Hart voor Suriname – Kanta Adhin

Kanta Adhin
Op 10 september 2021 heeft de president van Suriname, Chan Santokhi, de Anton de Kom-lezing gehouden in Amsterdam. We hebben kunnen zien en lezen dat een groep personen hiertegen heeft geprotesteerd. Op de site van Hindorama is al het een en ander geschreven over deze protestactie. Bij de overhandiging van hun petitie aan de Surinaamse minister van Buitenlandse Zaken, Internationale Business en Internationale Samenwerking herhaalt deze groep van ‘Surinamers in de diaspora die hart hebben voor Suriname’ hun bezwaren. Deze lijken vergezocht en niet geloofwaardig en roepen de vraag op waar hun hart precies voor klopt.

President Santokhi tijdens de Anton de Kom-lezing.
De actievoerders menen dat er onder president Santokhi momenteel sprake is van onderdrukking van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van demonstratie. Het kan aan mij liggen, maar ik heb geen verontrustende berichten uit Suriname gehoord dat critici worden opgepakt, dat kranten of radio/tv-zenders worden gesloten, dat er demonstraties met geweld uiteen zijn geslagen, demonstranten gevangengezet en dergelijke. Was dit wel het geval, dan zouden de organisatoren van de lezing, het Verzetsmuseum en Trouw, als exponenten van deze rechten, daar zeker consequenties aan hebben verbonden.
Een bij de actie aangesloten communistische jongerenbeweging voert ook aan dat de heer Santokhi tegen de onafhankelijkheid van Suriname was. Het mag duidelijk zijn dat de partij waarvan hij nu de leider is – de VHP – niet tegen onafhankelijkheid was, maar tegen het moment en de wijze waarop deze indertijd werd doorgedrukt. De partij was voorstander van een beter doordachte, beter voorbereide en daarmee door de Surinaamse burgers breder gedragen onafhankelijkheid. We weten allemaal hoeveel personen – van verschillende etnische groeperingen – het land destijds hebben verlaten uit vrees voor de ongewisse toekomst. Hoe mooi zou het zijn geweest als al deze personen voor Suriname behouden hadden kunnen blijven. Dan had president Santokhi nu geen oproep aan de Surinaamse diaspora hoeven te doen om het land te helpen opbouwen.
De actievoerders hebben het ook over etnische uitsluiting en daar zit de crux van hun bezwaar. Deze personen zijn (nog) niet toe aan politieke macht in Suriname door personen van Hindostaanse komaf. In hun ogen staat dat dan gelijk aan uitsluiting van andere etnische groeperingen, met name de Afro-Surinamers. Zij zouden dus eerlijker zijn als ze gewoon zouden zeggen: ‘Een Hindostaanse president in Suriname? Dit is onkan!’ In zijn lezing heeft president Santokhi het Surinaamse multi-etnische model met verve uiteengezet en benadrukt dat de kracht van het land juist zit in de verscheidenheid, zolang er ook sprake is van onderlinge verbondenheid. Deze verbondenheid is in de loop der jaren gegroeid. De bevolkingsgroepen die uit allerlei delen van de wereld zijn gekomen hebben een eigen Surinaamse cultuur ontwikkeld die zowel elementen heeft van de culturen uit de herkomstlanden als op Surinaamse bodem ontwikkelde elementen. De actievoerders, al dan niet op instigatie van politieke elementen in Suriname, lijken niet bereid die verbondenheid ook op politiek niveau te accepteren. Op straat en op sociale media wordt door figuren die zich met de NDP identificeren de meeste walgelijke etnische taal uitgeslagen. Dat doet afbreuk aan de verworvenheid van de NDP als eerste grote etnisch overstijgende politieke partij in Suriname.
Het viel mij ook op dat de actievoerders het hebben over ‘onaanraakbaren (Dalits)’. Dat zijn de kastelozen in India die veelal aan discriminatie zijn blootgesteld. Uit publicaties blijkt dat de actievoerders personen van Surinaams-Hindostaanse komaf typeren als ‘nazaten van een onaanraakbare’. Dit geeft te denken. Is de term denigrerend bedoeld, een alternatief voor ‘koelie’? Bij de overhandiging van hun petitie riepen zij president Santokhi op om ‘hen niet te schofferen, hen als minderwaardig weg te zetten en als het ware als onaanraakbaren aan te duiden’. Merkwaardige opmerking aangezien het in India door kasten beheerste maatschappelijk stelsel in Suriname niet bestaat.
