Soerdjan Parohi: kunstenaar en prominent Surinaamse cultuurdrager – Chan Choenni

Op 17 oktober 2022 overleed Soerdjan Parohi op 84-jarige leeftijd te Paramaribo. Hij stond zowel nationaal als internationaal bekend om zijn veelzijdig kunstenaarschap. Dit artikel over deze bijzondere Surinamer is mede gebaseerd op onderzoek, waaronder een interview met hem dat ik samen met mijn zuster wijlen Gharietje Choenni (1951-2022) in 2011 heb gehouden in het kader van het vastleggen van de geschiedenis van Hindostanen. Soerdjan Parohi was vooral bekend als pottenbakker, maar hij was ook dichter, liedjesschrijver en voordrachtskunstenaar alsook toneelschrijver en toneelspeler. Parohi schreef gedichten in het Sarnami, Hindi, Nederlands en Sranan tongo. Hij heeft aan verschillende exposities deelgenomen en tientallen prijzen en medailles gekregen voor zijn verdiensten. Voor een overzicht daarvan verwijs ik naar een kleine autobiografie die hij in 2010 heeft samengesteld getiteld Biografie van Soerdjan Parohi en Gouden huwelijksjubileum.
Achtergrond
Soerdjan Parohi was afkomstig uit een pottenbakkersgeslacht uit India. Zijn ájá (paternale grootvader) die van beroep pottenbakker was, arriveerde in 1895 in Suriname met het zeilschip Grecian II als contractarbeider onder contractnummer 900X. Zijn áji (paternale grootmoeder) Budhni kwam in 1899 in Suriname aan met het zeilschip Avon I onder contractnummer 393b. Zij hebben elkaar in Suriname ontmoet, waarna ze trouwden en vijf kinderen kregen. Hun oudste zoon, Narsing Parohi, werd geboren in 1905. Hij leerde het pottenbakkersvak van zijn vader en zo werd dit vak in de familie voortgezet. Narsing was de vader van Soerdjan, die op 22 februari 1938 het district Saramacca werd geboren. In hetzelfde jaar overleed zijn ájá. Hij vertelde dat zijn áji en ájá altijd in Post Groningen in het district Saramacca zijn blijven wonen. Wij zijn Sarmacca Hindostanen.
De moeder van Soerdjan was Mahangoe Jagranie. Zij was in 1915 geboren in Suriname en bereikte de hoge leeftijd van 92 jaar. Over zijn moeder vertelde Soerdjan onder meer:
Mijn náná (maternale grootvader) kwam als contractarbeider uit India, maar mijn náni (maternale grootmoeder) was in Suriname geboren. Mijn náni was weduwe toen ze met mijn náná trouwde. Hun dochter, mijn moeder, werd geboren in het district Beneden-Para. Zij was een zeer krachtige en kàtin (dominante) vrouw. Ze bleef bij ons wonen en tot haar dood controleerde ze alles. Als ik ergens naar toe ging, zelfs toen ik ouder dan 70 jaar was en een gezin, kinderen en kleinkinderen had, moest ik toch verantwoorden waar ik naar toe ging. En hoe laat ik terug kwam; of ik per bromfiets of met de auto ging; of ik zelf ging rijden en meer van dat soort dingen. Voor haar bleef ik altijd haar zorg ongeacht mijn leeftijd. Tot het laatste moment – op haar 92ste– was ze zelfstandig. Zij heeft altijd gewerkt, zorgde voor de paar koeien die wij hadden en deed het huishouden. Toen mijn ouders van Saramacca naar de stad verhuisden, hebben wij een zware tijd gehad. De kosten voor levensonderhoud waren hoger. Allerlei producten, zoals rijst, groenten en fruit, die wij op Saramacca zelf verbouwden, moesten we nu kopen. Toen mijn vader ons in 1957 kwam te ontvallen heeft zij in haar eentje het gezin draaiende gehouden.

Kunstenaar Soerdjan Parohi werd vooral bekend als pottenbakker. Dia’s werden vooral tijdens het hindoefeest Diváli ontstoken.
Pottenbakken
In India hadden zich niet alleen landbouwers als contractarbeiders laten rekruteren, maar ook personen die andere beroepen hadden. Ajá Parohi pakte na afronding van zijn contractperiode in Suriname het beroep van pottenbakker weer op. Al tijdens zijn contractperiode maakte hij naast het reguliere werk op de plantage dia’s (kleine aarden kommetjes) en ander aardewerk dat de mensen nodig hadden. Ghív (geklaarde boter) werd, bijvoorbeeld, gemaakt in een katora (diepe koperen schaal). Dit proces duurde een paar dagen en de gekookte melk werd tijdens het proces in aarden potten bewaard.
Over zijn ájá vertelde Soerdjan Parohi het volgende:
Mijn ájá werkte als pottenbakker. Hij had het vak in Bharat (India) geleerd. Waar hij zelf geen dia’s naar toe kon sturen, adviseerde hij de mensen ‘maak dia’s van matti (zachte aarde) en gooi er dan olie in. Je hoeft de aarde niet te drogen want als de aarde niet is gebakken wordt alle olie erin opgezogen. Het is beter de dia’s te gebruiken wanneer de matti nog nat is’. Het was vroeger moeilijk om dia’s te bezorgen in de verschillende ganv’s (de dorpen en vestigingsplaatsen -C.C.). Deze waren alleen per boot te bereiken. Mensen wisten niet hoe ze dia’s moesten bakken, dus was het makkelijker om de dia’s te vormen en direct te gebruiken. Mijn ájá zocht naar goede aarde om mee te kunnen werken. Als hij zo een plek in Saramacca had gevonden, ging hij daar wonen. Hij lette er dus heel erg op of de kwaliteit van de aarde geschikt was voor het pottenbakken.
Dia’s worden gebruikt bij het hindoefeest Diváli (ook bekend als het lichtjesfeest) dat jaarlijks in oktober/november wordt gevierd. Toentertijd werden dia’s in Suriname ook veel gebruikt omdat er in de huizen nauwelijks elektrisch licht was. In de dia werden twee gerolde watten lontjes kruiselings gelegd en overgoten met ghív waarna de lontjes werden aangestoken. Op de avond van Diváli zorgde dat destijds symbolisch ‘voor het licht in het donker’ en voor een feeërieke sfeer. Jarenlang hebben hindoes in Suriname de dia’s van de familie Parohi gebruikt. Deze riepen nostalgische gevoelens op bij de Hindostaanse contractarbeiders en hun kinderen. Als kind ging Soerdjan Parohi altijd met zijn vader mee naar het district Saramacca om dia’s te verkopen. Hij vertelde dat zowel zijn ájá als zijn vader als een pandit werd behandeld: ze kregen ook sidhá (gift), zoals padie (ongepelde rijst), rijst, dál (gele erwten), álu (aardappelen) en geld. Nog steeds worden bij veel nakomelingen emotionele gevoelens en herinneringen opgeroepen bij het zien van dergelijke dia’s als een artefact behorend bij hun cultuur.

Archief foto Soerdjan Parohi Holi Cautal Milan
Familietraditie
Toen Soerdjan Parohi’s vader in 1957 stierf, kwamen allerlei mensen die zijn vader moesten betalen langs om hun schuld af te lossen. Het ging, bijvoorbeeld, om bedragen van vijf, tien en twaalf gulden. Er waren zeker vijf mensen die hem verzekerden dat ze altijd dia’s van hem zouden kopen. Ze stimuleerden hem om het werk voort te zetten, ook al zouden de dia’s krom en scheef zijn. Volgens Soerdjan Parohi waren de mensen in Suriname vroeger veel eerlijker en als ze iets toezegden dan kon je erop rekenen. De toezeggingen van de klanten gaven hem moed en hij besloot de pottenbakkerstraditie voort te zetten. Hij was echter verwend geweest en had het vak van zijn vader nauwelijks geleerd. In die tijd moest de draaischijf om de klei te kneden met de hand worden bediend. In het begin kon hij de vereiste balans niet vinden. Na veel oefenen lukte het hem om zowel op de draaischijf als met de hand de klei tot de juiste consistentie te kneden. Zijn ijverige en dominante moeder werkte hard mee. Zij maakte zelf geen dia’s, maar leerde hem wel hoe hij de techniek onder de knie moest krijgen. Soerdjan Parohi vertelde dat hij destijds ook ingevingen kreeg van zijn overleden vader:
Mijn vader corrigeerde alle fouten. Elke avond verscheen hij in mijn dromen om mij het ambacht te leren en uit te leggen hoe ik de gebruiksvoorwerpen moest maken. Alles wat ik heb geleerd voor dit vak, heb ik geleerd dankzij zijn aanwijzingen in mijn dromen. Overdag oefende ik precies zoals wijlen mijn vader het mij de avond tevoren in de droom had uitgelegd. Zodoende kreeg ik het ambacht onder de knie. Bij het bakken van het aardewerk deed ik ook dingen verkeerd. Zo gebruikte ik niet het juiste soort hout (zacht hout in plaats van hard hout) of deed ik niet genoeg hout in de oven. Mijn vader vertelde mij ook hoe ik rekening moest houden met de windrichting voordat ik de bakoven prepareerde. Voordat ik ’s ochtends in de oven kon kijken hoe het met mijn werk van de vorige dag was gesteld, had ik ’s avonds in mijn dromen al commentaar van mijn vader gekregen. Ik kreeg dus leiding van hem vanuit een andere dimensie en ik volgde zijn aanwijzingen precies. En wonder boven wonder, het lukte steeds weer.

Archief foto Chanda Mama en Atma Chintan programma via Radio Radika
Volgens Soerdjan Parohi heeft zijn vader hem zeker zo’n tien jaar na zijn heengaan instructies gegeven in zijn dromen. Hij sprak hierover met Babu Mahatamsingh, de toenmalige cultureel attaché van India. De heer Mahatamsingh zei dat dit geen vreemd verschijnsel was, omdat hij ook in India iets soortgelijks had meegemaakt.
Het vinden van goede klei was een hele klus. Soerdjan Parohi vertelde dat hij diep moest graven voor de klei en die vervolgens helemaal vrij moest maken van schelpen, haarwortels, andere scherpe en groffe deeltjes. Aan Weg naar Zee, bijvoorbeeld, is er mooie werkaarde, maar daar moest hij heel voorzichtig mee omgaan vanwege de scherpe stukjes schaar die kleine krabben erin achterlaten.
Zijn vader en ook Soerdjan Parohi leverden dia’s aan marktlui voor verkoop. Zij verstrekten de goederen op krediet en het was dan ook onzeker wanneer ze de betaling kregen. In de tijd van zijn vader was het leven een stuk goedkoper en werd dit niet als een groot probleem ervaren. Voor hem werd het echter steeds moeilijker om als pottenbakker het hoofd boven water te houden. In de jaren zestig werd het leven duurder en hij moest dan ook een betaalde baan zoeken om een regulier inkomen te hebben. Na de lagere school had hij de Uloschool gedaan. Hij solliciteerde voor een baan bij de Politie, maar werd afgewezen omdat hij een centimeter te kort was. Intussen hadden al zijn vrienden goede banen. Klasgenoten hadden carrière gemaakt in de ambtenarij of in de handelssector. Uiteindelijk heeft Soerdjan Parohi eerst vijf jaar als chauffeur bij de ambulancedienst van het bauxietbedrijf Suralco gewerkt en later als ambtenaar bij de Voogdijraad en als voorlichter bij het ministerie van Openbare Werken. Hij werd als stafambtenaar B, 2e klasse op zijn zestigste levensjaar gepensioneerd in 1998.

Archief foto Biografie Soerdjan Parohi en Gouden huwelijksjubileum
Zijn aardewerk bleef een product waar vraag naar was. Zonder dia’s kon men geen Diváli vieren, zonder kalsa (aarden drinkvat) kon men vroeger geen puja (offerdienst) doen en zonder een aarden pot kon men geen ghív (geklaarde boter) bewaren. Soerdjan Parohi bleef daarom naast zijn reguliere baan als pottenbakker werken en specialiseerde zich naderhand:
Ik heb mij in de loop der jaren zo gespecialiseerd dat ik ruim 900 modellen aardewerk kan maken. Als iemand een model meeneemt, hoef ik er alleen maar naar te kijken om het precies te kunnen namaken. Tegenwoordig is er een nieuwe trend om bedankjes te maken voor feestjes. Dan krijg ik bestellingen en ik lever ze op de afgesproken data af. Dat gaat prima. Hele kleine waterkruikjes bijvoorbeeld. Op een gegeven moment kwam er iemand uit Nederland voor een demonstratie van aardewerk/pottenbakken op het Jaarbeursterrein. Deze pottenbakker kreeg te horen dat ‘wij in Suriname ook een hele goede pottenbakker hadden. Hij is er helaas niet meer maar zijn zoon zet het werk van de vader op waardige wijze voort’. Toen moest ik laten zien wat ik kon, zoals in vijf minuten tijd vijf verschillende aardewerken voorwerpen maken. De man was onder de indruk en zei: ‘Kom naar mijn pottenbakkerij in Leiden (Holland) en ik zal je nog wat kneepjes leren’. Ik legde de uitnodiging naast mij neer, omdat ik als enige zoon voor mijn moeder moest zorgen. Later kwam er opnieuw een uitnodiging. Een Hindostaanse academicus bemoeide zich er toen mee en zei: ‘Ga maar. Wij zorgen hier wel dat alles goed loopt’. Kort daarna ben ik naar Nederland vertrokken. Daar heb ik verschillende technieken geleerd.
Soerjdan Parohi kon al de technieken helaas niet gebruiken in Suriname. Voor het glazuren zijn speciale ovens nodig waarvoor weer een transformator nodig is die alleen al 15.000 gulden kostte. Dat kon hij niet opbrengen. Ook een veldoven was onbetaalbaar. Achteraf dacht hij dat het beter zou zijn geweest om naar Brazilië te gaan want het verschil tussen Suriname en Brazilië is niet zo groot. De middelen die in Nederland worden gebruikt, zijn minder geschikt voor Suriname. Samen met enkele beeldende kunstenaars heeft hij onderzocht hoeveel delen ijzer en welk percentage aluminium in de aarde zit. Dat is van belang te weten want glazuren gebeurt boven de 1.000 graden. Het ijzergehalte mag dan niet hoog zijn omdat ijzer al bij 800-900 graden smelt. Het aardewerk wordt dan zacht en raakt misvormd.
De Encyclopedie van Suriname (1977: 118) betitelde Soerdjan Parohi als de belangrijkste pottenbakker van Suriname en refereerde aan zijn vindingrijkheid:
De draaischijf is gemoderniseerd, want Soerdjan heeft een oude automotor aan de as gekoppeld, zodat de schijf nu op vier versnellingen draait. Er wordt geen glazuur gebruikt, doch om glimmende sierceramiek te krijgen beschildert Soerdjan de voorwerpen met felle kleuren en zilver. Daar gaat dan nog een vernislaagje over, zodat de sobere potjes een kermisachtig uiterlijk krijgen.

Echtgenote Yvonne Parohi heeft ook het pottenbakken geleerd. Soerdjan Parohi in zijn atelier.
Teloorgang van het pottenbakkersambacht
Er werden steeds vaker dia’s en andere aarden gebruiksvoorwerpen geïmporteerd die goedkoper waren. Tevens werden aluminium pannetjes gebruikt voor puja’s. Deze ontwikkelingen waren medebepalend voor de teloorgang van het pottenbakkersambacht. Volgens Soerdjan Parohi ging met de toegenomen welvaart in Suriname ook de creativiteit verloren. Hij paste zich aan aan de veranderingen:
Alle voorwerpen waren vroeger van aarde: potten, pannen, borden, bekers, noem maar op. Nu al die voorwerpen zijn vervangen, kun je amper iets verdienen met het maken van dia’s alleen. Daarom, maar ook om de klant tegemoet te komen, verkopen we bij de dia’s ook pakketten met watten, wierookstokjes en ghív. Eigenlijk alles wat je nodig hebt voor de Divali-viering. En een paar keer per jaar maken we bedankjes voor de bruidsparen. De meeste pottenbakkers zeggen vanuit commercieel oogpunt dat je de voorwerpen niet meer dan een keer moet gebruiken. Na gebruik hoor je het kapot te maken, want het is jutthá (vervuild door het -eenmalig- gebruik). Ik heb als voordeel gehad dat ik -toen ik als pottenbakker werkte- steeds ook een andere baan erbij had.

Soerdjan Parohi en Chan Santokhi
Soerdjan Parohi leerde al zijn kinderen het pottenbakkersvak, maar zij hebben er niet hun beroep van gemaakt. Hij heeft zijn best gedaan om zijn kennis breder te delen door, bijvoorbeeld, pottenbakkers uit de districten Nickerie en Commewijne aan te bieden meer technieken bij hem te leren. Ze gingen daar niet op in, omdat er toen niet zoveel belangstelling was om professioneler te werken. Hij heeft wel lessen in pottenbakken aan kinderen gegeven en hun geleerd om dia’s te maken. Verder hielp hij leerlingen die een werkstuk of scriptie maakten over het ambacht van pottenbakker.
Hoewel sommige hindoes zeiden dat hij van de hoogste kaste was, omdat hij religieuze voorwerpen zoals dia’s en kalsa’s maakte, benadrukte Soerdjan Parohi dat hij het denken in kasten en ongelijkheid tussen mensen verafschuwde.
Je hebt sommige conservatieve Hindostanen die vinden dat dit werk voorbehouden is aan hindoes of aan een bepaalde kaste, maar ik ben het daar niet mee eens. Voor mij is het kunst en dat is niet gebonden aan kleur, cultuur, kaste of wat dan ook. Ik maak geen onderscheid en geef les aan iedereen die dat wil met welke culturele of religieuze achtergrond dan ook. Een heleboel hindoes hebben helemaal geen interesse in het maken van dia’s. Ik ben blij dat ik mijn kennis en kunde kan overdragen. Toen een dia bijna niets kostte- vroeger kocht je een dia voor een cent per stuk- zijn wij ze blijven maken. Nu betalen de mensen er een gulden (één Surinaamse dollar -C.C.) voor, maar niemand wil dit werk doen, omdat het niet genoeg geld opbrengt.
Soerdjan Parohi heeft het altijd jammer gevonden dat de overheid weinig deed voor kunstenaars. Een verzoek om een instelling waar klei kan worden getest en onderzocht, is onvervuld gebleven.

