Recensie De wilde vaart; op zoek naar de veerkracht van Suriname ~ Tessa Leuwsha – Chan Choenni
De coronapandemie die de afgelopen twee jaar woedde, heeft grote negatieve gevolgen voor de economie van verschillende landen gehad. Ook Suriname is dit lot niet gespaard gebleven. Vooral de toerismesector die in de lift zat en voor buitenlandse inkomsten -in Suriname valuta genoemd- zorgde, werd zwaar getroffen. Nu de pandemie grotendeels voorbij is, kan de staat van deze negatieve gevolgen worden opgemaakt. In haar onlangs uitgekomen boek getiteld De wilde vaart geeft schrijfster Tessa Leuwsha inzicht in hoe het de toerismesector in Suriname is vergaan. Zij doet dat aan de hand van haar persoonlijk verhaal. Samen met haar levenspartner, de beeldend kunstenaar Sirano Zalman, en enkele anderen was zij in 2017 mede-eigenaar geworden van het toeristenoord Frederiksdorp. Deze plantage gelegen aan de rechteroever van de Commewijnerivier was opgeknapt en de grotere plantagewoningen -onder meer van de directeur- waren in ere hersteld door de vorige en eerste eigenaar. De plantage werd omgetoverd in een toeristenoord waar men kon logeren en verpozen in de omgeving. Het verblijf was weliswaar prijzig maar men kreeg er kwaliteit voor terug. Frederiksdorp was dan ook een van de beste locaties in Suriname om de sfeer van het oude plantageleven te proeven. Vooral rijkere toeristen uit Nederland logeerden daar. Vanaf de uitbraak in 2020 van corona kwamen echter nauwelijks buitenlandse toeristen meer naar Frederiksdorp. Er waren daardoor weinig inkomsten, terwijl de voorzieningen onderhouden moesten worden. Frederiksdorp ging failliet en op de koop toe ging de boot ‘Bosrokoman’ van Leuwsha en Zalman, waarmee zij samen met toeristen boottochten maakten, ten onder. De nieuwe bootsman had de boot niet goed vastgebonden aan de steiger en de boot was gekiept, zo vertelt Leuwsha in haar boek.
Leuwsha en Zalman gingen echter niet bij de pakken neerzitten en maakten van de nood een deugd. Met een zogeheten overdekte garnalenboot van 10 meter lang en 1,5 meter breed besloten zij in 2020 een boottocht langs de Commewijne- en de Surinamerivier te maken. Zij deden daarbij bepaalde voormalige bezienswaardige plantages aan om de sfeer te proeven. Het verslag van deze vaartocht gelardeerd met relevante wetenswaardigheden over Suriname is het onderwerp geworden van het boek De wilde vaart. De term wilde is afgeleid van de wilde kust, zoals het Surinaamse kustgebied vroeger werd aangeduid. Tijdens deze vaart gaat Leuwsha op zoek naar de veerkracht van Suriname. Zij beschrijft het land met ‘de overweldigende natuur’ en ‘een levenslustig volk van hosselaars, scharrelaars en marskramers’. Net als veel andere Surinamers heeft Leuwsha gelukkig ook een andere reguliere baan, waardoor zij een basisinkomen heeft en deze tocht kan financieren. Zij is tevens cultureel attaché op de Nederlandse Ambassade in Paramaribo en kon net als veel Surinamers daardoor net de eindjes aan elkaar knopen. Vermeldenswaard is dat Tessa Leuwsha in Amsterdam is geboren. Zij is van gemengde afkomst: haar vader is van Surinaamse en haar moeder van witte Nederlandse afkomst. Leuwsha bezocht Suriname in 1996, omdat zij een opdracht kreeg een reisgids over Suriname samen te stellen. In 1997 verscheen de eerste editie van haar Reishandboek Suriname. Deze uitgave is herzien en onder diverse titels verschenen. Leuwsha raakte echter zo gefascineerd door het land Suriname dat ze zich er vestigde als freelancejournalist. Vervolgens richtte zij met haar levenspartner een toeristisch bedrijf op. Zij vermeldt tevens in dit boek dat de Chinees aandoende familienaam Leuwsha een zogeheten vergissing is. Haar paternale grootvader was geboren op het Caribische eiland St. Lucia en emigreerde naar Suriname. Bij de inschrijving van zijn familienaam begin twintigste eeuw noemde haar grootvader St. Lucia als geboorteland. De betreffende ambtenaar verstond het niet goed. Door een misverstand schreef hij als familienaam Leuwsha op. Sommige ambtenaren wilden destijds niet te veel tijd besteden aan het goed luisteren en het precies opschrijven van ‘vreemde’ familienamen. Zo zijn veel namen, ook Hindostaanse en Javaanse namen toentertijd verkeerd geschreven.
Beladen geschiedenis
Leuwsha en haar levenspartner die overigens een volleerde bootsman is, besloten deze wilde vaart te maken door slechts een deel van Suriname: namelijk het stroomgebied van de Commewijne- en de Surinamerivier. Daar ontstonden de eerste plantages en ter oriëntatie gebruikten zij de kaarten van de cartograaf Cateau van Rosevelt -afgebeeld op pagina’s 53 en 104. Cateau van Rosevelt was tevens de eerste Agent-generaal van de Immigratie. Vanwege zijn humane inborst werd hij vrij populair onder de Hindostaanse contractarbeiders en werd ‘Koeliepapa’ genoemd. Een voorbeeld van een wetenswaardigheid in dit boek is dat Cateau van Rosevelt was getrouwd met zijn voormalige ‘slavin’ aan wie in 1849 op zeventienjarige leeftijd manumissie was verleend. Met deze vrijgekochte vrouw Josephina Leentje Haver kreeg hij zes kinderen.
De wilde vaart is een reisverslag waarbij de beladen geschiedenis van slavernij en contractarbeid, opgesierd met verhalen van lokale bewoners en mythen aan bod komen. Zo vertelt Leuwsha hoe ze zelf op een nacht wakker schrok uit een droom over haar Surinaamse grootmoeder Fansi. Zij zegt daarna tegen haar levenspartner Zalman: ‘We moeten een wasi doen, nú meteen.’ Een wasi (uitgesproken als: wassie) is een Afro-Surinaams ritueel om voorouders te eren en (natuur)goden tevreden te stellen. Er bestaan geen strakke voorschriften. Leuwsha voert dit ritueel samen met Zalman denkend aan haar grootmoeder Fansi uit door water in kalebassen te plengen en flarden van liedjes in het Sranan te zingen. Bijzonder is dat Leuwsha goed oog heeft voor de culturele diversiteit onder Surinamers. Anders dan bij veel schrijvers over Suriname komen de van oorsprong Aziatische bevolkingsgroepen -zoals Hindostanen en Javanen- bij haar wel aan bod. Naast namen als Roy Koorndijk en Arnold Sabajo komen wij Hindostaanse personen als Soenil en Akash en de Javaanse vrouw Miramin tegen in haar boek. Vanaf de Surinaamse kust zakken Leuwsha en Zalman op hun vaartocht eerst de Commewijnerivier af en vervolgens varen zij de Surinamerivier op. Leuwsha observeert een vorm van eigenzinnigheid bij de oeverbewoners –veelal nazaten van mensen die eerder in slavernij of contractarbeid op de voormalige plantages leefden. Zij leven van moestuintjes, visvangst en jacht in een soort parallelle samenleving buiten Paramaribo. Na de plantages Reynsdorp (in het Sranan bekend als Bakkie), Alliance, Frederiksdorp en Nieuw Amsterdam gelegen aan de Commewijnerivier te hebben bezocht, volgen bezoeken aan bepaalde plantages gelegen aan de Surinamerivier. Langs de Surinamerivier stappen zij uit op de plaats Domburg om proviand in te slaan. Veel Surinamers komen in het weekend daar verpozen; er waait een frisse wind en er zijn eettentjes. Domburg ligt namelijk aan de windzijde van Surinamerivier. Daarna bezoeken zij aan de lijzijde de aan de overkant gelegen voormalige plantage Laarwijk. Op Laarwijk is het windstil in de namiddag en kan het er erg heet worden. Leuwsha beschrijft de landerige sfeer daar en de mannen die in de schaduw zitten. Zij wijdt een paragraaf in haar boek aan Rambo, de energieke en tenger gebouwde Hindostaanse sluiswachter. Leuwsha betrekt de actualiteit en beschrijft hoe Rambo verantwoordelijk is voor distributie van de te ontvangen voedselpakketten voor de niet meer dan honderd inwoners van dit gehucht. Dat was vroeger wel anders op deze nostalgische plantage in de vorige eeuw toen daar honderden landbouwers op Laarwijk en de aangrenzende overwoekerde plantages Vreeland en Maagdenburg woonden. Mijn paternale grootvader Mahashay Soekdew Choenni (1893-1972) was daar Lambardár (dorpshoofd). Ik bracht mijn schoolvakanties door op Laarwijk en kan mij de landerige sfeer vanwege de hitte goed herinneren.
De vaartocht aan de rechteroever van de Surinamerivier gaat door naar de Surnaukreek, want bij de bovenloop lag een groot zwampgebied bekend als Kaimangrasi zwamp. Nog voorafgaand aan de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 hadden opstandelingen tegen het koloniale regime onder leiding van de zwarte kapitein Broos, gebruikmakend van de weerbarstige natuur, verzet geboden tegenover de overheersers. Leuwsha vertelt het een en ander over de slavernij en het verzet en daarna over het voormalige leprozengesticht Groot Chatillion dat ook aan de rechteroever van Surinamerivier lag. De aan de linkeroever gelegen voormalige bauxietstad Paranam getuigt van vergane glorie. De vaartocht gaat door naar de voormalige plantage Overbridge dat een vakantieoord is geworden. De wilde vaart van Leuwsha en Zalman eindigt bij de verlaten vestiging Jodensavanne gelegen aan rechteroever van de Surinamerivier. Dit was een van de eerste vestgingen van Joden in Suriname. Om bij de actualiteit te blijven noemt zij ook het nabijgelegen ‘Bouterseland’, een eiland die de voormalige president D. Bouterse zich heeft toegeëigend. ‘Is dit land niet van de staat, hoe komt Bouterse eraan?’ vraagt Leuwsha aan Frank die het eiland ‘beheert’. Zijn antwoord luidt: ‘Als je de baas bent…’
Al met al wordt de lezer meegenomen in een spannende wilde vaart waarbij zowel de geschiedenis als de actualiteit aan bod komt. Dit boek is niet alleen voor Surinamers een aanwinst omdat het nieuwe inzichten verschaft, maar is vooral ook interessant voor witte Nederlanders die meer over Suriname en de geschiedenis willen weten. En vooral degenen die het land willen bezoeken, kunnen er hun voordeel mee doen. In dit verband is het aan te bevelen ook Leuwsha’s reisgids Wereldwijzer Suriname, uitgegeven bij Elmar, te lezen. De Wilde vaart is een vlot geschreven en handzaam boek van 224 pagina’s. Leuwsha heeft een vaardige pen en schrijft in een onderhoudende stijl, waardoor het boek zeer toegankelijk is. Nu de coronapandemie achter de rug is en er hopelijk geen grote uitbraak meer plaatsvindt, kan het toerisme in Suriname hopelijk weer opbloeien. Duurzaam toerisme kan een van de trekpaarden worden van de Surinaamse economie, maar meer dan voorheen moet er aandacht zijn voor kwaliteit in relatie tot de prijs.
Tessa Leuwsha, De wilde vaart; op zoek naar de veerkracht van Suriname, Amsterdam/Antwerpen: uitgeverij Augustus/Atlas contact, 2022, 224 pagina’s. Prijs: 22,99 euro
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Suriname, Taal & Literatuur
Opgroeien in het etnisch gesegregeerde Mauritius – Walter Palm
Inleiding
Opgroeien op een eiland waar twee bevolkingsgroepen volstrekt gescheiden van elkaar leven dat is het onderwerp van de schitterende roman Silent Winds, Dry Seas (2021). Het is het glorieuze debuut van de op Mauritius geboren auteur Vinod Busjeet. De hoofdfiguur is de in 1949 geboren Hindostaanse jongen Vishnu Bhushan, die in de tweede helft van de twintigste eeuw opgroeit in de toenmalige Britse kolonie Mauritius. Er zijn daar twee bevolkingsgroepen Creolen en Hindostanen. De Creolen zijn afstammelingen van tot slaafgemaakten die werkten op de suikerplantages. De Hindostanen zijn nakomelingen van contractarbeiders uit India die in de landbouw de plaats innamen van de Creolen toen de slavernij werd afgeschaft. Het zijn twee parallelle werelden op één eiland.
De eerste Bhushan is in 1853 uit India op Mauritius aangekomen. Na voltooiing van zijn vijfjarige contractperiode vestigde hij zich in de door Creolen gedomineerde stad Mahébourg, aan de zuidoost kust van Mauritius.
Interetnische liefdesrelaties en alcoholmisbruik
Net als in de prachtige film Wan Pipel (1976) van de Surinaamse regisseur Pim de la Parra worden interetnische liefdesrelaties in Mauritius niet getolereerd. Vishnu begeleidt zijn aangetrouwde Tante Ranee naar het naburige gehucht Madame Lolo waar haar geadopteerde broer Oom Karan samenwoont met een zwarte vrouw. Tante Ranee probeert haar broer over te halen om zijn vrouw in de steek te laten maar de poging mislukt omdat Oom Karan inmiddels vader is geworden van zijn dochter Sapna. Als Sapna’s moeder overlijdt, wordt Sapna liefdevol opgevoed door dezelfde Tante Ranee, maar later pleegt Sapna zelfmoord. Het zou kunnen dat Sapna als product van een interetnische relatie in deze etnisch gesegregeerde samenleving, door geen van de twee bevolkingsgroepen wordt geaccepteerd, maar de schrijver gaat niet in op de redenen van haar zelfmoord. Een jaar na de dood van Sapna overlijdt oom Karan aan levercirrose als gevolg van overmatig alcoholgebruik.
Levercirrose veroorzaakt door alcoholmisbruik is ook de doodsoorzaak van een andere oom van Vishnu, namelijk Oom Ram. Deze oom had simultaan twee vrouwen. Een officiële Hindostaanse vrouw na een gearrangeerd huwelijk en een Creoolse vrouw waarmee hij niet kon trouwen want ‘she would make our blood impure’ volgens zijn familie. In 1945 raasde een alles verwoestende orkaan door zijn hart, toen zijn beide vrouwen overleden. De een aan malaria en de ander bij de bevalling van hun eerste kind. Deze innerlijke orkaan was een onheilspellende voorbode van orkanen die het eiland zouden treffen. Orkanen die als een zwaard van Damocles boven het eiland hangen. Orkanen die je kunt horen, ruiken en voelen als de wind je omverblaast. In februari 1960 waait Carol, een orkaan van de vierde categorie, het voorste gedeelte van het dak van Vishnu’s ouderlijk huis weg.
Interetnische spanningen en onafhankelijkheid
Net als in Suriname speelt ook in Mauritius de vrees van overheersing van de ene bevolkingsgroep over de ander als in de jaren zestig op dat eiland de discussie over onafhankelijkheid losbarst. Waren in Suriname in de jaren zeventig de Hindostanen bevreesd voor dominantie door de Creolen na de onafhankelijkheid, op Mauritius zijn de Creolen bang dat als de Britten weg zijn, de Hindostanen de baas gaan spelen, want zij zijn numeriek in de meerderheid op Mauritius: ‘Hindus will force everyone to wear the dhoti’. Bij een werkbezoek van president Santokhi aan Nederland demonstreerden Creolen die van mening zijn dat Hindostanen de macht nu hebben overgenomen in Suriname. In mei 1965 moet de politie eraan te pas komen, en later zelfs het Britse leger, namelijk de legendarische Coldstream Guards, om de rassenrellen te beteugelen. Kort voor de onafhankelijkheid van Mauritius op 12 maart 1968, vinden er in januari 1968 nog ernstiger rellen plaats tussen Creolen en Hindostanen. Vielen in 1965 drie doden te betreuren, in 1968 was dat het tienvoudige.
Ook op politiek niveau is er segregatie. De door Hindostanen gedomineerde Labour Party is voorstander van onafhankelijkheid, de Parti Mauricien Social Démocrat (PMSD) van de Creolen is ertegen. De oprichter van de Labour Party was dr. Maurice Curé die gratis behulpzaam was geweest bij de geboorte van Vishnu.
De discussie over onafhankelijkheid leidt ook in de familiekring tot fricties. Onenigheid over onafhankelijkheid leidt tot een vechtpartij tussen de twee Creoolse broers Kalipa en Fringant. Kalipa is met zijn rode T-shirt van de Labour party en Fringant in zijn blauwe van de PMSMD. Nadat zij hun T-shirts hebben uitgetrokken gaan ze met ontbloot bovenlijf als gladiatoren in het Colosseum elkaar op straat te lijf met harpoenen. Omstanders vinden het Kaïn tegen Abel, of Mohammed Ali versus Sony Liston. Als een harpoen toevallig terecht komt bij de voet van hun vader die net kwam aanlopen, is het gauw gedaan met de ruzie.
Erfenissen en familiegeheimen
Niet alleen discussies over onafhankelijkheid maar ook verdeling van erfenissen en familiegeheimen leiden tot heftige familieruzies. Na het overlijden van Oom Ram betwist Shiv Bhushan, Vishnu’s vader, de verdeling van de erfenis. Hij vindt dat het pertinent niet kan dat de grond van zijn ouders naar tante Ranee, de weduwe van Oom Ram, gaat. Deze grond moet immers in de familie blijven. En bovendien Ram is geen broer, zoals iedereen dacht, maar slechts een neef. Dus heeft hij niet het recht om de erfenis van Shivs ouders, te verdelen.
Familie Bhushan spreekt er schande van dat Shiv dit familiegeheim prijsgeeft om zijn erfdeel op te eisen.
Familiegeheimen zijn er in overvloed. Zo bekent Vishnu’s moeder aan Vishnu dat zij eerder verloofd is geweest met Amar, een jongere broer van Shiv. Deze broer is in dienst getreden van het Britse koloniale leger en is in Palestina opgeblazen in het laatste jaar dat Palestina een Brits mandaatgebied was. Ansichtkaarten in zwart-wit uit Palestina, zoals Port Said, Haifa en Bethlehem, die Amar liefdevol had verstuurd naar Vishnu’s moeder, waaien nadat de orkaan Carol had huisgehouden, ontzield rond in de tuin. Voordat Amar naar Palestina vertrok, verkocht hij zijn aandeel in de familieplantage die hij geërfd had van Shivs ouders, aan Oom Ram. Het is deze transactie die na het overlijden van Oom Ram leidt tot het heftige dispuut over de erfenis.
De familiereünie over de erfkwestie leidt niet tot een oplossing want Shiv weigert in te gaan op het compromisvoorstel om het land van Ram in gelijke delen te verdelen tussen hem en Tante Ranee. Het loopt bijna uit op een vechtpartij tussen Vishnu’s vader en de forsgebouwde Oom Mohan die een veelbelovende carrière bij de koloniale politie was misgelopen omdat hij in een dronken bui een Britse politie-inspecteur had beledigd en uit eergevoel had geweigerd om openlijk zijn excuses aan te bieden waarna hij ontslagen werd.
