Het afscheid van professor Michiel van Kempen – Hans Ramsoedh
Als er één iemand is geweest die de Caraïbische literatuur in Nederland op de literaire kaart heeft gezet dan is het wel Michiel van Kempen. Op vrijdag 31 januari 2025 houdt hij zijn afscheidscollege aan de Universiteit van Amsterdam onder de titel ‘Zwarte pracht: Caraïbische cultuur in tijden van transitie’ waarin hij zal ingaan op de verschuivingen in de Surinaamse en Nederlands-Caraïbische cultuur.
Van Kempen studeerde Nederlandse Taal- en Letterkunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (Radboud Universiteit). Na zijn afstuderen werkte hij tussen 1980 en 1982 als leraar Nederlands aan het Stedelijk Gymnasium in Nijmegen. Het was een tijdelijke baan. Aangezien het in die jaren moeilijk was om een vaste aanstelling in het onderwijs te krijgen, besloten hij en zijn echtgenote (die ook docente Nederlands was) in 1983, kort na de Decembermoorden, te solliciteren op een advertentie voor docenten Nederlands in Suriname. Na het sollicitatiegesprek moesten hij en zijn vrouw voor een medische keuring naar Scheveningen. Twee Surinaamse artsen op leeftijd stelden hun enkele routinevragen; een trok er aan het elastiek van de onderbroek van zijn vrouw, liet het terugpetsen en zei: ‘Dat ziet er goed uit’. En ze waren goedgekeurd, zoals Michiel mij hierover mailde.
Zes weken na het sollicitatiegesprek zaten ze in Suriname. Tussen 1983 en 1987 was hij in verschillende functies werkzaam daar: als docent Nederlands, als docent literatuurwetenschap en ‘creative writing’ aan de Academie voor Hoger Kunst- en Cultuuronderwijs en als coördinator van de Sectie Literatuur, van de afdeling Algemene Culturele Zaken van het Ministerie van Onderwijs en Cultuur. Omdat in Suriname het literatuuronderwijs bizar genoeg nog zowat helemaal op Nederland was gericht met schrijvers als Gerard Reve en Willem Frederik Hermans, begon hij zelf met het samenstellen van een Surinaamse literatuurgeschiedenis. Hij leerde al gauw veel Surinaamse schrijvers kennen en begon in Suriname hun werk gepubliceerd te krijgen. In Suriname nam hij in 1986 het initiatief tot het oprichten van De Ware Tijd Literair, een wekelijkse literaire pagina waarvan hij de eerste redacteur werd. Tot dan werd er mondjesmaat in de Surinaamse pers over literatuur geschreven.
Terug in Nederland werd Van Kempen ambassadeur en de grote promotor van de Caraïbische literatuur. Van 1991 tot 1995 was hij de coördinator van het Suriname-project aan de Bibliotheek van de Universiteit Amsterdam dat (samen met Kees van Doorne) resulteerde in de Suriname-catalogus (1995) waarin bijkans 8.000 titels zijn opgenomen van in deze bibliotheek aanwezige werken.
Van Kempen promoveerde op 5 juni 2002 aan de Universiteit van Amsterdam op een vijfdelig proefschrift Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Hij heeft twintig jaar gewerkt aan deze imposante studie. In 2003 verscheen een tweedelige handelseditie van dit proefschrift waarin hij in maar liefst 1.400 pagina’s de orale en geschreven literatuur van Suriname tussen 1596 en 2000 beschrijft. Van Kempens proefschrift is echter meer dan een geschiedenis van de Surinaamse literatuur, het is eigenlijk een geschiedenis van de Surinaamse cultuur. Hij beschrijft hierin namelijk niet alleen de literatuur en de literaire infrastructuur, maar bijvoorbeeld ook het genootschapsleven, het toneelwezen, kranten en periodieken, het nationalisme. Met andere woorden, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur is een monumentale studie die niet snel overtroffen zal worden en een onmisbare bron voor onze kennis van de Surinaamse geschiedenis en cultuur. Belangwekkend is ook zijn biografie (863 pp.!) over Albert Helman in 2016 (Rusteloos en overal. Het leven van Albert Helman), de nestor van de Surinaamse literatuur.
Daarnaast verschenen van zijn hand tal van artikelen in de bekende Nederlandse literaire tijdschriften (zoals Maatstaf, De Gids, Ons Erfdeel), kwaliteitskranten (de Volkskrant, NRC Handelsblad) en weekbladen (Vrij Nederland, De Groene Amsterdammer). Ook publiceerde hij verscheidene wetenschappelijke studies over de Caraïbische literatuur. Het literaire werk van Van Kempen omvat romans, dichtbundels, kinderboeken en verschillende verhalenbundels. Hij was of is voorts redacteur van verschillende tijdschriften. Op 1 september 2006 werd Van Kempen benoemd tot bijzonder hoogleraar Nederlands-Caraïbische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam; hij was de eerste die deze post bekleedde. Als hoogleraar was hij promotor van een aantal promovendi, onder wie Karin Amatmoekrim die een biografie schreef over de publicist Anil Ramdas waarmee zij de Nederlandse Biografieprijs in 2024 won. Geïnteresseerden in Van Kempens literaire activiteiten en oeuvre verwijs ik naar https://nl.wikipedia.org/wiki/Michiel_van_Kempen
Voor zijn verdiensten voor de Surinaamse/Caraïbische letteren ontving Van Kempen diverse prijzen waaronder in 1987 de Rahmān Khān-prijs (een Surinaamse literatuurprijs vernoemd naar de eerste Surinaams-Hindostaanse dichter) en in 2009 de Gaanman Gazon Matodja Award voor de aandacht aan de literatuur van de Marrons. In 2005 werd hij bij de 30ste verjaardag van de Surinaamse onafhankelijkheid benoemd tot Officier in de Ere-Orde van de Gele Ster. In 2007 werd hij in Nederland benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. In juni 2023 ontving hij een Erepenning van de Universiteit van Amsterdam wegens zijn bijzondere inzet voor diversiteit binnen de universiteit, het introduceren van zwarte literatuur binnen het curriculum en het slaan van bruggen tussen samenleving en universiteit. Hij ontving ook wel eens een prijs waarvan hij het bestaan niet eens wist zoals hij mij appte naar aanleiding van mijn felicitatie toen hij in 2024 de Everwinus Wassenbergh Penning ontving voor zijn niet aflatende inzet om de Nederlands-Caraïbische letteren grotere bekendheid te geven binnen de Nederlandse neerlandistiek.
Michiel staat bekend als iemand die wars is van omfloerst taalgebruik. In zijn bespreking van publicaties is hij heel direct, draait hij nooit om de hete brij heen en pent hij neer wat hij ervan vindt. Het leverde hem in het verleden weleens het verwijt op van de ‘arrogante bakra’ [Nederlander]. In Surinaamse kring is het hebben van ‘lange tenen’ een niet ongebruikelijke kwaal waarbij een kritische bespreking niet zelden wordt opgevat als een persoonlijke aanval. Ik denk echter niet dat Van Kempen daarvan onder de indruk was. Met zijn onvermoeibare literaire arbeidsdrift heeft hij in Nederland de weg geplaveid voor Caraïbische schrijvers in Nederland. Niet minder dan veel lof voor deze Brabantse professor uit Oirschot, gelegen in de zanderige streek Kempen (vroeger Kempenland), die van de literaire verbeelding van Surinamers en schrijvers uit de Caraïben met een grote betrokkenheid en passie zijn levenswerk heeft gemaakt.
Afscheidscollege van Michiel van Kempen
Datum: vrijdag 31 januari 2025
Tijd: 16:30 uur exact
Locatie: Aula – Lutherse kerk,
Singel 411, 1012 WN Amsterdam
Toegang vrij
- Published in BIBLIOTHEEK, Taal & Literatuur
Schrijver Amitav Ghosh over doorwerking van koloniale geschiedenis – Radjin Thakoerdin
Afgelopen weekend waren mijn vrouw en ik naar Hoorn aan het Markermeer. De regio daar heet West-Friesland, maar ligt in de provincie Noord-Holland. De aanleiding om daar naar toe te gaan was een bijeenkomst met de winnaar van de Erasmusprijs 2024, Amitav Ghosh. Hij is een Indiase schrijver die zich in allerlei historische aspecten van de klimaatcrisis heeft verdiept en de huidige crisis verklaart uit de koloniale politiek van uitbuiting. Uitbuiting van mensen en van de aarde. De bijeenkomst Echo’s uit het verleden, visies op de toekomst: Amitav Ghosh in gesprek met Margot Dijkgraaf was georganiseerd door de Stichting van de Erasmusprijs, het Westfries Museum, de gemeente Hoorn en Writers Unlimited.
Hoorn is een oude stad en vanwege de ligging aan de vroegere Zuiderzee een belangrijke handelsstad vanwaaruit de Verenigde Oost-Indische Compagnie opereerde. De stad vertoont nog veel tekenen van de rijkdom die in Gouden Eeuw werd vergaard. Hoorn is ook de geboortestad van Jan Pieterszoon Coen (1587-1629) die begin 17e eeuw Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië was. Zijn standbeeld domineert het plein De Roode Steen, het historische handelscentrum.
Het hotel dat we hadden geboekt, lag in het centrum. Wel handig zo, dachten we, als we al wandelend de historische monumenten willen bekijken. Het was nog een hele toer om daar te komen via allerlei smalle straatjes. De navigatie bracht ons naar de plaats van bestemming, maar het hotel was niet te zien. Elke keer kwamen we uit bij een grote kerk, totdat het begon te dagen: het hotel was in de kerk. Ja, Heavens Hotel, we hadden het kunnen weten! Ik appte aan een goede vriendin in Frankrijk, die dol is op kerken bezichtigen, dat ik in een kerk verbleef. Zij had dat niet eerder gezien, een hotel in een kerk. “Nou”, appte ze terug, “je zult wel slapen als een engeltje.” Een wandeling langs het Markermeer was niet zo prettig die zaterdag. Het regende en waaide, maar toch trotseerden we het weer, omdat je niet in Hoorn kan verblijven zonder ook langs het meer te hebben gelopen. Daarna zijn we relaxt gaan rijden op de Zuiderdijk langs verschillende kleine plaatsen tot aan Medemblik, de oudste stad van West-Friesland. Zondag was het weer stukken prettiger en gingen we de binnenstad verkennen.
Gewelddadig monopolie op handel in nootmuskaat
Om drie uur ’s middags zou de bijeenkomst met Ghosh beginnen, een interview met hem over zijn werk en dan vooral over zijn boek The Nutmeg’s Curse. Parables for a Planet in Crisis. In 2023 verscheen hiervan de Nederlandse vertaling: De vloek van de nootmuskaat. Boodschap aan een planeet in crisis. Hoorn was een goede plek om daarover te praten vanwege de rol van Jan Pieterszoon Coen. Hij richtte op de Molukse Banda-eilanden een bloedbad onder de bevolking aan. Ghosh vertelde dat hij Banda in 2016 bezocht en zich toen helemaal niet bewust was van deze gruwelijke gebeurtenis. Hij hoorde er pas van toen hij daar was; hij aanschouwde een zeer eenvoudig monument naast een put. In het voorwoord schrijft hij: “Hierin werden de uiteengereten lichamen van zo’n vierenveertig Bandanese oudsten gegooid, nadat een Nederlandse vloot onder leiding van Jan Pieterszoon Coen in 1621 de eilandengroep was binnengevallen en had veroverd. Daarbij werd bijna de gehele inheemse bevolking van de eilanden, zo’n vijftienduizend mensen, uitgeroeid – velen werden gedood, sommigen stierven van de honger, sommigen werden tot slaaf gemaakt, en een paar honderd wisten te ontsnappen naar naburige eilanden. Coen wilde met zijn verovering het monopolie op de handel in de producten van de nootmuskaatboom voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie veiligstellen, en daarin is hij ruimschoots geslaagd.”