Soerdjan Parohi Museum. Met dank aan Bhagwan Gangaram Panday voor deze foto.
Nationalistisch
Naast het pottenbakken waren poëzie en toneel zijn hartstocht. Soerdjan Parohi heeft negen (kleine) gedichtenbundels geschreven onder het pseudoniemen Rini Shtiam. Rini betekent schuld/verplichting. Hij voelde zich verplicht om zijn land en volk te dienen. Shtiam heeft te maken met zijn naam en geloof. Hij was onder meer lid van de Surinaamse Schrijversgroep 1977 en bracht bij de viering van het eerste lustrum van deze schrijversgroep een van zijn gedichten in het Sranan tongo ten gehore. Hij maakte zijn debuut met de gedichtenbundel Mohini (Betovering, 1975) gevolgd door Piendjré Ké Panchhie (De vogel in de kooi, 1976) en Yaadgaar (In memoriam, 1977) geschreven ter nagedachtenis van de dramatische verdrinkingsdood van zeven Hindostaanse padvinders. De Surinaamse literatuurkenner Michiel van Kempen (2003: 1066-1067) schreef over zijn gedichten onder meer:
Mohini bevat poëzie geschreven in Hindi sterk vermengd met Sarnami, waarbij de bedoeling van de auteur niet duidelijk is: beheerst hij het Hindi niet voldoende (schrijft hij met andere woorden ‘Hindi’ zoals dat ook vaak door Surinaamse Hindostanen gesproken wordt), of past hij zijn Hindi bewust aan de in Suriname gesproken taal aan? […] De motieven zijn van zwaar nationalistisch kaliber: de opofferingen die men zich moet getroosten voor de opbouw van de natie, de bodemschatten en vruchtbaarheid van het land, de eenheid van alle bevolkingsgroepen […] oproepen om het land toch niet te verlaten.
Zijn gedichten zijn bepaald niet excellent, maar Soerdjan Parohi was wel een uitstekende voordrachtskunstenaar en verhalenverteller. Hij presenteerde sinds 1970 op radio Radika het programma Chanda mama (Moeder maan) voor jeugdigen. In deze verhalen kwamen normen en waarden aan bod. Hij bracht in 1983 ook een luisterplaat met deze titel uit. Hij schreef op verzoek toneelstukken voor Divali en andere feestdagen. Ook heeft hij liedjes geschreven die door verschillende zangers nog steeds worden gezongen, zoals Surinam ke dharti par en Sharaab ke nakhra.
Soerdjan Parohi stond voor eenheid onder Surinamers en verachtte onderlinge discriminatie. In zijn gedichten staat de oprechte Surinamer centraal. Over zijn ervaring met de denigrerende term ‘koelie’ zei hij:
De Creolen zeiden vroeger altijd ‘koelie’ tegen mij en dat stoorde mij. Op een dag raapte ik al mijn moed bij elkaar en zei: ‘Luister, je moet niet alleen tegen mij koelie zeggen, want mijn voorouders hebben met dezelfde houwers waarmee jullie de bossen openkapten hetzelfde werk gedaan. Zij hadden geen schop meegenomen uit India. Neen: die schop die de plantagehouder ons in de hand drukte, had jouw grootvader een paar dagen eerder gebruikt om die loostrens te graven. Dus jullie zijn net zo goed koelies. Als je mij wil beledigen dan moet je iets anders bedenken, want wij deden geen ander werk dan jullie.

Aanbieding gedichtenbundel aan dr. Johan Ferrier, de eerste President van Suriname door Soerdjan Parohi. In zijn korte autobiografie worden zijn gedichtenbundels, toneelstukken, optredens en prijzen genoemd.
Soerdjan Parohi Museum
Soerdjan Parohi hekelde de neiging bij veel Hindostanen om waardevolle spullen die niet direct bruikbaar waren, weg te gooien. Dat er weinig is overgebleven van de gebruiksvoorwerpen van de Hindostaanse contractarbeiders betreurde hij. Vroeger maakte men zelf koperen spullen, borden, kommetjes en dergelijke. Kapotte voorwerpen werden omgesmolten en men maakte nieuwe gebruiksvoorwerpen. Hij heeft geprobeerd zoveel mogelijk historische spullen te bewaren voor het nageslacht. In februari 2022 rond zijn 84ste verjaardag, werd het Soerdjan Parohi Museum geopend bij zijn woning op de hoek van de Leysweg en Commissaris Weythingweg. De veelzijdige kunstenaar overleed op 17 oktober 2022, een week voor de viering van het Divali-feest wat voor hem altijd een heel bijzondere periode was. Met zijn heengaan verliest de Surinaamse gemeenschap een groot cultuurdrager, die een onuitwisbaar stempel heeft gedrukt op de Surinaams-Hindostaanse cultuur.
Literatuur
Blog Werkgroep Caribische letteren, Onderscheiding voor pottenbakker en dichter Soerdjan Parohi.
Brochure (2010), Biografie van Soerdjan Parohi en gouden huwelijksjubileum, Paramaribo.
Choenni, C.E.S. (2006), Hindostaanse Contractarbeiders, Volendam: LM Publishers.
Encyclopedie van Suriname (1977), Paramaribo: Elsevier.
Kempen, Michiel van (2003), Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur, Breda: De Geus deel II,.
Kemink, Pieter Keramiekworkshop Suriname: Soerdjan Parohi, in: Blog Werkgroep Caribische letteren.
Parbode (2022), Meesterpottenbakker Soerdjan Parohi: ‘Mijn hobby is mijn beroep geworden Paramaribo: 10 januari 2022
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Suriname, Taal & Literatuur
Boekpresentatie DIVINE SUNDAYS – Hindorama.com
Divine Sundays is de tweede gedichtenbundel van Jay A. Lecton, pseudoniem van Jane Arifa Badoella. De lancering van de bundel vond plaats op zondag 9 oktober 2022 in Zoetermeer, waar Jane een paar jaar geleden vanuit Amsterdam naar toe verhuisde. Haar eerste bundel What is Love? kwam uit in 2018.

Jane overhandigt een exemplaar aan haar moeder en zoon.
Jay A Lecton’s werk staat sterk in het teken van volhouden, niet opgeven. Maar ook: elkaar niet links laten liggen, maar om elkaar geven, elkaar betrekken. In het dagelijks leven is zij erg bezig met het thema diversiteit en inclusie. Zelf geeft zij een zo rijk mogelijke invulling aan haar leven ondanks haar slechtziendheid. Ze spreekt niet van een visuele beperking, maar zegt dat zij “visueel uniek” is. Het woord “beperking” schrapt zij het liefst uit haar vocabulaire. Je moet de weg naar je bestemming door niets laten beperken, vindt zij. Dit brengt zij ook tot uiting in het gedicht Ik leef door geloof en niet door zicht.
Jay A. Lecton noemt zichzelf ook een divers mens. Dat blijkt ook uit haar werk. De titels van haar bundels zijn in het Engels. Zij dicht in het Nederlands, Engels, Hindi, Frans, Spaans, al naar gelang de taal waarin het gedicht wil worden geschreven. Voor de gedichten zelf put zij uit de diversiteit van het leven. Liefde, haat, mens, dier, plant, land en nog meer komen in haar gedichten aan bod. Daarbij kan ze heel scherp en dan weer honingzoet uit de hoek komen. De soms lange en soms heel korte gedichten variëren ook in diepgang. Sommige lezen heel eenvoudig, bij andere moet je wat verder zoeken.
Het gedicht Het nut van de rotonde beschrijft de ergernis over het niet (kunnen) kiezen in een relatie. De laatste twee strofen luiden als volgt:
Het nut van de rotonde,
Is het nietsnutten.
Om daarvoor nooit afgerekend of gestraft te worden,
welke richting je ook opgaat.
De goede of de slechte!
Eeuwig cirkelend om de rotonde.
Geef mij dan maar liever het kruispunt!
Linksaf, rechtsaf, rechtdoor?
Oftewel simpelweg stoppen bij rood!

Hadiatou Barry en Joy Bindraban droegen gedichten voor.
Het titelgedicht Divine Sundays (Goddelijke zondagen) waarvan het origineel in het Engels is geschreven, bouwt voort op dit thema:
Het leven zit vol rotondes,
oversteekplaatsen en kruispunten.
Als schepen in de nacht door het donker varend,
de mens altijd hekelend zijn levenspad kiezend.
Het levenspad kan goed of fout zijn.
De menselijke richting kan hard of zacht zijn.
De cirkel van het leven is recht door zee gaand.
Onderwijl, genietende en ervarende de Goddelijke Zondagen!

Violiste Shauntell Baumgard zorgde voor muzikale omlijsting.
De schrijfster is in Suriname geboren en kwam in 1985 naar Nederland voor onderzoek naar haar visuele aandoening en voor studie. Zij heeft jarenlang bij de gemeente Amsterdam gewerkt, onder meer als loopbaanadviseur en vicevoorzitter van het Diversiteitsplatform. In 2020 werd zij politiek actief voor D66 en was zij kandidaat-Kamerlid bij de verkiezingen in 2020 en kandidaat in Zoetermeer bij de gemeenteraadsverkiezingen in 2022. De reden voor haar om politiek actief te worden is de verharding in de maatschappij. Zij wil mensen juist verbinden en vindt het een slechte zaak dat groepen mensen lijnrecht tegenover elkaar staan. Daarnaast is zij maatschappelijk zeer actief, onder meer als voorzitter van de Stichting Meerdanjijdenkt en voorzitter van de Stichting All-4U Development 2013.

Rabin Baldewsingh en Jane Arifa Badoella
Afkomst en familie zijn voor Jay A. Lecton ook erg belangrijk. De gedichten Mijn Moeder en Mijn Vader geven hiervan blijk. De bundel bevat tevens een gedicht van haar zoon als gastdichter “Sadat”. Haar pseudoniem Jay (afgeleid van de eerste letter van haar naam Jane en op zijn Engels uitgesproken) is ook Hindi voor ‘overwinning’. Met deze naam wil ze dan ook graag haar Hindostaanse komaf eren. Lecton is de naam van haar biologische grootvader, die naast haar moeder een belangrijke rol in haar leven heeft gespeeld. Zij heeft Divine Sundays ook opgedragen aan haar Moeder en aan Opa Lecton. Tijdens de presentatie overhandigde de schrijfster de eerste twee exemplaren van haar nieuwe bundel aan haar moeder en zoon. Exemplaren werden ook overhandigd aan Rabin Baldewsingh als Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme, tevens dichter, aan de Surinaamse dichter Jit Narain en aan de Surinaamse jeugdboekenschrijver en literatuurcriticus Effendi Ketwaru. Zij droeg zelf het gedicht Pyar ka Gam (Het verdriet van de liefde) uit haar eerste bundel What is Love? voor.
Jay A. Lecton’s eerste bundel was vooral een boost voor zichzelf na een moeilijke tijd. Ze verwoordt dit in het dankwoord van What is Love? met: “Mijn wedergeboorte in het woord is nu een feit!” Met Divine Sundays vervolgt ze de zoektocht naar zichzelf en haar bestemming, maar wil zij ook nadrukkelijk verbinding maken. Zoals zij zelf zegt, wil zij graag de harten van de lezers raken en als deze moeilijkheden ervaren, hoopt zij hen met haar woorden warm te houden. Divine Sundays is zowel in het Nederlands als in het Engels uitgebracht.
Jay A. Lecton | Sampreshan, Zoetermeer 2022 | ISBN 978-90-8319-962-7 | 48 pagina’s | € 17,95
Foto’s: Vincent van Kleef en Radjin Thakoerdin
Lees alle recensies op: https://j-a-l.nl/media/
Bekijk de fotogalerie van de feestelijke presentatie door te klikken op een foto.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Taal & Literatuur
Hoofdtolk Sitalpersad: de eerste Hindostaanse leider – Chan Choenni
Hurdutt Sitalpersad Doobay (1866-1923) die in India was geboren, kan worden beschouwd als de eerste leider van de Hindostanen in Suriname. Hij stond alom bekend als Sitalpersad en werd door veel Hindostaanse immigranten respectvol aangesproken als Sital(persad) Maharaj (Grote koning).

Sitalpersad gebruikte zelden zijn geslachtsnaam Doobay/Doobai, dat kenner van twee Veda’s betekent (de vier Veda’s zijn heilige boeken van het hindoeïsme). Hij werd ook vaak aangeduid als Sital Persad of als Sital Prasad. Sitalpersad kwam als jonge contractarbeider naar Suriname en werd tewerkgesteld op de cacaoplantage Jagtlust aan de rechteroever van de Surinamerivier, aan de overkant van het huidige Paramaribo Noord. De eigenaar was Barnet Lyon. Deze machtige witte man was toen ook plaatsvervangend procureur-generaal en volgde in 1884 Cateau van Rosevelt, na diens overlijden, op als Agent-generaal van de (Hindostaanse) immigratie. Barnet Lyon adopteerde de 15-jarige Sitalpersad als zijn zoon. Mede daardoor kon Sitalpersad zich in educatief opzicht goed ontwikkelen en schopte hij het later tot hoofdtolk. Toentertijd beheersten slechts weinig Hindostanen het Nederlands. Enkelen, die goed geschoold waren in het Nederlands, werden tolk, destijds een prestigieuze functie binnen de Hindostaanse gemeenschap. Sitalpersad was verbonden aan het Immigratiedepartement en verdiende een goed salaris. Samen met de Agent-generaal ving hij de pas gearriveerde Hindostaanse contractarbeiders uit India op in het zogeheten Koeliedepot te Paramaribo, waar zij enige tijd verbleven voordat zij werden toebedeeld aan de plantages. Naast het Hindi en het Nederlands beheerste hij het Engels. Hij werd tevens adviseur van zowel de koloniale overheid als van veel contractarbeiders en trad ook regelmatig op als bemiddelaar in conflicten en bij de koop van eigendomsgronden. Zo werd hij gaandeweg de meest gezaghebbende vertegenwoordiger van de Hindostanen, zat in besturen van verschillende organisaties en werd de eerste belangrijke leider van de zich formerende Hindostaanse gemeenschap. Sitalpersad Maharaj was niet onomstreden. Hij was ook een ijdele man, die zich voor zijn dood -in navolging van M.K. Gandhi die hij in 1920 in India had ontmoet- liet uitroepen tot Mahatma (grote geest) van Suriname.
In dit artikel komt eerst zijn achtergrond en in het bijzonder de redenen voor zijn vertrek uit India aan bod. Daarna wordt de rol van zijn witte pleegvader Barnet Lyon besproken. Vervolgens wordt stilgestaan bij zijn gezin en overige familie. Zijn zoon Harry schopte het tot eerste stuurman. Zijn dochter Alice Elizabeth Bhagwandy(e) verhuisde na haar huwelijk met de arts J. B. Singh naar Brits-Guyana, waar het echtpaar een toonaangevende rol speelde in de Indo-Guyanese gemeenschap. Alice Bhagwandy heeft een korte autobiografie in het Engels geschreven, waaruit uitgebreid wordt geciteerd om ook de sfeertekening van het leven begin twintigste eeuw weer te geven. Voorts wordt stilgestaan bij de verschillende functies die Sitalpersad uitoefende. Sitalpersad werd in 1913 door de Nederlandse regering naar India gestuurd om een adequaat beeld te geven over het leven van Hindostanen in Suriname. Hij heeft een summier rapport van zijn reis geschreven in het Engels waarnaar ook wordt verwezen.

Sitalpersad was een donkergekleurde en een vrij korte man. Zijn moeder Mai Phuljaree op oudere leeftijd.
Afkomst
Sitalpersad werd geboren in 1866 in India in de regio Basti, gelegen in de deelstaat Uttar Pradesh in Noord-India. Hij arriveerde op 9 januari 1882 met het zeilschip Ailsa III als 15-jarige jongeman (Contractnummer K/23) in Suriname met zijn moeder die weduwe was. In zijn zes pagina’s tellend rapport opgesteld in november 1913, schreef Sitalpersad dat hij afkomstig was van het dorp Baitee, vier mijlen verwijderd van de stad Faizabad (waar indertijd een subdepot voor emigratie naar Suriname was gevestigd). Tijdens zijn promotiereis naar India in oktober 1913 had hij Baitee bezocht. Sitalpersad schreef dat de dorpelingen zeer verheugd waren hem te zien. Hij gaf hun informatie over het leven in Suriname en velen wilden met hem mee naar Suriname. Tijdens zijn reis logeerde hij bij Malimiro Dutt Bahadur, de Raja (Koning) van het vorstendom Khujarhut. Sitalpersad’s vader was een Brahmaanse priester aan het hof van een Raja. Niet duidelijk is of Sitalpersad in hetzelfde vorstendom heeft gelogeerd van de Raja waar zijn vader had gediend.
Na het overlijden van zijn vader ging Sitalpersad met zijn moeder bij een familielid wonen. Zijn moeder Phuljaree ook bekend als Phuljariya was de enige dochter van een Pandit in Jyrabad, nabij de heilige stad Ayodhya. Volgens Alice Bhagwandy was haar áji (paternale grootmoeder) Phuljaree die door iedereen Mai werd genoemd, knap en hooghartig. Mai vertelde dat Sitalpersad op zijn vader leek. Sitalpersad had een jongere zus en een broer die in India al in hun kinderjaren waren gestorven.

De deelstaat Uttar Pradesh in India. De steden Faizabad en Ayodhya grenzen aan de regio Basti waar veel Hindostaanse contractarbeiders zijn geworven.
Emigratiereden
Bepaalde Brahmaanse weduwen werden in India destijds gedwongen om sati (suttee) te worden. Dat hield in dat zij na de dood van hun echtgenoot samen met hem werden verbrand als teken van eeuwige trouw aan hem. Blijkbaar werd er druk uitgeoefend op Phuljaree, als Brahmaanse weduwe, om hiertoe over te gaan. Mevrouw Nita Dwarka Panday geboren in 1912, die zowel haar áji Phuljaree als haar dada (vaders oudere broer) Sitalpersad heeft gekend en in 2012 door mij is geïnterviewd, vertelde over Sitalpersad en de familie:
Mijn áji noemden wij Mai. Zij kwam met mijn dada Sitalpersad uit India. In Suriname is zij hertrouwd met Dwarka. Wij noemden hem Baba. Dat was mijn ájá (paternale grootvader). Zij kregen samen een zoon, mijn vader en de halfbroer van Sitalpersad. Mai is gevlucht omdat zij als weduwe zichzelf moest verbranden volgens de hindoerituelen van die tijd. […] Zij wilde echter niet verbrand worden. Daarom is zij gevlucht met haar zoon Sitalpersad. Hij heeft Mai zelfs op zijn schouders gesjouwd in de buurt van Benares tijdens een bedevaart […] Weet u: Mai was veel jonger dan haar man in India. Wij begrepen echt niet hoe zij levend verbrand zou worden; mijn zuster en ik spraken vaak daarover.
Alice Bhagwandy bevestigt in haar autobiografie het verhaal dat haar vader en grootmoeder Mai Phuljaree met andere familieleden naar een bedevaart gingen. In de grote menigte raakten zij van elkaar gescheiden. Haar vader, Mai en twee andere familieleden bleven bij elkaar. Zij kwamen al snel ‘aardige’ mensen tegen die hen zouden helpen hun verloren familieleden terug te vinden. Na een paar dagen reizen kwamen zij met zijn vieren echter terecht in het emigratiedepot van Calcutta. Daar werd hun een leven van melk en honing beloofd in een nieuw land, aldus Alice Bhagwandy. Er zat niets anders op dan het voorstel te accepteren en naar Suriname af te reizen. Aan boord van het zeilschip Ailsa III informeerde Mai Phuljaree naar haar twee andere familieleden, maar ze kreeg te horen dat die op een ander schip waren terechtgekomen.

Het zeilschip Ailsa dat viermaal Hindostaanse immigranten naar Suriname heeft vervoerd. Bron: wrecksite.eu
Sitalpersad had verteld dat hij een levendige herinnering aan de reis had. Hij was bang aan boord omdat Mai Phuljaree ‘altijd problemen maakte.’ Zij was niet tevreden met het leven aan boord, terwijl Sitalpersad niet altijd door had wat er precies aan de hand was. Hij vertelde aan zijn dochter dat de scheepsarts op een dag bij hen op het tussendek langskwam en Mai Phuljaree verantwoordelijk maakte voor het handhaven van de orde onder de alleenstaande vrouwen op het schip. Alice Bhagwandy schrijft dat Mai nogal bazig was en dat de alleenstaande vrouwen het niet makkelijk zullen hebben gehad met haar als hun toezichthouder.