Na de mislukte bespreking over de verdeling van de erfenis wordt Vishnu ziek. Gespeculeerd wordt dat hij slachtoffer is geworden van de voodoo die eigenlijk bedoeld was voor zijn vader. Er zou door Tante Ranee geofferd zijn bij Hanuman met een zwarte kip. Anderen verwezen als verklaring naar het leergierig karakter van Vishnu: ‘Too much reading has worn out his brains’. Tijdens zijn zenuwinzinking hallucineert Vishnu over een film die ook interetnische spanningen tot onderwerp heeft, namelijk West Side Story (1957) en fantaseert hij dat hij Natalie Wood, de steractrice in deze film, ontmoet.
Emigratie en cultuurschok
Films zijn een van de schaarse amusementen in het eentonige bestaan op dit doodsaaie agrarische eiland. De mannen ploeteren onder de meedogenloze zon op de suikerplantages of varen uit om te vissen waarbij zij zomaar verzwolgen konden worden in een storm, zoals een keer bevreesd werd voor Kalipa en Fringant. De vrouwen zijn thuis en doen het huishouden. De kinderen gaan naar school. Sommige kinderen moeten zowel voor als na de schooltijd meehelpen op de suikervelden, zoals Shankar, Vishnu’s neef. Om te ontsnappen aan de ‘sugarcane hell’ zoals Shankar dat zelf noemt, solliciteert hij na het behalen van zijn Cambridge School Certificate, naar een betaalde opleidingsplaats voor verpleegkundige bij een opleiding in het Verenigd Koninkrijk. Hij wordt aangenomen maar na heftig verzet van zijn vader, Oom Roshan, gaat hij toch niet. Zijn vader is bang dat niemand hem zo goed kan helpen als Shankar bij het verbouwen van suiker en tomaten. Shankar erft vrijwel niets van zijn vader. De bankrekeningen gaan naar zijn zussen en de beste landbouwgrond naar zijn broer.
Met de nodige bijlessen van zijn vader, slaagt de ambitieuze Vishnu er als eerste in, om als leerling van de lagere school van Mahébourg toegelaten te worden tot de Royal College Curepipe, de prestigieuze middelbare school op Mauritius die gemodelleerd is naar Buckingham Palace. Bij het eindexamen eindigt hij op de lijst van best geslaagde leerlingen op de vierde plaats, maar hij krijgt toch niet de felbegeerde Gemenebest-beurs om in het Verenigd Koninkrijk te studeren. De beurs gaat naar Sharmila, de nicht van een minister, die veel minder mooie punten had dan Vishnu. Ook een beurs van de Franse regering om in Parijs of Nice te studeren, loopt om onduidelijke redenen spaak. Shiv probeert op alle mogelijke manieren het besluit over de Gemenebest-beurs, wat een lokale verantwoordelijkheid is, terug te draaien, maar het lukt niet. ‘Those who thought Mauritius was granted independence prematurely by the British were right’ zei zijn vader. ‘Nepotism and corruption’ voegde hij eraan toe ter verduidelijking.
Het zit Shiv niet mee want in hoger beroep heeft hij na een paar succesvolle rechtszaken toch de rechtszaak over de erfenis van Oom Ram verloren, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. Op verzoek van Vishnu’s moeder brengt Vishnu het bedrag naar de advocaat van de tegenpartij, want Shiv is daar te trots voor. Het betekent wel dat Shiv echt geen geld heeft om een studie in het buitenland voor Vishnu te bekostigen. Vishnu moet genoegen nemen met een studiebeurs voor de universiteit van Madagaskar.
Na met glans zijn studie aan de universiteit van Madagaskar voltooid te hebben krijgt Vishnu een studiebeurs van de Yale University en vertrekt hij in augustus 1971 naar Amerika. Daar wacht hem een cultuurschok. In het gastgezin waar hij verblijft voor de colleges beginnen, de familie Tucker, helpt de vader mee met koken. Dit is echt heel heftig voor Vishnu want net als zijn vader heeft hij nooit de tafel afgeruimd, borden gewassen, laat staan gekookt.
Toen hij opgroeide had hun buurvrouw mevrouw Kajal Desai, meer interesse voor literatuur dan voor koken. Als haar echtgenoot meneer Desai ontevreden was over de maaltijd die zij hem voorschotelde, wat frequent het geval was, dan sloeg hij haar in elkaar. Kajals moeder vertelde aan Vishnu’s moeder dat ze regelmatig haar man had gewaarschuwd dat ‘too much education is not good for girls; they lose respect for our traditions’. Met mevrouw Kajal liep het slecht af. Op een dag werd ze kronkelend van pijn en met schuim rond haar mond, door Vishnu aangetroffen. Zij werd met spoed naar het ziekenhuis gebracht maar het mocht niet meer baten. De dokter verklaarde dat ze azijnzuur had gedronken. De rechter stelde later vast dat ze zelfmoord gepleegd had.
Vishnu kan zijn oren niet geloven dat bij Yale University studenten hun professor bij de voornaam noemen en met verbazing ziet hij dat in Amerika witte mensen banen verrichten die in Mauritius worden gedaan door gekleurde personen. Met opperste verbazing ziet hij hoe in de keuken van de campus een zwarte manager opdrachten geeft aan witte medewerkers. Dat zou ondenkbaar zijn in Mauritius waar de huidskleur de maatschappelijke positie bepaalt. Toen Vishnu’s moeder een keer aan de jongere zussen van haar man vroeg om haar te helpen met het vegen van bladeren in de tuin, kreeg ze later de wind van voren van haar schoonbroers; “How will they find suitable husbands if they turn dark laboring in the sun?” zei één van hen verontwaardigd.
Slot
Silent Winds, Dry Seas schetst een indringend beeld van het opgroeien in het etnisch gesegregeerde Mauritius. Een samenleving waar alcoholmisbruik vaak voorkomt. Zelfmoord, zoals beschreven in Azijn in mijn aderen (2012) van Orchida Bachnoe, is ook geen onbekend verschijnsel. Het is ook een samenleving van waaruit Hindostaanse jongeren vurig willen emigreren zodat ze een beter toekomstperspectief hebben en zij kunnen ontsnappen aan het knellend keurslijf van gearrangeerde huwelijken en het benauwend kastestelsel. Tegelijkertijd gaat de roman niet voorbij aan de cultuurschok die Vishnu onderging in Amerika.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur
Growing up in ethnically segregated Mauritius – Walter Palm
Introduction
Growing up on an island where two ethnic groups live completely separated from each other is the subject of the brilliant novel Silent winds, dry seas (2021). It is the glorious debut of Mauritian-born author Vinod Busjeet. The main character is the Hindu boy Vishnu Bhushan, born in 1949, who grows up in the second half of the 20th century in the then British colony of Mauritius. There are two population groups there, Creoles and Hindostanis. The Creoles are descendants of enslaved people who worked on the sugar plantations. The Hindostanis are descendants of Indian indentured labourers who replaced the Creoles in agriculture when slavery was abolished. They are two parallel worlds on one island.
The first Bhushan arrived in Mauritius from India in 1853. After completing his five-year contract, he settled in the Creole-dominated town of Mahébourg, on the south-east coast of Mauritius.
Interethnic love affairs and alcohol abuse
Just as in the beautiful film Wan Pipel (1976) by the Surinamese director Pim de la Parra, interethnic love relationships are not tolerated in Mauritius. Vishnu accompanies his in-law Aunt Ranee to the neighbouring hamlet of Madame Lolo where her adopted brother Uncle Karan is living with a black woman. Aunt Ranee tries to persuade her brother to abandon his wife but the attempt fails because Uncle Karan has become the father of his daughter Sapna. When Sapna’s mother dies, Sapna is lovingly raised by the same Aunt Ranee, but later Sapna commits suicide. It could be that Sapna, as the product of an inter-ethnic relationship in this ethnically segregated society, is not accepted by either ethnic group, but the author does not elaborate on the reasons for her suicide. A year after Sapna’s death, Uncle Karan dies of cirrhosis of the liver caused by excessive alcohol consumption.
Liver cirrhosis caused by alcohol abuse is also the cause of death of another uncle of Vishnu, namely Uncle Ram. This uncle had two wives simultaneously. An official Hindu woman after an arranged marriage and a Creole woman whom he could not marry because ‘she would make our blood impure’ according to his family. In 1945, a devastating hurricane raced through his heart when both his wives died. One of them died of malaria and the other while giving birth to their first child. This inner hurricane was an ominous harbinger of hurricanes that would hit the island. Hurricanes that hung over the island like a sword of Damocles. Hurricanes that you can hear, smell and feel when the wind blows you over. In February 1960, Carol, a fourth category hurricane, blew away the front part of the roof of Vishnu’s childhood home.
Inter-ethnic tension and independence
In Mauritius, as in Suriname the fear of domination by one population group over another plays a role when, in the 1960s, the debate on independence erupts on the island. Whereas in Suriname, in the 1970s, Hindostanis feared domination by the Creoles after independence, on Mauritius the Creoles are afraid that, once the British have left, the Hindostanis will take control, for they are in the numerical majority on Mauritius: ‘Hindus will force everyone to wear the dhoti’. On an official visit of the current president of Suriname, Mr. Santokhi, to the Netherlands Creole demonstrators claimed that Hindostanis took control of Suriname. In May 1965 the police, and later even the British army, the legendary Coldstream Guards, had to be called in to quell the race riots on Mauritius. Shortly before the country’s independence on 12 March 1968, even more serious riots took place between Creoles and Hindostanis. While three people were killed in 1965, the figure was tenfold in 1968.
Segregation also occurred at the political level. The Hindostani-dominated Labour Party is in favour of independence, the Creole Parti Mauricien Social Démocrat (PMSD) is against. The founder of the Labour Party was Dr Maurice Curé, who had assisted at Vishnu’s birth free of charge.
The discussion on independence also leads to friction in the family circle. Disagreement over independence leads to a brawl between the two Creole brothers Kalipa and Fringant. Kalipa in his red T-shirt is from the Labour party and Fringant in his blue one from the PMSMD. After taking off their T-shirts, they go bare-chested and harpoon each other in the street like gladiators in the Colosseum. Bystanders think it is Cain versus Abel, or Muhammad Ali versus Sony Liston. When a harpoon accidentally ends up on the foot of their father who had just turned the corner, the fight is soon over.
Inheritances and family secrets
Not only discussions about independence, but also division of inheritances and family secrets lead to fierce family quarrels. After the death of Uncle Ram, Shiv Bhushan, Vishnu’s father, disputes the division of the inheritance. He feels that it is out of the question that his parents’ land should go to Aunt Ranee, Uncle Ram’s widow. After all, this land should remain in the family. And besides, Ram is not a brother, as everyone thought, but only a cousin. So he has no right to divide the inheritance of Shiv’s parents.
The Bhushan family is outraged that Shiv is giving away this family secret to claim his inheritance. Family secrets are abundant. For instance, Vishnu’s mother confesses to Vishnu that she was previously engaged to Amar, a younger brother of Shiv. This brother enlisted in the British colonial army and was blown up in Palestine in the last year that Palestine was a British Mandate. Postcards in black and white from Palestine, such as Port Said, Haifa and Bethlehem, which Amar had lovingly sent to Vishnu’s mother, were blowing around in the garden after Hurricane Carol had hit the island. Before Amar left for Palestine, he sold his share in the family plantation inherited from Shiv’s parents to Uncle Ram. It is this transaction that leads to the heated dispute over the inheritance after Uncle Ram’s death.
The family reunion over the inheritance issue does not lead to a solution as Shiv refuses to accept the compromise proposal of dividing Ram’s land in equal parts between him and Aunt Ranee. It almost ends in a scuffle between Vishnu’s father and the fatuous Uncle Mohan, who had missed out on a promising career in the colonial police because he had drunkenly insulted a British police inspector and had refused to apologise openly out of honour, after which he was sacked.
After the failed discussion on the division of the inheritance, Vishnu falls ill. It is speculated that he has fallen victim to the voodoo that was actually meant for his father. A black chicken was said to have been offered to Hanuman by Aunt Ranee. Others referred to Vishnu’s studious nature as an explanation: ‘Too much reading has worn out his brains’. During his nervous breakdown, Vishnu hallucinated about a film that also dealt with inter-ethnic tensions, namely West Side Story (1957) and fantasised about meeting Natalie Wood, the star actress in this film.
Emigration and culture shock
Films are one of the rare amusements in the monotonous existence on this dull agricultural island. The men toil under the relentless sun on the sugar plantations or sail out to fish, where they could be swallowed up in a storm, as once feared by Kalipa and Fringant. The women are at home, doing the housework. The children go to school. Some children have to help in the sugar fields both before and after school, like Shankar, Vishnu’s nephew. To escape the ‘sugarcane hell’, as Shankar calls it, he applies for a paid position as a nurse at a training college in the UK after graduating from Cambridge School Certificate. He is accepted but after strong resistance from his father, Uncle Roshan, he does not go. His father is afraid that no one can help him as much as Shankar in cultivating sugar and tomatoes. Shankar inherits almost nothing from his father. The bank accounts go to his sisters and the best agricultural land to his brother.
With the necessary tutoring from his father, the ambitious Vishnu is the first student from the primary school of Mahébourg to be admitted to the Royal College Curepipe, the prestigious secondary school in Mauritius modelled on Buckingham Palace. At the final examination, he finished in fourth place on the list of best-successful pupils, but he was not awarded the coveted Commonwealth Scholarship to study in the UK. The scholarship goes to Sharmila, the niece of a minister, who had much lower marks than Vishnu. A scholarship from the French government to study in Paris or Nice also fails for reasons that are unclear. Shiv tries in every way possible to reverse the decision on the Commonwealth scholarship, which is a local responsibility, but to no avail. Those who thought Mauritius was granted independence prematurely by the British were right,’ said his father. ‘Nepotism and corruption’, he added by way of explanation.
Things are not going well for Shiv who, after a few successful appeals, has lost the case on Uncle Ram’s inheritance and is ordered to pay the legal costs. At the request of Vishnu’s mother, Vishnu takes the money to the other party’s lawyer, as Shiv is too proud to do so. It does mean that Shiv really has no money to pay for a study abroad for Vishnu. Vishnu has to settle for a scholarship to the University of Madagascar.
After successfully completing his studies at the University of Madagascar, Vishnu gets a scholarship from Yale University and leaves for America in August 1971. A culture shock awaits him there. In the host family where he stays before the start of his lectures, the Tucker family, the father helps with the cooking. This is really intense for Vishnu because like his father, he has never cleared the table, washed plates, let alone cooked.
When he was growing up, their neighbour, Mrs. Kajal Desai, was more interested in literature than cooking. If her husband, Mr Desai, was dissatisfied with the meal she served him, which was often the case, he would beat her up. Kajal’s mother told Vishnu’s mother that she had regularly warned her husband that ’too much education is not good for girls; they lose respect for our traditions’. Mrs Kajal fared badly. One day, she was found by Vishnu writhing in pain and foaming at the mouth. She was rushed to hospital but to no avail. The doctor stated that she had drunk acetic acid. The judge later established that she had committed suicide.
Vishnu could not believe his ears that at Yale University students called their professors by their first names and with amazement he saw that in America white people did jobs that in Mauritius were done by coloured people. It is with utter amazement that he sees a black manager giving orders to white employees in the kitchen of the campus. This would be unthinkable in Mauritius where skin colour determines social position. Once, when Vishnu’s mother asked her husband’s younger sisters to help her sweep leaves in the garden, she was given a hard time by her brothers-in-law. “How will they find suitable husbands if they turn dark labouring in the sun?” said one of them indignantly.
Closing
Silent winds, dry seas paints a penetrating picture of growing up in ethnically segregated Mauritius. A society where alcohol abuse is common. Suicide, as described in Vinegar in My Veins (2012) by Orchida Bachnoe, is also not an unknown phenomenon. It is also a society from which Hindostani youngsters fervently want to emigrate so that they will have better prospects for the future and escape the straitjacket of arranged marriages and the oppressive caste system. At the same time, the novel does not ignore the culture shock that Vishnu underwent in America.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur
Dr. J.P. Kaulesar Sukul: de eerste Hindostaanse academicus en een markante persoonlijkheid – Prof. Chan Choenni
Dr. J.P. Kaulesar Sukul (1900-1980) was de eerste Hindostaans-Surinaamse academicus in Suriname. Hij behaalde de graad Master of Arts (M.A.) in 1948 aan de Amerikaanse Columbia University in New York. J.P. Sukul, zoals hij destijds bekendstond, promoveerde 10 jaar later -in 1958- aan de Universiteit van Utrecht tot Doctor. Zijn proefschrift behandelt één van de belangrijkste filosofische werken uit het hindoeïsme, namelijk de Srimad Bhagavad Gita. Hij was niet alleen een intellectueel, maar ook een markante persoonlijkheid vanwege zijn postuur, rijzige gestalte en levensstijl. Hij dwong respect af en straalde gezag uit in een tijd waarin hiërarchische verhoudingen domineerden in Suriname; dat was tot de jaren zestig het geval. J.P. Sukul heeft grote verdiensten gehad voor Suriname en in het bijzonder voor de Hindostaanse gemeenschap. Tijdens de contracttijd (1873-1920), met name in het begin van de twintigste eeuw, waren er enkele bekende Hindostaanse voormannen, te weten de hoofdtolk Sitalpersad Doobay en zakenman Lutchmon Sing. Zij waren echter beiden geboren in India. De ambtenaar Najaralie Hajary, geboren in 1893 in Suriname (in het district Nickerie), was destijds eveneens een prominente Hindostaan. Hij was ambtenaar en heeft enkele artikelen geschreven. Deze drie leiders zijn in 1920 naar India geweest om een hervatting van de Hindostaanse immigratie naar Suriname te bepleiten. Zij hebben onder meer Mahatma Gandhi ontmoet, maar de immigratie naar Suriname werd helaas niet hervat. In de jaren dertig en veertig waren de praktizijn (niet-academisch opgeleid advocaat) Clemens Ramkisoen Biswamitre, geboren in 1897, en de hoofdonderwijzer William Juglall, geboren in 1900, prominente Hindostaanse voormannen. Biswamitre was rooms-katholiek en Juglall was EBG’er -hij behoorde tot de protestantse Evangelische Broedergemeente. De leidende persoon onder de hindoes in de jaren dertig en veertig werd de hoofdonderwijzer J.P. Sukul, geboren in 1900. Hij bereikte de leeftijd van 80 jaar en kan worden beschouwd als de eerste Hindostaanse gezaghebbende intellectueel. Hij heeft een voorbeeldfunctie gehad voor Hindostaanse intellectuelen die prominent werden in de jaren vijftig en zestig. Voor enkele Hindostaanse politici was hij een goeroe (leermeester). Toen hij onderwijzer was in Nickerie heeft hij onder andere één van zijn intelligente leerlingen, Jagernath Lachmon, in 1926 naar Paramaribo gehaald en om hem beter onderwijs te laten volgen. Toch is dr. J.P. Kaulesar Sukul minder bekend en minder populair geworden. De vraag is hoe het komt dat hij ondanks zijn intellectueel kaliber en verdiensten niet de populariteit kreeg die hij verdient. In dit artikel wordt gepoogd deze vraag te beantwoorden. Eerst komt aan de orde zijn afkomst en zijn rol als pater familias. Het vooruitbrengen van de (uitgebreide) familie door het familielid dat succesvol werd, werd toentertijd als heilige plicht beschouwd binnen de Hindostaanse gemeenschap. Daarna wordt zijn veelzijdige loopbaan besproken. Vervolgens wordt stilgestaan bij zijn karakter en, in het bijzonder, zijn reputatie zich te laten voorstaan op zijn hoge kasteachtergrond. Hij was een behoudende man die de teloorgang van het kastenstelsel heeft meegemaakt. Tot slot komen zijn verdiensten aan bod.