Het contrast viel mij direct op: een eenvoudig monument voor zoveel slachtoffers in Banda en een groot pronkerig beeld van de dader in Hoorn. Het standbeeld dat in 1893 werd onthuld is al heel lang aan kritiek onderhevig. Ook voor de onthulling in 1893 werd door critici gewezen op zijn gewelddadige acties. Vanuit de Molukse gemeenschap zijn er ook protesten geweest. Toen het beeld in 2011 door een ongeluk met een kraanwagen werd beschadigd, werd discussie gevoerd over het al dan niet terugplaatsen ervan. Na een publiek debat is toen in 2012 een informatiebord op de sokkel geplaatst. Daarop is naast zijn hedendaden ook informatie te lezen over zijn gewelddadig optreden bij het verwerven van handelsmonopolies. Er wordt tevens vermeld: “Onomstreden is het standbeeld niet. Volgens critici verdient Coens gewelddadige handelspolitiek in de Indische archipel geen eerbetoon.” Ik sprak met een gemeenteambtenaar en zij vertelde dat er nog stadsgesprekken in de planning staan over wat er uiteindelijk met het beeld moet gebeuren. Het is een slepende kwestie. Het lijkt niet voorhanden dat het beeld verwijderd zal worden.
Het interview van Margot Dijkgraaf met Amitav Ghosh vond plaats in een volle zaal in de Noorderkerk. Zij probeerde van hem een uitspraak te ontlokken over wat er met het standbeeld zou moeten gebeuren. Hij liet zich er niet over uit, maar verwonderde zich over de hang naar grote protserige standbeelden. Hij merkte op dat het geweld van Coen op Banda ook in die tijd niet door de beugel kon en dat hij daar formeel op was aangesproken. Het beeld kwam na meer dan twee en een halve eeuw na zijn dood. Toen was er blijkbaar alleen oog voor zijn bijdrage aan de rijkdom van Nederland.
Crimineel handelsimperium in opium
Ghosh staat bekend om zijn scherpe, kritische benadering van de hedendaagse wereld. Volgens hem is de moderne wereldorde gebaseerd op vier principes: white supremacy, genocide, oorlog en handel. De zucht naar grondstoffen en de handel erin hebben geleid tot genocide en ecocide. In zijn in 2023 uitgebrachte Smoke and Ashes schrijft hij over de geschiedenis van opium. Hoe de Nederlanders als eerste de handelswaarde van opium zagen en hoe de Britten opiumteelt door boeren in India afdwongen – ten koste van de teelt van voedselproducten – om handel met China te kunnen drijven. En dat terwijl China helemaal geen opium wilde, maar via oorlogen ertoe werd gedwongen. Ghosh meent dat de opiumhandel van de Britten niets anders was dan het opzetten van een crimineel netwerk waar de wereld nu nog de negatieve gevolgen van ondervindt. De Nederlandse vertaling Rook en As – De verborgen geschiedenis van opium verscheen in 2024. Ghosh merkte op dat de noordelijke regio’s in India waar de gedwongen opiumteelt plaatsvond nog steeds tot de armste in India behoren. Voor mij was dat ook een link met de contractarbeiders die naar Suriname vertrokken; de meesten kwamen uit die regio’s (Bihar en Uttar Pradesh).
Scherp en rustig
Voor wat betreft de klimaatcrisis merkte hij onder meer het volgende op: “Zwarte en bruine mensen hebben het meest te lijden van de klimaatcrisis. Er zijn witte politici die het bestaan ervan ontkennen, of het niet nodig vinden iets eraan te doen. Dat is omdat zij menen dat zwarte en bruine mensen misbaar zijn. Ze zeggen het misschien niet hardop, maar ze denken het wel.” Dat Aziatische landen weer belangrijker worden op het wereldtoneel ziet Ghosh als een “restoration of the balance of power in time”.
Ik vond het een indrukwekkend interview en was aangenaam verrast door de scherpe opmerkingen van Ghosh, maar de zeer rustige manier waarop hij deze maakte. In de zaal zat er overwegend wit publiek; er waren enkele personen van Molukse afkomst, een enkele Indiër en een paar Surinamers.
Foto’s: Radjin Thakoerdin
- Published in BIBLIOTHEEK, Taal & Literatuur
Frank Essed. De mobilisatie van het eigene. Biografie van een Surinaamse visionair – Hans Ramsoedh
Politiek Suriname is als sinds enige jaren in de ban van de miljarden aan olie- en gasinkomsten na 2028. Het betekent ook dat de verkiezingen in mei 2025 in het teken zullen staan van het ‘beheer en besteding’ van deze gelden. Er is echter nog steeds geen ontwikkelingsplan over hoe deze gelden aangewend zullen worden om Suriname tot ontwikkeling te brengen. Juist nu wordt iemand als Frank Essed gemist, de visionair en denker, iemand wiens gehele werkzame leven dag en nacht in het teken stond van de ontwikkeling van land en volk. Roy Khemradj, oud-journalist bij de Wereldomroep en destijds eindredacteur van het programma Zorg en Hoop bij NOS-radio, schreef over Essed een lijvige biografie van wel 590 pp.: Frank Essed. De mobilisatie van het eigene. Biografie van een Surinaamse visionair. Hieronder bespreek ik eerst Esseds politieke carrière, gevolgd door zijn betekenis voor de economische ontwikkeling van Suriname.
Politieke carrière
Na de mulo volgde Essed in Suriname de opleiding tot landmeter waarna hij op 21-jarige leeftijd in dienst trad van de overheid als gouvernementslandmeter. In 1950 vertrok hij met een studieopdracht naar Wageningen om aan de landbouwhogeschool bosbouwkunde te studeren. In 1955 studeerde hij cum laude af. Aan deze universiteit promoveerde hij twee jaar later ook cum laude. Gelijk na zijn promotie jaar keerde hij terug naar Suriname waar hij een aanstelling kreeg als Houtvester (iemand die waakt over het bos en zorgt voor duurzaam beheer). Zijn terugkeer naar Suriname in 1957 viel samen met die van andere afgestudeerde Surinaamse bursalen. Door de politieke partijen werd getrokken aan deze intellectuelen met wie zij goede sier konden maken. Essed koos voor de NPS van Jopie Pengel, een partij die in zijn optiek de volksklasse representeerde. In het kabinet-Emanuels (1958-1963) werd Essed minister van Opbouw. Na de verkiezingen in 1963 (met Pengel nu als premier) keerde Essed niet terug als minister. Hij werd vervolgens directeur van het Planbureau van 1963 tot 1967.
In 1967 kwam er breuk binnen de NPS. Pengel werd in de samenleving en binnen zijn partij gezien als een autoritaire leider met een attitude van l’ état, c’est moi [de staat, dat ben ik]. De dissidenten binnen de NPS, onder wie Essed en Jules Sedney, scheidden zich af van de NPS en richtten de Progressieve Nationale Partij (PNP) op.
Na de verkiezingen in 1969 was hij weer in beeld voor een politieke functie. De VHP-PNP-regering (ook wel genoemd de regering-Lachmon-zonder Lachmon) trad aan. Voor Lachmon was Essed de beoogde premier, maar door allerlei intriges binnen de PNP werd niet hij, maar Jules Sedney premier. Essed werd in deze regering wederom de minister van Opbouw. Bij de verkiezingen 1973 kwam de NPK-coalitie (NPS, PNR, PSV en de KTPI) als winnaar uit de bus. Essed werd door premier Arron benoemd tot regeringsadviseur voor de ontwikkelingssamenwerking met Nederland. Voor Arron was Essed geen controversiële persoon aangezien hij zich na zijn breuk met de NPS nimmer had bezondigd aan moddergooien naar deze partij. Na de onafhankelijkheid werd de Commissie Ontwikkelingssamenwerking Nederland Suriname (CONS) opgericht die tot taak had te toetsen of de projectvoorstellen die zij van de Surinaamse regering ter goedkeuring voorgesteld kreeg, voldeden aan de voorwaarden die Nederland daaraan stelde. Essed werd in 1975 voorzitter van de Surinaamse sectie binnen de CONS.
Bij de militaire staatsgreep in februari 1980 werd Essed samen met andere politieke kopstukken gearresteerd. De coupplegers wilden hiermee vooral bewijzen dat de staatsgreep gerechtvaardigd was door een eind te maken te maken aan grootschalige corruptie. Hij bracht twee keer in gevangenschap door (in totaal negen maanden in 1980 en 1981). Het corruptieonderzoek had overigens niets opgeleverd en de beschuldiging tegen hem werd uiteindelijk in 1983 geseponeerd. Na de herdemocratisering in 1987 werd Essed wederom benoemd als regeringsadviseur.
Ontwikkelingsvisie
Er zijn twee projecten waaraan ontegenzeggelijk de naam van Frank Essed is verbonden: Operatie Sprinkhaan en het West-Surinameplan. Een van zijn eerste daden als minister van Opbouw in 1957 was de systematische inventarisatie van de natuurlijke productiebronnen in Suriname. Er was tot dan weinig bekend over het uitgestrekte achterland. Een expeditie naar het zuiden van Suriname via de rivieren was een kwestie van maanden. Om dat probleem op te lossen werden zeven airstrips in het binnenland aangelegd van waaruit de exploratie ter hand kon worden genomen. Deze Operatie Sprinkhaan gaf een belangrijke impuls aan de exploratie van grondstoffen in de Surinaamse bodem. Door de aanleg van de airstrip te Kabalebo en de exploratie van de omgeving daar kwam het bauxietpotentieel in het Bakhuisgebied in beeld.
Operatie Sprinkhaan leidde in 1965 tot Esseds driedelig Nationaal Ontwikkelingsplan Suriname (NOP) waarin hij zijn gedachten uitte over de ontwikkelingsmogelijkheden in het westen van Suriname. Het was het eerste door Suriname zelf opgesteld nationale ontwikkelingsplan. Een belangrijk doel in het NOP was spreiding van economische activiteiten over het hele land om daarmee de inefficiënte geografische spreiding van de economische en demografische activiteiten tegen te gaan.
Uitvoering van het West-Surinameplan was hiertoe volgens Essed een belangrijke stap: winning van bauxiet in het Bakhuisgebied, bouw van twee waterkrachtwerken in de Kabaleborivier, aanleg van een 72 km lang spoorbaan van het Bakhuisgebergte naar Apoera, vestiging te Apoera van een aluinaardefabriek en een aluminiumsmelter, aanleg van een nieuwe stad te Apoera voor circa vijftigduizend inwoners. Bij dit plan hoorden ook landbouw-, bosbouw- en veeteeltprojecten. Het zou nog een decennium duren alvorens Esseds droom van West-Suriname ter hand zou worden genomen.
Begin jaren zeventig werd de kwestie van de onafhankelijkheid van Suriname steeds actueler. Essed die zich bewust was van de tijdgeest, publiceerde vervolgens in 1973 zijn zelfstandigheidsplan Een volk op weg naar Zelfstandigheid. Deze publicatie is een momentopname van Suriname op economisch, politiek en maatschappelijk gebied aan het begin van de jaren zeventig met daarbij de vraag naar de uitdagingen voor de toekomst. Deze publicatie beschouwde Essed als ‘een hoogtepunt in zijn loopbaan’. Met de onafhankelijkheid in zicht zag Essed kansen voor realisatie van zijn West-Surinameplan. De Surinaamse regering stelde een Meerjaren Ontwikkelings Programma (MOP) op, waarin plannen waren opgenomen voor de sociaaleconomische ontwikkeling van Suriname gefinancierd uit de Nederlandse hulpgelden van Nf 3,5 miljard (€ 1.6 miljard) verkregen bij de onafhankelijkheid. Esseds West-Surinameplan werd in 1974 als bijlage opgenomen in het MOP met als titel De Mobilisatie van het Eigene. Een ruimtelijke-fysieke bijdrage aan de Integrale Planning. In de Mobilisatie van het Eigene werden acht concentratiegebieden onderscheiden voor ontwikkeling.
