Sarnámi, taalbehoud of taalverlies? – Roy Ramautarsing
Iets meer dan de helft – ongeveer 3.660 – van alle nu levende talen in de wereld, wordt bedreigd, is stervende of zo goed als dood. Dit blijkt uit een overzichtsstudie van taalkundigen, onder wie Frank Seifart van de Universiteit van Amsterdam (UvA, 2018). Andere bronnen melden dat elke paar maanden een taal uitsterft.
Hoe staat het ervoor met het Sarnámi in Suriname?
Het behoeft geen betoog dat bovenstaande ontwikkelingen – zoals uit onderzoeken blijkt – zorgelijk zijn, want taal is cultuur en andersom geldt het uiteraard ook, beide zijn complementair aan elkaar. Het Sarnámi, onze taal, staat er ook middenin. Vooralsnog mag aangenomen worden – helemaal zeker weet je het nooit – dat het voortbestaan van het Sarnámi in Suriname ‘in zekere zin’ gegarandeerd is. Dit komt, omdat er voldoende sprekers in het thuisland Suriname garanties bieden voor het voortbestaan van de taal. Ouders en grootouders van Hindostaanse kinderen en jongeren dragen bij aan de versterking van de eigen identiteit en taal is daarbij erg belangrijk. Maar hoe zit het op de langere termijn, na zo’n 70 tot 100 jaar? De voorspelling of het Sarnámi dan nog behouden blijft is op zijn Hollands gezegd koffiedik kijken. Er zijn talloze factoren die een rol spelen.
Denk bijvoorbeeld, aan de status van het Nederlands. Als je gaat voor schoolsucces of carrière wilt maken is een goede beheersing van het Nederlands een pré. We kennen dan ook de verhalen en anekdotes van het spreken van het Nederlands dat moet prevaleren boven de andere omringende talen: het Sarnámi, het Sranantongo, het Javaans, het Chinees om er enkele te noemen. Ook is het niet verbazingwekkend dat door aanraking met andere talen sprake is van taalmenging. Trinidad en Mauritius zijn daar sprekende voorbeelden van. Daarenboven kunnen het Hindi en Sanskriet op nogal wat aanzien rekenen bij veel Hindostanen.
De tweede factor is dat, geografisch gezien, Suriname in Zuid-Amerika ligt waar het Spaans nogal dominant aanwezig is. In de naaste toekomst zou deze taal van invloed kunnen zijn op de officiële landstaal, het Nederlands, én het Sarnámi. Strikt genomen zou iedereen dan Spaans moeten spreken, waardoor het Sarnámi in de verdrukking zou komen te staan. Een andere factor is het huwen buiten de eigen etnische groep, exogamie geheten. Stel dat de jongvolwassen kinderen in Suriname in het huwelijk treden met niet-Hindostanen, dan trek ik het spreken van het Sarnámi in twijfel en hoe zit het met de kinderen die uit zo’n huwelijk voortkomen? Zien de ouders dan het belang en de noodzaak om het Sarnámi te leren?
Ook kan het zo zijn, dat een plotseling invallende gebeurtenis de complete taalsituatie op zijn kop kan zetten, denk aan supermogendheden die het land volledig in bezit nemen en langzamerhand hun taal aan het volk opleggen. Hierdoor zou het Sarnámi verder worden teruggeduwd in de plantage waarin al talloze talen verloren gingen. Zo raakten, bijvoorbeeld, door de Russische overheersing de talen in de Baltische staten in de verdrukking. Na hun onafhankelijkheid ontworstelden zij zich aan de druk van Rusland en hebben zij de Russische taal weggedaan. Ondanks dergelijke sombere scenario’s verwacht ik niet dat het Sarnámi in Suriname thans onder druk staat, maar over langere tijd durf ik niet te voorspellen welke kant het op zal gaan – taalbehoud of taalverlies – de bovenstaande factoren in beschouwing nemend.
En zijn er garanties dat het Sarnámi in Nederland een levende taal blijft?
Wat in Suriname gaande is op de taaldomeinen, in het bijzonder het Sarnámi, gaat in feite ook op in de Nederlandse taalsituatie. Alleen staan we naast de hogere statuspositie van het Nederlands – hoger dan in Suriname – te midden van andere immigrantentalen. Ter illustratie: in Rotterdam zien we 175 culturen; in Amsterdam 180. Dit schetst al een beeld van de hoeveel talen die er gesproken worden in de thuissituatie, in familiekring en op feesten. Het Sarnámi wordt in Nederland in belangrijke mate door de ouderen productief gebruikt, veel meer dan bij de jongeren het geval is. De ouderen hebben de taal als het ware geëxporteerd naar Nederland wat het Sarnámi-taalgebruik ten goede komt. Bij de jongeren ligt dat weer anders. Zij die rond de puberteit of eerder naar Nederland kwamen spreken de taal nog wel, maar de Hindostaanse jongeren die hier te lande geboren zijn, spreken de taal in veel mindere mate. Hun beheersing van het Sarnámi is receptief, dat wil zeggen dat zij het niet spreken maar wel begrijpen.
Een andere, zeker niet weg te denken factor is codewisseling (code switching): het afwisselend gebruik van twee of meer talen in de dagelijkse context. Een simpel voorbeeld is: “Beti, láde to, aré ká bolehe hypotheekakte.” (“Dochterlief, breng mij eens, hoe heet het, de hypotheekakte.”) In deze Sarnámi zin zie je een Nederlands woord: hypotheekakte (ook wordt vaak het achtervoegsel wa bij Nederlandse woorden gebruikt: hypotheekaktwa). Vaker maken we binnen en tussen zinnen gebruik van twee of meer talen, soms ook Sranantongo, zonder dat we het in de gaten hebben of daarbij stilstaan. Laten we kijken naar enkele andere voorbeelden die de tweetaligheid illustreren:
“Hamár báp landbouwer rahá aur torwálá temremaan.” (“Mijn vader was landbouwer en de jouwe timmerman.”)
“Tab u verlengde rastwa mein rahá.” (“Het lag in het verlengde van de straat.”)
Er zijn taalwetenschappers die beweren dat codewisseling een voorbode is van taalverlies, weer anderen weerleggen deze uitspraak. In 2005 deed ik onderzoek naar code switching en ik zie dit fenomeen als een waardevol taalkundig hulpmiddel dat niet willekeurig gebruikt wordt. Er zit meestal een doel en logica in het veranderen van talen. Hierbij kunnen we, bijvoorbeeld, denken aan woordvindingsproblemen (als het ene woord niet paraat is in de ene taal switchen we naar een andere taal), uitdrukking van de (multipele) identiteit, de mogelijkheid van taalkeuze, sociale motivatie, enzovoort. Michael Clyne, een hoogleraar in Australië, noemt zelfs 25 redenen waarom mensen codewisselen (Dynamics of Language Contact. (2009). Cambridge University). Wereldwijd is er sprake van codewisseling, omdat immigrantengemeenschappen overal nadrukkelijk aanwezig zijn. Ik zie het Sarnámi in Nederland wel als het zorgenkindje in de naaste toekomst, omdat niet met zekerheid is te zeggen of er voldoende animo zal zijn om de taal te leren of te spreken door de jongere generaties.
Zijn er parallellen te trekken met de Turkse en Marokkaanse taalgemeenschap in Nederland?
Dat is een lastige vraag, omdat het nogal complex is en generaliseren op de loer ligt. Wel kan ik er het een en ander over zeggen: in de Turkse gemeenschap is er veel meer sprake van endogamie, het huwen binnen de eigen etnische groep. Dat zorgt ervoor dat de Turkse taal vitaal blijft. Let wel, uit onderzoek blijkt dat het Turks een van de meest vitale talen ter wereld is. Dat wil zeggen dat waar ter wereld Turken elkaar tegenkomen zij altijd hun eigen taal zullen spreken. Sedert de beginjaren zeventig kwamen Turken en Marokkanen naar Nederland om er te werken in de hoedanigheid van gastarbeider met de terugkeergedachte: geld verdienen en teruggaan naar het thuisland. Dat bracht mee, dat er geen noodzaak was om het Nederlands te leren. In 2004 heb ik een onderzoek gedaan naar de relatie tussen Nederlandse taalvaardigheid en sociaal culturele oriëntatie bij Turkse en Marokkaanse leerlingen en hun ouders in Rotterdam-Zuid. De voornaamste conclusie uit dat onderzoek was dat de Turkse leerlingen en hun ouders meer georiënteerd waren op het thuisland. Terwijl de Marokkaanse leerlingen en hun ouders meer georiënteerd waren op de Nederlandse samenleving. Nu, twintig jaar later is door intergenerationele verschillen – de terugkeergedachte heeft plaats gemaakt voor een blijvend perspectief – ook het taalgebruik veranderd. In de eerste plaats door het onderwijs van de kinderen, dat twee- of meertaligheid een extra stimulans gaf.
Laten we eens kijken naar de wijze waarop twee Turkse leerlingen hun tweetaligheid demonstreren:
“Mesela okul-da iki tane kız da bana verkering sor-du.” (“Twee meisjes op school hebben mij bijvoorbeeld mee uit gevraagd.”)
“Sen-de kalkman lazım onlarla en hoe moet je dan op de rest letten?” (“Jij moet ook met hen opstaan en hoe moet je dan op de rest letten?”).
In de thuissituatie en op school (bijvoorbeeld in de pauze) worden de thuistalen met enige regelmaat gesproken. In mijn onderwijspraktijk bemerkte ik dat er drie berbertalen én Marokkaans Arabisch werden gesproken, waardoor de Marokkaanse kinderen elkaar niet konden verstaan. Dan ligt het voor de hand om te kiezen voor het Nederlands als gemeenschappelijke taal. Daardoor kan de verschijningsvorm van de taal betekenisvol verschillen van de Turkse kinderen:
“Hij zeggen tegen mij, ik ga naar oom-ha.” (Hij zei tegen mij: “Ik ga naar oma.”) Opvallend in deze uiting is dat het werkwoord zeggen niet wordt verbogen (geen inflectie). En oom-ha kan duiden op een interferentiefout (De eerste taal, het Arabisch, stoort de tweede taal, het Nederlands). Marokkaanse kinderen spreken of Nederlands met elkaar of de thuistaal. Af en toe wordt er een leenwoord geactiveerd zoals in het volgende voorbeeld, waarbij twee vriendinnen in gesprek zijn: “Ze zeggen dat Marokkaanse vrouwen rashom qaseh hebben.” (“Ze zeggen dat Marokkaanse vrouwen een harde kop hebben.” (Bedoeld wordt: koppig zijn).
De Hindostaanse taalgemeenschap kun je in beginsel heden ten dage deels associëren met de Turkse en Marokkaanse gemeenschap. Met name als we kijken naar de jongeren, ten aanzien van de Nederlandse taalvaardigheid en sociaal culturele oriëntatie. Alle drie de immigrantengroepen zijn – grosso modo – georiënteerd op Nederland met een goede beheersing van de Nederlandse taalvaardigheid. Anders dan bij hun Turkse en Marokkaanse evenknieën die wel hun thuistaal spreken, merken we bij de Hindostaanse jongeren dat zij zich nauwelijks bedienen van het Sarnámi in productieve zin, zowel in het private als in het publieke domein. Dat is een punt van zorg en verdient veel meer aandacht. Niet enkel en alleen het begrijpen van de taal, maar ook het spreken ervan. Met de taal gaat ook een deel van jezelf verloren en met allerlei kunst- en hulpmiddelen een verloren taal nieuw leven inblazen, is een onmogelijke opgave. Zo ver mag het niet komen.
Roy Ramautarsing is neerlandicus, taal- en cultuurwetenschapper.
Het onderzoek A code switching research of Sarnámi-Hindustani language use in the Dutch context (2004/2005) is hier te vinden.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Sarnámi, Taal & Literatuur
Cloud Messenger brengt eeuwenoud werk van Kálidása tot leven – Kanta Adhin
Kálidása is de grootste klassieke schrijver van de Sanskriet literatuur aller tijden. Het is niet met zekerheid vast te stellen in welke periode hij heeft geleefd, maar uitgegaan wordt van ergens vlak voor of vlak na het begin van de christelijke jaartelling. Een van zijn meesterwerken, het gedicht Meghadúta (Wolkenboodschapper), komt tot leven tijdens het India Dans Festival in theater Korzo in Den Haag (16-26 mei 2024). Dit tweejaarlijks festival opent op 16 mei met de wereldpremière van de spectaculaire muziek- en dansvoorstelling Cloud Messenger. Componisten Samhita Mundkur en Boudewijn Ruigrok brengen India en het westen bij elkaar in deze groots opgezette productie met zeven dansers, een ensemble van acht muzikanten, twee zangkoren en enkele solisten.