Familieachtergrond
Jagessar Persad Kaulesar Sukul werd geboren in Paramaribo in het jaar 1900 in een Brahmaanse familie, de hoogste kaste onder de hindoes. Hij gebruikte graag de afkorting J.P. Hij emigreerde in 1973 naar Nederland en overleed op 28 september 1980 in Utrecht. Toen J.P. Sukul werd geboren was de Hindostaanse gemeenschap in Paramaribo vrij klein. Bovendien was de emigratie vanuit India nog volop gaande en velen dienden nog als contractarbeider op de plantages. De contracttijd eindigde omstreeks 1920 en J.P. Sukul was toen al volwassen. De Hindostanen hadden nog steeds de status van ‘koelie’ en werden meestal achtergesteld door de zogeheten lichtgekleurde elite die de voorhoede vormde van de gemengde bevolking. Ook Javanen en Afro-Surinamers werden achtergesteld. Sterker nog: Hindostanen werden als Britse onderdanen in Suriname toen als vreemdelingen beschouwd. Pas in 1927 werden de in Suriname geboren Hindostanen van rechtswege Nederlands onderdaan.
J.P. Sukul’s náná – maternale grootvader- Sitalu Sewburn (contractnummer M/1993) was in 1856 geboren in India. Hij arriveerde op 12 december 1884 in Suriname met het zeilschip British Nation II op 28-jarige leeftijd als contractarbeider in Suriname. Hij was van Brahmaanse afkomst en koos in 1932 de geslachtsnaam Sewbarun Misser. Sewbarun behoorde tot de groep van de pioniers onder de Hindostaanse contractarbeiders; dat was de groep aangekomen tussen 1873-1889. Hij heeft zich na zijn contractperiode in het district Commewijne opgebouwd als ondernemer. Sewbarun werd in het begin van de twintigste eeuw één van de welvarende Hindostanen in Suriname en bezat een grote cacaoplantage in het district Saramacca met tientallen werknemers. Hij exporteerde cacao en kocht een grote landerij aan de rand van het toenmalige Paramaribo. Dat was bij de huidige Louiselaan op Combé. Vroeger heette deze straat een tijd lang Sewbarun Misserstraat. Er wordt beweerd dat de Creolen het moeilijk vonden om de naam Sewbarun uit te spreken. Bij de aansluiting van de Sewbarun Misserstraat met de Louiselaan werd daarom gekozen voor de naam Louiselaan. Overigens zou het van historisch besef getuigen om deze Hindostaans-Surinaamse pionier te eren en de naam Louiselaan alsnog te wijzigen in Sewbarun Misserstraat. Tegenwoordig worden immers Hindostaanse, Javaanse en andere namen die vroeger vreemd klonken in de oren van de gevestigde bevolking correct uitgesproken. Het ouderlijk huis van J.P. Sukul was op de hoek van de Mahonylaan en de Louiselaan.
Sewbarun trouwde officieel in 1912 met Gangi Isree (M/1810) die net als hijzelf op 12 december 1884 arriveerde in Suriname met het zeilschip British Nation II. Gangi Isree had een dochter van 22 maanden die was meegekomen naar Suriname. Deze dochter genaamd Roghobunsee Sorojpaul (M/1811) was de moeder van J.P. Sukul. Zijn vader was de contractarbeider Kaulesar Bhowanidihul (W/406) uit India die met het zeilschip Erne II op 14 maart 1894 in Suriname arriveerde. Hij was een goede zanger en geschoold in het Hindi. Het paar had vijf kinderen, twee zoons en drie dochters. Omdat naast J.P. Sukul, zijn jongere broer en zijn drie zusters belangrijke stamvaders en stammoeders zijn geworden van grote Hindostaanse families worden zij in dit verband ook genoemd.
De eerste dochter Sarjoo (geboren oktober 1897) trouwde met Basdew Sharma. Zij werd de náni (maternale grootmoeder) van de later bekende rechter Mr. Albert Ramnewash. De familie Sharma heeft Hindostaanse muzikanten voortgebracht. De tweede dochter Gangadai (geboren in oktober 1907) was de schoonmoeder van de voormalige Minister van Justitie, Hemradj Shriemisier, die een boezemvriend werd van de Afro-Surinaamse leider Johan Pengel.
De jongste dochter Premda (1910-2008) trouwde met Budhram Hindori die van plantage Vreeland eind jaren twintig verhuisde naar Paramaribo. Budhram werd later een welvarende makelaar en woonde aan de Tourtonnelaan. Hij was de zoon van de bekende pandit Hindori afkomstig uit India. Deze gezaghebbende pandit Hindori is onder andere de goeroe geweest van J.P. Sukul en heeft hem Hindi geleerd en de beginselen van de hindoefilosofie bijgebracht. Hindorising (sing werd later geschrapt) arriveerde op 22-jarige leeftijd op 28 maart 1902 met het zeilschip Lena II in Suriname. Hij overleed op plantage Vreeland op 57-jarige leeftijd. Een andere zoon van pandit Hindori was Sukhram die zelf ook een gezaghebbende en bekende pandit van de Arya Samaj werd. Het gezin van Premda en Budhram bestond uit 10 kinderen, onder wie de VHP-politicus ir. George Hindori. Het doorgeven van kennis via de familielijn was een bekende praktijk in de hindoegemeenschap en J.P. Sukul was op zijn beurt weer de goeroe van George Hindori die aan de vooravond van de onafhankelijkheid van Suriname tegen de wens van zijn partij (VHP) ervoor koos mee te werken aan onafhankelijkheid op 25 november 1975. Helaas ging mijn geplande interview in 2006 met de toen 95-jarige Premda in Paramaribo in haar woning niet door omdat de bediende de poort uit veiligheidsoverwegingen weigerde te openen.
De broer van J.P. Sukul heette Sooraj Persad en stond bekend als Gobhrie Sukul. Hij werd bestuursopzichter, was een bekende zanger, harmonium- en sitarspeler. Hij heeft een belangrijke rol gespeeld in het behoud van de Hindostaanse cultuur. Hij was onder andere de eerste Hindostaanse radio-omroeper bij de AVROS en bestuurslid van de Shri Sanatan Dharm, de landelijke organisatie van de grote behoudende stroming onder de hindoes in Suriname.
J.P. Sukul was getrouwd met Dhanpatia. Het gezin telde vijf kinderen: vier dochters en één zoon. Hun zoon Harrypersad Kaulesar Sukul werd chirurg en later hoogleraar aan de Universiteit van Suriname. De andere kinderen hadden ook een hogere opleiding. Hun dochter Hilda was gehuwd met de cardioloog dr. Rambaran Mishre. Hij was overigens door J.P. Sukul samen Lachmon van Nickerie gehaald en in huis opgevangen in Paramaribo. Rambaran Mishre werd in 1958 Minister van Landbouw, Veeteelt en Visserij (LVV). De tweede dochter Betty was getrouwd met chirurg Hans Adhin.
Pater familias
J.P. Sukul heeft als een pater familias de meeste familieleden ondersteund en geholpen. Hij stond bekend als Barká mámá (moeders oudste broer) en zijn broer Gobhrie was bekend als Chotka mámá (moeders jongere broer). In de rol van Barká mámá werd J.P. Sukul alom gerespecteerd en ook gevreesd. De Hindostanen hielpen elkaar toentertijd wanneer ze zich vestigden in Paramaribo; niet alleen met huisvesting, maar ook met het verwerven van arbeid. J.P. Sukul stond op goede voet met veel witte bestuurders en werd gerespecteerd om zijn kennis van het hindoeïsme en de hindoefilosofie. Hij kon op voorspraak het een en ander regelen. Hij stond ook op zeer goede voet met de dominante gouverneur J.C. Kielstra die Suriname heeft geregeerd tussen 1933-1944. Zo heeft gouverneur Kielstra op uitnodiging van J.P. Sukul een hindoehuwelijk bijgewoond. Hij ging zelfs mee met de barát (de bruidegomstoet).
J.P. Sukul was tevens goed bevriend met de derde agent-generaal van de Immigratie C. Van Drimmelen die in Suriname diende van 1902 tot januari 1921. Toen hij naar Nederland afreisde voor zijn promotietraject werd hij tijdelijk opgevangen in Amsterdam door de dochter van Drimmelen. Dit toont aan dat J.P. Sukul toentertijd als Hindostaan en zoon van contractarbeiders in tegenstelling tot de meeste Hindostanen wel gelijkwaardig werd bejegend en zich in de hoogste kringen bewoog.
Brahmaanse afkomst
J.P. Sukul ’s vader Kaulesar Bhowanidihul (en J.P. zelf ook) heeft gecorrespondeerd met de familie in India. Zijn kleindochter Anoesoeijadebi Birjmohan-Hindori -thans 93 jaar- vertelde dat zij in India de familie heeft opgezocht.
De familie bestaat uit geleerde mensen. Zij zijn Brahmanen. Bij aankomst in de woning van de familie kwam iemand met een thariyá (koperen schaal) met daarop een lotá (rondvormige koperen beker) met water om mijn voeten te wassen. Ik heb dat geweigerd. Al zijn wij Brahmanen, maar deze rewáj (praktijk/gewoonte) hebben wij niet meer in Suriname en Nederland. Ik vond het leuk in India, maar het leven voor veel Hindostanen in Suriname en Nederland is veel beter en gelukkig bestaan die Brahmaanse dingens niet meer.
Bij inschrijving van de familienaam Kaulesar werd het achtervoegsel Sukul toegevoegd om de Brahmaanse afkomst te accentueren (net als bijvoorbeeld Panday). De familienaam werd dus officieel Kaulesar Sukul. Enkelen voeren echter alleen de achternaam Sukul. Er kan dan verwarring ontstaan, want niet iedereen die de achternaam Sukul voert, is verwant aan elkaar. Zo waren er in de jaren dertig binnen de hindoegemeenschap twee prominente personen met de naam Sukul. Naast Kaulesar Sukul was er pandit Rampersad Sukul die tegen het kastenstelsel was en zich bekeerde tot Arya Samaj. Hij trouwde met de bekende Mata Mahadei, die toen al vermogend was. Met het vermogen van dit kinderloze echtpaar werd de mooie inmiddels afgebroken mandir aan de Gravenstraat annex Mahatma Gandhi internaat gebouwd.
In de jaren dertig waren kastentegenstellingen nog prominent aanwezig in Suriname. Binnen de hindoegemeenschap waren er conflicten tussen de behoudende Sanatan Dharm en de reformistische Arya Samaj. Ook hadden vertegenwoordigers van de lage kasten in 1934 een aparte vereniging, de Haridjan (Gods Volk) opgericht (zie: C.J.M. De Klerk, De Immigratie der Hindostanen, 1953 pagina 172). Praktijken zoals dat Brahmanen eerst moesten eten tijdens diensten en feesten voordat anderen aan de beurt kwamen (Brahmbhojan), waren nog niet verdwenen. Toentertijd probeerde men zoveel mogelijk te trouwen binnen de Brahmaanse kaste. Dat werd echter lastiger, omdat de groep in omvang vrij klein was. Door onderlinge huwelijken werd men steeds meer verwant aan elkaar. Anders dan bij moslims werden neef-nicht huwelijken niet geaccepteerd. Er was kans op inteelt en erfelijke ziekten in de volgende generaties. Handhaving van het kastenstelsel met bijhorende praktijken werd dan ook steeds moeilijker.
Loopbaan
In het begin van de twintigste eeuw was er geen middelbaar onderwijs in Suriname dat toegang gaf tot een universitaire studie in Nederland. Men kon na afronding van de achtjarige mulo en na een zwaar toelatingsexamen naar de geneeskundige school. Naast geneeskundige kon men praktizijn (Surinaams advocaat) of landmeter worden. Dat waren prestigieuze beroepen die weggelegd waren voor slechts enkele zeer getalenteerde personen uit de Hindostaanse en Afro-Surinaamse gemeenschap. Als ze tenminste niet werden gediscrimineerd en voldoende geld hadden om deze studie te betalen. Voorts kon men hoofonderwijzer worden; dat was toen ook een beroep met een hoog prestige. Men moest echter de zogeheten hoofdakte behalen om deze bevoegdheid te krijgen. Het lukte de intelligente en getalenteerde J.P. Sukul om hoofdonderwijzer te worden. Hij werd eerst kwekeling en behaalde daarna de vierde rang (hulponderwijzersakte) en vervolgens de derde rang (onderwijzersakte). Hij werd als onderwijzer uitgezonden naar verschillende scholen, zoals in het district Nickerie maar ook aan de rand van Paramaribo (de wijk Duisburg). Nadat hij de hoofdakte had behaald werd J.P. Sukul hoofd van de Koningin Wilhelminaschool in Paramaribo. Deze openbare school was gelegen tegenover de Centrale markt van Paramaribo. J.P. Sukul had -als Hindostaan- dan ook een prestigieuze functie verworven in de jaren dertig. Bekende Hindostaanse hoofonderwijzers waren toen ook Biswamitre, Juglall en L.B. Sitalsing. J.P. Sukul was vooruitstrevend en wilde zich in intellectueel opzicht verder ontwikkelen. Hij besloot Sanskriet te studeren in New York. Hij behaalde zijn Master of Arts titel (vergelijkbaar met drs) in 1948. Na terugkeer uit New York werd hij in Suriname waarnemend hoofd (Chef) van het Centraal Archief in Paramaribo. In 1951 werd hij benoemd tot tijdelijk Districtscommissaris van Saramacca.
Drs. J.P. Sukul wilde promoveren en vertrok naar Nederland waar hij, zoals gezegd, in juni 1958 tot doctor promoveerde aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Zijn proefschrift werd een boekwerk over de Bhagavad Gita, een rechtstreekse vertaling uit het Sanskriet en beschouwing in het Nederlands. Dr. J.P. Sukul is overigens nooit hoogleraar (professor) geworden, zoals hier en daar ten onrechte wordt beweerd. Hij heeft wel enkele belangrijke publicaties geschreven, maar vergeleken met, bijvoorbeeld, dr. mr. drs. Jnan Adhin is zijn publicatielijst vrij bescheiden. J.P. Sukul was een intellectueel van een generatie eerder, toen er ook veel minder werd gepubliceerd. Niettemin werd hij zeer hooggeacht om zijn kennis en kunde. Dit hoorde ik in 1987 ook van Mr. Hugo Pos (1913-2000), de voormalige procureur-generaal van Suriname en tijdgenoot van J.P. Sukul. Mr. Pos werd in 1985 de eerste voorzitter van het Landelijk Bureau Racismebestrijding (LBR) waar ik wetenschappelijk onderzoeker was. Nadat hij mijn artikel over racismebestrijding in Frankrijk had gelezen, zei hij op complimenteuze toon: Choenni, mi boi, jij bent een intellectueel. In mijn tijd was J.P. Sukul een grote Hindostaanse intellectueel; Heb je hem gekend?
Markante persoonlijkheid
Na zijn terugkeer uit Nederland werd J.P. Sukul in Suriname vanaf eind 1958 Districtscommissaris en ook waarnemend hoofd van het binnenlands bestuur. J.P. Sukul had ook andere kwaliteiten en heeft verschillende nevenfuncties gehad. Toen hij nog hoofdonderwijzer was, werd hij in 1938 voor een periode van vier jaar benoemd tot lid van de Staten van Suriname. Van de vijftien Statenleden werden er toen tien gekozen door een kleine welvarende groep burgers (volgens het zogenoemde census- en capaciteitskiesrecht). Tevens werden vijf Statenleden benoemd om onder meer de Hindostaanse en Javaanse groep te vertegenwoordigen. Als vertegenwoordiger van de hindoes werd J.P. Sukul In 1942 herbenoemd als Statenlid tot 1946. In 1948 maakte hij deel uit van de Surinaamse delegatie die deelnam aan de Ronde Tafel Conferentie (RTC) in Nederland over de Staatkundige toekomst van Suriname. J.P. Sukul heeft ook in verschillende adviesraden en commissies gezeten. Hij was voorzitter van de Raad van Advies voor de regering en tweede vervanger van de Gouverneur. De eerste vervanger was de procureur-generaal. Hij was onder meer ondervoorzitter van de commissie die de Encyclopedie van Suriname in 1977 uitbracht. Hij heeft voorts de auteur pater C. De Klerk geadviseerd bij de samenstelling van zijn proefschrift Cultus en ritueel van het orthodoxe Hindoeïsme in Suriname. En last but not least: hij was tot de jaren vijftig de belangrijke deskundige op het terrein van het hindoeïsme en de Hindostaanse gemeenschap. Hij is tevens bestuurslid en adviseur geweest van Hindostaanse organisaties, maar was ook een bekend lid van de orde van vrijmetselaren. In 1960 werd hij benoemd tot officier in de Orde van Oranje-Nassau. Hij ontving felicitaties van Prins Bernard met wie hij bevriend was geraakt tijdens diens bezoeken aan Suriname.
J.P. Sukul was een gezaghebbende, zelfingenomen en strenge man die er niet voor schroomde af en toe een sneer uit te delen. Vooral als hij in Hindostaanse kringen kwam, moest men zich gedragen volgens de normen en waarden -die overigens niet precies waren omschreven- en het nodige respect in acht nemen. Hij kon degenen die afweken van de houding die hij gewenst achtte -zich dus onbehoorlijk gedroegen in zijn ogen- ter plekke een schrobbering geven. Volgens enkele informanten werd hij gevreesd en werd iedereen rustig als hij het gezelschap naderde. Niettemin had J.P. ook een andere kant. Hij was modern en had als hobby fotograferen. Hij ontwikkelde zelf zijn foto’s in zijn eigen donkere kamer in huis. Ook volgde hij op latere lijftijd dansles en sitarles. Kennisvergaring en zich verder ontwikkelen waren voor hem heel belangrijk. Hij lustte tevens een borreltje en kleedde zich altijd netjes en westers. Hij was een heer van stand. De 85-jarige radioloog dr. Pertab Chandiesaw ontmoette J.P. Sukul midden jaren vijftig op het schip met passagiers naar Nederland. Hij vertelde dat J.P. Sukul ook humor had en goed Frans kon spreken. Al met al was dr. J.P. Sukul een markante persoonlijkheid.
