Racisme: bubbelen of bestrijden? – Kanta Adhin
De laatste tijd is heel veel gezegd en geschreven over de dood van de Amerikaan George Floyd. Het viraal gaan van een filmpje waarin een blanke politieagent voor het volle oog van de camera – schijnbaar in alle rust – de zwarte Floyd in bedwang houdt met zijn knie in diens nek, bereikte het beoogde effect: massale woede in de VS en daarbuiten over het zoveelste zwarte slachtoffer van geweld door blanke politieagenten en weer eens het ultieme bewijs van racisme. Ook in Nederland gingen mensen de straat op, het grootste deel voor vreedzaam protest. Maar, zoals altijd, neemt een aantal graag de kans te baat om te rellen. Hoe schokkend de beelden ook zijn, ik heb toch mijn vraagtekens bij het (slaafs) overnemen van issues die in Amerika spelen en deze ook tot racisme-issues in Nederland verheffen. En eerlijk gezegd heb ik helemaal niet zoveel op met mensen die met veel lawaai zonder enige relativering iedereen ter verantwoording roepen voor hun leed als gevolg van de slavernij. Alsof zij het alleenrecht op slachtofferschap hebben en iedereen op eieren moet lopen om niet kwetsend te zijn. In Suriname hebben hun (groot)ouders zich ook van een racistische kant laten zien.
Halverwege de vorige eeuw hadden kinderen van Hindostaanse contractarbeiders zich ontwikkeld en wilden meer dan alleen in de rijstpolders werken. Echter, zij stuitten op een Creoolse bevolking, die het alleenrecht op de Surinaamse beschaving opeiste. Voor ‘koelies’ was geen plaats in het ‘ontwikkelde Paramaribo’, waar de superieure Creoolse cultuur heerste. Andere bevolkingsgroepen en hun cultuur werden als minderwaardig weggezet, inclusief de Marrons (nakomelingen van indertijd gevluchte slaven). Jnan Adhin die een gelijkwaardige plaats claimde voor alle bevolkingsgroepen en hun cultuur werd racistisch beschimpt en weggehoond door mensen van Wie Eegie Sanie, een vereniging van intellectuelen die het Creools-Surinaams bewustzijn bevorderde. Hoezo Hindostaanse identiteit? Ga dan terug naar India! Toen Adhin in de jaren zestig, na een aantal studies in Nederland te hebben afgerond, in Suriname kwam te werken op het bureau Volkslectuur van het ministerie van Onderwijs, werd hij tegengewerkt door de Creools-nationalistische kliek. Toen hij een keer op kantoor kwam, zag hij dat zijn bureau was verwijderd. Hij liet zich niet uit het veld slaan. Toen hij minister van Justitie werd, was een van zijn daden de intrekking van het verbod op beoefening van de Winti-cultuur van de Marrons.
Racistische pesterijen werden ook op straat gevoeld, ook door kinderen die gebullyd werden door Creoolse kinderen. Ik probeerde op weg naar school groepjes Creoolse meisjes te vermijden. Die riepen je sowieso altijd scheldwoorden toe, maar een keer was ik al fietsend met een stok keihard op mijn pols geslagen onder geroep: ‘Joe koeliemeid, je denkt zeker dat je haar mooi is, no?’ En dat was niet uitzonderlijk. Het was een vaste routine van de in groepjes opererende Creoolse meisjes in schooluniform (van christelijke scholen) om met soortgelijke woorden meisjes met glad haar aan hun vlechten of paardenstaart te trekken of te bespugen. Er waren meisjes die hun haar kort lieten knippen of dat overwogen, alleen maar om die vernederingen uit de weg te gaan.
Nu de uitkomst van de recente verkiezingen in Suriname wijst op het aantreden van een Hindostaanse president, zijn er weer mensen die zich in de meest abjecte racistische bewoordingen uiten. Hopelijk laten de Surinamers zich door dergelijke racistische verdeel-en-heersshit niet afleiden en doen zij wat ze moeten doen: de wederopbouw van Suriname met gezamenlijke inspanningen ter hand nemen.
In Nederland moeten we kijken naar hier bestaande vormen van racisme en geen issues importeren die een hyperige bubbel creëren waarin mensen zich aldoor moeten afvragen of hun woorden al of niet kwetsend kunnen worden opgevat. Laat ik duidelijk zijn: racisme moet worden bestreden. Maar het kan niet zo zijn dat vanuit de rol van eeuwig slachtofferschap anderen schuldgevoelens worden aangepraat door hun toe te roepen: ‘Je denkt zeker dat je niet racistisch bent, no?’ Maar het kan ook niet zo zijn dat anderen lomp (pest)gedrag (blijven) vertonen. Een maatschappij wordt gevormd door de mensen en uiteindelijk komt het neer op inachtneming van de meest basale fatsoensnormen en kennis en bewustheid van de geschiedenis met al zijn beladenheid. Kortom: opvoeding en onderwijs. Het zou voor alle partijen beter zijn daar de energie op te richten in plaats van elkaar met (over)verhitte discussies in een wurggreep te houden of bubbels te creëren die helder zien en denken in de weg staan. Toevallig staat op mijn kalender van wijsheden bij 1 juli een Kameroens gezegde: “Het hart van een wijze is rustig als helder water”.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
Mijn áji: een lichtend voorbeeld – Kanta Adhin

D. Adhin-Oedjaghir (1892-1978) kwam in 1893 met haar moeder uit India (foto uit 1972)
Op 5 juni, de dag van de Hindostaanse immigratie, staan we stil bij de verdiensten van onze voor- en grootouders die een hard bestaan als contractarbeider hadden en aan wie wij een beter leven te danken hebben. Van mijn grootouders heb ik alleen veel jeugdherinneringen aan mijn áji (oma van vaderzijde). Mijn náni (oma van moederszijde) heb ik maar heel kort meegemaakt en ájá en náná (opa’s) heb ik nooit gekend. Áji was als peutertje van nog geen twee jaar in 1893 met haar moeder naar Suriname gekomen. Achteraf bedenk ik dat ik van mijn áji nooit verhalen over het zware leven van vroeger heb gehoord. Ze belastte ons daar niet mee. Ze probeerde juist onze levensstijl te begrijpen, maar had natuurlijk wel het nodige commentaar. Ze was streng, maar ook lief en we vonden het altijd heel gezellig als ze bij ons kwam logeren, ook al hield ze ons goed in de gaten.