Essed kreeg voor het West-Surinameplan Nf 400 miljoen toegekend voor diverse infrastructurele projecten waaronder de aanleg van de spoorlijn naar Apoera. Over de aangelegde spoorlijn heeft echter nimmer een trein gereden waarvoor het uiteindelijk bedoeld was. Deze spoorlijn (‘een spoorlijn van ergens naar nergens’) werd hét symbool van verspilling van Nederlands ontwikkelingshulpgeld. De regering-Arron legde infrastructuur aan terwijl er op dat moment geen buitenlandse bauxietmaatschappij (meer) was met interesse. Voor de Surinaamse regering was echter doorslaggevend dat de Nederlandse ontwikkelingshulp niet waardevast was, reden voor Essed en Arron om te werken aan een voortvarende uitvoering van de ontwikkelingsplannen. Het West-Surinameplan werd steeds meer gezien als één grote mislukking. Na de staatsgreep in 1980 koos de regering-Chin A Sen voor een radicale koerswijziging in het ontwikkelingsbeleid. Het West-Surinameplan werd afgeserveerd.
Het failliet van het West-Surinameplan wordt in de beeldvorming gekoppeld aan Essed. Er was ook veel kritiek op dit plan: een megalomaan project met een marginale impact op de werkgelegenheid. Deze kritiek kwam vooral van Surinaamse oud-studenten die in de jaren zeventig in een andere tijdgeest in Wageningen hadden gestudeerd en ook een andere visie hadden op ontwikkeling. Hun focus lag op onderwijs, huisvesting, gezondheidszorg, kleinschalige economische projecten et cetera. Essed had echter weinig op met deze jonge academici en stond niet open voor het debat over nieuwe trends in het denken over economische ontwikkeling, de rol van multinationals in de Derde Wereld en ontwikkelingssamenwerking, zoals Khemradj schrijft (p. 512). Leek na 1980 het West-Surinameplan definitief afgeschreven te zijn, de regering-Santokhi trachtte na 2020 investeerders te interesseren voor exploratie van de bauxiet in het Bakhuisgebergte. Op 25 november jl. maakte de regering-Santokhi bekend dat er een overeenkomst getekend zal worden met Chinalco, een bauxietgigant uit China, om het bauxietproject West-Suriname in ontwikkeling te brengen.
Frank Essed heeft ontegenzeggelijk zijn stempel gedrukt op het ontwikkelingsdenken in Suriname tussen 1958 en 1980; hij was een langetermijnplanner en een persoon die wel erg technocratisch dacht. Hoewel hij tweemaal minister van Opbouw was, was Essed geen raspoliticus in de zin van de eigen politieke carrière veilig stellen. De politiek was, zoals oud-journalist Wilfred Lionarons hem typeerde, voor hem een instrument om zijn ontwikkelingsvisie te realiseren. Hans Lim A Po citerend schrijft Khemradj: ‘Er zijn weinig ministers in de actieve politiek die zoveel gepresteerd hebben als minister Frank Essed. Er zijn weinig in de actieve politiek die zoveel hebben nagedacht over onze ontwikkeling en zoveel constructieve ideeën en plannen hebben geformuleerd en uitgewerkt’ (p. 533).
Maatschappelijke betrokkenheid
Naast zijn werk was Essed maatschappelijk een zeer betrokken persoon. Elke vereniging of sociaal-maatschappelijke organisatie wilde pronken met Essed als bestuurslid, aldus Khemradj (p. 428). Hierover schreef de eerdergenoemde Lionarons in 1975 met het hem kenmerkend sarcasme: ‘Het schijnt dat geen enkele kommissie of bestuur in Suriname mogelijk is zonder dat Dr. Ir. Frank Essed erbij is. Wat zullen we beginnen als onze Frank, die alles weet eens zou doodgaan? .. de hele ontwikkeling van het land klapt in elkaar. Grote duisternis over Suriname, want ons eeuwig licht is gedoofd’ (geciteerd op p. 427-8). Essed overleed op 22 december 1988 bij een tragisch verkeersongeval bij het verlaten van de kerstviering van de NPS aan de Wanicastraat (thans J.A. Pengelstraat). Op zijn grafsteen kwam te staan: Heri lebi te na dede. A ben feti gi Sranan [Tot aan de dood heeft hij zijn hele leven lang gevochten voor Suriname]. In 1995 kreeg het Regeringsgebouw, waar het Planbureau en het Kabinet van de vice-president zijn gevestigd, Esseds naam (Dr. Ir. Frank Essed Regeringsgebouw). Tegelijkertijd werd er op het plein voor dit gebouw een borstbeeld op een sokkel van hem geplaatst. In 1988 werd daarnaast het voetbalstadion aan de Jagernath Lachmonstraat naar hem vernoemd (Frank Essed Stadion). Essed was van 1964 tot 1974 voorzitter van de Surinaamse voetbalbond (SVB).
Tot slot
Aan het verzoek van de echtgenote van Frank Essed (Eva Essed-Fruin) om een ‘leesbaar boek’ te schrijven over wat haar man heeft betekend voor de ontwikkeling van het land heeft Khemradj ruim voldaan. Deze biografie is een uitvoerige studie over Frank Essed als visionair en denker van formaat. Daarnaast is het een goede aanvulling op onze kennis van de economische en politieke geschiedenis van Suriname tussen 1958 en 1980. Roy Khemradj verdient veel lof met deze biografie die een breed lezerspubliek verdient.
Roy Khemradj, Frank Essed. De mobilisatie van het eigene. Biografie van een Surinaamse visionair. Volendam 2025: LM Publishers, 590 pp. € 34,50
- Published in BIBLIOTHEEK, Taal & Literatuur
Kindernomie: speelse financiële educatie – Sampreshan.com
In de Surinaams-Nederlandse gemeenschap bestaat vaak een bijzondere relatie met geld, die zowel cultureel als maatschappelijk verankerd is. Binnen de verschillende Surinaamse groepen is er namelijk regelmatig sprake van een mate van financiële afhankelijkheid in gezins- of familieverband. Daarnaast tonen deze groepen een ondernemende geest. Er is dus een zekere bewustheid op financieel gebied, maar toch is er ruimte voor een positieve stimulans in de opvoeding van kinderen. Om dit te bevorderen heeft Archie Groenewoud het project Kindernomie ontwikkeld. Hiermee worden kinderen al op jonge leeftijd geholpen om na te denken over de keuzes die ze maken met geld. Archie is ervan overtuigd dat financiële educatie al vroeg moet beginnen. Deze vroege kennismaking draagt namelijk bij aan de vorming van volwaardige burgers, die niet alleen beter met hun eigen financiën kunnen omgaan, maar ook bewuster in de maatschappij staan. Financiële zelfredzaamheid is immers een van de pijlers van welzijn en welvaart, en Kindernomie is ontworpen om deze pijler te versterken.
Archie Groenewoud is een gedreven community developer met een unieke achtergrond als Bachelor of Laws en brede ervaring als ondernemer, reclasseringswerker, gedragstrainer, bewindvoerder en schuldstabilisator. Financiële educatie en community empowerment vormen de kern van zijn werk en projecten. Door jarenlange ervaring in het ondersteunen en versterken van anderen heeft Archie diepgaande kennis opgebouwd in community development, waarbij zijn focus steeds weer ligt op de kracht van economische en financiële bewustwording op microniveau. Met het door hem opgerichte platform New Dutch Net streeft hij ernaar mensen in hun kracht te zetten op allerlei vlakken. Hieruit ontstond het project Kindernomie.
Avontuurlijk
Kindernomie maakt kinderen vanaf acht jaar op een speelse, maar educatieve manier bekend met basisprincipes van het maken van keuzes met het geld dat ze beschikbaar hebben. In het project staan de hoofdfiguren Ibad en Uzo centraal. Zij gaan samen met hun vader op ontdekkingsreis in de wereld van geld, keuzes en economische principes. Via hun avonturen maken kinderen kennis met die wereld. De verhalen zijn gebaseerd op waargebeurde verhalen van kinderen en ouders en geïnspireerd op de kinderen van Archie. De avonturen van Ibad en Uzo zijn uitgewerkt in twee kinderboeken: Kindernomie, De Economische Avonturen van Ibad en Uzo – deel 1 en deel 2. Samen verkennen ze concepten als sparen, rente, investeringen en zelfs cultureel gebonden economische waarden. Door het project op deze manier op te zetten, leren kinderen niet alleen de waarde van geld, maar ook de impact van hun keuzes op de langere termijn.
In deel 1 maken Ibad en Uzo op een laagdrempelige manier kennis met de basis van economie. In gesprekken met hun vader ontdekken ze wat een bedrijf is, wat het verschil is tussen goederen en diensten, en leren ze over sparen, rente en ondernemingsplannen. Dit gebeurt op een interactieve en verhalende wijze, waarbij de kinderen telkens uitgedaagd worden om mee te denken en eigen keuzes te maken. Deel 2 gaat dieper in op complexe onderwerpen als beleggen, investeren, belastingen en culturele aspecten van economie. Ook thema’s als persoonlijke vaardigheden, doelen stellen en eigendom komen aan bod. Deze worden op een speelse en aansprekende manier behandeld. Door Ibad en Uzo kennis te laten maken met deze begrippen, biedt Kindernomie aan kinderen een compleet en cultureel afgestemd kader van economische basisprincipes.
Uitgebreide, speciale editie
In samenwerking met uitgeverij Sampreshan verschijnt binnenkort een uitgebreide, speciale editie waarin de twee afzonderlijke delen van Kindernomie zijn gebundeld. De auteur vindt de samenwerking met Sampreshan erg waardevol. “Sampreshan heeft een sterke connectie met de Surinaams-Nederlandse gemeenschap en begrijpt de culturele context waarin Kindernomie opereert. Dankzij hun uitgebreide netwerk en ervaring in het uitgeven van cultureel relevante werken, kan Sampreshan, Kindernomie helpen om een breder en specifiek publiek te bereiken. Door deze samenwerking kan Kindernomie worden verspreid binnen gemeenschappen die traditioneel minder aandacht krijgen op het gebied van financiële educatie. Het project kan zo nog meer impact hebben en bijdragen aan het welzijn en de welvaart van kinderen en hun ouders, in het bijzonder Surinaams-Nederlandse kinderen en hun ouders.”
Het samengestelde boek biedt een complete beleving en maakt het voor ouders en kinderen nog makkelijker om de verhalen op een toegankelijke manier te doorlopen. De speciale uitgave bevat bovendien enkele aanpassingen en aanvullingen, waarmee de auteur de educatieve waarde van Kindernomie heeft vergroot. “Met de speciale editie van Kindernomie, De Economische Avonturen van Ibad en Uzo, hopen we ouders en kinderen nog beter in staat te stellen om samen op ontdekkingsreis te gaan in de wereld van economie – een reis die niet alleen nuttig, maar ook plezierig is.” Aldus de auteur die met onuitputtelijke inzet en plezier werkt aan het bouwen van een gemeenschap rond Kindernomie waar financiële educatie toegankelijk en boeiend wordt gemaakt.
Toekomstgericht
Kindernomie is meer dan alleen een project; het is een investering in de toekomst van de Surinaams-Nederlandse gemeenschap. Door kinderen te inspireren tot financiële zelfredzaamheid, wordt bijgedragen aan de opbouw van een generatie die verstandige financiële beslissingen kan nemen en waarde hecht aan een solide financiële basis en welzijn.
Kindernomie Deel 1 & 2 speciale editie • Archie Groenewoud • Illustraties Jennefer Kempenaar en Rossel Chaslie • Sampreshan: Zoetermeer 2024 • ISBN 9789083345123 • hardcover • 64 pagina’s • Verkrijgbaar in alle (online) boekhandels BOL
Boekpresentatie (gratis toegang)
Datum: zaterdag 1 februari 2025
Tijd: vanaf 15:30
Locatie: Oba, Bijlmerplein 393
Plaats: Amsterdam
Boekpresentatie (gratis toegang)
Datum: …
Tijd: …
Locatie: …
Plaats: Zaandam
Andere data en steden worden nog bekend gemaakt.