Teloorgang kastenstelsel
Op één gebied vertegenwoordigde hij echter een stroming in Suriname die niet alleen controversieel was, maar ook de emancipatie van de hindoegemeenschap blokkeerde. Hij had de reputatie erg gesteld te zijn op zijn hoge kastenachtergrond en geleerdheid. Overigens bestrijden familieleden de opvatting dat J.P. Sukul zijn hoge kaste op de voorgrond stelde. Niettemin heeft hij geprobeerd het kastenstelsel in Suriname te handhaven en ook daarnaar te handelen. Dat verklaart mede waarom hij met anderen op 13 februari 1947 de Surinaamse Hindoe Partij oprichtte. J.P. Sukul werd de voorzitter en de partijtop bestond uit Brahmanen. In Suriname was toen volop discussie over de invoering van het algemeen kiesrecht. Het algemeen kiesrecht hield in dat alle volwassen burgers zouden mogen stemmen in tegenstelling tot het census- en capaciteitskiesrecht dat toen bestond in Suriname. Bij het censuskiesrecht mochten alleen burgers met een bepaald minimuminkomen en opleidingsniveau stemmen. Dat was een minderheid van ongeveer 3.000 volwassenen van de ongeveer 100.000 volwassenen in Suriname. De zogeheten lichtgekleurde elite die aan de macht was, fulmineerde tegen invoering van dit algemeen kiesrecht. De vertegenwoordigers van de overgrote meerderheid van Hindostanen, Afro-Surinamers en Javanen waren fervente voorstanders. Opvallend genoeg bleek de Surinaamse Hindoe partij onder leiding van J.P. Sukul tegen invoering van het algemeen kiesrecht te zijn! Mr. dr. F. Mitrasing stelde in zijn proefschrift uit 1959 (pagina 84) het volgende vast over deze Hindoe partij, die weinig aanhang kreeg:
In een voor de geloofsgenoten weinig acceptabele eenzijdigheid vanwege het dominerend familie-, kaste- en conservatieve element in het bestuur…de Hindoes toonden hierdoor dat politiek vertrouwen en religie verering inclusief kastenontzag niet per sé behoeven samen te gaan. De partij had ten doel het algemeen welzijn van de Hindoegodsdienstbelijders te bevorderen…veel is van deze partij niet uitgegaan. T.a.v. het algemeen kiesrecht nam zij een dubieuze en daardoor verwonderlijke houding aan.
J.P. Sukul nam dus een positie in die tegen de belangen en de emancipatie inging van de Hindostaanse bevolkingsgroep die hij jarenlang had gerepresenteerd. De lichtgekleurde elite was tegen invoering van het algemeen kiesrecht, want het geven van stemrecht aan lager- en ongeschoolden werd gelijkgesteld als ‘het geven van een scheermes aan een aap’. Vanuit het belang dat hij hechtte aan kennis en hiërarchie alsook aan kasteachtergrond, meende J.P. Sukul blijkbaar dat personen behorende tot de lagere kasten en ongeschoolden geen stemrecht mochten krijgen, want dat zou gelijkstelling betekenen van alle volwassenen. De essentie van het kastenstelsel was juist ongelijkheid. Wat de precieze reden is geweest blijft echter duister. Helaas heeft hij zich hierover niet uitgelaten en is ook later niet geïnterviewd over zijn toenmalige standpunt. De Nederlandse regering besloot in 1948 wel het algemeen kiesrecht in te voeren in Suriname. Er werd evenwel een kiesstelsel ingevoerd dat ten nadele was van de Hindostaanse en Javaanse groep. De Hindostaanse partijen waren gedwongen om te fuseren om kans te maken op het winnen van zetels in de Staten van Suriname. De Hindoe partij van Sukul fuseerde daarom met de Hindostaans-Javaanse Politieke Partij en de Moslim Partij tot één partij. De Verenigde Hindostaanse Partij (VHP) werd in januari 1949 geproclameerd. De voormalige leerling van J.P. Sukul, Jagernath Lachmon, werd voorzitter van de VHP. Jagernath Lachmon werd de dominante politieke leider, maar was evenals als J.P. Sukul nogal autoritair en dat maakte de onderlinge communicatie tussen beiden niet gemakkelijk. Bovendien behoorde Lachmon niet tot de hogere kaste. Blijkbaar had J.P. Sukul ook moeite om het gezag van Lachmon te accepteren en heeft zich wijselijk teruggetrokken uit de actieve politiek. Andere Brahmaanse prominenten erkenden wel het gezag van Lachmon.
Dat J.P. Sukul zich liet voorstaan op zijn hoge kasteachtergrond, maar ook bepaalde verhoudingen wilde handhaven kan deels worden verklaard uit de context waarin hij opgroeide. Hij groeide op in de wijk Combé in de buurt van de Louiselaan. In het begin van de twintigste eeuw was daar een concentratie van hindoes behorende tot de zogeheten lage kasten. Er woonden daar:
vooral Doms en Dhankars in ellendige krotten bijeen. Dit stadsgedeelte werd toen door de andere Br. –Indiërs: Kidderpur genoemd, naar de gelijknamige Pariahwijk in Calcutta (zie: C.J.M. De Klerk, De Immigratie der Hindostanen in Suriname, 1953 pagina 167).
Kiddir betekent in het Sanskriet pauper en is afgeleid van Khidira. Doms zijn straatvegers en Dankars of Darkars zijn bamboebewerkers. Het verschil tussen J.P. Sukul en deze hindoes was groot; niet alleen in welvaart, maar zeker ook in kennis, opleiding en sociaal gedrag. J.P. Sukul was een zeer belezen man en bezat een grote bibliotheek. Na de Tweede Wereldoorlog en vooral vanaf de jaren zestig ontstond een grote sociale dynamiek binnen de Hindostaanse gemeenschap. Velen verhuisden van de districten naar Paramaribo en bereikten vooruitgang in het economisch leven en in het onderwijs. Kasteachtergrond werd minder bepalend en de macht en het gezag van behoudende Brahmanen kalfde af. J.P. Sukul heeft dit emancipatieproces en de veranderingen binnen de Hindostaanse gemeenschap, zoals de vervlakking van de hiërarchische verhoudingen meegemaakt (zie verder: C. Choenni, Sociale dynamiek binnen de Hindostaanse gemeenschap, Hindorama.com). Zo luidde de derde stelling bij zijn proefschrift uit 1958:
Het kastewezen onder de Hindoes in Suriname heeft thans reeds vele zijner scherpe kanten verloren en nadert langzaam aan het stadium van een standenstelsel.
Toen was echter al nauwelijks meer sprake van een standenstelsel binnen de hindoegemeenschap. De omgeving van J.P. Sukul veranderde en zijn opstelling en bejegening van degenen die niet tot hoge kasten behoorden, paste niet meer bij de gewijzigde verhoudingen. Enkele informanten beaamden dat en stelden zelfs dat hij hindoes behorende tot de hogere kasten bevoordeelde. Maar er zijn ook voorbeelden bekend waaruit blijkt dat hij personen behorende tot een lagere kaste of een andere religie heeft geholpen. De mentorrol die hij heeft gespeeld ten opzichte van Lachmon is al genoemd. Hij had ook een jongeman van Marron afkomst geadopteerd die bij hem op de benedenverdieping van het grote huis aan de Mahonylaan heeft gewoond. De Hindostaanse ‘international’ voetballer Paul Amereerali vertelde mij in 2007 dat J.P. Sukul hem heeft geholpen:
Hij was hoofd van de Wilheminaschool die tegenover de markt van Paramaribo was gevestigd. Ik zat op deze school. Hij zag mij vaak kippen sjouwen, want mijn vader verkocht kippen op de markt. Toen ik mijn getuigschrift had behaald, zei hij tegen mijn vader dat ik naar de Hendriksschool moest. Dat was een chique muloschool. Ik had toen nooit gedacht dat ik ooit op de Hendrikschool terecht zou komen. Dat was een school voor de rijken. Mijn vader zei tegen Sukul: Pandit, wat zegt u nu. Ik heb gewacht tot deze jongen van school is. Hij kan mij nu de hele dag helpen. Ik heb nauwelijks twee dubbeltjes om te eten. Hoe kan ik hem naar een hogere school sturen. Ik kan geen schoolgeld betalen, en ook schoenen en kleren. Mijn moeder kwam dit verhaal te weten. Zij zei dat als mijn jongen verder wil leren wij moeten zorgen dat hij verder gaat leren. Het was in de tijd van de Tweede Wereldoorlog. De directeur van de Hendrikschool was ene meneer Calor. Iedereen was bang voor hem, omdat hij zeer streng was. Hij wilde mij niet inschrijven omdat ik arm was. Ik had nauwelijks een behoorlijke broek aan. Hij kan zich niet aanpassen en heeft geen schoeisel, zei hij. Meneer Sukul heeft toen lang met de heer Calor gepraat en gezegd: ik sta garant voor die jongen en zijn schoolgeld. Ze zijn toen overeengekomen om mij voor zes maanden toe te laten op de Hendrikschool. Sukul is toen garant gebleven voor mij. Ik moet zeggen dat een hindoeman mij heeft geholpen. Geen enkele rijke of geleerde moslim wilde mij toen helpen.
Verdiensten
J.P. Sukul heeft zichtbaar en vaak ook onzichtbaar velen geholpen en geadviseerd. In dit verband is het vermeldenswaard dat hij zijn gezag heeft aangewend, waardoor mevrouw Betsy Ramkalia Gonesh de eerste Hindostaanse vroedvrouw werd. Zij heeft talloze kinderen ter wereld helpen brengen en hen ook financieel ondersteund. Haar vader wilde niet dat zij als Brahmaanse het beroep van vroedvrouw zou uitoefenen, want dat was een beroep voorbehouden aan vrouwen van de laagste kaste; zij werden dái genoemd. J.P. Sukul heeft haar vader gezegd dat zij tolk zou worden in het ‘s Landshospitaal, terwijl zij daar feitelijk de opleiding tot vroedvrouw zou volgen. Het was een leugentje om bestwil, maar dit illustreert dat J.P. Sukul niet oerconservatief was. Hij vond het prima dat een Brahmaanse vrouw vroedvrouw werd. Ook op persoonlijk vlak kon hij met sommige leiders van de lage kasten overweg. Zo was hij in 1938 voorzitter geworden van een hindoe-organisatie die de Vedische kennis moest promoten, terwijl Johannes Mungra penningmeester werd. Mungra was leider van de lage kasten en zakenman en werd later de belangrijkste propagandist van de VHP.
Ook op het terrein van het behoud en ontwikkeling van de Hindostaanse cultuur heeft J.P. Sukul grote verdiensten gehad. Door zijn uitstekende contacten met de witte machthebbers van Suriname lukte het hem zendtijd te krijgen op de radio voor Hindostaanse programma’s. In 1935 kwam de AVROS (Algemene Vereniging Radio Omroep Suriname) radio en J.P. Sukul kon wekelijks een Hindostaans programma verzorgen. Later werd zijn broer Gobhrie de radio-omroeper van een uitgebreider Hindostaans programma. De eerste uitzending was op 1 september 1941 en deze Hindostaanse radio-uitzending werd intensief beluisterd. In september 1942 was de viering van 1 jaar Hindostaanse radio-uitzending. Er was een feestmaal voor 60 personen, onder wie veel Hindostaanse vrouwen. J.P. Sukul verzorgde een radio-uitzending over deze viering. Volgens het blad De West van 12 september 1942 was het ’voor het eerst in de geschiedenis van Suriname, dat Hindostaansche dames aanzaten aan een maaltijd welke een min of meer openbaar karakter droeg.’ Toentertijd namen nog weinig Hindostaanse vrouwen deel aan het openbare leven (zie ook: L. Gobardhan. Onderwijs als sleutel tot maatschappelijke vooruitgang, 2001 pagina 231). Volgens prof. Michiel van Kempen, kenner van de Surinaamse literatuur, is er naast dr. Jnan Adhin geen enkele Surinamer geweest die zich zo breed voor de emancipatie van het Hindostaanse volksdeel heeft ingezet als J.P. Sukul. Niet onvermeld mag blijven de vriendschap tussen J.P. Sukul en gouverneur Kielstra. Het is mede aan de invloed van hem te danken dat gouverneur Kielstra tegen de wil van de meerderheid van de Staten van Suriname het hindoe- en moslimhuwelijk wettelijke erkenning heeft gegeven. Dit staat bekend als de Aziatische huwelijkswetgeving van oktober 1940. Daardoor konden de Hindostanen de erfenissen overdragen aan hun kinderen.
In 1948 heeft J.P. Sukul twee belangrijke artikelen geschreven ten behoeve van de Nederlandse commissie tot bestudering van bestuurlijke hervormingen. Het betrof beknopte overzichten over de positie van Hindostanen en van Javanen. J.P. Sukul trok zich na zijn pensionering grotendeels terug uit het openbare leven en vestigde zich in 1973 in Nederland. De verwijdering tussen Lachmon en Hindori, twee van zijn chela’s (leerlingen) en de dramatische onafhankelijkheid van Suriname heeft hij vanuit Nederland gevolgd. Welke mening dr. J.P. Sukul had over deze en andere ontwikkelingen daarna, weten wij niet. Hij heeft in 1974 nog een brochure over het Holifeest geschreven voor de vereniging Sanatan Dharm gevestigd in Utrecht. Daarna heeft hij in betrekkelijke anonimiteit geleefd in Nederland. Hij overleed in 1980 en is gecremeerd in Utrecht. Het is jammer dat hij niet is geïnterviewd en zijn visie heeft kunnen geven waarom hij in 1948 tegen invoering van het algemeen kiesrecht was.
Al met al heeft dr. J.P. Kaulesar Sukul grote verdiensten gehad voor Suriname en, in het bijzonder, voor de Hindostaanse gemeenschap. Niet in de laatste plaats omdat hij heeft gezorgd dat de latere vader des vaderlands van Suriname, Jagernath Lachmon, voortgezet onderwijs kon genieten. Indirect heeft J.P. Sukul dan ook een bijdrage geleverd aan de verbroederingspolitiek en een harmonieuze multi-etnische samenleving in Suriname. Het moge duidelijk zijn dat de markante dr. J.P. Kaulesar Sukul daarom meer waardering en meer bekendheid verdient. Gelet op de verdiensten van J.P. Sukul zou de Mahonylaan naar hem kunnen worden vernoemd. Ik ben geen voorstander van wijziging van historische gefundeerde straatnamen, maar in dit geval gaat het om de naam van een boom. Straatnamen gebaseerd op boomsoorten, fruitsoorten en dergelijke kunnen wel worden gewijzigd. Overigens was de Mahonylaan al naar hem vernoemd en was zelfs een naamboord geplaatst. Dit bord is echter verwijderd. Het zou in dit verband vanuit historisch besef wel op zijn plaats zijn om de Mahonylaan officieel te wijzigen in Dr. J.P. Kaulesar Sukullaan.
Geraadpleegde literatuur
Dumont, L., 1980. Homo hierarchicus; The caste system and its implications. Chicago: University of Chicago Press.
Den Boer, Elizabeth, 2009. Kastenbewustzijn in Suriname in: Tijdschrift OSO. Jaargang 28, p.43-59.
De Klerk C.J.M., 1951. Cultus en ritueel van het orthodoxe hindoeïsme in Suriname, Amsterdam: Urbi et Orbi.
De Klerk C.J.M., 1953. De immigratie der Hindostanen in Suriname, Amsterdam: Urbi et Orbi.
Ghurye, G. S. , 1969. Caste and Race in India, Bombay: Popular Prakashan.
Kaulesar Sukul, J.P., 1958. De Bhagavadgītā: beschouwingen en Nederlandse vertaling, Utrecht.
Kaulesar Sukul, J.P., 1948. De Hindostani in Suriname, in: Verslag Commissie Staatkundige hervormingen, ’s-Gravenhage: Staatsdrukkerij.
Kaulesar Sukul, J.P., 1948. De Indonesiërs in Suriname, in: Verslag Commissie Staatkundige hervormingen, ’s-Gravenhage: Staatsdrukkerij.
Kaulesar Sukul, J.P., 1973. Historische schets der Immigratie, in: 100 jaar immigratie, red. J. Adhin, Paramaribo: NSHI.
Kaulesar Sukul, J.P., 1974. Enkele beschouwingen over het Holifeest, Shri Sanatan Dharm Nederland, Utrecht.
Mitrasing, F.E.M. (1959), Tien jaar Suriname. Leiden: Luctor et Emergo.
Ik dank drs. Prakash Jankipersad, Prem Girjasing en Dharmendre Hindori voor hun adviezen.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
Centrum voor Wereldvrede in Poona (India): wetenschap en spiritualiteit gaan hand in hand
In Den Haag kennen we het Vredespaleis als een icoon van vrede. Wereldvrede door middel van recht. Het is de plek waar twee internationale hoven -het Permanent Hof van Arbitrage en het Internationaal Gerechtshof – De Haagsche Academie voor Internationaal Recht en een bibliotheek gespecialiseerd in internationaal recht zijn gevestigd. Het Vredespaleis werd gebouwd met een gift van de Amerikaanse filantroop Andrew Carnegie en werd in 1913 geopend. Een heel andere benadering van wereldvrede is te zien in de “World Peace Dome” (Wereld Vredeskoepel) in India. Dit monumentaal vredescentrum is tot stand gekomen door de grote toewijding en inzet van pedagoog en voorvechter van vrede prof. Vishwanath Karad, een toegewijde volgeling van de heilige Dnyaneshwara (1275–1296). De Wereld Vredeskoepel is opgedragen aan het publiek als een centrum van wijsheid, kennisverspreiding en sociale transformatie. Met zijn Sant Shri Dnyaneshwara Wereld Vredesgebedshal en de Wereld Vredesbibliotheek wordt beoogd de massa’s te onderwijzen en zo te helpen bouwen aan een harmonieuze en vredelievende samenleving. De Wereld Vredeskoepel praktiseert de filosofie van Vasudhaiva Kutumbakam– De Wereld als één Familie- Een Werelddorp (Global Village). Deze grootste vredeskoepel ter wereld staat op de campus van het Maharashtra Institute of Technology (MIT) in Poona en werd op 2 oktober 2018 geopend om de geboortedag van Mahatma Gandhi te herdenken.
Volgens prof. Pushpita Awasthi is dit vredescentrum een levende pijler van de spiritualiteit van de wetenschap of, zo je wilt, van de wetenschap van de spiritualiteit. In een Engelstalig proza The World Peace Centre Pune, India, schrijft zij onder meer het volgende.
Oeroude geest van universele mensheid
De hele wereld leeft onder de angst voor oorlogen, terrorisme en vernietiging waarmee we de laatste decennia te maken hebben. Geen mens zou ooit willen dat nucleaire rampen, zoals in Hiroshima, zich op deze aarde herhalen. Het is dringend noodzakelijk dat de positieve krachten worden gewekt, zodat de negatieve krachten die onze mooie planeet proberen te overheersen, worden weggenomen. Om wereldvrede tot stand te brengen is het nodig dat mensen wereldburgers worden met een humanistische religie door zich ertoe te zetten hun bekrompen geloofssystemen te overstijgen.