“Het zangkoor Dario Fo bestaat uit een vaste groep zangers. We hebben het voor dit project een beetje uitgebreid uit onze achterban. Zangam van Samhita had een open inschrijving om meer zangers te werven voor Cloud Messenger. In totaal hebben we 45 zangers. Het is dat het theater niet groter is, anders hadden we er nog wel meer gehad, denk ik,” aldus Ruigrok. Hij is de vaste arrangeur van het Theaterkoor Dario Fo dat al eerder heeft gewerkt met Zangam, onder andere bij de zeer prestigieuze dansbewerking van de opera Satyagraha van Phillip Glass die tijdens een eerdere editie van het India Dans Festival werd uitgevoerd.
Zangam, een samentrekking van zang en het Hindi woord sangam (samenkomst), is een uniek gezelschap; het is het enige koor dat liederen uit verschillende regio’s van India zingt. Mundkur die in India (Mumbai) actief was in de muziekwereld, woont inmiddels ongeveer 15 jaar in Nederland in verband met het werk van haar echtgenoot. “In 2014 werd ik gevraagd om voor een productie waar Dario Fo ook bij was betrokken, Ragas in Symphonie, een groep amateurzangers te coachen. De meesten waren uit de Hindostaanse gemeenschap. Een aantal van hen was zo ingenomen met het gezamenlijk zingen in een koor, dat ze mij vroegen of ze daar niet mee konden doorgaan. Zo is Zangam ontstaan. Iedereen is welkom zich aan te sluiten. We hebben inmiddels een heel repertoire aan volksliederen, klassieke, devote en eigentijdse liederen opgebouwd.” Rosita Girjasing, zakelijk directeur van het Maritiem Museum in Rotterdam, sloot zich ongeveer een jaar geleden bij het koor aan. Zij bewondert de passie én het engelengeduld waarmee Mundkur een gezelschap van zangers van verschillend niveau leidt.
Meghadúta van Kálidása handelt over een treurende halfgod (yaksha) die uit de stad Alaká in het Himálaya gebergte verbannen is naar de Ráma berg in midden-India. De yaksha vraagt aan een wolk die zich aan het begin van het regenseizoen manifesteert, om een boodschap aan zijn geliefde vrouw over te brengen. Daarbij geeft hij de wolk aanwijzingen welke route te volgen. Om de wolk te paaien vertelt hij welke fantastische ervaringen hem op zijn weg te wachten staan. Het is een verhaal van eenzaamheid, liefde en verlangen.
Het gedicht telt 111 verzen en het is natuurlijk niet mogelijk alle verzen te zingen en uit te beelden. Ruigrok: “Voor deze productie maken we gebruik van maar veertien verzen. We doen het in het Sanskriet, niet de makkelijkste taal. Zelf ben ik het ook niet machtig. Ik heb daarom het boek van Evert Schneider Een wolk wordt woord gelezen, waarin hij een deel van de verzen in het Nederlands heeft vertaald, maar vooral ook veel interessante achtergrondinformatie geeft. Samhita is de Sanskriet expert. In Cloud Messenger zing ik zelf ook een paar verzen. Bepaalde klanken zijn best moeilijk, zoals de n die als rha moet worden uitgesproken. Maar ik kreeg onlangs een compliment van Samhita voor mijn uitspraak.”
Mundkur wijst erop dat alle verzen in de originele poëzie van Kálidása van de hoogste literaire waarde zijn, even mooi. “Ze komen uiteraard het best tot uiting in hun totaliteit. Maar ik heb veertien verzen geselecteerd die mij het meest geschikt leken om het verhaal zo compleet mogelijk over te brengen door middel van dans en muziek. De eerste zes verzen staan in dezelfde volgorde als in het origineel. De rest is gekozen om de verhaallijn te benadrukken,” legt ze uit. “Sanskriet poëzie is gebaseerd op een metrische structuur die zich goed leent voor muziekcomposities. Ik heb Meghadúta bestudeerd en het leek me logisch om een ragamala (krans van raga’s) te maken. Zo kunnen verschillende melodische structuren worden gebruikt om de stemming, emoties of betekenis van elk vers te accentueren. De hele compositie rijgt dus veertien verschillende raga’s aaneen.”
“Voor een deel wordt ook gebruikgemaakt van teksten van de Britse componist Gustav Holst die zich al in 1913 liet inspireren door Meghadúta. En daarnaast wordt de energie van de tabla bol (taal van de tabla) ingezet,” licht Ruigrok verder toe. Het Nederlandse muziekensemble wordt versterkt met muzikanten uit India en onder leiding van een Indiase en een Nederlandse choreograaf brengen Indiase en westerse dansers een uitdagende mix van moderne dans en klassieke en moderne Indiase dansstijlen. De makers van Cloud Messenger beogen met deze eigentijdse compositie niet alleen India en het westen bij elkaar te brengen, maar ook verleden en heden met elkaar te verbinden.
Een voorproefje is hier te zien: https://youtu.be/S6ad1noV528
Cloud Messenger is een productie van het theatercollectief Klapstuk in coproductie met Korzo en is ontwikkeld in samenwerking met Zangam. De voorstelling is te zien op 16, 17 en 18 mei (https://korzo.nl/nl/programma/voorstellingen/).
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Entertainment, Taal & Literatuur
365 Ramayana Quotes: Een Dagelijkse Reis naar Inspiratie en Wijsheid – Hindorama.com
“In de moderne tijd lijkt het gebruik van prachtige spreuken en citaten, gebaseerd op de Ramayana, te vervagen. Het is zeldzaam geworden om deze diepgaande wijsheid rechtstreeks van onze ouders te horen. Het is precies om deze reden dat ik geloof dat dit boek van onschatbare waarde is. Laat dit boek dienen als een bewaarplaats van deze waardevolle citaten en als een brug tussen de oude generatie die deze kennis koesterde en de jongeren zoals ik, die er opnieuw naar verlangen.” Di’Quinto Lachmansingh is een jonge student die het moderne Nederlandse leven verbindt met de eeuwenoude wijsheid van de Ramayana. Als een jonge geest die gedijt op zowel academische kennis als tijdloze religieuze wijsheid, hoopt hij anderen te inspireren om de diepte van de Ramayana te omarmen en de rijkdom van deze eeuwenoude leringen te ervaren. Op 17 december 2023 presenteerde hij een boek waarin hij 365 citaten uit de Ramayana in het Nederlands heeft bijeengebracht.
Hij beschouwt de Ramayana niet slechts als een episch verhaal, maar als een tijdloze gids voor de mensheid, waarin God Vishnu in de vorm van Shri Ram op aarde verschijnt om dharma te herstellen. Dharma is een veelomvattend begrip voor ethisch gedrag. Voor Di’Quinto is rechtvaardigheid het fundament van zijn zoektocht naar dagelijkse inspiratie en diepgaande wijze lessen. Hij verwijst in dit verband ook naar de Bhagavad Gita, waar Shri Krishna als incarnatie van God Vishnu verschijnt.
यदा यदा हि धर्मस्य ग्लानिर्भवति भारत ।
अभ्युत्थानमधर्मस्य तदात्मानं सृजाम्यहम् ॥४-७॥
Hoofdstuk 4, Verse 7, Bhagavad Gita
“Wanneer er een afname is in deugdzaamheid en een toename van onrechtvaardigheid, O Bharata, dan daal Ik neer. Om de deugdzamen te beschermen, om de onrechtvaardigheid te vernietigen en om deugdzaamheid te herstellen, verschijn Ik millennium na millennium.”
In de huidige tijd waar het lezen van een omvangrijk werk als de Ramayana met zijn 24.000 verzen ontmoedigend kan lijken, heeft hij voor een doelgerichte aanpak gekozen: 365 zorgvuldig geselecteerde citaten die hij beschouwt als een dagelijkse bron van inspiratie en, zoals hij het noemt, de management of life.
Volgens Di’Quinto biedt de Ramayana een schat aan lessen op het gebied van leiderschap, ethiek, relaties en zelfrealisatie. “De principes die in dit eeuwenoude epos worden belicht, kunnen naadloos worden toegepast op moderne contexten. De rol van Ram als een rechtvaardige leider, de toewijding van Hanuman en de veerkracht van Sita in tijden van beproeving bieden waardevolle inzichten voor leiderschap en teamdynamiek. Dit maakt de Ramayana niet alleen een episch verhaal, maar een realistische les voor de mensheid, waarbij het omgaan met uitdagingen en het nastreven van rechtvaardigheid centraal staan.”
Di’Quinto heeft, na grondige analyse van zowel de Ramayana van Valmiki als de Ramcharitmanas van Tulsidas 365 citaten geselecteerd die hem persoonlijk aanspreken en inspireren. Deze zorgvuldig gekozen citaten dienen als een toegankelijke ingang tot de rijke lessen van de Ramayana als een dagelijkse bron van inspiratie. De essentie van Di’Quinto’s project ligt niet alleen in het verzamelen van citaten, maar vooral om de lessen te internaliseren en te actualiseren. Het doel is niet alleen te lezen, maar ook te begrijpen, te reflecteren en te groeien.
Di’Quinto nodigt lezers uit om de Ramayana niet te zien als een verre mythe, maar als een levende bron van wijsheid die elke dag kan worden verkend. Hij benadrukt dat niet alle citaten voor iedereen even relevant zullen zijn, en dat is prima. Juist in die variatie ligt de schoonheid van de individualiteit van interpretatie en inspiratie. Het gaat erom de lessen te ontdekken die resoneren met persoonlijke reis en groei. Di’Quinto verwijst naar de woorden van Tulsidas om te benadrukken dat de interpretatie van de Ramayana een zeer persoonlijke en subjectieve ervaring is, die past bij iemands eigen levensfase, persoonlijkheid en doelen.
जिन्ह के रही भावना जैसी। प्रभु मूरति तिन्ह देखी तैसी।।
Baal Kand 241.2, Tulsidas Ramcharitmanas
“Ieder ziet Shri Ram op zijn eigen manier, vanuit zijn emotie of referentiekader “
Het erkennen van deze individualiteit opent de deur naar het putten van inspiratie die past bij iemands eigen levensfase, persoonlijkheid en doelen.
Op 17 december vond de feestelijke boeklancering plaats tijdens een Ramayana seminar in Bharat Kings, de spirituele geloofswinkel aan de Paul Krugerlaan. Het evenement trok een levendige menigte van nieuwsgierige jongeren, van wie een aantal ook hun ouders had gemotiveerd mee te komen. Di’Quinto is trots op de rijke traditie van kennis en citaten vanuit de Ramayana die de oudere generaties Hindostanen in Suriname koesterden en als een kostbare schat van generatie op generatie werd doorgegeven. “Voor mijn ájá (grootvader) die in 1969 naar Nederland kwam en in 1972 de winkel Bharat BP Lachmansingh opende was de Ramayana een bron van wijsheden. De quotes en gezegden die hij in zijn dagelijkse conversaties met mijn vader deelde, leken aanvankelijk slechts woorden. Het heeft jaren geduurd voordat mijn vader besefte dat deze uitspraken niet alleen reflecties waren van de persoonlijke levenswijsheden van zijn vader, maar ook een erfenis van tijdloze kennis die met ons werd gedeeld. Een van de spreuken die mijn ájá vaak herhaalde, weerklinkt nog steeds in de gedachten van mijn vader: ‘Ram naam ki loot hai, loot sake to loot, ant samay pachatayega, jab praan chayenge choot’ – ‘Noem de naam van Ram (mediteer) zo vaak als je kunt, want wanneer de tijd ten einde komt en je je laatste adem uitblaast, zul je spijt hebben en zou je willen zijn naam te kunnen noemen.’”
Met oprechte dankbaarheid deelt Di’Quinto Lachmansingh de 365 Ramayana Quotes met de lezers en nodigt hen uit om de lessen van de Ramayana te ontdekken, nieuwsgierig te worden naar de context van de verzen en deze toe te passen in hun eigen leven.
365 Ramayana Quotes – Nederlandse editie • Initiatiefnemer: Di’Quinto I.R. Lachmansingh • Den Haag 2023: Bharat Kings, Paul Krugerlaan 194, Den Haag • ISBN 9789083390703 • 365 pp. gebonden • €22,50
Foto’s: Di’Quinto Lachmansingh
- Published in BIBLIOTHEEK, Boeken, CULTUUR, Religie & Levenswijze, Taal & Literatuur
Promotie Anita Ramcharan: Een cultuur vol liederen en een liedkunst vol cultuur
Op donderdag 21 december verdedigde Anita Ramcharan haar proefschrift Een cultuur vol liederen, liedkunst vol cultuur: De positie van vrouwen in Hindostaanse liedkunst. Ramcharan heeft onderzocht hoe Hindostaanse vrouwen de liedtraditie bij de hindoerituelen rond de geboorte, het huwelijk en het overlijden hebben bewaard, aangepast en overgedragen.