In Nederland heeft men het niet meer over Creolen (stads- en boslandcreolen) maar over Afro-Surinamers. Er zijn personen uit Afro-Surinaamse hoek die menen Hindostanen als Aziatische Surinamers te moeten aanduiden. Dat is nergens voor nodig, want Hindostanen hebben geen issues met de benaming (Surinaamse) Hindostaan. Bovendien zouden ook Surinaamse Javanen en Chinezen onder deze grote noemer vallen. Men moet nu niet zover gaan om een zodanig ‘Aziatisch’ (in dit geval Indiaas) stempel op de groep te willen drukken door met begrippen te zwaaien die vreemd zijn aan de Surinaamse samenleving. Hiermee lijken de actievoerders de Surinaams-Hindostaanse bevolkingsgroep te willen framen als niet (volledig) Surinaams. Dit staat haaks op hun woorden dat zij niet etnisch denken en dat zij alle bevolkingsgroepen ongeacht etnische afkomst als Surinamer beschouwen.

Tijdens Diaspora Receptie (Lourdeskerk Scheveningen 11 sept. 2021).
Ook het verwijt dat president Santokhi zich niet hard zou maken voor excuses van Nederland voor het slavernijverleden lijkt gezocht. Hebben zij op de stoep gestaan toen de lezing door Nederlandse (ex) politici werd gehouden? Deze lijken bij uitstek degenen waar de actievoerders op dit punt hun ongenoegen hadden moeten laten blijken. De actievoerders lijken dan ook niet echt hart te hebben voor Suriname, maar slechts voor de belangen van een bepaalde groep.
‘Hart voor Suriname’ is de slogan van het diasporabeleid van president Santokhi, maar hij zal terdege rekening moeten houden met verschillende hartritmes waarvan niet alle zich zo duidelijk manifesteren. Er zijn ook nog altijd personen van wie het hart harder gaat kloppen als zij vanuit etnisch/politiek opportunisme kansen zien en nu denken te kunnen worden ‘geregeld’. Als dat niet lukt, wisselen ze maar al te graag van loyaliteit.
Foto: Eric Kastelein en Ad van Wingerden (Triskontakten)

- Published in COLUMN
8 December elite: fictie of realiteit? – Kanta Adhin

Kanta Adhin
Er is al veel gezegd en geschreven over recente uitspraken die schrijfster Astrid Roemer deed op facebook en die ertoe hebben geleid dat de Taalunie afziet van een ceremoniële uitreiking van de haar toegekende Prijs der Nederlandse Letteren. Daar wil ik het nu niet over hebben. Ik wil het wel hebben over de term ‘8 December elite’ die weer eens naar voren kwam. Nou is het woord ‘elite’ op zich geen vies woord maar het wordt in dit verband al te graag gebruikt door personen die de Decembermoorden willen goedpraten en doen alsof de slachtoffers tot een bepaalde bovenlaag van de maatschappij behoorden en geen enkele binding met het gewone volk hadden. De uitspraken van Roemer zijn overigens niet nieuw. Tijdens haar optreden in het Grote Schrijversinterview in de Balie in juli vorig jaar refereerde ze reeds aan de Decembermoorden en zei over de slachtoffers onder meer: “Het volk had geen relatie met, kende die mensen ook nauwelijks. Het waren advocaten en weet ik wat allemaal. Het volk had daar geen relatie mee.” Uit deze woorden spreekt een enorme minachting voor personen, maar ik wil niet zover gaan te beweren dat het voor mevrouw Roemer blijkbaar oké is dat machthebbers mensen vermoorden die het volk niet kent.
Haar uitspraken vind ik opvallend omdat ze blijk geven van een persoon die in een cocon verbleef en niet heeft kunnen observeren wat de relatie van de slachtoffers met het gewone volk van toen was. De angst die na de moorden heerste, de systematische desinformatie en het doodzwijgen van de moorden in schoolmateriaal hebben daarna in Suriname inderdaad een generatie voortgebracht die niet veel of niets over deze moorden weet of alleen de leugens erover die door het militaire regime zijn verspreid. We weten dat er in Nederland generaties zijn opgegroeid die niets over het Nederlandse slavernijverleden afwisten omdat de geschiedenisboeken daarover zwegen. In het beeld dat van de Gouden Eeuw werd voorgespiegeld was geen plaats voor de duistere kanten.