Vandaag de dag moeten we wetenschap, spiritualiteit en de daarin besloten positiviteit tot onze vitale kracht maken, zodat de wereld kan worden gered van geweld. De wereld moet dringend op zoek naar een weg van geweldloosheid, liefde en humanisme met de kwaliteiten van onbevreesdheid, onpartijdigheid, vriendelijkheid en zelfafhankelijkheid. De afgelopen tweehonderd jaar is de wetenschap gebruikt om egoïstische belangen en geweld te dienen. Om de wetenschap van deze destructieve richting te bevrijden moet zij onder de bescherming van de spiritualiteit komen en tegelijkertijd moet de spiritualiteit bevrijd worden van haar bekrompen rituelen. De bekrompenheid van de spiritualiteit kan worden weggenomen door een wetenschappelijke geesteshouding en evenzeer kunnen de ethische waarden die de wetenschap ontbeert, worden bereikt door spiritualiteit. Vrede is de basis van de ethiek van spiritualiteit.
De Indiase geest is in wezen een belichaming van de universele mensheid met vrede als de kern en heeft daarom het potentieel voor wereldwijde eenheid. De filosofie van één wereld, één cultuur is de kernidentiteit. Deze universele visie van “Bharatiyata” (Indiaas-zijn) heeft zich sinds de oudheid ontwikkeld via verschillende stromingen die hun oorsprong vinden in de Veda’s, Upanishads en de tradities van het jainisme, boeddhisme, de sanatan dharma, arya samaj, sant, islam en het christendom. Deze holistische filosofie is tot bloei gekomen in de vorm van de “World Peace Dome” in Poona. Er is een gebed van een oude wijze uit India: “O Moeder Aarde! U bent begiftigd met zovele kwaliteiten. Zoveel stemmen en talen stromen door uw hart.” Deze eenheid in verscheidenheid is de basisnatuur van de Indiase geest. Daarom is het zo natuurlijk dat het fundament van de wereldreligie gemakkelijk in India kan worden gelegd.
Moderne ontwikkelingen
De mensheid heeft de kennis van de wereld geërfd in de vorm van verschillende religies. In de huidige tijd wordt de wereld verblind door oppervlakkig materialisme. De moderne Indiase cultuur, die wordt beïnvloed door de verlangens van de elite, ontwikkelt zich snel op het paard van de communicatierevolutie. Een nieuw metropool-materialisme beheerst het wereldscenario en de waarden van het ware humanisme gaan verloren. Deze waarden kunnen worden herwonnen met de hulp van de ware Indiase geest. Mahatma Gandhi zette de kracht van het humanisme in voor de onafhankelijkheidsbeweging en bevrijdde het land te midden van complexe uitdagingen. De kracht van het humanisme is de ware kracht op elk gebied – of het nu in een natie of in de wereld is.
In het proces van de moderne evolutie, dat zich concentreert rond de ontwikkeling van machines en technologie, is de hedendaagse mens slechts veranderd in een intellectuele machine in een lichaam, gereduceerd tot een machine die weet hoe hij andere machines moet besturen. Doordat de menselijke waarden afnemen, blijft er slechts een beeltenis van de mens over, niet de echte mens.
Het is betreurenswaardig dat de moderne interpretaties van de wetenschap de kracht van de spiritualiteit hebben teruggedrongen in de oude tijden van bijgeloof. Integendeel, de waarheid is dat alleen de bewuste kracht van spiritualiteit de wetenschap kan behoeden voor haar misbruik ten behoeve van geweld en onmenselijke activiteiten. De aarde, de natuur, het universum en de kosmos zijn evenzeer onderwerpen van spiritualiteit als van wetenschap. Daarom wordt een wetenschapper die zich werkelijk met wetenschap bezighoudt, indirect ook betrokken bij de spirituele dimensie van de wetenschap.
Samenvloeiing van religie en wetenschap
Brandende vragen die voor ons liggen zijn dan ook: hoe kunnen we het humanisme en de aarde beschermen en in stand houden? Hoe de krachten te zoeken en te organiseren die in staat zijn deze waarden te beschermen? Zonder het totstandbrengen van wederzijds vertrouwen en liefde, zonder het grondvesten van de niet-verdelende kracht van het humanisme, is er nauwelijks hoop voor het overleven van de mensheid.
De Wereld Vredeskoepel op de MIT World Peace University is een levende belichaming van de zowel wetenschappelijke als spirituele prestatie van prof. Vishwanath Karad. Deze grootste en unieke koepel ter wereld is geïnspireerd door de wetenschappelijke, spirituele en religieuze waarden van de mensheid. U kunt de stemmen van alle stichters van alle religies van de wereld in de koepel horen, zoals de eerste preek van Boeddha gehouden in Sarnath. Tegelijkertijd helpen de beelden van wetenschappers in deze koepel ons om de samenvloeiing van wetenschap en religie te zien. De kern van alle religies is hier voelbaar in de vorm van humanisme en vrede. Alle uiterlijke scheidingen zijn oppervlakkig. Vrede staat centraal in alle religies van de wereld. Het chanten van Shanti (vrede) is een onderdeel van het hindoeïsme. Moslims begroeten met Assalamualaikum (Vrede zij met u). Christenen zeggen “Genade zij met u.”
Het algemene effect van deze enorme en unieke koepel is dat het individu moeiteloos voorbij alle dualiteiten wordt getranscendeerd en een realisatie van een diepe vrede ervaart. Alleen het individu dat innerlijke vrede realiseert, kan een ware verbreider van vrede in de wereld zijn.
De veertig jaar toegewijde dienst van prof. Karad heeft aangetoond dat in een spiritueel land als India een wetenschappelijke benadering nodig is, gekoppeld aan spirituele wijsheid, zodat spiritualiteit wordt bevrijd van haar enge rituelen en tegelijkertijd de wetenschap de geest van geweldloosheid krijgt. Beide krachten zullen helpen bij het bereiken van het doel van wereldvrede. Dit is waarschijnlijk het enige epicentrum van universele wetenschappelijkheid, spiritualiteit, en humanistische religiositeit.
Prof. dr. Pushpita Awasthi is verbonden aan de World Peace Dome als Wereldambassadeur. Zij is onder meer ook voorzitter van de Hindi Universe Foundation Nederland. Zij is tevens schrijfster en dichteres. Zij heeft een aantal jaren in Suriname gewerkt als diplomaat op de Indiase ambassade en heeft in India boeken gepubliceerd met proza en poëzie over Suriname. Haar werk heeft een spirituele uitstraling met veel aandacht voor mens en natuur.
Website Prof. dr. Pushpita Awasthi: https://pushpitaawasthi.in/
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, NIEUWS, Religie & Levenswijze
Centre for World Peace in Pune (India): science and spirituality go hand in hand
In The Hague, we know the Peace Palace as an icon of peace. World peace through law. It is the home of two international courts – the Permanent Court of Arbitration and the International Court of Justice – the Hague Academy of International Law and a library specialised in international law. The Peace Palace was built with a gift from the American philanthropist Andrew Carnegie and opened in 1913. A very different approach to world peace can be seen in the “World Peace Dome” in India. This monumental peace centre was built through the great dedication and commitment of educator and peace advocate Prof. Vishwanath Karad, a devoted follower of Saint Dnyaneshwara (1275-1296). The World Peace Dome is dedicated to the public as a centre of wisdom, knowledge dissemination and social transformation. With its Sant Shri Dnyaneshwara World Peace Prayer Hall and the World Peace Library, it strives to educate the masses and help build a harmonious and peaceful society. The World Peace Dome practices the philosophy of Vasudhaiva Kutumbakam -The World as One Family- A Global Village. This largest peace dome in the world is located on the campus of Maharashtra Institute of Technology (MIT) in Pune and was inaugurated on 2 October 2018 to commemorate the birth anniversary of Mahatma Gandhi.
According to Prof. Pushpita Awasthi, this peace centre is a living pillar of the spirituality of science or as one can say, the science of spirituality. The following is taken from a prose she wrote about the World Peace Dome.
The ancient Indian spirit
The entire globe is living under the fear of wars, terrorism and destruction which the world has been facing during the last many decades. No human would ever want that the nuclear disasters such as that happened in Hiroshima are ever repeated on this earth. There is an urgent need for the positive forces to be awakened so that the negative forces trying to dominate our beautiful planet are removed. In order to establish world-peace it is required for people to become the global citizens with humanistic religion by transcending their narrow belief systems.
Today we need to make science, spirituality and its positivity as our vital force so that world can be saved from the calamities of violence. The world needs to urgently look for a path of non-violence, love and humanism with the qualities of fearlessness, impartiality, friendliness and self-dependence. For the past two hundred years science has been used to serve selfish interests and violence and in order for science to be free from this destructive direction it needs to come under the shelter of spirituality and at the same time spirituality needs to be free from its narrow rituals. The narrowness of spirituality can be removed through a scientific mind-set and it is equally true that the ethical values that science is lacking can be achieved through spirituality. Peace is the basis of the ethics of spirituality.
Universal brotherhood is born in the womb of the Indian spirit. The philosophy of one world, one culture is its core identity. This universal spirit of “Bharatiyata” (Indian-ness) has evolved since ancient times through various streams originating from the Vedic, Upanishadic, Jain, Bauddha, Sanatan, Arya Samaj, Sant, Islamic and Christian traditions. This holistic philosophy has flowered in the form of “World Peace Dome” in Pune. There is a prayer of an ancient sage of India: “O Mother Earth! You are gifted with so many qualities. So many voices and languages flow through your heart.” This unity in diversity is the basic nature of the Indian spirit. That is why it is so natural that the foundation of the World-Religion can be easily laid in India. Here lies the true identity of the spirit of India.
Modern evolution
Humanity has inherited the knowledge of the world in the form of various religions. In current times the world is dazzled by the superficial materialism. The modern Indian culture which is being influenced by the elite desires is fast developing by riding the horse of communication revolution. A new metropolis materialism is dominating the global scenario and the values of true humanism is getting lost. This values can be regained with the help of the true Indian spirit.
In the process of modern evolution which is centred around the development of machines and technology, contemporary humans have merely turned into intellectual machines embodying bodies. Today’s human is reduced into a machine which knows how to drive other machines. Human values are diminishing rapidly. Therefore he remains only as an effigy of humans, not the real human.
It is unfortunate that the modern interpretations of science has pushed the power of spirituality back into the old ages of superstitions. On the contrary the truth is that the conscious power of spirituality alone can save science from its misuse for the cause of violence and inhuman activities. Earth, nature, universe and cosmos are as much the subjects of spirituality as of science. Therefore when a scientist truly engages in a scientific pursuit he also indirectly gets associated with the spiritual dimension of science.
Confluence of science and religion
So these are the burning questions in front of us: how to protect and conserve humanism and the earth? How to search for the forces and organize them which are able to protect these values? Without establishing mutual trust and love, without founding the non-divisive power of humanism, there is hardly any hope for the survival of global humanity.
The great dome of Saint Jnaneshwara at the MIT World Peace University is a living embodiment of the scientific as well as spiritual accomplishment of Prof. Vishwanath Karad. Moral values of a structure is the source of limitless power whether in the field of science or spirituality. The source of such a power is based on truth and morality.
This is a biggest unique dome in the world inspired by the scientific, spiritual and the religious values of humanity. You can hear the voices of all the founders of all the religions of the world in the dome. The voice of the first sermon of the Buddha given in Sarnath can be heard here. At the same time the images of scientists in this dome help us to see the confluence of science and religion. The core of all religions can be felt in the form of humanism and peace here. All outer divisions are superficial – this can be realized here. Chanting of Shanti mantra is part of Hinduism. Muslims greet with “Assalamualaikum” which literary means “Peace be upon you”. Christians say, “Grace be unto you…”. Therefore peace is central to all the religions of the world.
The overall impact of this huge and unique dome is that the individual is effortlessly transcended beyond all dualities and there is a realization of a deep peace. Only that individual who realizes peace within can be a true propagator of peace in the world.
The forty years of dedicated service of Prof. Karad has shown that in a spiritual country like India scientific approach coupled with spiritual wisdom is necessary so that spirituality is freed from its narrow rituals and at the same time science gets the spirit of non-violence. Both the forces are going to help in achieving the goal of world-peace. This is probably the only epicenter of universal scientificness, spirituality, and humanistic religiosity.
Prof. Dr. Pushpita Awasthi is associated with the World Peace Dome as World Ambassador. She is a.o. also President of the Hindi Universe Foundation, the Netherlands. Furthermore, she is a writer and a poet. She worked in Suriname for a number of years as a diplomat at the Indian Embassy and published books of prose and poetry about Suriname in India. Her work has a spiritual aura with much attention to people and nature.
Website Prof. Dr. Pushpita Awasthi: https://pushpitaawasthi.in/
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, NIEUWS, Religie & Levenswijze
Het zoeken en vinden van roots in India: beperkingen en mogelijkheden – Prof. Chan Choenni
De laatste jaren gaan steeds meer Hindostanen uit Nederland naar India om hun zogeheten roots te zoeken. Anderen hebben het voornemen hiertoe en zijn naarstig op zoek naar achtergrondgegevens van hun voorouders. Af en toe word ik gebeld en/of ontvang ik e-mails of whatsapp berichten met het verzoek om informatie te verstrekken over relevante historische gegevens. De meeste geïnteresseerden (b)lijken evenwel niet over voldoende achtergrondgegevens te beschikken om hun roots te kunnen traceren, laat staan eventueel hun familie in India te vinden. Sommigen hebben enkele achtergrondgegevens over hun (over)grootouders verzameld. Anderen hebben tevens ‘verhalen’ gehoord van en/of over hun voorouders wat betreft hun achtergrond en de redenen om naar Suriname te emigreren. Maar in de meeste gevallen hebben de (over)grootouders weinig of niets verteld over hun achtergrond. Ook vanuit Suriname is er veel belangstelling om de roots te vinden en familie van de (over)grootouders in India te achterhalen. Een reis vanuit Suriname naar India is echter duur en slechts weinigen zijn in staat zich een reis en verblijf in India te veroorloven.
Wat betreft de emigratieredenen werd vroeger soms volstaan met het verhaal over emigratie naar Sri Rám: het land van de heilige God Rámá. De naam Suriname werd op deze wijze uitgesproken door sommige illegale wervers (arkáthiyá’s) in India. Er werd de beoogde emigranten voorgehouden dat in het land van Rámá veel geld kon worden verdiend. Er zou ook zijn beweerd dat men uit gouden schalen zou eten en uit gouden bekers drinken. Het is inmiddels genoegzaam bekend dat deze zogeheten mythe van misleiding (Bharmái deis) vaak diende als rationalisatie achteraf. Er bleken namelijk uiteenlopende redenen te zijn om contractarbeid te verrichten voor vijf jaar in een ver land. Deze varieerden van armoede en onderdrukking tot familieruzies. Voorts bestond er een uitgekiend systeem van werving en selectie, opvang en voorbereiding van de maandenlange zeereis. De meeste Hindostaanse contractarbeiders waren van plan om na vijf jaar contractarbeid in Suriname en met medeneming van het gespaarde geld terug te keren naar India. Ruim een kwart heeft dat ook daadwerkelijk gedaan, maar de meerderheid heeft zich gevestigd in Suriname vanwege de mogelijkheden op een betere toekomst.
Een andere reden voor het ontbreken van voldoende achtergrondgegevens was doorgaans het zwijgen van de voorouders over hun emigratie. Het was ook niet gebruikelijk in de toenmalige verhoudingen binnen de Hindostaanse gemeenschap dat (klein)kinderen hun (groot)ouders konden bevragen over hun verleden. Ook mochten kinderen zich niet de buurt van de Hindostaanse contractarbeiders ophouden om zo naar hun onderlinge gesprekken te luisteren. Het is dan ook jammer dat veel ’verhalen’ van de Hindostaanse contractarbeiders niet schriftelijk zijn vastgelegd en verloren zijn gegaan.
Het traceren van de roots en het vervolgens opsporen van familie in India blijkt daarom zeer lastig. Ik noem tien redenen die deze zoektocht vanwege ontoereikende gegevens bemoeilijken. Ik sta daarna uitgebreid stil bij één geval waar met succes de roots zijn getraceerd en er zelfs intensief contact is met de gevonden familie. Vervolgens geef ik enkele voorbeelden van personen die relaties onderhielden met hun familie dan wel hun familie -na lang zoeken- hebben gevonden in India. Tot slot wordt het belang van kaste en regio in India behandeld.
Ontoereikende achtergrondgegevens
Ruim 20 jaar geleden kwam een zogeheten database beschikbaar over de Hindostaanse contractarbeiders met hun achtergrondgegevens. Deze Hindostaanse database is te raadplegen bij het Nationaal Archief in Nederland en het Nationaal Archief in Suriname. Deze database is ook digitaal toegankelijk (zie www.Gahetna). Het voorwerk is gedaan door de historici Sandew Hira en Maurits Hassankhan die in 1998 ook een namenboek hebben gepubliceerd met enkele achtergrondgegevens van Hindostaanse contractarbeiders. Als men beschikt over het registratienummer -dat is hetzelfde als het contractnummer- van de contractarbeiders dan zijn de namen van de schepen en het jaar van aankomst in Suriname alsook andere gegevens te traceren. Ook de laatste woonplaats in India (dorp of stad), de opgegeven naam en vaak de (geslachts)naam alsook de jaartallen van de contractperiode en de plantage zijn meestal vermeld op het registratieformulier van de betreffende contractarbeider. Deze informatie is terug te vinden in de Hindostaanse database. Helaas zijn de achtergrondgegevens van ongeveer een kwart van de contractarbeiders verloren gegaan. De namen van de schepen waarvan de gegevens verloren zijn gegaan, zijn ook terug te vinden in de Hindostaanse database alsook de bijbehorende registratienummers. Deze staan ook vermeld in het boek van C. Choenni uit 2021 getiteld Geschiedenis van Hindostanen (zie: pagina 307). Maar de informatie achter de registratienummers is in deze gevallen helaas niet te achterhalen.
- De achtergrondgegevens in de Hindostaanse database zijn vaak niet compleet of kunnen onjuistheden bevatten. Met de beschikbare gegevens komt men echter een heel eind, indien men beschikt over het registratienummer. Dit registratienummer bestaande uit één of twee letters en een cijfer staan vermeld in de zogeheten (oude) familieboekjes. De letters staan voor de naam van het schip en het nummer voor het contractnummer van de betreffende contractarbeider. Soms zijn de namen van personen of dorpen evenwel verkeerd gespeld. Bovendien komen sommige dorpsnamen voor in verschillende staten van India.
- Op grond van de aangenomen familienaam kan men vaak geen familie in India traceren. Velen die het eerdergenoemde namenboek raadpleegden zijn dan ook teleurgesteld, omdat zij hun familienaam niet zijn tegengekomen. Vanaf 1916 werden Hindostanen in Suriname in de gelegenheid gesteld om een geslachtsnaam (familienaam) en een voornaam te kiezen. De expert van de Hindostaanse immigratie pater De Klerk vermeldt in 1953:
als regel leidt het personeel van het Immigratie-Kantoor het daarheen, dat een man zijn register naam (doorgaans op zich voornaam) als geslachtsnaam aanneemt en de naam van zijn vader als voornaam (zie verder: C.J.M. De Klerk (1953), De Immigratie der Hindostanen in Suriname, pagina’s 182-184).