Website: https://kindernomie.nl
- Published in BIBLIOTHEEK, Taal & Literatuur
Boekbespreking De herontdekking van de schrijver Edgar Cairo – Hans Ramsoedh
De Surinaamse schrijver Edgar Cairo (7 mei 1948-november 2000) ken ik hoofdzakelijk van zijn in 1976 gepubliceerde roman Kollektieve schuld (opgenomen in de Derde Spreker-serie van ontwikkelingsorganisatie Novib) en zijn wekelijkse columns in de Volkskrant tussen 1978 en 1981. Hoewel ik incidenteel nog wat van Cairo las verdween hij langzamerhand uit mijn literaire blikveld. Zijn recent heruitgegeven roman Kopzorg. Het verhaal van vader en zoon was voor mij in zekere zin niet alleen een grote literaire verrassing, maar ook een juweel wat betreft de Surinaamse literatuur. Ik heb zelden een roman gelezen waarin het Creoolse leven op de achtererven (het ‘negerschap’ en het ‘negerverdriet’ in de woorden van Cairo) zo treffend en beeldend wordt beschreven. De term ‘Neger’ was trouwens voor Cairo geen scheldwoord maar een geuzennaam, een woord dat voor hem de trots op het zwart-zijn uitschreeuwde.
Kopzorg is de vierde versie die voor het eerst als novelle onder de titel Temekoe door Bureau Volkslectuur in Suriname werd uitgegeven. In 1979 verscheen van Temekoe in Nederland in een langere versie een vertaling én herschrijving in het Surinaams-Nederlands dat kenmerkend was voor Cairo, ook wel het ‘Cairojaans’ genoemd dat wil zeggen een soort Nederlands dat sterk is gekleurd door het Surinaams-Nederlands en verrijkt met talrijke taalvondsten en nieuwvormingen die soms een letterlijke vertaling zijn uit het Sranan. In 1988 verscheen een nieuwe versie van Kopzorg maar nu helemaal omgezet naar het Nederlands met als nieuwe titel Kopzorg. Het verhaal van vader en zoon. Deze roman onderging dus drie taalverschuivingen, van Sranan naar het Surinaams-Nederlands en uiteindelijk naar het Nederlands.
Cairo werd geboren te Paramaribo. Zijn ouders waren Paranen (afkomstig van plantage Vierkinderen in het district Para). Na de middelbare school in Suriname vertrok hij in 1968 naar Nederland om in Amsterdam Nederlands en algemene literatuurwetenschap te studeren. Hij werd in Suriname en in Nederland bekend met zijn bovengenoemde roman Kollektieve schuld die handelt over winti-perikelen in een Creoolse familie. Cairo bouwde een omvangrijke oeuvre in verschillende genres (romans, toneelstukken, columns, poëzie), was ook de eerste zwarte schrijver die een column kreeg in de Volkskrant (1978-1981) en in het weekblad De Groene Amsterdammer (1981). Het waren typisch Cairojaanse columns. In Surinaamse kringen was er echter over het algemeen weinig appreciatie voor het ‘Cairojaans’ omdat het niet als Surinaams-Nederlands herkend werd.
Ondanks zijn ruim veertig publicaties meende Cairo dat hij niet de lof kreeg waar hij recht op dacht te hebben. Hij was in de jaren ’70 en ’80 wellicht zijn tijd te ver vooruit en naar alle waarschijnlijkheid was het literaire klimaat in Nederland nog niet rijp voor een schrijver met zijn eigen taal, zijn eigen woorden en zijn eigen vertelstructuren. Cairo’s boodschappen zouden vandaag de dag in Nederland in veel betere aarde vallen, aldus de recensent Rasit Elibol in De Groene Amsterdammer (9 september 2020).
In zijn laatste boeken eind jaren ’80 openbaarde zich een ernstige psychose. Hij dacht dat hij Jezus was. In 1988 liet hij een advertentie in de Volkskrant plaatsen met de tekst: ‘Wereldnieuws: Jezus terug op aarde. Edgar Cairo, Gods Zoon, spreekt alle talen met Jaweh’s stem en doet grote wonderen’, inclusief telefoonnummer en postbus voor wie een onderonsje wilde met Cairo als Jezus. Cairo raakte in vergetelheid.
Met de heruitgave van Kopzorg in 2024 is er sprake van een herontdekking en wellicht van een herwaardering van Edgar Cairo. Besprekingen van Kopzorg in de Nederlandse boekenrecensies waren lovend: ‘Het heeft als Doornroosje al die decennia liggen wachten op een nieuwe wereld waarin het eindelijk wakker gekust kon worden (Rob Schouten, Trouw, 18 juli 2024). Kopzorg wordt gerekend tot ‘de top van de naoorlogse Nederlandse literatuur’ (Stephan Sanders in De Groene Amsterdammer van 21 augustus 2024). In dezelfde bespreking kwalificeert Sanders Cairo’s roman als ‘Falek goed’ [gevaarlijk goed].
In Kopzorg, het verhaal van vader en zoon vertelt de ik-figuur over zijn vader Nelis in Para. Vader Nelis is al op vrij jonge leeftijd een wees en wordt in huis opgenomen door een kinderloze tante. Van een gelukkige jeugd is echter geen sprake. De tante vond de jonge Nelis een ‘satanskreng’, een ‘oerbosbroedsel’ die zij met haar harde hand trachtte te temmen. Na de zoveelste mishandeling besluit hij zijn geluk te beproeven in de grote stad Paramaribo. Het leven in de stad is zwaar voor hem en hij hopt van baantje naar baantje. We spreken over Paramaribo in de jaren dertig, veertig en vijftig. Nelis krijgt een relatie met een vrouw die al zeven kinderen heeft. Met deze vrouw krijgt hij een kind: dat is de ik-verteller. Nelis vereert zijn zoon, maar die liefde maakt later plaats voor een totale onverschilligheid en een algehele aversie tegenover de wereld en zijn eigen zoon die hij altijd op handen droeg en meer liefhad dan zijn stiefkinderen. Vader Nelis wordt op zijn oude dag een in zichzelf gekeerde man. De zoon probeert de vervreemding tussen hem en zijn vader te doorgronden: ‘Allemaal opgekropte haat! Tegen z’n negerafkomst en de Para, wat al niet! Nelis verkrampt, verkronkeld!’ (pagina 255).
De relatie tussen vader en zoon speelt zich af met het leven van Creolen uit de volksklasse op de achtererven als decor. Cairo beschrijft dat leven niet alleen op een humorvolle en indringende wijze, maar maakt ook duidelijk hoe het slavernijverleden op het leven van leden van de Creoolse volksklasse doorwerkt: onderdanig gedrag tegenover bazen, onderling wantrouwen, zelfhaat, fatalisme, gebrek aan zelfrespect en zelfvertrouwen. Kortom, in de woorden van Cairo het ‘negerverdriet’ in al zijn facetten. Dit maakt Kopzorg dan ook actueel tegen de achtergrond van de huidige discussies over doorwerking van het slavernijverleden in het heden.
Met zijn omvangrijke oeuvre behoort Edgar Cairo tot een van de belangrijkste chroniqueurs van het Creoolse volksleven en de cultuur. Als een van de weinigen slaagde hij erin om met zijn oeuvre het ‘negerschap’ en het ‘negerverdriet’ diepgaand en veelzijdig te analyseren. Kopzorg is een juweel en kan worden gerekend tot een van de klassiekers van de Surinaamse literatuur.
In de Van Lierlezing 2024 gehouden door Charl Landvreugd wordt ingegaan op Cairo’s novelle Temeku en generationeel trauma.
https://werkgroepcaraibischeletteren.nl/tekst-van-lerlezing-2024-door-charl-landvreugd/
Edgar Cairo, Kopzorg. Het verhaal van vader en zoon. Amsterdam Cossee, 2024, 270 pp. € 22,99
Headerfoto Edgar Cairo: Nationaal Archief (Rob Bogaerts/Anefo)
- Published in BIBLIOTHEEK, Taal & Literatuur
Sarnámi, taalbehoud of taalverlies? – Roy Ramautarsing
Iets meer dan de helft – ongeveer 3.660 – van alle nu levende talen in de wereld, wordt bedreigd, is stervende of zo goed als dood. Dit blijkt uit een overzichtsstudie van taalkundigen, onder wie Frank Seifart van de Universiteit van Amsterdam (UvA, 2018). Andere bronnen melden dat elke paar maanden een taal uitsterft.
Hoe staat het ervoor met het Sarnámi in Suriname?
Het behoeft geen betoog dat bovenstaande ontwikkelingen – zoals uit onderzoeken blijkt – zorgelijk zijn, want taal is cultuur en andersom geldt het uiteraard ook, beide zijn complementair aan elkaar. Het Sarnámi, onze taal, staat er ook middenin. Vooralsnog mag aangenomen worden – helemaal zeker weet je het nooit – dat het voortbestaan van het Sarnámi in Suriname ‘in zekere zin’ gegarandeerd is. Dit komt, omdat er voldoende sprekers in het thuisland Suriname garanties bieden voor het voortbestaan van de taal. Ouders en grootouders van Hindostaanse kinderen en jongeren dragen bij aan de versterking van de eigen identiteit en taal is daarbij erg belangrijk. Maar hoe zit het op de langere termijn, na zo’n 70 tot 100 jaar? De voorspelling of het Sarnámi dan nog behouden blijft is op zijn Hollands gezegd koffiedik kijken. Er zijn talloze factoren die een rol spelen.
Denk bijvoorbeeld, aan de status van het Nederlands. Als je gaat voor schoolsucces of carrière wilt maken is een goede beheersing van het Nederlands een pré. We kennen dan ook de verhalen en anekdotes van het spreken van het Nederlands dat moet prevaleren boven de andere omringende talen: het Sarnámi, het Sranantongo, het Javaans, het Chinees om er enkele te noemen. Ook is het niet verbazingwekkend dat door aanraking met andere talen sprake is van taalmenging. Trinidad en Mauritius zijn daar sprekende voorbeelden van. Daarenboven kunnen het Hindi en Sanskriet op nogal wat aanzien rekenen bij veel Hindostanen.
De tweede factor is dat, geografisch gezien, Suriname in Zuid-Amerika ligt waar het Spaans nogal dominant aanwezig is. In de naaste toekomst zou deze taal van invloed kunnen zijn op de officiële landstaal, het Nederlands, én het Sarnámi. Strikt genomen zou iedereen dan Spaans moeten spreken, waardoor het Sarnámi in de verdrukking zou komen te staan. Een andere factor is het huwen buiten de eigen etnische groep, exogamie geheten. Stel dat de jongvolwassen kinderen in Suriname in het huwelijk treden met niet-Hindostanen, dan trek ik het spreken van het Sarnámi in twijfel en hoe zit het met de kinderen die uit zo’n huwelijk voortkomen? Zien de ouders dan het belang en de noodzaak om het Sarnámi te leren?
Ook kan het zo zijn, dat een plotseling invallende gebeurtenis de complete taalsituatie op zijn kop kan zetten, denk aan supermogendheden die het land volledig in bezit nemen en langzamerhand hun taal aan het volk opleggen. Hierdoor zou het Sarnámi verder worden teruggeduwd in de plantage waarin al talloze talen verloren gingen. Zo raakten, bijvoorbeeld, door de Russische overheersing de talen in de Baltische staten in de verdrukking. Na hun onafhankelijkheid ontworstelden zij zich aan de druk van Rusland en hebben zij de Russische taal weggedaan. Ondanks dergelijke sombere scenario’s verwacht ik niet dat het Sarnámi in Suriname thans onder druk staat, maar over langere tijd durf ik niet te voorspellen welke kant het op zal gaan – taalbehoud of taalverlies – de bovenstaande factoren in beschouwing nemend.