Het gebruik van de term ‘elite’ in verband met de Decembermoorden irriteert mij mateloos. Ten eerste, omdat het vaak wordt gebruikt door mensen die zelf tot een elite behoren die anderen de mond willen snoeren, zonder dat zij zich daadwerkelijk voor het belang van het volk inzetten. De militaire staatsgreep van 1980 was totaal niet ideologisch geïnspireerd. Daarna is een groepje ‘linkse ideologen’ van de Revolutionaire Volkspartij (RVP) en de Progressieve Arbeiders en Landbouwers Unie (PALU) zich om de militairen heen gaan nestelen. Via de normale weg van verkiezingen zouden zij nooit aan de macht komen. Nu grepen zij hun kans door zich als adviseur op te dringen. Echter, Suriname is daarna alleen maar achteruitgegaan. Er is niet gewerkt aan duurzame ontwikkeling van het land ten gunste van de hele bevolking. Er werden slechts ideologische hersenschimmen nagejaagd. Het ging de militaire elite uiteindelijk alleen maar om behoud van de macht en in hun kielzog kon de links ideologische elite experimenteren met marxistisch-leninistische machtsmodellen.
Ten tweede is het een totale misvatting dat de slachtoffers een elite vormden in de zin van een specifieke groep personen die losgezongen was van de gewone burger. Onder de slachtoffers bevonden zich vier advocaten, vier journalisten, twee militairen, twee universitair docenten, twee ondernemers (van wie een eerder ook als sportverslaggever werkzaam was en later eigenaar was van een bekend radiostation) en een vakbondsleider. Deze was nota bene leider van de grootste vakbond die in oktober 1982 een enorme volksmassa tegen het militaire regime wist te mobiliseren. Los van hun professie hadden de vijftien personen ook niet eenzelfde gedachtegoed. Er zaten personen bij die eerst met het militaire regime hadden samengewerkt en personen die zich vanaf het begin zeer kritisch hadden betoond. Er zaten personen bij die hun kritiek op vreedzame wijze hadden geuit en personen die eerder bij een couppoging betrokken waren. Wat deze vijftien personen voor altijd bindt is dat zij door de militaire machthebbers en hun pajongwaaiers als een bedreiging van de macht werden gezien en dat op 8 december 1982 met de dood moesten bekopen.

Beëdiging van mr. John Baboeram
Een van de 8 december slachtoffers die vanaf het begin zeer kritisch stond tegenover het militaire regime was advocaat John Baboeram, 36 jaar, geboren en getogen in Suriname als oudste van tien kinderen in een gezin dat het niet erg breed had. In 1978 vestigde hij zich als advocaat. Op 8 september 2021 zou hij 75 jaar zijn geworden. Hij zou nog vele wandelingen langs de Surinamerivier hebben gemaakt en met volle teugen hebben genoten van de schoonheid van het land en zijn natuur. Het land, zijn land, waar hij zich op eigen kracht heeft ontwikkeld en zijn bijdrage heeft geleverd aan het functioneren van het rechtssysteem, een van de pijlers van een samenleving waar mensen zich veilig moeten kunnen voelen. Als advocaat zette hij zich in voor rijk en arm. Zo werkte hij even hard voor zakenlui als voor minder vermogenden die tot zijn clientèle behoorden. Zoals een oudere vrouw, die na de dood van haar partner die zij jarenlang had verzorgd, door diens inhalige, in Nederland wonende, kinderen uit de woning op een erf in de Pontewerfstraat (nu Anton de Komstraat) werd gezet om die te kunnen verhuren. Hij deed ook veel pro deo strafzaken waarvoor hij zijn cliënten altijd ging opzoeken in de politiecel, waar ze ook zaten. Op Geyersvlijt, Lelydorp of elders. Als ze klachten hadden over de behandeling, besprak hij die serieus met de politie. Bijvoorbeeld klachten van een verslaafde die lag te creperen in de cel. In Nederland kregen verslaafde gevangenen methadon om hun toestand draaglijk te houden, maar dat was in Suriname niet het geval.
