Papiaments gedicht Moedertaal van Hilda De Windt-Ayoubi ook in Sarnámi vertaald – Henk Moeniralam
Op 25 maart jl. werd in Nijmegen door de Werkgroep Caribische en Aziatische Cultuur Nijmegen (WCACN) een bijeenkomst gehouden die in het teken stond van minderheidstalen. Wereldwijd worden er ruim 6.000 talen gesproken. Het grootste deel hiervan behoort tot een minderheidstaal. Dat wil zeggen een taal die door een relatief kleine groep wordt gesproken. Voor veel mensen die deze talen spreken, is het behoud en onderhoud ervan van groot belang. Taal is immers verbonden met o.a. ieders verleden, draagt bij aan de vorming van ieders culturele identiteit, zorgt voor verbinding met anderen, en speelt een rol in de overdracht van waarden binnen groepen. Dat geldt ook voor groepen die relatief klein van omvang zijn en in hun eigen vertrouwelijke taal (moedertaal) communiceren. We kunnen hier bijvoorbeeld denken aan het Sranantongo, Sarnámi, Papiaments, Berberse talen, verschillende inheemse talen overal in de wereld, bijvoorbeeld het Kichwa, het Nahuatl, Afrikaanse talen en dialecten in verschillende landen, ook in Nederland.

Hilda De Windt Ayoubi met Henk Moeniralam, Johan Dwarkasing en Usha Ganesh
Voor de lezing had de WCACN een speciale gastspreker uitgenodigd: Hilda De Windt – Ayoubi, schrijfster, dichteres, columniste, kunstenares en hispaniste uit Curaçao. Ze is bekend vanwege o.a. haar vertaling in haar moedertaal Papiaments van het bekende boek The Prophet van Kahlil Gibran, CDL University Press, verschillende vertalingen van gedichten en haar jarenlange publicaties van gedichten in vier talen in de krant Amigoe op Curaçao. Ze presenteerde op deze middag ook haar Papiamentse vertaling van The Prophet die dit jaar wereldwijd haar 100 jarig bestaan viert en al in 105 talen, waaronder ook het Hindi, is vertaald.

Usha Ganesh
Taal is bijna alles voor Hilda. Ze komt mede door middel van haar gedichten en vertalingen op voor kleine onderdrukte groepen overal ter wereld. Ze schreef verschillende korte verhalen en twee dichtbundels. In 2019 kwam haar boek met taalgerelateerde gedichten uit, Geef me je Taal. Dat ik je beter versta. Duna mi bo Idioma pa mi por komprondé bo mihó. Dit boek had ze opgedragen aan Professor Pieter Muysken en Frank Martinus Arion. In 2022 volgde haar boek over het belang en behoud van moedertalen Translingualism, Translation and Caribbean Poetry – Mother Tongue has crossed the Ocean/Lenga di Mama a krusa Laman dat ze samen met wijlen Prof. Pieter Muysken uit Nijmegen heeft geschreven. Op 25 maart jl. werd het boek voor het eerst in Nijmegen gepresenteerd. Professor Maarten Mous (Leiden) die jarenlang met Muysken heeft gewerkt, hield op de bijeenkomst ook een toespraak over minderheidstalen in Tanzania.
Bij de presentatie sprak Hilda over de functie van taal in ons leven. Taal, geschreven of oraal, is in haar uitingsvorm heel divers maar belangrijk als middel om te communiceren. Bijvoorbeeld in leerprocessen, bij overdracht van kennis en tradities, om gevoelens van verbondenheid en saamhorigheid met anderen tot uitdrukking te brengen en te ontwikkelen, etc.

Bezoekers op de bijeenkomst over minderheidstalen op 25 maart 2023
Ze maakt onderscheid tussen minderheidstalen en geminoriseerde talen. Minderheidstalen zijn doorgaans talen die door minder dan de helft van de bevolking in een land worden gesproken. Geminoriseerde talen zijn talen die onderdrukt of gemarginaliseerd worden, als minderwaardig worden beschouwd, verboden zijn of waarvan de sprekers vervolgd worden. De gastspreker benadrukte het belang van behoud en onderhoud van alle talen, omdat zij deel uitmaken van het culturele erfgoed van de mens. Dat kan bijvoorbeeld door te blijven schrijven in de taal om de taal levendig te houden via verhalen, artikelen, gedichten, leesboekjes voor kinderen, vertalingen, etc. Maar ook door leerboeken, spreekwoordenboeken en woordenboeken uit te brengen in de taal.

Hilda De Windt-Ayoubi thuis in haar huis op Curaçao
In het boek dat vorig jaar werd uitgebracht staat de moedertaal centraal en is het gedicht ‘Moedertaal‘ in ongeveer 60 talen vertaald, ook in het Sarnámi. Het gedicht was oorspronkelijk geschreven door Hilda in het Papiaments. PieterMuysken was de eerste die – toen hij het las- het direct vertaalde in het Nederlands. Verschillende mensen hebben Hilda hierna benaderd om het gedicht in hun moedertaal te vertalen en in de loop der tijd heeft Hilda zelf ook aan verschillende personen gevraagd om dit gedicht te vertalen. De Nederlandse vertaling door Pieter Muysken werd voorgedragen door zijn dochter Hannah Muysken. De vertaling in het Sarnámi is gemaakt door Rabin Baldewsingh. Op de bijeenkomst van 25 maart jl. is het gedicht in het Sarnámi voorgedragen door Usha Ganesh. Hieronder is zowel de Nederlandse als de Sarnámi versie van het gedicht te lezen.
Het gedicht Moedertaal, vertaald in het Sarnámi
(In de Sarnámi versie is Papiamento vervangen door Sarnámi)
Foto’s: Hilda De Windt-Ayoubi, Ken Wong, Henk Moeniralam en fotoarchief WCACN
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, Sarnámi, Taal & Literatuur
De overheid discrimineert haar moedertalen – Drs. R.M. Marhé
In dit artikel pleit ik als taalactivist voor een breed bewustzijn van de meertaligheid van Suriname en wederzijds begrip. De heersende dominantie van het Nederlands en het Sranantongo (hierna Sranan) en vooroordelen bij sprekers over hun eigen moedertaal doen geen recht aan de meertaligheid van Suriname en leiden tot taaldiscriminatie, achterstelling en taalverlies. Er dient een publieke discussie te worden gevoerd, gebaseerd op de uitgangspunten die de Surinaamse filosoof en rechtsgeleerde mr. dr. drs. Jnan Hansdev Adhin ons aan de hand van de Veda’s heeft geschonken vanuit een perspectief van ‘Eenheid in Verscheidenheid’, ‘Vasudhaiva Kutambakam’ (‘De wereld is één familie’), en ‘Satyam Bruyát, Priyam Bruyát’ (‘Zeg de waarheid, maar zeg het op een vriendelijke manier’). Deze Grote Zoon van Suriname mag niet in vergetelheid raken.

Moti Marhé
Internationale Moedertaaldag, 21 februari
Op voorspraak van UNESCO wordt sinds 2000 ieder jaar op 21 februari de ‘Internationale Dag van de Moedertaal’ gehouden. Een dag die in het teken staat van taalkundige en culturele diversiteit en van meertaligheid. UNESCO beschouwt taal als hét instrument om het culturele erfgoed van een bevolking levend te houden. Door de moedertaal in ere te houden, blijft de taalkundige en culturele traditie bestaan en wordt men zich meer bewust van de verschillen tussen mensen en de groepen waartoe zij behoren. Dat bewustzijn is een eerste vereiste voor onderling begrip.
UNESCO hecht grote waarde aan de unieke identiteit van taalgroepen die in onderling contact kunnen werken aan juiste menselijke verhoudingen. In het kader van deze dag is het goed om stil te staan bij de huidige taalsituatie in Suriname. Van het onderling begrip waar UNESCO over spreekt, is in ons land helaas weinig sprake. De realiteit is dat we te maken hebben met twee dominante talen die de andere 16 talen die we in ons land spreken, wegdrukken.
Bedreigde talen in Suriname
Volgens officiële schattingen van UNESCO zijn er in de hele wereld 7.000 moedertalen, waarvan er 3.000 met uitsterven worden bedreigd. Ook Suriname is niet bespaard gebleven van taalverlies. In het binnenland zijn al enkele Indiaanse (Inheemse) talen een roemloze dood tegemoet gegaan. In de kustvlakte zijn het Surinaams-Javaans en het Sarnami bedreigde talen. In Javaanse gezinnen voert tegenwoordig het Sranan de boventoon. In en rond Paramaribo zijn Hindostaanse jongeren pakweg zo goed als tweetalig Nederlands en Sranan geworden, terwijl het Sarnami bij hen langzaam uitsterft. In het cultureel met Suriname zeer nauw verbonden Nederland zijn de meeste Hindostaanse jongeren onder de 25 jaar geen Sarnami sprekers meer. Hoogstens beheersen zij het Sarnami passief, d.w.z. zij verstaan wel wat, maar kunnen geen behoorlijk gesprek voeren. Dat is ook het geval bij de jongste Afro-Surinaamse kinderen die eentalig Nederlands zijn geworden. De zinsnede over Suriname, als ‘een samenleving die uitblinkt in diversiteit en saamhorigheid’, lijkt eerder voor toeristen geschreven. Het enige terrein waar dit gegeven op slaat, is een geslaagde integratie in de Surinaamse cuisine. De Surinaamse keuken is verrijkt door de bijdrage van alle bevolkingsgroepen, waardoor Suriname uitblinkt als een samenleving waarin men kan genieten van heerlijke gerechten en snacks uit de hele wereld: de Chinezen leverden hun tjauw min en tjap tjoy, de Javanen droegen hun nasi, bami en telo aan, de Hindostanen hun roti-kip, rijst, bara en dál, de Afro-Surinamers hun bravu en pom. Er is niemand die zich hieraan stoort, integendeel!
Voor de rest blijft de verhouding tussen Hindostanen en Afro-Surinamers, nota bene de twee grootste bevolkingsgroepen, een heet hangijzer. Deze verstoorde verhouding kenmerkt zich door raciale sentimenten en het niet volledig accepteren van elkaars eigenheid en eigenwaarde. De politiek speelt hierbij een cruciale rol. Zo kon het zijn dat in Amsterdam in 2022 vele Afro-Surinamers zich van hun lelijkste kant hebben laten zien door de president van Suriname, de heer Santokhi, uit te jouwen en voor ‘koelie’ uit te maken. Maar vergis je niet, ook Hindostanen kunnen de Afro-Surinamers discrimineren door hen ‘kafri’ en ‘bancar’ (bosmens) te noemen of te zeggen: ‘Ze denken dat alleen zíj Surinamers zijn’. Vanuit hun flegmatieke aard gedragen Hindostanen zich veelal als gharbahadur (binnenshuis helden). Het getouwtrek rondom het slavernijverleden dreigt nu ook een splijtzwam tussen de groepen te worden.