Muzikaal eerbetoon – let op de lange trompet en de dhapla (grote trom) – aan Barnet Lyon (in het midden met tropenhelm) en Sitalpersad rechts met colbert en pochet.
Pleegvader Barnet Lyon
Na aankomst in Suriname werden Sitalpersad en Mai Phuljaree aan de cacaoplantage Jagtlust toebedeeld. Haar áji vertelde aan Alice Bhagwandy dat ze hevig was geschrokken toen ze een kleine kamer kreeg toegewezen om samen met haar zoon in te wonen. Toen haar vervolgens werd opgedragen om in het veld te gaan werken en zij een houwer aangereikt kreeg, liet ze haar kleine zachte handen zien. Daarna ging ze gewoon zitten en weigerde te bewegen. De opzichter vroeg aan Sitalpersad of dit wel de handen waren van iemand die gewend was om het land te bewerken. Zij was immers geselecteerd als contractarbeidster om op het land te werken. Sitalpersad vertelde de opzichter over de afkomst van zijn moeder. Omdat Phuljaree jong, knap en strijdbaar was, kwam plantage-eigenaar Barnet Lyon haar tegemoet. Ze werd assistent-verpleegster in het ziekenhuis van plantage Jagtlust. Sitalpersad moest zijn vijfjarig contract (1882 tot 1887) uitdienen. Barnet Lyon adopteerde hem als zijn pleegzoon. Hoewel Mai Phuljaree niet wilde dat haar zoon Nederlands leerde en hem in het Hindi onderwees, leerde Sitalpersad niettemin de Nederlandse taal. Sitalpersad werd later overigens als een Hindi-geleerde beschouwd en werd vaak aangesproken als Pandit(ji) (Rahman Khan 2003). Alice Bhagwandy vermeldt dat haar vader de beste opleiding had gevolgd op de toenmalige Hollandse School. Hoogstwaarschijnlijk was dat de pas opgerichte Hendrikschool, een achtjarige muloschool. In hoeverre hij deze opleiding al tijdens zijn contractperiode volgde, is niet duidelijk. Tijdens haar contractperiode trouwde Phuljaree volgens de wet met Dwarka Dauri, die later de naam Dwarka Panday aannam. Ze kregen een zoon, Ramanand Dwarka Panday.

Het in 2017 verwijderde borstbeeld van Barnet Lyon; het beeld van de Hindostaanse heldin Janey Tetary kwam daarvoor in de plaats.
Vermeldenswaard is dat Barnet Lyon zijn functie als Agent-generaal in 1902 heeft opgegeven na het bloedig neerslaan van de opstand op plantage Mariënburg (30 juli 1902). Hij vertrok met groot verlof naar Nederland en keerde niet meer terug. Hij had geprotesteerd tegen het gooien van de 16 lijken van de doodgeschoten Hindostanen in een massagraf. In hoeverre deze traumatische gebeurtenis voor hem de reden was om niet meer terug te keren naar Suriname, is niet bekend. Wel heeft Sitalpersad daarna ervoor geijverd dat er ter ere van zijn pleegvader een borstbeeld werd opgericht. Hij zamelde geld in en het borstbeeld werd op 7 januari 1908 onthuld op de hoek van de Grote Combéweg en de Gravenstraat vlakbij het toenmalige Gouvernementsplein. In 2017 heeft dit beeld plaats moeten maken voor het beeld van Janey Tetary die tijdens een opstand in 1884 op plantage Zorg en Hoop werd doodgeschoten.
Gezin en familie
Sitalpersad huwde in 1888 met Mary Dulley, een christelijke Hindostaanse vrouw die toen 21 jaar oud was. Zij was de dochter van een tolk afkomstig uit Bengalen in India, die op het Caribische eiland Grenada woonde. Het echtpaar Sitalpersad kreeg drie kinderen. De oudste zoon Henrie Luchmidutt, beter bekend als Harry, werd in 1889 geboren. Op advies van Barnet Lyon ging hij in Nederland navigatie studeren. Harry schopte het later tot eerste stuurman. Hij hield van mooie kleding en uniformen. Alice Bhagwandy schrijft over haar broer die toen in Rotterdam studeerde:
Harry was homoseksueel en had veel vrienden, vooral vriendinnen. Elk van hen verwachtte met hem te trouwen. Toen hij student was in Rotterdam, schreef hij naar huis dat hij een fietsongeluk had gehad en dat zijn zomerpak zwaar beschadigd. Hij moest een nieuwe pak bestellen. Natuurlijk hadden pa en ma medelijden met hem en stuurden meteen het geld voor een nieuw pak.
Harry overleed in 1919 toen zijn schip een drijvende mijn raakte. Hij was slechts 30 jaar oud. Het ongeluk gebeurde in de buurt van Bordeaux toen het schip richting Engeland voer. Harry zou na terugkeer in Suriname worden aangesteld als kapitein op een van de stoomschepen die van Paramaribo naar Brits-Guyana voeren. Alice Elizabeth Bhagwandy werd als tweede kind in 1892 geboren. Zij mocht overigens als 15-jarige Hindostaanse jongedame in 1908 het borstbeeld van Barnet Lyon officieel onthullen. In 1896 werd het derde kind geboren, Willem Mihunduth. Alice Bhagwandy schrijft dat hij gehandicapt raakte toen hij als baby van vier maanden van het hoge mahoniehouten bed van Mai Phuljaree viel. Hij kon niet lopen en praten; de familie raakte ondergedompeld in verdriet. De familie Sitalpersad woonde met Mai, de halfbroer Ramanand (van Sitalpersad) en een pleegkind in een huis van twee verdiepingen aan de Sommelsdijkskreek, dichtbij het Koeliedepot. Zij werden destijds beschouwd als een welvarende Hindostaanse familie. Alice Bhagwandy schrijft over hun woning in het begin van twintigste eeuw:
Pa liet in ons huis gaslicht aanleggen. De meter werd onder de traptrede geplaatst die naar de tweede verdieping leidde. Welnu, toen de eerste keer ons huis verlicht zou worden, bevond ma zich al lang voor zes uur ’s avonds thuis. Ma hield van haar oude meubels. Ze gebruikte zelfs op haar bed een wollen dekbed, dat we in die tijd een “moltow-deken” noemden.
Zoals gezegd, trouwde Alice Bhagwandy met de geneesheer Jung Bahadur Singh uit Brits-Guyana. Het was in 1910 een ‘glamarous‘ bruiloft. Er was een wettelijk huwelijk en een grote receptie mede gefinancierd door de rijke zakenman Lutchman Sing. In het koeliedepot werd tevens een groot Hindostaans huwelijksfeest gegeven volgens de (Sanatan Dharm) hindoeriten. Volgens de journalist Harry Van Ommeren die het als een ‘geruchtmakend huwelijk‘ omschreef waren er 2.500 gasten aanwezig, omdat per advertentie dagen van tevoren alle Hindostanen in de kolonie waren uitgenodigd. Zelfs van de ‘verre districten’ Coronie en Nickerie waren gasten aanwezig (krant Suriname, 25 februari 1910). Alice Bhagwandy schreef:
Op 23 februari op een woensdag trouwden we op het kantoor van de huwelijksambtenaar – dit noemen we de Burgerlijke stand. We gingen naar boven, ik en Pa, goed gekleed en gevolgd door de twee getuigen, de ene was de Agent-generaal, de andere weet ik niet meer. Er was een koets met mijn Ma en twee bloemenmeisjes, gevolgd door twee bruidsmeisjes. Van daaruit regelde Ma dat we naar de kerk gingen voor de zegening. Hierna was er een galareceptie in het grote huis van Babu Lutchman Sing, een rijke landeigenaar en een goede vriend van mijn Pa. Maar het echte feest was ’s avonds; mijn hindoehuwelijk. Dit was een schitterende gebeurtenis. Het Koeliedepot werd voor de gelegenheid uitgeleend en helemaal versierd. De maro (huwelijksprieel – C.C.) was oh zo mooi. Er waren honderden genodigden, Hindostanen en anderen. Hierna was er vuurwerk, muziek en een feest. Na de ceremonie moesten we naar Brits-Guyana varen – de boot vertrok om 2 uur ’s nachts.

Jung Bahadur Singh en Alice Bhagwandy. Biografie Jung Bahadur Singh gepubliceerd door B. Ramharack.
Na het huwelijk reisde het echtpaar per stoomschip af naar Georgetown. Alice Bhagwandy werd de zeer gerespecteerde echtgenote van de geneesheer en politiek leider J.B. Singh. Vermeldenswaard is dat het echtpaar tussen 1914-1917 in Edinburgh woonde, waar J.B. Singh zijn universitaire medische specialisatie afrondde. In 1917 meerde het schip van haar broer Harry aan bij Glasgow. Hij reisde per trein naar Edinburgh waar Alice Bhagwandy hem op het station Waverly ophaalde. Harry logeerde twee weken bij hen. Na terugkeer in Brits-Guyana werden Alice Bhagwandy en Jung Bahadur belangrijke leiders van de Indo-Guyanese gemeenschap. Jung Bahadur werd onder meer voorzitter van de British Guiana East Indian Association (B.G.E.I.A.), de representatieve organisatie van de Indo-Guyanese gemeenschap, en lid van het Guyanese parlement. Bijzonder was dat J.B. Singh als scheepsarts terugkeertransporten naar India, onder meer in 1938 met het grote stoomschip Ganges, heeft begeleid. Alice Bhagwandy werd voorzitter van verschillende culturele organisaties. Een van haar dochters, Rajkumari Singh (1923-1979) werd een schrijver, politiek activist, en cultureel leider. Zij woonde in New York en organiseerde onder meer jaarlijks diasporabijeenkomsten die bekend stonden als ‘kedgeree parties’. De kleinkinderen van Alice Bhagwandy beheren het cultureel centrum The Rajkumari Cultural Center in New York alwaar een grote Indo-Guyanese gemeenschap woont.
Sitalpersad heeft geen directe nakomelingen in Suriname. Zijn halfbroer Ramanand werd de stamvader van de familie Dwarka Panday. Hij werd, na een afgebroken studie medicijnen in New York, hospitaaltechnicus in het Militair Hospitaal en trouwde met een vrouw van Chinees-Franse afkomst. Een van zijn dochters, Nita, heb ik in 2012 geïnterviewd toen zij in een ouderentehuis in Lelystad verbleef; zij was toen 100 jaar en nog helder van geest. Bij haar zoon Ronald Alrack heb ik enkele unieke foto’s kunnen verzamelen. Nita’s zus Esseline leek heel erg op Mai Phuljaree. Nita vertelde dat Mai lange witte rokken droeg met diepe zakken. Daar bewaarde zij pruimtabak die zij regelmatig kauwde. Haar zus graaide vaak in de zakken van haar grootmoeder omdat zij dacht dat het snoep was. ‘Ahre hath’ (wegwezen) zei Mai en sloeg haar hand weg, aldus Nita. Esseline ging in de jaren dertig werken in de toenmalige bloeiende stad Moengo en kwam terug met een Creoolse man. Deze relatie zorgde toentertijd voor grote consternatie in de familie. Uiteindelijk werd hij toch geaccepteerd. Een van hun tweelingzonen, Paul Texel, is een bekende operazanger geworden in Italië.

Alice Bhagwandy in gala dress (links) in Georgetown in 1921
Verschillende functies
In 1889 werd Sitalpersad aangesteld als tolk bij het Immigratiedepartement. Binnen een jaar had hij voldoende indruk gemaakt en kreeg hij een vaste aanstelling. In 1907 werd hij hoofdtolk. Omstreeks 1910 had Suriname een bevolking van 92.000, waarvan ongeveer 20.000 Hindostanen. Als deskundige die zowel het Hindi als het Nederlands beheerste werd Sitalpersad een intermediair tussen de groeiende Hindostaanse gemeenschap en de rest van de bevolking. Hij werd adviseur betreffende Hindostaanse aangelegenheden, in het bijzonder voor de koloniale bestuurders. Vanwege zijn goede beheersing van het Hindi en zijn Brahmaanse afkomst, alsook zijn goede verstandhouding met de bestuurders, werd hij vertrouwensman en adviseur van de Hindostanen. Hij ontwikkelde zich ook tot belangenbehartiger. Volgens Alice Bhagwandy consulteerde iedereen hem als het ging om zaken betreffende de Hindostanen. Vaak zochten Hindostanen hem in het weekend thuis op en volgens zijn nicht Nita zat hij dan ‘als een soort heilige’ in een sofa. De Hindostanen raakten zijn voeten aan voordat zij om advies vroegen. Toentertijd bestonden er hiërarchische verhoudingen en Hindostanen die zijn advies of iets ‘geregeld’ wilden hebben, bogen voor hem en gaven hem soms geschenken. De Klerk (1953: 144) vermeldt in dit verband:
Ongetwijfeld hebben tolken, zoals Sitalpersad, hun invloed aangewend, om kleine misverstanden uit de weg te ruimen en de immigranten ertoe te brengen de verwezenlijking van hun wensen alleen langs wettelijke weg na te streven. Hun door deze bemiddeling juist groeiende invloed werd echter bedenkelijk, waar hun persoonlijke interesse in het spel kwam. Inderdaad is het veelvuldig voorgekomen, dat het resultaat van een klacht, door een immigrant ingebracht, afhing van de goede of kwade gezindheid van de tolk tegenover de appellant en van het persoonlijk voor- of nadeel, dat de tolk van de uitslag kon verwachten. Ook in het Indische gebruik, Brahmanen bij de paulagi (voetverering) geschenken aan te bieden school een reëel gevaar, wanneer het werd toegepast bij tolken, die Brahmanen waren. Het was moeilijk uit te maken, of het geld, dat belanghebbende Brits-Indiërs bij die gelegenheid tussen het schoeisel van de tolk stopten, een bewijs was van louter eerbiedbetuiging ofwel als steekpenning bedoeld was.

Nita Dwarka Panday (derde rij tweede van links) werd 103 jaar en behoorde tot de eerste lichting verpleegsters in Suriname. Zij poseren voor s Landshospitaal temidden van inspecteur van Gezondheid met kepi (pet).
Licenties en verzoeken van allerlei aard werden door Sitalpersad behandeld en bij de koop van de landerijen was hij adviseur en getuige. Een voorbeeld is het verzoek van ene Ramphul om allerlei goederen te verkopen die van de ene plaats naar de andere gaan. Het werd ondertekend door Sitalpersad op 16 februari 1899 (Egger 2022; Nationaal archief Suriname, Inventarisnummer 97). Een ander voorbeeld geeft de schrijver Rahman Khan die de ‘heer pandit Shitalprasad’ in april 1910 inschakelde, omdat hij en zijn vrouw ten onrechte door pandit Bhawanibikh van diefstal waren beschuldigd en waren gedagvaard (Rahman Khan 2003: 242-245). Sitalpersad was ook bemiddelaar en getuige bij de koop van landerijen. Zo was hij in 1915 getuige van de verkoop van een groot deel van plantage Vreeland (gelegen naast plantage Laarwijk), namelijk ruim 68 hectare. De eigenaar La Parra verkocht het aan 30 Hindostanen: onder wie 29 contractarbeiders en mijn paternale grootvader Soekdew Choenni, die in Suriname in 1893 was geboren. Onder deze contractarbeiders waren de bekende stamvaders van de familie Hindori en van de familie Gajraj (de worstelaar Shankar). Interessant is dat hoogstwaarschijnlijk allen ruim 2 hectare en maximaal 2,5 hectare hebben gekocht, terwijl vroeger ten onrechte werd beweerd dat bepaalde families ‘hele grote stukken land in eigendom op Vreeland hebben’. Opscheppen over grondbezit was niet vreemd onder Hindostanen.

Tekst uit koopakte van plantage Vreeland door 30 Hindostanen in 1915 met de naam van Sitalpersad geschreven als Sital Prasad.
Sitalpersad zat in verschillende besturen, zoals van het Weldadigheidsgesticht Lands grond Boniface (Lansigron), het Groene Kruis en de Gezondheidsverzekering maatschappij de Uitkomst. Maar de belangrijkste bestuursfunctie die Sitalpersad verwierf, was het voorzitterschap van de Surinaamsche Immigranten Vereeniging (afgekort SIV) die in 1910 op instigatie van Agent-generaal C. van Drimmelen werd opgericht. Het hoofddoel was het dienen en bevorderen van de belangen van de immigranten in Suriname. Ook wilde de SIV immigranten stimuleren om zich met de rest van de samenleving te identificeren en hun kinderen naar school te sturen. Schalkwijk (2011: 354,355) rekent Sitalpersad dan ook als behorend tot de toenmalige elite van de kolonie Suriname.
Dat Sitalpersad toentertijd een belangrijke man was, blijkt uit het feit dat de krant Suriname op 2 februari 1915 een artikel over hem schreef toen hij zijn 25-jarig jubileum als (hoofd) tolk vierde (zie ook: Egger 2022).

Hoe belangrijk Sitalpersad toentertijd was, blijkt uit het feit dat toen hij zijn 25 jaar jubileum als (Hoofd) tolk vierde de krant Suriname over hem op 2 februari 1915 een artikel schreef (zie ook: Egger 2022).

Sitalpersad met witte colbert in het Koeliedepot en pas gearriveerde Hindostaanse immigranten. Links van hem zijn echtgenote Mary Dulley en rechts van hem zijn dochter Alice Bhagwandy (Foto uit Zijlmans; Fotografieën van Suriname).
Rechtszaak
Door zijn invloedrijke positie kon niemand om Sitalpersad heen. Maar Sitalpersad was niet onomstreden. Door tegenstanders werd hij beschuldigd van heulen met Agent-generaal C. van Drimmelen en corruptie. Zo werd beweerd dat Sitalpersad de f 100 premie in verband met permanente vestiging in Suriname niet uitkeerde aan bepaalde Hindostanen van de lage kasten (De Klerk 1953: 173). Uit mijn berekening bleek echter dat de grote meerderheid deze ’jahaz ke paisa’ (terugkeerpremie) wel heeft ontvangen (Choenni 2016: 472). Er werden ook klachten over omkoping, diefstal van voedsel uit het depot, nepotisme en verbaal geweld tegenover immigranten ingediend bij het immigratiedepartement. Een onderzoek, met inbegrip van getuigenverhoren, leverde geen substantieel en geloofwaardig bewijs op. Ter ondersteuning van Sitalpersad werd in december 1910 een petitie, ondertekend door 750 Hindostanen, aangeboden aan de toemalige gouverneur Dirk Fock (krant Suriname 11 december 1910). De tegenstanders van Sitalpersad kwamen uit een toenmalige ‘kritische groep’ die zich op 11 juni 1911 verenigde in Ekhtiyar aur Hak ook bekend als de Surinaamse Britsch-Indische Bond. Het doel was ’Bescherming, Verbroedering en Inburgering van de Br.-Indiërs zonder onderscheid’. De organsatie was de tegenhanger van de SIV en werd ondersteund door de witte activiste mevrouw Grace Howard-Schneiders en de invloedrijke EBG-dominee Julius Theodoor Wenzel. Zij lobbyden bij de Nederlandse regering om de levensomstandigheden van Hindostanen te verbeteren. Zij ageerden tegen Sitalpersad en -in hun ogen- de toenmalige Hindostaanse elite verenigd in het SIV. De SIV was tegen terugkeer naar India en pleitte ervoor dat Hindostanen niet als vreemdelingen moesten worden beschouwd maar als burgers van Suriname. Voorts streefde SIV ernaar dat Hindostanen ‘rustige en nuttige burgers’ zouden worden en niet ‘telkens met allerelei vermeende grieven komen opdagen’ (Fokken 2018: 315). Toen de vader van de penningmeester van Ekhtiyar aur Hak werd vermoord, suggereerde mevrouw Schneiders dat de moordenaar door Sitalpersad tot zijn daad zou zijn aangezet. Sitalpersad kwalificeerde dit als laster en spande een rechtszaak aan die hij won. De rechtszaak diende in juni 1912 en de rechter achttte de ‘beschuldigingen’van mevrouw Schneiders ongegrond, Zij kreeg twee maanden gevangenisstraf en een boete van f 25 (krant Suriname, 2 juli 1912). De Klerk (1953: 174) schreef in dit verband:
Op 14 Aug. 1911 werd een zekere Br. Indiër Bunsie (de vader van de Penningmeester van de Bond) te Paramaribo op straat door een andere Br. Indiër gewond, tengevolge waarvan hij nog diezelfde avond overleed. Op 19 Aug. verscheen een artikel in “De West” van de hand van Mevr. Schneiders, waarin betoogd werd, dat deze misdaad op instigatie van de hoofdtolk Sitalpersad was gepleegd. Sitalpersad klaagde Mevr. Schneiders voor laster aan en de gerechtelijke vervolging liep op bovenvermelde veroordeling van de schrijfster uit. Dit vonnis betekende praktisch ook het eind van de Bond, ofschoon niet van de oppositiepartij.