Direct na 25 februari 1980 maakte hij zich druk om het lik-op-stukbeleid van de militairen die plunderaars en andere wetsovertreders op het terrein van het kampement voor het oog van iedereen afranselden. Bovendien werd de bevolking gestimuleerd mensen aan te geven die iets hadden misdaan. Zo kwam Baboeram op voor een huilende moeder wiens zoon was afgeranseld omdat zijn afgewezen vriendin een bevriende militair had verteld dat hij haar slecht had behandeld. Baboeram kreeg ook de huilende vriendin op bezoek, want zo had zij het niet bedoeld. Voor hem was dit het ultieme bewijs van de teloorgang van de rechtsstaat: bestraffing door machthebbers zonder enige vorm van proces. Behalve voor de ‘gewone burger’ zette hij zich onder andere ook in voor voormalige politici en uit de gratie gevallen militairen van wie de mensenrechten werden geschonden. De toenmalige deken van de balie, Eddy Bruma, noemde hem een keer de enfant terrible van de advocatuur; anderen vergeleken hem met de idealistische advocaat vertolkt door Al Pacino in de film And justice for all. In 1981 brandde zijn kantoor aan de Lim-A-Po straat af. Er was sprake van brandstichting. De dader werd niet gevonden. Na de mislukte coup van maart 1982 werd als vanzelfsprekend een beroep op hem gedaan om betrokkenen bij te staan. Uit een fragment uit Noraly Beyer’s boek Recht en Waarheid maken vrij – de Decembermoorden herdacht (2020) bleek dit ook het geval in de nacht van 7 op 8 december 1982:
In de vroege ochtend van 8 december 1982 hoorde ik [Beyer] mijn naam roepen. Ik lag nog in bed, maar was klaarwakker na een onrustige nacht met lawaai in de lucht, alsof er vuurwerk werd afgeschoten. Op mijn terras bij de voordeur stond mijn goede vriend Fredje, wiskundedocent aan de Universiteit van Suriname. Hij zag er grauw en verontrust uit. “Militairen hebben Leckie opgehaald”, zei hij. Leckie was zijn collega op de universiteit en ook een van zijn beste maatjes. Hij vroeg me het nummer van advocaat Baboeram. We belden naar Baboeram maar kregen geen gehoor.
John Baboeram zal zich niet in zijn graf hebben omgedraaid omdat de daders van de Decembermoorden alle rechtsmiddelen tot hun beschikking hebben. Zo hoort het in een rechtsstaat. Hij zou echter nooit zijn cliënt aanraden zijn proces niet bij te wonen om na de uitspraak een verzetsprocedure te starten en vervolgens het zwijgrecht in te roepen. Dat is niet alleen oneigenlijk gebruik van het rechtssysteem en verspilling van publieke gelden, maar ook een teken van lafheid. De coupplegers van maart 1982 hadden wel hun proces bijgewoond om de redenen voor hun daad uiteen te zetten. Als hij nog zou leven dan zou hij zeker rechtszaken hebben gedaan voor mensen die steeds armer zijn geworden, terwijl er een steeds rijkere en corruptere kliek is ontstaan van (ex-)militairen, heulers en profiteurs.

Plaquette in Fort Zeelandia
Ik denk dat het John Baboeram uitermate zou tegenvallen dat iemand als Astrid Roemer uitspraken doet over hem (en zijn medeslachtoffers) zonder dat zij hem als persoon heeft gekend. Als schrijfster beweert zij dat je alles van een personage moet kennen, intensief naar mensen moet kijken. Maar heeft zij hem bijvoorbeeld ooit in de rechtszaal geobserveerd, ook in pro deo zaken? Heeft zij gezien hoe hij omgaat met de minderbedeelden die bij hem aanklopten? Weet zij hoeveel mensen uit het gewone volk door een advocaat worden bijgestaan en daar dus een relatie mee hebben? Het advies van Baboeram aan Roemer zou zijn: houd jij je maar bij fictie want van de realiteit lijk je niet veel te snappen. Was hij in leven geweest dan zou hij zeker bereid zijn geweest mevrouw Roemer bij te staan in het observeren van een volgens haar niet bestaande elite, die zich onder leiding van van de inmiddels in eerste instantie veroordeelde hoofdverdachte van de Decembermoorden in de loop der jaren in Suriname heeft ontwikkeld. Een die koste wat kost macht wil behouden en het volk daarom af en toe een aalmoesje toewerpt om zich van loyaliteit te verzekeren terwijl het land in het moeras wegzakt. En als zij hem (medeslachtoffers, nabestaanden en sympathisanten) per se tot een elite zou willen rekenen, dan gaat het om een elite die zich inzet voor waarden als mensenrechten, democratie en rechtsstaat. Waarden waarop het moderne Europa, waar Astrid Roemer zich thuis voelt, is gestoeld.