Een orale traditie
Door te zingen tijdens belangrijke momenten creëerden zangeressen een sfeer die past bij een bepaald ritueel. In deze rol namen zij de taak op zich om een stemming van betrokkenheid te scheppen, waarin alle partijen hun eigen rol hadden. De zangeressen hebben de traditie van de liedopvoeringen en hun repertoire doorgegeven aan de volgende generaties. Zij hebben de bijdrage die hun moeders en oma’s hebben geleverd aan het vormen van de hindoegemeenschap voortgezet en verder ontwikkeld in Suriname en later in Nederland.
Hierin hebben vrouwen van de volgende generaties elke keer opnieuw keuzes gemaakt tussen bewaren en vernieuwen. Hoewel er tegenwoordig zeker bij minder momenten liedopvoeringen worden verzorgd dan vroeger, hebben vrouwen deze traditie levend weten te houden.
Zoals andere orale tradities is ook deze traditie van vrouwen bij hindoerituelen dynamisch. Zowel de inhoud als de vorm is constant in beweging en dat laat zien hoe zangeressen in de steeds veranderende wereld omgaan met deze vrouwentraditie. Door die traditie te blijven vernieuwen behouden zij deze liedkunst. Deze vernieuwingen illustreren hoe vrouwen creatief zijn binnen dit constante koorddansen tussen adaptatie en innovatie, terwijl zij nog steeds respectvol bezig zijn met een eeuwenoude literaire traditie.
Liederen
Tijdens de geboorte-, huwelijks- en overlijdensrituelen zingen zangeressen, net als hun voormoeders uit India, bijvoorbeeld over de handelingen die verricht worden, de voorwerpen die gebruikt worden en de mensen die de handelingen verrichten.
Hun liederen zijn dus niet alleen bedoeld voor de persoon die is geboren, in het huwelijk treedt of is overleden, maar ook voor anderen die eretaken verrichten bij deze rituelen. Zo zingen vrouwen voor specifieke personen ook plaagliederen die ze van hun voormoeders hebben geleerd. Deze bijzondere liederen tonen aan hoe vrouwen vormen van beeldspraak hanteren in het spel om binnen de grenzen te blijven en toch niet. Daarmee laten zij zien hoe zij in deze liedtraditie met bestaande hiërarchieën omgaan.
Proefschrifttitel: Een cultuur vol liederen of liedkunst vol cultuur: De positie van de vrouw in Hindostaanse liedkunst
Promotoren: Prof. dr Berteke Waaldijk en Prof. dr Michiel van Kempen
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Religie & Levenswijze, Taal & Literatuur, Traditie
Boekbespreking Anil Ramdas: de tragiek van brandende ambities – Hans Ramsoedh
Een dag na het overlijden van de schrijver/essayist Anil Ramdas (16 februari 1958 – 16 februari 2012) stond premier Rutte na afloop van de ministerraad tijdens het Gesprek met de minister-president op de televisie stil bij zijn overlijden: ‘Er is een man heengegaan die niet alleen een groot schrijver is, maar ook iemand met een opvatting. Een uitgesproken persoonlijkheid. Wij zijn met z’n allen wat armer door zijn overlijden’. Ramdas schreef om de wereld te veranderen en het was ook zijn brandende ambitie om de belangrijkste intellectueel van Nederland te worden. Hij wilde niet verwaarloosbaar zijn. In Nederland leerde men hem sinds begin jaren negentig door zijn essays in De Groene Amsterdammer en columns in NRC, zijn boeken en zijn televisie- en radioprogramma’s kennen als een scherpe denker, scherpzinnige analyticus en begaafde stilist, een intellectueel met een groot maatschappelijk engagement. Daarbij wilde hij geen allochtone intellectueel zijn die niet meer dan een niche vertegenwoordigde, maar een postkoloniale intellectueel om de postkoloniale ervaring weer te geven en om de invloed van het verleden op het heden te verklaren en toe te lichten.
Op 26 september 2023 promoveerde de schrijfster Karin Amatmoekrim aan de universiteit van Leiden op een biografisch proefschrift (ook als handelseditie verschenen) over Anil Ramdas: In wat voor land leef ik eigenlijk? Anil Ramdas, onmogelijk kosmopoliet. Deze biografie handelt over zijn leven en werk tegen de achtergrond van het spanningsveld tussen hem als Surinaamse schrijver en de veranderende westerse context waarin hij publiceerde. Hieronder bespreek ik in grote lijnen de biografie (551 pp.) over Ramdas waarbij ik deze bespreking ophang aan een aantal momenten die zijn leven en werk kenmerken.
Studie in Nederland
Na afronding van de middelbare school in Suriname vertrok Ramdas in 1977 naar Nederland om sociale geografie in Amsterdam te studeren. Het Nederland dat hij bij aankomst aantrof was in zijn ogen ‘volmaakt, een land waar hij overal wonderen van beschaving’ zag (p. 178). De militaire staatsgreep in 1980 en de Decembermoorden in 1982 veegden voor Ramdas, evenals voor veel Surinamers, de optie van terugkeer definitief van tafel. Suriname behoorde voor hem nu onherroepelijk tot het verleden. Met een groep mensen uit verschillende disciplines en achtergronden voerde hij in zijn studentenflat onvermoeibare discussies over migratie, multiculturalisme en antiracisme. Het was een groep blakend van vertrouwen met een soort avant-gardehouding: ‘wij zijn degene die Nederland vooruit gaan brengen’ (p. 142). Hij koos hierna in 1987 voor een promotietraject aan de UVA waarbij hij onderzoek zou doen naar de manier waarop verhalen van asielzoekers worden geïnterpreteerd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Naast zijn baan als onderzoeker koos hij ook voor de journalistiek. Het promotieonderzoek brak hij echter in 1991 af naar aanleiding van een voorgenomen publicatie van zijn bevindingen in een congresbundel van Amnesty International. In een kort geding eiste het ministerie van Justitie namelijk vanwege vermeende schending van de geheimhoudingsplicht door Ramdas een verbod op publicatie. Het ministerie verloor het kort geding maar in hoger beroep was de uitspraak dat Ramdas de gegevens die hij had verzameld uit dossiers en tijdens het bijwonen van besloten zittingen niet zonder toestemming van het ministerie mocht gebruiken in zijn proefschrift. Met deze uitspraak was afronding van het promotietraject voor hem geblokkeerd.
De Groene Amsterdammer
Aan het begin van zijn promotietraject raakte hij bevriend met de schrijver/publicist Stephan Sanders (destijds redacteur bij De Groene Amsterdammer). Deze vriendschap opende voor hem de mogelijkheid om stukken te schrijven voor dit weekblad. Een van zijn eerste bijdragen was een portret van de Trinidadiaanse schrijver V.S. Naipaul die hij enorm bewonderde: een schrijver die bandeloos was in de zin dat hij compleet losstond van plaats en volk en niet langer gereduceerd kon worden tot zijn geboorteland wanneer hij het nest zelf expliciet bevuilde en verliet. In veel van Ramdas’ latere bijdragen was de invloed van Naipaul duidelijk merkbaar. Evenals voor Naipaul werd het Westen voor Ramdas de norm. In zijn visie kon geen enkele andere cultuur méér aanspraak maken op superioriteit en universalisme dan de westerse, want nergens anders kon een mens zo volledig worden wie hij was, los van de ‘stam’ waartoe hij behoorde. Hij omarmde de westerse cultuur vol overgave. Zijn bijdragen over Hindostanen, Creolen en andere migrantengroepen in Nederland waren vaak clichématige karakteriseringen waarmee hij volgens Amatmoekrim (p. 220) iets te gewillig zijn oor naar de (veelal hoogopgeleide) lezers van De Groene Amsterdammer liet hangen; een nestbevuiling die in de optiek van Michiel van Kempen ook wel eens te ver ging (geciteerd op p. 220). In zijn bijdragen distantieerde hij zich nadrukkelijk van ‘Surinaamse dommigheden’. Het betekende volgens Amatmoekrim (p. 203) dat Ramdas al van meet af aan nadacht wat het betekende voor een migrant om te schrijven. Door zich, evenals Naipaul, vrij te maken van Suriname presenteerde hij zich als een autonoom schrijver die compleet losstond van plaats en volk om zich daarmee een gezagspositie toe te eigenen.
Nieuwe deuren en ambities
Ramdas’ bijdragen in De Groene Amsterdammer bleven niet onopgemerkt. In 1992 was hij (als eerste persoon van kleur) gast in het drie uur durende televisieprogramma Zomergasten van de VPRO die in de zomermaanden op de zondagavond wordt uitgezonden. Dat optreden werd een beslissend en komeetachtig moment in zijn carrière. Hij had zich voorgenomen de grootste vragen die de samenleving toen plaagden te beantwoorden. ‘Als het mislukte, als de avond niet boeiend was, dan zou hij als mens zijn mislukt’ vond hij (geciteerd op p. 244). De reacties in de media op zijn optreden in Zomergasten waren overweldigend en positief. Kritiek was er ook. Anil zou, net als in zijn latere artikelen, te veel met zijn kennis te koop lopen (namedropping als zijn handelsmerk) en te veel de wijsneus uithangen.
Na zijn optreden in Zomergasten gingen nieuwe deuren voor hem open. In 1993 mocht hij de prestigieuze Den Uyl-lezing houden waarin hij de rol van de sociaaldemocraten bij de onafhankelijkheid van Suriname bekritiseerde en een pleidooi hield voor een nieuwe houding van Nederland ten opzichte van Suriname met daarbij ethiek als richtlijn (de lezing is in 1994 gepubliceerd met als titel Ethiek als vitaal belang).
Na zijn optreden in Zomergasten bood NRC hem een positie als redacteur. In zijn bijdragen in deze krant was het vooral zijn ‘eigen groep’ die ervan langs kreeg: migranten in het algemeen en (Hindostaanse) Surinamers in het bijzonder. In deze bijdragen had Ramdas het vermogen tot zelfkritiek tot een kunst verheven, aldus Amatmoekrim (p. 265). In deze periode publiceerde hij twee bundels (De Papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea in 1992 en De beroepsherinneraar en andere verhalen in 1996). In 1994 schreef hij de novelle Het besluit van Mai waarin hij de worsteling van een eerste generatie migrant met de opvoeding van haar dochter beschrijft. De twee bundels werden overwegend positief ontvangen in de (witte) literaire recensies: Ramdas strekte tot voorbeeld van andere migranten. In de ‘zwarte’ besprekingen was de ontvangst echter minder warm. Zij zagen hem als iemand die nestbevuiling als carrièrestap zag en aan wie het ontbrak aan solidariteit. Hij werd een moderne Uncle Tomgenoemd en gezien als een ‘moderne brahmaan op klompen’ (p. 274-5).
Voor de VPRO presenteerde hij vanaf 1993 verschillende televisieprogramma’s waaronder In mijn vaders huis (1993-1994), een serie interviews met schrijvers en denkers die hij bewonderde (onder wie Stuart Hall, Kwame Anthony Appiah, Edward Said en Benedict Anderson) met thema’s als globalisering, postkolonialisme en burgerschap. Met Stephan Sanders maakte hij het televisieprogramma Het blauwe Licht (1997-2000) waarin zij met twee wisselende gasten televisieprogramma’s analyseerden. Beide televisieprogramma’s gaven Ramdas de mogelijkheid om zijn postuur als scherpe denker nog verder vorm te geven. In deze periode kreeg hij ook de kans een aantal radioprogramma’s te verzorgen.
Onder de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap in Nederland werd hij tussen 1995 en 2000 naast zijn bijdragen in de kranten bekend als discussieleider bij de Omroep Hindoe Media (OHM) waarin de focus lag op taboedoorbrekende thema’s binnen deze gemeenschap.
Samen met filmer Fred van Dijk maakte hij in 1995 een vierdelige documentaire over Suriname onder de titel Wel de snack maar niet de saus. Hij maakte veel kritiek los met deze serie waarin het leek alsof hij Naipauls gelijk over het Caraïbisch gebied wilde bewijzen: een ronddobberend schip in verval met een bevolking die dom, oncreatief en verdeeld is.
Ramdas’ ambities reikten verder. In zijn optiek moest je Nederland bevechten. ‘Hoe radicaler en brutaler je dat deed, des te meer je werd gewaardeerd. Dit land houdt niet van mensen die van hem houden, dit land houdt van mensen die hem tarten, uitdagen, provoceren en kleineren’ (p. 300). Dat was de grote opdracht die hij zichzelf stelde, namelijk weigeren verwaarloosbaar te zijn.
Deze provocatieve houding leidde tot een polemiek met een aantal Nederlandse schrijvers onder wie Joost Zwagerman die in 1994 De Buitenvrouw publiceerde. Volgens Ramdas bleven gekleurde personages in hun boeken ‘bordkartonnen personages’ omdat witte schrijvers niet voorbij hun eigen vooroordelen kwamen. Zij misten in zijn optiek een intrinsieke interesse in de gekleurde mens. Het zou van de kant van Zwagerman leiden tot een langdurige vijandschap jegens Ramdas. Zwagerman zou vervolgens iedere gelegenheid aangrijpen om Ramdas moreel te diskwalificeren.