Als kind at ik heel traag en gooide liefst mijn eten weg als iedereen van tafel was. Dat kon niet als áji er was. Zij bleef zitten, uren indien nodig. Ze had ook door dat een van mijn zussen stiekem koffie dronk als mijn ouders tussen de middag sliepen en dat mijn broer stiekem rookte. Die twee moesten dus oppassen dat áji niet plots hun kamer binnenkwam om hen te controleren. Soms gaf ze mij of mijn jongere broer de opdracht om te kijken of er koffie werd gedronken of gerookt: “Já ták ki u kofi piye hai” of “Já ták ki u tamáku piye hai.” Ik vermoed dat ze zich weinig illusies maakte over een waarheidsgetrouw verslag van onze kant, maar de boodschap was duidelijk. Controle was nodig, want het ging om verkeerde gewoontes. Ze had weleens verteld dat zijzelf een zware roker was geweest, maar nadat zij ernstig ziek was geworden, was zij gestopt. Omdat ze de smaak van tabak en pepermunt samen vies vond, at ze een pepermuntje elke keer als ze trek in roken kreeg. Zodoende had ze haar verslaving overwonnen. Lang na die tijd had ze nog altijd een rolletje pepermunt in de zak van haar rok om aan de kleinkinderen uit te delen.

1972: Opening van de naar mw. Adhin’s echtgenoot vernoemde Mahadjan Adhinweg die ter hoogte van Ornamibo de Sir Winston Churchillweg verbindt met de Martin Luther Kingweg (‘Highway’).
Ik was 15 jaar toen ze een keer ontdekte dat ik vals speelde met kaarten (ik kon namelijk haar kaarten zien in haar brillenglazen). Ze was heel boos, wilde niet meer met mij kaarten en verbood het mijn broer ook. Hij zei: “Áji ziet al visioenen van jou in het casino.” Daar was haar boosheid dus door ingegeven: de vrees dat ik een goklust zou kunnen ontwikkelen. Toen ik 17 was en haar ging opzoeken omdat ze een beetje ziek was, had ik naar de heersende mode een kort bloesje en een heupbroek aan. Bij het omhelzen voelde ze mijn ontblote rug. Oeps, niet best, dacht ik. Maar ze keek me heel lief aan en zei alleen: “Je draagt dit toch niet naar school, beti?” Als ik dat van plan was geweest, had zij mij in ieder geval aan het denken gezet.
Áji hield niet alleen ons in de gaten. Ze reisde vaak met ‘wilde bussen’ (kleine bussen van private ondernemingen). Chauffeurs van deze bussen kenden haar goed, omdat ze hun rijstijl checkte en hun flink de les las als ze te hard reden. Ze was “de schrik” van de nachtwachter die liever een dutje deed dan de wacht houden en van de schilders die ons huis in 1972 kwamen verven. Vele jaren later in Nederland, in 1999, werd mijn huis geverfd en de schilder bleek een van de schilders van toen te zijn. Hij vroeg meteen naar mijn áji en vertelde dat de jongens haar “baas ke baas” (baas van de baas) noemden, omdat zij hen beter controleerde dan hun baas.
Dat áji je niet zomaar het voordeel van de twijfel gaf, merkte ik toen we samen keken naar de tv-politieserie Hawaï Five-O (de oorspronkelijke versie die in 1968 startte). Ze had het niet zo begrepen op hoofdrolspeler Steve McGarrett, toentertijd vertolkt door Jack Lord. Als hij in beeld was, zei ze “dekh corwá!” (Kijk die schurk!). Ik kon haar niet ervan overtuigen dat hij juist de goeie was. Pas aan het eind als ze zag dat de echte boef door hem was gepakt, geloofde ze het.
Ik denk dat als mijn áji in het parlement had gezeten, zij een lichtend voorbeeld voor vele parlementariërs zou zijn geweest voor wat betreft hun taak. Controleren! Niet alleen andere partijen, maar ook de eigen partij. Net even die vraag stellen die tot nog een keer nadenken aanzet. Niet eigen hebi’s centraal stellen, maar kennis en ervaring aanwenden voor bijsturing. Er niet zomaar van uitgaan dat een sheriff ook sharíf (deugdzaam) is. Op resultaat beoordelen. Controleren niet om te treiteren of te traineren, maar om deugdelijke vooruitgang te realiseren.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
Loze beloften – Kanta Adhin
कसमे वादे प्यार वफ़ा सब, बातें हैं बातों का क्या
Kasmé wadé pyár wafá sab
bátein hain batón ká kyá
Geloften, beloften, liefde en trouw, alle
zijn slechts woorden en niets anders
Deze woorden komen uit een prachtig lied van de inmiddels overleden zanger Manna Dey uit de Indiase filmklassieker Upkár (1967). Een film waarin patriottisme -geheel volgens Indiase filmstijl- behoorlijk overdreven wordt uitgebeeld. De hoofdrolspeler kan niet beschuldigd worden van het bezigen van holle woorden. Anders is het gesteld in de werkelijke wereld, zoals we ook in Suriname hebben kunnen zien bij politieke leiders door de jaren heen. En nu nog meer dan ooit!

Monument ter nagedachtenis aan slachtoffers van schending van mensenrechten vanaf 25 februari 1980 (Dr. Sophie Redmondstraat / Paramaribo).
Onafhankelijkheid om Suriname een waardige plaats in de rij der naties te laten innemen. Klinkt prachtig! En de golden handshake zoals de premier van buurland Guyana met onverholen afgunst de miljarden aan steun van het voormalige moederland betitelde. Van Engeland had Guyana geen rooie cent gekregen bij de onafhankelijkheid in 1966. Echter, onafhankelijk Suriname met dat geld economisch ontwikkelen om duurzame welvaart voor de bevolking tot stand te brengen, stond niet in het beloftenboekje van de politieke leider. Sterker, ik heb de toenmalige premier (nota bene een econoom) in een informele setting zelf horen zeggen: “Waarom zou ik een economisch plan opstellen? Moni dé (er is genoeg geld)”.
Toen kwam de coup, geboren uit een conflict dat het pure eigen belang van de militairen betrof. Maar daar werd het woord ‘revolutie’ aan gegeven met alle holle retoriek die daarbij kwam kijken. Terwijl zogenaamd de macht van de oude politieke elite was weggenomen ten gunste van het volk, diende zich al heel snel een andere machtselite aan. Een die niet terugdeinsde voor grove mensenrechtenschendingen als foltering en moord; zelfs niet voor het uitvechten van onderlinge ruzies via een binnenlandse oorlog en het plegen van oorlogsmisdaden. Daarmee staken de machthebbers de door hen zo verfoeide witte koloniale heersers naar de kroon.
De ‘oude politieke elite’ gebundeld in het Nieuw Front keerde terug, met als niet-benijdenswaardige taak puin te ruimen in het totaal ontwrichte land. Ondanks het feit dat zij erin slaagde enige stabiliteit te creëren, kon zij de kiezer niet aan zich binden. Het woord “nieuw” bleek een loze belofte. Er was geen oog voor de nieuwe realiteit; vernieuwing en verjonging van de politieke leiders bleven uit.