- Published in COLUMN
India en Indianen – Ranjan Akloe
“De Surinamer bestaat helemaal niet, net als de Nederlander. Suriname bestaat uit een groep mensen, verzameld uit alle delen van de wereld. Surinaams is wel een cultuur en een nationaliteit.”

Ranjan Akloe
Deze quote van Prem Radhakishun houdt mij, vooral bij herdenkings- en immigratiedagen bezig. Want, ikzelf ben een afstammeling van Hindostaanse contractarbeiders, geboren en getogen in Suriname, waarbij ik alle andere bewoners van Suriname als mede-Surinamers zie. Sranan-man!
Een aantal jaren terug heb ik tijdens een Hindostaanse immigratieherdenking een luchtig artikel geschreven waarin ik laat doorschemeren dat het dankzij de piraten is, dat ik en alle andere bewoners van Suriname zich Surinamer kunnen noemen. Over de oorspronkelijke bewoners, de Indianen of de Inheemsen, heb ik ook een bewering geuit die ik hier wederom onder de aandacht wil brengen.

Dansende Wajana Indianen in Albina 1955.
Zullen we gemakshalve de schuld (of dank!) geven aan de piraten van de Kaap van de Zuidkust van Afrika, dat Columbus geprikkeld werd om nieuwe vaarrouten te zoeken om zo handel te blijven drijven met het toen al welvarende India? In elk geval heeft de intelligente Columbus – denk maar aan het ei – ervoor gezorgd dat de ontwikkeling van ook dit Amerikaanse werelddeel snel op gang kwam. Weliswaar, in het begin door veel bloedvergieten en slavernij. Dat is een heel ander verhaal, waar ik nu niet verder op inga. Overigens – volgens de geschiedenisboeken- heeft niet Columbus Amerika ontdekt, maar Amerigo Vespucci. Na zijn constatering dat het een ‘nieuw’ werelddeel betrof, is aan hem de eer gegund zijn naam aan het werelddeel te verbinden. Een terechte eer of gewoon een misvatting van toen? De Noormannen zouden voor Columbus dit werelddeel al hebben aangedaan, maar helaas is er weinig hierover geschreven.
Zeker is dat Columbus onbewust dit werelddeel heeft ontdekt vanuit de misgedachte dat hij een ronde omweg makende, een nieuwe veilige route naar India had gevonden. Hij dacht werkelijk dat hij in India was aangekomen, getuige het feit dat hij de bewoners van het door hem aangedane land, Indianen noemde. Een misvatting! Is het daarom, dat er sedert een aantal jaren sprake is van Inheemsen? Echter, misschien verdienen deze bewoners, het allereerste volk van de Amerika’s, het toch nog om Indianen ( lees: werkelijk de bewoners van India) genoemd te worden. Waarom?
Studies hebben aangetoond, dat de Roodhuiden (the native American-Indians) vanuit Azië, lang terug, na jaren trekken over de toen droge Beringstraat, Alaska bereikten en zo via Noord-Amerika verder trokken. Wij weten van de geschiedenis dat de Inca’s, de Maya’s en de Azteken ook Zon- (Surya) aanbidders waren. Intelligente volkeren die ook hun eigen zonnekalender hadden en de kennis bezaten om piramides en tempels te bouwen. Indien de geschiedenis herschreven zou moeten worden, wat sommige geleerden aanhalen, dan zijn er tal van historische nieuwtjes waar zeker aandacht aan dient te worden gegeven.
Bij deze noem ik een, dichtbij huis: Er wordt verondersteld dat de naam ‘Suriname’ is afgeleid van de indianenstam ‘de Surinen’ die in dit gebied hebben gewoond. Er zijn beweringen van wijlen Dr. Andre H.Loor en Dr. O. Kemble dat de Indianen, ongeveer 30.000 jaar geleden uit Azië naar dit werelddeel zijn gekomen en ook zonaanbidders waren. Kan het dan niet zo zijn dat deze Indianen, ook de Surinen, afstammen van de Surya-Vansies, het volk van het koninkrijk Ayodhia, waar Koning Shri Ramchander en zijn broers, deel van uitmaakten? Ik zie u uw wenkbrauwen fronsen…
In ieder geval denk ik dat wij, Hindostanen, personen van Indiase afkomst, zeker en terecht trots moeten zijn op het land Suriname. Dat wij ook hier mogen vertoeven. Met zijn allen, waarbij het verschil is dat het voor een groep een trek was en voor alle andere sprake was van een immigratie, met of zonder dwang.