NRC-buitenlandcorrespondent in India
In September 2000 ging Ramdas in op het aanbod van NRC om voor deze krant buitenlandcorrespondent in India te worden. In dit land wilde hij zich niet bezighouden met klassieke journalistiek (het verslaan van rampen), maar uitgaan van de antropologie van de straat: relevant maken wat niet relevant lijkt en de lezer vertrouwd laten raken met al het rare in de wereld. Zijn correspondentschap in dit land werd echter één grote deceptie. In Nederland werd hij erkend voor zijn bijdragen aan het debat, in India was hij echter niets bijzonders. Het gebrek aan erkenning viel hem dan ook zwaar. Hij vereenzaamde en het monster van alcoholverslaving ontwikkelde zich relatief ongezien bij hem. Al in Nederland had hij een alcoholverslaving ontwikkeld. Zo volgden na de opnames van Het Blauwe Licht vele ‘liederlijke drankgelagen’ (p. 359). In India kwam deze verslaving in het centrum van alles te staan en werd een van zijn demonen die hem hierna blijvend zouden achtervolgen. Na drie jaar correspondentschap in India keerde hij medio 2003 naar Nederland terug. Zijn bijdragen uit India zijn later gebundeld uitgegeven (Zonder liefde valt best te leven, 2004)
Terug in Nederland
Tijdens Ramdas’ verblijf in India maakte Nederland in het kielzog van de aanslagen op de Twin Towers in New York op 11 september 2001een turbulente periode door: de opkomst van Pim Fortuyn, de moord op hem op 6 mei 2002 en de verkiezingsoverwinning van de LPF in mei 2002. De multiculturele samenleving werd failliet verklaard. In Ramdas optiek waren de zorgen over de multiculturele samenleving een uiting van de kleinburgerlijke visie van de bezorgde Nederlander. Toen de cineast Theo van Gogh in 2004 door een moslimextremist werd vermoord bleef hij de zorgen in Nederland bagatelliseren. De mate van hysterie en de mate van onrust kende hij niet van Nederland. Hij begreep Nederland niet meer en Nederland begreep hém niet meer. Hij werd sindsdien gezien als een achterhaalde politiek correcte betweter.
Terug in Nederland ging hij aan de slag als directeur van het Amsterdamse debatcentrum De Balie. Het was voor zijn vrienden een vreemde sprong, want hij hoorde op het podium en niet erachter. Zijn directeurschap van De Balie werd een mislukking, mede vanwege financiële perikelen waarmee het debatcentrum te maken kreeg. Punt van zorg was ook dat zijn dronkenschap op het imago van dit centrum afstraalde (p. 371). Uiteindelijk moest hij eind 2005 noodgedwongen zijn directeurschap van De Balie opgeven.
Paramariboreis
Hij had geen ‘echte’ baan meer, maar wist in 2006 een reisbeurs los te peuteren om een boek te schrijven over Paramaribo om te weten hoe de stad van zijn jeugd in de eenentwintigste eeuw functioneerde. In Paramaribo kon hij kon niet wennen aan de anonimiteit. Slechts een handvol mensen kende hem in zijn geboorteland. Zijn verblijf van een jaar in Paramaribo ging gepaard met drinken van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. Hij was bezig zichzelf te vernietigen, zoals Amatmoekrim schrijft (p. 407). Ramdas’ verblijf in Paramaribo resulteerde in de publicatie van Paramaribo; De vrolijkste stad in de jungle die in 2009 uitkwam. Zijn sentimental journey werd een persoonlijke afrekening met zijn geboorteland. De toonzetting is er in navolging van Naipaul een van kritische beschouwer, sarcasme en provocatie, en soms ook van frustratie en verbittering.
Terug in Nederland had het alcoholgebruik zijn huwelijk laten stranden. Hij verloor in 2007 zijn plek als columnist bij NRC en werd vervolgens naar de positie van religiereporter op de achterpagina van deze krant gedirigeerd. Financieel zat hij helemaal aan de grond. De stress werd hem teveel en hij kreeg zijn eerste hartinfarct.
Ramdas benaderde zijn uitgeverij De Bezige Bij voor een ideeënroman die hij wilde schrijven waarbij hij zijn eigen leven als kader wilde gebruiken waarbinnen hij kon reflecteren op essentiële thema’s. Hij wilde met deze roman de Nederlandse literaire traditie opschudden, een spiegel voorhouden, een maatschappelijk en een politiek debat veroorzaken. In zijn roman wilde hij een zwarte intellectueel opvoeren als literaire interventie op het gebrek aan kleur in de Nederlandse literatuur. Het moest ook een weergaloos boek worden en het was voorts zijn grote droom een aantal meesterwerken te schrijven in de trant van V.S. Naipaul of Salman Rushdie. Van zijn uitgeverij kreeg hij een financieel voorschot voor zijn ideeënroman.
White trash
Sinds 2010 publiceerde Ramdas maandelijks een column op de website van deBuren, een Vlaams-Nederlands platform voor wetenschap en cultuur. Op 9 september 2010 publiceerde hij ‘Het culturele drama’ waarin hij reflecteerde op het tien jaar eerder in NRC verschenen geruchtmakende essay van Paul Scheffer ‘Het multiculturele drama’. Daarin betoogde Scheffer onder meer dat de vorming van een etnische onderklasse een ernstige bedreiging vormde voor de maatschappelijke vrede in Nederland. Hoewel Ramdas het deels eens was met Scheffer vond hij dat met de oplossing van de sociale kwestie onder de autochtone bevolking hun culturele achterstand nooit was ingehaald. Een deel van die autochtone onderklasse had zich weliswaar omhooggewerkt, maar dat had niet geleid tot beschaving. Daarbij verwees Ramdas naar reacties van lezers van De Telegraaf, het aanbod op de televisie, nieuwe omroepen als WNL en Powned en de aanhang van de PVV die meer dan twee miljoen stemmers telde. Al die Hollanders waren in Ramdas’ ogen een groot deel white trash: tokkies, families Flodder met achterlijke ideeën en onbeschofte omgangsvormen. Al met al ‘primitieve, rancuneuze, rechtse en extreemrechtse types zonder principes, zonder moraal en zonder idealen’ P.450). Hij meende Nederland ontmaskerd te hebben en in zijn visie was de ‘culturele samenleving’ mislukt. Volgens Amatmoekrim was de tekst van Ramdas echter ‘onramdasiaans: hij was grof, ongenuanceerd en ronduit beledigend’ (p.451). Aanvankelijk waren de reacties op de bijdrage van Ramdas tam, maar Joost Zwagerman greep deze aan voor een openlijke aanval op hem. Die aanval werd vervolgens door andere columnisten in Nederlandse dagbladen opgepakt waarbij Ramdas niet werd gespaard. Zwagerman mocht zelfs bij Pauw & Witteman op de Nederlandse televisie zijn kritiek op Ramdas spuien. Hij werd in de hoek van elitaire betweter gemanoeuvreerd en ook nog uitgemaakt voor een racist. Ramdas’ wereldbeeld werd loodzwaar. ‘Hij voelde zich omringd door vijanden en zag alleen maar blanke fascisten overal’ aldus Amatmoekrim (p. 438).
Badal
Ik keer hier terug naar de voorgenomen ideeënroman van Ramdas. Deze roman kwam in april 2011 uit getiteld Badal. In deze roman wordt een ontluisterend portret geschetst van een aan alcohol verslaafde intellectueel die uiteindelijk ten onder gaat. De hoofdpersoon is teleurgesteld in zichzelf en is niet opgewassen tegen zijn eigen pathetische hang naar erkenning en alcoholverslaving. In allerlei opzichten schiet hij te kort. Aan het eind van de roman pleegt de hoofdpersoon zelfmoord.
De recensies op Badal waren verwoestend. De grote ambities die Ramdas met dit boek had, vielen in duigen. De aandacht in de recensies was vooral gefocust op het biografische element in het boek, namelijk dat de hoofdpersoon in Badal samenviel met Ramdas. Badal werd voornamelijk als een mislukte autobiografie gezien. Achteraf (na zijn overlijden) werd Badal ook gezien als de kroniek van een aangekondigde dood. Volgens Amatmoekrim was een deel van de besprekingen ‘niet minder dan slecht gecamoufleerde afrekeningen met Ramdas’ (p. 478). Slechts De Groene Amsterdammer nam het op voor Ramdas. De recensenten hadden er niets van begrepen was het commentaar in dit weekblad: ‘Badal was namelijk een gelaagd, complex boek waarbij de auteur een wereld had geconstrueerd die op de echte wereld leek, maar die niet hetzelfde was’ (p. 478). Ogenschijnlijk lieten de negatieve recensies Ramdas onberoerd. In zijn optiek zochten de recensenten alleen naar de sleutels en niet ook naar het sleutelgat. Het was echter uiterlijke schijn. Het onbegrip waarmee Badal werd ontvangen stortte Ramdas in een diepe depressie die versterkt werd door ontwikkelingen in zijn privéleven. Zijn vrouw ging bij hem weg, zijn vader lag op sterven, zijn programma ZOZ bij de Amsterdamse multiculturele televisieomroep (MTNL) zou vanwege stopzetting van rijkssubsidie tot een einde komen en zijn stukjes voor de NRC zouden eind december 2011 stoppen.
Zelfmoord om een eind te maken aan vernedering en schaamte
Zijn alcoholdemon bleef hem achtervolgen. Op kerstavond vertelde hij zijn twee kinderen dat hij niet langer wilde leven en zichzelf dood zou drinken. Hij werd onmiddellijk opgenomen in een psychiatrische kliniek. Op 16 februari 2012 (zijn 54everjaardag) pleegde Ramdas zelfmoord in het bad. De zelfmoord moest een eind maken aan zijn vernedering en schaamte: vernedering omdat hij meer en meer zijn podium kwijt was en schaamte onder meer voor het onbegrip waarmee Badal was ontvangen, financiële perikelen, zijn alcoholisme, het vertrek van zijn vrouw, het dreigend verlies van zijn huis. Naast hem op de vloer lag een exemplaar van het boek van de Amerikaanse schrijver Philip Roth getiteld De vernedering (2009) met voorin een kort afscheidsbriefje gericht aan zijn kinderen en vrouw.
De tragiek van Ramdas’ brandende ambities
Ramdas had de brandende ambitie de belangrijkste intellectueel te zijn van Nederland en wilde een schrijver zijn die de wereld zou veranderen. Behalve ambitieus was hij ook zoekend naar aanzien en roem. Hij dacht in z’n eentje de Titanic op te tillen (de titel ook van hoofdstuk 11 in de biografie). Daarmee had Ramdas de lat voor zichzelf te hoog gelegd, wellicht ook uit zelfoverschatting. Van een intellectuele voorloper werd hij in zijn laatste levensjaren gezien als een achterhaalde politiek correcte betweter en weggehoond om zijn idealen. Hij werd gezien als een woedende has-been. Ontwikkelingen sinds het begin van de eenentwintigste eeuw deden Ramdas beseffen dat het Westen niet was wat hij had gedacht. Het beeld dat hij aanvankelijk van de westerse beschaving had bleek meer een illusie dan dat het een reflectie van de werkelijkheid was, vergelijkbaar met de manier waarop Bollywood een idee verkocht, zoals Amatmoekrim in het Nawoord schrijft (p. 500).
Amatmoekrim (p. 504) is nogal voorzichtig met haar conclusie dat de uiteindelijke verbanning van Anil Ramdas naar de marge van de Nederlandse samenleving mogelijk te maken zou kunnen hebben met zijn achtergrond: Nederland had een cultureel bepaalde waardering voor mensen met een grote mond maar die grote mond is voorbehouden aan ‘echte’ Nederlanders. Er is in mijn optiek nog een ander aspect dat een rol speelt bij de tragiek van Anil Ramdas’ brandende ambities. Hij heeft te weinig oog gehad voor de heersende Nederlandse maaiveldcultuur: er worden korte metten gemaakt met personen die hun kop boven het maaiveld uitsteken. Ramdas ondervond de gevolgen van deze Nederlandse cultuur. Met deze biografie heeft Amatmoekrim een boeiend, prettig leesbaar en zeer uitvoerig portret geschreven van een idealist die uiteindelijk bezweek onder de last van brandende ambities.
Karin Amatmoekrim (Paramaribo, 1976) studeerde letterkunde, schreef zes romans en is columnist bij NRC.
