready. Raj says about this: ‘A wise decision, I still think. I was never only interested in success, but more in quality, as far as I could judge.
Performer of kantráki- and Sarnámi/Bhojpuri-blues
After Krishna murari mere (2001), Raj took a new and thus his own path: he became the ghazal interpreter of kantráki- and Sarnámi/Bhojpuri-blues. In 2006, he released the cd Kantráki, which he considers to be his most important work. This cd has ten tracks in Sarnámi and is an ode to the Hindustani indentured laborers in which their pain, sorrow and hope are sung. With this cd, Raj invented the Sarnámi/Bhojpuri Geet.
Five years later (2011) the cd Daayra [Vicious Circle] was released, a crossover of Indian and Western music (i.e. an integration of well-known Indian musical instruments like the tabla with bass, drums, synthesiser, cello, guitar, flute et cetera) with which the Sarnámi/Bhojpuri pop was born. About Daayra, Raj says the following: ‘I had a very strong feeling about making pop music and writing songs in this genre but didn’t know exactly how and where to look for it. Writing songs and making compositions was ok, but I didn’t know how to arrange music in pop music. I don’t mean music like the Hindi pop bands make, but western pop. I discussed my idea with the Dutch guitarist and producer Lourens van Haaften and together we set to work. We spent an average of 50 hours per song in his studio. I chose this new path because I thought we should also have pop songs in our Sarnámi language. What I had heard before (mostly dubbed into Hindi) was not what I was looking for in Hindustani pop music. It was not easy to connect a western music system with Indian melodic structures. Because the musical philosophies are quite far apart, Lourens and I had to try a lot. Sometimes it was about guitar chords and sometimes about the differences in the structure of the songs, chorus and verses. We had to get used to each other’s culture. But there was never a moment that we didn’t like it. In that respect, we are both patient by nature. It was all about the art. We worked on Daayra for two years’.
The reactions to Daayra were positive. There was a review in the Dutch newspaper Het Parool, a performance on Dutch TV in 2012 and on the Dutch Radio Daayra was cd of the week. On the (Surinamese and Dutch) stages, however, it remained deafeningly quiet: ‘That was a huge blow to me. But of course that was down to me; my expectations were too high. Years later (after 2017) when my music became a success in Inda, it would turn out that people in Surinam and the Netherlands never understood my music. In India, they understood it immediately and gave my music as an example of modern Bhojpuri music. And started sharing it with each other en masse,’ Raj said.
After Daayra, Raj Mohan continued on his chosen path and on the occasion of one hundred and forty years of commemoration of Hindustani Immigration in Suriname in 2013 released the EP Dui Mutthi [Two Fists] with lyrics in Sarnámi/Bhojpuri and a crossover of Indian and Western musical instruments including a string quartet (see at the end of this contribution on Youtube the song Dui Mutthi with the Dutch Metropole Orchestra in 2013). This cd includes a musical translation into Sarnámi of the poem ‘This land I have chosen‘ written in Dutch by the well-known Surinamese poet Shrinivási. Raj says: ‘Shrini stayed with us for a few months and he had a cd (demo) of this poem with versions of his poem translated and sung in different languages. I thought the song and translation into Sarnámi-Hindi was so bad that I didn’t think it was worthy of his wonderful poem. I was even angry about it, that’s how bad I thought it was. A primary reaction! That is what I said to him. Then I asked him if I could translate and compose it in his presence. He was very happy about that. So ‘I des ham chun leli’ [this land I have chosen] was born in the presence of the master‘.
Brand ambassador of diaspora music
Raj has given concerts in many countries such as (apart from the Netherlands) Suriname, India, Nepal, South Africa, Moldavia, Mauritius, French Guiana and Belgium. As mentioned before, Raj got little recognition and appreciation for his music in Suriname and the Netherlands: ‘I don’t think the general public understands my music. And I don’t need to, no matter how much I want to. I get enough appreciation from people who understand my music but there is so little knowledge of lyrics among our people. That really disappoints me. In contrast to India, where people can immediately understand the lyrics and feel the emotions in them. People there understand imagery much better. You notice that the people have grown up with poetry. We still have a long way to go. I fear that we are going to lose out in Sarnámi. Before our people get there, the language is already lost‘. On the other hand, Raj calls the recognition and appreciation in India for his music ‘insane’. He received the certificate of ‘Brand ambassador of diaspora music’ from the Mahatma Gandhi Central University Bihar (MGCUB). In 2020, Raj was appointed an adjunct professor of diaspora studies at this university. This appointment is yet to be filled and will be diaspora related activities.
In the meantime, the Dutch quality newspapers are also paying attention to this Sarnámi/Bhojpuri blues singer. The newspaper de Volkskrant had a full-page interview with Raj on 17 February 2021. The NRC (February 19, 2021) in a review paid attention to a livestream concert of him on February 18 in TivoliVredenburg in Utrecht, The Netherlands (This livestream concert can be watched at the end of this article).
Poet
Apart from music, Raj also uses poetry as a medium to publicise the immigration history of the Surinamese Hindostani. He has now published two collections of bilingual poetry (in Sarnámi and Dutch). In 2008, he made his debut with the poetry collection Bapauti / Legacy in which he expresses an active personal relationship to the past and gives words to numerous concrete historical events and persons, customs, memories, considerations relating to migration as they have been handed down through the generations.