En zijn er garanties dat het Sarnámi in Nederland een levende taal blijft?
Wat in Suriname gaande is op de taaldomeinen, in het bijzonder het Sarnámi, gaat in feite ook op in de Nederlandse taalsituatie. Alleen staan we naast de hogere statuspositie van het Nederlands – hoger dan in Suriname – te midden van andere immigrantentalen. Ter illustratie: in Rotterdam zien we 175 culturen; in Amsterdam 180. Dit schetst al een beeld van de hoeveel talen die er gesproken worden in de thuissituatie, in familiekring en op feesten. Het Sarnámi wordt in Nederland in belangrijke mate door de ouderen productief gebruikt, veel meer dan bij de jongeren het geval is. De ouderen hebben de taal als het ware geëxporteerd naar Nederland wat het Sarnámi-taalgebruik ten goede komt. Bij de jongeren ligt dat weer anders. Zij die rond de puberteit of eerder naar Nederland kwamen spreken de taal nog wel, maar de Hindostaanse jongeren die hier te lande geboren zijn, spreken de taal in veel mindere mate. Hun beheersing van het Sarnámi is receptief, dat wil zeggen dat zij het niet spreken maar wel begrijpen.
Een andere, zeker niet weg te denken factor is codewisseling (code switching): het afwisselend gebruik van twee of meer talen in de dagelijkse context. Een simpel voorbeeld is: “Beti, láde to, aré ká bolehe hypotheekakte.” (“Dochterlief, breng mij eens, hoe heet het, de hypotheekakte.”) In deze Sarnámi zin zie je een Nederlands woord: hypotheekakte (ook wordt vaak het achtervoegsel wa bij Nederlandse woorden gebruikt: hypotheekaktwa). Vaker maken we binnen en tussen zinnen gebruik van twee of meer talen, soms ook Sranantongo, zonder dat we het in de gaten hebben of daarbij stilstaan. Laten we kijken naar enkele andere voorbeelden die de tweetaligheid illustreren:
“Hamár báp landbouwer rahá aur torwálá temremaan.” (“Mijn vader was landbouwer en de jouwe timmerman.”)
“Tab u verlengde rastwa mein rahá.” (“Het lag in het verlengde van de straat.”)
Er zijn taalwetenschappers die beweren dat codewisseling een voorbode is van taalverlies, weer anderen weerleggen deze uitspraak. In 2005 deed ik onderzoek naar code switching en ik zie dit fenomeen als een waardevol taalkundig hulpmiddel dat niet willekeurig gebruikt wordt. Er zit meestal een doel en logica in het veranderen van talen. Hierbij kunnen we, bijvoorbeeld, denken aan woordvindingsproblemen (als het ene woord niet paraat is in de ene taal switchen we naar een andere taal), uitdrukking van de (multipele) identiteit, de mogelijkheid van taalkeuze, sociale motivatie, enzovoort. Michael Clyne, een hoogleraar in Australië, noemt zelfs 25 redenen waarom mensen codewisselen (Dynamics of Language Contact. (2009). Cambridge University). Wereldwijd is er sprake van codewisseling, omdat immigrantengemeenschappen overal nadrukkelijk aanwezig zijn. Ik zie het Sarnámi in Nederland wel als het zorgenkindje in de naaste toekomst, omdat niet met zekerheid is te zeggen of er voldoende animo zal zijn om de taal te leren of te spreken door de jongere generaties.
Zijn er parallellen te trekken met de Turkse en Marokkaanse taalgemeenschap in Nederland?
Dat is een lastige vraag, omdat het nogal complex is en generaliseren op de loer ligt. Wel kan ik er het een en ander over zeggen: in de Turkse gemeenschap is er veel meer sprake van endogamie, het huwen binnen de eigen etnische groep. Dat zorgt ervoor dat de Turkse taal vitaal blijft. Let wel, uit onderzoek blijkt dat het Turks een van de meest vitale talen ter wereld is. Dat wil zeggen dat waar ter wereld Turken elkaar tegenkomen zij altijd hun eigen taal zullen spreken. Sedert de beginjaren zeventig kwamen Turken en Marokkanen naar Nederland om er te werken in de hoedanigheid van gastarbeider met de terugkeergedachte: geld verdienen en teruggaan naar het thuisland. Dat bracht mee, dat er geen noodzaak was om het Nederlands te leren. In 2004 heb ik een onderzoek gedaan naar de relatie tussen Nederlandse taalvaardigheid en sociaal culturele oriëntatie bij Turkse en Marokkaanse leerlingen en hun ouders in Rotterdam-Zuid. De voornaamste conclusie uit dat onderzoek was dat de Turkse leerlingen en hun ouders meer georiënteerd waren op het thuisland. Terwijl de Marokkaanse leerlingen en hun ouders meer georiënteerd waren op de Nederlandse samenleving. Nu, twintig jaar later is door intergenerationele verschillen – de terugkeergedachte heeft plaats gemaakt voor een blijvend perspectief – ook het taalgebruik veranderd. In de eerste plaats door het onderwijs van de kinderen, dat twee- of meertaligheid een extra stimulans gaf.
Laten we eens kijken naar de wijze waarop twee Turkse leerlingen hun tweetaligheid demonstreren:
“Mesela okul-da iki tane kız da bana verkering sor-du.” (“Twee meisjes op school hebben mij bijvoorbeeld mee uit gevraagd.”)
“Sen-de kalkman lazım onlarla en hoe moet je dan op de rest letten?” (“Jij moet ook met hen opstaan en hoe moet je dan op de rest letten?”).
In de thuissituatie en op school (bijvoorbeeld in de pauze) worden de thuistalen met enige regelmaat gesproken. In mijn onderwijspraktijk bemerkte ik dat er drie berbertalen én Marokkaans Arabisch werden gesproken, waardoor de Marokkaanse kinderen elkaar niet konden verstaan. Dan ligt het voor de hand om te kiezen voor het Nederlands als gemeenschappelijke taal. Daardoor kan de verschijningsvorm van de taal betekenisvol verschillen van de Turkse kinderen:
“Hij zeggen tegen mij, ik ga naar oom-ha.” (Hij zei tegen mij: “Ik ga naar oma.”) Opvallend in deze uiting is dat het werkwoord zeggen niet wordt verbogen (geen inflectie). En oom-ha kan duiden op een interferentiefout (De eerste taal, het Arabisch, stoort de tweede taal, het Nederlands). Marokkaanse kinderen spreken of Nederlands met elkaar of de thuistaal. Af en toe wordt er een leenwoord geactiveerd zoals in het volgende voorbeeld, waarbij twee vriendinnen in gesprek zijn: “Ze zeggen dat Marokkaanse vrouwen rashom qaseh hebben.” (“Ze zeggen dat Marokkaanse vrouwen een harde kop hebben.” (Bedoeld wordt: koppig zijn).
De Hindostaanse taalgemeenschap kun je in beginsel heden ten dage deels associëren met de Turkse en Marokkaanse gemeenschap. Met name als we kijken naar de jongeren, ten aanzien van de Nederlandse taalvaardigheid en sociaal culturele oriëntatie. Alle drie de immigrantengroepen zijn – grosso modo – georiënteerd op Nederland met een goede beheersing van de Nederlandse taalvaardigheid. Anders dan bij hun Turkse en Marokkaanse evenknieën die wel hun thuistaal spreken, merken we bij de Hindostaanse jongeren dat zij zich nauwelijks bedienen van het Sarnámi in productieve zin, zowel in het private als in het publieke domein. Dat is een punt van zorg en verdient veel meer aandacht. Niet enkel en alleen het begrijpen van de taal, maar ook het spreken ervan. Met de taal gaat ook een deel van jezelf verloren en met allerlei kunst- en hulpmiddelen een verloren taal nieuw leven inblazen, is een onmogelijke opgave. Zo ver mag het niet komen.
Roy Ramautarsing is neerlandicus, taal- en cultuurwetenschapper.
Het onderzoek A code switching research of Sarnámi-Hindustani language use in the Dutch context (2004/2005) is hier te vinden.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Sarnámi, Taal & Literatuur
Cloud Messenger brengt eeuwenoud werk van Kálidása tot leven – Kanta Adhin
Kálidása is de grootste klassieke schrijver van de Sanskriet literatuur aller tijden. Het is niet met zekerheid vast te stellen in welke periode hij heeft geleefd, maar uitgegaan wordt van ergens vlak voor of vlak na het begin van de christelijke jaartelling. Een van zijn meesterwerken, het gedicht Meghadúta (Wolkenboodschapper), komt tot leven tijdens het India Dans Festival in theater Korzo in Den Haag (16-26 mei 2024). Dit tweejaarlijks festival opent op 16 mei met de wereldpremière van de spectaculaire muziek- en dansvoorstelling Cloud Messenger. Componisten Samhita Mundkur en Boudewijn Ruigrok brengen India en het westen bij elkaar in deze groots opgezette productie met zeven dansers, een ensemble van acht muzikanten, twee zangkoren en enkele solisten.
“Het zangkoor Dario Fo bestaat uit een vaste groep zangers. We hebben het voor dit project een beetje uitgebreid uit onze achterban. Zangam van Samhita had een open inschrijving om meer zangers te werven voor Cloud Messenger. In totaal hebben we 45 zangers. Het is dat het theater niet groter is, anders hadden we er nog wel meer gehad, denk ik,” aldus Ruigrok. Hij is de vaste arrangeur van het Theaterkoor Dario Fo dat al eerder heeft gewerkt met Zangam, onder andere bij de zeer prestigieuze dansbewerking van de opera Satyagraha van Phillip Glass die tijdens een eerdere editie van het India Dans Festival werd uitgevoerd.
Zangam, een samentrekking van zang en het Hindi woord sangam (samenkomst), is een uniek gezelschap; het is het enige koor dat liederen uit verschillende regio’s van India zingt. Mundkur die in India (Mumbai) actief was in de muziekwereld, woont inmiddels ongeveer 15 jaar in Nederland in verband met het werk van haar echtgenoot. “In 2014 werd ik gevraagd om voor een productie waar Dario Fo ook bij was betrokken, Ragas in Symphonie, een groep amateurzangers te coachen. De meesten waren uit de Hindostaanse gemeenschap. Een aantal van hen was zo ingenomen met het gezamenlijk zingen in een koor, dat ze mij vroegen of ze daar niet mee konden doorgaan. Zo is Zangam ontstaan. Iedereen is welkom zich aan te sluiten. We hebben inmiddels een heel repertoire aan volksliederen, klassieke, devote en eigentijdse liederen opgebouwd.” Rosita Girjasing, zakelijk directeur van het Maritiem Museum in Rotterdam, sloot zich ongeveer een jaar geleden bij het koor aan. Zij bewondert de passie én het engelengeduld waarmee Mundkur een gezelschap van zangers van verschillend niveau leidt.
Meghadúta van Kálidása handelt over een treurende halfgod (yaksha) die uit de stad Alaká in het Himálaya gebergte verbannen is naar de Ráma berg in midden-India. De yaksha vraagt aan een wolk die zich aan het begin van het regenseizoen manifesteert, om een boodschap aan zijn geliefde vrouw over te brengen. Daarbij geeft hij de wolk aanwijzingen welke route te volgen. Om de wolk te paaien vertelt hij welke fantastische ervaringen hem op zijn weg te wachten staan. Het is een verhaal van eenzaamheid, liefde en verlangen.
Het gedicht telt 111 verzen en het is natuurlijk niet mogelijk alle verzen te zingen en uit te beelden. Ruigrok: “Voor deze productie maken we gebruik van maar veertien verzen. We doen het in het Sanskriet, niet de makkelijkste taal. Zelf ben ik het ook niet machtig. Ik heb daarom het boek van Evert Schneider Een wolk wordt woord gelezen, waarin hij een deel van de verzen in het Nederlands heeft vertaald, maar vooral ook veel interessante achtergrondinformatie geeft. Samhita is de Sanskriet expert. In Cloud Messenger zing ik zelf ook een paar verzen. Bepaalde klanken zijn best moeilijk, zoals de n die als rha moet worden uitgesproken. Maar ik kreeg onlangs een compliment van Samhita voor mijn uitspraak.”