De taal die de huidige politieke machthebbers uitslaan, staat bol van loze kreten en beloftes. Bestrijding van corruptie waar zij de voorgangers van betichtten, zou de hoogste prioriteit hebben. Echter, corruptie heeft nog nooit zo grootschalig en zo ongegeneerd getierd als nu. Met de kreet Soso Lobi(alleen maar liefde) wordt gestrooid. Liefde voor wie? Zichzelf of het volk? Nu maakt Suriname zich op voor verkiezingen op 25 mei aanstaande. Zeer belangrijke verkiezingen. Hopelijk vrije en eerlijke verkiezingen. Dat is de belofte van een democratie. Maar het voorspelt weinig goeds dat het D-woord ook in de naam van de regeringspartij voorkomt, waarvan de leider zich een goddelijke status heeft toegemeten en zichzelf en de elite om hem heen boven gewone mensenwetten plaatst. Je zou bijna denken dat dit niet werkelijk kan zijn en dat we naar een film zitten te kijken.
Ik wijs degenen die gaan stemmen op 25 mei graag op de volgende woorden uit het prachtige Kasmé wadé pyár wafá uit de film Upkár:
देते हैं भगवान को धोखा, इनसां को क्या छोड़ेंगे
Dété hai bhagwán kó dhókhá
insán ko kyá chhódenge
Ze bedriegen zelfs God,
zouden ze dan mensen sparen
Beluister op youtube het lied: Kasmé wadé pyár wafá
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
Coronablijvertje? – Kanta Adhin
De coronacrisis houdt ons heel erg bezig. We worden er allemaal door geraakt. En mensen in de zorg werken zich een slag in de rondte om ons allemaal veilig te houden. Dat wordt gewaardeerd. Ze worden nu regelmatig met een applaus geëerd. We hadden de coronacrisis blijkbaar nodig om de inzet van zorgpersoneel op juiste waarde te schatten. En ook die van onderwijskrachten. Ouders die leerkrachten het leven zuur maakten en (extra) stress bezorgden omdat ze wel even beter wisten wat goed is voor hun kind, kunnen dat nu bewijzen. Of juist niet. Ik hoor zo om me heen bewonderende uitlatingen van ouders met schoolgaande kinderen over het geduld dat onderwijskrachten wel niet hebben. Laten we hopen dat de waardering niet wegebt, zodra alles weer business as usual wordt.
We hebben premier Rutte vaker horen herhalen hoe belangrijk de mensen in cruciale beroepen nu zijn. Die hebben voorrang in het openbaar vervoer, mogen geen lege schappen aantreffen omdat degenen in niet-cruciale beroepen eropuit trekken om te hamsteren. Die cruciale beroepsgroepen zijn niet al die hooggeschoolde mensen die niet zelden ook nog neerkijken op lagergeschoolden. Nee, naast zorgpersoneel gaat het om schoonmakers, buschauffeurs, supermarktpersoneel. Hij benadrukt daarmee de onmisbare bijdrage van mensen die normaal niet gezien worden.
Het besef van de waarde van ieders bijdrage aan de maatschappij hadden de oude Indiase wijzen al toen zij rond 2000 v.C. hun visie op mens en maatschappij in de Rig-Veda neerlegden. In deze visie wordt de maatschappij geordend door deze voor te stellen als het menselijk lichaam. Diverse beroepsgroepen worden al naar gelang de specifieke inzet, weergegeven als hoofd, borstgedeelte en armen, buikgedeelte, en benen. Bij het hoofd moeten we denken aan denkers, religieuze leiders, geleerden (bráhmaṉs); bij de borst en armen aan staatshoofden/regeringsleiders, krijgslieden, mensen die zich met gerechtigheid bezighouden (kshatriyas); bij de buik aan ondernemers, landbouwers (vaishyas) en bij de benen aan alle anderen die dienstbaar zijn (shúdras). Dit zogeheten varṉa stelsel is in de loop der tijd als kastestelsel vertaald, maar met een totaal verkeerde uitwerking.
Bij het kastestelsel zien we (superieure) hoge en (inferieure) lage kasten, waarbij families voor hun leven tot een bepaalde kaste worden veroordeeld. In het varṉa-stelsel kunnen ouders tot de shúdras behoren, terwijl de kinderen zich ontwikkelen tot een beroep dat onder bráhmaṉ, kshatriya of vaisha wordt geschaard. Alhoewel het kastestelsel onder Surinaamse Hindostanen – gelukkig! – niet zoals in India wordt beleefd, zien we wel het fenomeen van Brahmaanse families. Bij sommige stromingen binnen het hindoeïsme zouden alleen personen uit deze families paṉdit (geestelijke) kunnen worden. De idee dat niet geschiktheid het criterium is, maar afkomst is tegen de in de Rig-Veda neergelegde grondgedachte.
Als we beseffen dat al onze lichaamsdelen in onderlinge afhankelijkheid van elkaar functioneren, beseffen we ook dat het ene beroep niet belangrijker is dan het ander, maar dat alle in gezamenlijkheid de maatschappij dienen. Applaus en toejuichingen zijn beslist een welverdiend teken van waardering voor degenen die nu zo hard bezig zijn ons tegen het coronavirus te beschermen. Maar hoe diep zit die waardering eigenlijk als we pas als ons eigen belang geraakt wordt, de inzet van anderen zien? Ook in sectoren als de zorg en schoonmaak waar geen Nederlanders voor te vinden zijn, waar migranten worden ingezet die vervolgens in de samenleving te maken krijgen met discriminatie? Ik voel mij beducht om nu ostentatief buiten te gaan klappen en juichen als we deze waardering niet blijvend zullen tonen vanuit het respect voor ieders bijdrage aan de maatschappij. Niet alleen in tijden van crisis.
Lees ook: DHARM-KARM Oriëntering en Verkenning – Jnan H. Adin (1927-2002)
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
Namasté – Kanta Adhin
We zijn compleet in de ban van het coronavirus. Om besmetting te voorkomen worden diverse hygiënemaatregelen aanbevolen. Je handen vaak wassen en liever elkaar geen hand geven. Via sociale media zien we dat de namasté groet van hindoes wordt aangeprezen. Ook premier Netanyahu reageert enthousiast. Behalve hygiëne zijn er wat mij betreft nog veel meer redenen waarom elkaar de hand schudden niet zo een wenselijke begroetingswijze is en we daarom liever andere vormen, zoals namasté, kunnen hanteren.
Het onhygiënische karakter van elkaar de hand geven of schudden heeft natuurlijk niet alleen maar met het coronavirus te maken. We worden nu opgeroepen de handen regelmatig te wassen. Voor velen is dat wellicht normaal; nu is alleen extra alertheid geboden. Er zijn echter genoeg mensen die niet de gewoonte hebben hun handen regelmatig te wassen. Zelfs niet als ze uit het toilet komen. En toch schudden ze anderen vrolijk de hand. Je moet er eigenlijk niet aan denken waar je aan wordt blootgesteld bij een receptie of andere ontvangst van een grote groep personen die je niet of nauwelijks kent.