Karin Amatmoekrim, In wat voor land leef ik eigenlijk? Anil Ramdas, onmogelijk kosmopoliet, Amsterdam 2023: Prometheus. 551 pp., € 39,99
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, Taal & Literatuur
A little learning is a dangerous thing – Een roman over Indiërs in de diaspora – Michiel van Kempen
Hij schreef een boek over de grote thema’s van onze tijd: migratie, traditie, moderniteit, vervreemding. Vinod Busjeet is een schrijver die zijn vroegste ervaringen en langste familiegeschiedenis in zijn geboorte-eiland Mauritius heeft liggen, maar die zijn professionele carrière wist op te bouwen in de Verenigde Staten. Hij werkte als leraar op een middelbare school op Mauritius, en, zo vermeldt het boek, studeerde af aan de Wesleyan University, de New York University en aan Harvard – een Mauritiaanse Jnan Adhin dus.
Hij zat lang in de wereld van economische ontwikkeling, internationale financiën en diplomatie met onder meer functies bij de Wereldbank en de International Finance Corporation en slijt nu zijn dagen in Washington D.C. als schrijver. Hiermee zijn de twee grote geografische décors ook gegeven voor zijn boek Stille Winden, Droge Zeeën, dat nu in Nederlandse vertaling is uitgekomen: Mauritius en de VS.
Het boek draagt de aanduiding ‘roman’ op de titelpagina, maar zoals de auteur zelf ook achter in het boek aangeeft is het gebaseerd op zijn persoonlijke memoires die hij heeft getransformeerd tot een roman om zichzelf meer verbeeldingsvrijheid te gunnen. Het boek heeft dan ook geen strakke plot zoals in een roman, maar is het relaas van de Werdegang van een intelligente jongen op een cultureel ingewikkeld eiland. Deze jongen, Vishnu, wil zich omhoogwerken uit de stroperigheid van een samenleving die beheerst wordt door klasse, etniciteit, kleur en religie. Dat kwartet zit diep in de haarvaten van de samenleving van Mauritius, zoals op tal van bladzijden duidelijk wordt:
De Desais waren ‘Bombai’, Mauritianen van wie de voorouders uit Bombay kwamen. Voor mijn ouders hield dat in dat ze verschilden van de meerderheid op het eiland, de Bihari’s die voornamelijk arbeiders of kleinschalige planters waren en dus plattelands. Bombai’s zaten vooral in de kleinhandel of de verfijnde ambachten, zoals goudsmid. De Bihari’s vonden dat ze een zekere mate van stedelijke verfijnde beschaving hadden. Daarnaast, omdat ze in het algemeen een lichtere huid hadden dan de meeste Bihari’s, hadden ze ook een hoger[e] status op de huwelijksmarkt. Meneer Desai was een van de weinige Bombai’s die op het platteland woonde[n]. Ik hoorde Madame Joseph aan Mama vertellen dat hij niet hield van sociale contacten en een hekel had aan de herrie van de stad. (pp. 43-44)
In dit citaat zitten al heel veel van de antithesen waarop de observaties in het boek zijn opgebouwd: de ene groep tegenover de andere, het machtige thuisland India van vroeger tegenover het kleine thuisland Mauritius van nu, de kleine luiden tegenover de hogere klasse, de stedelijke beschaving tegenover de landbouwerscultuur. Godzijgeprezen dat Vishnu op zijn levenspad een aantal uiterst kleurrijke vogels treft die bij hem de zaadjes planten van een vriendelijk soort rebellie, zoals een oom die in een samenleving vol van regeltjes en voorschriften overal lak aan heeft. Maar degene die Vishnu ècht duidelijk maakt dat alle sociale en genetische bagage er in wezen niet zoveel toe doet, is zijn vader, een onderwijzer met een ferm karakter die er heilig in gelooft dat met wilskracht en doorzettingsvermogen vele barrières geslecht kunnen worden. Een begaafde zoon moet zijn gerechte plaats in de wereld kunnen krijgen. De vader gáát ervoor, soms misschien nog meer dan de enigszins gegeneerde zoon: als een bulldozer gaat hij de ministeries te lijf die zijn zoon niet de maatschappelijke opgang gunnen die hem toekomt. Over de tekening van de vader-zoonrelatie hangt een warme gloed als die in A house for Mr. Biswas van de grote meester van de Indiase diaspora, V.S. Naipaul.
Vernedering
Silent Winds, Dry Seas, zoals de oorspronkelijke titel uit 2021 luidt, kent nog niet die verfijning van Naipauls roman, maar Vinod Busjeets boek kwam al wel mooi op de long list van de Dublin Literary Award. Het zou niet erg fair zijn de debuutroman van Busjeet direct te vergelijken met een roman die genoemd wordt als een van de tien beste ooit geschreven. Dat gezegd zijnde, heb ik grote waardering voor de gooi die Vinod Busjeet doet om het beste van zichzelf en zijn geboorteland samen te brengen in dit verhaal. Hij heeft ook onmiskenbaar een geweldig oog voor de dramatische kracht van het alledaagse. Een van de best geslaagde scènes is die waarin Vishnu als student een meisje meeneemt naar een peperduur Frans restaurant in Washington. Hij wil indruk op het meisje maken, put uit zijn ervaringen als assistent van een professor die hem wegwijs heeft gemaakt in zijn wijnkelder en hoopt dat het meisje zijn hints zal volgen en een wijn zal uitkiezen die betaalbaar is. Maar het meisje kiest juist de duurste Pauillac en hij moet bij het zien van de rekening bekennen dat het bedrag zo hoog is opgelopen dat hij geen geld meer heeft. Hij ondergaat de vernedering dat hij haar moet vragen om de fooi te betalen. Om de woorden van Naipaul aan te halen: ‘So it ended, in futility and impatience, a gratuitous act of cruelty, self-reproach and flight’. En in de woorden van Vinod Busjeet:
Nancy was gul. Haar fooi was groter dan de geldende norm van vijftien procent.
Terwijl we terugreden, werd ik overweldigd door gevoelens die mijn libidineuze plannen voor de avond totaal in de war gooiden. Een vrouw vragen om mee te betalen, zelfs voor een klein deel, was een zware vernedering. Nog erger was het besef dat ik enorm dom was geweest, nog veel dommer dan acceptabele jeugdige dwaasheid. In mijn verlangen om indruk op haar te maken had ik elk gevoel van proportie uit het oog verloren. Het geld dat ik nu nog over had was maar net genoeg om mijn Greyhound buskaartje naar New Haven via New York te kunnen betalen. Wat een hoogmoed!
Ik moest ergens geld vandaan halen om te kunnen eten de rest van mijn tijd in Washington. De gedachte dag na dag spaghetti met ketchup te moeten eten, maakte me moedeloos.
Toen ik in bed lag, vroeg ik me af wat mijn moeder zou hebben gezegd. “Je kunt niet ontsnappen aan de wet van karma, Vishnu. Je zult moeten boeten voor je grootheidswaanzin.” Papa zou een les klaar hebben staan. “Er zal altijd iemand zijn die meer kennis heeft dan jij. Nancy kende haar wijnen, maar schepte er niet over op.” En dan zou hij een Engels spreekwoord erbij gooien. “A little learning is a dangerous thing, mijn zoon.” (pp. 266-267)
Dit is natuurlijk prachtig: op het moment dat hij een stap zet in de décors van de rijken en machtigen der aarde, komen hem de verre stemmen van zijn moeder en vader voor de geest. De diepe ethiek der eenvoudigen in de grotemensenwereld.
Politiek correct
Dat Vinod Busjeet nog niet een V.S. Naipaul is, is gemakkelijk gezegd, maar misschien kan ik ook uitleggen waarom dat zo is. Een citaat:
Voltaire [een klasgenoot van de lagere school van Vishnu] had een onuitputtelijke voorraad grappen die de verschillende gemeenschappen op het eiland bespotten. Zelf een creool met onmiskenbare Afrikaanse gelaatstrekken, stak hij de draak met creolen die boven hun stand leefden en de levensstijl van de witten nabootsten. Daarnaast had hij kostelijke verhalen over de zuinigheid van Indiase mensen die niet de geringste cent wilden uitgeven. Hij spaarde ook de witten en hun waanideeën over hun Frans-zijn niet. In een tijd dat politieke correctheid nog een onbekend begrip was, amuseerde hij iedereen met zijn kleurrijke, soms sterk overdreven etnische stereotyperingen. (p. 205)
Het door mij gecursiveerde gedeelte is kennelijk nog blijven ‘hangen’ uit het onderliggende memoires-typoscript. Het had eruit gemoeten, omdat het ‘t meeleven met het moment-zelf verstoort, het legt immers een achteraf-commentaar op de gebeurtenissen. Dit soort commentaar wordt op verschillende pagina’s gegeven, en het kans best zijn dat zoiets er nu eenmaal in sluipt wanneer je woont in de VS dat zijn burgers dreigt voor de rechtbank te slepen wanneer zij niet voortdurend met twee vingers in de lucht heel hard roepen dat ze het politiek echt wel goed bedoelen. Nog een voorbeeldje, de zinnen zijn door mij gecursiveerd:
Om af te koelen gingen we even in de Jardin de la Compagnie zitten onder het toeziend oog van Rémy Ollier en Adrien d’Epinay, de eerste een fervent verdediger van de afstammelingen van slaven; de tweede was de leider van de Frans-Mauritiaanse anti-abolitionisten. De tegenstrijdigheid van het zo dicht bij elkaar plaatsen van deze twee kwam toen niet bij me op. Ik vroeg me niet af waarom mijn land het gedachtegoed van een voorstander van de slavernij eer betoonde in zo’n vredige tuin. Wat ik zag waren twee standbeelden die aan het overdenken waren wat ik zo meteen zou doen. (p. 219)
Salad bowl
Mauritius is een eiland van zo’n 2000 vierkante kilometer in de Indische Oceaan, iets oostelijk van het Franse overzeese gebiedsdeel La Réunion, dat dan weer oostelijk ligt van het veel en veel grotere Madagascar. De Portugezen, de Nederlanders, de Fransen en de Engelsen hebben er in koloniale tijden hun voetafdrukken gezet, aleer Mauritius in 1968 geproclameerd werd als onafhankelijke natie. Op het omslag van Busjeets boek staat een foto van Le Morne Brabant, een berg in het zuidwesten van Mauritius, die vernoemd is naar het VOC-schip Brabant dat daar in 1783 op de klippen liep en die symbool staat voor de afschaffing van de slavernij in Mauritius. De suikerrietvelden hebben dan ook heel wat slaven afgebeuld zien worden. Tegenwoordig bestaat tweederde van de bevolking uit nakomelingen van Brits-Indische contractarbeiders die vooral in de 19de eeuw naar het eiland kwamen; het maakt dus deel uit van een hele reeks landen waar de Indiase cultuur wortel heeft geschoten: Fiji, Guyana, Trinidad, Zuid-Afrika, Canada, Suriname… Behalve Hindostanen kent Mauritius 27% creolen en dan nog enkele kleine minderheidsgroeperingen van nakomelingen van Europeanen en Chinezen. Talig is het land al net zo’n salad bowl als de meeste eerder genoemde landen: de officiële taal is Engels, het Frans is een belangrijke taal in de media, alle inwoners spreken er een Mauritiaanse créole-taal en er wordt een variant gesproken van het Hindostaans die vrij dicht tegen het Bhojpuri aan ligt. De hoofdpersoon in Stille Winden, Droge Zeeën zegt:
Ik moest ook onder ogen zien dat ik niet Indiaas klonk. Ik zag er zo uit, maar ik had geen Indiaas accent, niet eens een Brits accent. In de vier weken dat ik in de Verenigde Staten was, had niemand mijn accent herkend. In Mauritius sprak ik met mijn klasgenoten in het Creools, las ik de krant en telde ik in het Frans, studeerde ik natuurwetenschappen en geschiedenis in het Engels, en groette ik mijn oudere familieleden op het platteland in haperend Bhojpuri. Mijn voorouders waren immers meer dan een eeuw geleden uit India vertrokken. (p. 252)
De auteur geeft ook een aantal frasen in het Creools, een taal die in mijn oren niet ver af staat van het Kréyol van Haïti, zoals pagina 127 demonstreert: “Li content montrer so bazaar Bombay!” Wat zoveel betekent als: Ze paradeert graag in haar Bombay-attributen! Dit soort wendingen en vele andere geven Busjeets roman een bijzondere taalkleuring.
Mauritiaanse literatuur
Wat heeft Mauritius voor literatuur voortgebracht? Ik had er geen idee van en heb er dus de Moderne Encyclopedie van de Wereldliteratuur eens op nageslagen, maar nee, niks, geen lemma ‘Mauritius’ tussen Justus van Maurik en André Maurois. De Engelstalige Wikipedia is behulpzamer en zo kom ik toch heel wat interessants te weten. Als oudste tekst wordt genoemd de roman Paul et Virginie van Jacques-Henri Bernardin de Saint-Pierre uit 1788. En laat ik die slaverniivertelling nu in de kast hebben staan, zij het in een Nederlandse bewerking door W.N. Peypers uit het eind van de 19de eeuw. Het is een abolitionistisch verhaal dat uitgaat van Verlichtingsidealen, waarin de mens zich veilig omringd weet in de natuur, en waarin vriendschap op basis van gelijkheid het wint van klassen- en kleurtegenstellingen (de tekst wordt ook vermeld in Madame Bovary van Gustave Flaubert).