Jnan Adhin 1927-2002 (foto Kresimir Bobovec)
Ik kom terug op Jnan Adhin die geloofde in een cultuursynthese, waarbij verschillende tradities, talen en godsdiensten naast elkaar bestaan, geschraagd door een diepere eenheid. Hij zag geen heil in de uniformiteit van godsdienst en cultuur, maar in de culturele verscheidenheid: ‘Laat elke groep haar taal behouden en tot ontwikkeling brengen’. Adhin gebruikte als metafoor van verscheidenheid een bloementuin waarin vele soorten bloemen samen groeien en bloeien, die vele malen mooier is dan een saaie tuin met slechts één soort bloemen. Met deze metafoor komen wij dichtbij de later geïntroduceerde Sranan slogan Bromtyi Dyari.
Dominantie van Nederlands en Sranan
Op de eerste plaats is er de dominantie van het Nederlands. Daar heeft vandaag de dag nauwelijks iemand bezwaar tegen, omdat het de officiële taal is van de overheid, de media en het onderwijs en het vehikel bij uitstek voor Surinamers om een sociaal-maatschappelijke positie te verwerven. Het Nederlands is door meer dan drie eeuwen beïnvloeding diep geworteld in de Surinaamse samenleving en heeft een verbindende functie tussen alle bevolkingsgroepen.
Daarnaast is er de dominantie van het Sranan. Het succes van deze taal is voor een belangrijk deel te danken aan de inspanningen van mr. Eddy Bruma. Met de oprichting van de culturele vereniging Wie Eegie Sanie lukte het hem in de jaren ’50 en daarna om jonge intellectuelen en middelbare scholieren aan zich te binden rondom het streven om Suriname te verheffen door middel van het Sranan, de moedertaal van onze Afro-Surinaamse broeders en zusters. Het was in die periode ook een protest tegen de dominantie van het Nederlands. Naast de verheffing van het Sranan was het streven gericht op natievorming: Wan Pipel, Wan Nation, Wan Destination. De onafhankelijkheid van Suriname is voornamelijk te danken aan inspanningen van Afro-Surinamers. Daar zit echter ook een keerzijde aan. Het streven van Bruma was duidelijk eenzijdig en vooral gericht op de emancipatie van de eigen groep.
Wie de geschiedenis in ogenschouw neemt, kan niet anders dan constateren dat het Sranan zich op bewonderenswaardige manier heeft ontwikkeld van een onderdrukte taal in de koloniale tijd tot een taal waarop de Afro-Surinamers en vele anderen terecht trots mogen zijn. Die ontwikkeling ging zelfs zo ver, dat inmiddels vrijwel alle Surinamers zich in het Sranan kunnen uitdrukken. Dat die taal zo groot is geworden, is vooral te danken aan het feit dat alle bevolkingsgroepen bereid waren en zijn om het Sranan te gebruiken. Het is wel triest om te moeten constateren dat dat tot scheefgroei heeft geleid: de andere talen krijgen in onze samenleving niet overal de erkenning waar zij ook recht op hebben.
Een duidelijk voorbeeld van intolerantie van Sranan sprekers is dat zij in situaties waarbij hun Hindostaanse en Javaanse collega‘s zich van hun eigen moedertaal bedienen vaak opmerken: ‘Spreek een taal die ik versta‘. Wat daarbij in het bijzonder steekt, is dat het Sranan vaak wordt aangeduid als ‘het Surinaams’, hetgeen een ontkenning is van de overige talen als volwaardig Surinaams. Dit heeft Adhin in de jaren ‘60 telkenmale afgekeurd. Een gebrek aan zelfbewustzijn bij de andere bevolkingsgroepen en onvoldoende trots om op te komen voor de eigen moedertaal vergroten de scheefgroei.
Non-discriminatie in de Surinaamse grondwet
De grondwet laat er geen enkel misverstand over bestaan. Hoofdstuk V, artikel 8, lid 2, bevat een duidelijke anti-discriminatiebepaling: ‘Niemand mag op grond van zijn geboorte, geslacht, ras, taal, godsdienst, afkomst, educatie, politieke overtuiging, economische positie of sociale omstandigheden of enige andere status gediscrimineerd worden’. Wettelijk is dus onomstotelijk vastgelegd dat niemand gediscrimineerd mag worden. Dat geldt ook voor de verschillende taalgroepen. De historisch gegroeide realiteit is helaas anders. In de praktijk is er sprake van taaldiscriminatie ten gunste van het Sranan. Dit is een blatante negering en schending van de grondwet. Het is in ons aller belang om die realiteit onder ogen te zien.
Deze dominantie werkt door op velerlei terreinen. Dat begint al bij het Surinaamse volkslied ‘God zij met ons Suriname, Opo Kondre Man’, dat alleen een couplet in het Nederlands en in het Sranan kent. Het is bekend dat Hindostanen en Javanen uit protest een eigen couplet hebben geschreven dat in eigen kring wordt gezongen. Het wordt tijd dat wij een voorbeeld nemen aan het volkslied van Zuid-Afrika, waar de belangrijkste talen Xhosa, Zoeloe, Zuid-Sotho, Afrikaans en Engels allemaal een strofe hebben in het volkslied. Datzelfde Zuid-Afrika erkent elf officiële talen.
Bij de naamgeving van overheidsprojecten in ons land zie je hetzelfde. Die krijgen vrijwel allemaal een aanduiding in het Sranan. Het begon enkele decennia geleden met namen als A Kan Swari (graafmachine) en A Kan Trusu. De meest recente voorbeelden zijn Krin Kondre, Seti Makandra, Bobi Merki en Moni Karta. Waarom geen Paisa Karta, want iedereen weet dat Sarnami ‘paisa’ ‘geld’ betekent. Waarom geven we in het hele land aan kleuterscholen de naam Prey Skoro mee, ook in gebieden waar de bevolking een andere moedertaal spreekt? Het feit dat het Sranan door iedereen begrepen wordt, mag niet een reden zijn om dan voor alle projecten alleen maar Afro-Surinaamse namen te kiezen.
Juist de naamgeving zou mensen uit andere groepen kunnen inspireren. Het gaat om erkenning en herkenning van de eigenheid van belangrijke delen van onze bevolking en verbondenheid met hun geboorteland. Het met dwang opleggen van je eigen mening aan een ander werkt averechts. Er zijn in heel Suriname maar twee plaatsen die een Hindostaanse naam dragen: de dorpen Calcutta en Bombay in het district Saramacca. Alle andere namen komen uit het Nederlands, het Sranan of verwijzen naar Inheemse of Marrontalen. De verscheidenheid en rijkdom van de talen van Suriname moeten ook weerspiegeld worden in de toponymie (plaatsnamen). Pas dan is er sprake van gelijkberechtiging en rechtvaardigheid.
In de Surinaamse politiek staat helaas niemand op tegen de Creoolse dominantie. In het openbaar spreken onze politieke leiders alleen Nederlands en Sranan. Met uitzondering van Mahinder Jogi en dr. Dew Sharman bedienen andere Hindostaanse politici zich in het parlement en daarbuiten bij officiële gelegenheden zelden of nooit van het Sarnami, daarbij vergetend dat zij belangrijke voorbeeldfiguren voor hun achterban zijn. Terwijl het nota bene de grootste moedertaal is met de grootste geografische spreiding. Daarmee onderstrepen deze leiders dat het Sranan een overheersende functie heeft, hetgeen haaks staat op de grondwet. Door blindelings de bevoorrechting van het Sranan na te volgen bevestigen zij de Creoolse dominantie.
Noodzaak tot publieke discussie
Wat mij betreft is er een publieke discussie nodig over de taalverhoudingen in Suriname; een discussie die, met respect voor elkaar, in alle openheid gevoerd moet worden. Hierbij hebben de overheid en politici een zeer verantwoordelijke rol. Tot op heden heeft de overheid een willekeurig beleid gevoerd. Zo heeft zij een aantal jaren geleden voor zowel het Sranan als het Sarnami een officiële spelling in het Romaanse schrift vastgesteld. Daarna kwam zij jaren later op de proppen met het voorstel tot een Taalwet. Onder leiding van de neerlandicus dr. Hein Eersel had een speciale adviescommissie ‘Instelling taalraad en invoering taalwet voor Suriname’, met daarin gezaghebbende deskundigen, als opdracht gekregen om een concept Taalwet te schrijven. De commissie heeft inderdaad in 2014/2015 een concept bij de minister teruggelegd, maar dat hebben de burgers van Suriname nooit te zien gekregen. Waarom heeft men dat achtergehouden? In de concept wet moeten belangrijke voorstellen staan die in het belang zijn van Suriname en de Surinaamse talen. Het is een schande dat het werk van de commissie niet openbaar is gemaakt. Waarom is dat concept in grote nevelen gehuld en ergens onderin een la verdwenen om daar nooit meer uit tevoorschijn te komen?
Ik ben het eens met dr. Johan Herman Bavinck, die in de jaren ’50 een rapport voor STICUSA uitbracht, waarin hij ervoor waarschuwde dat politici omzichtig met dit onderwerp moeten omgaan. Doen zij dat niet, dan kan dat al te gemakkelijk leiden tot een verhit debat en een taalstrijd waarmee Suriname niet gediend is. Als taalkundige, begaan met mijn vaderland, roep ik de Surinaamse politici op om werk te maken van de Taalwet door die in de openbaarheid te brengen en te implementeren. Om hen te inspireren geef ik een voorzet en reik ik vanuit mijn persoonlijke observatie en ervaring enkele suggesties aan die zeker in die Taalwet moeten worden opgenomen:
- Behoud, bescherming en ontwikkeling van de Surinaamse moedertalen is primair de taak van de overheid. Politici horen hun verantwoordelijkheid in dat verband niet te onderschatten. Vervolgens hebben ook onderwijs, ouders, media en overige maatschappelijke groepen een belangrijke rol te spelen.
- De Taalwet moet uitgaan van de Surinaamse grondwet waar over taal gesproken wordt.
- Het gedachtegoed dat ten grondslag ligt aan de door UNESCO gepropageerde Moedertaaldag moet daarbij als uitgangspunt worden genomen.
- Om het voortbestaan van Suriname als multiculturele samenleving te garanderen dient de overheid een actief beleid te voeren, gericht op het bestrijden en wegnemen van alle hinderlijke vooroordelen die een gevaar vormen voor het voortbestaan van waardevolle cultuuruitingen van de bestaande bevolkingsgroepen.
- Onderwijs legitimeert de thuistalen en culturen. De Surinaamse moedertalen verdienen een plek in het onderwijs, waardoor kinderen al op jonge leeftijd vertrouwd raken met de moedertalen van hun klasgenootjes en daardoor die talen leren waarderen en respecteren. Men moet het enorm potentieel aan taalkennis bij zowel leerkrachten als kinderen niet verwaarlozen. Door bijvoorbeeld het zingen van elkaars liedjes groeien kinderen automatisch dichter naar elkaar toe. Dit geldt zowel voor het basis- als voortgezet onderwijs. Een voorbeeld kan genomen worden aan Mauritius en Fiji waar beide overheden het Hindi, Urdu, Bhojpuri en Fiji Bát reeds in het onderwijs hebben geïntroduceerd.
- De talen die een belangrijke religieuze functie innemen bij de diverse groepen horen op universitair niveau aan studenten onderricht te worden. Dit geldt voor het Hindi en het Sanskrit voor hindoe Surinamers, Urdu en Arabisch voor moslim Surinamers, het Bahasa voor Javaanse Surinamers en het Kromanti voor de Marrongroepen.
- De Surinaamse moedertalen vormen een belangrijke functie om natievorming tot stand te brengen. Aan eenzijdige oplegging van één taal op de overige Surinamers heeft Suriname geen boodschap, dat schept alleen maar onlustgevoelens.
- Afgerekend dient te worden met Nederlandse namen die doen herinneren aan het koloniaal verleden. Waarom moeten we in Suriname nog een Wilhelmina gebergte hebben met een Juliana top? Vervang die namen door bijvoorbeeld Kurukshetra (het slagveld waar de strijd om rechtvaardigheid is gestreden) en Borobudur. De nieuwe namen zullen diepere informatie verschaffen over culturele achtergronden van alle bevolkingsgroepen.
Ik eindig met een zin van Trefossa, pseudoniem voor Henri de Ziel. Hij heeft de term Srefidensi voor onafhankelijkheid in Suriname geïntroduceerd en is de dichter van de Nederlandse strofe van het volkslied. Sprekend tijdens de strijd om het Sranan te verheffen tot een algemeen erkende taal in Suriname schreef hij in 1963: ‘Het is diep immoreel om een cultuurverschijnsel (taal) geboren uit wisselwerking en geschiedenis van de gehele gemeenschap, te verwaarlozen of te doden’. Deze zin kan thans ook slaan op alle andere onderdrukte Surinaamse talen.