Elkaar de hand geven is soms ook heel onhandig. Hoe vaak maak ik mee dat bij een vergadering mensen binnenkomen en elkaar de hand beginnen te geven. De een gaat voorlangs, de ander achterlangs, maar al gauw ontstaat er een kluwen van door elkaar heen schuddende handen. Alleen met een goede regie kan dit worden voorkomen. Zo een situatie kan nog hilarisch zijn, maar ongemakkelijk is het wanneer jij een hand wil geven en de andere persoon niet reageert. Hij of zij kan je uitgestoken hand niet hebben opgemerkt, of kan je bewust negeren. In beide gevallen sta je daar met een gevoel van gêne.
Ook kan er heel wat tegen de handdruk als teken van verbondenheid en algemene beleefdheidsnorm worden ingebracht. Het verhaal gaat dat elkaar de hand geven of schudden indertijd uit wantrouwen is ontstaan. Men wilde er zeker van zijn dat de ander geen wapen in de hand of in de mouw verborg. Er zijn mensen die dit als een verzonnen verhaal afdoen, maar het lijkt mij helemaal niet onaannemelijk dat men niet altijd werd gedreven door het gevoel van verbondenheid. Ook nu is dat niet zo als je bedenkt welke statements met een handdruk kunnen worden gemaakt. Er zijn mensen die graag laten zien dat zij in de relatie de meerdere zijn. Ze drukken je hand dan, bijvoorbeeld, naar beneden of trekken zich naar je toe. President Trump laat dit overduidelijk zien door pompende en trekkende bewegingen waar geen ontsnappen aan lijkt. Door iemand een hele slappe hand te geven kun je duidelijk maken dat je die persoon niet belangrijk genoeg vindt.
En dan heb je ook nog het risico dat personen de handdruk gebruiken om erotische signalen af te geven of je voor een ongewenste omhelzing naar zich toe te trekken. Vaak mannen. Het is dan ook niet bevreemdend dat in bepaalde culturen het niet wordt gewaardeerd dat vreemde mannen vrouwen de hand geven. Niet omdat de vrouw als onrein wordt gezien, maar juist om haar te beschermen tegen de onreine motieven van mannen.
Als laatste noem ik nog de stevige handdruk. Deze kan bedoeld of onbedoeld zo stevig zijn dat je van pijn vergaat. Vooral als je ringen aan hebt.
Genoeg redenen om het handen schudden niet meer als de algemeen aanvaarde beleefdheidsnorm voor begroeting te zien. Dit is wellicht tegen het zere been van degenen die de westerse beschaving als superieur beschouwen of die menen dat aan tradities niet te tornen valt zonder de eigen identiteit te kort te doen. Het coronavirus kan misschien als bijwerking hebben dat ook die mensen beseffen dat er heel wat te leren valt van andere culturen zonder je eigen ik op te geven. Met een groet als namasté of de hand op het hart eventueel gepaard met een lichte hoofdknik of buiging, laat je – los van het hygiënische aspect – elke persoon in zijn of haar waarde.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
Lemmetje chutney en de Vedische kennisgeest – Kanta Adhin
Ik had gedacht ditmaal een luchtige column te schrijven over een gesprek dat ik met een Hindostaanse vrouw had over nebuwá chutney (lemmetje chutney). Zij onderhield mij over mijn verkeerde aanpak, namelijk om de chutney direct nadat deze is gemaakt te eten. “U moet het maken, in een fles doen en wegstoppen voor een jaar. Het moet goed intrekken, dan pas is de nebuwá chutney echt lekker.”
Echter, er is de afgelopen periode zoveel gezegd en geschreven over wat er in Suriname gebeurt waarbij een naamgenoot van mij een hoofdrol speelt. Dan krijg je al die vragen: ”Ken je hem”? “Is hij familie?” En ik maar afdraaien: “Ja, hij is familie. Maar echt kennen doe ik hem niet.” Best vermoeiend. Zoveel nodeloze energie gaat erin zitten om het elke keer uit te leggen. Toen bedacht ik dat er misschien best wel een verband is tussen die nebuwá chutney en het gedoe over de kasreserves van de Surinaamse banken. En dan heb ik het niet over de ingrediënten van de chutney, basisgoederen als knoflook en suiker. Nee, dan heb ik het over het vervol(s)makingsproces: goed laten intrekken!
Ik las vorig jaar in Surinaamse media dat de bewuste naamgenoot van een universiteit in India een eredoctoraat heeft ontvangen voor zijn onderzoek naar Vedische wetenschappen en zijn geloof in de wereld als één grote familie. Hij maakt naam als jongste vicepresident van Suriname die daarbij ook nog zijn Vedische kennis in de praktijk brengt en uitdraagt dat gemeenschappelijke doelen bereikt worden door actieve en collectieve participatie van individuen. Ik geloof best dat hij op cultureel vlak een en ander heeft gedaan. Echter, ik waag te betwijfelen of er momenteel sprake is van praktische toepassing van Vedische kennis in de politieke arena waarin hij opereert.
Ik heb altijd begrepen dat bij het beginsel dat de wereld (de aarde) één grote familie is (Vasudhaiv kutumbakam) respect het verbindende element is. Respect voor alle levende wezens en voor de natuur als geheel. Schelden op mensen die recht hebben op informatie over wat er bij de banken gaande is, die recht hebben op transparant bestuur, lijkt daar haaks op te staan. Verder vraag ik me af hoe actieve en collectieve participatie wordt bereikt als een volk in het duister wordt gehouden. Als met het parlement, dat het volk vertegenwoordigt, een loopje wordt genomen.
Misschien heeft hij wel anderen, zoals zijn baas, geïnspireerd. Die past de Vedische kennis vervolgens op zijn eigen manier toe: Als we één grote familie zijn, dan is jouw geld ook mijn geld. En de baas wordt als een godheid gezien. Aan hem kom je niet, wat hij ook doet. Stiekem wil de onderbaas misschien zelf ook een godheid zijn, een avtar – een incarnatie van het goddelijke – zoals Shri Ram wiens leven als een lichtend voorbeeld voor de mensheid geldt. Getogen in zijn paarse outfit komen misschien dergelijke megalomane gedachten op: Hier sta ik in mijn goddelijke kleuren met mijn goddelijke kennis.