Tihá/Solace (2011) is his second collection of poems. The first part consists of seventeen poems and is bilingual. The second part contains 22 poems in Dutch. In this collection of poems, the triangle formed by the Netherlands, Suriname and India comes to life in his poetry in a highly personal manner; the subjects are closer to home (cultural uprooting, personal identity) and the tone is more melancholy, as in the poem below:
I want
this life I want to live
but how
how to sail on two boats at the same time
how long will I follow others
at a distance from my own opinion
knowingly I walk
in the opposite direction
I walk away from rites and traditions
To a distant field
Where the priest does not preach
mother does not grieve
Family does not criticise
How much longer will I have to wait
before my life
takes root in this country
how do I save my culture
amidst a hundred races
other people’s standards and values
How do I make my own?
How do I break the ties
with rice lentils and chokhá
my ancestors’ traditions
I bind them on my shoulders
and bury them weeping in the sea
Future plans
Corona, as for many, has a negative impact on Raj too. Planned concerts have been cancelled in the past year. He had four tours in India on his programme that were cancelled. During the past corona period, he and artists from the Netherlands, Suriname, India, Guyana and South Africa released the song Sundar Subhumi (Girmitiya song), which has become a great success with more than a million hits on various Facebook groups (this song can be listened to at the end of this contribution).
This year Raj is going to have a busy period with the following projects among others:
- His debut as a film actor in Ravi Sandberg’s Dutch film ‘Seeds’ will be released.
- A Dutch documentary ‘Polaroid man’ about Raj’s music will be made.
- With his hard rock band Daayra and together with rapper Ragga Menno, Raj releases an album with religious texts from Hinduism.
- In 2021, the Bhojpuri film Papihra (family drama) will be released for which Raj has composed, sung and produced two songs.
- Raj is also working on an Indian film on Hindu immigration history. He is contributing to the script, is responsible for the music and plays the lead.
- The programme also includes various concerts in the Netherlands with the Residentie Orkest and Old Roots New Routes.
His mission
Raj Mohan considers the propagation of Sarnámi-Bhojpuri to be his main mission. Music and poetry are his means to that end. With his cd Kantráki, he invented the Sarnámi/Bhojpuri Geet and with Daayra (2011) he is the founder of Sarnámi/Bhojpuri pop. With this, he has put this language on the international map. Given his background, it is a great artistic achievement that Raj Mohan has made to get international recognition and appreciation for his music (samundar pár karáy ke– crossed seas). He has now developed into the great interpreter of Sarnámi/Bhojpuri- and Kantráki-blues. Raj Mohan is a musical gem to cherish and be proud of, at least for those who appreciate his Main ghazal hoon [I am ghazal] on the 1998 cd Kaale Baadal.
Raj Mohan has his own website where video clips can be seen as well as info on his performances: http://www.rajmohan.nl
Dui Mutthi met het Metropole Orkest in 2013
https://youtu.be/Us46NaOQ33Y
Concert in TivoliVredenburg 18 februari 2021
https://www.youtube.com/watch?v=TlD2ZxaMNi0
Sundar Subhumi
https://www.youtube.com/watch?v=A_oh4WYTnlk
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur, Traditie
ChietSana Foundation Nederland en Suriname
De ChietSana Foundation Nederland en Suriname is een stichting die zich inzet voor hulpbehoevenden in Suriname zoals kindertehuizen, bejaardentehuizen, scholen en particulieren.
Door deze stichting is het boek Je bent niet alleen van de Surinaams-Javaanse schrijfster Ngatidja Padji (schrijversnaam is Ana-Ku Ngalimoen) uitgebracht waarvan de opbrengst ten goede komt van de ChietSana Foundation.
Je bent niet alleen is een spannend en waargebeurd verhaal over vergeving binnen een relatie. De echtgenoot zocht zijn plezier buiten. Dit kwam aan het licht toen zijn vriendin zich kenbaar maakte met zijn buitenechtelijk kind. Zijn vrouw nam de schuld op zich en stelde zich de vraag: hoe nu verder? De schrijfster heeft het boek geschreven voor alle vrouwen. Ze wil hen hiermee een hart onder de riem steken.

Met de verkoop van dit boek wil de ChietSana Foundation Nederland en Suriname twee vliegen in één klap slaan: vrouwen in verdrietige omstandigheden moed inspreken en de mens in nood een helpende hand bieden. Bij aankoop van dit boek hebt u iemand in nood geholpen en bent u verzekerd van een mooi boek over vergeving.
Het boek Je bent niet alleen is te bestellen via info@chietsana.com. Of maak het bedrag van 20 euro (incl. verzendkosten) over o.v.v. NAW gegevens op het rekeningnummer NL12 ABNA 0529516845.
Voor meer informatie: www.chietsana.com of facebookpagina https://www.facebook.com/ChietSana-Foundation-Nederland-Suriname-748413098565879/
- Published in CULTUUR, Korte berichten, NIEUWS, Taal & Literatuur