Sitalpersad staand in het midden met snor naast Mevrouw Howard Schneiders omstreeks 1900. Het Hindostaanse meisje zittend voor hem is hoogstwaarschijnlijk Alice Bhagwandy: Collectie Surinaams Museum.
Het kan als opmerkelijk worden beschouwd dat toentertijd ondanks ongelijke machtsverhoudingen een Hindostaanse leider erin slaagde een witte plantersdochter veroordeeld te krijgen.
Promotiereis naar India in 1913
In 1913 werd Sitalpersad door de Nederlandse regering naar India gezonden om onder meer de emigratie van Indiase immigranten naar Suriname te bevorderen. Hij reisde met het stoomschip Oranje-Nassau via Amsterdam naar India (krant Suriname, 19 oktober 1913). De bedoeling was dat hij daarna regelmatig India zou bezoeken met dit doel, maar het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) verhinderde dit. Sitalpersad was overigens al vóór 1913 tweemaal als begeleider op terugkeerschepen naar India geweest, waaronder in 1911 op het stoomschip Sutlej (krant De West, 17 februari 1911). Hij had toen al in India een positief beeld geschetst van de situatie van Hindostaanse contractarbeiders in Suriname. Eerder verdedigde hij het koloniale Nederlandse bestuur en stelde: ‘Ik denk niet dat men ergens anders een welwillender en vaderlijker Gouvernement zal vinden (krant Suriname, 10 April 1908). Sitalpersad’s voorgenomen promotiereis in oktober 1913 naar India werd zelfs vermeld in de Nederlandse kranten (Algemeen Handelsblad van 19 september 1913 en Het Vaderland van 20 september 1913). Sitalpersad stelde zijn zes pagina’s tellende rapport, gedateerd 3 november 1913, in het Engels op en ondertekende het met ‘Your most obedient servant Sital Persad’. Nadat hij het had aangeboden aan de Emigratie-agent L. Grommers van de Emigration Agency for Surinam, zond deze het rapport op 12 november 1913 naar de Agent-generaal C. van Drimmelen in Suriname met het advies om Sitalpersad ‘bij tusschenpoozen -om de 2 of 3 jaar bijv- dergelijke reizen te laten doen’.
In zijn rapport schreef Sitalpersad onder meer dat hij na aankomst in Calcutta de trein nam van het station Howrah richting Delhi. Hij ontmoette verschillende tegenstanders van de Hindostaanse immigratie in de trein en gaf hun informatie. Er was grote onwetendheid over de kolonie Suriname signaleerde Sitalpersad. Hij sprak met belangrijke personen in de deelstaten Bihar en Uttar Pradesh en kreeg de indruk dat men dacht dat Hindostanen in Suriname meer als beesten dan als mensen werden behandeld. Er zou ‘penal servitude’ voor 5 jaar zijn en velen meenden dat de contractarbeiders in Suriname als semi-slaven weren behandeld. Vaak was deze informatie gebaseerd op de negatieve ervaringen van Indiase immigranten in Zuid-Afrika. Sitalpersad gaf hun de juiste informatie en vertelde ook dat men in Suriname vrij was om de eigen religie uit te oefenen en dat in principe reguliere communicatie via brieven met familie in India mogelijk was. Dat er terugkeerders besmet met malaria en zogeheten paupers naar India werden teruggestuurd door de overheid in Suriname had mede gezorgd voor een negatief imago. Sitalpersad overtuigde zijn gesprekspartners van de goede behandeling in Suriname en zij beloofden emigratie naar Suriname te stimuleren. Op de terugreis met de trein richting Calcutta bezocht Sitalpersad het subdepot van Faizabad en zijn geboortedorp Baitee. Hij kreeg de kans om ook in Faizabad een groep invloedrijke personen te spreken tijdens een bijeenkomst in de woning van Babu Mahadeo Singh. Daar legde hij het systeem van lonen uit en vertelde dat alleenstaande vrouwen en weduwen mochten trouwen en dat de gratis retourpassagegelden mede door de plantage-eigenaren werden betaald. Er bestond een onjuist beeld dat de 100 gulden retourpassage werd afgetrokken van het loon. Sitalpersad vertelde ook dat, wanneer men zich na de contractperiode in Suriname vestigde, men land kon krijgen vrij van huur voor zes jaar. Hij concludeerde echter dat er grote druk was om de emigratie van contractarbeiders te stoppen en stelde dat het goed zou zijn als er regelmatig door vertegenwoordigers van Suriname informatie zou worden gegeven. Hij stelde voor dat vrije immigranten – boerenfamilies – zich zouden vestigen in Suriname. Hij was ook getuige geweest van de slechte situatie in India voor velen. Meer dan 300 naar India teruggekeerde personen wilden terug naar Suriname. Sitalpersad selecteerde 45 die met hem terugkwamen (Egger 2022; Krant Suriname, 15, 20 januari en 11 februari 1914).
Pleidooi heropening Hindostaanse immigratie
In 1917 stopte de Brits-Indiase regering mede onder invloed van Mahama Gandhi de emigratie van contractarbeiders naar de koloniën. Voorts werd het immigratietractaat met Suriname op 18 maart 1918 opgezegd. In de Hindostaanse gemeenschap in Suriname werd dit besluit betreurd. De SIV organiseerde een grote manifestatie in 1919 in Paramaribo om de Hindostaanse emigratie naar Suriname te heropenen (krant De West, 24 april 1919). Er werd besloten om een vierhoofdige delegatie naar India af te vaardigen die zou pleiten voor heropening van de contractarbeid in Suriname en voor de emigratie van vrije emigranten. Onder leiding van Sitalpersad gingen mee: de zakenman en SIV-voorzitter Lutchman Sing, de immigratie-ambtenaar Harjali Hajari en de arts Jung Bahadur Singh. Zij vertrokken in maart 1920 met het gecharterde Nederlandse stoomschip Madioen samen met 974 terugkeerders en kwamen op 18 april 1920 aan in Calcutta. Sitalpersad vertelde na terugkeer in Suriname dat het was gelukt om een van de fervente tegenstanders van de contractarbeid, Pandit Madan Mohan Malviya, over te halen. Maar Mahatma Gandhi kon niet worden overtuigd om de contractarbeid te heropenen en evenmin om emigratie van vrije emigranten toe te staan (krant Suriname, 26 oktober 1920). Voorts signaleerde hij dat in de Indiase krant Bharat Mitra de situatie van Hindostaanse immigranten in Suriname als zeer slecht werd voorgesteld. Een terugkeerder had in een ingezonden stuk gesteld: ‘Suriname was geen land voor menschen, maar voor beesten. De behandeling was erger dan in Fiji, enz’. Voorts dat Indiërs in Suriname werden tegengewerkt door de hoofdtolk Sitalpersad. Sitalpersad had eind april 1920 met de redacteur in Calcutta een gesprek gehad hierover. Samen met de Emigratie-agent L. Grommers in Calcutta zou een campagne worden gevoerd om de juiste informatie te geven. Of dat ook is gebeurd, wordt niet vermeld. Sitalpersad vertelde voorts over de teleurstelling onder veel terugkeerders na aankomst in Calcutta. Zij werden opgevangen in het emigratiedepot. De meegenomen sieraden, die in beheer waren van de kapitein, werden teruggegeven. Er onstond echter consternatie toen werd medegedeeld dat de terugkeerders hun gestorte bedrag pas over een paar dagen zouden ontvangen. Toen ook nog bleek dat het bedrag door de ongunstige koers van de gulden ten opzichte van de Indiase roepie minder was, ontstond grote ontevredenheid. De Emigratie-agent moest zelf de hulp van de politie inroepen om de gemoedern te bedaren. Het leven in India was ook duurder geworden en op dat moment heerste er ook nog een ondraaglijke hitte. Veel terugkeerders wilden weer terug naar Suriname. Sitalpersad deelde hun mede dat dat niet meer kon op overheidskosten. Hij had trouwens afgeraden om terug te gaan naar India en in Suriname al medegedeeld dat de waarde van de roepie was gestegen. Een deel van de terugkeerders wilde op eigen kosten terug en zou daartoe een deel van het gespaarde geld aanwenden. Zij waren verbolgen toen werd gezegd dat een terugreis vanuit India niet meer f 102, 50 kostte; de prijs was verhoogd tot f 430. (De West, 29 oktober 1920; Het Vaderland, 12 januari 1921). In juli 1921 vertrok Sitalpersad voor de laaste maal als begeleider van terugkeerders met het stoomschip Sutlej dat in september 1921 in India aakwam. Hij pleitte andermaal tevergeefs voor het toestaan van vrije emigratie naar Suriname. Op 23 december 1921 was hij terug in Suriname samen met 21 spijtoptanten die het gelukt was om op eigen kosten terug te keren naar Suriname (De West, 23 december 1921; De Avondpost, 22 januari 1922).
Mahatma van Suriname
Sitalpersad was een ijdele man en vrij westers georiënteerd in zijn levensstijl in tegenstelling tot de meeste Hindostanen. Veel Hindostanen noemden hem respectvol Sital(persad) Maharaj. Alice Bhagwandy schreef:
Pa had zijn eigen methode om door het leven te gaan. Wat betreft zijn lichaam was hij netjes en schoon, hij trok elke middag een schoon pak aan. Zijn pakken, wit of zijde, ondergoed, sokken, enz., waren allemaal geparfumeerd en genummerd, en deze genummerde kledingstukken werden nooit gemengd […] hij verfde zijn grijzende haar en snor, scheerde zich elke dag. Hij droeg dichtgeknoopte tuniekjassen, onder de tuniekkraag was een rechte kraag, en een gouden kraagknoop gluurde door de haak en bovenste knoop van de tuniek. Hij gebruikte nooit andere dan witte zakdoeken. Eau de Cologne was zijn parfum. Zijn schoenen waren altijd smetteloos en in alle tinten bruin. Hij rookte altijd sigaren, hij had een sigarenzakje. […] Als hij ging eten, kwam zijn hond – geen aardige hond! – Indal, bij zijn stoel aan de linkerkant zitten en zijn kat Mimi zat aan de rechterkant. Hij eindigde zijn maaltijd altijd met dal en een beetje rijst. En als hij dat kon krijgen, voegde hij er dahee aan toe – wat een mengsel!
De SIV riep hun voormalige voorzitter Sitalpersad in een ceremonie, bijgewoond door Gouverneur Gerard Johan Staal, de directeur van de Surinaamsche bank en drie districtscommissarissen, uit tot Mahatma van Suriname. In een artikel in de krant Suriname van 9 januari 1923 werd gesteld: ‘Wat de heer Sitalpersad in die 41 jaar heeft kunnen bereiken en doen in het belang van de kolonie Suriname en zijn landgenoten behoeft geen nadere uitleg.’ Er werden hem ook nog vele jaren toegewenst, zodat hij zich kon blijven inzetten voor de kolonie, het volk en zijn familie. Sitalpersad overleed echter een paar maanden daarna op 16 mei 1923 op 57-jarige leeftijd. In de autobiografie van Alice Bhagwandy is te lezen dat Sitalpersad op 27-jarige leeftijd diabetes kreeg. Daar was in die tijd geen remedie voor. Zijn medicijn kwam tegen hoge kosten uit Duitsland, maar hij kwam er nooit overheen. Zijn 100-jarige nicht Nita vertelde in 2012:
Dada, had longontsteking en is vroeg overleden. Mijn vader kreeg na het overlijden van dada een grote mand met drie hoeden. Een zwarte tophat en twee andere hoeden. Deftige kleding was vroeger heel belangrijk.

Grafsteen Sitalpersad op begraafplaats Oud Linasrust
Opmerkelijk is dat Sitalpersad werd begraven op de christelijke begraafplaats Oud Lina’s Rust, gevestigd aan de toemalilge Wanicastraat in Paramaribo, volgens de riten van de Arya Samaj. Dit, terwijl hij tot de orthodoxe stroming van het hindoeïsme behoorde en zich graag liet voorstaan op zijn Brahmaanse afkomst. Het erfelijk kastenstelsel wordt door de Arya Samaj juist verworpen (Karsten 1933: 167). Er zijn geen aanwijzingen dat Sitalpersad zijn leven als christen leidde, of dat hij lid was van de Arya Samaj. In de krant De West van 18 mei 1923 werd hij in een rouwadvertentie aangeduid als ‘Matahma Sital Persad Doobai‘ en er werd vermeld dat hij door de Nederlandse regering was gedecoreerd in de Orde van Oranje-Nassau. De krant Suriname publiceerde op 18 mei 1923 zijn levensbeschrijving en stelde: ‘onder zijn landgenoten was hij de meeste geziene man, de leider […] een zeer verdienstelijk man in onze kleine samenleving is heengegaan.’
Al met al kan worden vastgesteld dat Sitalpersad Doobay grote verdiensten heeft gehad voor de Hindostaanse contractarbeiders en de zich formerende Hindostaanse gemeenschap in Suriname. Hoewel hij niet onomstreden was, werd hij de eerste grote leider van de Hindostanen in Suriname en werd ook door de bestuurders en de rest van de bevolking als zodanig erkend.
Met dank aan Ronald Alrack (achterneef van Sitalpersad) en Prem Girjasing voor het ter beschikking stellen van foto’s en Eric Kastelein voor zijn ondersteuning bij het zoeken naar krantenartikelen op www.Delpher.nl.
Gebruikte literatuur
Choenni, Chan E.S. (2016), Hindostaanse Contractarbeiders 1873-1920. Volendam: LM Publishers
De Klerk, Cornelis J.M. (1953), De immigratie der Hindostanen in Suriname, Amsterdam: Urbi et Orbi.
Egger, J. (2016), Elisabeth Bhagwandye Singh: A Surinamese – Guyanese Female Voice in Migration History, in: M. Hassankhan, L. Roopnarine and H. Ramsoedh (eds.) The Legacy of Indian Indenture. Historical and Contemporary Aspects of Migration and Diaspora. New Delhi: Manohar.
Egger, J. (2022), Sitalpersad, a British Indian Interpreter in Colonial Surinam, in: Gounder, F, B. Brereton, J. Egger and H. Neus (eds). Collective Memory, Identity and the Legacy of Slavery and Indenture. New Delhi: Manohar.
Fokken, Margriet (2018), Beyond Being Koelies and Kantráki, Groningen; Universiteit van Groningen.
India Office Records (IOR), Relevant files in British Library, London.
Karsten, R. (1930). De Britsch. Indiërs in Suriname, ’s Gravenhage: Martinus Nijhoff.
Mosessite.blogspot.com, Autobiography of Alice Bhagwandy Sital Persaud (1892-1958.)
Schalkwijk, J.W.M. (2011), The Colonial State in the Caribbean. Structural Analysis and Changing Elite Networks in Suriname, 1650-1920, Den Haag: Amrit/Ninsee.
Rahman Khan, Munshi (2003), Het dagboek van Munshi Rahman Khan, Den Haag: Amrit.
Ramharack, Baytoram (2019), Jung Bahadur Singh, Trinidad and Tobago: Chakra.
Rapport Sitalpersad, Nationaal Archief, inventaris nr.1138, nr.77.
www.Delpher.nl, Kranten Suriname, De West, Het Vaderland, Algemeen Handelsblad, de Avondpost.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, Suriname, Taal & Literatuur
Recensie De wilde vaart; op zoek naar de veerkracht van Suriname ~ Tessa Leuwsha – Chan Choenni
De coronapandemie die de afgelopen twee jaar woedde, heeft grote negatieve gevolgen voor de economie van verschillende landen gehad. Ook Suriname is dit lot niet gespaard gebleven. Vooral de toerismesector die in de lift zat en voor buitenlandse inkomsten -in Suriname valuta genoemd- zorgde, werd zwaar getroffen. Nu de pandemie grotendeels voorbij is, kan de staat van deze negatieve gevolgen worden opgemaakt. In haar onlangs uitgekomen boek getiteld De wilde vaart geeft schrijfster Tessa Leuwsha inzicht in hoe het de toerismesector in Suriname is vergaan. Zij doet dat aan de hand van haar persoonlijk verhaal. Samen met haar levenspartner, de beeldend kunstenaar Sirano Zalman, en enkele anderen was zij in 2017 mede-eigenaar geworden van het toeristenoord Frederiksdorp. Deze plantage gelegen aan de rechteroever van de Commewijnerivier was opgeknapt en de grotere plantagewoningen -onder meer van de directeur- waren in ere hersteld door de vorige en eerste eigenaar. De plantage werd omgetoverd in een toeristenoord waar men kon logeren en verpozen in de omgeving. Het verblijf was weliswaar prijzig maar men kreeg er kwaliteit voor terug. Frederiksdorp was dan ook een van de beste locaties in Suriname om de sfeer van het oude plantageleven te proeven. Vooral rijkere toeristen uit Nederland logeerden daar. Vanaf de uitbraak in 2020 van corona kwamen echter nauwelijks buitenlandse toeristen meer naar Frederiksdorp. Er waren daardoor weinig inkomsten, terwijl de voorzieningen onderhouden moesten worden. Frederiksdorp ging failliet en op de koop toe ging de boot ‘Bosrokoman’ van Leuwsha en Zalman, waarmee zij samen met toeristen boottochten maakten, ten onder. De nieuwe bootsman had de boot niet goed vastgebonden aan de steiger en de boot was gekiept, zo vertelt Leuwsha in haar boek.