Om terug te komen op die mevrouw en haar advies over de nebuwá chutney. Zoals die chutney niet meteen klaar is om te gebruiken, is het ook met kennis. Je kunt kennis verwerven, maar dat betekent niet dat die ook helemaal verinnerlijkt is. Het bezigen van woorden is mooi, maar daar ook echt naar te leven en in daden invulling aan te geven, vereist meer spirituele groei. Daarom zou het beter zijn de Vedische kennisgeest in een fles te doen, deze diep weg te stoppen en pas weer tevoorschijn te halen als het groeiproces is voltooid.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
‘Stel, er is geen hoop!’ – Hans Ramsoedh
Hoop is zoiets als warmte. We kunnen niet zonder beide. Zonder warmte is het kil en als er geen hoop is dan is het alsof het fundament van ons bestaan wordt weggeslagen. Er is een link tussen hoop en de nieuwjaarswens.
Op oudjaarsavond en de twee weken die daarop volgen zijn ‘de beste wensen’ en ‘gelukkig nieuwjaar’ veelgehoorde woorden. Er is geen officiële datum waarop we dat niet meer doen. Er zijn mensen (vaak mensen die nog in de christelijke traditie zitten) die 6 januari als laatste dag zien waarop ze de ander deze wens doen. Op deze dag valt namelijk jaarlijks de christelijke feestdag Driekoningen. Dit is ook de dag waarop de kerstboom de deur uitgaat. Anderen houden 15 januari als einddatum. Daarna wordt het als een gepasseerd station beschouwd om de jaarwisseling er nog bij te halen.
Op zich is het heel vreemd dat we iemand na 6 of 15 januari niet meer het beste toewensen. Dierbaren wens je altijd het beste toe. Met de beste wensen wordt feitelijk hoop uitgesproken voor de ander: hoop dat de ander gelukkig mag zijn, in goede gezondheid mag verkeren, succes of geluk hem/haar ten deel mag vallen et cetera. Met andere woorden met het uitspreken van hoop steek je de ander een hart onder de riem.
Over hoop verder gesproken. Wie, zoals ik, met de trein vanuit Arnhem richting Randstad reist, maakt altijd een tussenstop op het treinstation in Ede/Wageningen. Pal naast dit treinstation bevond zich een muur met daarachter de Enka fabriek. Op deze muur was veel graffiti te zien. Tussen de graffiti stond ook nog de tekst ‘Stel, er is geen hoop!’. Ik ben geen regelmatige treinreiziger, maar de keren dat ik de trein vanuit Arnhem nam richting Randstad werd mijn aandacht steeds getrokken door deze tekst. Ik vroeg mij iedere keer af of deze graffitikunstenaar hoopte dat treinreizigers over zijn stelling zouden nadenken. Ik ga ervan uit dat de tekstschrijver naar alle waarschijnlijkheid een jonge gast moet zijn geweest, want het zijn meestal jonge mannelijke gasten die in de nachtelijke uren en in anonimiteit deze kunstvorm beoefenen. Iedere keer als ik in Ede/Wageningen met deze tekst werd geconfronteerd stond ik even stil bij deze woorden, zij het kort, omdat ik vrij snel weer verder ging met waarmee ik bezig was, meestal de krant lezend. De muur en de Enka fabriek zijn inmiddels al enige tijd geleden gesloopt en daarmee is ook de tekst op de muur verdwenen. Desondanks tuur ik bij de tussenstop in Ede/Wageningen nog steeds onbewust naar de open plek waar vroeger de Enka fabriek stond alsof ik nog steeds op zoek ben naar de verdwenen tekst.
Die tekst heeft mij eigenlijk nooit meer losgelaten. Ja inderdaad, stel dat er geen hoop (meer) is. Maar wat is hoop eigenlijk, wat is het belang van hoop en wat is de betekenis van leven zonder hoop? In het verleden waren het ‘de grote verhalen’ van politieke ideologieën (socialisme, communisme, fascisme, nationaalsocialisme) die miljoenen mensen hoop gaven: een leven in het arbeidersparadijs. Die verhalen bleken echter alle valse hoop te zijn. Tegenwoordig wordt het geestelijk vacuüm opgevuld door populisten, nationalisten, fundamentalisten en het naakte eigenbelang. Hoop is ook wat mensen aan religie bindt: de hoop op verlossing of een leven in het hiernamaals of paradijs. Of die hoop ijdel of vals is durf ik niet met zekerheid te stellen.
Hoop is blijkbaar een existentiële menselijke eigenschap. In ons taalgebruik zijn er veel uitdrukkingen die refereren aan hoop: op hoop van zegen, geen valse hoop wekken, ijdele hoop, tussen hoop en vrees, er het beste maar van hopen, geloof, hoop en liefde et cetera. Deze uitdrukkingen refereren feitelijk aan een verlangen naar iets goeds in de toekomst. Het houdt in dat je je daarbij een voorstelling kan maken van hoe de situatie eruit zou kunnen zien waarnaar je verlangt. Met andere woorden, hoop is enerzijds een innerlijke houding die vertrouwen uitdrukt (ik hoop dat het goed komt), maar houdt anderzijds ook geen garantie in aangezien een goede uitkomst niet bij voorbaat vaststaat. Daarmee is hoop eigenlijk een ander woord voor mogelijkheid.
Hoop en actie zijn ook onlosmakelijk met elkaar verbonden. Actie is onmogelijk zonder hoop, zoals de Amerikaanse publiciste en klimaatactiviste Rebecca Solnit schrijft (Hope in the Dark. Untold Histories. Wild Possibilities, 2016). Een voorbeeld hiervan is de I have a dream speech van Martin Luther King Jr. in 1963 voor het Lincoln Memorial in Washington D.C. Deze speech van King is een van de meest inspirerende speeches in de geschiedenis van de twintigste eeuw. In deze speech had hij het over de droom die hem voor ogen stond, de droom van vrijheid, gelijkheid, rechtvaardigheid en broederschap. Kings droom in zijn iconische speech gaf hoop aan zwart Amerika. Die hoop kreeg enkele jaren later zijn vertaling in de Amerikaanse Civil Rights Act.
Om dichter bij huis te blijven, hoop was ook de uitkomst van het proces in Suriname in november 2019 in verband met de Decembermoorden in 1982. Jarenlang hebben nabestaanden en hun medestanders geijverd voor veroordeling van de verantwoordelijken voor de Decembermoorden. Drie moedige vrouwelijke rechters veroordeelden Bouterse, ondanks dreigementen, conform de eis tot twintig jaar cel voor zijn betrokkenheid bij deze moorden. Eindelijk gerechtigheid voor de nabestaanden waarmee een lang gekoesterde hoop in vervulling ging. Door de pajongwaaiers en foetoeboi’s [hielenlikkers/loopjongens] van de oud-dictator werd de bekende framing weer van stal gehaald: een gerechtelijke staatsgreep, politiek proces en politiek vonnis, én dat allemaal geregisseerd door de ex-kolonisator. Dit soort uitspraken zegt uiteraard veel over hun democratische gezindheid. Als we het hebben over een ‘politiek vonnis’, dan heb ik mijn hoop gevestigd op de vox populi in mei 2020 als er dan verkiezingen zijn in Suriname.