Mundkur wijst erop dat alle verzen in de originele poëzie van Kálidása van de hoogste literaire waarde zijn, even mooi. “Ze komen uiteraard het best tot uiting in hun totaliteit. Maar ik heb veertien verzen geselecteerd die mij het meest geschikt leken om het verhaal zo compleet mogelijk over te brengen door middel van dans en muziek. De eerste zes verzen staan in dezelfde volgorde als in het origineel. De rest is gekozen om de verhaallijn te benadrukken,” legt ze uit. “Sanskriet poëzie is gebaseerd op een metrische structuur die zich goed leent voor muziekcomposities. Ik heb Meghadúta bestudeerd en het leek me logisch om een ragamala (krans van raga’s) te maken. Zo kunnen verschillende melodische structuren worden gebruikt om de stemming, emoties of betekenis van elk vers te accentueren. De hele compositie rijgt dus veertien verschillende raga’s aaneen.”
“Voor een deel wordt ook gebruikgemaakt van teksten van de Britse componist Gustav Holst die zich al in 1913 liet inspireren door Meghadúta. En daarnaast wordt de energie van de tabla bol (taal van de tabla) ingezet,” licht Ruigrok verder toe. Het Nederlandse muziekensemble wordt versterkt met muzikanten uit India en onder leiding van een Indiase en een Nederlandse choreograaf brengen Indiase en westerse dansers een uitdagende mix van moderne dans en klassieke en moderne Indiase dansstijlen. De makers van Cloud Messenger beogen met deze eigentijdse compositie niet alleen India en het westen bij elkaar te brengen, maar ook verleden en heden met elkaar te verbinden.
Een voorproefje is hier te zien: https://youtu.be/S6ad1noV528
Cloud Messenger is een productie van het theatercollectief Klapstuk in coproductie met Korzo en is ontwikkeld in samenwerking met Zangam. De voorstelling is te zien op 16, 17 en 18 mei (https://korzo.nl/nl/programma/voorstellingen/).
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Entertainment, Taal & Literatuur
365 Ramayana Quotes: Een Dagelijkse Reis naar Inspiratie en Wijsheid – Hindorama.com
“In de moderne tijd lijkt het gebruik van prachtige spreuken en citaten, gebaseerd op de Ramayana, te vervagen. Het is zeldzaam geworden om deze diepgaande wijsheid rechtstreeks van onze ouders te horen. Het is precies om deze reden dat ik geloof dat dit boek van onschatbare waarde is. Laat dit boek dienen als een bewaarplaats van deze waardevolle citaten en als een brug tussen de oude generatie die deze kennis koesterde en de jongeren zoals ik, die er opnieuw naar verlangen.” Di’Quinto Lachmansingh is een jonge student die het moderne Nederlandse leven verbindt met de eeuwenoude wijsheid van de Ramayana. Als een jonge geest die gedijt op zowel academische kennis als tijdloze religieuze wijsheid, hoopt hij anderen te inspireren om de diepte van de Ramayana te omarmen en de rijkdom van deze eeuwenoude leringen te ervaren. Op 17 december 2023 presenteerde hij een boek waarin hij 365 citaten uit de Ramayana in het Nederlands heeft bijeengebracht.
Hij beschouwt de Ramayana niet slechts als een episch verhaal, maar als een tijdloze gids voor de mensheid, waarin God Vishnu in de vorm van Shri Ram op aarde verschijnt om dharma te herstellen. Dharma is een veelomvattend begrip voor ethisch gedrag. Voor Di’Quinto is rechtvaardigheid het fundament van zijn zoektocht naar dagelijkse inspiratie en diepgaande wijze lessen. Hij verwijst in dit verband ook naar de Bhagavad Gita, waar Shri Krishna als incarnatie van God Vishnu verschijnt.
यदा यदा हि धर्मस्य ग्लानिर्भवति भारत ।
अभ्युत्थानमधर्मस्य तदात्मानं सृजाम्यहम् ॥४-७॥
Hoofdstuk 4, Verse 7, Bhagavad Gita
“Wanneer er een afname is in deugdzaamheid en een toename van onrechtvaardigheid, O Bharata, dan daal Ik neer. Om de deugdzamen te beschermen, om de onrechtvaardigheid te vernietigen en om deugdzaamheid te herstellen, verschijn Ik millennium na millennium.”
In de huidige tijd waar het lezen van een omvangrijk werk als de Ramayana met zijn 24.000 verzen ontmoedigend kan lijken, heeft hij voor een doelgerichte aanpak gekozen: 365 zorgvuldig geselecteerde citaten die hij beschouwt als een dagelijkse bron van inspiratie en, zoals hij het noemt, de management of life.
Volgens Di’Quinto biedt de Ramayana een schat aan lessen op het gebied van leiderschap, ethiek, relaties en zelfrealisatie. “De principes die in dit eeuwenoude epos worden belicht, kunnen naadloos worden toegepast op moderne contexten. De rol van Ram als een rechtvaardige leider, de toewijding van Hanuman en de veerkracht van Sita in tijden van beproeving bieden waardevolle inzichten voor leiderschap en teamdynamiek. Dit maakt de Ramayana niet alleen een episch verhaal, maar een realistische les voor de mensheid, waarbij het omgaan met uitdagingen en het nastreven van rechtvaardigheid centraal staan.”
Di’Quinto heeft, na grondige analyse van zowel de Ramayana van Valmiki als de Ramcharitmanas van Tulsidas 365 citaten geselecteerd die hem persoonlijk aanspreken en inspireren. Deze zorgvuldig gekozen citaten dienen als een toegankelijke ingang tot de rijke lessen van de Ramayana als een dagelijkse bron van inspiratie. De essentie van Di’Quinto’s project ligt niet alleen in het verzamelen van citaten, maar vooral om de lessen te internaliseren en te actualiseren. Het doel is niet alleen te lezen, maar ook te begrijpen, te reflecteren en te groeien.
Di’Quinto nodigt lezers uit om de Ramayana niet te zien als een verre mythe, maar als een levende bron van wijsheid die elke dag kan worden verkend. Hij benadrukt dat niet alle citaten voor iedereen even relevant zullen zijn, en dat is prima. Juist in die variatie ligt de schoonheid van de individualiteit van interpretatie en inspiratie. Het gaat erom de lessen te ontdekken die resoneren met persoonlijke reis en groei. Di’Quinto verwijst naar de woorden van Tulsidas om te benadrukken dat de interpretatie van de Ramayana een zeer persoonlijke en subjectieve ervaring is, die past bij iemands eigen levensfase, persoonlijkheid en doelen.
जिन्ह के रही भावना जैसी। प्रभु मूरति तिन्ह देखी तैसी।।
Baal Kand 241.2, Tulsidas Ramcharitmanas
“Ieder ziet Shri Ram op zijn eigen manier, vanuit zijn emotie of referentiekader “
Het erkennen van deze individualiteit opent de deur naar het putten van inspiratie die past bij iemands eigen levensfase, persoonlijkheid en doelen.
Op 17 december vond de feestelijke boeklancering plaats tijdens een Ramayana seminar in Bharat Kings, de spirituele geloofswinkel aan de Paul Krugerlaan. Het evenement trok een levendige menigte van nieuwsgierige jongeren, van wie een aantal ook hun ouders had gemotiveerd mee te komen. Di’Quinto is trots op de rijke traditie van kennis en citaten vanuit de Ramayana die de oudere generaties Hindostanen in Suriname koesterden en als een kostbare schat van generatie op generatie werd doorgegeven. “Voor mijn ájá (grootvader) die in 1969 naar Nederland kwam en in 1972 de winkel Bharat BP Lachmansingh opende was de Ramayana een bron van wijsheden. De quotes en gezegden die hij in zijn dagelijkse conversaties met mijn vader deelde, leken aanvankelijk slechts woorden. Het heeft jaren geduurd voordat mijn vader besefte dat deze uitspraken niet alleen reflecties waren van de persoonlijke levenswijsheden van zijn vader, maar ook een erfenis van tijdloze kennis die met ons werd gedeeld. Een van de spreuken die mijn ájá vaak herhaalde, weerklinkt nog steeds in de gedachten van mijn vader: ‘Ram naam ki loot hai, loot sake to loot, ant samay pachatayega, jab praan chayenge choot’ – ‘Noem de naam van Ram (mediteer) zo vaak als je kunt, want wanneer de tijd ten einde komt en je je laatste adem uitblaast, zul je spijt hebben en zou je willen zijn naam te kunnen noemen.’”
Met oprechte dankbaarheid deelt Di’Quinto Lachmansingh de 365 Ramayana Quotes met de lezers en nodigt hen uit om de lessen van de Ramayana te ontdekken, nieuwsgierig te worden naar de context van de verzen en deze toe te passen in hun eigen leven.
365 Ramayana Quotes – Nederlandse editie • Initiatiefnemer: Di’Quinto I.R. Lachmansingh • Den Haag 2023: Bharat Kings, Paul Krugerlaan 194, Den Haag • ISBN 9789083390703 • 365 pp. gebonden • €22,50
Foto’s: Di’Quinto Lachmansingh
- Published in BIBLIOTHEEK, Boeken, CULTUUR, Religie & Levenswijze, Taal & Literatuur
Promotie Anita Ramcharan: Een cultuur vol liederen en een liedkunst vol cultuur
Op donderdag 21 december verdedigde Anita Ramcharan haar proefschrift Een cultuur vol liederen, liedkunst vol cultuur: De positie van vrouwen in Hindostaanse liedkunst. Ramcharan heeft onderzocht hoe Hindostaanse vrouwen de liedtraditie bij de hindoerituelen rond de geboorte, het huwelijk en het overlijden hebben bewaard, aangepast en overgedragen.
Een orale traditie
Door te zingen tijdens belangrijke momenten creëerden zangeressen een sfeer die past bij een bepaald ritueel. In deze rol namen zij de taak op zich om een stemming van betrokkenheid te scheppen, waarin alle partijen hun eigen rol hadden. De zangeressen hebben de traditie van de liedopvoeringen en hun repertoire doorgegeven aan de volgende generaties. Zij hebben de bijdrage die hun moeders en oma’s hebben geleverd aan het vormen van de hindoegemeenschap voortgezet en verder ontwikkeld in Suriname en later in Nederland.
Hierin hebben vrouwen van de volgende generaties elke keer opnieuw keuzes gemaakt tussen bewaren en vernieuwen. Hoewel er tegenwoordig zeker bij minder momenten liedopvoeringen worden verzorgd dan vroeger, hebben vrouwen deze traditie levend weten te houden.
Zoals andere orale tradities is ook deze traditie van vrouwen bij hindoerituelen dynamisch. Zowel de inhoud als de vorm is constant in beweging en dat laat zien hoe zangeressen in de steeds veranderende wereld omgaan met deze vrouwentraditie. Door die traditie te blijven vernieuwen behouden zij deze liedkunst. Deze vernieuwingen illustreren hoe vrouwen creatief zijn binnen dit constante koorddansen tussen adaptatie en innovatie, terwijl zij nog steeds respectvol bezig zijn met een eeuwenoude literaire traditie.
Liederen
Tijdens de geboorte-, huwelijks- en overlijdensrituelen zingen zangeressen, net als hun voormoeders uit India, bijvoorbeeld over de handelingen die verricht worden, de voorwerpen die gebruikt worden en de mensen die de handelingen verrichten.