Moti Marhé ontvangt een exemplaar van Sarnami-Sanskirti tijdens de boekpresentatie 24 november 2018 te Den Haag. Foto Waldo Koendjbiharie
De nu bijna 80-jarige auteur is taalwetenschapper, neerlandicus, Sarnami- en Hindi-deskundige en kenner van de Surinaamse taalsituatie.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, NIEUWS, Sarnámi, Suriname, Taal & Literatuur
Dichter, huisarts en landbouwer Jit Narain in gesprek met Kanta Adhin en Radjin Thakoerdin (Ypenburg-Den Haag, 11 oktober 2022) – Hindorama.com
Geboren en getogen in Suriname (Livorno, 1948) kwam Djietnarainsingh Baldewsingh in 1969 voor studie naar Nederland. Na zijn studie geneeskunde (en deels culturele antropologie) in Leiden was hij zo een twaalf jaar in Den Haag als huisarts werkzaam. In 1991 keerde hij voorgoed terug naar Suriname, waar hij naast zijn huisartsenpraktijk te Uitkijk (district Saramacca) ook als landbouwer werkzaam is. “Ik heb mijn kliniek op Uitkijk. Door mijn boiti afkomst ben ik geïnteresseerd in landbouw. Ik bewerk 20 hectare. Familie en kennissen van mij in Nederland doen het ook, op kleinere schaal, in hun tuin of een volkstuintje. We zijn niet vervreemd van de buurten waar we vandaan komen. Dat is ook een motief in mijn gedichten.”

Jit Narain
Djietnarainsingh Baldewsingh schrijft onder het van zijn voornaam afgeleide pseudoniem Jit Narain. Voor zijn poëzie heeft hij diverse prijzen ontvangen. Zijn eerste bundel Dál Bhát Chatni verscheen in 1977, zijn jongste (twaalfde) bundel hamár dari mánge hai rahe / mijn plek wil wonen in 2022. In 2019 verscheen de door Michiel van Kempen en Effendi Ketwaru samengestelde bloemlezing Een mensenkind in niemandsland. Hierin is een selectie opgenomen uit de tien bundels van Jit Narain die vanaf 1977 tot en met 2019 zijn verschenen.
Jit Narain dicht in het Sarnámi met vertalingen in het Nederlands (en Engels). Taal is een van de belangrijkste identiteitsbepalende kenmerken. Voor Jit Narain is dat Sarnámi, de taal die is voortgekomen uit de twee dominante talen die de Hindostaanse contractarbeiders meenamen uit India, Avadhi en Bhojpuri, vermengd met invloeden van de talen waar ze in Suriname mee in aanraking kwamen: Nederlands, Engels en Sranantongo.
Sedert 2018 is er de jaarlijkse Jit Narain Lezing als eerbetoon aan de dichter. Tevens beoogt deze lezing de aandacht te vestigen op de ontwikkeling van Sarnámi als taal en de daaraan gekoppelde culturele uitingen van de Hindostaanse contractarbeiders. De lezing wordt om en om in Nederland en Suriname gehouden. De derde (vanwege de Covid-19 pandemie uitgestelde) lezing werd gehouden op 30 september 2022 te Den Haag door dr. Hans Ramsoedh met als titel: Verleden, heden en toekomst van de Hindostaanse cultuur in Suriname en in Nederland.

Publiek bij de Jit Narain Lezing 2022.
Cultuurontwikkeling, geen behoud
Voor Jit Narain is niet belangrijk waarom de mensen indertijd uit India zijn vertrokken. “In mijn gedichten heb ik wel geprobeerd hun gevoelens te duiden. Ik fantaseer als het ware een vleugel erbij om de vogel van cultuur te laten vliegen. Het gaat mij om de ontwikkeling van cultuur. Ik ben tegen behoud van cultuur. Wat men wil behouden, blijft behouden. Je kunt cultuur behouden door cultuur te presenteren. Je moet voor de krachten voor cultuurontwikkeling zorgen. Zichtbare elementen in de cultuur, daar moet je voor staan. Ik speelde vroeger toneel. Zang is ook een openbaring. Zang van Lata Mangeshkar en Mohammed Rafi, bijvoorbeeld, was een openbaring. Lata was cultuur op zich. Er zullen altijd mensen zijn die het presenteren van cultuur oppakken. Ik en anderen doen het, maar we zijn niet uniek en je hoeft niet geschoold te zijn om het te doen.”

Bij Jit Narain op bezoek in Ypenburg.
“Ook in Nederland is er ontwikkeling. In de lezing werd ingegaan op mogelijke toekomstige ontwikkelingen. In dit verband werd het voorbeeld van de Indo’s aangehaald, die helemaal zijn opgegaan in de Nederlandse samenleving. Alleen hun keuken is duidelijk aanwezig. Die keuken zal blijven, maar voor Hindostanen gaat die vergelijking niet op. De Indo’s hadden geen Bollywood, geen Ramayan en Bhagvad Gita achter zich. Dit zijn kapstokken voor de cultuur. Ook hoe men nu naar India kijkt. in de jaren zestig was India kommer, nu is de situatie anders. India wordt gezien als een land waar veel kennis is. Kijk naar al de 35000 Indiase expats in Nederland. Er is nu ook een groeiende Bhojpuri filmindustrie. Het gaat mij om de Indiase cultuurelementen als taal, dans, muziek, kleding waar men zich op kan richten, niet om nationalisme. Vroeger werd in Suriname de Indiase vlag gehesen, nu niet meer. Ook hier lijkt het me niet verstandig dat Hindostanen Indiaas nationalisme uitdragen. Dat is geen cultuur.”
Onzichtbaar
In 1981 kwam Jit Narains bundel Jatne ujjar joti otane gahrá jhalká (Hoe blanker het licht hoe dieper de blaren) uit. “Dit was een protest tegen witte mensen. Je zag op muren toentertijd ‘Weg met Surinamers’. Nu niet meer. Nu gaat het om andere groepen. Maar in die tijd waren we niet zo gelukkig. Wij wilden ons geen Surinamers noemen. Nederlanders bedoelden vaak ook alleen Creolen, geen Hindostanen.”
“Ik ken die discussie over onzichtbaarheid van Hindostanen, maar ik ben het niet eens met die bewering dat Hindostanen onzichtbaar zijn. Aziatische volkeren zijn niet schreeuwerig. Anders hadden ze in Engeland de boel overschreeuwd. Ik zie Hindostanen in goede functies, Mensen die werken vallen niet op. Hindorama gaat geen vrouw in Saramacca opzoeken die hard werkt. Toen ik studeerde, had je in Leiden een Indiër als professor genetica en een Chandie Shaw bij radiologie. Die mensen kwamen niet in de krant. Opvallen om op te vallen is niet belangrijk. Met gedegenheid en standvastig werken zal je op den duur wel opvallen. Dat is een ander soort opvallen. Door gedegenheid, niet met geschreeuw.”

Tijdens de Jit Narain Lezing 2022
Activist
Jit Narain heeft zijn jongste bundel, hamár dari mánge hai rahe (mijn plek wil wonen), opgedragen aan Bris Mahabier – de eeuwige strijder tegen onrecht. Met Bris Mahabier was Jit Narain actief in het in 1977 opgerichte Kollektief Jumpa Rajguru. Vanaf jong had Jit Narain een liefde voor het Sarnámi, een taal die naar zijn gevoel niet als volwaardig werd erkend. “Jumpa Rajguru is bij mij thuis in Leiden opgericht. Het begon met het doel om het Sarnámi de naam van ‘taal’ te geven. Theo Damsteegt is daarbij heel belangrijk geweest. En Moti Marhe heeft ons ook geholpen. Het bleek dat Sarnámi inderdaad een volwaardige taal is, geen dialect. Dat was een blikopener. Jumpa Rajguru stond voor sociaaldemocratie. Hindostanen zijn erg conservatief en wij vielen daarom op als activisten. Er waren enkele marxisten bij, zoals Bris, maar inmiddels kan hij veel relativeren. Wij waren kritisch in de zin van bewustmaking. Ik wil dat woord nu niet meer gebruiken. Wij wilden mensen wel de ogen openen. We waren vooral kritisch op de Hindostaanse maatschappij. Ik kan, bijvoorbeeld, dat klakkeloze gedoe van mijn moeder met pandits niet hebben. Een pandit moet kennis hebben en niet als een papegaai mantra’s opzeggen. De bundel heb ik opgedragen aan Bris als Sarnámi man en uit respect voor zijn leeftijd – hij is nu over de tachtig – en eruditie.”

Soender Hira kreeg uit handen van Jit Narain de Cultuurprijs 2022 uitgereikt.
Sarnámi in Suriname en Nederland
In Suriname spreken veel Hindostanen Sranantongo. Gaat dit ten koste van het Sarnámi? Daar is Jit Narain niet bang voor. “Het Sranantongo werkt het Sarnámi niet tegen. Het is een soort straattaal die iedereen spreekt. Je moet blij zijn als je kinderen meer talen spreken. Het is ook modieus om Sranantongo te bezigen. Vanaf ik terug ben in Suriname, nu meer dan 30 jaar geleden, heb ik bijna geen Nederlands gesproken. Mijn huisartsenkliniek draait op het Sarnámi. Mensen die Nederlands spreken, verbeter ik vaak. Als je Nederlands wil spreken, moet je dat wel goed doen. Ik merk dat vrouwen vaak Nederlands willen praten, ook met hun kinderen. Maar ze maken veel fouten en de kinderen nemen die dan over. Op Uitkijk, waar mijn kliniek is, is er ook een Creoolse gemeenschap en er zijn Creolen die Sarnámi praten. Ook Haïtianen die daar in buurt wonen. Zelf praat ik ook Sranantongo. Ik vind het jammer dat ik geen Javaans ken”.
“In Suriname wordt door elkaar Sarnámi en Sranantongo gesproken. Het is een mix. Mensen switchen van de ene naar de andere taal. We moeten er niet zwart-wit naar kijken. Het is een mengelmoes en een taal groeit ook door andere talen. Firi (voelen in Sranantongo, afgeleid van Engels feel) wordt in Suriname veel gebruikt, bijvoorbeeld: Ham na moi firi karilá (ik voel me niet goed). In Nederland hoor je vaak: Ham na moi voele karilá. Zo groeit een taal. Codeswitching (vorm van taalmenging – red.) is niet erg, het is een vorm van taalverrijking. Creolen wijzen mij ook op woorden in het Sranantongo die uit het Sarnámi komen, zoals doni, cawa, cori, paisa, pani, dogla. Je ziet ook bij Hindi dat veel Engelse woorden worden gebruikt. Men spreekt over Hinglish als een taal. In moderne films wordt nu ook met het accent van de straat gesproken. Het is niet meer de tijd van Dilip Kumar, toen men deftig sprak. Laat taal zijn gang gaan. Nee, ik ben niet pessimistisch. In Nickerie, Commewijne, Parapasi enzovoort zal het Sarnámi niet zomaar verdwijnen.”
“In Nederland is de situatie anders. Als er geen overdracht van ouders op kinderen is, als er geen omgeving is waar mensen wonen die de taal spreken en die taal geen contacttaal is en ook geen taal in de handel en wandel, ja, dan zal zo een taal op den duur wel uitsterven. Tot nu toe zijn het de mensen die uit de boiti’s (plattelandsgebieden – red.) afkomstig zijn, die de taal levend houden. In de randstad en bij hoogopgeleide Hindostanen merk je dat die de taal niet spreken. Door het spreidingsbeleid indertijd, waarbij Hindostanen in Friesland, Limburg, Zeeland enzovoort terechtkwamen, zie je ook dat juist buiten de randstad Hindostanen geneigd zijn Sarnámi te praten. Ik kijk, bijvoorbeeld, naar mijn dochter. Ik heb thuis altijd Sarnámi gesproken. En zij zegt: ’Ja pap, ik kan het wel volgen, maar ik kan het niet praten.’ Welke zin heeft het om aan volwassenen Sarnámi te leren als ze daar geen emotionele binding mee hebben? Taal is een emotioneel gegeven. Als ik, bijvoorbeeld, zeg ‘He boi, áw to hiyá’ (Hé jongen, kom hier), dan is de intonatie van het Sarnámi vriendelijker. In het Nederlands klinkt het wat grof.”