In het kader van het belang van hoop wil ik niet nalaten om ook te wijzen op de onvermoeibare strijd van Theo Para (alter ego van de arts Henry Does) met zijn columns, ingezonden stukken en publicaties voor berechting van de daders van de Decembermoorden en een fatsoenlijk Suriname. Bij zijn bijdragen moet ik denken aan de bekende regels in het gedicht van de Nederlandse verzetsman Van Randwijk: ‘een volk dat voor tirannen zwicht, zal meer dan lijf en goed verliezen, dan dooft het licht’. Theo Para heeft sinds de jaren tachtig met zijn polemische stijl, vlammende pen in de stijl van J’accuse [ik beschuldig] en een passie, zoals we die kennen van Albert Helman, de nestor van de Surinaamse literatuur, het licht in Suriname brandend gehouden en de hoop op berechting levend gehouden. Na het heengaan van Albert Helman in 1996 kan hij worden beschouwd als het geweten van Suriname.
Om terug te komen op de verdwenen muurtekst in Ede/Wageningen: ‘Stel, er is geen hoop!’ Het is belangrijk dat we hoop blijven koesteren want als er geen hoop is dan is er een grote kans dat we in een existentiële crisis komen te verkeren. Een bekende uitdrukking luidt: hoop doet leven. Met andere woorden, als er geen hoop is dan is het leven hopeloos en dan dooft langzaam het licht. Was het de bedoeling van de anonieme tekstschrijver dat we over zijn stelling op de muur op het treinstation in Ede/Wageningen zouden gaan nadenken? Ik denk het haast wel, dat was bij mij in ieder geval wel het geval. Als lezer van deze column wens ik u een hoopvol 2020 toe.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
Wijsheid – Kanta Adhin
Het is 2020. We gaan het derde decennium in het niet meer zo nieuwe millennium tegemoet. Afgelopen periode heeft zich gekenmerkt door talrijke gebeurtenissen die we eigenlijk met het bereikte beschavingsniveau van de mens niet meer hadden moeten willen meemaken. Om een paar te noemen: wereldwijd veel (oorlogs)geweld en mensen op drift, terreur, gekte rondom sociale media. En daar bovenop worden we nu geteisterd door de gevolgen van klimaatverandering. We zijn zo druk met onszelf bezig, dat we ons niet hebben willen realiseren dat de natuur ook een eigen dynamiek kent.
Vorig jaar hadden we thuis een dagkalender met wijsheden die we cadeau hadden gekregen en elke dag was het weer een verrassing welke wijsheid we meekregen. Mijn oog viel op twee die mij erg aanspraken, maar gezien de huidige ontwikkelingen helaas geen gemeengoed zijn. Ik zou ze daarom van harte onder ieders aandacht willen brengen:
“Wijsheid wordt nooit opgemerkt, omdat deze altijd verblijft in orde, kalmte, harmonie en vrede….” (Éliphas Lévi, een Franse filosoof wiens echte naam Alphonse Louis Constant was, 1810-1875);
“Wijsheid brengt nederigheid” (Abraham Ibn Ezra, Spaanse rabbijn, 1089-1164).
Deze wijsheden sluiten aan bij het hindoeïstische gedachtegoed dat uitgaat van harmonie, zowel innerlijke harmonie als harmonie van mens en omgeving en waarbij het de mens past zich bescheiden, niet superieur, op te stellen. Binnen de hindoegemeenschap in Nederland hoor je echter weleens onvrede hierover. Hindoes zouden niet zichtbaar zijn in de Nederlandse maatschappij, omdat ze zich (te) flexibel en onopvallend opstellen. Hun geloof is ook niet strak; het geeft vrijheid om een juiste invulling aan het leven te geven en stelt geen specifieke uiterlijke eisen zoals bepaalde kleding of bidgedrag. Ze conformeren zich makkelijk aan de normen van de samenleving waar zij zich bevinden en daarom zou er niet genoeg aandacht zijn voor specifieke wensen die zij wel hebben. Bijvoorbeeld authentieke tempels (mandirs) die niet in een bestaand pand zijn ondergebracht. Na jarenlange inspanningen is vorig jaar eindelijk de nieuwe Arya Samaj mandir in Den Haag geopend. Voor de zichtbaarheid is dit zeker een belangrijke verworvenheid, maar belangrijker is dat elke mandir, waar ook gevestigd, een plaats van wijsheid is waar orde, kalmte, harmonie en vrede heersen.
Ook zijn er personen die denken dat zij zich door uitingen van fundamentalisme van zichtbaarheid kunnen verzekeren. Hindoeïsme en fundamentalisme gaan echter niet samen omdat het hindoeïsme juist uitgaat van vrijheid en verdraagzaamheid. Een competitie aangaan met andere culturen of godsdiensten past daar ook niet bij. Waarom zou je overigens voor zichtbaarheid willen terugvallen op gedrag dat niet strookt met het centrale begrip van dharm, gedragscode voor spirituele groei? Hindostanen in Nederland gaan door voor goed geïntegreerd en goed opgeleid. Ze veroorzaken geen maatschappelijke overlast en genereren daardoor geen negatieve media-aandacht. Voor positieve aandacht moet je excelleren op bepaalde terreinen of goed vertegenwoordigd zijn in de media-, kunst- en sportwereld waar de spotlights vooral op zijn gericht. Willen we zichtbaarheid, dan zullen we daar meer interesse in moeten tonen of ontwikkeling van talenten in die richting moeten stimuleren.
Hindostanen zijn wel goed vertegenwoordigd in de medische wereld en de advocatuur. Vaak hoor je dat men hiervoor kiest omdat er veel geld te verdienen valt. Dat zal zeker voor sommigen gelden. Maar er zullen zeker ook mensen zijn die hun talenten echt inzetten om een waardevolle bijdrage aan de maatschappij te leveren. Die zich laten leiden door het hindoeïstische principe van dharm en door integere uitoefening van hun beroep spiritueel groeien. Als dit onzichtbaarheid betekent, dan moeten we dat misschien maar voor lief nemen. Liever onzichtbaar dan opvallen door gedrag dat ons op een lager beschavingsniveau brengt.
Ik wens ons allen veel wijsheid toe voor de komende decennia!