Hun liederen zijn dus niet alleen bedoeld voor de persoon die is geboren, in het huwelijk treedt of is overleden, maar ook voor anderen die eretaken verrichten bij deze rituelen. Zo zingen vrouwen voor specifieke personen ook plaagliederen die ze van hun voormoeders hebben geleerd. Deze bijzondere liederen tonen aan hoe vrouwen vormen van beeldspraak hanteren in het spel om binnen de grenzen te blijven en toch niet. Daarmee laten zij zien hoe zij in deze liedtraditie met bestaande hiërarchieën omgaan.
Proefschrifttitel: Een cultuur vol liederen of liedkunst vol cultuur: De positie van de vrouw in Hindostaanse liedkunst
Promotoren: Prof. dr Berteke Waaldijk en Prof. dr Michiel van Kempen
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Religie & Levenswijze, Taal & Literatuur, Traditie
Boekbespreking Anil Ramdas: de tragiek van brandende ambities – Hans Ramsoedh
Een dag na het overlijden van de schrijver/essayist Anil Ramdas (16 februari 1958 – 16 februari 2012) stond premier Rutte na afloop van de ministerraad tijdens het Gesprek met de minister-president op de televisie stil bij zijn overlijden: ‘Er is een man heengegaan die niet alleen een groot schrijver is, maar ook iemand met een opvatting. Een uitgesproken persoonlijkheid. Wij zijn met z’n allen wat armer door zijn overlijden’. Ramdas schreef om de wereld te veranderen en het was ook zijn brandende ambitie om de belangrijkste intellectueel van Nederland te worden. Hij wilde niet verwaarloosbaar zijn. In Nederland leerde men hem sinds begin jaren negentig door zijn essays in De Groene Amsterdammer en columns in NRC, zijn boeken en zijn televisie- en radioprogramma’s kennen als een scherpe denker, scherpzinnige analyticus en begaafde stilist, een intellectueel met een groot maatschappelijk engagement. Daarbij wilde hij geen allochtone intellectueel zijn die niet meer dan een niche vertegenwoordigde, maar een postkoloniale intellectueel om de postkoloniale ervaring weer te geven en om de invloed van het verleden op het heden te verklaren en toe te lichten.
Op 26 september 2023 promoveerde de schrijfster Karin Amatmoekrim aan de universiteit van Leiden op een biografisch proefschrift (ook als handelseditie verschenen) over Anil Ramdas: In wat voor land leef ik eigenlijk? Anil Ramdas, onmogelijk kosmopoliet. Deze biografie handelt over zijn leven en werk tegen de achtergrond van het spanningsveld tussen hem als Surinaamse schrijver en de veranderende westerse context waarin hij publiceerde. Hieronder bespreek ik in grote lijnen de biografie (551 pp.) over Ramdas waarbij ik deze bespreking ophang aan een aantal momenten die zijn leven en werk kenmerken.
Studie in Nederland
Na afronding van de middelbare school in Suriname vertrok Ramdas in 1977 naar Nederland om sociale geografie in Amsterdam te studeren. Het Nederland dat hij bij aankomst aantrof was in zijn ogen ‘volmaakt, een land waar hij overal wonderen van beschaving’ zag (p. 178). De militaire staatsgreep in 1980 en de Decembermoorden in 1982 veegden voor Ramdas, evenals voor veel Surinamers, de optie van terugkeer definitief van tafel. Suriname behoorde voor hem nu onherroepelijk tot het verleden. Met een groep mensen uit verschillende disciplines en achtergronden voerde hij in zijn studentenflat onvermoeibare discussies over migratie, multiculturalisme en antiracisme. Het was een groep blakend van vertrouwen met een soort avant-gardehouding: ‘wij zijn degene die Nederland vooruit gaan brengen’ (p. 142). Hij koos hierna in 1987 voor een promotietraject aan de UVA waarbij hij onderzoek zou doen naar de manier waarop verhalen van asielzoekers worden geïnterpreteerd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Naast zijn baan als onderzoeker koos hij ook voor de journalistiek. Het promotieonderzoek brak hij echter in 1991 af naar aanleiding van een voorgenomen publicatie van zijn bevindingen in een congresbundel van Amnesty International. In een kort geding eiste het ministerie van Justitie namelijk vanwege vermeende schending van de geheimhoudingsplicht door Ramdas een verbod op publicatie. Het ministerie verloor het kort geding maar in hoger beroep was de uitspraak dat Ramdas de gegevens die hij had verzameld uit dossiers en tijdens het bijwonen van besloten zittingen niet zonder toestemming van het ministerie mocht gebruiken in zijn proefschrift. Met deze uitspraak was afronding van het promotietraject voor hem geblokkeerd.
De Groene Amsterdammer
Aan het begin van zijn promotietraject raakte hij bevriend met de schrijver/publicist Stephan Sanders (destijds redacteur bij De Groene Amsterdammer). Deze vriendschap opende voor hem de mogelijkheid om stukken te schrijven voor dit weekblad. Een van zijn eerste bijdragen was een portret van de Trinidadiaanse schrijver V.S. Naipaul die hij enorm bewonderde: een schrijver die bandeloos was in de zin dat hij compleet losstond van plaats en volk en niet langer gereduceerd kon worden tot zijn geboorteland wanneer hij het nest zelf expliciet bevuilde en verliet. In veel van Ramdas’ latere bijdragen was de invloed van Naipaul duidelijk merkbaar. Evenals voor Naipaul werd het Westen voor Ramdas de norm. In zijn visie kon geen enkele andere cultuur méér aanspraak maken op superioriteit en universalisme dan de westerse, want nergens anders kon een mens zo volledig worden wie hij was, los van de ‘stam’ waartoe hij behoorde. Hij omarmde de westerse cultuur vol overgave. Zijn bijdragen over Hindostanen, Creolen en andere migrantengroepen in Nederland waren vaak clichématige karakteriseringen waarmee hij volgens Amatmoekrim (p. 220) iets te gewillig zijn oor naar de (veelal hoogopgeleide) lezers van De Groene Amsterdammer liet hangen; een nestbevuiling die in de optiek van Michiel van Kempen ook wel eens te ver ging (geciteerd op p. 220). In zijn bijdragen distantieerde hij zich nadrukkelijk van ‘Surinaamse dommigheden’. Het betekende volgens Amatmoekrim (p. 203) dat Ramdas al van meet af aan nadacht wat het betekende voor een migrant om te schrijven. Door zich, evenals Naipaul, vrij te maken van Suriname presenteerde hij zich als een autonoom schrijver die compleet losstond van plaats en volk om zich daarmee een gezagspositie toe te eigenen.
Nieuwe deuren en ambities
Ramdas’ bijdragen in De Groene Amsterdammer bleven niet onopgemerkt. In 1992 was hij (als eerste persoon van kleur) gast in het drie uur durende televisieprogramma Zomergasten van de VPRO die in de zomermaanden op de zondagavond wordt uitgezonden. Dat optreden werd een beslissend en komeetachtig moment in zijn carrière. Hij had zich voorgenomen de grootste vragen die de samenleving toen plaagden te beantwoorden. ‘Als het mislukte, als de avond niet boeiend was, dan zou hij als mens zijn mislukt’ vond hij (geciteerd op p. 244). De reacties in de media op zijn optreden in Zomergasten waren overweldigend en positief. Kritiek was er ook. Anil zou, net als in zijn latere artikelen, te veel met zijn kennis te koop lopen (namedropping als zijn handelsmerk) en te veel de wijsneus uithangen.
Na zijn optreden in Zomergasten gingen nieuwe deuren voor hem open. In 1993 mocht hij de prestigieuze Den Uyl-lezing houden waarin hij de rol van de sociaaldemocraten bij de onafhankelijkheid van Suriname bekritiseerde en een pleidooi hield voor een nieuwe houding van Nederland ten opzichte van Suriname met daarbij ethiek als richtlijn (de lezing is in 1994 gepubliceerd met als titel Ethiek als vitaal belang).
Na zijn optreden in Zomergasten bood NRC hem een positie als redacteur. In zijn bijdragen in deze krant was het vooral zijn ‘eigen groep’ die ervan langs kreeg: migranten in het algemeen en (Hindostaanse) Surinamers in het bijzonder. In deze bijdragen had Ramdas het vermogen tot zelfkritiek tot een kunst verheven, aldus Amatmoekrim (p. 265). In deze periode publiceerde hij twee bundels (De Papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea in 1992 en De beroepsherinneraar en andere verhalen in 1996). In 1994 schreef hij de novelle Het besluit van Mai waarin hij de worsteling van een eerste generatie migrant met de opvoeding van haar dochter beschrijft. De twee bundels werden overwegend positief ontvangen in de (witte) literaire recensies: Ramdas strekte tot voorbeeld van andere migranten. In de ‘zwarte’ besprekingen was de ontvangst echter minder warm. Zij zagen hem als iemand die nestbevuiling als carrièrestap zag en aan wie het ontbrak aan solidariteit. Hij werd een moderne Uncle Tomgenoemd en gezien als een ‘moderne brahmaan op klompen’ (p. 274-5).
Voor de VPRO presenteerde hij vanaf 1993 verschillende televisieprogramma’s waaronder In mijn vaders huis (1993-1994), een serie interviews met schrijvers en denkers die hij bewonderde (onder wie Stuart Hall, Kwame Anthony Appiah, Edward Said en Benedict Anderson) met thema’s als globalisering, postkolonialisme en burgerschap. Met Stephan Sanders maakte hij het televisieprogramma Het blauwe Licht (1997-2000) waarin zij met twee wisselende gasten televisieprogramma’s analyseerden. Beide televisieprogramma’s gaven Ramdas de mogelijkheid om zijn postuur als scherpe denker nog verder vorm te geven. In deze periode kreeg hij ook de kans een aantal radioprogramma’s te verzorgen.
Onder de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap in Nederland werd hij tussen 1995 en 2000 naast zijn bijdragen in de kranten bekend als discussieleider bij de Omroep Hindoe Media (OHM) waarin de focus lag op taboedoorbrekende thema’s binnen deze gemeenschap.
Samen met filmer Fred van Dijk maakte hij in 1995 een vierdelige documentaire over Suriname onder de titel Wel de snack maar niet de saus. Hij maakte veel kritiek los met deze serie waarin het leek alsof hij Naipauls gelijk over het Caraïbisch gebied wilde bewijzen: een ronddobberend schip in verval met een bevolking die dom, oncreatief en verdeeld is.
Ramdas’ ambities reikten verder. In zijn optiek moest je Nederland bevechten. ‘Hoe radicaler en brutaler je dat deed, des te meer je werd gewaardeerd. Dit land houdt niet van mensen die van hem houden, dit land houdt van mensen die hem tarten, uitdagen, provoceren en kleineren’ (p. 300). Dat was de grote opdracht die hij zichzelf stelde, namelijk weigeren verwaarloosbaar te zijn.
Deze provocatieve houding leidde tot een polemiek met een aantal Nederlandse schrijvers onder wie Joost Zwagerman die in 1994 De Buitenvrouw publiceerde. Volgens Ramdas bleven gekleurde personages in hun boeken ‘bordkartonnen personages’ omdat witte schrijvers niet voorbij hun eigen vooroordelen kwamen. Zij misten in zijn optiek een intrinsieke interesse in de gekleurde mens. Het zou van de kant van Zwagerman leiden tot een langdurige vijandschap jegens Ramdas. Zwagerman zou vervolgens iedere gelegenheid aangrijpen om Ramdas moreel te diskwalificeren.