Plantage en toeristenoord Frederiksdorp aan de Commewijnerivier voor uitbraak Coronapandemie. (foto vliegvakantiesuriname.nl)
Leuwsha en Zalman gingen echter niet bij de pakken neerzitten en maakten van de nood een deugd. Met een zogeheten overdekte garnalenboot van 10 meter lang en 1,5 meter breed besloten zij in 2020 een boottocht langs de Commewijne- en de Surinamerivier te maken. Zij deden daarbij bepaalde voormalige bezienswaardige plantages aan om de sfeer te proeven. Het verslag van deze vaartocht gelardeerd met relevante wetenswaardigheden over Suriname is het onderwerp geworden van het boek De wilde vaart. De term wilde is afgeleid van de wilde kust, zoals het Surinaamse kustgebied vroeger werd aangeduid. Tijdens deze vaart gaat Leuwsha op zoek naar de veerkracht van Suriname. Zij beschrijft het land met ‘de overweldigende natuur’ en ‘een levenslustig volk van hosselaars, scharrelaars en marskramers’. Net als veel andere Surinamers heeft Leuwsha gelukkig ook een andere reguliere baan, waardoor zij een basisinkomen heeft en deze tocht kan financieren. Zij is tevens cultureel attaché op de Nederlandse Ambassade in Paramaribo en kon net als veel Surinamers daardoor net de eindjes aan elkaar knopen. Vermeldenswaard is dat Tessa Leuwsha in Amsterdam is geboren. Zij is van gemengde afkomst: haar vader is van Surinaamse en haar moeder van witte Nederlandse afkomst. Leuwsha bezocht Suriname in 1996, omdat zij een opdracht kreeg een reisgids over Suriname samen te stellen. In 1997 verscheen de eerste editie van haar Reishandboek Suriname. Deze uitgave is herzien en onder diverse titels verschenen. Leuwsha raakte echter zo gefascineerd door het land Suriname dat ze zich er vestigde als freelancejournalist. Vervolgens richtte zij met haar levenspartner een toeristisch bedrijf op. Zij vermeldt tevens in dit boek dat de Chinees aandoende familienaam Leuwsha een zogeheten vergissing is. Haar paternale grootvader was geboren op het Caribische eiland St. Lucia en emigreerde naar Suriname. Bij de inschrijving van zijn familienaam begin twintigste eeuw noemde haar grootvader St. Lucia als geboorteland. De betreffende ambtenaar verstond het niet goed. Door een misverstand schreef hij als familienaam Leuwsha op. Sommige ambtenaren wilden destijds niet te veel tijd besteden aan het goed luisteren en het precies opschrijven van ‘vreemde’ familienamen. Zo zijn veel namen, ook Hindostaanse en Javaanse namen toentertijd verkeerd geschreven.
Beladen geschiedenis
Leuwsha en haar levenspartner die overigens een volleerde bootsman is, besloten deze wilde vaart te maken door slechts een deel van Suriname: namelijk het stroomgebied van de Commewijne- en de Surinamerivier. Daar ontstonden de eerste plantages en ter oriëntatie gebruikten zij de kaarten van de cartograaf Cateau van Rosevelt -afgebeeld op pagina’s 53 en 104. Cateau van Rosevelt was tevens de eerste Agent-generaal van de Immigratie. Vanwege zijn humane inborst werd hij vrij populair onder de Hindostaanse contractarbeiders en werd ‘Koeliepapa’ genoemd. Een voorbeeld van een wetenswaardigheid in dit boek is dat Cateau van Rosevelt was getrouwd met zijn voormalige ‘slavin’ aan wie in 1849 op zeventienjarige leeftijd manumissie was verleend. Met deze vrijgekochte vrouw Josephina Leentje Haver kreeg hij zes kinderen.
De wilde vaart is een reisverslag waarbij de beladen geschiedenis van slavernij en contractarbeid, opgesierd met verhalen van lokale bewoners en mythen aan bod komen. Zo vertelt Leuwsha hoe ze zelf op een nacht wakker schrok uit een droom over haar Surinaamse grootmoeder Fansi. Zij zegt daarna tegen haar levenspartner Zalman: ‘We moeten een wasi doen, nú meteen.’ Een wasi (uitgesproken als: wassie) is een Afro-Surinaams ritueel om voorouders te eren en (natuur)goden tevreden te stellen. Er bestaan geen strakke voorschriften. Leuwsha voert dit ritueel samen met Zalman denkend aan haar grootmoeder Fansi uit door water in kalebassen te plengen en flarden van liedjes in het Sranan te zingen. Bijzonder is dat Leuwsha goed oog heeft voor de culturele diversiteit onder Surinamers. Anders dan bij veel schrijvers over Suriname komen de van oorsprong Aziatische bevolkingsgroepen -zoals Hindostanen en Javanen- bij haar wel aan bod. Naast namen als Roy Koorndijk en Arnold Sabajo komen wij Hindostaanse personen als Soenil en Akash en de Javaanse vrouw Miramin tegen in haar boek. Vanaf de Surinaamse kust zakken Leuwsha en Zalman op hun vaartocht eerst de Commewijnerivier af en vervolgens varen zij de Surinamerivier op. Leuwsha observeert een vorm van eigenzinnigheid bij de oeverbewoners –veelal nazaten van mensen die eerder in slavernij of contractarbeid op de voormalige plantages leefden. Zij leven van moestuintjes, visvangst en jacht in een soort parallelle samenleving buiten Paramaribo. Na de plantages Reynsdorp (in het Sranan bekend als Bakkie), Alliance, Frederiksdorp en Nieuw Amsterdam gelegen aan de Commewijnerivier te hebben bezocht, volgen bezoeken aan bepaalde plantages gelegen aan de Surinamerivier. Langs de Surinamerivier stappen zij uit op de plaats Domburg om proviand in te slaan. Veel Surinamers komen in het weekend daar verpozen; er waait een frisse wind en er zijn eettentjes. Domburg ligt namelijk aan de windzijde van Surinamerivier. Daarna bezoeken zij aan de lijzijde de aan de overkant gelegen voormalige plantage Laarwijk. Op Laarwijk is het windstil in de namiddag en kan het er erg heet worden. Leuwsha beschrijft de landerige sfeer daar en de mannen die in de schaduw zitten. Zij wijdt een paragraaf in haar boek aan Rambo, de energieke en tenger gebouwde Hindostaanse sluiswachter. Leuwsha betrekt de actualiteit en beschrijft hoe Rambo verantwoordelijk is voor distributie van de te ontvangen voedselpakketten voor de niet meer dan honderd inwoners van dit gehucht. Dat was vroeger wel anders op deze nostalgische plantage in de vorige eeuw toen daar honderden landbouwers op Laarwijk en de aangrenzende overwoekerde plantages Vreeland en Maagdenburg woonden. Mijn paternale grootvader Mahashay Soekdew Choenni (1893-1972) was daar Lambardár (dorpshoofd). Ik bracht mijn schoolvakanties door op Laarwijk en kan mij de landerige sfeer vanwege de hitte goed herinneren.
De vaartocht aan de rechteroever van de Surinamerivier gaat door naar de Surnaukreek, want bij de bovenloop lag een groot zwampgebied bekend als Kaimangrasi zwamp. Nog voorafgaand aan de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 hadden opstandelingen tegen het koloniale regime onder leiding van de zwarte kapitein Broos, gebruikmakend van de weerbarstige natuur, verzet geboden tegenover de overheersers. Leuwsha vertelt het een en ander over de slavernij en het verzet en daarna over het voormalige leprozengesticht Groot Chatillion dat ook aan de rechteroever van Surinamerivier lag. De aan de linkeroever gelegen voormalige bauxietstad Paranam getuigt van vergane glorie. De vaartocht gaat door naar de voormalige plantage Overbridge dat een vakantieoord is geworden. De wilde vaart van Leuwsha en Zalman eindigt bij de verlaten vestiging Jodensavanne gelegen aan rechteroever van de Surinamerivier. Dit was een van de eerste vestgingen van Joden in Suriname. Om bij de actualiteit te blijven noemt zij ook het nabijgelegen ‘Bouterseland’, een eiland die de voormalige president D. Bouterse zich heeft toegeëigend. ‘Is dit land niet van de staat, hoe komt Bouterse eraan?’ vraagt Leuwsha aan Frank die het eiland ‘beheert’. Zijn antwoord luidt: ‘Als je de baas bent…’
Al met al wordt de lezer meegenomen in een spannende wilde vaart waarbij zowel de geschiedenis als de actualiteit aan bod komt. Dit boek is niet alleen voor Surinamers een aanwinst omdat het nieuwe inzichten verschaft, maar is vooral ook interessant voor witte Nederlanders die meer over Suriname en de geschiedenis willen weten. En vooral degenen die het land willen bezoeken, kunnen er hun voordeel mee doen. In dit verband is het aan te bevelen ook Leuwsha’s reisgids Wereldwijzer Suriname, uitgegeven bij Elmar, te lezen. De Wilde vaart is een vlot geschreven en handzaam boek van 224 pagina’s. Leuwsha heeft een vaardige pen en schrijft in een onderhoudende stijl, waardoor het boek zeer toegankelijk is. Nu de coronapandemie achter de rug is en er hopelijk geen grote uitbraak meer plaatsvindt, kan het toerisme in Suriname hopelijk weer opbloeien. Duurzaam toerisme kan een van de trekpaarden worden van de Surinaamse economie, maar meer dan voorheen moet er aandacht zijn voor kwaliteit in relatie tot de prijs.
Tessa Leuwsha, De wilde vaart; op zoek naar de veerkracht van Suriname, Amsterdam/Antwerpen: uitgeverij Augustus/Atlas contact, 2022, 224 pagina’s. Prijs: 22,99 euro
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Suriname, Taal & Literatuur
Opgroeien in het etnisch gesegregeerde Mauritius – Walter Palm
Inleiding
Opgroeien op een eiland waar twee bevolkingsgroepen volstrekt gescheiden van elkaar leven dat is het onderwerp van de schitterende roman Silent Winds, Dry Seas (2021). Het is het glorieuze debuut van de op Mauritius geboren auteur Vinod Busjeet. De hoofdfiguur is de in 1949 geboren Hindostaanse jongen Vishnu Bhushan, die in de tweede helft van de twintigste eeuw opgroeit in de toenmalige Britse kolonie Mauritius. Er zijn daar twee bevolkingsgroepen Creolen en Hindostanen. De Creolen zijn afstammelingen van tot slaafgemaakten die werkten op de suikerplantages. De Hindostanen zijn nakomelingen van contractarbeiders uit India die in de landbouw de plaats innamen van de Creolen toen de slavernij werd afgeschaft. Het zijn twee parallelle werelden op één eiland.
De eerste Bhushan is in 1853 uit India op Mauritius aangekomen. Na voltooiing van zijn vijfjarige contractperiode vestigde hij zich in de door Creolen gedomineerde stad Mahébourg, aan de zuidoost kust van Mauritius.

Film Wan Pipel
Interetnische liefdesrelaties en alcoholmisbruik
Net als in de prachtige film Wan Pipel (1976) van de Surinaamse regisseur Pim de la Parra worden interetnische liefdesrelaties in Mauritius niet getolereerd. Vishnu begeleidt zijn aangetrouwde Tante Ranee naar het naburige gehucht Madame Lolo waar haar geadopteerde broer Oom Karan samenwoont met een zwarte vrouw. Tante Ranee probeert haar broer over te halen om zijn vrouw in de steek te laten maar de poging mislukt omdat Oom Karan inmiddels vader is geworden van zijn dochter Sapna. Als Sapna’s moeder overlijdt, wordt Sapna liefdevol opgevoed door dezelfde Tante Ranee, maar later pleegt Sapna zelfmoord. Het zou kunnen dat Sapna als product van een interetnische relatie in deze etnisch gesegregeerde samenleving, door geen van de twee bevolkingsgroepen wordt geaccepteerd, maar de schrijver gaat niet in op de redenen van haar zelfmoord. Een jaar na de dood van Sapna overlijdt oom Karan aan levercirrose als gevolg van overmatig alcoholgebruik.
Levercirrose veroorzaakt door alcoholmisbruik is ook de doodsoorzaak van een andere oom van Vishnu, namelijk Oom Ram. Deze oom had simultaan twee vrouwen. Een officiële Hindostaanse vrouw na een gearrangeerd huwelijk en een Creoolse vrouw waarmee hij niet kon trouwen want ‘she would make our blood impure’ volgens zijn familie. In 1945 raasde een alles verwoestende orkaan door zijn hart, toen zijn beide vrouwen overleden. De een aan malaria en de ander bij de bevalling van hun eerste kind. Deze innerlijke orkaan was een onheilspellende voorbode van orkanen die het eiland zouden treffen. Orkanen die als een zwaard van Damocles boven het eiland hangen. Orkanen die je kunt horen, ruiken en voelen als de wind je omverblaast. In februari 1960 waait Carol, een orkaan van de vierde categorie, het voorste gedeelte van het dak van Vishnu’s ouderlijk huis weg.

De auteur Vinod Busjeet
Interetnische spanningen en onafhankelijkheid
Net als in Suriname speelt ook in Mauritius de vrees van overheersing van de ene bevolkingsgroep over de ander als in de jaren zestig op dat eiland de discussie over onafhankelijkheid losbarst. Waren in Suriname in de jaren zeventig de Hindostanen bevreesd voor dominantie door de Creolen na de onafhankelijkheid, op Mauritius zijn de Creolen bang dat als de Britten weg zijn, de Hindostanen de baas gaan spelen, want zij zijn numeriek in de meerderheid op Mauritius: ‘Hindus will force everyone to wear the dhoti’. Bij een werkbezoek van president Santokhi aan Nederland demonstreerden Creolen die van mening zijn dat Hindostanen de macht nu hebben overgenomen in Suriname. In mei 1965 moet de politie eraan te pas komen, en later zelfs het Britse leger, namelijk de legendarische Coldstream Guards, om de rassenrellen te beteugelen. Kort voor de onafhankelijkheid van Mauritius op 12 maart 1968, vinden er in januari 1968 nog ernstiger rellen plaats tussen Creolen en Hindostanen. Vielen in 1965 drie doden te betreuren, in 1968 was dat het tienvoudige.
Ook op politiek niveau is er segregatie. De door Hindostanen gedomineerde Labour Party is voorstander van onafhankelijkheid, de Parti Mauricien Social Démocrat (PMSD) van de Creolen is ertegen. De oprichter van de Labour Party was dr. Maurice Curé die gratis behulpzaam was geweest bij de geboorte van Vishnu.
De discussie over onafhankelijkheid leidt ook in de familiekring tot fricties. Onenigheid over onafhankelijkheid leidt tot een vechtpartij tussen de twee Creoolse broers Kalipa en Fringant. Kalipa is met zijn rode T-shirt van de Labour party en Fringant in zijn blauwe van de PMSMD. Nadat zij hun T-shirts hebben uitgetrokken gaan ze met ontbloot bovenlijf als gladiatoren in het Colosseum elkaar op straat te lijf met harpoenen. Omstanders vinden het Kaïn tegen Abel, of Mohammed Ali versus Sony Liston. Als een harpoen toevallig terecht komt bij de voet van hun vader die net kwam aanlopen, is het gauw gedaan met de ruzie.
Erfenissen en familiegeheimen
Niet alleen discussies over onafhankelijkheid maar ook verdeling van erfenissen en familiegeheimen leiden tot heftige familieruzies. Na het overlijden van Oom Ram betwist Shiv Bhushan, Vishnu’s vader, de verdeling van de erfenis. Hij vindt dat het pertinent niet kan dat de grond van zijn ouders naar tante Ranee, de weduwe van Oom Ram, gaat. Deze grond moet immers in de familie blijven. En bovendien Ram is geen broer, zoals iedereen dacht, maar slechts een neef. Dus heeft hij niet het recht om de erfenis van Shivs ouders, te verdelen.
Familie Bhushan spreekt er schande van dat Shiv dit familiegeheim prijsgeeft om zijn erfdeel op te eisen.
Familiegeheimen zijn er in overvloed. Zo bekent Vishnu’s moeder aan Vishnu dat zij eerder verloofd is geweest met Amar, een jongere broer van Shiv. Deze broer is in dienst getreden van het Britse koloniale leger en is in Palestina opgeblazen in het laatste jaar dat Palestina een Brits mandaatgebied was. Ansichtkaarten in zwart-wit uit Palestina, zoals Port Said, Haifa en Bethlehem, die Amar liefdevol had verstuurd naar Vishnu’s moeder, waaien nadat de orkaan Carol had huisgehouden, ontzield rond in de tuin. Voordat Amar naar Palestina vertrok, verkocht hij zijn aandeel in de familieplantage die hij geërfd had van Shivs ouders, aan Oom Ram. Het is deze transactie die na het overlijden van Oom Ram leidt tot het heftige dispuut over de erfenis.
De familiereünie over de erfkwestie leidt niet tot een oplossing want Shiv weigert in te gaan op het compromisvoorstel om het land van Ram in gelijke delen te verdelen tussen hem en Tante Ranee. Het loopt bijna uit op een vechtpartij tussen Vishnu’s vader en de forsgebouwde Oom Mohan die een veelbelovende carrière bij de koloniale politie was misgelopen omdat hij in een dronken bui een Britse politie-inspecteur had beledigd en uit eergevoel had geweigerd om openlijk zijn excuses aan te bieden waarna hij ontslagen werd.
Na de mislukte bespreking over de verdeling van de erfenis wordt Vishnu ziek. Gespeculeerd wordt dat hij slachtoffer is geworden van de voodoo die eigenlijk bedoeld was voor zijn vader. Er zou door Tante Ranee geofferd zijn bij Hanuman met een zwarte kip. Anderen verwezen als verklaring naar het leergierig karakter van Vishnu: ‘Too much reading has worn out his brains’. Tijdens zijn zenuwinzinking hallucineert Vishnu over een film die ook interetnische spanningen tot onderwerp heeft, namelijk West Side Story (1957) en fantaseert hij dat hij Natalie Wood, de steractrice in deze film, ontmoet.
Emigratie en cultuurschok
Films zijn een van de schaarse amusementen in het eentonige bestaan op dit doodsaaie agrarische eiland. De mannen ploeteren onder de meedogenloze zon op de suikerplantages of varen uit om te vissen waarbij zij zomaar verzwolgen konden worden in een storm, zoals een keer bevreesd werd voor Kalipa en Fringant. De vrouwen zijn thuis en doen het huishouden. De kinderen gaan naar school. Sommige kinderen moeten zowel voor als na de schooltijd meehelpen op de suikervelden, zoals Shankar, Vishnu’s neef. Om te ontsnappen aan de ‘sugarcane hell’ zoals Shankar dat zelf noemt, solliciteert hij na het behalen van zijn Cambridge School Certificate, naar een betaalde opleidingsplaats voor verpleegkundige bij een opleiding in het Verenigd Koninkrijk. Hij wordt aangenomen maar na heftig verzet van zijn vader, Oom Roshan, gaat hij toch niet. Zijn vader is bang dat niemand hem zo goed kan helpen als Shankar bij het verbouwen van suiker en tomaten. Shankar erft vrijwel niets van zijn vader. De bankrekeningen gaan naar zijn zussen en de beste landbouwgrond naar zijn broer.
Met de nodige bijlessen van zijn vader, slaagt de ambitieuze Vishnu er als eerste in, om als leerling van de lagere school van Mahébourg toegelaten te worden tot de Royal College Curepipe, de prestigieuze middelbare school op Mauritius die gemodelleerd is naar Buckingham Palace. Bij het eindexamen eindigt hij op de lijst van best geslaagde leerlingen op de vierde plaats, maar hij krijgt toch niet de felbegeerde Gemenebest-beurs om in het Verenigd Koninkrijk te studeren. De beurs gaat naar Sharmila, de nicht van een minister, die veel minder mooie punten had dan Vishnu. Ook een beurs van de Franse regering om in Parijs of Nice te studeren, loopt om onduidelijke redenen spaak. Shiv probeert op alle mogelijke manieren het besluit over de Gemenebest-beurs, wat een lokale verantwoordelijkheid is, terug te draaien, maar het lukt niet. ‘Those who thought Mauritius was granted independence prematurely by the British were right’ zei zijn vader. ‘Nepotism and corruption’ voegde hij eraan toe ter verduidelijking.
Het zit Shiv niet mee want in hoger beroep heeft hij na een paar succesvolle rechtszaken toch de rechtszaak over de erfenis van Oom Ram verloren, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. Op verzoek van Vishnu’s moeder brengt Vishnu het bedrag naar de advocaat van de tegenpartij, want Shiv is daar te trots voor. Het betekent wel dat Shiv echt geen geld heeft om een studie in het buitenland voor Vishnu te bekostigen. Vishnu moet genoegen nemen met een studiebeurs voor de universiteit van Madagaskar.
Na met glans zijn studie aan de universiteit van Madagaskar voltooid te hebben krijgt Vishnu een studiebeurs van de Yale University en vertrekt hij in augustus 1971 naar Amerika. Daar wacht hem een cultuurschok. In het gastgezin waar hij verblijft voor de colleges beginnen, de familie Tucker, helpt de vader mee met koken. Dit is echt heel heftig voor Vishnu want net als zijn vader heeft hij nooit de tafel afgeruimd, borden gewassen, laat staan gekookt.
Toen hij opgroeide had hun buurvrouw mevrouw Kajal Desai, meer interesse voor literatuur dan voor koken. Als haar echtgenoot meneer Desai ontevreden was over de maaltijd die zij hem voorschotelde, wat frequent het geval was, dan sloeg hij haar in elkaar. Kajals moeder vertelde aan Vishnu’s moeder dat ze regelmatig haar man had gewaarschuwd dat ‘too much education is not good for girls; they lose respect for our traditions’. Met mevrouw Kajal liep het slecht af. Op een dag werd ze kronkelend van pijn en met schuim rond haar mond, door Vishnu aangetroffen. Zij werd met spoed naar het ziekenhuis gebracht maar het mocht niet meer baten. De dokter verklaarde dat ze azijnzuur had gedronken. De rechter stelde later vast dat ze zelfmoord gepleegd had.
Vishnu kan zijn oren niet geloven dat bij Yale University studenten hun professor bij de voornaam noemen en met verbazing ziet hij dat in Amerika witte mensen banen verrichten die in Mauritius worden gedaan door gekleurde personen. Met opperste verbazing ziet hij hoe in de keuken van de campus een zwarte manager opdrachten geeft aan witte medewerkers. Dat zou ondenkbaar zijn in Mauritius waar de huidskleur de maatschappelijke positie bepaalt. Toen Vishnu’s moeder een keer aan de jongere zussen van haar man vroeg om haar te helpen met het vegen van bladeren in de tuin, kreeg ze later de wind van voren van haar schoonbroers; “How will they find suitable husbands if they turn dark laboring in the sun?” zei één van hen verontwaardigd.
Slot
Silent Winds, Dry Seas schetst een indringend beeld van het opgroeien in het etnisch gesegregeerde Mauritius. Een samenleving waar alcoholmisbruik vaak voorkomt. Zelfmoord, zoals beschreven in Azijn in mijn aderen (2012) van Orchida Bachnoe, is ook geen onbekend verschijnsel. Het is ook een samenleving van waaruit Hindostaanse jongeren vurig willen emigreren zodat ze een beter toekomstperspectief hebben en zij kunnen ontsnappen aan het knellend keurslijf van gearrangeerde huwelijken en het benauwend kastestelsel. Tegelijkertijd gaat de roman niet voorbij aan de cultuurschok die Vishnu onderging in Amerika.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur
Growing up in ethnically segregated Mauritius – Walter Palm
Introduction
Growing up on an island where two ethnic groups live completely separated from each other is the subject of the brilliant novel Silent winds, dry seas (2021). It is the glorious debut of Mauritian-born author Vinod Busjeet. The main character is the Hindu boy Vishnu Bhushan, born in 1949, who grows up in the second half of the 20th century in the then British colony of Mauritius. There are two population groups there, Creoles and Hindostanis. The Creoles are descendants of enslaved people who worked on the sugar plantations. The Hindostanis are descendants of Indian indentured labourers who replaced the Creoles in agriculture when slavery was abolished. They are two parallel worlds on one island.
The first Bhushan arrived in Mauritius from India in 1853. After completing his five-year contract, he settled in the Creole-dominated town of Mahébourg, on the south-east coast of Mauritius.