Effendi Ketwaru en Michiel van Kempen overhandigen de bloemlezing Een mensenkind in niemandsland.
India
Er zijn twee bundels van Jit Narain in India uitgegeven. In 1988 Jit Narain ke Sarnámi kavitáyen en in 2004 Dosti ke cáh/ wat vriendschap verlangt/What friendship desires. Hoe is dat gegaan?
“De eerste keer is het via een familielid gegaan die voor een jaar naar India was om Hindi te leren. Hij heeft mijn gedichten toen laten zien aan Mata Prasad Tripathi, een uit Uttar Pradesh afkomstige geoloog. Deze was enthousiast. Hij zag zijn taal. Sarnámi is nauw verwant aan het Bhojpuri dat in UP wordt gesproken. Hij heeft toen een verzameling gedichten in het nágri schrift omgezet. Hij heeft ze niet vertaald in het Hindi, alleen het schrift gebruikt. Hij herkende in mijn werk het genre Bidesia, een literair genre in India van migranten, en wilde dat graag uitgeven.”
“De tweede keer is gegaan via een medewerker van de Indiase ambassade in Suriname. Bij haar was het anders. Hindi was heilig voor haar en Sarnámi noemde zij meri náni ke bhásá (mijn grootmoeders taal). Op mij kwam dat over als een minderwaardige benaming. Zij heeft ook de gedichten in het nágri omgezet, maar ook naar Hindi vertaald. Dat is buiten mij om gegaan. Ik was niet tevreden met de Hindi vertaling.”
“Vroeger was ik niet zo taalbewust in India. Maar ik heb ontdekt dat ik met Sarnámi heel ver ben gekomen. Ik heb heel India overleefd met Sarnámi. Er is in India een tendens vanuit het noorden om Hindi te pushen. Maar de rest duwt terug. Ik volg de debatten in India Today. Men meent dat arme delen van India Hindi praten en andere regio’s willen niet dat de arme delen hun de taal opleggen. In Suriname is Hindi een statustaal, maar in India is er veel discussie.”
Jeugd
Jit Narain is de oudste van een gezin van 11 kinderen. Hij is geboren aan de Livornoweg (een zijstraat van de Indira Gandhiweg), daarna verhuisd naar Half Flora vlakbij de Leysweg. Daar was een modelboerderij, de ’s Landsboerderij, waarvan zijn vader voorman was. “Mijn vader was niet als landbouwer werkzaam, maar hij heeft wel rijst geplant op Jan Boiti (Half Flora), waar we woonden. Als de boerderij verhuisde gingen wij mee. Van Leysweg naar Waneweg te Lelydorpplan, daarna naar de Javaweg, Reeberg. Zo hebben we gezworven. Het is jammer dat die boerderij door ingenieurs kapot is gemaakt.”
Op school deed Jit Narain het goed. “Ik ging zonder enig probleem over op de lagere school. In de zesde klas begon het vervelend te worden. Ik mocht namelijk geen toelatingsexamen doen voor de mulo, omdat ik geen bijles had gevolgd. Die bijlessen werden gegeven door de zonen van de Hindostaanse onderwijzer. Zijn dochter was minder snugger dan ik, maar zij mocht wel toelatingsexamen doen. Je werd door je eigen mensen gedupeerd. Zij kwamen uit een christelijke familie en om de dochter kwam er een pater op school. Wij zagen toen voor het eerst een persoon in een zwart gewaad. Dat maakte een beangstigde indruk. In onze buurt waren alleen Hindostanen, af en toe zagen we Javanen.”
“Mijn ouders hebben mij nooit gestimuleerd om te leren. Ze zagen nooit de rapporten. Mijn moeder zag liever dat ik kleermaker zou worden. Dat was een populair beroep toen. Ik heb zelf de gang naar de universiteit in Leiden gemaakt en de jongere kinderen zijn gevolgd.”
Genoeg van Nederland
In 1984 verscheen de gedichtenbundel Wie wil wonen op de oever Waarom koerst hij naar de zee / Mánge ghat pe jiwan jhele Káhen naw samundar khewe. Hij schrijft daarin onder meer ‘met het vuil van de Hollanders drijf ik weg / spartelend onder die sluier, neus dicht voor de stank.’ Waren er toen al tekenen om naar Suriname terug te keren?
“Met deze bundel begon mijn poëzie serieus te worden. Het ging er om je plek te vinden. In Nederland. Nee, dit was voor mij nog geen voorbode om naar Suriname terug te keren. Ik zag hoe mensen met problemen worstelden. Ze hadden het niet makkelijk in Nederland en dat vertaalde zich ook in lichamelijke en psychische klachten. Pas na tien, twaalf jaar werken had ik er genoeg van om in Nederland te werken. In die tijd had ik ook last van pesterijen van Hollanders, zoals hondenpoep voor de kliniek. Dat deden ze met opzet. Ik gooide marcá ke páni (water met peper), maar dat hielp niet. En bij mijn huis parkeerden ze steeds voor mijn garage. Ik moest elke ochtend vroeg naar de praktijk, maar dan moest ik eerst met de politie in de weer. Ja, heel vervelende toestanden. Op een gegeven ogenblik werd ik ook knettergek van al die eenzaamheidsklachten. Van Hindostanen, maar ook van Hollanders. Toen ik in 1986 na vijftien jaar in Suriname was voor een Sarnámi seminar, merkte ik dat ik me daar goed voelde. Toen begon ik wel aan terugkeer te denken, maar dat is pas in 1991 gebeurd.”
Landbouw
Terug in Suriname opende hij op Uitkijk in het district Saramacca een polikliniek. Achter zijn huis liet hij een cultureel centrum met bibliotheek bouwen voor de districtsbewoners. En – niet verwonderlijk – ging hij zich ook toeleggen op de landbouw. In zijn literair werk speelt de tijd van de contractarbeiders (kantráki’s) die daarna landbouwers (khetihars) werden een belangrijke rol. Hun leven, hun pijn en volharding, hun dromen hebben hem gevormd. Zijn ájá (grootvader van vaderszijde) is zijn voorbeeld en aan hem zijn verschillende gedichten gewijd. Zo schrijft hij bijvoorbeeld:
‘Toen het eigen vreemd werd, moest het touw wel breken / alsof, uit de hangmat gegooid /de pijn van mijn gretige liefde mij trof/ alsof nu pas mijn ogen opengingen dat ik ben dankzij hem.’ (Dál Bhát Chatni, 1977).
‘geeft mij mijn ájá / zijn kost was eenvoudig /op mij rust alleen zijn zegen’ (Wie wil wonen op de oever Waarom koerst hij naar zee, 1984).
‘Alle woorden, alle, werkelijk allemaal / zijn mij door jou gegeven’ (Ter herinnering aan Agni de as van de herinnering, 1991).
Over zijn eigen werkzaamheden vertelt Jit Narain: “Ik werk nu elke dag in de ochtend ongeveer twee uren in de khet (het veld – red.). Ik begin om 9 uur en tegen half 12 ga ik douchen en me klaarmaken om ’s middags naar de kliniek te gaan. Ik wilde eigenlijk al stoppen, maar de arts die bij mij zit, had graag dat ik nog wat langer bleef. Ik zal nog een jaartje in de huisartsenpraktijk blijven. De afgelopen zes maanden heb ik elke dag kouseband geplukt. Mijn grond is groot, 20 hectare. Ik heb daarop ook kokos, bacoven, sinaasappelen, bananen en oker. Ik kan niet alles zelf doen, natuurlijk. Nu moet de appelbacove worden geoogst, maar ik heb geen mensen. Hindostanen willen niet meer werken op het veld. Ik heb gewerkt met Haïtianen. Die zijn nu schaars. Ik heb nu wel een Hindostaanse man die mij helpt. De kouseband pluk ik zelf en met de opbrengst daarvan betaal ik de arbeider(s). Zo speel ik quitte. Ik kwam toevallig een keer de eigenaar van een importzaak in Nederland tegen die een exportcentrum heeft neergezet vlakbij mij, Aan hem lever ik mijn producten. In Nederland is zijn zaak gevestigd in de buurt van Leidschendam.”
Jit Narain merkt op dat Hindostaanse landbouwers eenzame mensen zijn. “Vroeger maakten de zwarte slaven liedjes en ze zongen samen bij het werken. Haïtianen doen het ook. Bij Hindostanen zie je geen interactie, iedereen werkt alleen. Het komt door die karma-filosofie. Eenieder is verantwoordelijk voor zijn daden. Dan krijg je ieder voor zich. Hindostanen zijn geen collectieve mensen. Daarom mislukken verenigingen.”
Solitair
Jit Narain komt uit een groot gezin, maar hij is geen familiemens. “Ik heb een zoon en een dochter, maar ik zie hen niet, en zeker niet die Hare Rama mensen van mijn dochter. Religie, dat is niets voor mij. Als ze jarig is, krijgt ze van mij een geldbedrag. Met de kleinkinderen wil ik wel eens op stap.” Hij laat wel zien dat hij trots is als zijn familie wat bereikt. “Mijn dochter is socioloog en Rabin kennen jullie. Hij is wethouder geweest en nu is hij Nationaal Coördinator tegen racisme. Mijn jongere broer Jaggat, bij wie ik nu logeer, doet het ook heel goed. Hij had een modern ijzerconstructiebedrijf. Hij is lohár (ijzersmid), maar ook professioneel golfspeler. Ja, hij gaat de wereld rond.”
Dit jaar is het 150 jaar geleden dat de eerste Hindostaanse contractarbeiders in Suriname arriveerden. In dat verband zijn er diverse activiteiten voorzien, zowel in Suriname als in Nederland. Jit Narain ziet geen speciale rol voor zichzelf in de vierings-en herdenkingsactiviteiten. “Ik ben gevoelsmatig niet verbonden met 150 jaar immigratie. Ik ben een solitair persoon. Ik vind presentatie van cultuur belangrijk en dat doe ik op individuele basis. Bovendien vind ik dat er in Suriname geen podium voor een levendige cultuur is. Het gaat meer om religie.”
In de in 2020 verschenen gedichtenbundel Natráj (De dans van Shiwa/Shiwa’s dance) schrijft Jit Narain onder meer:
hoe meer de kleuren vervliegen
hoe zienlijker wat eronder is
nu heeft hij in zicht
de tekst van zijn verleden
de druk ervan
dunt zijn denken uit
hij is machteloos en beschaamd
hij kan het niet langer aanzien.
In zijn laatste bundel hamár dari mánge hai rahe / mijn plek wil wonen (2022) maakt hij zich los van de druk van het verleden en de daarbij behorende cultuur. “Eigenlijk ben ik nu zover dat voor mij cultuur niet hoeft te bestaan. Ik maak me los van alles. Van natie, cultuur. Alles wat je bindt, trekt je naar een kant. Ik wil niet getrokken worden naar een bepaalde kant. Ik wil bij mezelf blijven. Dit heb ik tot uitdrukking gebracht in het tweede gedicht van mijn laatste bundel. In het eerste gedicht zijn mijn delen nog op zoek naar een plek, in het tweede gedicht wil ik mij niet binden. Hamár jaghá, hiyá, huá (mijn plek is hier, daar), zo’n filosofie ligt eraan ten grondslag.”
niet voor natie
noch voor het land
of voor zijn aard
heb ik gekozen
en waarom zou ik
het land is gewond
zijn aard kent gebreken
het volk bestaat uit zichzelf
en trekt zijn leden naar zich toe
een ruimte zoek ik er temidden
om zonder halen en trekken te wonen
een plek zoek ik, geen gevang
in alle openheid zal ik leven
zonder angst voor mijn komaf
niet onder druk van oude lasten
maar overladen ben ik
sinds de geboorte
verdorie
Foto’s: Radjin Thakoerdin (Sampreshan/Hindorama)
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, INTERVIEW, Nederland, Sarnámi, Suriname, Taal & Literatuur
Jnan Adhin Instituut (JAI)
Inleiding