Dat wil zeggen dat velen een familienaam hebben die de voornaam was van de naamgever (de contractarbeider). Veel Hindostanen hadden toentertijd geen haast om een familienaam te kiezen. Het zou tot ongeveer 1950 duren alvorens vrijwel alle Hindostanen een familienaam hadden laten registreren. - Voorts hebben sommigen niet de naam van de paternale kant, maar van de maternale kant als familienaam. Tevens is sprake van verschrijving van namen. Bepaalde contractarbeiders hebben valse namen aangenomen om niet teruggevonden te worden door de familie die zij stiekem hadden verlaten om te kunnen emigreren. Er bestaan ook geconstrueerde familienamen (zie verder: C. Choenni, Het ontstaan van Surinaamse familienamen, Hindorama.com). Daarom zijn veel namen niet de originele namen die deze contractarbeiders in India hadden.
- Sommige familienamen zijn veelvoorkomend, zoals namen afgeleid van de geboortedag): Boedhoe / Budhu (woensdag) of Soekhoe/Sukhu (vrijdag). Anderen hebben familienamen die refereren aan plaatsnamen, zoals Brindaban, Mathoera/Mathura, Ganga, Ajodhia of Hardwar/Hardoar. Het is vrijwel onmogelijk om uitsluitend op grond van dergelijke familienamen de roots en familie in India te traceren.
- Een deel van de familienamen met de naam of achtervoegsel Sing(h), Khan of Ali zijn dermate algemeen dat het ook lastig is om een familierelatie te traceren. Dat geldt ook voor aangenomen toevoegingen of namen -veelal Brahmaanse namen- als Panday, Tewari, Sharma, Misier/Mishre, Sukul of Dube. Voor personen met veel voorkomende familienamen als Ramlal of Narain is het ook heel lastig om de roots te traceren op grond van deze familienaam. Vaak blijkt dat in Suriname velen die deze vaak voorkomende familienamen hebben niet dezelfde (over) grootouders hebben. In India komen trouwens deze familienamen veelvuldig voor.
- In India zijn in de loop der tijd veel dorpsnamen en plaatsnamen veranderd. Sommige dorpsnamen waren bij de inschrijving van de Hindostaanse contractarbeiders verkeerd geschreven. Ook zijn families in India door de tijd heen vaak verhuisd. Voorts was de bevolkingsadministratie in India niet volledig. Deze is over het algemeen nog steeds niet makkelijk toegankelijk.
- Om in India de roots te traceren is vaak de kaste belangrijker dan de familienaam. Een deel van de kaste van Hindostaanse contractarbeiders is wel opgeschreven en in de Hindostaanse database te vinden. Maar soms is gewoon ‘hindoe’ of ‘geen kaste’ vermeld. Bij moslims staat gewoon ‘moslim’ vermeld. En het is ook voorgekomen dat de kaste bij inschrijving is gewijzigd.
- Het zoeken naar de roots via Indiase netwerken, experts of bureaus blijkt doorgaans problematisch. Vaak wil de zogenaamde expert gewoon geld verdienen zonder dat een garantie bestaat dat de roots kunnen worden getraceerd. Tevens blijkt dat bepaalde Indiërs graag een familierelatie willen om economische voordelen en contact te hebben met Hindostanen in Nederland en in Suriname.
- Tenslotte dunt het aantal levende personen wiens ouder(s) als contractarbeider(s) uit India zich in Suriname hebben gevestigd sterk uit. Bij de overgrote meerderheid van de Hindostanen gaat het thans om hun grootouders en in de meeste gevallen om één of meerdere (bet)overgrootouders. Uitgaande van het jaar van vertrek uit India en gerekend vanaf 2022 gaat het om een tijdbestek van minimaal 105 jaar geleden en maximaal zelfs 148 geleden. Het laatste schip (het stoomschip Dewa) met Hindostaanse contractarbeiders vertrok namelijk in 1916 naar Suriname en het eerste schip vertrok in 1873 (het zeilschip Lalla Rookh). Er ligt een periode van 43 jaar daartussen. Indien de terugkeerders onder de Hindostaanse contractarbeiders worden betrokken dan is het ruim 100 jaar geleden. Het laatste schip (het stoomschip Sutlej) vertrok in 1921 uit Suriname met 886 terugkeerders naar India. Daarna zijn heel kleine aantallen via Brits-Guyana naar India vertrokken. Zij betaalden hun eigen terugreis en meestal betrof het oudere mannen die naar India ging om daar te sterven. Met het verstrijken der jaren van de aankomst van Hindostaanse contractarbeiders in Suriname en het vertrek naar India wordt het lastiger om op grond van mondeling overgeleverde informatie en herinneringen de roots te traceren.
Verhaal van familie Jipat
Ondanks deze beperkingen is het enkelen gelukt om hun familie terug te vinden. Een vermeldenswaardig geval vormt de familie Jipat, in het bijzonder mevrouw Padma Ratan-Jipat. Zij is geboren in 1943 in het district Nickerie en woont in Nederland. Padma is de paternale kleindochter van contractarbeider Paltoo Jipat (registratienummer Ji/1427) die in 1907 met het stoomschip Indus I arriveerde in Suriname. Paltoo werd tewerkgesteld op plantage Waterloo in het district Nickerie. Padma heeft haar ájá (paternale grootvader) goed gekend. Gelukkig waren naast zijn registratienummer ook enkele andere achtergrondgegevens bewaard gebleven, zoals de naam van het dorp en de naam van de politiepost in de staat Bihar waar Paltoo uit afkomstig was. Haar ájá gaf haar les in het Hindi en beschermde haar tegen het strenge optreden van haar ouders. Zij bleef daarom ook na zijn overlijden interesse houden in haar roots in India, evenals haar oudere broer. Hij is met de gegevens over de dorpsnaam en naam van de politiepost in 1993 naar India gegaan. Hij heeft de staat Bihar bezocht en het dorp Eraura van hun ájá kunnen vinden. Dit dorp ligt ongeveer 30 kilometer verwijderd van de hoofdplaats Arrah, die ook bekend staat als Ara van het district Bhojpur.
Ten westen van de hoofdplaats Patna ligt het district Bhojpur en daarnaast het district Buxar. Dit district grenst van het district Balia dat in de staat Uttar Pradesh is gelegen. Vroeger werd het gebied ten westen van Patna Shahabad genoemd. Uit het gebied Shahabad zijn relatief veel Hindostaanse contractarbeiders afkomstig. In 2006 noemde de Indiase regering Bhojpur een van de 250 meest achtergebleven districten van het land (op een totaal van 640 ). De taal in dit gebied is het Bhojpuri en afgeleid van de naam Bhojpur. Bhojpuri is de belangrijkste brontaal van het Sarnámi (-hindi), waardoor Sarnámi sprekers goed kunnen communiceren met Bhojpuri sprekers.
Bij zijn bezoek aan het dorp van de familie kwam de broer van Padma te weten dat hun ájá was getrouwd, maar geen kinderen had. Hij had twee broers en kleinkinderen van één van de broers wonen in dit dorp. Men kende het verhaal over Paltoo, die werk was gaan zoeken in de stad Arrah en nooit meer teruggekeerde in het dorp. De broer van Padma werd echter geconfronteerd met zoveel schrijnende armoede in het dorp Eraura, dat hij de ontmoeting voor de familie heeft verzwegen. Hij heeft geld gegeven aan de getraceerde familie, maar verder geen contact met hen onderhouden.
Brief uit Bihar
In 2003 bezocht Padma de Hindi wereldconferentie die in Paramaribo werd gehouden. Zij gaf toentertijd Hindi-les aan kinderen in Nederland. Zij ontmoette tijdens deze wereldconferentie een groep afgevaardigden uit de staat Bihar in Paramaribo. Zij nam hen mee naar haar woning in Suriname.
Daar is toen gesproken over haar roots en deed zij het verzoek om haar te helpen haar roots te traceren. Alle beschikbare gegevens over haar ájá werden uitgewisseld. In 1998 was het eerdergenoemde namenboek verschenen over de Hindostaanse contractarbeiders en daarin waren meer gegevens beschikbaar gekomen over Paltoo Jipat. Er werd aan Padma beloofd dat men op zoek zou gaan naar informatie in het dorp Eraura en de familie van haar ájá. Dat haar broer de roots had gevonden, was toen nog niet bekend. Na een half jaar ontving Padma een brief in het Hindi uit het dorp Eraura. In de brief werd informatie over haar ájá en zijn familie vermeld. In de brief werd ook vermeld dat haar broer daar was geweest. Zij trok dit na bij haar broer en toen wist zij dat het een en ander klopte. Er werd vermeld dat de moeder van Paltoo jarenlang had gewacht op haar zoon en dagelijks voor haar huis had zitten treuren. Eén verhaal was dat Paltoo was ontvoerd en ergens naar toe verbannen. Een ander verhaal was dat Paltoo een yogi was geworden. Als er yogi’s naar het dorp Eraura kwamen, klampte zijn moeder hen aan. Uit verdriet is zij doodgegaan, maar het verhaal over de verloren zoon Paltoo ging niet verloren. De briefschrijver was Ramnaumi, een kleinzoon van een broer van Paltoo. Padma kwam met hem telefonisch in contact met hulp van een van de afgevaardigden. Er was toen geen telefoon in het dorp Eraura. Ramnaumi moest naar het grotere dorp Dularpur om te telefoneren. Nadat er over en weer veel werd gecommuniceerd, besloot Padma met haar toenmalige partner Dien Sardjoe om in 2005 het dorp Eraura te bezoeken en de familie te ontmoeten.
Bezoek dorp Eraura
In India aangekomen reisden Padma en Dien naar de hoofdstad Patna. Daar werden zij ontvangen door familieleden en enkele dorpelingen. Zij reisden naar de hoofdplaats Arrah waar ze een paar dagen logeerden. Daarna vertrokken ze gezamenlijk naar het dorp Eraura. In het dorp werd Padma met veel ceremonieel ontvangen. Iedereen noemde haar phuwá (zus van vader) en zij scandeerden de naam Paltoo, de voornaam van haar ájá.
Padma en Dien waren echter geschokt door de erbarmelijke armoede die zij aantroffen in het dorp. Zij besloten toch in het ouderlijk huis te logeren. Padma heeft met sári’s (Indiase kleding voor vrouwen) en stokken op het erf van haar ájá een badhok ingericht. Er was geen wc en het huis had een pairá (rieten) dak. Alles was primitief. De vrouwen droegen sluiers en kwamen nauwelijks uit hun huisjes. Ze leefden als het ware in het donker. Padma vertelt dat de sfeer haar deed denken aan haar jeugd in Nickerie. Zij herkende de saamhorigheid zoals die vroeger in Suriname bestond. Zij liet de eerste dag het voorgeschotelde eten vanwege infectiegevaar staan en at alleen fruit. De dorpelingen aten alleen rijst met een heel klein beetje toespijs. Er was ook watertekort. Padma bleef een tijdje in het dorp logeren. Zij spoorde de vrouwen aan om actiever te worden en bijvoorbeeld alles op te ruimen en schoon te maken rondom hun huizen. Dien sprak uren met de oudere mannen.
Padma vertelt verder: Ik spreek hun taal goed, het Bhojpuri. Overal werden wij door de kinderen oom en tante genoemd. Ik heb ook een lezing gegeven aan de universiteit van Patna over vrijwilligerswerk. Ik heb uitgelegd dat wij dit werk uit onszelf doen en geen subsidie hebben. Ik heb aangegeven dat je zelf actief moet zijn om vooruit te komen. Ze hebben daar een tekort aan ideeën. Op een gegeven moment zei iemand dat ik uit Europa kom en geen armoede ken en dus hun armoede niet kon begrijpen. Wel: ik heb daar met felheid gesproken! Ik heb hun verteld dat ik ook armoede heb gekend in Suriname. Ik had maar twee jurken. Als het regende werd je jurk nat. Mijn náni (maternale grootmoeder) was overleden. Ik heb niet mee kunnen gaan naar de begrafenis omdat mijn beide jurken nat waren. Ik heb geprobeerd om boven de chulhá (lemen kookoven) mijn jurk te drogen, maar het lukte niet omdat het vochtig was in de grote regentijd. Het enige verschil met Bihar was dat in Suriname Hindostanen allemaal een stuk grond hadden en eigen huisje en toilet op het achtererf. In Bihar was toen nog steeds alles heel onhygiënisch; men ging gewoon naar het veld om hun behoefte te doen. Ik was helemaal vermagerd toen ik terugkwam naar Nederland.
Waterpompen
Padma en Dien zijn daarna verschillende keren naar India geweest en naar het dorp Eraura om de dorpelingen te helpen. Zij hebben de Hindostaanse stichting Apna Dasi (eigen dienstbaarheid) die was opgericht door een actieve Hindostaanse vrouw die bekend stond als Mataji, gereactiveerd. Deze inmiddels overleden mevrouw Mangal woonde in Den Haag en was actief in ASAN (Arya Samaj Nederland). Mataji hielp met hulp uit Nederland arme mensen in Bihar. Zij had al een waterpomp cadeau gedaan aan een dorp. Maar zij was tijdens een van haar bezoeken aan Bihar in de stad Arrah beroofd. Padma en Dien hebben op verzoek van de dorpelingen van Eraura besloten om waterpompen aan te leggen. Namens deze stichting hebben zij geld ingezameld en aangevuld met eigen geld. Ze besloten hiermee 15 waterpompen te laten aanleggen. Zij wisten dat ze voorzichtig moesten zijn in Bihar en zelf alles moesten kopen alsook ter plekke toezicht houden. De waterpompen werden toentertijd handmatig aangelegd en de dorpelingen moesten meehelpen om de kosten te drukken. Later werden er nog eens 10 waterpompen aangelegd bij scholen. De kinderen hadden op school nauwelijks water en onderweg was er geen water. Padma vertelt dat zij aan haar eigen jeugd moest denken toen zij naar school ging. Er was toen in haar dorp in Nickerie geen elektriciteit. ‘s Avonds moest zij op haar buik liggen om bij het schijnsel van een olielamp boeken te lezen. Overdag moest zij helpen met het huishouden.
Padma heeft haar neef Ramnaumi geadopteerd als haar zoon en hem ondersteund met het betalen van schoolgeld en het aanschaffen van een bromfiets. Telkens wanneer ze naar India ging en Eraura bezocht, nam zij allerlei spullen en gereedschappen mee. Bijvoorbeeld harken om bladeren op te vegen. Zij heeft de dorpelingen geïnstrueerd om de omgeving schoon te houden. Zij heeft ook een kleine guesthouse en toilet ingericht om daar te kunnen logeren. Ze heeft ook zaden meegenomen en de vrouwen geleerd verschillende groenten te planten en ook delen van de erven af te rasteren zodat kippen niet overal liepen, ook in de huizen. Zij heeft tevens banken laten maken waar ze op kunnen zitten in plaats van op de grond. De dorpelingen accepteerden alles wat ze aan hen opdroeg.
Wensdroom
De laatste jaren is Padma vanwege de coronapandemie niet naar India geweest. Zij heeft nu echter whatsapp contact met Ramnaumi, die na 17 jaar een volwassen man is geworden. Zij belt hem vrij regelmatig en is op de hoogte dat er veel ten goede is veranderd in het dorp Eraura. Mede door het beleid van Premier Narendra Modi zijn er openbare toiletten geplaatst. De vrouwen zijn actiever geworden en ook beter geschoold. Padma vertelt:
Ik denk bijna elke dag aan Bihar en het dorp Eraura. Ik wil in november 2022 weer naar India en het dorp Eraura bezoeken. ik heb genoeg geld gespaard om de dorpelingen te ondersteunen. Ik verlang heel erg ernaar om het dorp en de dorpelingen weer te zien. ik ben straks bijna 80 jaar. Ik zou graag iemand mee willen die alles van mijn bezoek op een camera kan vastleggen. Het is straks 150 jaar Hindostaanse immigratie in 2023. Kan misschien een Hindostaanse televisieploeg mee om alles vast te leggen? Dat is mijn sapná (wensdroom).
Padma heeft ook gepoogd de roots van haar áji (paternale grootmoeder) in India te traceren. Zij was afkomstig uit de stad Kanpur (Cawnpur) en ook de naam van de politiepost en het jaar van vertrek (in 1907) zijn bekend. Padma heeft de politiepost in Kanpur bezocht in Uttar Pradesh en heeft in het Hindi gesproken met de politieagenten. De vriendelijke politieagenten hebben onderling een beetje gelachen en zeiden dat Kanpur een miljoenenstad is. De mensen kennen niet eens hun buren en er is veel verhuizing in Kanpur. Ze lieten haar weten dat een persoon die meer dan honderd jaar geleden uit Kanpur is vertrokken niet is te traceren. Padma heeft zwaar teleurgesteld daarom deze zoektocht gestaakt. Ze koestert de herinneringen aan haar áji. Zij heeft verschillende liederen, zoals sohars (doopliederen; zie www.hamár Sarnámi Bhásá) van haar geleerd. Zij zingt zelf veel en zegt dat zingen helpt om leed te verwerken. Dat is beter dan te zitten treuren. In India vroeg men haar vaak om het lied Kalkattá se jhutá jaháj (het schip vertrok uit Calcutta) te zingen. Padma vertelt dat zij de kinderen van Eraura veel liederen heeft geleerd; ook enkele Hindostaanse liederen en zij hebben samen veel gezongen.
Andere familiecontacten
Ook andere Hindostanen hebben hun roots en hun familie in India gevonden. Sommigen hadden contacten behouden en hadden de mogelijkheden om India te bezoeken. De paternale grootvader van de financieel expert Amresh Tewarie was vanwege een familieruzie naar Suriname geëmigreerd. Hij was afkomstig uit de stad Agra in Uttar Pradesh. Hij had via brieven het contact onderhouden en Amresh Tewarie bezoekt de familie als hij in India is. De bekende en rijke pandit Jagdew Paragh had ook contact met de familie in India behouden. Hij was grootgrondbezitter en had een bioscoop aan de Indra Gandhiweg (Pad van Wanica). Hij heeft in India herhaaldelijk donaties gedaan. Zo heeft hij een grote donatie gedaan aan de bouw van een hindoetempel in India. Zijn naam staat op een plakkaat. Hij heeft overigens ook het aan de Dr. S. Redmondstraat gevestigde crematorium in Suriname gefinancierd (het Jagdew Paragh Crematorium). Anderen is het na een lange zoektocht gelukt om de roots de traceren in India (zie voor een overzicht: Sandew Hira, Terug naar Uttar Pradesh, 2000). Zo vond de taalkundige en Sarnámi pionier Moti Marhé zijn roots -hij kende de naam van het dorp van zijn paternale grootvader- na lang zoeken. Overigens bleek dat Marhé een bijnaam was van zijn grootvader. Hij heeft contact met zijn Indiase familie behouden. De voormalig ambassadeur van Suriname Evert Gonesh (voorheen Azimullah) beschikte ook over de naam van het dorp van zijn maternale grootvader. Het lukte hem het dorp te vinden. Er bestond ook een brief van de familie waarin men om geld vroeg. Hij heeft een familielid 100 Amerikaanse dollars in het dorp Ameethi gegeven in 1986. Het contact is echter verwaterd.