Film Wan Pipel
Interethnic love affairs and alcohol abuse
Just as in the beautiful film Wan Pipel (1976) by the Surinamese director Pim de la Parra, interethnic love relationships are not tolerated in Mauritius. Vishnu accompanies his in-law Aunt Ranee to the neighbouring hamlet of Madame Lolo where her adopted brother Uncle Karan is living with a black woman. Aunt Ranee tries to persuade her brother to abandon his wife but the attempt fails because Uncle Karan has become the father of his daughter Sapna. When Sapna’s mother dies, Sapna is lovingly raised by the same Aunt Ranee, but later Sapna commits suicide. It could be that Sapna, as the product of an inter-ethnic relationship in this ethnically segregated society, is not accepted by either ethnic group, but the author does not elaborate on the reasons for her suicide. A year after Sapna’s death, Uncle Karan dies of cirrhosis of the liver caused by excessive alcohol consumption.
Liver cirrhosis caused by alcohol abuse is also the cause of death of another uncle of Vishnu, namely Uncle Ram. This uncle had two wives simultaneously. An official Hindu woman after an arranged marriage and a Creole woman whom he could not marry because ‘she would make our blood impure’ according to his family. In 1945, a devastating hurricane raced through his heart when both his wives died. One of them died of malaria and the other while giving birth to their first child. This inner hurricane was an ominous harbinger of hurricanes that would hit the island. Hurricanes that hung over the island like a sword of Damocles. Hurricanes that you can hear, smell and feel when the wind blows you over. In February 1960, Carol, a fourth category hurricane, blew away the front part of the roof of Vishnu’s childhood home.

Author Vinod Busjeet
Inter-ethnic tension and independence
In Mauritius, as in Suriname the fear of domination by one population group over another plays a role when, in the 1960s, the debate on independence erupts on the island. Whereas in Suriname, in the 1970s, Hindostanis feared domination by the Creoles after independence, on Mauritius the Creoles are afraid that, once the British have left, the Hindostanis will take control, for they are in the numerical majority on Mauritius: ‘Hindus will force everyone to wear the dhoti’. On an official visit of the current president of Suriname, Mr. Santokhi, to the Netherlands Creole demonstrators claimed that Hindostanis took control of Suriname. In May 1965 the police, and later even the British army, the legendary Coldstream Guards, had to be called in to quell the race riots on Mauritius. Shortly before the country’s independence on 12 March 1968, even more serious riots took place between Creoles and Hindostanis. While three people were killed in 1965, the figure was tenfold in 1968.
Segregation also occurred at the political level. The Hindostani-dominated Labour Party is in favour of independence, the Creole Parti Mauricien Social Démocrat (PMSD) is against. The founder of the Labour Party was Dr Maurice Curé, who had assisted at Vishnu’s birth free of charge.
The discussion on independence also leads to friction in the family circle. Disagreement over independence leads to a brawl between the two Creole brothers Kalipa and Fringant. Kalipa in his red T-shirt is from the Labour party and Fringant in his blue one from the PMSMD. After taking off their T-shirts, they go bare-chested and harpoon each other in the street like gladiators in the Colosseum. Bystanders think it is Cain versus Abel, or Muhammad Ali versus Sony Liston. When a harpoon accidentally ends up on the foot of their father who had just turned the corner, the fight is soon over.
Inheritances and family secrets
Not only discussions about independence, but also division of inheritances and family secrets lead to fierce family quarrels. After the death of Uncle Ram, Shiv Bhushan, Vishnu’s father, disputes the division of the inheritance. He feels that it is out of the question that his parents’ land should go to Aunt Ranee, Uncle Ram’s widow. After all, this land should remain in the family. And besides, Ram is not a brother, as everyone thought, but only a cousin. So he has no right to divide the inheritance of Shiv’s parents.
The Bhushan family is outraged that Shiv is giving away this family secret to claim his inheritance. Family secrets are abundant. For instance, Vishnu’s mother confesses to Vishnu that she was previously engaged to Amar, a younger brother of Shiv. This brother enlisted in the British colonial army and was blown up in Palestine in the last year that Palestine was a British Mandate. Postcards in black and white from Palestine, such as Port Said, Haifa and Bethlehem, which Amar had lovingly sent to Vishnu’s mother, were blowing around in the garden after Hurricane Carol had hit the island. Before Amar left for Palestine, he sold his share in the family plantation inherited from Shiv’s parents to Uncle Ram. It is this transaction that leads to the heated dispute over the inheritance after Uncle Ram’s death.
The family reunion over the inheritance issue does not lead to a solution as Shiv refuses to accept the compromise proposal of dividing Ram’s land in equal parts between him and Aunt Ranee. It almost ends in a scuffle between Vishnu’s father and the fatuous Uncle Mohan, who had missed out on a promising career in the colonial police because he had drunkenly insulted a British police inspector and had refused to apologise openly out of honour, after which he was sacked.
After the failed discussion on the division of the inheritance, Vishnu falls ill. It is speculated that he has fallen victim to the voodoo that was actually meant for his father. A black chicken was said to have been offered to Hanuman by Aunt Ranee. Others referred to Vishnu’s studious nature as an explanation: ‘Too much reading has worn out his brains’. During his nervous breakdown, Vishnu hallucinated about a film that also dealt with inter-ethnic tensions, namely West Side Story (1957) and fantasised about meeting Natalie Wood, the star actress in this film.
Emigration and culture shock
Films are one of the rare amusements in the monotonous existence on this dull agricultural island. The men toil under the relentless sun on the sugar plantations or sail out to fish, where they could be swallowed up in a storm, as once feared by Kalipa and Fringant. The women are at home, doing the housework. The children go to school. Some children have to help in the sugar fields both before and after school, like Shankar, Vishnu’s nephew. To escape the ‘sugarcane hell’, as Shankar calls it, he applies for a paid position as a nurse at a training college in the UK after graduating from Cambridge School Certificate. He is accepted but after strong resistance from his father, Uncle Roshan, he does not go. His father is afraid that no one can help him as much as Shankar in cultivating sugar and tomatoes. Shankar inherits almost nothing from his father. The bank accounts go to his sisters and the best agricultural land to his brother.
With the necessary tutoring from his father, the ambitious Vishnu is the first student from the primary school of Mahébourg to be admitted to the Royal College Curepipe, the prestigious secondary school in Mauritius modelled on Buckingham Palace. At the final examination, he finished in fourth place on the list of best-successful pupils, but he was not awarded the coveted Commonwealth Scholarship to study in the UK. The scholarship goes to Sharmila, the niece of a minister, who had much lower marks than Vishnu. A scholarship from the French government to study in Paris or Nice also fails for reasons that are unclear. Shiv tries in every way possible to reverse the decision on the Commonwealth scholarship, which is a local responsibility, but to no avail. Those who thought Mauritius was granted independence prematurely by the British were right,’ said his father. ‘Nepotism and corruption’, he added by way of explanation.
Things are not going well for Shiv who, after a few successful appeals, has lost the case on Uncle Ram’s inheritance and is ordered to pay the legal costs. At the request of Vishnu’s mother, Vishnu takes the money to the other party’s lawyer, as Shiv is too proud to do so. It does mean that Shiv really has no money to pay for a study abroad for Vishnu. Vishnu has to settle for a scholarship to the University of Madagascar.
After successfully completing his studies at the University of Madagascar, Vishnu gets a scholarship from Yale University and leaves for America in August 1971. A culture shock awaits him there. In the host family where he stays before the start of his lectures, the Tucker family, the father helps with the cooking. This is really intense for Vishnu because like his father, he has never cleared the table, washed plates, let alone cooked.
When he was growing up, their neighbour, Mrs. Kajal Desai, was more interested in literature than cooking. If her husband, Mr Desai, was dissatisfied with the meal she served him, which was often the case, he would beat her up. Kajal’s mother told Vishnu’s mother that she had regularly warned her husband that ’too much education is not good for girls; they lose respect for our traditions’. Mrs Kajal fared badly. One day, she was found by Vishnu writhing in pain and foaming at the mouth. She was rushed to hospital but to no avail. The doctor stated that she had drunk acetic acid. The judge later established that she had committed suicide.
Vishnu could not believe his ears that at Yale University students called their professors by their first names and with amazement he saw that in America white people did jobs that in Mauritius were done by coloured people. It is with utter amazement that he sees a black manager giving orders to white employees in the kitchen of the campus. This would be unthinkable in Mauritius where skin colour determines social position. Once, when Vishnu’s mother asked her husband’s younger sisters to help her sweep leaves in the garden, she was given a hard time by her brothers-in-law. “How will they find suitable husbands if they turn dark labouring in the sun?” said one of them indignantly.
Closing
Silent winds, dry seas paints a penetrating picture of growing up in ethnically segregated Mauritius. A society where alcohol abuse is common. Suicide, as described in Vinegar in My Veins (2012) by Orchida Bachnoe, is also not an unknown phenomenon. It is also a society from which Hindostani youngsters fervently want to emigrate so that they will have better prospects for the future and escape the straitjacket of arranged marriages and the oppressive caste system. At the same time, the novel does not ignore the culture shock that Vishnu underwent in America.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur
PANI BARSE – Een soap gericht op de Hindostanen in Nederland
Vandaag vrijdag 18 maart 2022 is het Holi, het nieuwjaars- en lentefeest van hindoes. Stichting Samen Maakt Sterk lanceert op deze dag de soap Pani Barse. Een mooi moment om de vele kleuren van het leven met elkaar te vieren. Waar Holi in het teken staat van het bestrijden van het kwade, zien we in de soap ook de familie Doerga worstelen met diverse uitdagingen in het leven.

De makers Rajiv Girwar en Jimmy Autar
Pani Barse vertelt de verhalen van drie broers en hun gezin. De oudste broer kwam in de jaren ’70 van de vorige eeuw als eerste vanuit Suriname naar Nederland om te studeren. Zijn twee jongere broers volgden daarna. Jaren later hebben de broers jongvolwassen kinderen. De kijker wordt meegenomen in actuele thema’s die een belangrijke rol spelen binnen de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap. Denk aan uitdagingen rondom geld, liefde, drugs- en drankgebruik, stiekem uitgaan en dergelijke.
20 acteurs, allemaal vrijwilligers, brengen deze – soms taboedoorbrekende – verhalen. De makers, Rajiv Girwar en Jimmy Autar, hopen op deze wijze de vaak nog lastige thema’s bespreekbaar te maken in gezinnen en het gesprek tussen ouder en kind, vader en moeder, oom en tante, neef en nicht, oma en kleinkind te bevorderen. Elke aflevering duurt ongeveer 20 minuten. Het eerste seizoen bestaat uit 13 afleveringen.
Vanaf vandaag is de soap wekelijks te zien op www.panibarse.nl. De eerste keer zijn er twee afleveringen te zien, daarna wekelijks een aflevering op de vrijdag.
Acteurs
Chan Ramlal – Sharda Boedhoe – Wicky Girwar – Soebhaas Ramadhin – Shalini Rai – Danish Rajasekaram – Nandini Bindadin – Sagar Pawan Bhageloe – Ishwardatt Badrie – Sharmila Dewoe – Maureen Bechoe – Sharina Dwarka – Tariq Akram – Faziel Wagid Hosain – Robert Isri – Hassan Oumhamed – Guner Guven – Oneal Ganpat – Nelly Girwar – Tessa Hoenselaar – Jean Pierre Nshimyumuremyi – Miisz Gracie – D-Wack Hiralal
Bekijk de eerste twee afleveringen:
Aflevering 1: Ontmoet de familie Doerga>>
Aflevering 2: Suresh confronteert zijn broers >>
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Entertainment, LIFESTYLE, Nederland, NIEUWS, Religie & Levenswijze, Taal & Literatuur, Traditie
Vinod Busjeet over STILLE WINDEN, DROGE ZEEËN – Een roman over Indiase identiteit in een multiraciale samenleving
Vinod Busjeet, geboren in Mauritius is woonachtig in de Verenigde Staten waar hij heeft gestudeerd en 29 jaar actief is geweest in de wereld van economische ontwikkeling, internationale financiën en diplomatie met functies bij de Wereldbank, de International Finance Corporation, een zusterorganisatie van de Wereldbank, en de ambassade van Mauritius in Washington. Vorig jaar debuteerde hij op zijn 71ste met de roman Silent winds, dry seas.
“Kort na mijn aankomst als student in de VS ging ik naar een voetbalwedstrijd in Hartford, Connecticut. Tijdens de rust stond de jongen die voor mij op de bank zat op en draaide zich om, bierblikje in de hand, zijn halve shirt over zijn spijkerbroek hangend.
“Waar kom je vandaan? India of Pakistan?” vroeg hij.
“Geen van beide. Ik kom uit Mauritius.” Ik heb het gespeld. “M.A.U.R.I.T.I.U.S.”
“Mo..Mori…Waar ligt dat?”
“Het is een eiland in de Indische Oceaan.”
“Dus het is een deel van India.”
“Nee, het ligt voor de kust van Zuid-Afrika, 2500 mijl van Kaapstad.”
“Afrika,” zei hij en pauzeerde even. Hij slurpte wat bier naar binnen. “Wat voor regering hebben jullie daar? Een stammenregering?”
Ik bleef kalm en antwoordde: “Het is een parlementaire democratie, gebaseerd op het Britse systeem. Jullie hebben een president, wij hebben een premier.”
De man nam nog een slok en ging zitten.
Een paar minuten later was hij weer op de been met een andere vraag. “Wie heeft jullie volk beschaafd gemaakt?”
Dit soort voorvallen en hoe Busjeet ermee omging, vormden de inspiratie voor zijn roman Silent Winds, Dry Seas, een coming-of-age-verhaal over een nakomeling van Indiase contractarbeiders. Het begon als memoires, maar werd fictie waarin de auteur zijn verbeelding kon gebruiken om de personages te ontwikkelen. Het verhaal begint in 1949, zijn geboortejaar, en eindigt met de onafhankelijkheid van Mauritius in 1968. Daarna is er nog een laatste hoofdstuk in Amerika. “De hoofdpersoon, Vishnu Bhushan, gaat de confrontatie aan met een autoritaire vader, een familievete en corrupte politici terwijl hij een toekomst probeert te smeden. Het verhaal begint in het multiraciale en meertalige Mauritius tijdens een periode van politieke beroering en eindigt in Yale.” De auteur is er trots op dat zijn boek goed is ontvangen. Het werd door National Public Radio (USA) uitgeroepen tot een van de Beste Boeken van 2021 en kreeg lovende recensies, onder andere van Pulitzerprijswinnaar Edward P. Jones (auteur van The Known World) die het volgende zegt: ‘De schoonheid van Busjeets prachtige, vaak adembenemende boek is, net als in de beste verhalen over reizen naar jongvolwassenheid, de kostbare en goed waargenomen en hartverscheurende details van het dagelijkse leven.’