Het Jnan Adhin Instituut (JAI) is op 2 april 2004 opgericht. De algemene doelstelling van JAI is om aan alles wat verband houdt met de Surinaams-Hindostaanse, cultuur bekendheid te geven, alsook dit te verzamelen, te documenteren en te doen uitgeven. Zodoende wordt mede bijgedragen aan vergroting van kennis over de achtergrond van Hindostanen en hun evenwichtige integratie in de brede Nederlandse samenleving.
Vanaf 2000 is de toon in Nederland met betrekking tot de multiculturele samenleving negatiever geworden. De integratie van culturele minderheden zou zijn mislukt omdat deze groepen te veel in staat zouden zijn gesteld hun eigen cultuur te behouden ten koste van hun integratie in de Nederlandse samenleving. Het überhaupt kunnen bestaan van een multiculturele samenleving wordt door sommigen in twijfel getrokken. Een dergelijk uitgangspunt wordt niet zinvol geacht. Immers, als naar de feitelijke situatie wordt gekeken, kan de aanwezigheid van groepen met een andere cultuur niet worden ontkend. In grote steden in Nederland zijn er al gauw tientallen groepen met een eigen culturele bagage te vinden. Uit Suriname afkomstige personen behoren tot een van deze groepen. Het is bekend dat zij zich in hoge mate aanpassen aan de Nederlandse samenleving. Tegelijk zijn de verschillende uit Suriname afkomstige bevolkingsgroepen, waaronder de Hindostanen, zich bewust van hun eigen cultuur en beleven die ook al dan niet in groepsverband. De Hindostaanse feestdagen Holi (lente-/nieuwjaarsfeest) en Diváli (lichtjesfeest) hebben inmiddels de status van immaterieel Nederlands erfgoed verkregen. Deze feesten worden met name in grote steden in de openbaarheid gevierd (bijvoorbeeld fontein in Rotterdam met gekleurd water tijdens Holi en fakkeloptochten tijdens Diváli).
Visie en missie
Beleving van de eigen cultuur door minderheden in een samenleving is een van rechten van de mens zoals vervat in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens en het VN-verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten. Het uitgangspunt is dat in een democratische samenleving geen uniformiteit kan worden geëist. De uitdaging is om beleving van de eigen cultuur en interactie met de heersende cultuur op harmonieuze wijze te laten plaatsvinden. Betrokken groeperingen hebben daar zelf een grote rol in te spelen. Niet alles is afhankelijk van de overheid; elke groepering heeft haar eigen verantwoordelijkheid waaraan op constructieve wijze invulling moet worden gegeven met inachtneming van de heersende rechtsorde. Kennis van en reflectie op de eigen cultuur en tradities zijn daartoe essentieel. De missie van JAI is dan ook om informatie en kennis over de Hindostaanse cultuur te verspreiden en aan te moedigen tot weloverwogen cultuurbeleving.
De visie en missie zijn nauw verbonden met de naamgever van de stichting. Dr.mr.drs. Jnan Adhin (1927-2002) staat bekend om zijn bijzondere verdiensten voor het behoud en ontwikkeling van de Hindostaanse cultuur in Suriname. Als groot kenner van de hindoefilosofie, met name de Vedanta, introduceerde hij de vedantische visie van Eenheid in verscheidenheid in Suriname in een tijd dat vertegenwoordigers van het Creools (Afro-Surinaams) nationalisme de Surinaamse cultuur wensten gelijk te stellen met de Creoolse cultuur, daarbij voorbijgaand aan de belangrijke aanwezigheid van andere bevolkingsgroepen. Met steun van anderen is de opvatting dat Suriname een bloementuin is waarin alle soorten bloemen kunnen bloeien nu gemeengoed geworden. Door middel van colleges, lezingen en publicaties heeft Jnan Adhin zich tot het laatst ingezet om zijn kennis over te dragen. Hij wilde anderen graag op weg helpen, maar men moest zelf verantwoordelijkheid dragen voor te maken keuzes. Zijn boodschap was: “Lees en luister maar neem niet klakkeloos aan wat anderen zeggen. Denk vooral zelf goed na!” Adhin waarschuwde ook altijd tegen het verstarren van tradities en gewoonten. Met behoud van de kern moet men openstaan voor aanpassingen al naar gelang tijd en plaats. Het logo van JAI, een lotus en een potlood, staat symbolisch voor de missie. In het oude India werd op lotusbladeren geschreven en zodoende informatie overgedragen. De lotus staat op zichzelf voor voorspoed, zuiverheid en vernieuwing.
Strategie
JAI vindt het van belang om:
– constructief bij te dragen aan debatten in de samenleving die aan de positie van minderheden raken;
– kennis van de Hindostaanse geschiedenis en cultuur, als onderdeel van de Surinaamse geschiedenis en cultuur, te vergaren en te verspreiden o.a. middels onderzoek, artikelen, lezingen, uitgave van boeken en brochures en het opzetten van een documentatiecentrum;
– samen te werken met andere organisaties.
JAI werkt voornamelijk met vrijwilligers. Waar nodig en mogelijk wordt subsidie aangevraagd. Voor de publicaties wordt samengewerkt met Sampreshan, uitgever van diverse publicaties op het gebied van Hindostaanse cultuur en geschiedenis. Een overzicht van uitgebrachte publicaties is HIER te vinden. Samen met Sampreshan onderhoudt JAI de website Hindorama.com die sinds 2019 operationeel is (en kan worden gezien als een vervolg op het tweemaandelijkse magazine Hindorama dat van 2000-2004 verscheen). De exploitatie is in handen van Sampreshan en JAI levert vooral inhoudelijke expertise. Op deze website worden informatieve artikelen alsook opinies gepubliceerd. Lezingen alsook thema- en studiemiddagen worden gehouden in samenwerking met Hindostaanse organisaties in diverse steden.
In de komende periode zal primair langs bovengenoemde lijn blijven worden gewerkt aan digitale informatie- en kennisoverdracht via de website Hindorama.com en daaraan gekoppelde sociale media en het uitbrengen van hard copy publicaties.Daarnaast zullen de activiteiten in het teken staan van het herdenkingsjaar 2023, wanneer het 150 jaar geleden is dat de eerste Hindostaanse contractarbeiders vanuit het toenmalige Brits-Indië in Suriname aankwamen. Tevens is het dan 160 jaar geleden dat de slavernij in Suriname formeel werd afgeschaft, maar de voormalige slaven nog werden geacht tien jaren op de plantages te werken onder staatstoezicht. Deze periode wordt tegenwoordig ook tot de slavernij gerekend en aldus spreekt men van 150 jaar afschaffing in 2023. Over de slavernij van Afrikanen is in Nederland steeds meer bekend en er is een tendens om de Nederlands-Surinaamse koloniale geschiedenis gelijk te stellen aan het slavernijverleden. Dit doet geen recht aan de geschiedenis van de andere bevolkingsgroepen die, op de Inheemsen na, door de koloniale machthebbers naar Suriname werden overgebracht. De slavernij in Suriname begon met de zogenoemde ‘rode slavernij’ van de Inheemsen – toen Indianen genoemd. Omdat zij het harde werk op de plantages niet aankonden, is men begonnen met de slavernij van Afrikanen. Daarna werden contractarbeiders uit Azië (China, India, Indonesië) naar Suriname verscheept.
In de komende periode wil JAI een meer inclusieve benadering van de gedeelde Nederlands-Surinaamse koloniale geschiedenis voor het voetlicht brengen, onder andere door:
- een tweede herziene druk van het in 2021 in samenwerking met uitgeverij Sampreshan uitgebrachte boek De geschiedenis van de Hindostanen 1873-2015, voorzien van talrijke historische foto’s, van auteur Chan Choenni;
- een tweede herziene druk van het boek Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed van Eric Kastelein;
- een publicatie over de ontwikkeling van Afro-Surinamers na de afschaffing van de slavernij in 1863;
- een (kinder)prentenboek over de slavernij en de Hindostaanse contractarbeid;
- een serie van artikelen op de website Hindorama.com over de geschiedenis van andere Surinaamse bevolkingsgroepen alsook een handzaam boek over deze bevolkingsgroepen;
- binnen de website Hindorama.com een aparte, voor scholieren toegankelijke webpagina te ontwikkelen over de Hindostaanse migratiegeschiedenis;
- lezingen, voordrachtbijeenkomsten e.d. – in samenwerking met plaatselijke Hindostaanse organisaties en bibliotheken in diverse steden – aan de hand van de hierboven genoemde boeken en artikelen met gebruikmaking van (educatief) beeldmateriaal, zoals fotopanelen met tekst, educatieve kleurplaten, roll-up banners, flyers, posters e.d.
Terugblik 2017-2021
De ambitie van JAI wordt geleid door kwaliteit, niet door kwantiteit. Vanaf 2017 heeft JAI de omslag gemaakt om naast hard copy publicaties te werken aan digitale informatie- en kennisoverdracht. Met uitgeverij Sampreshan is gewerkt aan het in 2019 operationeel maken van de website www.hindorama.com. Naast nieuwe artikelen zijn reeds bestaande publicaties, met name publicaties van naamgever Jnan Adhin, digitaal toegankelijk gemaakt.
Voorts is in augustus 2020 in Den Haag een studiemiddag georganiseerd met als centrale vraag wat de invloed van eigentijdse communicatiemedia is voor de sociale cohesie binnen de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap.
In augustus 2021 is in samenwerking met JAI de publicatie (368 pagina’s) uitgebracht van dr. Chan Choenni, voormalig bijzonder hoogleraar Hindostaanse migratie op de Lalla Rookh leerstoel aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Dit boek is voorzien van talrijke historische foto’s mede verzameld naar aanleiding van een eerder gedane oproep van JAI daartoe. In oktober 2021 is aan de presentatie van het boek een studiemiddag in Utrecht gekoppeld in samenwerking met de Utrechtse stichting Asha.
Op basis van het verzamelde materiaal voor bovengenoemde publicatie De geschiedenis van de Hindostanen 1873-2015 zijn twee brochures gemaakt: een waarin de geschiedenis in vogelvlucht wordt weergegeven en een toegespitst op de verdiensten van vrouwelijke Hindostaanse contractarbeiders.
Met een in 2021 van stichting Welsuria ontvangen waarderingssubsidie van EUR 2000,- is een aanvang gemaakt met informatie over andere Surinaamse bevolkingsgroepen op de website Hindorama.com.
Het bestuur
Het bestuur bestaat uit:
Kanta Adhin – voorzitter
Yashvir Sukul – secretaris
Akash Baboeram – penningmeester
Raj Ramcharan – lid/tweede secretaris
E-mailadres: adhin-instituut@ziggo.nl
Website: www.adhin-instituut.nl
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Dharm-Karm, JAI, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Religie & Levenswijze, Sarnámi, Suriname, Taal & Literatuur, Traditie
Heeft het Sarnámi nog een toekomst? (3) Taalverlies – Rabin S. Baldewsingh