De familie Wazir beschikte over een foto van enkele Indiase familieleden in Suriname die was meegenomen uit India. Jozef Wazir, de bandleider van de bekende Veena Orchestra die in 1958 was opgericht heeft de familie gevonden. De documentairemaker Ruben Wazir heeft een ontmoeting van zijn familie gefilmd. De foto’s in India en uit Suriname werden met elkaar vergeleken. Hij vertelt dat zijn familie in India zeer behoudende moslims zijn. ‘De vrouwen zijn gesluierd en ik ben dankbaar dat mijn dádá (paternale grootvader) de beslissing heeft genomen om naar Suriname te gaan. In Suriname hebben ze een veel beter leven gekregen dan in India’, aldus Ruben Wazir.
Een bijzonder voorbeeld is Ghaseeta Ramsahai die in 1914 als vierjarige jongen met zijn vader Persadi naar Suriname kwam. Ramsahai is met zijn dochter Norine in 2000 naar India op zoek gegaan naar zijn roots. Zij hebben wel het dorp teruggevonden, maar geen familie gevonden. Zijn verhaal is verfilmd en uitgezonden op de Nederlandse televisie door de VPRO. Norine Ramsahai raakte echter zo begaan met de dorpsbewoners dat zij 38 naaimachines heeft meegenomen in 2018 voor de weduwen van het dorp. Zij had geld via familie en vrienden ingezameld om deze naaimachines te bekostigen (zie: Volkskrant, 16 maart 2022).
Kaste
Vermeldenswaard is dat op 9 februari 2005 een kort artikel -online- werd gepubliceerd in het Engels in India waarin verslag werd gedaan van het bezoek van Padma en Dien aan het dorp Eraura (HindustanTimes.com States Bihar, Patna 9 februari 2005). Als reden voor de emigratie van Paltoo Jipat werd daarin vermeld dat hij betrokken was geweest bij de vrijheidsstrijd van het gebied Bhojpur tegen de lokale Britse overheid en had deelgenomen aan een bomaanslag. De overheid zou hem daarom hebben verbannen naar het buitenland. Padma zegt niks hierover te weten en haar ájá had nooit iets verteld over zijn emigratie. Er werd ook gemeld dat ’Paltu Jeepat was born Paltu Kahar, a member of a backward caste’ (Paltoo Jipat was geboren als Kahar, een achtergestelde kaste van dragers/sjouwers). Padma vertelt dat men haar af en toe in India vraagt tot welke kaste zij behoort. Zij reageert dan geïrriteerd en antwoordt dat zij niet weet wat kaste is. Zij vermeldt dan vervolgens dat zij niet gelooft in kasten en dat zij tot de stroming van Árya Samáj behoort die het kastenstelsel verwerpt. Kaste speelt echter nog steeds een belangrijke rol in het bewustzijn van veel Indiërs. India is een groot land en men wil de persoon die men niet kent ’plaatsen’. Kaste en ook de regio zijn daarbij belangrijke kenmerken. Ik heb ervaren dat men in India vaak naar mijn kasteachtergrond informeert. Zo was ik bijna tien jaar geleden (in 2013) in de stad Allahabad – tegenwoordig Prajagraj genoemd. Bij deze stad niet ver van de heilige stad Benares (Varanasi) komen de heilige rivieren Ganges en Yamuna samen. Ik hield in Allahabad onder meer een lezing over de Hindostaanse emigratie aan het Pant Institute/Museum dat gelieerd is aan de Universiteit van Allahabad. In dit museum was ook een tentoonstelling over de Hindostaanse emigratie te zien. Ik werd de volgende dag geïnterviewd door een journalist van de lokale krant. Hij wilde per se weten tot welke kaste ik behoor. Op mijn opmerking dat ik niet tot een kaste behoor, merkte hij op dat iedereen een bepaalde kaste heeft. Ik heb op zijn aandringen en om irritatie te voorkomen medegedeeld dat mijn paternale grootvader afkomstig uit India had verteld dat hij Aggarwal bania (een subkaste van de handelarenkaste) was. In het interviewartikel met mijn foto in de krant van Allahabad werd vermeld dat ik behoor tot de Aggarwal bania. Een mevrouw Aggarwal belde mij op in het hotel en beweerde dat wij familie zijn. Zij nodigde mij uit om een lezing te geven op de girls college (middelbare school) waar zij doceerde. Mijn echtgenote Bina en ik werden met alle égards ontvangen op deze school en zij behandelde ons als familie. Wij moesten dia’s aansteken voordat ik mijn inleiding voor ongeveer 80 scholieren hield. Op een conferentie overkwam mij hetzelfde: een student die het waardeerde dat ik als professor mij niet afstandelijk gedroeg wilde coûte que coûte weten tot welke kaste ik behoor. Toen ik na zijn aandringen zei dat mijn paternale overgrootvader Aggarwal bania was, was hij verguld. Hij was ook Aggarwal en noemde mij daarna cácá (oom). Ik was als het ware familie, maar in beide gevallen voelde ik helemaal geen familieband. Blijkbaar bestaat nog steeds een soort stambewustzijn of afstammingsbewustzijn dat meestal naast beroep de inhoud vormt van een kaste.
Mahatma Gandhi noemde het kastenstelsel echter de vloek van India. Het onderdrukkende kastenstelsel heeft ontwikkeling van India achtergehouden. Door moderne ontwikkelingen, zoals digitalisering, worden de hiërarchische kasteverhoudingen gelukkig ondergraven en wordt kaste minder relevant. Ook het beleid van Premier Narendra Modi zorgt ervoor dat het kastenstelsel langzaamaan aan het verslijten is. In de Indiase diaspora is dit proces gelukkig veel sneller opgetreden. Degenen die hun roots willen traceren in India moeten echter rekening houden met dit kastebewustzijn.
Regio
In India vraagt men naast kaste meestal ook uit welke regio jouw voorouders afkomstig zijn. Daarmee bedoelt men de staat en vaak het district en eventueel de plaats of het dorp. Dit is echter lastig vast te stellen. In veel gevallen zijn -zoals eerder gezegd- de gegevens verloren gegaan of is bijvoorbeeld de naam van het dorp verkeerd gespeld. Als men wel weet waar de (over)grootouders zijn geboren / getogen in India dan doemt een nieuw probleem op. In het geval van grootouders betreft het vier personen en bij overgrootouders zelfs acht personen, waar men van afstamt. Deze (over)grootouders waren meestal afkomstig uit verschillende regio’s, plaatsen en dorpen. Men kan bijvoorbeeld tegelijk roots hebben in Uttar Pradesh en in Bihar. Vaak kiest men de regio van de paternale kant en meestal paternale (over)grootvader omdat zijn (voor)naam de familienaam is geworden. Een minderheid van de Hindostaanse contractarbeiders is afkomstig uit Bihar. Omdat bij de eerste lichtingen van Hindostaanse contractarbeiders personen uit Bihar verhoudingsgewijs oververtegenwoordigd waren, hebben zij een grote invloed gehad op de vorming van de Hindostaanse cultuur en gemeenschap. De staat Bihar heeft echter nog steeds een slechte naam vanwege de armoede, achterlopende ontwikkeling en corruptie. Menig Hindostaan heeft in India gemerkt dat de vermelding dat je voorouders uit Bihar afkomstig zijn, leidt tot statusdaling. Statusgevoelige Indiërs hebben de neiging na deze informatie op je neer te kijken. Bij het zoeken naar de roots in India moet men dan ook rekening houden met dergelijke bejegeningen. Trouwens als je het Bhojpuri bezigt, daalt vaak jouw status bij de moderne Indiërs. Het gebruik van Hindi verhoogt jouw status en vooral het bezigen van Engels wordt gewaardeerd. Helaas heeft het Engels nog steeds een hogere status dan het Hindi in India.
Ondanks al deze beperkingen om de roots in India te vinden zullen meer mogelijkheden ontstaan als gevolg van de digitalisering en ontsluiting van archieven. Er zijn initiatieven van onder meer het Indiase Ministry of Overseas Indians (MOIA) op dit terrein. Het traceren van de roots vereist veel geduld, doorzettingsvermogen en nieuwsgierigheid. Uiteraard is een gedegen voorbereiding nodig. In dit verband verwijs ik naar een boek van Gaiutra Bahadur, een journalist van Indo-Guyanese afkomst, uitgekomen in 2013. Haar boek is getiteld Coolie Woman en beschrijft uitgebreid de zoektocht naar haar paráji (paternale grootmoeder). Zij heeft hoogstwaarschijnlijk haar familie in Bihar gevonden, maar blijft een beetje twijfelen. Een analyse van haar DNA en matching met de gevonden familie zou het definitieve uitsluitsel geven. Maar opmerkelijk genoeg weigert Gaiutra Bahadur dat. Zij wil het zo houden en de twijfel blijft. Haar zoektocht was kennelijk belangrijker dan het resultaat.
Foto’s: Padma Ratan-Jipat
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
PANI BARSE – Een soap gericht op de Hindostanen in Nederland
Vandaag vrijdag 18 maart 2022 is het Holi, het nieuwjaars- en lentefeest van hindoes. Stichting Samen Maakt Sterk lanceert op deze dag de soap Pani Barse. Een mooi moment om de vele kleuren van het leven met elkaar te vieren. Waar Holi in het teken staat van het bestrijden van het kwade, zien we in de soap ook de familie Doerga worstelen met diverse uitdagingen in het leven.
Pani Barse vertelt de verhalen van drie broers en hun gezin. De oudste broer kwam in de jaren ’70 van de vorige eeuw als eerste vanuit Suriname naar Nederland om te studeren. Zijn twee jongere broers volgden daarna. Jaren later hebben de broers jongvolwassen kinderen. De kijker wordt meegenomen in actuele thema’s die een belangrijke rol spelen binnen de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap. Denk aan uitdagingen rondom geld, liefde, drugs- en drankgebruik, stiekem uitgaan en dergelijke.
20 acteurs, allemaal vrijwilligers, brengen deze – soms taboedoorbrekende – verhalen. De makers, Rajiv Girwar en Jimmy Autar, hopen op deze wijze de vaak nog lastige thema’s bespreekbaar te maken in gezinnen en het gesprek tussen ouder en kind, vader en moeder, oom en tante, neef en nicht, oma en kleinkind te bevorderen. Elke aflevering duurt ongeveer 20 minuten. Het eerste seizoen bestaat uit 13 afleveringen.
Vanaf vandaag is de soap wekelijks te zien op www.panibarse.nl. De eerste keer zijn er twee afleveringen te zien, daarna wekelijks een aflevering op de vrijdag.
Acteurs
Chan Ramlal – Sharda Boedhoe – Wicky Girwar – Soebhaas Ramadhin – Shalini Rai – Danish Rajasekaram – Nandini Bindadin – Sagar Pawan Bhageloe – Ishwardatt Badrie – Sharmila Dewoe – Maureen Bechoe – Sharina Dwarka – Tariq Akram – Faziel Wagid Hosain – Robert Isri – Hassan Oumhamed – Guner Guven – Oneal Ganpat – Nelly Girwar – Tessa Hoenselaar – Jean Pierre Nshimyumuremyi – Miisz Gracie – D-Wack Hiralal
Bekijk de eerste twee afleveringen:
Aflevering 1: Ontmoet de familie Doerga>>
Aflevering 2: Suresh confronteert zijn broers >>
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Entertainment, LIFESTYLE, Nederland, NIEUWS, Religie & Levenswijze, Taal & Literatuur, Traditie
Vinod Busjeet over STILLE WINDEN, DROGE ZEEËN – Een roman over Indiase identiteit in een multiraciale samenleving
Vinod Busjeet, geboren in Mauritius is woonachtig in de Verenigde Staten waar hij heeft gestudeerd en 29 jaar actief is geweest in de wereld van economische ontwikkeling, internationale financiën en diplomatie met functies bij de Wereldbank, de International Finance Corporation, een zusterorganisatie van de Wereldbank, en de ambassade van Mauritius in Washington. Vorig jaar debuteerde hij op zijn 71ste met de roman Silent winds, dry seas.
“Kort na mijn aankomst als student in de VS ging ik naar een voetbalwedstrijd in Hartford, Connecticut. Tijdens de rust stond de jongen die voor mij op de bank zat op en draaide zich om, bierblikje in de hand, zijn halve shirt over zijn spijkerbroek hangend.
“Waar kom je vandaan? India of Pakistan?” vroeg hij.
“Geen van beide. Ik kom uit Mauritius.” Ik heb het gespeld. “M.A.U.R.I.T.I.U.S.”
“Mo..Mori…Waar ligt dat?”
“Het is een eiland in de Indische Oceaan.”
“Dus het is een deel van India.”
“Nee, het ligt voor de kust van Zuid-Afrika, 2500 mijl van Kaapstad.”
“Afrika,” zei hij en pauzeerde even. Hij slurpte wat bier naar binnen. “Wat voor regering hebben jullie daar? Een stammenregering?”
Ik bleef kalm en antwoordde: “Het is een parlementaire democratie, gebaseerd op het Britse systeem. Jullie hebben een president, wij hebben een premier.”
De man nam nog een slok en ging zitten.
Een paar minuten later was hij weer op de been met een andere vraag. “Wie heeft jullie volk beschaafd gemaakt?”
Dit soort voorvallen en hoe Busjeet ermee omging, vormden de inspiratie voor zijn roman Silent Winds, Dry Seas, een coming-of-age-verhaal over een nakomeling van Indiase contractarbeiders. Het begon als memoires, maar werd fictie waarin de auteur zijn verbeelding kon gebruiken om de personages te ontwikkelen. Het verhaal begint in 1949, zijn geboortejaar, en eindigt met de onafhankelijkheid van Mauritius in 1968. Daarna is er nog een laatste hoofdstuk in Amerika. “De hoofdpersoon, Vishnu Bhushan, gaat de confrontatie aan met een autoritaire vader, een familievete en corrupte politici terwijl hij een toekomst probeert te smeden. Het verhaal begint in het multiraciale en meertalige Mauritius tijdens een periode van politieke beroering en eindigt in Yale.” De auteur is er trots op dat zijn boek goed is ontvangen. Het werd door National Public Radio (USA) uitgeroepen tot een van de Beste Boeken van 2021 en kreeg lovende recensies, onder andere van Pulitzerprijswinnaar Edward P. Jones (auteur van The Known World) die het volgende zegt: ‘De schoonheid van Busjeets prachtige, vaak adembenemende boek is, net als in de beste verhalen over reizen naar jongvolwassenheid, de kostbare en goed waargenomen en hartverscheurende details van het dagelijkse leven.’
Het verhaal van Busjeet is herkenbaar voor nakomelingen van Indiase contractarbeiders. “Mijn voorvader van vaderskant kwam in 1853 op zeventienjarige leeftijd vanuit India naar Mauritius. Zoals de meeste van de 454.000 Indiase contractarbeiders die tussen 1835 en 1910 naar het eiland kwamen na de afschaffing van de slavernij in het Britse Rijk, werd hij naar een suikerplantage gezonden. De voorvader van mijn moeder kwam in 1873 aan, toen hij negentien jaar oud was. Vandaag de dag zijn veel Indiërs niet langer werkzaam op de velden van de blanke suikerbaronnen, maar bezitten zij hun eigen stukken land en hebben zij zich ontwikkeld tot ambtenaar, beoefenaar van een vrij beroep en zakenman. In tegenstelling tot de Creolen, nakomelingen van Afrikaanse slaven die eerder tijdens de Franse kolonisatie naar Mauritius werden gebracht, mochten de Indiërs van de Britten hun naam, taal, godsdienst en tradities behouden. Zij behielden een sterk gevoel van Indiase culturele identiteit, ook al hebben de meesten het land van hun voorouders nooit gezien. Ik was de eerste nakomeling van mijn voorouders die India bezocht, in 1978.
Ik groeide op te midden van verschillende tradities – Indiaas, Frans, Creools en Chinees, een unieke culturele mix die het decor vormt voor Silent Winds, Dry Seas. Net als de hoofdpersoon staan Mauritianen van Indiase afkomst voor de vraag: welke tradities geven we door aan de volgende generatie en welke veranderen of verwerpen we? Een vraag die resoneert met de Indiase diaspora wereldwijd en een van de belangrijkste bronnen van conflict in het boek is.”
De auteur denkt dan ook dat het boek voor Surinaamse Hindostanen veel herkenning oproept. “Door het leven van wat een recensent ‘een geweldige reeks personages’ heeft genoemd, maak je kennis met de mensen, plaatsen en politiek van een land met een levendige Indiase diaspora.”
Foto’s: Vinod Busjeet en Sushant Sehgal
Nederlandse editie: Stille Winden, Droge Zeeën, Zoetermeer: Sampreshan 2023, ISBN 9789083199665, 300 pp.
inclusief een voorwoord van de auteur bij de Nederlandse uitgave, prijs € 24,95
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, INTERVIEW, Migratiegeschiedenis, NIEUWS, Religie & Levenswijze, Taal & Literatuur, Traditie
IN MEMORIAM: de Indiase nachtegaal Lata Mangeshkar – Chan Choenni
Op zondag 6 februari 2022 overleed de Indiase zangeres Lata Mangeshkar na een lang ziekbed. Lata Mangeshkar was een van de grootste zangeressen van India en stond bekend als de Indiase nachtegaal. Sterker nog: gelet op de talloze liederen die zij heeft gezongen gedurende meer dan zes decennia en haar immense populariteit die zich uitstrekte over meerdere generaties, kan Lata Mangeshkar worden beschouwd als de belangrijkste zangeres. Zij werd het muzikale icoon van India. Zowel als playbackzangeres verbonden van wat tegenwoordig bekend staat als Bollywood -de Indiase film en muziekcultuur- en als zangeres van devotinele liederen heeft zij een formidabele prestatie neergezet. Volgens het Guinness Book of World Records was zij de artiest met wie de meeste liederen zijn opgenomen (recorded). Er waren tussen 1948 en 1987 niet minder dan 30.000 solo-, duet- en koor-ondersteunde nummers opgenomen in 20 Indiase talen. Daarna heeft zij nog meer liederen gezongen. Zij heeft in totaal ongeveer 40.000 liederen gezongen in ruim 60 jaar (zie: Volkskrant, 7 februari 2022). Lata Mangeshkar heeft dan ook als zanger het hoogste aantal liederen gezongen en dus een welhaast bovenmenselijke prestatie geleverd. Als wij uitgaan van 40.000 liederen gedurende 60 jaar dan komt dat neer op gemiddeld beschouwd 667 liederen per jaar. Dat is bij wijze van spreken gelijk aan twee liederen per dag. Voorwaar een toprestatie die getuigt van grote discipline en ongekende werkkracht. Lata Mangeshkar bereikte ook nog de zeer respectabele leeftijd van 92 jaar. De laatste jaren zong zij niet zo vaak, maar zij heeft in 2021 nog een nummer opgenomen. Lata Mangeshkar ontving voor haar verdiensten in 2001 de Bharat Ratna: de hoogste civiele onderscheiding in India. Ook ontving zij in 2007 van Frankrijk de hoogste civiele onderscheiding: de legion d’honneur. In India ontving zij voorts talloze prijzen en onderscheidingen.