Van de 27 Mauritiaanse schrijvers die genoemd worden in Wikipedia verrassen mij twee namen. J.M.G. Le Clézio, de winnaar van de Nobelprijs voor literatuur in 2008, schijnt zijn wortels in Mauritius te hebben en naast de Franse ook de Mauritiaanse nationaliteit te bezitten. Ik heb zijn Diego en Frida in de kast staan, een dubbelbiografie van Frida Kahlo en Diego Rivera en ik hoopte daarin ook nog Albert Helman tegen te komen, die ooit de buurman van het Mexicaanse kunstenaarspaar was, maar voor mijn Helman-biografie had ik niets aan Le Clézio’s boek.
En verder viel de naam Khal Torabully me op, telg in een oud Brits-Indisch geslacht op Mauritius, die als cultuurwetenschapper het begrip Coolitude lanceerde, en die in zijn gelijknamige boek uitlegt dat Coolitude een term is voor de aanduiding van een gecreoliseerde variant van Indo-Mauritiaanse cultuur. Van de andere 25 auteurs die genoemd worden, zijn alleen Natacha Appanah en Lindsey Collen enige tijd geleden vertaald naar het Nederlands, voorzover ik kon nagaan. Dit alles maakt de vertaling van een boek dat zoveel vertelt over de Mauritiaanse samenleving als Stille Winden, Droge Zeeën des te gewenster. Het is dapper dat een kleine uitgeverij als Sampreshan haar nek heeft uitgestoken voor deze roman.
De Hindostaans-Surinaamse literatuur – of kunnen we ook zeggen: de Indiase diasporaliteratuur uit Suriname? – kent de laatste jaren een opbloei aan levensgeschiedenissen, waarin de immigratiegeschiedenis van de Hindostanen voorbij komt. Het gaat veelal om non-fictie zoals Uit de klei van Saramacca van K.R. Sing en De goudsmid van Ruben Gowricharn, soms ook om fictie zoals Ruud Chanders Gevangen in een web van zwarte letters. Maar literatuur met de verbeeldingskracht zoals Vinod Busjeet die voor Mauritius laat zien, zie ik nog niet. Het is een diep peilend boek over immigratie en vervreemding, over traditie, wanhoop en hoop. Misschien kan zijn boek tot inspirerend voorbeeld dienen.
Vinod Busjeet, Stille Winden, Droge Zeeën. Vertaling Kanta Adhin, Carlijn Tetteroo, Walter Palm. Den Haag: Sampreshan, 2023. 300 pp.. ISBN 9789083199665. Oorspronkelijke titel: Silent Winds, Dry Seas (New York: Doubleday, 2021, imprint Penguin Random House).
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Taal & Literatuur
Recensie Het verhaal van de dochter van een Kantraki ~ Ramdew Krishna – Chan Choenni
Ramdew Krishna, Het verhaal van de dochter van een Kantraki, Amsterdam: Ganpati Padam Nataykala 2023, 112 pp., ISBN 978-9-4644384-2-0, prijs €24,50 (excl. verzendkosten)
In het kader van de herdenking en viering van 150 jaar Hindostaanse immigratie verscheen onlangs van de hand van Ramdew Krishna het boek Het verhaal van de dochter van een Kantraki. De kunstschilder en toneelschrijver Ramdew Krishna (1947) is geboren en getogen in Paramaribo. In dit boek maakt hij aan de hand van zijn olieverfschilderijen voorzien van teksten de bijzondere geschiedenis van een Hindostaanse familie zichtbaar. Ramdew Krishna wilde graag, zoals hij schrijft, een ‘beeldverhaal’ maken van de geschiedenis van Hindostanen. Hij besloot het levensverhaal van zijn moeder, die de dochter was van Hindostaanse contractarbeiders, als leidraad te nemen. Contractarbeiders werden in het Sarnami aangeduid als Kantráki’s. Kantráki is een verbastering van het woord contract, en wel het arbeidscontract dat deze Hindostaanse arbeiders uit India aangingen met de toenmalige Nederlandse overheid. Zij zouden tegen een loon werken in Suriname en na vijf jaar arbeid hadden zij recht op een gratis retourpassage naar India. Zoals bekend is de meerderheid van deze Kantráki’s echter niet teruggekeerd naar India, maar heeft zich permanent in Suriname gevestigd. Om deze ijverige vreemdelingen te behouden voor Suriname had de Nederlandse overheid besloten om hun land ter beschikking te stellen tegen gunstige voorwaarden. Zij waren immers Brits-Indiase onderdanen. Veel van deze Kantráki’s zijn stamouders geworden van grote Hindostaanse families. Er ontstond dan ook gaandeweg een grote Hindostaanse gemeenschap die omstreeks 1965 de grootste bevolkingsgroep werd van Suriname. Door hard werken werden steeds meer Hindostanen welvarend en de Hindostaanse groep werd deelgenoot van de politieke macht. Zij waren echter tegen de overhaaste onafhankelijkheid van Suriname. Velen hadden geen geloof in een zonnige toekomst na de onafhankelijkheid in hun geboorteland. Vanaf de jaren zestig hebben grote aantallen Hindostanen zich gevestigd in Nederland. Al deze aspecten van de loop van de Hindostaanse geschiedenis komen aan bod in dit mooi geïllustreerde boek van ruim 100 pagina’s; er zijn 106 schilderijen in opgenomen die deze bewogen geschiedenis uitbeelden. Daarbij gaat het niet alleen om portretten van verschillende personen, maar zijn er ook schilderingen van situaties, zoals een schoolklas of de omgeving van Poelepantje met de niet meer bestaande ophaalbrug in Paramaribo Zuid.
Eerst zal worden stilgestaan bij de levensgeschiedenis van de moeder van Ramdew Krishna. Hij noemt haar (voor)naam overigens niet in het boek: blijkbaar als teken van respect. Deze dochter van Kantráki’s heeft namelijk op welhaast bewonderenswaardige wijze na het vroegtijdig overlijden van haar man op 54-jarige leeftijd haar tien kinderen grootgebracht door noeste arbeid en creativiteit. Zij werd op 37-jarige leeftijd weduwe. Haar familienaam Krishna is de (gekozen) familienaam in Suriname door haar vader. Haar kinderen dragen haar familienaam. Dus deze derde generatie draagt de familienaam van moederskant en niet zoals bij de meerderheid van Hindostanen de gekozen familienaam van vaderskant. Bovendien betreft het hoogstwaarschijnlijk een gefingeerde naam, want haar vader behoorde tot de krijgerskaste (Chattri) en heette Kishansingh. Deze familienaam Krishna was vroeger verkeerd geschreven als Kisna. Zoals bekend zijn er veel verschrijvingen en ook gefingeerde namen opgegeven of gekozen door Hindostaanse contractarbeiders. Velen waren gevlucht of wilden niet teruggevonden worden dan wel geclaimd worden door hun familie bij de (sub)depots in India.
Maternale grootouders van de auteur
De vader van Ramdew Krishna’s moeder, zijn náná, was hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit een dorp in de buurt van de stad Jaipur in de staat Rajasthan. Krishna schrijft met stelligheid dat zijn náná zich vrijwillig had aangemeld voor emigratie, want hij kon lezen en schrijven. Hij schrijft voorts dat het een raadsel is hoe zijn náná destijds meer dan 1000 kilometer heeft afgelegd om vanuit Calcutta af te reizen naar Suriname. Eigenlijk is dit geen raadsel. In de staat Rajasthan werd niet geworven, maar wel in de aangrenzende staat Uttar Pradesh. In de stad Kanpur was een subdepot voor de rekrutering voor Suriname. Hoogstwaarschijnlijk heeft hij op eigen houtje de afstand tot Kanpur afgelegd. Voor degenen die na goedkeuring tot het subdepot werden toegelaten, werd alles geregeld. Na ondertekening van het voorlopig contract werd zowel voor eten, kleding en onderdak als voor de reis van meer dan 1000 kilometer van Kanpur naar Calcutta gezorgd door de Nederlandse overheid.
Dramatisch is echter het verhaal van de auteurs náni. Zij was met vriendinnen naar de kermis geweest in de stad. Toen zij terugkwam in haar dorp, bleek het hele dorp te zijn weggevaagd door een vreselijke storm. Haar hele familie was meegesleurd in het wassende water en overleden. Zij werd door een arkáthiyá (illegale werver) gerekruteerd. Vanwege gratis eten, kleding en onderdak ondertekende zij het voorlopig contract om naar Shri Ram Tapoe (de naam voor de kolonie Suriname) te vertrekken. Krishna’s náná en náni maakten als echtpaar de zeereis naar Suriname. Zij kwamen terecht op de grote suikerplantage Mariënburg. Er wordt in het boek verteld over de zware arbeidsomstandigheden en de verschillende opstanden. Er is helaas een klein foutje ingeslopen. In 1884 was Ramjanee de leider bij de opstand op plantage Zorg en Hoop en Mathura leidde in 1891 de opstand op plantage Zoelen. In het boek staat dus volgorde verkeerd.
Het Kantráki-echtpaar kreeg zeven kinderen, onder wie de moeder van Ramdew Krishna. Door hard werken bouwden zij zich op als kleinlandbouwers. Zijn moeder vertelde dat haar vader een ezelskar had om producten naar de centrale markt in Paramaribo te transporteren. Het gezin verhuisde op gegeven moment naar Paramaribo en had daar een winkel aan de Koningstraat. Maar het noodlot sloeg toe. Zijn moeder vertelde: Onze moeder werd plotseling zeer ernstig ziek… Zij stierf in ons bijzijn, en tot ons grote verdriet, met tranen in haar ogen. Ze is 39 geworden. Ik weet nog steeds niet waaraan zij zo jong is gestorven (pagina 43).
Rooms-katholieke internaten Rajpur en Ranipur
Haar vader die met zeven jonge kinderen achterbleef, was getraumatiseerd door dit noodlot en liet de zorg van alle kinderen over aan de twee katholieke internaten in Paramaribo. De jongens werden op het internaat Rajpur geplaatst en de meisjes op Ranipur. Deze internaten voor Hindostaanse kinderen waren gevestigd aan de Mahonylaan, destijds nog een zandweg buiten de toenmalige grens van Paramaribo. Haar vader vertrok naar India en er is nooit meer iets van hem vernomen. Onder het strenge regiem van de Nederlandse nonnen leerde de moeder van Ramdew ‘handwerken’ (borduren) en ook goed Nederlands spreken. Haar oudste zus trouwde een paar jaar later en zij kon bij haar zus gaan inwonen. Zij vertelt op pagina 48: Al snel koppelde mijn zus mij aan een man die op dat moment weduwnaar was. Ik was pas zestien, maar ik had geen keus. Ik wilde overleven.
Overlever
Zij werd een ware overlever. Zoals gezegd, beschikte zij over een bewonderenswaardige overlevingsdrag, ijver en creativiteit. Het echtpaar kreeg tien kinderen. Gelukkig was haar echtgenoot een bouwaannemer en een heel creatieve man die goed verdiende. Hij bouwde eerst zelf een houten huis en later een stenen huis dat wonderwel nog steeds overeind staat aan de Mahonylaan 96 in Paramaribo. Hij bouwde bijvoorbeeld ook de carrousel van paarden die op de Surinaamse kermis altijd veel publiek trok. Maar opnieuw lag het noodlot op de loer. Haar man overleed vrij plotseling aan een hersenbloeding. De moeder van Ramdew Krishna stond er alleen voor met tien kinderen. Zij besloot haar kinderen zelf groot te brengen. Eerst werd roti verkocht op markt. Daarna specialiseerde zij zich in borduurwerk. Tot in de late avond maakte zij orhni ’s (sluiers) bij het licht van de olielamp. Haar orhni ‘s waren populair onder Hindostaanse vrouwen. Zo verdiende zij voldoende om haar kinderen te verzorgen en opleidingen te laten volgen.
Het lukte vrijwel alle kinderen om goede opleidingen af te ronden. Enkele zonen en een dochter werden onderwijzer(es), terwijl een dochter verpleegster werd. Zoals bij veel Hindostaanse families gebeurde, vertrok langzamerhand de hele familie naar Nederland. Ook de familie Krishna. De auteur beschrijft het leven van zijn moeder in Nederland, waar zij haar oude dag heeft gesleten. Vaak hebben volwassen kinderen vanwege drukke werkzaamheden helaas minder tijd om voldoende aandacht aan hun oude moeder en/of vader te besteden. Prachtig is in dit verband de uitdrukking van deze dochter van een Kantráki: Maar ja, één moeder kan wel tien kinderen verzorgen, maar tien kinderen kunnen niet eens één moeder verzorgen.