Taal is dynamisch, dat weten we allemaal. Dit betekent dat taal steeds verandert op basis van invloeden uit de omgeving waarin hij is terechtgekomen. Dat geldt ook voor het Sarnámi. Deze taal heeft zich de afgelopen bijna 150 jaar op een bijzondere manier op Surinaamse bodem ontwikkeld, zichzelf verrijkt met invloeden van andere talen, en is nog steeds een taal die door velen gesproken wordt. Maar ondanks de ‘levendigheid’ van de taal zie je dat deze, als gevolg van de verdrukking door vooral het Nederlands en het Sranantongo, veel verliest. Een van de meest in het oog springende zaken die het taalverlies kenmerkt is het verlies van woorden en begrippen die vroeger mainstream waren, maar nu nauwelijks of niet meer gebruikt worden. Erg jammer, omdat het schitterende woorden zijn die oorspronkelijk meegenomen zijn uit de streken waar de vroegere contractarbeiders vandaan kwamen. Ook gaat het om woorden die op basis van situationele creativiteit wel degelijk in Suriname zelf zijn ontstaan. Maar ik zei het al, taal is dynamisch en dus onderhevig aan het creëren of overnemen van nieuwe woorden, en soms ook het kwijtraken van oorspronkelijk gangbare woorden. Het Nederlands bijvoorbeeld gebruikt sommige woorden niet meer, die nog wel in het Suriname voorkomen. Woorden als wied (onkruid), halteren (stoppen), voeteren (lopen), bekken (wasteil), peer (gloeilamp), schel (bel) en schaften (lunchpauze) zijn geen gangbare woorden meer in het Nederlands dat in Nederland gesproken wordt, maar nog wel zeer gangbaar in het Surinaams-Nederlands. Ook het in Zuid-Afrika gesproken Afrikaans kent enkele bijzondere woorden die oorspronkelijk in het Nederlands voorkwamen, maar in Nederland of Vlaanderen niet meer gebezigd worden.
Taal verdwijnt echter niet plotseling. Het is een geleidelijk proces. In eerste instantie zie je dat langzaam leenwoorden uit andere (dominante of hooggewaardeerde) talen worden overgenomen en naast het bestaande woord worden gebruikt. Maar op een gegeven moment domineren de leenwoorden en worden ze langzaam mainstream. Dat gebeurt natuurlijk onder invloed van de dominantie van andere talen waarmee de taal in contact komt en de bereidheid van sprekers om in een integratieproces die dominantere talen over te nemen voor hun dagelijkse communicatie. Naast pragmatisme spelen vaak ook status en prestige hierbij een belangrijke rol. Woorden als kási in plaats van almári; leti in plaats van sah; fodo in plaats van lattá zijn op een natuurlijke wijze uit het Sranantongo in het Sarnámi binnengeslopen. Woorden als tás in plaats van jhori of thaili/thailá; klár in plaats van don of samápt; slepar in plaats van cappal zijn uit het Nederlands nu zeer gangbare woorden in het Sarnámi.
Het proces van taalverlies manifesteert zich indringend ook in zinsconstructies die weliswaar in de eigen taal uitgesproken worden, maar wel met zoveel leenwoorden dat er sprake is van ‘code-switching’. Enkele voorbeelden van Sarnámi-zinnen die zo geconstrueerd worden zijn de volgende zinnen.
Ham toke haldi bel karab.
(Ik zal je gauw bellen.)
Ham gaili winkel kare aur bajár se boodschap laili hai.
(Ik ben gaan winkelen en heb boodschappen gehaald op de markt.)
Ham feestwá par khub geniet karli.
(Ik heb heerlijk genoten op het feest.)
Enkele voorbeelden van zinsconstructies met Sranantongo invloeden in het Sarnámi kun je zien in de volgende zinsconstructies.
Ham firi karli ki ná moi hai.
(Ik voelde dat het niet goed is.)
Ham apan kám kabá karke sab cij seti karli hai.
(Ik heb mijn werk afgemaakt en heb daarna alles netjes geregeld.)
U bier pike bahut drungu hoi gail raha.
(Hij is behoorlijk dronken geworden van het bier.)
Ook worden zowel het Nederlands als het Sranantogo als dominante en hooggewaardeerde talen tegelijk in een zinsconstructie gebruikt:
Ham gaili feest firi kare.
(Ik ben gaan feesten.)
U bigin karil hai hamke bahut irriteer kare ke.
(Hij is begonnen mij erg te irriteren.)
Schoolpleinwá par larkawan doti bigke khub rollebolle karlen.
(Op het schoolplein hebben de kinderen gerollebold door met vuil op elkaar te gooien.)
Wat je ook ziet is dat door invloeden van het Sarnámi het gebruik van de overgenomen taal ook veranderd. Het gaat dan hier niet alleen om verschillen in accenten of intonaties, maar ook het vormen van zinnen die (vaak onbewust) uit de oorspronkelijke moedertaal letterlijk zijn vertaald. Ik geef twee voorbeelden van Nederlandse zinsconstructies die door Hindustanen worden uitgesproken.
Heb je medicijn gedronken?
(Heb je medicijn ingenomen?)
Ga je schoenen dragen.
(Ga je schoenen aantrekken.)
En dan nu het fenomeen van het verlies van oorspronkelijke woorden en begrippen. Om aan te geven hoe taalverlies optreedt, heb ik hieronder een vijftiental woorden opgesomd die verdwenen zijn uit het dagelijks gebruik van het Sarnámi. Woorden die nog enkele jaren geleden heel gangbaar waren maar nu vervangen zijn door leenwoorden uit andere talen. Ik zal enkele ‘verloren gegane woorden’ beschrijven en verklaren hoe het komt dat ze niet meer gebruikt worden.
Bardekhi betekent letterlijk ‘het zien van de bruidegom’.
Vroeger, voordat een huwelijk plaatsvond, werd voor de echte chenkái (verloving) de familie van de bruidegom eerst bezocht door de ouders van de bruid. Hierbij werd eerst de bruidegom als het ware ‘gekeurd’ door de ouders. Pas dan kon de chenkái plaatsvinden. Dit ritueel heette bardekhi: het zien van de bruidegom. Nu gebeurt dit niet meer en is het woord archaïsch geworden en wordt het niet meer gebruikt.
Bhantuliyá is afgeleid van het woord bhántá (aubergine) en betekent ‘kleine aubergine’.
Maar dit woord werd ook gebruikt om iemand negatief aan te duiden. Vooral als het ging om een kort iemand die men brutaal of mondig vond. In beide betekenissen wordt het nauwelijks meer benut. Kleine aubergine wordt nu aangeduid als chotá bhántá. Om iemand negatief te bejegenen zijn er tal van andere woorden beschikbaar.
Bharsattá betekent ‘contant’.
Dit woord is samengesteld uit de werkwoorden bhare (betalen) en sake (kunnen): ik kan betalen. Dit woord is ontstaan in de periode waarin vaak op de pof (op krediet) werd gekocht. Na economische vooruitgang kon men normaal hun rekeningen voldoen en raakte dit woord buiten gebruik.
Chatnár wordt gebruikt om te beschrijven dat iets ‘breed vertakt’ is, zoals bomen.
Nu wordt dit woord nauwelijks meer gebruikt. Om te beschrijven dat iets breed vertakt is wordt eerder het woorden pasaral gebruikt.
Ghariyál is een Sarnámi woord voor ‘gong’.
Dit woord was vroeger zeer gangbaar, zeker bij kerkdiensten thuis. Om onverklaarbare wijze is het woord langzaam maar zeker veranderd in het woord ghanti dat het oorspronkelijke woord volledig heeft vervangen.
Gharohi is een soort ‘woonterp op laagland’.
Vooral in de districten had je plekken op het land die laaggelegen waren en vaak overstroomden. Sommige plekken werden toen opgehoogd om er een huis of schuur op te bouwen. Deze ophogingen werden gharohi genoemd, afgeleid van het woord ghar. Met andere woorden, een huis gebouwd op laagland. Omdat dit fenomeen nauwelijks meer in Suriname voorkomt is het woord uit schwung geraakt.
Habsi is een Arabisch woord (hebsi) voor Afrikaan.
In het Sarnámi heeft het woord een negatieve connotatie gekregen om Creolen op een racistische wijze te bejegenen. Je zou nu het woord kunnen vertalen als ‘neger’. Dit woord is geen synoniem van het woord kaphari, dat ‘Creool’ betekent. Kaphari is afgeleid van het Arabisch woord káfar (káfir) en betekent dus ‘ongelovige’. In het Sranantongo wordt het woord uitgesproken als káfri en heeft een negatieve connotatie, terwijl het woord kaphari een neutrale aanduiding is van het woord ‘Creool’. Echter, wordt dit woord als káphar uitgesproken, dan is dat inderdaad zeer discriminerend.
Jábá kan worden vertaald als ‘muilkorf’.
Het was een soort korf die gebonden werd op de snuit van een os of stier. Soms werd de korf ook gebruikt om de poep van de os en de stier op te vangen. Het woord is uit schwung geraakt omdat landbouw steeds minder een rol speelt in het dagelijks leven van Hindustanen. Hierdoor zijn veel meer ‘landbouwtermen’ buiten gebruik geraakt.
Janwás kun je vertalen als ‘gastenverblijf’.
Met dit schitterend woord wordt de plek van de gasten van de bruidegom (baratiyá’s) aangeduid op het erf (onder de feesttent) waar een huwelijk plaatsvindt. Deze plaats kregen ze in de feesttent door de vader van de bruid aangewezen nadat de huwelijksstoet (barát) was aangekomen en na de ontvangstceremonie. Letterlijk betekent het woord ‘vrienden van de bruidegom’. Tegenwoordig krijgen de baratiyá’s geen plek in de tent toegewezen. Ze kunnen zitten waar ze willen en hiermee verdwijnt langzaam dit woord ook uit het Sarnámi.
Jharokhá werd gebruikt om een luik (klein raampje) te identificeren.
Vroeger had je met planken betimmerde huizen die veel luiken hadden die functioneerden als ramen. Inmiddels zijn deze huizen vervangen door grotere huizen met de zogenaamde shutters. Hierdoor is het woord in verval geraakt. Indien men tegenwoordig een luik wil benoemen, dan wordt het Sranantongo leenwoord loiki gebruikt.
Phrákit betekent ‘poep’.
Tegenwoordig wordt voor ’poep’ de zeer gangbare woorden ‘guh’ of lenr (drol) gebruikt. Phrákit wordt nog altijd gebruik, vooral door ouderen, maar sterft langzaam uit.
Sánr is een bijzonder woord voor ‘stier’.
Het woord bul wordt vaker gebruikt en is een leenwoord uit het Engels, soms ook uitgedrukt als bail. Het oorspronkelijk woord is helemaal in vergetelheid geraakt.
Sauri is een schitterend woord om ‘kraamkamer’ aan te duiden.
Dit woord werd ook gebruikt voor de de zesde dag na de bevalling. Vroeger stond dit woord symbool voor een festiviteit op de zesde dag na de bevalling, ter ere van moeder en kind. Nu wordt deze ceremonie niet meer uitgevoerd. Hierdoor is het woord ‘uit de mode’ geraakt en wordt nu de zesde dag van de geboorte van een kind aangeduid als chatthi.
Tambu betekent ‘tent’.
Het gaat hier om een bijzonder woord dat afkomstig is uit de brontalen van de contractarbeiders. In het Sarnámi zijn de woorden tenti en marai gangbaar voor het woord ‘tent’. Tenti is de Sranantongo invloed en marai komt van het Hindi.
Thitholi betekent ‘grap’.
Dit woord is oorspronkelijk afkomstig van het Bhojpuri. Het werd ook in het Hindustáni gebruikt. Lange tijd is dit woord op grote schaal gebruikt in Suriname. Maar langzaam werd dit woord van zijn ‘gangbare positie’ verstoten door twee andere woorden: khelwár en maják. Beide woorden komen uit het Hindi. In Nederland wordt het woord ‘grap’ vaker gebruikt, soms verwisseld met het Engelse woord joke dat ook in Suriname gangbaar is.