Dance showcase van Vinod Busjeet met danslerares Daria Zotova
Het verhaal van Busjeet is herkenbaar voor nakomelingen van Indiase contractarbeiders. “Mijn voorvader van vaderskant kwam in 1853 op zeventienjarige leeftijd vanuit India naar Mauritius. Zoals de meeste van de 454.000 Indiase contractarbeiders die tussen 1835 en 1910 naar het eiland kwamen na de afschaffing van de slavernij in het Britse Rijk, werd hij naar een suikerplantage gezonden. De voorvader van mijn moeder kwam in 1873 aan, toen hij negentien jaar oud was. Vandaag de dag zijn veel Indiërs niet langer werkzaam op de velden van de blanke suikerbaronnen, maar bezitten zij hun eigen stukken land en hebben zij zich ontwikkeld tot ambtenaar, beoefenaar van een vrij beroep en zakenman. In tegenstelling tot de Creolen, nakomelingen van Afrikaanse slaven die eerder tijdens de Franse kolonisatie naar Mauritius werden gebracht, mochten de Indiërs van de Britten hun naam, taal, godsdienst en tradities behouden. Zij behielden een sterk gevoel van Indiase culturele identiteit, ook al hebben de meesten het land van hun voorouders nooit gezien. Ik was de eerste nakomeling van mijn voorouders die India bezocht, in 1978.
Ik groeide op te midden van verschillende tradities – Indiaas, Frans, Creools en Chinees, een unieke culturele mix die het decor vormt voor Silent Winds, Dry Seas. Net als de hoofdpersoon staan Mauritianen van Indiase afkomst voor de vraag: welke tradities geven we door aan de volgende generatie en welke veranderen of verwerpen we? Een vraag die resoneert met de Indiase diaspora wereldwijd en een van de belangrijkste bronnen van conflict in het boek is.”
De auteur denkt dan ook dat het boek voor Surinaamse Hindostanen veel herkenning oproept. “Door het leven van wat een recensent ‘een geweldige reeks personages’ heeft genoemd, maak je kennis met de mensen, plaatsen en politiek van een land met een levendige Indiase diaspora.”
Foto’s: Vinod Busjeet en Sushant Sehgal
Nederlandse editie: Stille Winden, Droge Zeeën, Zoetermeer: Sampreshan 2023, ISBN 9789083199665, 300 pp.
inclusief een voorwoord van de auteur bij de Nederlandse uitgave, prijs € 24,95
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, INTERVIEW, Migratiegeschiedenis, NIEUWS, Religie & Levenswijze, Taal & Literatuur, Traditie
IN MEMORIAM: de Indiase nachtegaal Lata Mangeshkar – Chan Choenni
Op zondag 6 februari 2022 overleed de Indiase zangeres Lata Mangeshkar na een lang ziekbed. Lata Mangeshkar was een van de grootste zangeressen van India en stond bekend als de Indiase nachtegaal. Sterker nog: gelet op de talloze liederen die zij heeft gezongen gedurende meer dan zes decennia en haar immense populariteit die zich uitstrekte over meerdere generaties, kan Lata Mangeshkar worden beschouwd als de belangrijkste zangeres. Zij werd het muzikale icoon van India. Zowel als playbackzangeres verbonden van wat tegenwoordig bekend staat als Bollywood -de Indiase film en muziekcultuur- en als zangeres van devotinele liederen heeft zij een formidabele prestatie neergezet. Volgens het Guinness Book of World Records was zij de artiest met wie de meeste liederen zijn opgenomen (recorded). Er waren tussen 1948 en 1987 niet minder dan 30.000 solo-, duet- en koor-ondersteunde nummers opgenomen in 20 Indiase talen. Daarna heeft zij nog meer liederen gezongen. Zij heeft in totaal ongeveer 40.000 liederen gezongen in ruim 60 jaar (zie: Volkskrant, 7 februari 2022). Lata Mangeshkar heeft dan ook als zanger het hoogste aantal liederen gezongen en dus een welhaast bovenmenselijke prestatie geleverd. Als wij uitgaan van 40.000 liederen gedurende 60 jaar dan komt dat neer op gemiddeld beschouwd 667 liederen per jaar. Dat is bij wijze van spreken gelijk aan twee liederen per dag. Voorwaar een toprestatie die getuigt van grote discipline en ongekende werkkracht. Lata Mangeshkar bereikte ook nog de zeer respectabele leeftijd van 92 jaar. De laatste jaren zong zij niet zo vaak, maar zij heeft in 2021 nog een nummer opgenomen. Lata Mangeshkar ontving voor haar verdiensten in 2001 de Bharat Ratna: de hoogste civiele onderscheiding in India. Ook ontving zij in 2007 van Frankrijk de hoogste civiele onderscheiding: de legion d’honneur. In India ontving zij voorts talloze prijzen en onderscheidingen.

Jong meisje Lata Mangeshkar.
Zij werd een muzikaal icoon van India en van vele hindi films in het bijzonder. Haar voice (stemgeleid) fungeerde als de ‘drager’ van talloze films en kon vooral de verbeelde melodramatische sfeer uistekend weergeven. De legendarische Lata Mangeshkar stond immers bekend om haar onderscheidende voice en een vocaal bereik dat zich uitstrekte over meer dan drie octaven. Het gemiddelde bereik van een menselijke geschoolde zangstem beslaat ongeveer twee tot twee en een halve octaaf. Dat komt overeen met ongeveer 24 à 30 tonen. De bekende Afro-Amerikaanse zangeres Whitney Houston bereikte met haar hoge voice bijvoorbeeld drie octaven. Lata Mangeshkar had een herkenbare hoge voice en werd dan ook terecht de Indiase nachtegaal genoemd. Zij zong meestal in het Hindi, maar ook in andere talen, zoals Marathi. Dat was de taal waarmee zij opgroeide. Naast filmliederen zong zij onder meer ook devotionele liederen, zoals de bekende Meera bhadjans. Zij heeft ook vele duetten gezongen met de verschillende bekende indiase zangers, zoals Mohamed Rafi, Mukesh en Kishore Kumar. Zij overleefde deze zangers door de hoge leeftijd die zij heeft berekt en werd liefdevol aangeduid als didi; in het Hindi betekent dat gerespecteerde grote zus.

Zangers Mukesh, Kishore Kumar, Manna Dey en Mohamed Rafi.
Achtergrond
Lata Mangeshkar werd geboren op 28 september 1929 in de stad Indore; de tweede stad van de staat Madya Pradesh gelegen in het midden van India. Deze staat grenst westelijk aan de grote staat Maharastra, de zuidwestlijke staat van India met de miljoenenstad Mumbai -vroeger aangduid als Bombay- als hoofdplaats. Bombay stond al in de jaren dertig bekend als de stad van de film- en muziekindustrie van India. In deze eeuw is de term Bollywood dat een samentrekking is van Bombay en Hollywood echter de eigentijdse term geworden voor de bruisende Indiase film- en muziekindustrie. Lata was de oudste van vier zusters en een broer. Haar vader was Pandit Deenanath Mangeshkar en haar moeder heette Shevanti. Haar vader had een eigen theater waar toneelstukken werden opgevoerd. Hij was een bekende podiumpersoonlijkheid en stond in de volksmond bekend als Master Dinanath. Haar geboortenaam was Hema; dat betekent ‘van de sneeuw’ met als associatie schoon/wit. Later hernoemden haar ouders haar Lata, naar de vrouwelijk personage Latika. Latika trad op in een van de toneelstukken van haar vader. De namen van haar broers en zussen in geboorte volgorde zijn: Meena, Asha, Usha en Hridaynath. Asha werd later de tweede populaire zangeres van Bollywood. Zij staat bekend als Asha Bhosle en is 88 jaar oud, maar nog steeds actief. Zij heeft een geheel eigen voice. Hun zuster Usha werd ook een bekende zangeres.

Lata Mangeshkar met haar familie.
Lata Mangeshkar maakte al op jonge leeftijd kennis met muziek en kreeg haar eerste muziekles van haar vader. Toen ze vijf jaar oud was, begon ze op te treden als actrice in de musicals van haar vader. Men kan stellen dat zij al op jonge leeftijd een door God gegeven muzikale gave bezat. Al op heel jonge leeftijd kreeg zij de vocale oefeningen onder de knie. Op 13-jarige leeftijd nam zij (In 1942) haar eerste lied ‘Naachu Yaa Gade, Khelu Saari Mani Haus Bhaari’ op voor een Marathi-film getiteld Kiti Hasaal van regisseur Vasant Joglekar. Helaas werd dit lied uit de finale versie van de film geschrapt. Bovendien overleed in hetzelfde jaar (1942) haar geliefde vader aan een hartaanval. Gelukkig ontfermde Master Vinayak Damodar Karnataki, de eigenaar van Navyug Chitrapat filmbedrijf, zich daarna over de familie Mangeshkar. Hij was namelijk een goede vriend van de familie Mangeshkar. Het moge duidelijk zijn dat het leven van Lata Mangeshkar in deze periode niet over rozen is gegaan. Master Vinayak hielp Lata aan een carrière als zangeres en actrice. Lata kreeg een kleine rol in de Marathi film Pahli Mangalaa-gaur. Haar eerste lied in het Hindi was ‘Mata Ek Sapoot Ki Duniya Badal De Tu’, terwijl ze als tiener haar familie ondersteunde. In de film Badi Maa in 1945 speelden Lata en haar zus Asha kleine rollen. In deze film zong ze ook een devotioneel lied in het Hindi ‘Mata Tere Charnon Mein’. In 1945 verhuisde zij als 16-jarige naar de filmstad Bombay. Daar werd zij een zogeheten playbackzangeres in de Hindi-filmindustrie. Dat wil zeggen dat door haar gezongen liederen werden nagebootst door acteurs (sychronisatie door de lippen te bewegen bij de tekst van het lied) in films. En zij begon ook lessen te nemen van Ustad Aman Ali Khan, een bekende specialist in Indiase klassieke muziek. Voor de film Aap Ki Seva Mein (1946) zong ze het lied ‘Paa Lagoon Kar Jori’. De eerdergenoemde vriend van de familie Master Vinayak stierf echter in 1948. Gelukkig kwam Lata onder de hoede van de music director (muziekregisseur) Ghulam Haider die haar begeleidde als zangeres.

Meena, Asha, Lata, Hridaynath en Usha Mangeshkar
Maar zij maakte haar intrede in de filmindustrie van Bombay (tegenwoordig Mumbai) op het verkeerde moment. Eind jaren veertig waren zangeressen met zware nasale stemmen, zoals Noor Jehan en Shamshad Begum populair. Een andere bekende zangeres was Geeta Dutt. Zij had ook een andere voice dan die van Lata Mangeshkar. Lata Mangeshkar werd destijds daarom vaak afgewezen als playbackzangeres omdat men toen vond dat haar voice te hoog en te dun was.
Doorbraak
Zoals bekend waren in de film- en muziekindustrie van India toen het hebben van relaties belangrijk om door te breken. Gelukkig kwam Lata Mangeshkar in contact met de filmmaker Sashadhar Mukherjee. In 1949 was haar doorbraak met het lied ‘Uthaye ja unke sitam’ in de film Andaz. Deze film werd een hit en haar ongewoon hoge voice keerde de trend van de voorkeur voor de zwaar nasale stemmen van die tijd. Binnen een jaar werd zij het gezicht van de playbackzangeres door de drie films in 1949, namelijk Mahal, Dulari en Barsaat. Eigenlijk was haar grote doorbraak het lied ‘Aayega Aanewala’ uit de film Mahal. Haar stem had immers een bijzondere veelzijdige kwaliteit. De muziekcomponisten konden dan ook hun creatieve experimenten ten volle gestalte geven met deze nieuwe voice van India. Van de verschillende componisten waren C. Ramchandra en Madan Mohan die het beste uit haar voice haalden. Haar voice werd gaandeweg als het ware een benchmark (maatstaf) van vrouwelijke zang in Bollywood. Haar zus Asha Bhosle kwam op in de late jaren vijftig met een eigen stijl. Samen werden beide zusters de koninginnen van de Indiase playbackliederen in talloze films.

Op de plank een krijttekening van Nat King Cole, een van de favoriete zangers van Lata.
Het voert echter te ver om de talloze liederen die Lata Mangeshkar heeft gezongen en de films te noemen. Ik noem hier slechts een paar, waarbij met name bekende filmactrices zoals Nargis, Madhubala en Waheeda Rehman die haar liederen ‘zongen’ (sychronisatie met de lippen) in de jaren vijftig en zestig aan bod komen. Het dramatische lied ‘Oh mere lale aaja’ in de film Mother India (1957), het lied ‘Pyar Kiya To Darna Kya’ in de film Mughal-e-Azam (1960) en ‘Piya Tose’ in de film Guide (1965) zijn onvergetelijk. Het muzikaal gezien complexe lied ‘Ajeeb Dastaan Hai Yeh’ van de film Dil Apna Aur Preet Parai (1960) is bijvoorbeeld ook prachtig gezongen en gecomponeerd door het duo Shankar-Jaikishan. Ik breng in herinnering ook nog de liederen ‘Tu Jahan Jahan Chalega’ van de film Mera Saaya (1966) en ‘Teri Aankho Ke Siva van de film Chirag (1969). Van de jaren zeventig mogen niet onvermeld blijven de prachtige liederen, zoals ‘Chalte Chalte’ in de film Pakeezah (1972) met de actrice Meena Kumari en het lied ‘Satyam Shivan Sundaram’ uit de gelijknamige film uit 1978 met de actrice Zeenat Aman.

Didi hield veel haar honden.
Culturele lifeline
De Indiase films waren en zijn ongekend populair in de Indiase diaspora mede door de liederen van Lata Mangeshkar die -zoals gezegd- vaak subliem werden nagesynchroniseerd door de bekende actrices. Lata Mangeshkar heeft dan ook haar stempel gedrukt op het wel en wee in de Hindostaanse gemeenschap in Suriname en later ook in Nederland. De melodramatische alsook de romantische liederen werden afhankelijk van de behoefte intensief beluisterd en vaak geneuried en soms ook nagezongen. Het is niet overdreven om te stellen dat de culturele lifeline die de Hindostaanse gemeenschap in Suriname na de Tweede Wereldoorlog met India onderhield voor een deel bestond uit de liederen van Lata Mangeshkar. Eerst werden deze beluisterd via de grammofoon (van het merk Vitrola) met 78 toeren plaat (meestal his masters voice), waarbij de draaischijf eerst handmatig moest worden opgewonden. De Hindostanen beluisterden deze liederen vaak op zondagmiddag bij degenen die destijds konden beschikken over zo’n prijzig muziekapparaat. Ze bewonderden het wonder der techniek waaruit de hoge karakteristieke stem van Lata galmde. De Hindostaanse radiozenders speelden haar liederen af in de jaren zestig. Vaak stond de radio heel luid aan. In Paramaribo moesten de niet-Hindostaanse buren ook kennisnemen van de voice van Lata. Voor de hardwerkende landbouwers was zondag een rustdag en in de ochtend werd geluisterd naar de liederen van Lata Mangeshkar. Door haar liederen kwam als het ware de nostalgie gelieerd aan hun (voor)ouders en de Indiase cultuur hun huiskamer binnen. Later kwamen grote taperecorders in omloop en werden voorafgaand en/of tijdens (huwelijks)feesten haar liederen afgedraaid en het geluid versterkt met hulp van een zogeheten loudspeaker. Daarna kwamen cassettebandjes in omloop en haar liederen konden nu vaker worden beluisterd. Vervolgens verschenen de langspeelplaatjes (LP’s) en Cd’s waardoor zonder veel kosten de liederen konden worden afgespeeld en frequenter worden beluisterd.

Optreden van Lata en Usha Mangeshkar en Nitin Mukesh in het Suriname Stadion (vr. 10 – za. 11 oktober 1980).

Kenneth Rambali (fotograaf), vader Rambali en rechts John Rambali (organisator) met Lata Mangeshkar.
Mij blijft het beeld bij tijdens de vakanties in de Hindostaanse districten (tijdens ’vakantie khái’ in de zogeheten boiti’s) in de schemering wanneer de schreeuwende kinderen werden gebaad, terwijl de voice van Lata Mangeshkar er doorheen galmde. Lata Mangeshkar heeft gelukkig ook Suriname bezocht in 1980. Dat was tijdens de militaire overheersing en er was de zogeheten avondklok ingesteld. Bij uitzondering werd de avondklok voor twee optredens in het Suriname Stadion in Paramaribo verschoven. De bezoekers kwamen met bussen uit de Hindostaanse districten om naar haar liederen te luisteren en vooral ook om deze legendarische zangeres te zien, die onderdeel van hun muzikaal genoegen was.

Lata Mangeshkar en Nitin Mukesh tijdens een persmeeting op het vliegveld Zanderij.

Lata Mangeshkar krijgt een warm onthaal in Nederland.
Onze didi
Het is niet overdreven om te stellen dat de emigratie en vestiging van Hindostanen In Nederland als het ware mede is begeleid door de liederen van Lata Mangeshkar. Door het beluisteren van haar liederen werd de migratie en aanpassing in Nederland dragelijk. Eerst via cassettebanden met haar opgenomen liederen die werden meegenomen naar Nederland. Ook in de Indiase films die in collectief verband werden bekeken in de bioscopen waren vrijwel altijd liederen van Lata Mangeshkar opgenomen. Tijdens de vele autoritten in Nederland werden haar liederen afgespeeld, maar ook uit de krappe huiskamers was de voice van Lata te horen in de streken van Nederland waar Hindostanen waren gehuisvest. En in 1974 bezocht Lata Mangeshkar Nederland! In de Jaap Edenhal in Amsterdam gaf ze een concert. Daar stond zij dan in het midden van de zaal gehuld in een witte sari heel statig en slechts 1,55 meter lang. Zij oogde welhaast kwetsbaar en sereen, maar wat een voice toen zij de microfoon beetpakte en begon te zingen! Ik kreeg kippevel toen zij het emotoionele en plechtige lied ‘Ehsaan hoga muje’ (ik zal compassie hebben) ten gehore bracht. Eigenlijk was Lata Mangeshkar ook onze didi en een didi van verschillende generaties.

John Rambali (promotor), Lata Mangeshkar en Nitin Mukesh in Nederland.
Lata heeft ook prachtige romatische liederen gezongen. Enkele zijn ook buiten de Hindostaanse gemeenschap in Suriname bekend geworden. Het duet ‘Sohani raat dhal jhuke’ samen met Mohamed Rafi van de film Dulari is populair geworden en wordt vaak door verschillende bands ten gehore gebracht. Maar ook het sublieme romantische lied ‘Ek pyar ka naghma hai’ van de film Shor (1972) is in breder verband bekend geworden. Ik heb zelfs op dit lied met mijn echtgenote mogen walsen in hotel Torarica in Paramaribo in 2010. Dit lied werd nagezongen door een Creoolse zangeres begeleid door een Creoolse band. Een ander romantisch duet samen met Mukesh is ‘Kabhi, Kabhi mere dil mein’ uit de gelijknamige film uit 1976 is zeer populair tijdens bruiloften. Meestal opent het getrouwde paar de dans met dit liefdeslied. Helaas moet ik constateren dat de liederen van Lata een deel van de Hindostaanse jongeren behorend tot de zogeheten tweede en derde generatie niet kan bekoren. Maar meer dan vroeger worden haar liederen door mogelijkheden van de mobiele telefoon frequenter beluisterd door de liefhebbers in de Indiase diaspora.
Zachtmoedig en sociaal
Lata Mangeshkar is niet getrouwd en vrijgezel gebleven. Zij heeft haar leven helemaal gewijd aan zang. Zij was een zachtmoedige vrouw, die veel mededogen en bescheidenheid uitstraalde. Zij heeft opgetreden op verschillende liefdadigheidsconcerten en veel van haar inkomsten gedoneerd. In 1974 was haar eerste concert in de Royal Albert Hall in Londen. In 1985 trad Lata Mangeshkar op in Toronto (Canada) in de Maple Leaf Gardens. Ze zong ook het Engelse nummer ‘You Needed Me’. Dit concert werd bijgewoond door ongeveer 12.000 mensen. In 1999 werd ook een parfummerk gelanceerd met de naam Lata Eau de Parfum. In hetzelfde jaar richtte ze ook het Master Deenanath Mangeshkar Hospital op in Pune (Poona) in de staat Maharastra. Het werd beheerd door de Lata Mangeshkar Medical Foundation. Zij doneerde ook geld aan de slachtoffers van de aardbeving in 2005 in de staat Kashmir. Kortom: zij was een sociaal mens en een voorbeeldstellende persoonlijkheid.