Zij werd een muzikaal icoon van India en van vele hindi films in het bijzonder. Haar voice (stemgeleid) fungeerde als de ‘drager’ van talloze films en kon vooral de verbeelde melodramatische sfeer uistekend weergeven. De legendarische Lata Mangeshkar stond immers bekend om haar onderscheidende voice en een vocaal bereik dat zich uitstrekte over meer dan drie octaven. Het gemiddelde bereik van een menselijke geschoolde zangstem beslaat ongeveer twee tot twee en een halve octaaf. Dat komt overeen met ongeveer 24 à 30 tonen. De bekende Afro-Amerikaanse zangeres Whitney Houston bereikte met haar hoge voice bijvoorbeeld drie octaven. Lata Mangeshkar had een herkenbare hoge voice en werd dan ook terecht de Indiase nachtegaal genoemd. Zij zong meestal in het Hindi, maar ook in andere talen, zoals Marathi. Dat was de taal waarmee zij opgroeide. Naast filmliederen zong zij onder meer ook devotionele liederen, zoals de bekende Meera bhadjans. Zij heeft ook vele duetten gezongen met de verschillende bekende indiase zangers, zoals Mohamed Rafi, Mukesh en Kishore Kumar. Zij overleefde deze zangers door de hoge leeftijd die zij heeft berekt en werd liefdevol aangeduid als didi; in het Hindi betekent dat gerespecteerde grote zus.
Achtergrond
Lata Mangeshkar werd geboren op 28 september 1929 in de stad Indore; de tweede stad van de staat Madya Pradesh gelegen in het midden van India. Deze staat grenst westelijk aan de grote staat Maharastra, de zuidwestlijke staat van India met de miljoenenstad Mumbai -vroeger aangduid als Bombay- als hoofdplaats. Bombay stond al in de jaren dertig bekend als de stad van de film- en muziekindustrie van India. In deze eeuw is de term Bollywood dat een samentrekking is van Bombay en Hollywood echter de eigentijdse term geworden voor de bruisende Indiase film- en muziekindustrie. Lata was de oudste van vier zusters en een broer. Haar vader was Pandit Deenanath Mangeshkar en haar moeder heette Shevanti. Haar vader had een eigen theater waar toneelstukken werden opgevoerd. Hij was een bekende podiumpersoonlijkheid en stond in de volksmond bekend als Master Dinanath. Haar geboortenaam was Hema; dat betekent ‘van de sneeuw’ met als associatie schoon/wit. Later hernoemden haar ouders haar Lata, naar de vrouwelijk personage Latika. Latika trad op in een van de toneelstukken van haar vader. De namen van haar broers en zussen in geboorte volgorde zijn: Meena, Asha, Usha en Hridaynath. Asha werd later de tweede populaire zangeres van Bollywood. Zij staat bekend als Asha Bhosle en is 88 jaar oud, maar nog steeds actief. Zij heeft een geheel eigen voice. Hun zuster Usha werd ook een bekende zangeres.
Lata Mangeshkar maakte al op jonge leeftijd kennis met muziek en kreeg haar eerste muziekles van haar vader. Toen ze vijf jaar oud was, begon ze op te treden als actrice in de musicals van haar vader. Men kan stellen dat zij al op jonge leeftijd een door God gegeven muzikale gave bezat. Al op heel jonge leeftijd kreeg zij de vocale oefeningen onder de knie. Op 13-jarige leeftijd nam zij (In 1942) haar eerste lied ‘Naachu Yaa Gade, Khelu Saari Mani Haus Bhaari’ op voor een Marathi-film getiteld Kiti Hasaal van regisseur Vasant Joglekar. Helaas werd dit lied uit de finale versie van de film geschrapt. Bovendien overleed in hetzelfde jaar (1942) haar geliefde vader aan een hartaanval. Gelukkig ontfermde Master Vinayak Damodar Karnataki, de eigenaar van Navyug Chitrapat filmbedrijf, zich daarna over de familie Mangeshkar. Hij was namelijk een goede vriend van de familie Mangeshkar. Het moge duidelijk zijn dat het leven van Lata Mangeshkar in deze periode niet over rozen is gegaan. Master Vinayak hielp Lata aan een carrière als zangeres en actrice. Lata kreeg een kleine rol in de Marathi film Pahli Mangalaa-gaur. Haar eerste lied in het Hindi was ‘Mata Ek Sapoot Ki Duniya Badal De Tu’, terwijl ze als tiener haar familie ondersteunde. In de film Badi Maa in 1945 speelden Lata en haar zus Asha kleine rollen. In deze film zong ze ook een devotioneel lied in het Hindi ‘Mata Tere Charnon Mein’. In 1945 verhuisde zij als 16-jarige naar de filmstad Bombay. Daar werd zij een zogeheten playbackzangeres in de Hindi-filmindustrie. Dat wil zeggen dat door haar gezongen liederen werden nagebootst door acteurs (sychronisatie door de lippen te bewegen bij de tekst van het lied) in films. En zij begon ook lessen te nemen van Ustad Aman Ali Khan, een bekende specialist in Indiase klassieke muziek. Voor de film Aap Ki Seva Mein (1946) zong ze het lied ‘Paa Lagoon Kar Jori’. De eerdergenoemde vriend van de familie Master Vinayak stierf echter in 1948. Gelukkig kwam Lata onder de hoede van de music director (muziekregisseur) Ghulam Haider die haar begeleidde als zangeres.
Maar zij maakte haar intrede in de filmindustrie van Bombay (tegenwoordig Mumbai) op het verkeerde moment. Eind jaren veertig waren zangeressen met zware nasale stemmen, zoals Noor Jehan en Shamshad Begum populair. Een andere bekende zangeres was Geeta Dutt. Zij had ook een andere voice dan die van Lata Mangeshkar. Lata Mangeshkar werd destijds daarom vaak afgewezen als playbackzangeres omdat men toen vond dat haar voice te hoog en te dun was.
Doorbraak
Zoals bekend waren in de film- en muziekindustrie van India toen het hebben van relaties belangrijk om door te breken. Gelukkig kwam Lata Mangeshkar in contact met de filmmaker Sashadhar Mukherjee. In 1949 was haar doorbraak met het lied ‘Uthaye ja unke sitam’ in de film Andaz. Deze film werd een hit en haar ongewoon hoge voice keerde de trend van de voorkeur voor de zwaar nasale stemmen van die tijd. Binnen een jaar werd zij het gezicht van de playbackzangeres door de drie films in 1949, namelijk Mahal, Dulari en Barsaat. Eigenlijk was haar grote doorbraak het lied ‘Aayega Aanewala’ uit de film Mahal. Haar stem had immers een bijzondere veelzijdige kwaliteit. De muziekcomponisten konden dan ook hun creatieve experimenten ten volle gestalte geven met deze nieuwe voice van India. Van de verschillende componisten waren C. Ramchandra en Madan Mohan die het beste uit haar voice haalden. Haar voice werd gaandeweg als het ware een benchmark (maatstaf) van vrouwelijke zang in Bollywood. Haar zus Asha Bhosle kwam op in de late jaren vijftig met een eigen stijl. Samen werden beide zusters de koninginnen van de Indiase playbackliederen in talloze films.
Het voert echter te ver om de talloze liederen die Lata Mangeshkar heeft gezongen en de films te noemen. Ik noem hier slechts een paar, waarbij met name bekende filmactrices zoals Nargis, Madhubala en Waheeda Rehman die haar liederen ‘zongen’ (sychronisatie met de lippen) in de jaren vijftig en zestig aan bod komen. Het dramatische lied ‘Oh mere lale aaja’ in de film Mother India (1957), het lied ‘Pyar Kiya To Darna Kya’ in de film Mughal-e-Azam (1960) en ‘Piya Tose’ in de film Guide (1965) zijn onvergetelijk. Het muzikaal gezien complexe lied ‘Ajeeb Dastaan Hai Yeh’ van de film Dil Apna Aur Preet Parai (1960) is bijvoorbeeld ook prachtig gezongen en gecomponeerd door het duo Shankar-Jaikishan. Ik breng in herinnering ook nog de liederen ‘Tu Jahan Jahan Chalega’ van de film Mera Saaya (1966) en ‘Teri Aankho Ke Siva van de film Chirag (1969). Van de jaren zeventig mogen niet onvermeld blijven de prachtige liederen, zoals ‘Chalte Chalte’ in de film Pakeezah (1972) met de actrice Meena Kumari en het lied ‘Satyam Shivan Sundaram’ uit de gelijknamige film uit 1978 met de actrice Zeenat Aman.
Culturele lifeline
De Indiase films waren en zijn ongekend populair in de Indiase diaspora mede door de liederen van Lata Mangeshkar die -zoals gezegd- vaak subliem werden nagesynchroniseerd door de bekende actrices. Lata Mangeshkar heeft dan ook haar stempel gedrukt op het wel en wee in de Hindostaanse gemeenschap in Suriname en later ook in Nederland. De melodramatische alsook de romantische liederen werden afhankelijk van de behoefte intensief beluisterd en vaak geneuried en soms ook nagezongen. Het is niet overdreven om te stellen dat de culturele lifeline die de Hindostaanse gemeenschap in Suriname na de Tweede Wereldoorlog met India onderhield voor een deel bestond uit de liederen van Lata Mangeshkar. Eerst werden deze beluisterd via de grammofoon (van het merk Vitrola) met 78 toeren plaat (meestal his masters voice), waarbij de draaischijf eerst handmatig moest worden opgewonden. De Hindostanen beluisterden deze liederen vaak op zondagmiddag bij degenen die destijds konden beschikken over zo’n prijzig muziekapparaat. Ze bewonderden het wonder der techniek waaruit de hoge karakteristieke stem van Lata galmde. De Hindostaanse radiozenders speelden haar liederen af in de jaren zestig. Vaak stond de radio heel luid aan. In Paramaribo moesten de niet-Hindostaanse buren ook kennisnemen van de voice van Lata. Voor de hardwerkende landbouwers was zondag een rustdag en in de ochtend werd geluisterd naar de liederen van Lata Mangeshkar. Door haar liederen kwam als het ware de nostalgie gelieerd aan hun (voor)ouders en de Indiase cultuur hun huiskamer binnen. Later kwamen grote taperecorders in omloop en werden voorafgaand en/of tijdens (huwelijks)feesten haar liederen afgedraaid en het geluid versterkt met hulp van een zogeheten loudspeaker. Daarna kwamen cassettebandjes in omloop en haar liederen konden nu vaker worden beluisterd. Vervolgens verschenen de langspeelplaatjes (LP’s) en Cd’s waardoor zonder veel kosten de liederen konden worden afgespeeld en frequenter worden beluisterd.
Mij blijft het beeld bij tijdens de vakanties in de Hindostaanse districten (tijdens ’vakantie khái’ in de zogeheten boiti’s) in de schemering wanneer de schreeuwende kinderen werden gebaad, terwijl de voice van Lata Mangeshkar er doorheen galmde. Lata Mangeshkar heeft gelukkig ook Suriname bezocht in 1980. Dat was tijdens de militaire overheersing en er was de zogeheten avondklok ingesteld. Bij uitzondering werd de avondklok voor twee optredens in het Suriname Stadion in Paramaribo verschoven. De bezoekers kwamen met bussen uit de Hindostaanse districten om naar haar liederen te luisteren en vooral ook om deze legendarische zangeres te zien, die onderdeel van hun muzikaal genoegen was.
Onze didi
Het is niet overdreven om te stellen dat de emigratie en vestiging van Hindostanen In Nederland als het ware mede is begeleid door de liederen van Lata Mangeshkar. Door het beluisteren van haar liederen werd de migratie en aanpassing in Nederland dragelijk. Eerst via cassettebanden met haar opgenomen liederen die werden meegenomen naar Nederland. Ook in de Indiase films die in collectief verband werden bekeken in de bioscopen waren vrijwel altijd liederen van Lata Mangeshkar opgenomen. Tijdens de vele autoritten in Nederland werden haar liederen afgespeeld, maar ook uit de krappe huiskamers was de voice van Lata te horen in de streken van Nederland waar Hindostanen waren gehuisvest. En in 1974 bezocht Lata Mangeshkar Nederland! In de Jaap Edenhal in Amsterdam gaf ze een concert. Daar stond zij dan in het midden van de zaal gehuld in een witte sari heel statig en slechts 1,55 meter lang. Zij oogde welhaast kwetsbaar en sereen, maar wat een voice toen zij de microfoon beetpakte en begon te zingen! Ik kreeg kippevel toen zij het emotoionele en plechtige lied ‘Ehsaan hoga muje’ (ik zal compassie hebben) ten gehore bracht. Eigenlijk was Lata Mangeshkar ook onze didi en een didi van verschillende generaties.
Lata heeft ook prachtige romatische liederen gezongen. Enkele zijn ook buiten de Hindostaanse gemeenschap in Suriname bekend geworden. Het duet ‘Sohani raat dhal jhuke’ samen met Mohamed Rafi van de film Dulari is populair geworden en wordt vaak door verschillende bands ten gehore gebracht. Maar ook het sublieme romantische lied ‘Ek pyar ka naghma hai’ van de film Shor (1972) is in breder verband bekend geworden. Ik heb zelfs op dit lied met mijn echtgenote mogen walsen in hotel Torarica in Paramaribo in 2010. Dit lied werd nagezongen door een Creoolse zangeres begeleid door een Creoolse band. Een ander romantisch duet samen met Mukesh is ‘Kabhi, Kabhi mere dil mein’ uit de gelijknamige film uit 1976 is zeer populair tijdens bruiloften. Meestal opent het getrouwde paar de dans met dit liefdeslied. Helaas moet ik constateren dat de liederen van Lata een deel van de Hindostaanse jongeren behorend tot de zogeheten tweede en derde generatie niet kan bekoren. Maar meer dan vroeger worden haar liederen door mogelijkheden van de mobiele telefoon frequenter beluisterd door de liefhebbers in de Indiase diaspora.
Zachtmoedig en sociaal
Lata Mangeshkar is niet getrouwd en vrijgezel gebleven. Zij heeft haar leven helemaal gewijd aan zang. Zij was een zachtmoedige vrouw, die veel mededogen en bescheidenheid uitstraalde. Zij heeft opgetreden op verschillende liefdadigheidsconcerten en veel van haar inkomsten gedoneerd. In 1974 was haar eerste concert in de Royal Albert Hall in Londen. In 1985 trad Lata Mangeshkar op in Toronto (Canada) in de Maple Leaf Gardens. Ze zong ook het Engelse nummer ‘You Needed Me’. Dit concert werd bijgewoond door ongeveer 12.000 mensen. In 1999 werd ook een parfummerk gelanceerd met de naam Lata Eau de Parfum. In hetzelfde jaar richtte ze ook het Master Deenanath Mangeshkar Hospital op in Pune (Poona) in de staat Maharastra. Het werd beheerd door de Lata Mangeshkar Medical Foundation. Zij doneerde ook geld aan de slachtoffers van de aardbeving in 2005 in de staat Kashmir. Kortom: zij was een sociaal mens en een voorbeeldstellende persoonlijkheid.
In 1962 woedde een oorlog tussen India en China. India heeft deze oorlog verloren. Lata Mangeshkar zong in januari 1963 een patriottisch lied tegen de achtergrond van de dramatische afloop van de Chinees-Indiase oorlog in aanwezigheid van Jawaharlal Nehru, toen de premier van India. Nehru kon zijn tranen niet in bedwang houden bij het lied ‘Ay Mere Watan Ke Logo’. Het lied was gecomponeerd door C. Ramchandra en geschreven door de dichter Pradeep. De eerste strofe luidt: Ay mere watan ke log. Djara bhar le agho me ansu. Djo shaheed howe djara jaad karo kurbani. (Oh landgenoten. Geef de tranen uit uw ogen de vrije loop. Degenen die martelaar zijn geworden sta stil bij de offers die zij hebben gebracht).
Tijdens een van mijn bezoeken aan India bezocht ik Navi Mumbai (Nieuw Mumbai) om ‘booming’ India te aanschouwen. Er waren daar moderne hoge flats verrezen en er was een modern en luxe winkelcentrum opgetrokken. Dit vaderlandslievende lied galmde door het centrale plein. Ik werd emotioneel en tegelijkertijd trots. Lata Mangeshkar heeft lang genoeg geleefd om ‘booming ‘India en de opheffing van een groot deel van de schrijnende armoede mee te kunnen maken. De invloed van de voice van Lata is diepgaand. Tijdens de wereldconferentie van de Indiase diaspora in 2012 in de stad Jaipur (in de staat Rajahstan) waar ongeveer 3.000 deelnemers aanwezig waren, heb ik hiervan mogen getuigen. Voor de opening, toen vrijwel iedereen zittend met elkaar zat te keuvelen, werd een lied van Lata Mangeshkar voorafgaand aan de openingspeeech afgespeeld. Het was aangrijpend om te zien hoe de emotie bezit van ons nam. Ondanks alle verschillen tussen de delegatieleden uit de verschillende landen en de Indiërs luisterden wij verstild naar de voice van de Indiase nachtegaal. Prachtig en waardig! Lata Mangeshkar roept dezelfde emoties op als de zangeres Umm Khalsoum in de Arabische wereld, de fadozangeres Amalia Rodrigues in de Portugese landen, de chanson zangeres Edith Piaff in de Franse wereld en de zangeres Aretha Franklin met haar soulliederen in Afro-Amerikaanse gemeenschap.
Terecht stelde de Indiase premier Narendra Modi in een eerbetoon aan de Indiase nachtegaal: ‘De komende generaties zullen zich haar herinneren als een trouwe en hardwerkende icoon van de Indiase cultuur, wiens melodieuze stem een ongeëvenaard vermogen had om mensen te betoveren. Ze laat een leegte achter in onze natie die niet kan worden opgevuld’. Maar gelukkig kan men altijd en op elk gewenst moment de meeste van haar liederen beluisteren en de films zien. Lata didi heeft een onmisbare bijdrage geleverd aan de Hindostaanse cultuur en gemeenschap en onze aan dank aan haar is immens.
Maar zij had ook een moederlijke uitstraling. Haar sentimentele lied ‘Oh ma, tu kitni achi ai’ is een ode aan het moederschap. Evenals zovelen onder ons is ook Lata Mangeshkar uiteindelijk bezweken aan de gevolgen van een corona infectie; eigentijdser kan het niet. Bahut dhanyabaad (heel veel dank), didi!!! Ik besluit dan ook dit in memoriam voor onze Lata didi met het neuriën haar evergreen afscheidsnummer: Lag ja gale…
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, LIFESTYLE, NIEUWS, Taal & Literatuur