Tijdens presentatie van het boek Sarnámi Sanskirti. Foto: Waldo Image
Zoals aan het begin van dit artikel vermeld komen woorden in een taal voor door taalerfenis, eigen creatie, maar ook door ‘ontmoeting’ van een taal met andere talen. Woorden verdwijnen uit een taal omdat andere woorden die een gelijke betekenis hebben in gebruik populairder worden. Deze zogenaamde leenwoorden domineren dan op een bepaald moment het taalgebruik. Ondanks het feit dat dit een natuurlijk proces is, is het verstandig om de oude oorspronkelijke woorden op te tekenen en te preserveren in een etymologisch woordenboek. Immers, deze woorden vertellen op een pregnante wijze hoe een samenleving er vroeger uitzag, hoe mensen met elkaar omgingen en welke betekenis men hechte aan sociale of intermenselijke relaties. Helaas zijn we in de taalontwikkeling met betrekking tot het Sarnámi nog niet zover om middels etymologisch onderzoek dat nader vast te stellen. Nu is het vooral zaak om het Sarnámi van uitsterven te behoeden. Dit is een belangrijke opgave aan alle potentiele Sarnámi sprekers. Want, het zijn juist de oorspronkelijke Sarnámi sprekers die door afstand te nemen van de eigen moedertaal die taal om zeep helpen. Milder kan ik het helaas niet uitdrukken. De klok tikt!
Sarnámi leren? Waar kun je terecht? – Prem Dihal
Naar aanleiding van een vraag uit de regio Eindhoven ben ik op zoek gegaan naar een goede cursus Sarnámi.
Het blijkt dat zulke vragen leven bij personen die op een of andere manier een band hebben met Hindostanen van Surinaamse origine. Bijvoorbeeld, een (klein)kind van Hindostaanse (groot)ouders dat in Nederland is geboren en de taal wel gewend is uit de omgeving maar deze niet spreekt. Of niet-Hindostaanse partners van Hindostanen die deze taal willen leren, want ze willen ook een keer verstaan waar de anderen het over hebben. Wat dacht u van Hindostaanse nazaten uit Nederland die een tijdje naar Suriname gaan? Ook in Suriname zelf zou het handig kunnen zijn; personen/instellingen die veel met Hindostanen werken of voor de Hindostanen zelf bij wie Sarnámi steeds meer op de achtergrond is komen te staan.
Of men inderdaad de taal gaat leren, is een andere kwestie. Daar ga ik niet over, maar de mogelijkheid om te leren is er, want er zijn minstens twee goede aanbieders van cursussen.
Al googelend en na een aantal gesprekken met aanbieders, kwam ik tot een overzichtje van materialen en cursussen dat ik graag wil delen. De cursussen verschillen soms behoorlijk in aanpak. De opzet en de gebruikte leermaterialen (boeken, audio/film etc.) kun je terugvinden op hun website. De genoemde websites zijn doorgelinkt.
Vooralsnog lijken Sarnamibhasa.nl en Sarnamihuis.nl de aanraders te zijn. Lees hieronder wat ik tegenkwam. Heeft iemand anders andere ideeën en/of aanvullingen?
BOEKEN
Leerboeken Sarnámi
Welke leerboeken zijn er beschikbaar? Na een korte zoektocht vond ik de volgende:
- Er is een leerboek Sarnámi, in 1987 geschreven door Theo Damsteegt en Jit Narain. Dit schijnt nog altijd het beste leerboek te zijn dat er is. Eenvoudig en op een praktische wijze kan men de taal leren. Het boek kost rond 15 euro maar is momenteel niet verkrijgbaar behalve via de auteur in Suriname (Jit Narain).
Ká Hál
Jit Narain en Theo Damsteegt, leerboek Sarnámi Surinaams Hindostaans, 154 pagina’s, Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum, Den Haag, 1987
- Twee jaar geleden is er een taalgids gemaakt door Rabin Baldewsingh in pocketvorm. Dit boekje is ook geschikt om op praktische wijze het Sarnámi te leren, alhoewel het leerboek van Theo Damsteegt en Jit Narain voor cursussen zeer aan te bevelen is. Deze taalgids kost 5 euro. Om deze taalgids te bestellen kan men zich het beste wenden tot Sarnamibhasa.nl
Sarnámi woordenboeken
Het was mij lang niet duidelijk welk woordenboek aan te raden was. Er is een aantal op de markt/in omloop. Kijk ook op Bibliotheek.nl en Bol.com voor andere boeken.
- Door Sampreshan (de uitgeverij van Hindorama) is een eenvoudig woordenboek van Santokhi en Nienhuis uitgegeven. Dit schijnt tot nu toe het beste woordenboek te zijn dat gebruikt kan worden. Het is eigenlijk een uitgebreide woordenlijst, maar eenvoudig te hanteren en wel in de juiste spelling, inclusief een bijlage met vervoegingen van werkwoorden! Dus zeer aan te bevelen. Het is te bestellen bij Hindorama.com
Sarnámi woordenboek
Eline Santokhi en Lydius Nienhuis, een tweetalig woordenboek van het Surinaams Hindostaans, 225 pagina’s, Communicatiebureau Sampreshan, Den Haag, 2004
- Rabin Baldewsingh heeft zelf een idioomboek uitgebracht in 2 delen. Het is een woordenboek waarin de woorden thematisch gerangschikt zijn. Bijvoorbeeld op de thema’s huis, politie, recreatie, samenleving, het weer, de aarde, etc. In gebruik kan dit ook handig zijn. Het is in twee delen en heet Sarnámi Woordenschat. Deel 1 (452 pagina’s) kost 20 euro en deel 2 (561 pagina’s) kost 25 euro. Om het te bestellen kan men zich het beste wenden tot Sarnamibhasa.nl
WEBSITES
Anda Suriname
Is een woordenlijst, digitaal benaderbaar, maar geen cursus.
Bibliotheek.nl
Hier staan de bovengenoemde boeken, en nog een paar andere, genoemd/beschreven. Ze bieden geen cursus aan.
Hindorama.com
En eventueel verder op de site zoeken. Zo kom je dan ook de twee eerdergenoemde Sarnámi woordenboeken tegen. Zij verzorgen zelf geen cursus.
ohm-ookhindoestaansmeepraten.nl
OHM staat voor Ook Hindoestaans Meepraten? Het is niet duidelijk of het nog actief is.
Er worden drie cursuspakketten aangeboden waar kosten aan verbonden zijn.
OHM Suriname
Waarschijnlijk is er een begin gemaakt om het Sarnámi zelf onder de aandacht te brengen. Het is geen cursus. Er is alleen een spellingsgids op de site geplaatst.
Stichting Sarnami Bol
Aardig om te volgen, voor andere onderwerpen, maar gebruiken ze de juiste spelling?
Ook via Facebook en Instagram te volgen.
Sarnámibhasa.nl (Baldewsingh’s website)
Indien men op een makkelijke manier online de cursussen wil volgen dan kan dat op deze website. Het is gratis en bovendien vind je hier ook andere informatie en verhalen over en in het Sarnámi.
Sarnamihuis.nl
Op deze site kun je ook een degelijke cursus afnemen. Het is een cursus van 12 lessen (€10/st)
Door deze informatiebrochure krijg je een prima inzicht. Het is een goed opgezette cursus.
Stichting Lalla Rookh
Het is een verwijzing naar Sarnamibhasa.nl
Suriname-languages.sil.org
Handig om digitaal woorden op te zoeken maar het is geen taalcursus.
SAMENVATTEND
Het is misschien wel verwarrend dat de sites verschillen in informatie en aanpak. Vooralsnog lijkt het, als je Sarnámi wil leren, het beste om dat te doen bij Sarnamibhasa.nl (gratis) of bij Sarnamihuis.nl. Ben je vlot met social media, kijk dan op Facebook en Instagram naar Sarnami Bol. Ik geef hierbij aan dat mijn zoektocht wel beperkt van aard was.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, NIEUWS, Sarnámi, Taal & Literatuur
Heeft het Sarnámi nog een toekomst? (2) Cross-linguïstische invloeden in het Sarnámi – Rabin Baldewsingh
Dat cultuur iets dynamisch is weten we onderhand wel. Hij is onderhevig aan allerlei invloeden, zeker wanneer die zich manifesteren in een diverse omgeving. Als die in tijd niet verandert dan is die cultuur dood. Cultuur bestaat uit tradities, maar ook de taal vormt een inherent onderdeel ervan. Sterker nog, taal is cultuur en bepaalt in belangrijke mate mede de culturele identiteit van een bevolkingsgroep.
Surinaamse Hindustanen hebben altijd in een diverse omgeving geleefd. Of het nu in Suriname is of in Nederland, ze hebben zich altijd weten te omringen door mensen met een diverse culturele achtergrond. Deze contacten hebben ervoor gezorgd dat over en weer een uitwisseling is van ideeën, culturele eigenheden, culinaire gewoonten en taalkundige uitdrukkingsvormen. Kenmerkend in die taalkundige uitdrukkingsvormen is de meertaligheid van Hindustanen. En die meertaligheid heeft nu ervoor gezorgd dat de eigen moedertaal, het Sarnámi, afhankelijk is geworden van andere talen in de directe omgeving, vooral van het Nederland en het Sranantongo. En hoe dominanter de ene taal ten opzichte van het Sarnámi, hoe groter de afhankelijkheid in manifestatie en ontwikkeling in dat multi-linguaal context. Dit verklaart waarom na ruim honderd jaar ontwikkeling het Sarnámi nu in rap tempo terrein verliest ten opzichte van de omringende dominantere talen. Je ziet dat in Suriname vooral het Sranantongo (en bij de jongste generatie misschien ook wel het Nederlands) een dominantere vorm heeft aangenomen bij Sarnámi sprekers, terwijl in Nederland overwegend het Nederlands zeer dominant is bij Sarnámi sprekers.
Meertaligheid brengt met zich mee dat talen niet in een geïsoleerde vorm opgeslagen zijn in de hersenen van een spreker (het zogenaamde cognitieve veld). In de hersenen van de mens vinden er bewust en onbewust ontmoetingen (en soms zelfs samensmeltingen) van woorden plaatsen. In de taalkunde wordt dit fenomeen aangeduid als “cross-linguïstische invloeden”. Deze cross-linguïstische invloeden worden ook wel gezien als invloeden van de kennis (taalverwerving) van een persoon voor een bepaalde taal op de invloeden van diezelfde persoon op een andere taal. Dit betekent dat de invloeden heel nadrukkelijk plaatsvinden in de gedachten van de spreker. Cross-linguïstische invloeden kunnen leiden tot veranderingen in taalgebruik. Dat kan zich onmiddellijk voordoen of gedurende een bepaalde periode. Een belangrijk verschijnsel hierbij is dat bijvoorbeeld bij vertalingen van woorden heel makkelijk geleend wordt uit een andere taal, zoals uit het Nederlands: telefisi (televisie) in plaats van durdarsan; forsál (woonkamer) in plaats van baithak kamará; bánkstel (bankstel) in plaats van baithaká. Of uit het Engels: computer, dashboard, bus. En ook uit het Sranantongo: kurkuru (korf), fáyá (vuur, hevig) in plaats van ág; morsu (vuil, vuiligheid) in plaats van mailá.
Veranderingen die gedurende een langere tijd plaatsvinden, gaan gepaard met een vorm van een samensmelting waarbij kenmerken van beide talen in die woorden terecht kunnen komen. Voorbeeld hiervan zijn de volgende woorden: lambá bruku (lange broek), kariyá kot (smoking), mocaipan (hoererij), kolpátu (koolpot), sitalgrás (citroengras). Ook kunnen er woorden worden overgenomen en in een eigen jasje worden gegoten, waardoor er een nieuw woord wordt gecreëerd. Dit fenomeen staat bekend als leenwoorden: kopcháp (cookshop), biskut (beschuit), baisikli (bicycle), wasummá(wasplank), klèp (wasknijper) en bokit (bucket).
Veranderingen in taalverwerving en taalgebruik kunnen heel onbewust plaatsvinden. De dominante taal beïnvloedt de heritage-language, in dit geval Sarnámi. Dit betekent dat heritage-sprekers vaak switchen van de heritage-language naar de dominante taal. Hierdoor raakt de eigen taal in verdrukking. Het is immers makkelijker geworden om woorden uit de dominante taal over te nemen en die in een zinsconstructie te plaatsen. Dit gebeurt reeds op jonge leeftijd. Je hoeft daarvoor de grammatica niet helemaal te beheersen. Het proces gaat vanzelf en blijf aan de spreker ‘kleven’, zeker wanneer die niet gecorrigeerd wordt. Dus, als ouders hun kinderen niet bewust de eigen taal leren en hen hun gang laten gaan met het adapteren van woorden uit de dominante taal in plaats van gebruik van bestaande woorden, dan krijg je in plaats van taalverrijking taalverlies. En dit proces zal moeilijk te stoppen zijn, zeker wanneer er geen ondersteuning (vangnet) is vanuit bijvoorbeeld het regulier onderwijs.
Cross-linguïstische invloeden is inmiddels een waar fenomeen in het Sarnámi. Je ziet nu dat veel Sarnámi sprekers niet meer in staat zijn de eigen taal compleet te verwerven. En dat is erg jammer, want talrijke woorden verdwijnen in rap tempo en worden vervangen door woorden uit de dominante talen. Enkele bijzondere voorbeelden zijn woorden als titholi (grap), jábá (muilkorf), batakkar (redenaar, praatgrage), sitpitáe (teleurgesteld raken), etc. Dus, wat je nu ziet is dat het Sarnámi situationeel gewoon wel gesproken wordt, maar onder stevige invloeden van de dominante taal. Dit is heel erg manifest bij de jongste generatie die de traditionele taal langzaam loslaat (en soms zelfs helemaal heeft losgelaten) en overgaat tot het bezigen van de dominante taal. Geleidelijk aan zal dit proces leiden tot het verdwijnen van de taal, in eerste instantie in de dagelijkse omgang en over een langere periode tot uiteindelijk het uitsterven van de taal. Kijk maar naar bekende voorbeelden als Guyana, Trinidad en Mauritius. En nog dichterbij, het proces dat het Surinaams Javaans op dit moment ondergaat, zowel in Suriname als in Nederland. In Nederland hoor je het nauwelijks om je heen klinken, behalve onder ouderen van de eerste generatie.
Is het dan nu te laat om onze kleine taal weerbaar te maken tegen de enorme druk van buiten. Het wordt heel erg lastig, maar te laat is het zeker niet. Er zijn genoeg mensen die de taal nog goed spreken. In hen moeten we juist inspiratie vinden om het Sarnámi verder te blijven ontwikkelen. Maar alleen gaan we dit op onze eigen houtje niet kunnen doen. We hebben daarvoor institutionele steun nodig; steun van de politiek en van het onderwijs. Misschien zal het verschil niet meer gemaakt kunnen worden in Nederland, maar Suriname heeft alles in zich om de reddende boei toe te werpen naar het Sarnámi. Waar wachten we op? Let’s get started!
Succesvolle boekpresentatie Verhalenbundel in het Sarnámi
apan-apan dhaplá apan-apan awáj
verhalenbundel in het Sarnámi
Op zondag 12 juli vond de presentatie plaats van de eerste verhalenbundel in het Sarnámi waaraan 13 verschillende auteurs hebben meegewerkt. Het is voor het eerst dat er een boek in het Sarnámi is verschenen waaraan 13 schrijvers hun bijdrage hebben geleverd. De boekpresentatie werd georganiseerd tijdens een literair café in samenwerking met Stichting Eekta. Vanwege de Coronamaatregelen kon een beperk aantal mensen de presentatie bijwonen. Ongeveer 50 mensen waren aanwezig en hebben genoten van een middag met zang, muziek, een inleiding over de stand van zaken over het Sarnámi en de officiële lancering van het boek. Daarna was er een informeel samenzijn met een drankje en heerlijke bará’s.
Voorzitter Mahender Autar van Stichting Eekta was erg enthousiast over de presentatie: “Het was werkelijk een mooie middag. Na een lange periode van een soort van lockdown hebben we deze activiteit kunnen organiseren. Uiteraard met in achtneming van alle veiligheidsregels die er gelden. De sfeer was uitstekend en de inhoud van het programma heeft veel mensen enthousiast gemaakt. Dit snakt naar meer!”