Ik schreef dit zeven jaar geleden en ik vind ik het nog steeds interessant en boeiend om de oorsprong, en vooral het wel en wee van al mijn mede Sranan-man’s & uma’s te analyseren en te beschouwen.
Vandaag is het 9 augustus: een bezinningsvolle Dag der Inheemsen en Javaanse Immigratiedag toegewenst aan u allen.
Moge het met ons allen goed en steeds beter gaan.
Foto’s: Sampreshan/Hindorama, Ranjan Akloe, Nostalgisch Suriname (Fb) en Nationaal Archief.
- Published in COLUMN
Asha/Cándani/Yasmine – een groot literair talent is niet meer – Kanta Adhin

Kanta Adhin
Op 4 augustus 2021 overleed na een ziekbed op 56-jarige leeftijd schrijfster/dichteres en beeldend kunstenares Saya Yasmine Amores, geboren in Suriname als Asha Radjkoemar. Tot 2007 stond zij bekend onder haar schrijverspseudoniem Cándani. In 2007 liet zij haar naam officieel veranderen in Saya Yasmine Amores. Zij schreef gedichten in het Nederlands en Sarnámi en Nederlandstalig proza. Haar laatste dichtbundel Bānsuri ke gam/Het verdriet van de fluit kwam uit in 2020. Met haar voortijdig heengaan hebben we een schitterend Surinaams literair talent verloren.
Ik leerde haar in 2003 kennen toen ze aanbood columns voor het tijdschrift Hindorama te schrijven. Zij was toen al een veelgeprezen auteur. Zonder de bedoeling te hebben een volledig overzicht van haar werk te geven, wil ik hier het volgende delen.

Saya Yasmine Amores
Asha/Cándani/Yasmine schreef al vanaf haar tienertijd in Suriname over haar ongelukkige, liefdeloze jeugd. Op haar zeventiende ontvluchtte ze haar ouderlijk huis en kwam terecht in een internaat. Vandaaruit ging ze naar de Kunstacademie in Paramaribo, waar zij in contact kwam met Mustafa Nabibaks (redacteur van het tijdschrift Bhásá) die haar stimuleerde in het Sarnámi te schrijven. In 1990 kwam haar eerste gedichtenbundel Ghunghru tut gail – De rinkelband is gebroken over haar jeugdervaringen uit.
In haar column De cultuur van mijn taal Sarnámi (Hindorama 2003, nr 4) schrijft zij hierover het volgende: “Meneer Nabibaks vond mijn Nederlandse gedichten mooi, maar de vraag was naar Sarnámi gedichten. [….] ‘We hebben in Nederland Jit Narain en Chitra Gajadin, maar we willen ook een Sarnámidichter hier in Suriname’. Drie maanden had ik hoofdpijn van dat ding dat Sarnámi heet, en toen – opeens – op een zonnige ochtend lagen er zoveel Sarnámi gedichten, overal waar ik mijn handen legde. Mijn boek Ghunghru tut gail werd de eerste Sarnámi bundel geschreven door een (toen nog) in Suriname wonende auteur. Inmiddels heb ik ingezien dat het belangrijk is je voor een taal in te spannen; dat een moedertaal een stuk cultuur van jezelf is.”
Asha/Cándani/Yasmine kwam in 1990 naar Nederland en is hier blijven wonen. Haar werken worden gekenmerkt door de zoektocht naar zichzelf (als kind uit een overspelige relatie) maar ook de grotere zoektocht van Hindostanen en hun migratie van India naar Suriname en van Suriname naar Nederland. Zij kreeg veel lof voor haar Nederlandstalige gedichtenbundel Een zoetwaterlied (2000) over het leven van de Hindostaanse immigrant in het district Nickerie. In de Surinaamse krant De Ware Tijd stond: “Haar pregnante beelden en taalreflecties zijn uniek. Vooral met de onuitputtelijke stroom intuïtieve beelden lonkt Cándani naar een plaats in de eregalerij van onze literatuur.” In Nederland schreef Koos van den Kerkhof (dichter en vakdocent schrijven) in het Tijdschrift Jonas dat Cándani “in het Nederlands een stem [geeft] aan het levensgevoel van de Hindoestanen in ons land en in Suriname. Zij spreekt van de mens en de aarde op een manier die nieuw is in de Nederlandse poëzie.”