Deze matriarch en zeer krachtige vrouw bereikte de hoge leeftijd van 89 jaar. Zij heeft haar kinderen en kleinkinderen vrij gelaten om hun artistieke talenten te ontwikkelen. Zij heeft kunnen genieten van de artistieke prestaties van haar kleinkinderen. De familie Krishna is gespecialiseerd in klassieke Indiase dans en klassieke muziek.
Toegankelijke geschiedenis
Al met al is haar levensverhaal indrukwekkend en trekt in het boek voorbij voor de lezer. Het boek is tevens een ode van de auteur aan zijn moeder. Op de achterkant prijkt een geschilderd portret van zijn moeder. Ik beveel dit boek aan eenieder aan en vooral ook degenen die niet ervan houden om dikke boeken lezen. Het boek is toegankelijk voor scholieren van middelbare scholen en ook zeer geschikt om als cadeau te worden gegeven, bijvoorbeeld door (groot) ouders aan hun (klein)kinderen. Dit boek is tevens een grote aanwinst voor de geschiedenis van Hindostanen. Het is prachtig uitgegeven in handzaam formaat in hardcover door Ramdew Krishna’s organisatie Ganpati Padam Nataykala. Het boek kost 24,50 euro (exclusief verzendkosten) en is te bestellen via info@natak.nl.
De schilderijen uit het boek zijn tot 27 augustus 2023 in de openbare bibliotheek te Amsterdam (OBA) te bezichtigen. Ramdew Krishna verzorgt zelf persoonlijke begeleiding van groepen. Daarvoor kan contact met hem worden opgenomen op telefoonnummer 06-42057347. Het is overigens jammer dat de prijs van het boek niet lager is kunnen uitvallen. Ramdew Krishna vertelt dat hij verschillende Nederlandse subsidiënten heeft benaderd, maar zelden positieve respons heeft gekregen. Het kan de Nederlandse overheid en subsidiënten kwalijk worden genomen dat in het kader van het herdenkingsjaar van de Hindostaanse immigratie juni 2023 – juni 2024 niet of nauwelijks aandacht wordt besteed aan de Hindostaanse bevolkingsgroep. Het betreft immers één procent van Nederlandse bevolking, wier voorouders naar Suriname zijn overgebracht en uitgebuit!
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, Suriname, Taal & Literatuur
Recent verschenen literatuur van auteurs van Surinaams-Hindostaanse afkomst
Afgelopen periode verscheen een aantal boeken van Surinaams-Hindostaanse auteurs. Hieronder een greep van de boeken die in de boekhandel verkrijgbaar zijn.
Mahesvari Autar, RADHA’s eerste concert, hardcover 7-9 jaar, uitgever ROSE stories, isbn 9789083323879, pp. 80, prijs €14,99
Radha droomt ervan om een wereldberoemde muzikant te worden. Van meester Hari leert ze de mooiste Raga’s spelen op haar Indiase fluit, de bansuri. Op een dag gaan Radha en haar beste vriend Krishna naar de deftigste winkelstraat van Rotterdam om bloemen te kopen voor oma Sarasvati. Tot hun verwondering zien ze van alles mis gaan bij de groenteboer, bakker en bloemist. Ondersteboven van deze ervaring krijgt Radha een ingeving. Samen met Krishna en oma bedenkt ze een muzikaal plan om de wijkbewoners in een betere stemming te krijgen. Zal het trio hierin slagen? De Rotterdamse cultuurmaker Mahesvari Autar heeft dit boek geschreven ter ere van 150 jaar Hindoestaanse immigratie.
Cheryl Chotkan, De Verstikking (roman), eBook, uitgever Brave New Books, isbn 9789464804362, prijs €8,99 Hardcopy te verkrijgen via csr-books.nl en bravenewbooks.nl/ cherylchotkan
De verstikking’ vertelt het verhaal van Chaya Mahadev, een jonge, moderne vrouw en telg van de familie Mahadev. De Mahadevs zijn een bekende en vooraanstaande familie binnen de Surinaams-Hindoestaanse gemeenschap in Nederland. Enkele jaren geleden besloot Chaya zich te distantiëren van haar familie én de verwachtingen die zij van haar hadden. Als beginnend journaliste bij de Rotterdamse Courant krijgt ze de opdracht om een artikel over haar familie te schrijven ter gelegenheid van het gouden huwelijk van haar grootouders, dat groots zal worden gevierd. Ze wordt hierbij geconfronteerd met haar verleden en een familie die ze liever kwijt dan rijk is. Chaya komt voor een aantal morele dilemma’s te staan. Ze merkt hierbij op dat ze niet de enige is die keuzes zal moeten maken die verstrekkende gevolgen zullen hebben. Kiest Chaya voor wat zij het juiste vindt of laat zij zich leiden door de verwachtingen van haar familie….
Lal Goerdayal, De terugkeer van Pershad, uitgever Aquazz, isbn 9789083296555, pp. 404, prijs €25
Dania, biotechnoloog en Pershad, oncoloog in opleiding, worden smoorverliefd op elkaar. Hun geluk kan niet op, ze ronden hun studie af en bouwen stap voor stap aan hun toekomst. Samen met hun ouders maken ze een fantastische diasporareis door India. Spiritueel verrijkt keren ze terug naar Nederland. Niet lang daarna trouwen ze volgens traditionele riten van het orthodoxe hindoeïsme in Suriname, waar de familie van Pershad woont. Tijdens een studiereis slaat het noodlot toe. Het verdriet om de dood van Pershad is bij Dania, bij haar familie en bij haar schoonfamilie immens groot. Dania weigert toe te geven dat haar echtgenoot voorgoed is heengegaan. Langzaam rijpt bij Dania het plan om haar geliefde terug te laten keren en Pershad aan zijn verdrietige ouders te schenken. Hierbij put zij inspiratie uit een verhaal uit de hindoe-literatuur. In hoeverre lukt het Dania met behulp van haar biotechnologische kennis en vaardigheden haar doel te bereiken? Lal Goerdayal (1947) is in Suriname geboren. Op de Kweekschool in Paramaribo ontlook zijn liefde voor het schrijven. In 1971 kwam hij in Nederland aan en studeerde biologie aan de Universiteit Utrecht. Hij was tot 2012 werkzaam als biologiedocent in het voortgezet onderwijs. In zijn werkzame periode werkte hij mee aan de ontwikkeling van vier verschillende biologiemethoden voor het voortgezet onderwijs. In 2013 verscheen zijn gedichtenbundel Panorama van het leven.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Taal & Literatuur
Recensie Ongezien ongehoord: Hindostanen in de Nederlandse koloniale geschiedenis – Freek Bakker
Jaswina Elahi en Ruben S. Gowricharn, Ongezien ongehoord: Hindostanen in de Nederlandse koloniale geschiedenis, Zutphen: Walburg Pers 2023, 240 p., ISBN 978-94-6456062-6, prijs €24,99.
Eind mei 2023 kwam dit boek op de markt. Het is, zoals de titel zegt, een overzichtswerk over de geschiedenis van de Hindostanen in de Nederlandse koloniale geschiedenis. Tegelijk gaat een belangrijk deel van het boek ook over de periode na de onafhankelijkheid van Suriname, dus na de koloniale tijd, en over de Hindostanen in Nederland.
Het is breed bekend dat hoogleraar Chan E.S. Choenni een aantal uitgebreide studies over dit onderwerp geschreven heeft. Daarnaast hebben ook anderen kleinere publicaties over deze materie het licht doen zien. Toch wil ik een klein pleidooi houden voor dit boek van Ruben Gowricharn en Jaswina Elahi. Gowricharn werd in 2015 benoemd tot de opvolger van Choenni op de Lalla Rookh-leerstoel. In zijn eerdere werk heeft Gowricharn laten zien dat hij andere accenten legt en nogal eens behoorlijk kritisch kan zijn op zijn eigen etnische groep.
De titel van het boek wijst op de geringe aandacht die er in Nederland is voor de Hindostanen. Zij gelden als mensen die op bijna probleemloze wijze in het moederland geïntegreerd zijn. Dat gebrek aan problemen zou mogelijk ook een van de oorzaken van het gebrek aan belangstelling voor hen kunnen zijn. Ze vallen niet op en daardoor trekken zij nauwelijks aandacht.
De auteurs bespreken drie grote thema’s en geven daar een eigen visie op. Allereerst brengen zij naar voren dat de contractarbeiders niet geworven zijn om de slaven te vervangen, maar om ervoor te zorgen dat er goedkopere loonarbeiders kwamen, van wie de lonen al in contracten waren vastgelegd voordat zij in Suriname gearriveerd waren. Hoewel contractarbeid iets heel anders is dan slavernij, hebben de contractarbeiders wel zwaar geleden. Ook zij waren object van koloniale uitbuiting en werden in veel gevallen bijna net zo behandeld als de slaven. De afschaffing van de slavernij maakte geen einde aan de koloniale exploitatie van mensen. Maar de contractarbeiders waren na hun contractperiode wel weer vrij.
Het tweede thema dat de auteurs aan de orde stellen is dat de periode dat contractarbeiders weer vrij waren de tijd is geweest waarin zij de eigen Hindostaanse cultuur vorm begonnen te geven. Natuurlijk was dat al op de plantages begonnen, maar in de periode daarna werden de contouren geschetst waarin deze cultuur tot ontwikkeling ging komen. Volgens de auteurs waren het niet de meest succesvollen die in de Caraïben achterbleven, integendeel. Het waren vooral de mensen die niet anders konden vanwege hun armoede bijvoorbeeld. Maar er waren ook mensen die sowieso weinig gemotiveerd waren om naar Brits-Indië met zijn kastensamenleving terug te keren, met name veel vrouwen. In Suriname werd vervolgens jarenlang grote armoede geleden, maar uiteindelijk lukte het om de rijstverbouw op poten te krijgen en van rijst het Surinaamse volksvoedsel te maken. In het vervolg daarvan werden ook de nodige structuren opgezet om de eigen religie vorm te geven. In de beschrijving hiervan blijkt dat de auteurs niet goed op de hoogte zijn van de verschillende wrijvingen en conflicten die er waren. Met name die in islamitische kring zijn hen ontgaan. Niet de moskee van de Surinaams Islamitische Vereniging (SIV) aan de Keizerstraat, die wel wordt genoemd, is de belangrijkste moskee van Paramaribo, maar het bedehuis van de Surinaamse Moeslim Associatie (SMA) aan de Kankantriestraat, dat niet wordt vermeld. Tevens laten de schrijvers zien hoe de Hindostanen hun cultureel erfgoed in toenemende mate vorm geven in een cultuur van feesten en festivals die de onderlinge verbondenheid versterken. ‘Hindostanen zijn veranderd van een sober levende tot een feestende gemeenschap’ (p. 155). Dat begon al toen er bij de hindoe tempels grote zalen kwamen om daar bruiloften te vieren en andere bijeenkomsten te houden. Deze verandering ging bovendien samen met nieuwe ontwikkelingen in de Hindostaanse muziek.
Het derde thema is het gegeven dat de Hindostaanse bevolkingsgroep in Nederland ongezien en ongehoord is. Veel jongeren vragen zich bovendien af of ze Indiaas, Surinaams of Nederlands zijn. Velen komen, mede na een of meer reizen naar India, tot de conclusie dat ze toch vooral Surinaams zijn.
De eigen benadering van de Hindostaanse geschiedenis en de aandacht voor de culturele ontwikkelingen onder de Hindostanen en dan met name die in de muziek en in het theater maken dit boek uniek. Maar helaas is het boek te snel uitgegeven. Het wordt ontsierd door spelfouten, fouten in de formulering van het Nederlands en echte fouten. Eén zo’n fout is dat op p. 123 staat dat het Ramlila zijn inspiratie vindt in het Mahabharat. Op 146 blijken de auteurs heus wel te weten dat het toneelspel gebaseerd is op het Ramayan. Het is duidelijk dat een extra correctie door iemand met een grondige kennis van het Nederlands en de Hindostaanse cultuur het boek goed gedaan zou hebben. Misschien wordt dat bij de tweede druk goedgemaakt.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, Suriname, Taal & Literatuur
Nederlandse uitgave van Silent Winds, Dry Seas van Vinod Busjeet
Stille Winden, Droge Zeeën is een authentieke roman over de strijd voor onafhankelijkheid en succes van een nakomeling van Indiase contractarbeiders in Mauritius, een eiland in de Indische Oceaan dat voor het eerst werd gekoloniseerd door de Nederlanders (1598-1710). Zij vernoemden het naar Maurits, Prins van Oranje, Graaf van Nassau. Het werd daarna door Frankrijk en vervolgens door Groot-Brittannië gekoloniseerd. Naar dit eiland werden na de afschaffing van de slavernij in 1833 de meeste Indiase contractarbeiders overgebracht: zo’n half miljoen gedurende de periode 1834 – 1920.