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
Uniformering van gedrag en houding door digitale dataverkeer – Chan Choenni
Eind november 2019 bezocht ik Guyana. Ik wilde het buurland van Suriname dat geteisterd is geweest door raciale conflicten in de jaren ‘60 van de vorige eeuw weer eens graag bezoeken. Ik had in 1976 een week doorgebracht in Guyana. Dat was ten tijde van de dictatuur van de Afrikaanse President Forbes Burnham. In Guyana gebruikt men de term African en niet Creole en tegenwoordig wordt de term Afro–Guyanese gehanteerd voor de in omvang tweede bevolkingsgroep. De Indo–Guyanese (de Hindostanen van Guyana) die toen de grootse bevolkingsgroep vormden, werden onderdrukt en waren tweederangsburgers. Ook heb ik in 2005 de grensplaats Skeldon een dagje bezocht en daarbij gebruik gemaakt van de zogeheten backtrack. Dat staat voor snelle boten die vanuit Nieuw Nickerie ‘semi-illegaal’ de Corantijnrivier overstaken.
Ik wilde Guyana graag bezoeken vanwege de bijzondere belangstelling die ik heb voor interetnische verhoudingen in multi-etnische samenlevingen. In dit verband was ik benieuwd naar de stand van zaken in Guyana. Ik had eind jaren ‘70 van de vorige eeuw de politieke geschiedenis van (Brits) Guyana bestudeerd en had een doctoraalscriptie geschreven over de politieke geschiedenis van Trinidad, Guyana en Suriname. In 1982 heb ik het -met eigen geld- uitgegeven in boekvorm. Maar ik wilde Guyana ook bezoeken voordat het een welvarende samenleving zal worden. De voorspellingen zijn immers dat met ingang van 2020 Guyana een welvaartsstaat zal worden op grond van de verwachte riante staatsinkomsten uit de exploitatie van aardolie voor de kust. De Guyanese bevolking bedraagt nauwelijks één miljoen zielen en er wordt ook nog geld vanuit de Guyanese diaspora overgemaakt.
Via vrienden van vrienden lukte het vanuit Suriname een excursie te boeken voor drie dagen. (Ik had vanuit Nederland tevergeefs geprobeerd dat te doen – je moet dus ter plekke in Suriname zijn om dit te regelen). Mijn vrouw Bina en ik togen met de excursiebus naar Nickerie. Wij kwamen aan in Canawaima bij de veerhaven. Met een veerboot wordt daar legaal de overtocht gemaakt. Wij moesten bijkans drie uur wachten op het haventerrein, voordat wij konden ínboarden’; er is strenge controle en er wordt ook nog een ‘derde- wereldland tempo” (excusez le mot) aangehouden.
Ik nam de gelegenheid te baat om de mensen te observeren en, in het bijzonder, de interetnische contacten. Maar wie of wat schetst mijn verbazing toen ik zag dat bijna alle passagiers terstond hun mobiele telefoon tevoorschijn haalden. Men sprak nauwelijks meer met elkaar. Bijna iedereen begon naarstig te bellen of te mailen, te internetten, te whatsappen, spelletjes te spelen en wat dies meer zij. Niemand was agressief en geïrriteerd. Iedereen was rustig op enkele personen die iets te luidruchtig telefoneerden. Ja, ook enkele rasta types zaten te ‘swipen’ op hun telefoon. Vroeger zouden doorgaans deze jongemannen luidruchtig communiceren en/of muziek beluisteren. Af en toe ving ik een kort gelach op wanneer iemand een joke of een grappige foto kreeg doorgemaild dan wel een spelletje had gewonnen. Aan de aanwezige hitte werd nauwelijks aandacht besteed. Pas als je het douanekantoor binnenkwam, waren er ventilatoren en airco. Wij moesten eerst buiten in de schaduw wachten; er waren wel banken en stoelen.
De houding, maar ook het gedrag, van de passagiers die van verschillende afkomst waren, was welhaast hetzelfde. Eigenlijk overal waar er ergens gewacht moet worden, zoals ook in Nederland, gebruikt men de mobiele telefoon om de tijd door te komen. Er waren naast Surinamers en Guyanezen van verschillende afkomst ook Frans Guyanezen, Brazilianen en enkele blanke toeristen. Niemand werd ongeduldig of klaagde over het lange wachten. De zogeheten sociale media i.c. intensieve dataverkeer maakt mogelijk dat op elk gewenst moment razendsnel informatie wordt gedeeld of gedownload. Welhaast iedereen was rustig en als het ware alleen met zichzelf bezig. Onderlinge communicatie was er nauwelijks en men keek ook zelden naar elkaar.
Global village
En: hoe zat dan met de interetnische verhoudingen? Wat betreft de aard van de interetnische contacten en verhoudingen ben ik eerlijk gezegd amper wijzer geworden. Ook tijdens het korte verblijf in Guyana heb ik heel weinig met Guyanezen gesproken. Ik heb wel de indruk dat er sprake van een aanzienlijke verbetering. Ik heb nauwelijks verschillen gezien in kledij, uitstraling en houding. Trouwens in Guyana werken veel Afro-Guyanezen als verkopers, landbouwers, sjouwers of berijders van karren. Dat is in veel mindere mate het geval bij Afro-Surinamers. In de tweede stad van Guyana, New Amsterdam, zag ik twee oudere marktvrouwen. De Afro-Guyanese en Indo-Guyanese zaten gezusterlijk naast elkaar en keuvelden in het Guyanese dialect. Ik zag -met mijn Nederlands-Surinaams perspectief- nauwelijks verschil tussen hen op hun haar na. De ene had kroeshaar en de andere glad haar. Maar wat betreft klederdracht, uitstraling en huidskleur waren zij bijna eender. In een ontspanningsoord buiten Georgetown lag ik op een bank lamgeslagen door de hitte uit te blazen. Een Afro-Guyanese jongedame zei allervriendelijkst tegen mij: Good afternoon, Sir. Vergeleken met 1976 is veel ten goede veranderd. Alleen de politie in schitterende uniformen is nog vrij streng, doch correct. Het zijn nog steeds wel voornamelijk Afro-Guyanezen. Ik heb de indruk dat ondanks de traumatische ervaringen met raciale tegenstellingen en zwarte onderdrukking men gaandeweg een modus heeft gevonden om in harmonie te leven met elkaar. Ik heb het vermoeden dat de digitale wereld en het bijzonder de ‘facilíties’ op de mobiele telefoon niet alleen uniformering van houding en gedrag tot gevolg heeft, maar hoogstwaarschijnlijk ook invloed op wederzijdse tolerantie. Door het intensieve dataverkeer kan men van alles downloaden en kennisnemen van nieuws over etnische rellen en de zinloosheid ervan, maar bijvoorbeeld ook over terrorisme en de bestrijding ervan. Er ontstaat dus echt een global village.