Rabin Baldewsingh (rechts) overhandigt het verhalenbundel aan de aanwezige auteurs
Door uitgever Rabin Baldewsingh werd de eerste exemplaren uitgereikt aan enkele aanwezige schrijvers. Hij sprak alle aanwezige auteurs persoonlijk toe en bood hen een exemplaar van het boek aan. “Ik ben erg trots op jullie en jullie bijdrage. Jullie hebben onbaatzuchtig een belangrijke bijdrage geleverd om onze moedertaal verder te emanciperen”, aldus Baldewsingh die ook een bijdrage heeft geleverd in het boek met zijn verhaal “Dhokhá”.
Na ontvangst van het boek vertelden de aanwezige schrijvers wat het Sarnámi voor hen persoonlijk betekent, hoe ze in aanraking zijn gekomen met de taal en waarover ze hun verhaal hebben geschreven. Vervolgens hebben ze een passage uit hun verhaal voorgelezen voor het publiek dat laaiend enthousiast reageerde.
Het gaat hier dus om een uniek boek met mooie verhalen. Vaak zijn het herinneringen aan het leven van vroeger, de eigen belevenissen, het verhaal van de Hindustaanse immigratie en verhalen die het eenvoudige leven beschrijven.
apan-apan dhaplá apan-apan awáj
ISBN 987-90-71995-22-5
196 pagina’s
Uitgeverij Surinen, Den Haag
Prijs in Nederland: € 17,50 (excl. verzendkosten)
In Nederland is het boek verkrijgbaar via elk erkende boekhandel of kan worden besteld via het e-mailadres: uitgeverijsurinen@gmail.com
In Suriname bij boekhandel VACO aan de Domineestraat of bij Stichting OHM
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, NIEUWS, Sarnámi
De toekomst van het Sarnámi (1) Het Sarnámi als ‘heritage language’ – Rabin Baldewsingh
De verdere ontwikkeling van het Sarnámi anno 2020 in zowel Suriname als in Nederland is best wel een grote uitdaging aan het worden. Vooral in Nederland is de taal een zogenaamde heritage language geworden. Een heritage language is een taal die enkel thuis of in de eigen kring gesproken wordt, terwijl die niet omschreven kan worden als de dominante taal in een samenleving. Met andere woorden, het gaat hier om een taal waarin de sprekers wel zijn opgegroeid, maar die voor hen niet de dominante taal is. Zij zijn hierdoor in feite bi-linguaal (tweetalig). In het geval van het Sarnámi in Nederland zou je kunnen zeggen: Nederlandse Hindustanen die overwegend het Nederlands spreken en ook een beetje het Sarnámi als geërfde taal. Deze ontwikkeling is in toenemende mate ook waar te nemen in Suriname, waar men in de officiële en in onderlinge communicatie eveneens meer en meer het Nederlands gebruikt (naast het Sranantongo als de lingua franca) in plaats van het Sarnámi. Over het algemeen zijn Surinaamse Hindustanen in Nederland (nog) tweetalig, terwijl ze in Suriname tri-linguaal (drietalig) zijn, omdat ze naast de beheersing van het Sarnámi ook het Sranantongo en het Nederlands machtig zijn.
De tweetaligheid of drietaligheid van Surinaamse Hindustanen is niet eenduidig te noemen. Sommigen spreken de geërfde taal beter dan anderen. Dit zorgt ervoor dat de positie van het Sarnámi best wel dynamisch is, waardoor het erg lastig is om echt vat te hebben op de toekomstige ontwikkeling van deze taal. Langzaam maar zeker zie je in sommige Hindustaanse gezinnen dat hun moedertaal niet meer het Sarnámi is, maar het Nederlands. Immers, de ouders spreken de taal niet (op enkele cultureel bepaalde woorden na, zoals benamingen van familieleden en van culturele en religieuze plechtigheden) en dragen die dus niet over aan hun kinderen. Veel Hindustanen zijn inmiddels heritage speakers geworden, nu de tweede en de derde of vierde generatie sprekers van het Sarnámi steeds minder wordt. Dit is het meest manifest in Nederland.
Langzamerhand gaat het Sarnámi nu meer dan ooit gebukt gaat onder de dominantie van het Nederlands (en in Suriname ook van het Sranantongo). Het gevolg hiervan is dat zowel het Nederlands als het Sranantongo steeds belangrijker gaat worden als brontalen voor het Sarnámi, misschien meer dan de oorspronkelijke brontalen Bhojpuri, Awadhi en het Hindi/Urdu. Het is nu van groot belang om in te zetten op verbetering van de situatie van het Sarnámi, willen wij deze taal een kans geven om te overleven. Deze taal is sinds het ontstaan op Surinaamse bodem in en na de periode van de contractarbeid steeds in verdrukking geraakt, eerst ten opzichte van het Hindi, later ten opzichte van het Nederlands en het Sranantongo. Maar de ‘ontmoeting’ met deze talen heeft echter ook mooie taalontwikkeling gebracht. Zo zijn nogal wat zinsconstructies als het ware vernederlandst en is het vocabulaire van het Sarnámi verrijkt met zowel Sranantongo als Nederlandse (en in mindere mate Engelse) woorden.
Het is tijd voor een georganiseerde interventie te plegen, zodat het Sarnámi niet verdwijnt, zoals dat bijvoorbeeld het geval is geweest voor Bhojpuri-varianten in Trinidad, Guyana, Fiji, Zuid-Afrika en Mauritius. Binnen de landsgrenzen van Suriname is het Surinaams-Javaans illustratief voor deze ontwikkeling. Deze taal verliest met rasse schreden terrein ten opzichte van het Nederlands en het Sranantongo. Ook de positie van het Sranantongo lijkt niet zo sterk als in het het verleden, zeker niet in Nederland. Van belang is nu om de Surinaamse talen op een goed georganiseerde en gestroomlijnde manier op te krikken. Daarvoor moet de taalkwestie weer op de agenda geplaatst worden, in Suriname zelfs op de politieke agenda!
Voor de ‘overleving’ van het Sarnámi is het van groot belang dat bijvoorbeeld scholen de mogelijkheid krijgen om mee te helpen. In Suriname zou het Sarnámi op middelbare scholen een keuzevak kunnen zijn. Ook op de universiteit zou de mogelijkheid gecreëerd moeten worden om deze taal te doceren. In Nederland zou het Sarnámi een vast onderdeel moeten zijn van het lesaanbod op hindoe- en islamitische scholen. Daarnaast zou het een studierichting (bijvak) kunnen zijn bij academische taalopleidingen op diverse universiteiten, waar veel aandacht en expertise is voor Indologie of Zuidoost-Aziatische talen en letterkunde.
Het zou prachtig zijn indien Suriname de mogelijkheid zou bieden om op de Anton de Kom Universiteit van Suriname (AdeKUS) een leerstoel “Sarnámi Taal, Letterkunde en Erfgoed” te realiseren. Deze zou dan de mogelijkheid bieden om niet alleen de taal te doceren, maar ook om onderzoek te doen naar taalvariaties van het Sarnámi in de diverse districten, en ook in steden in Nederland met een grote concentratie Hindustanen. Deze studie is van eminent belang voor de beschrijving van de geschiedenis en sociaal-culturele en maatschappelijke ontwikkelingen van de Surinaamse Hindustanen. Het Sarnámi Instituut Nederland (SiN) is voornemens het initiatief te nemen om een voorstel ter zake in te dienen. Hopelijk zal Suriname hiervoor openstaan en kan er in goed overleg met de initiatiefnemer, de beleidmakers op de Universiteit van Suriname én ambtenaren op het Ministerie van Onderwijs, Wetenschappen en Cultuur een leerstoel worden gerealiseerd. Immers, er is inmiddels veel materiaal ontwikkeld en beschikbaar, zoals grammaticaboeken, leerboeken, woordenboeken en is er zelfs redelijk veel literaire proza- en poëzieteksten voor handen. Ook zijn er gratis toolkits en lesmaterialen beschikbaar. Bovendien zal de komende periode sterk worden ingezet op het ontwikkelen van meer materialen (op schrift én digitaal), zoals leerboekjes, eenvoudige grammatica- en leesboeken en miniwoordenboeken. Ook zal voor jonge kinderen boekjes worden vervaardigd om op een eenvoudige en speelse manier Sarnámi woorden te leren. De komende tijd zal ook benut worden om de taal verder te standaardiseren en ook een heldere Schrijfwijzer te ontwikkelen. Materiaal zat dus, om een poging te doen voor heritage speakers om zich nog beter te bekwamen in hun geërfde taal en voor niet-heritage speakers om een mooie nieuwe taal te leren. Zo kan het Sarnámi op een natuurlijke wijze gedijen als heritage language in een door een andere taal (of talen) gedomineerde omgeving. Met regels en publicaties alleen lukt het niet. Maar als we erin slagen om een breed gedragen beweging op gang te brengen, dan komen we een heel eind en kunnen we een belangrijk Surinaams erfgoed preserveren.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Sarnámi
Gedichten in het Sarnámi – R. Baldewsingh
Bekijk een video met een gedicht (kawitá) van Rabin Baldewsingh: Pyár nasá men náce hai
Bekijk een video met een gedicht (kawitá) van Rabin Baldewsingh: Dil men pyár sulge hai, sáthi
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Sarnámi
- 1
- 2