Premiers van India met Lata Mangeshkar.
In 1962 woedde een oorlog tussen India en China. India heeft deze oorlog verloren. Lata Mangeshkar zong in januari 1963 een patriottisch lied tegen de achtergrond van de dramatische afloop van de Chinees-Indiase oorlog in aanwezigheid van Jawaharlal Nehru, toen de premier van India. Nehru kon zijn tranen niet in bedwang houden bij het lied ‘Ay Mere Watan Ke Logo’. Het lied was gecomponeerd door C. Ramchandra en geschreven door de dichter Pradeep. De eerste strofe luidt: Ay mere watan ke log. Djara bhar le agho me ansu. Djo shaheed howe djara jaad karo kurbani. (Oh landgenoten. Geef de tranen uit uw ogen de vrije loop. Degenen die martelaar zijn geworden sta stil bij de offers die zij hebben gebracht).
Tijdens een van mijn bezoeken aan India bezocht ik Navi Mumbai (Nieuw Mumbai) om ‘booming’ India te aanschouwen. Er waren daar moderne hoge flats verrezen en er was een modern en luxe winkelcentrum opgetrokken. Dit vaderlandslievende lied galmde door het centrale plein. Ik werd emotioneel en tegelijkertijd trots. Lata Mangeshkar heeft lang genoeg geleefd om ‘booming ‘India en de opheffing van een groot deel van de schrijnende armoede mee te kunnen maken. De invloed van de voice van Lata is diepgaand. Tijdens de wereldconferentie van de Indiase diaspora in 2012 in de stad Jaipur (in de staat Rajahstan) waar ongeveer 3.000 deelnemers aanwezig waren, heb ik hiervan mogen getuigen. Voor de opening, toen vrijwel iedereen zittend met elkaar zat te keuvelen, werd een lied van Lata Mangeshkar voorafgaand aan de openingspeeech afgespeeld. Het was aangrijpend om te zien hoe de emotie bezit van ons nam. Ondanks alle verschillen tussen de delegatieleden uit de verschillende landen en de Indiërs luisterden wij verstild naar de voice van de Indiase nachtegaal. Prachtig en waardig! Lata Mangeshkar roept dezelfde emoties op als de zangeres Umm Khalsoum in de Arabische wereld, de fadozangeres Amalia Rodrigues in de Portugese landen, de chanson zangeres Edith Piaff in de Franse wereld en de zangeres Aretha Franklin met haar soulliederen in Afro-Amerikaanse gemeenschap.

Narendra Modi en Lata Mangeshkar.
Terecht stelde de Indiase premier Narendra Modi in een eerbetoon aan de Indiase nachtegaal: ‘De komende generaties zullen zich haar herinneren als een trouwe en hardwerkende icoon van de Indiase cultuur, wiens melodieuze stem een ongeëvenaard vermogen had om mensen te betoveren. Ze laat een leegte achter in onze natie die niet kan worden opgevuld’. Maar gelukkig kan men altijd en op elk gewenst moment de meeste van haar liederen beluisteren en de films zien. Lata didi heeft een onmisbare bijdrage geleverd aan de Hindostaanse cultuur en gemeenschap en onze aan dank aan haar is immens.
Maar zij had ook een moederlijke uitstraling. Haar sentimentele lied ‘Oh ma, tu kitni achi ai’ is een ode aan het moederschap. Evenals zovelen onder ons is ook Lata Mangeshkar uiteindelijk bezweken aan de gevolgen van een corona infectie; eigentijdser kan het niet. Bahut dhanyabaad (heel veel dank), didi!!! Ik besluit dan ook dit in memoriam voor onze Lata didi met het neuriën haar evergreen afscheidsnummer: Lag ja gale…
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, LIFESTYLE, NIEUWS, Taal & Literatuur
Je naam is het symbool van je identiteit – Pandit Bhasker Rewti

Pandit Bhasker Rewti
Wanneer we naar de geschiedenis kijken dan zien we dat India (hierna ‘Bhārat’ genoemd omdat deze naam de officiële naam is) ongeveer 900 jaar is leeggeplunderd door invallers, bezetters en onderdrukkers die continu hebben getracht de lokale cultuur te vernietigen. De invallers, bezetters en onderdrukkers kwamen uit het noorden en namen de Islam en de Koran mee. Daarna is Bhārat ingevallen, bezet en onderdrukt door Portugezen, Fransen, Nederlanders en Engelsen. Wil men een volk vernietigen dan moet men de afkomst, cultuur, alle eigen namen en alle herinneringen die aan de afkomst verbonden zijn vernietigen. Het vernietigen en afpakken van de cultuur en godsdienst van de Indiase (hierna Bhāratse) inwoners hebben de moslims continu tijdens de bezettingsperiode uitgevoerd. De Engelsen vielen vanuit de oostkust Bhārat binnen en de vernietiging van de Bhāratse levenswijze en cultuur werd voortgezet. De Engelsen namen de Bijbel mee en er werden duizenden kerken gebouwd. Zowel de moslims als de Engelsen hebben de veranderingen en de vernietigingen naar hun eigen zin en stijl doorgevoerd. We zien dat hierdoor onder andere plaatsnamen in Bhārat zijn veranderd.
De namen van plaatsen werden veranderd
Enkele voorbeelden: Karṇavatī werd Ahmedabad, Saṁbhajī Nagar werd Aurangabad, Ānand Nagar werd Ahmed Nagar, Mumbai werd Bombay, Kōlkātā werd Calcutta, Chēnnai werd Madras. Agrāvan werd veranderd in Agra, Prayāgrāj werd veranderd in Allahabad, et cetera.
Tempels werden veranderd in moskeeën
Maar ook onze Bhāratse tempels werden afgebroken en op dezelfde plaatsen werden dan moskeeën gebouwd. Enkele voorbeelden. De naam van bijvoorbeeld de Śiva mandir in Agra die Tējō Mahālaya heette werd veranderd in Taj Mahal. De Rāma Janmabhūmi tempel in Ayōdhiyā werd de Babri Mahdjid, de Kāśī Viśvanāth tempel werd de Gyanvapi Moskee, de Kṛṣṇa bhūmi tempel werd de Shah Idgah moskee, Ādināth tempel werd de Adina Moskee, de Bhadrakālī tempel werd de Jama Mahdjid, et cetera.
De namen van land en volk werden veranderd
Ook de naam van het land, cultuur en godsdienst zijn na de invasie veranderd.
Het vernietigen van het kenniscentrum van de Bhāratse inwoners
Takṣaśilā was de eerste en grootste internationale universiteit ter wereld, gevestigd rond 500 jaar voor Christus in het oude onverdeelde noorden van Bhārat. Tegenwoordig is de plaats waar het gebouwd was Pakistan geworden. Takṣaśilā is door de Hunnen vernietigd. De Vēdische Nālandā Universiteit in Bihār is door de Turkse moslims onder leiding van Bakhtiyar Khilji geplunderd, de studenten werden verkracht en onthoofd, alle boeken zijn verbrand en uiteindelijk is de universiteit vernietigd en platgebrand.
Bekeringen en verandering van de eigen naam
- De moslims hebben gedwongen bekeringen toegepast. U had de keuze tussen vermoord worden of moslim worden. Of, als niet moslim moest u zware belastingen betalen. Vele arme mensen waren toen door de Belastingmaatregel gedwongen om moslim te worden. De eigen hindoenaam werd dan gelijk veranderd in een moslimnaam.
- De Puranische Sanātana pandit baba’s, die het kastenstelsel hebben gebracht, hebben ook ertoe bijgedragen dat de allerlaagste kasten vrij snel werden overgehaald om moslim te worden. Immers bij de Purāṇische Sanātana Dharma hadden ze helemaal geen rechten. De Purāṇische pandit baba’s hadden bepaald dat de spijtoptanten niet het recht hadden om terug te keren naar de Sanātana Dharma. Zij vonden dat bekeerde arme mensen tot Islam onrein waren geworden.
- De Engelsen brachten het Macaulayisme en er werden duizenden kerken gebouwd. Bhāratse mensen werden bekeerd tot het christendom. Deze bekeringen gaan tot en met heden in volle vaart nog door. Als je een christen wordt dan wordt je naam ook veranderd in een christelijke naam.
Wat is Macaulayisme? Engeland heeft de vraag gesteld “Hoe kunnen we de inwoners van India zodanig veranderen dat ze uiterlijk op Indiërs lijken maar van binnen Engelsen worden? Het antwoord is gegeven door Lord Macaulay: “Pak hun taal, cultuur, namen en hun identiteit af en geef Indiërs het gevoel dat wanneer ze Engels praten, dat ze dan superieur zijn”. Het plan van Lord Macaulay werd letterlijk uitgevoerd. Gurukula’s (kostscholen waar naast wetenschap ook Sanskriet lessen werden gegeven) werden vernietigd en de taal Sanskriet werd verboden. Verder zijn ze ook doorgegaan met het zoveel mogelijk veranderen van (plaats) namen in Bhārat. Dit beleid hebben ze trouwens ook in Brits-Guyana toegepast. Onze broeders in Guyana kunnen bijna geen Hindi meer spreken.
In Bhārat wordt soms de term “Macaulay’s Children” gebruikt om te verwijzen naar mensen van puur autochtone afkomst die de westerse cultuur als hun eigen levensstijl hebben overgenomen. Een “halfbloed” kind voelt zich superieur in Bhārat. Onze Bhāratse inwoners zijn inderdaad geworden zoals de Mahā-guru Lord Macaulay het had gewild, namelijk geen Bhāratse maar Hindoestaanse Indiërs met een bruine huidskleur en wonend in Bhārat. Daardoor uiten veel mensen in en uit Bhārat zich in het Engels, soms vooral om aan te geven dat ze beter ontwikkeld zijn dan mensen die alleen Hindi of hun eigen moedertaal spreken. Het is zelfs zo ver gekomen dat veel mensen in Bhārat geen zuiver Hindi meer kennen of hun moedertaal niet meer kunnen spreken. Er zijn in Bhārat ongeveer 415 levende talen. De trots dat ze bruine Engelsen zijn raast al een sneltrein nog steeds voort in Bhārat en bij Bhāratse mensen in het buitenland.
Bij de bekeringen door moslims en christenen worden nog steeds de hindoenamen veranderd in moslim- of christelijke namen. Deze verandering heeft ten doel je verleden te doen vergeten en je identiteit te vernietigen. Tegenwoordig mogen in Bharat bekeerde christenen geen contact meer hebben met hindoes omdat de christenen bang zijn dat ze weer hindoes worden.
India is op 15 augustus 1947 onafhankelijk geworden. Na de onafhankelijkheid is het land geregeerd door moslims en christenen, namelijk de Nehrū-Gandhi clan. De vernietiging van de Sanātana Dharma dendert na de onafhankelijkheid van Bhārat nog steeds voort. Onze geleerde pandits werden in 1990 uit Kashmir verdreven. De overheid geleid door de Nehrū-Gandhi clan deed niets om dit te voorkomen. Maar wanneer een bewuste Indiër deze christelijke en moslimbekeringen in Bhārat een halt wil toeroepen, 900 jaar vernietiging van Bhārat wil corrigeren, dan word je gebombardeerd tot niet seculiere, nationalistische, fundamentalistische en fanatieke hindoe die moslims en christenen vervolgt. Voor de wereld doen de moslims en christenen zich dan zielig voor. Dit is kennelijk de reden dat er weinig positief nieuws door westerse journalisten in Europa wordt verspreid. Zodra er echter iets negatiefs gebeurt dan komt het nieuws in grote krantenkoppen in heel Europa.
Mensen in Bharat zijn ongeveer 900 jaar onderdrukt en gehersenspoeld. Het lijkt alsof deze onderdrukking in onze genen is gaan zitten. “Wij vinden alles goed en alle goden zijn hetzelfde” is ons karakter geworden. We komen niet meer op voor onze cultuur en levenswijze. We schamen ons om te zeggen: “Ik ben Bhāratīya of mijn voorouders komen uit Bhārat en mijn godsdienst (het woord religie en godsdienst is gebonden aan Islam en het Christendom) is, neen, mijn levenswijze is de Sanātana Dharma. Hebben wij geen Vēdische ruggengraat meer? Wordt het nu geen tijd om als Sanātana Dharma met de Vēda’s (de ware bron van Sanātana Dharma) in de hand, bewuster in het leven te staan? Wordt het geen tijd om uw gedrag en de effecten van uw gedrag te bekijken? Wordt het geen tijd om over je gevoelens te praten en over wat 900 jaar onderdrukking heeft opgeleverd? Wordt het geen tijd om uw achtergrond en uw eigen geschiedenis te onderzoeken? Wordt het geen tijd om na te denken hoe we minimaal kunnen bijdragen aan de bewustwording van onszelf en onze kinderen? Kunnen we deze bewustwording ook thuis beginnen met de opvoeding van onze kinderen? Wordt het geen tijd om onze kinderen te laten groeten door met de handen bijeengebracht voor het hart het woord namastē te zeggen? Het is verbazingwekkend dat zelfs kinderen van 5 jaar oud zich schamen om de handen bijeen te brengen en geen namastē willen zeggen. Wordt het geen tijd om onze kinderen hun identiteit te geven door de juiste namen bij de geboorte mee te geven waarop ze trots kunnen zijn? Onze kinderen verdienen het om hun eigen identiteit te hebben.
Namen aan onze kinderen geven
Een van de 16 Vēdische saṁskāra’s is de “Nāmakaraṇam Saṁskāra”. Dit is de 5e saṁskāra. De Nāmakaraṇam saṁskāra is een ceremonie om het kind een voornaam te geven. Niet zomaar een willekeurige naam, maar een naam met betekenis. Een naam die de wens van de ouders uitdrukt en gedragen kan worden door de maatschappij. Een naam die het kind stimuleert de doelen te bereiken die de naam suggereert. Ik zal het duidelijk maken aan de hand van 2 voorbeelden waarom een betekenisvolle naam zo belangrijk is:
- Stel dat u een bedrijf wilt oprichten maar u geeft het geen naam. Hoe wilt u dan bekend worden? Een passende naam geven is essentieel voor uw bedrijf. Stel u wilt een advocatenkantoor beginnen en uw kantoor heet “Advocatenkantoor belazeren”. Stel dat u een olifant cadeau hebt gekregen. U noemt uw olifant “mijn kaboutertje”. Voelt u dat deze namen niet kloppen?
- Stel dat de wetenschapper Newton aan zijn ontdekking geen naam zou geven. Is dan deze kennis niet begrensd en alleen beschikbaar voor hemzelf. Door een naam te geven en te vertellen wat zwaartekracht is, heeft hij de wereld verteld wat hij heeft ontdekt.
Inderdaad. Als er iets nieuws in ons leven komt moet daar een passende naam aan worden gegeven. Als u bekendheid wilt geven aan uw vinding zult u er een naam aan moeten geven en vertellen wat het doet en waarvoor u het kunt gebruiken. In de wereld is er zelfs een octrooi op namen. Als u dit doet, dan komt er bekendheid in de samenleving, de maatschappij en de hele wereld. Dit veroorzaakt een herkenning bij alle mensen. De naam vertelt iets over uw bedrijf en het product.
Als we deze gedachte doortrekken naar de namen van onze kinderen dan zouden we ook mooie, passende namen kunnen geven die de wens van de ouders uitdrukken. De maatschappij krijgt dan een indruk van wat voor identiteit de persoon heeft. Er zijn heel veel mooie namen die in de Vēda’s en in alle overige Vēdisch gerelateerde boeken voorkomen. Er zijn mooie namen te vinden in onze geschiedenisboeken zoals de Ramāyana en Mahābhārata. Deze namen bepalen uw identiteit. Het zegt iets over wie u bent, wat uw achtergrond is, wat de wensen zijn geweest van de ouders en wat van u verwacht kan worden. Het geeft je een identiteitsgevoel. Het zegt iets over je geschiedenis, je voorouders en waar je vandaan komt.
Is er een reden te verzinnen waarom u uw eigen identiteit zou willen verliezen door uw kind een naam te geven die niet uit uw eigen cultuur komt? Zijn we dan niet trots op onze eigen namen, cultuur en gewoontes? Zou u deze trots niet door willen geven aan uw kind zodat u de identiteit van uw kind niet afpakt? Door geen naam uit uw eigen cultuur te geven brengt u uw kind later in verlegenheid en u pakt de identiteit van het kind af. Het klopt gewoon niet wanneer later iemand vraagt “hoe heet je” en het antwoord is “Kees”, terwijl uw kind bruin is en daal, bhaat, roti en chutney eet. Er zijn verschillende psychologen, zoals de Duitse psycholoog de heer Jochen Gebauer, die het bovenstaande bevestigen. Hij zegt dat de naam iets vertelt over wie u bent. Uw naam is sterk verbonden met uw identiteit. Een passende naam maakt u gelukkiger.
Een naam is slechts een woord, maar een woord kan behoorlijk krachtig zijn. Een naam geven aan het kind is het schenken van een woord met een bijzondere betekenis dat voortaan levenslang als roepnaam zal worden gebruikt. Iedere keer wanneer het kind wordt aangesproken met de voornaam zullen, bewust of onbewust, de gevoelens van het kind positief worden geraakt. De betekenis daarvan zal het kind inspireren om te begrijpen wat de wensen zijn van de ouders. Dit inspireert het kind om een goed mens te zijn. Het zal de gevoelens en het karakter van het kind beïnvloeden.
Zouden namen van dieren en dingen het kind inspireren? Namen als Gaṅgā (de Ganges rivier) of Tōtā (papegaai) zijn weinig inspirerend. Namen om niet trots op te zijn en die het kind in verlegenheid kunnen brengen dienen ook te worden vermeden.
Aan welke eisen zou een naam dan moeten voldoen?
- De naam moet het kind positief inspireren, een goed gevoel geven en prikkelen om na te denken wat van hem/haar wordt verwacht.
- De naam moet niet te lang en gemakkelijk uit te spreken zijn.
Voornamen met mooie volle beginletters, die in de dagelijkse omgang zo weinig mogelijk misvormd kunnen worden zijn geschikt om te dienen als roepnaam. Deze naam moet het liefst 2 tot 4 lettergrepen bevatten. Het belangrijkste is dat de namen kort, krachtig en gemakkelijk uitspreekbaar moeten zijn. Tevens dient het mooi te klinken en een positieve, inspirerende betekenis te hebben.
***
Saṁskāra Bhāskara – de zestien Vedische Saṁskāra’s en de vier levensdoelen dharma, artha, káma en móksha | Auteur/uitgave Bhaskar Rewti 2021 Zoetermeer | ISBN 9789082710649 | hardcover pp. 288 | prijs 15 euro (excl. verzendkosten). U kunt dit boek bestellen via brewti@gmail.com
De opbrengst van dit boek gaat naar de Stichting voor Armen en Wezen ten behoeve van de inrichting van een in aanbouw zijnde polikliniek voor de allerarmsten in het dorpje Padampur (Órisa, India). Voor meer informatie over SAW zie: www.armenenwezen.nl
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, Religie & Levenswijze, Suriname, Taal & Literatuur, Traditie