Haar eigen schilderij op de omslag van haar gedichtenbundel.
Naast poëzie bracht Cándani/Yasmine ook proza uit. Naar aanleiding van haar debuutroman Oude onbekenden uit 2001 zei Hella Haasse (in 2004 winnares van de prestigieuze Prijs der Nederlandse Letteren): “Zij heeft én het talent én de ambitie én de verhaalstof om een van de groten van de Surinaamse literatuur te worden.” In 2004 verscheen haar bundel met historische gedichten Geef mij het land dat in jou woont, waarin zij schrijft over Suriname’s pre-koloniale periode, de koloniale overheersing, de rode slaven, de negerslaven, de post-slavernijperiode, de onafhankelijkheid van Suriname, de staatsgreep, de decembermoorden en zich vragen stelt over de toekomst van Suriname. Om over de slavernij te schrijven bezocht zij onder meer het museum Kurá Hulanda op Curaçao, een initiatief van de Nederlandse zakenman Jacob Gelt Dekker. Voor Hindorama schreef zij over deze JGD, zoals hij bekend stond. Ik denk dat zij een verbondenheid met hem voelde vanwege zijn harde, liefdeloze jeugd in de naoorlogse jaren in Nederland.
In Geef mij het land dat in jou woont schrijft zij over de decembermoorden onder andere het volgende gedicht:
De vlag ging niet halfstok.
Wie had er nu tijd voor een ander?
Het volk rende naar het vliegveld.
Degenen die overbleven, wisten van niets.
Ze hebben niets gehoord. Niets gezien.
Het was allemaal vals alarm!
Columbus.
Slavernij.
Immigratie.
Onafhankelijkheid.
Staatsgrepen.
Bloedbad.
Allemaal vals alarm.
Redenaars zwijgen.
Ook zij hebben niks gehoord en gezien.
Asha/Cándani/Yasmine, een schrijfster geroemd om haar schitterend lyrisch taalgebruik, die zich bedient van poëtisch proza en verhalende poëzie, is niet meer. Zij wilde nog zoveel geven, maar had er de tijd niet voor.
Haar heengaan is een dubbele tegenslag voor de literaire trots van de Surinaamse gemeenschap. Immers, een andere schrijfster, Astrid Roemer, heeft onlangs haar literaire glans verloren met racistische uitlatingen en haar door ideologische oogkleppen gedeformeerde opstelling (‘niets gehoord, niets gezien’) waar het gaat om brute moorden, andere grove mensenrechtenschendingen, machtsmisbruik en weergaloos wanbeleid in Suriname. Haar uitspraken geven blijk van grote minachting voor land en volk. Daarmee heeft Roemer, aan wie dit jaar als eerste Surinaamse auteur de Prijs der Nederlandse Letteren is toegekend, de Surinaamse gemeenschap van een historisch moment van trots beroofd.
- Published in COLUMN
Over de gekte van de schrijfster Astrid Roemer – Hans Ramsoedh

Dr. Hans Ramsoedh historicus/publicist
Op 12 oktober ontvangt de Surinaamse schrijfster Astrid Roemer uit handen van de Belgische koning Filip de Prijs der Nederlandse Letteren. Deze prijs is een prestigieuze literaire onderscheiding in het Nederlandse taalgebied en wordt eens per drie jaar toegekend aan een auteur van wie het oeuvre een belangrijke plaats inneemt in de Nederlandstalige literatuur. Deze onderscheiding, gefinancierd door de Taalunie, wordt afwisselend uitgereikt door de Nederlandse en Belgische koning. Schrijvers die eerder deze prijs ontvingen zijn onder meer Judith Herzberg (2018), Remco Campert (2015), Cees Nooteboom (2015), Hella Haase (2004), Gerard Reeve (2001) en Harry Mulisch (1995).
Volgens de jury slaagt Roemer erin ‘thema’s uit de recente grote geschiedenis, zoals corruptie, spanning, schuld, kolonisatie en dekolonisatie, te verbinden met de kleine geschiedenis, het verhaal op mensenmaat’. Met haar romans, toneelteksten en gedichten bekleedt zij een unieke positie in het Nederlandstalige literatuurlandschap. De jury typeert haar werk als ‘onconventioneel, poëtisch en doorleefd’.