NRC-buitenlandcorrespondent in India
In September 2000 ging Ramdas in op het aanbod van NRC om voor deze krant buitenlandcorrespondent in India te worden. In dit land wilde hij zich niet bezighouden met klassieke journalistiek (het verslaan van rampen), maar uitgaan van de antropologie van de straat: relevant maken wat niet relevant lijkt en de lezer vertrouwd laten raken met al het rare in de wereld. Zijn correspondentschap in dit land werd echter één grote deceptie. In Nederland werd hij erkend voor zijn bijdragen aan het debat, in India was hij echter niets bijzonders. Het gebrek aan erkenning viel hem dan ook zwaar. Hij vereenzaamde en het monster van alcoholverslaving ontwikkelde zich relatief ongezien bij hem. Al in Nederland had hij een alcoholverslaving ontwikkeld. Zo volgden na de opnames van Het Blauwe Licht vele ‘liederlijke drankgelagen’ (p. 359). In India kwam deze verslaving in het centrum van alles te staan en werd een van zijn demonen die hem hierna blijvend zouden achtervolgen. Na drie jaar correspondentschap in India keerde hij medio 2003 naar Nederland terug. Zijn bijdragen uit India zijn later gebundeld uitgegeven (Zonder liefde valt best te leven, 2004)
Terug in Nederland
Tijdens Ramdas’ verblijf in India maakte Nederland in het kielzog van de aanslagen op de Twin Towers in New York op 11 september 2001een turbulente periode door: de opkomst van Pim Fortuyn, de moord op hem op 6 mei 2002 en de verkiezingsoverwinning van de LPF in mei 2002. De multiculturele samenleving werd failliet verklaard. In Ramdas optiek waren de zorgen over de multiculturele samenleving een uiting van de kleinburgerlijke visie van de bezorgde Nederlander. Toen de cineast Theo van Gogh in 2004 door een moslimextremist werd vermoord bleef hij de zorgen in Nederland bagatelliseren. De mate van hysterie en de mate van onrust kende hij niet van Nederland. Hij begreep Nederland niet meer en Nederland begreep hém niet meer. Hij werd sindsdien gezien als een achterhaalde politiek correcte betweter.
Terug in Nederland ging hij aan de slag als directeur van het Amsterdamse debatcentrum De Balie. Het was voor zijn vrienden een vreemde sprong, want hij hoorde op het podium en niet erachter. Zijn directeurschap van De Balie werd een mislukking, mede vanwege financiële perikelen waarmee het debatcentrum te maken kreeg. Punt van zorg was ook dat zijn dronkenschap op het imago van dit centrum afstraalde (p. 371). Uiteindelijk moest hij eind 2005 noodgedwongen zijn directeurschap van De Balie opgeven.
Paramariboreis
Hij had geen ‘echte’ baan meer, maar wist in 2006 een reisbeurs los te peuteren om een boek te schrijven over Paramaribo om te weten hoe de stad van zijn jeugd in de eenentwintigste eeuw functioneerde. In Paramaribo kon hij kon niet wennen aan de anonimiteit. Slechts een handvol mensen kende hem in zijn geboorteland. Zijn verblijf van een jaar in Paramaribo ging gepaard met drinken van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. Hij was bezig zichzelf te vernietigen, zoals Amatmoekrim schrijft (p. 407). Ramdas’ verblijf in Paramaribo resulteerde in de publicatie van Paramaribo; De vrolijkste stad in de jungle die in 2009 uitkwam. Zijn sentimental journey werd een persoonlijke afrekening met zijn geboorteland. De toonzetting is er in navolging van Naipaul een van kritische beschouwer, sarcasme en provocatie, en soms ook van frustratie en verbittering.
Terug in Nederland had het alcoholgebruik zijn huwelijk laten stranden. Hij verloor in 2007 zijn plek als columnist bij NRC en werd vervolgens naar de positie van religiereporter op de achterpagina van deze krant gedirigeerd. Financieel zat hij helemaal aan de grond. De stress werd hem teveel en hij kreeg zijn eerste hartinfarct.
Ramdas benaderde zijn uitgeverij De Bezige Bij voor een ideeënroman die hij wilde schrijven waarbij hij zijn eigen leven als kader wilde gebruiken waarbinnen hij kon reflecteren op essentiële thema’s. Hij wilde met deze roman de Nederlandse literaire traditie opschudden, een spiegel voorhouden, een maatschappelijk en een politiek debat veroorzaken. In zijn roman wilde hij een zwarte intellectueel opvoeren als literaire interventie op het gebrek aan kleur in de Nederlandse literatuur. Het moest ook een weergaloos boek worden en het was voorts zijn grote droom een aantal meesterwerken te schrijven in de trant van V.S. Naipaul of Salman Rushdie. Van zijn uitgeverij kreeg hij een financieel voorschot voor zijn ideeënroman.
White trash
Sinds 2010 publiceerde Ramdas maandelijks een column op de website van deBuren, een Vlaams-Nederlands platform voor wetenschap en cultuur. Op 9 september 2010 publiceerde hij ‘Het culturele drama’ waarin hij reflecteerde op het tien jaar eerder in NRC verschenen geruchtmakende essay van Paul Scheffer ‘Het multiculturele drama’. Daarin betoogde Scheffer onder meer dat de vorming van een etnische onderklasse een ernstige bedreiging vormde voor de maatschappelijke vrede in Nederland. Hoewel Ramdas het deels eens was met Scheffer vond hij dat met de oplossing van de sociale kwestie onder de autochtone bevolking hun culturele achterstand nooit was ingehaald. Een deel van die autochtone onderklasse had zich weliswaar omhooggewerkt, maar dat had niet geleid tot beschaving. Daarbij verwees Ramdas naar reacties van lezers van De Telegraaf, het aanbod op de televisie, nieuwe omroepen als WNL en Powned en de aanhang van de PVV die meer dan twee miljoen stemmers telde. Al die Hollanders waren in Ramdas’ ogen een groot deel white trash: tokkies, families Flodder met achterlijke ideeën en onbeschofte omgangsvormen. Al met al ‘primitieve, rancuneuze, rechtse en extreemrechtse types zonder principes, zonder moraal en zonder idealen’ P.450). Hij meende Nederland ontmaskerd te hebben en in zijn visie was de ‘culturele samenleving’ mislukt. Volgens Amatmoekrim was de tekst van Ramdas echter ‘onramdasiaans: hij was grof, ongenuanceerd en ronduit beledigend’ (p.451). Aanvankelijk waren de reacties op de bijdrage van Ramdas tam, maar Joost Zwagerman greep deze aan voor een openlijke aanval op hem. Die aanval werd vervolgens door andere columnisten in Nederlandse dagbladen opgepakt waarbij Ramdas niet werd gespaard. Zwagerman mocht zelfs bij Pauw & Witteman op de Nederlandse televisie zijn kritiek op Ramdas spuien. Hij werd in de hoek van elitaire betweter gemanoeuvreerd en ook nog uitgemaakt voor een racist. Ramdas’ wereldbeeld werd loodzwaar. ‘Hij voelde zich omringd door vijanden en zag alleen maar blanke fascisten overal’ aldus Amatmoekrim (p. 438).
Badal
Ik keer hier terug naar de voorgenomen ideeënroman van Ramdas. Deze roman kwam in april 2011 uit getiteld Badal. In deze roman wordt een ontluisterend portret geschetst van een aan alcohol verslaafde intellectueel die uiteindelijk ten onder gaat. De hoofdpersoon is teleurgesteld in zichzelf en is niet opgewassen tegen zijn eigen pathetische hang naar erkenning en alcoholverslaving. In allerlei opzichten schiet hij te kort. Aan het eind van de roman pleegt de hoofdpersoon zelfmoord.
De recensies op Badal waren verwoestend. De grote ambities die Ramdas met dit boek had, vielen in duigen. De aandacht in de recensies was vooral gefocust op het biografische element in het boek, namelijk dat de hoofdpersoon in Badal samenviel met Ramdas. Badal werd voornamelijk als een mislukte autobiografie gezien. Achteraf (na zijn overlijden) werd Badal ook gezien als de kroniek van een aangekondigde dood. Volgens Amatmoekrim was een deel van de besprekingen ‘niet minder dan slecht gecamoufleerde afrekeningen met Ramdas’ (p. 478). Slechts De Groene Amsterdammer nam het op voor Ramdas. De recensenten hadden er niets van begrepen was het commentaar in dit weekblad: ‘Badal was namelijk een gelaagd, complex boek waarbij de auteur een wereld had geconstrueerd die op de echte wereld leek, maar die niet hetzelfde was’ (p. 478). Ogenschijnlijk lieten de negatieve recensies Ramdas onberoerd. In zijn optiek zochten de recensenten alleen naar de sleutels en niet ook naar het sleutelgat. Het was echter uiterlijke schijn. Het onbegrip waarmee Badal werd ontvangen stortte Ramdas in een diepe depressie die versterkt werd door ontwikkelingen in zijn privéleven. Zijn vrouw ging bij hem weg, zijn vader lag op sterven, zijn programma ZOZ bij de Amsterdamse multiculturele televisieomroep (MTNL) zou vanwege stopzetting van rijkssubsidie tot een einde komen en zijn stukjes voor de NRC zouden eind december 2011 stoppen.
Zelfmoord om een eind te maken aan vernedering en schaamte
Zijn alcoholdemon bleef hem achtervolgen. Op kerstavond vertelde hij zijn twee kinderen dat hij niet langer wilde leven en zichzelf dood zou drinken. Hij werd onmiddellijk opgenomen in een psychiatrische kliniek. Op 16 februari 2012 (zijn 54everjaardag) pleegde Ramdas zelfmoord in het bad. De zelfmoord moest een eind maken aan zijn vernedering en schaamte: vernedering omdat hij meer en meer zijn podium kwijt was en schaamte onder meer voor het onbegrip waarmee Badal was ontvangen, financiële perikelen, zijn alcoholisme, het vertrek van zijn vrouw, het dreigend verlies van zijn huis. Naast hem op de vloer lag een exemplaar van het boek van de Amerikaanse schrijver Philip Roth getiteld De vernedering (2009) met voorin een kort afscheidsbriefje gericht aan zijn kinderen en vrouw.
De tragiek van Ramdas’ brandende ambities
Ramdas had de brandende ambitie de belangrijkste intellectueel te zijn van Nederland en wilde een schrijver zijn die de wereld zou veranderen. Behalve ambitieus was hij ook zoekend naar aanzien en roem. Hij dacht in z’n eentje de Titanic op te tillen (de titel ook van hoofdstuk 11 in de biografie). Daarmee had Ramdas de lat voor zichzelf te hoog gelegd, wellicht ook uit zelfoverschatting. Van een intellectuele voorloper werd hij in zijn laatste levensjaren gezien als een achterhaalde politiek correcte betweter en weggehoond om zijn idealen. Hij werd gezien als een woedende has-been. Ontwikkelingen sinds het begin van de eenentwintigste eeuw deden Ramdas beseffen dat het Westen niet was wat hij had gedacht. Het beeld dat hij aanvankelijk van de westerse beschaving had bleek meer een illusie dan dat het een reflectie van de werkelijkheid was, vergelijkbaar met de manier waarop Bollywood een idee verkocht, zoals Amatmoekrim in het Nawoord schrijft (p. 500).
Amatmoekrim (p. 504) is nogal voorzichtig met haar conclusie dat de uiteindelijke verbanning van Anil Ramdas naar de marge van de Nederlandse samenleving mogelijk te maken zou kunnen hebben met zijn achtergrond: Nederland had een cultureel bepaalde waardering voor mensen met een grote mond maar die grote mond is voorbehouden aan ‘echte’ Nederlanders. Er is in mijn optiek nog een ander aspect dat een rol speelt bij de tragiek van Anil Ramdas’ brandende ambities. Hij heeft te weinig oog gehad voor de heersende Nederlandse maaiveldcultuur: er worden korte metten gemaakt met personen die hun kop boven het maaiveld uitsteken. Ramdas ondervond de gevolgen van deze Nederlandse cultuur. Met deze biografie heeft Amatmoekrim een boeiend, prettig leesbaar en zeer uitvoerig portret geschreven van een idealist die uiteindelijk bezweek onder de last van brandende ambities.
Karin Amatmoekrim (Paramaribo, 1976) studeerde letterkunde, schreef zes romans en is columnist bij NRC.
Karin Amatmoekrim, In wat voor land leef ik eigenlijk? Anil Ramdas, onmogelijk kosmopoliet, Amsterdam 2023: Prometheus. 551 pp., € 39,99
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, Taal & Literatuur