De in 2021 verschenen debuutroman van Vinod Busjeet, geboren in Mauritius en woonachtig in Washington D.C., wordt door experts geroemd om zijn literaire kwaliteiten. In de VS werd het boek door National Public Radio uitgeroepen tot een van de Beste Boeken van 2021; het werd tevens genomineerd voor de Dublin Literary Award 2023. Maar het is ook een universeel verhaal over identiteit, over de erfenis van het kolonialisme, over traditie, moderniteit, emigratie, en de drang naar succes. Een verhaal dat erg herkenbaar is voor nakomelingen van Indiase contractarbeiders in andere delen van de wereld, waaronder het Caribisch Gebied, inclusief Suriname; én een verhaal over een onderdeel van de Europese koloniale geschiedenis dat vaak onderbelicht blijft. De auteur is dan ook ingenomen met het feit dat de Nederlandse editie van zijn roman uitkomt in het 150ste gedenkjaar van de aankomst van de eerste Indiase contractarbeiders in Suriname op basis van het Immigratietraktaat tussen Groot-Brittannië en Nederland.
In het Journal of Indentureship and its Legacies schreef Michael Mitchell een recensie van de roman van Busjeet. Hieronder volgt een Nederlandse vertaling ervan.
Herkenning
Er is veel aandacht besteed aan het feit dat Silent Winds, Dry Seas de eerste Engelstalige roman uit Mauritius is die een grote verspreiding heeft gekregen. Toch zullen lezers van Caribische fictie getroffen worden door een gevoel van herkenning. De reden daarvoor is niet moeilijk te bedenken. Concurrerende koloniale praktijken van Europese landen die plantage-economieën tot stand brachten, gaven aanleiding tot in grote lijnen vergelijkbare verschijnselen. Op Mauritius, net als in delen van het Caribisch gebied, werd slavenarbeid gevolgd door een systeem van contractarbeid, en later door economische achteruitgang omdat rietsuiker minder winstgevend werd. Toen de Britten aan het begin van de 19e eeuw meer koloniën overnamen, stelden zij koloniale bestuurssystemen in die de vroegere economische, sociale, culturele en taalkundige structuren relatief intact lieten. Zo bleef op Mauritius het Frans – dat door de vroegere planterselite werd gesproken – de dominante taal en de wortel van het veel gesproken Creools, terwijl het administratieve en onderwijssysteem Brits was. Met de aanvang van de tewerkstelling van contractarbeiders op de suikerrietplantages vestigde zich een levendige Indiase gemeenschap, die haar hindoeïstische en islamitische cultuur, alsook aspecten van haar clan- en kaste-eigenschappen binnen de gelaagde economische en culturele eilandmaatschappij behield en ontwikkelde. Dit is de samenleving waarin Vinod Busjeets hoofdpersoon, Vishnu Bhushan, in 1949 wordt geboren.
Fictie
Het is een coming-of-age roman waarin niet alleen de initialen van de hoofdpersoon, maar ook de subjectiviteit van het verhaal verraden dat het om memoires gaat, gebaseerd op eigen ervaringen van de auteur. Als zodanig lijkt de memoireschrijver niet geheel te ontkomen aan de verleiding om de familiegeschiedenis volledig te documenteren. In interviews heeft de auteur de nadruk gelegd op fictieve elementen; hij heeft het materiaal ingekort, bijvoorbeeld door meerdere neven en nichten terug te brengen tot één neef; of gebeurtenissen die zich in de loop van maanden afspeelden te bundelen tot drie dagen vol actie wanneer het eiland wordt getroffen door een cycloon. De ‘flash-forward’ aan het begin van het eerste hoofdstuk, met het verhaal van de moeder over haar eerste liefde en haar omgang met de Bhushan-clan, is nogal zwaar. Maar wanneer de verteller zelf het middelpunt van het verhaal wordt, gaan goed gekozen details en strategisch geplaatste elementen van humor op prudente wijze samen met een gevoeligheid die deze recensent, die even oud is als de auteur, volkomen authentiek vindt. Het is een herinnering aan hoeveel er in de jaren zestig overal ter wereld is veranderd.
Rigide en gelaagde samenleving
De eerste pagina’s vervullen echter een belangrijke functie. Ze geven de claustrofobische druk van een patriarchale samenleving weer. Deze was niet alleen het gevolg van een imperiaal kader dat een rigide gelaagdheid handhaafde op basis van kleur, klasse, rijkdom, status en geslacht, maar werd ook bestendigd binnen de sociale systemen van de onderdrukten zelf. Zo is het de moeder van Vishnu die te schande wordt gemaakt wanneer zijn vader weigert zijn eigen zoon te erkennen, nadat zij zijn huis heeft verlaten als gevolg van huiselijk geweld. Van haar wordt verwacht dat ze zich erbij neerlegt. Zij vindt echter een manier om de clan onder druk te zetten zodat haar echtgenoot zich gewonnen geeft, door hun reputatie te beschadigen in een gemeenschap waar roddels en geruchten de naleving van zeden en religieuze normen afdwingen. Dit is ook een samenleving die de vrouwelijke seksualiteit demoniseert en onderdrukt. Voor adolescente mannen is het onmogelijk vriendinnen te hebben zonder het risico te lopen van fysiek geweld van vaders, broers en neven tegen hen en de meisjes. Ze moeten daarom vroegtijdige seksuele ervaring opdoen met prostituees waar dezelfde mannelijke familieleden hun toevlucht toe nemen. De adolescent Vishnu is verbaasd dat de callgirls, die door pooier Tamby voor een rendez-vous worden geregeld, uit een burgerlijk milieu komen. De meisjes doen dit vrijwillig. Dit is een voorbeeld van een poging om de controle over hun leven terug te krijgen.
Religieuze en culturele tradities
Seksuele onderdrukking en het door de vingers zien van geweld tegen vrouwen zijn aspecten van de sociale normen die door de religies op het eiland worden gesanctioneerd. Vishnu, die opgroeit in een hindoefamilie, ervaart hoe religieuze tradities die door de contractarbeiders uit India zijn meegebracht, zijn vastgelegd en versteend op een manier die de Indiërs op het subcontinent niet altijd zouden herkennen. Het is gemakkelijk te begrijpen waarom dat zo is. Indiërs die als ‘koelies’, of feitelijk als slaven, naar het eiland werden gebracht, zagen hun religieuze en culturele tradities als een manier om hun identiteit en waardigheid te behouden en het gevoel te geven van controle over hun lot. Door de rite van mundan – het scheren van het geboortehaar – uit te voeren en het haar te werpen in de Indische Oceaan, heeft Vishnu’s moeder het gevoel dat ze in “een heilig kanaal staat dat de zee verbindt met de Ganges in India” en met Shiva’s heilige stad Benares (Varanasi). Maar ironisch genoeg verwordt juist deze houvast tot een dwangmiddel in naam van religieuze waarden. Dit wordt erkend door Vishnu’s oom Ram. Met zijn oneerbiedige houding ten opzichte van religie, tot uiting gebracht in zijn spot met in dhoti’s geklede pandits met hun naar beneden hangende “aubergines”, is oom Ram iemand die “graag uitdaagt en verwart”. Oom Ram draagt, net als Vishnu’s vader, bij voorkeur een pak; als stationschef van de spoorweg op het eiland symboliseert zijn geliefde pet een gehechtheid aan een schijnbaar permanente koloniale wereld die binnenkort zal worden weggevaagd. En toch spoort hij Vishnu aan om goed te studeren zodat hij naar het buitenland kan ontsnappen. Zoals zoveel personages is hij “een vat vol tegenstrijdigheden”.
Vishnu’s sympathie ligt ook bij de gemarginaliseerden, met name de vrouwen, en bij elke poging om de krachten van conservatisme en onderdrukking de baas te worden. Maar zijn onmiddellijke doel is het winnen van een beurs om in Europa of de VS te studeren. Hij groeit op in een wereld die steeds meer met elkaar verbonden raakt, en waarin gesprekken over plaatjes van voetballers in sigarettenpakjes (van Jimmy Greaves en Bobby Charlton), muziek (Cliff Richard en Elvis) of het nieuws (het conflict tussen India en China, de Profumo-affaire) parallel liepen met die op mijn eigen Engelse school.
‘Innerlijke Gandhi’
De “wind der verandering” bracht onafhankelijkheid naar het eiland, maar de bevrijding van de koloniale controle gaat gepaard met sektarisch en interraciaal geweld, en de verstikkende koloniale structuren worden vervangen door corruptie en nepotisme. Zelfs het hoge aanzien dat Vishnu’s vader geniet bij zijn vroegere leerlingen van de lagere school is niet voldoende om Vishnu de beurs voor Europa te bezorgen die hij had moeten krijgen. Uiteindelijk accepteert hij een plaats aan een universiteit in Madagaskar en wint van daaruit een beurs voor de VS. Zijn successen, vernederingen en inzichten in de VS zijn het onderwerp van het laatste hoofdstuk, en vertellen een verhaal dat lezers van The Reluctant Fundamentalist bekend voorkomt. Als jongen stelde hij zich ten doel een buitenlandse academische opleiding te volgen teneinde zich te verzekeren van een comfortabel leven en status op het eiland. Maar als hij de kans krijgt om het ’te maken’ in de Amerikaanse bankierswereld, waar van hem een passie voor het vergaren van steeds meer geld wordt verwacht, wordt hij geconfronteerd met de tegenstrijdigheid van zijn ‘innerlijke Gandhi’, of misschien dat gevoel van idealisme uit de jaren zestig dat zo moeilijk vast te houden was. De carrière van de auteur in de internationale economische ontwikkeling (o.a. bij de Wereldbank) is een indicatie van de compromissen die zijn hoofdpersoon zou kunnen hebben gesloten.
De titel
De titel van het boek verwijst naar een Hindi zin die oom Ram elke avond roept – “Hawa baand, samoondar soukaray” – een oproep aan de wind om stil te zijn en de zeeën om droog te worden. Tegenover de krachten van de natuur, of nog meer tegenover persoonlijke rampen, staat de wens om absolute controle te krijgen; een onmogelijkheid, een contradictio in terminis. De zinloze en ongerechtvaardigde rechtszaak die Vishnu’s vader voert op basis van de ondoorgrondelijke bepalingen in het Franse rechtssysteem op Mauritius krijgt een symbolische functie: “Waarom vliegen jullie elkaar naar de keel voor een paar armzalige hectares onvruchtbare grond die de blanke suikerbaronnen tegen een goede prijs aan Indiase koelies hebben gedumpt?” Als controle in die zin onmogelijk is, blijven er woorden over. In die zin is het boek een poging om het geheugen onder controle te krijgen en een soort orde aan te brengen in het relaas van tegenstrijdigheden, raadsels en uitdagingen.
Belangrijke bijdrage aan literatuur over contractarbeid
De gedichten tussen de hoofdstukken voegen een aanzienlijke emotionele kracht toe aan het verhaal. Bovenal is de roman een belangrijke bijdrage aan de literatuur die voortkomt uit de wereldwijde erfenis van het systeem van contractarbeid. Het verhaal eindigt met een verwijzing naar Paul Simons song ‘America’, alsof het een zoektocht is naar de Amerikaanse werkelijkheid, terwijl het in feite een onvergetelijk portret van Mauritius schetst. Als zodanig had de auteur ook de titel van een eerdere hit van Simon en Garfunkel kunnen citeren: ‘Homeward Bound’.
Michael Mitchell is bijzonder gasthoogleraar aan het Yesu Persaud Centre for Caribbean Studies aan de Universiteit van Warwick, en docent Engels aan de Universiteit van Paderborn, Duitsland. Zijn originele recensie d.d. 22 december 2022 is te vinden op: https://www.scienceopen.com/document?vid=0e47ceae-50ce-404b-84de-1da7e3426134
Zie ook de eerder op Hindorama.com verschenen recensie d.d. 1 juni 2022 van Walter Palm (dichter/essayist).
Lees ook op Hindorama: Vinod Busjeet over Stille Winden, Droge Zeeën – Een roman over Indiase identiteit in een multiraciale samenleving d.d. 17 maart 2022.
Oorspronkelijke titel: Silent Winds, Dry Seas, New York 2021: Doubleday (Penguin Random House LLC, New York), 288 pp.
Nederlandse editie: Vinod Busjeet, Stille Winden, Droge Zeeën, Zoetermeer: Sampreshan 2023, ISBN 9789083199665, 300 pp. inclusief een voorwoord van de auteur bij de Nederlandse uitgave. Prijs € 19,95
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, Taal & Literatuur