Ook in een ander opzicht dringt de global village door. Een attractie tijdens de excursie was een bezoek aan de moderne shopping mall in Georgetown. Deze is netter en beter geoutilleerd dan de shopping Mall Hermitage in Paramaribo. Dergelijke shopping Malls komt men in Aziatische landen, maar bijvoorbeeld ook in Brazilië tegen. Het gedrag van de burgers is bijna overal helzelfde geworden. Er zijn ook zogeheten ‘foodcourts’ en ook rondom het eetgebeuren wordt de mobiele telefoon te voorschijn gehaald. Kortom: het mobiele dataverkeer gaat door alsook de invloed ervan.
Bij de overtocht terug naar Suriname kwam ik de vrij jonge en competente ambassadeur Ebu Jones tegen. Hij is nu Ambassadeur in Guyana en was daarvoor Zaakgelastigde van Suriname in Nederland. Hij heeft toen bijvoorbeeld de viering van de van oorsprong Hindoefeest Divali mogelijk gemaakt in het gebouw van de Surinaamse Ambassade in Den Haag. Hij stelde dat dit gebouw het huis van Surinamers in Nederland is. Ambassadeur Jones liep bij Guyanese grenspost informeel gekleed rond. Hij behoort tot een generatie die gelukkig niet denkt dat omdat hij of zij Ambassadeur is, hun medeburgers zich een onderdanige houding jegens hen moeten aannemen. Ambassadeur Jones herkende mij en met een smile riep hij quasi streng: professor Choenni, hoe kunt u zonder mij te melden Guyana bezoeken! Ik riposteerde verontschuldigend en lachend: Meneer Jones, ik was met een excursie maar voor twee dagen, maar de volgende keer zal ik mij zeer zeker eerst bij u aanmelden.
Mijn voornemen om bij een bezoek aan de Surinaamse ambassade in Georgetown eventueel een lezing te houden over interetnische verhoudingen op de Surinaamse ambassade laat ik (voorlopig) varen. Mijn pleidooi om het betwiste gebied aan de Zuidwestelijke grens, de zogeheten Coeroenie/New River driehoek tot een ecologisch reservaat te verklaren blijft echter overeind. Sterker nog: nu Guyana welvarend zal worden is de behoefte om dit betwiste gebied te exploiteren ontvallen. Suriname kan dit gebied samen met Guyana ecologisch beheren. Laten wij hopen dat Guyana daadwerkelijk welvarend wordt en dat deze welvaart ook naar Suriname zal doorsijpelen. Al met al: wat betreft de interetnische verhoudingen ben ik positief gestemd geraakt met betrekking tot Guyana; ook omdat de ‘digitale generatie’ zoveel beter geïnformeerd is en toleranter dankzij het intensieve dataverkeer via de mobiele telefoon.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
Suriname en 8 December – Kanta Adhin
Het onware kan nooit tot waarheid worden
door in macht toe te nemen.
Rabindranath Tagore (1861-1941)
Op 29 november 2019 deed de Krijgsraad in Suriname uitspraak in het jaren slepende 8 december strafproces. De hoofdverdachte, die inmiddels het presidentschap vervult, werd tot 20 jaar gevangenisstraf veroordeeld voor zijn betrokkenheid daarbij. Een betrokkenheid die hij altijd heeft ontkend, maar die door de Krijgsraad als onomstotelijk is komen vast te staan.
Het is genoegzaam bekend dat dit proces de nodige tegenslagen heeft gekend. Na jaren van onderzoek ging het proces in 2007 van start. In 2010 werd de hoofdverdachte daarin tot president gekozen. Formeel waren daar geen belemmeringen voor. Betrokkene heeft hier bewust op aangestuurd zodat hij in de functie van president immuniteit zou genieten en hij kreeg de benodigde steun daarvoor. Vanuit die positie heeft hij samen met zijn partijgenoten en andere sympathisanten van alles uit de kast gehaald om het proces te frustreren. Zelfs door een parallel lopend waarheidsvindings- en verzoeningsproces te starten. Wat betekent echter waarheid en verzoening voor iemand die keer op keer op leugens is betrapt. Die als leider geen verantwoordelijkheid neemt, maar de schuld op ondergeschikten schuift. Die nooit enig berouw heeft getoond, maar eerder zijn spreekwoordelijke middelvinger opsteekt naar slachtoffers en nabestaanden van onder zijn regime begane meest grove misdaden.
Zijn reactie op de veroordelende uitspraak is tekenend voor de persoon die in 1980 de macht greep via een coup en alle waarden vertrapte waar Suriname aan hecht en die fier op het Surinaamse wapen staan: Justitia – Pietas – Fides (Gerechtigheid – Deugdzaamheid – Vertrouwen). Voor betrokkene en zijn aanhang zijn deze waarden duidelijk geen referentiekader. Hij gaat gewoon door als president, ambieert nog een termijn en wordt daarbij luid toegejuicht door zijn aanhang. Terwijl God er regelmatig bij wordt gehaald, wordt blijkbaar niet gereflecteerd op religieuze waarden en normen. Degenen onder zijn aanhang die zich laten voorstaan op hun kennis van het hindoeïsme en de betekenis van het licht daarin, laten zich ook niet daardoor inspireren.
Keer op keer blijkt namelijk dat het referentiekader van de huidige president van Suriname en zijn aanhang bepaald wordt door de mentaliteit van de vroegere koloniale heersers en slavenhouders. Wat die toen ongestraft konden doen, kunnen wij nu ook. Hebben de koloniale heersers niet mensen in hun macht vernederd, menswaardigheid ontnomen en gedood? Daarmee worden de gedragingen van de huidige machthebber in Suriname goedgepraat.
In Nederland is er een behoorlijk uit de hand gelopen discussie over Zwarte Piet gaande. De wens om deze figuur uit te bannen is ingegeven door de link met het slavernijverleden. Er is al een kentering gaande door het uiterlijk van Piet aan te passen, maar er zijn die-hard voorstanders van Zwarte Piet die van geen wijken weten. Die zich beroepen op een diepgewortelde traditie. Deze kunnen zich nu rijk rekenen. Zij hebben immers de steun van de Surinaamse president en zijn aanhang die zich ook laten leiden door de koloniale tradities.
In het buitenland snappen veel mensen niet waarom Zwarte Piet zo belangrijk is voor Nederlanders. Zelfs de Verenigde Naties hebben zich ermee bemoeid, omdat er van regelrechte discriminatie sprake zou zijn. Dit is een schending van in verdragen vastgelegde mensenrechten. Zullen ze in het buitenland snappen dat een persoon die zich aan schending van de meest fundamentele mensenrechten heeft schuldig gemaakt wordt aanbeden door zijn aanhang en weer als presidentskandidaat zal worden voorgedragen?
Als iemand mij daarnaar vraagt, zou mijn antwoord zijn dat het erop lijkt dat Suriname verkeert in de duistere tijden van het kolonialisme vanwege een regime dat ‘decolonizing the mind’ propageert. Het zijn juist de slachtoffers en de nabestaanden die de weg naar het licht willen volgen.
- Published in COLUMN