De Prijs der Nederlandse Letteren is niet Roemers eerste literaire onderscheiding. In 2016 ontving zij al de prestigieuze P.C. Hooft-prijs, een oeuvreprijs. De P.C. Hooft-prijs en de Prijs der Nederlandse Letteren zijn de belangrijkste literaire prijzen van het Nederlandse taalgebied. Roemer is de eerste auteur van Caraïbische oorsprong die zowel de P.C. Hooftprijs als de Prijs der Nederlandse Letteren ontvangt. Haar belangrijkste werken zijn Over de gekte van een vrouw (1982), haar trilogie Gewaagd leven (1996), Lijken op liefde (1997), Was getekend (1999) en Gebroken wit (2019).
In deze bijdrage heb ik het niet over de literaire kwaliteiten van Astrid Roemer maar over een aantal uitspraken van haar rond Desi Bouterse en over hindoes en moslims in Suriname.
Afgelopen week citeerde de journalist Kees Broere van de Volkskrant passages uit de Facebookpagina van Astrid Roemer waarin zij lof uitsprak voor Desi Bouterse (de Volkskrant, ‘Surinaamse auteur Roemer blijft Bouterse steunen: ‘Ik weiger hem moordenaar te noemen’, 5 augustus 2021). Zij schreef dat Suriname Bouterse hard nodig heeft gehad om zelfbewuster te worden. Roemer noemt hem ‘onvergetelijk moedig’ en een persoon die ooit ‘een standbeeld’ zal krijgen. Hoewel Roemer zegt het verdriet en de woede van de nabestaanden te begrijpen weigert zij Bouterse een moordenaar te noemen aangezien hijzelf elke betrokkenheid bij de moorden ontkent. ‘En er is geen bewijs van het feit dat hij daadwerkelijk een of meerdere moorden heeft gepleegd, noch dat hij zijn manschappen daartoe heeft aangezet’, aldus Roemer. Hoe pijnlijk moet deze uitspraak van Roemer niet zijn voor de nabestaanden van de slachtsoffers van December 1982?
Blijkbaar leeft Astrid Roemer in het land der blinden en doven, want volgens de Surinaamse Krijgsraad, die Bouterse veroordeelde tot twintig jaar gevangenisstraf, is hij medepleger van de moorden in December 1982. Hij heeft samen met zijn medeverdachten zich als heersers over leven en dood opgesteld en nodeloos en zinloos de vijftien slachtoffers op gewelddadige wijze van het leven beroofd als gevolg waarvan onherstelbare schade werd aangericht aan de slachtoffers, hun nabestaanden en het Surinaamse volk: ‘Verdachten hadden zich de hoedanigheid van rechter en beul aangemeten’. Vanwege Roemers uitspraken over Bouterse zegde oud-Journaal-presentator Noraly Beyer af voor de prijsuitreiking in oktober.
Roemer raakte al vorig jaar mei in opspraak toen zij op haar Facebook pagina schreef ‘diepe vrees’ te voelen voor ‘bestuurlijke dominantie door hindoes en moslims’. Aan de Volkskrant (artikel Kees Broere van 5 augustus) schreef Roemer dat Santokhi haar met zijn ‘multi-etnische coalitie’ inmiddels heeft overtuigd ‘dat hij beleid wil ontwikkelen en uitvoeren voor alle etnische en religieuze groepen in Suriname’. Helemaal gerust is Roemer als ‘westerse en een moderne vrouw’ echter niet: ‘In bepaalde beroepsgroepen domineren hindoes en moslims en wat dat op den duur betekent, weet ik nog niet.’
Het zijn opmerkelijke uitspraken van een schrijfster die blijkt geeft van raciale vooringenomenheid en bewondering voor een dictator, veroordeelde drugscrimineel en massamoordenaar.
Aan de orde is hier de vraag in hoeverre de Taalunie met de toekenning van deze prestigieuze literaire onderscheiding aan Astrid Roemer zichzelf achteraf niet in diskrediet brengt.
Achteraf intrekking van een toegekende prijs is niet ongebruikelijk. Ik breng hierbij in herinnering de ontwikkelingen rond Aung San Suu Kyi, de Myanmarese politica, leidster van de beweging voor de mensenrechten en democratie in Myanmar (voorheen Birma). Zij kreeg in 1991 de Nobelprijs voor de Vrede en talrijke andere internationale onderscheidingen waaronder in 2009 de Ambassador of Conscience Award, de hoogste onderscheiding van Amnesty International. In 2017 kwam zij in opspraak omdat zij zich niet verzette tegen de etnische zuiveringen die het leger pleegde op de Rohingya, een islamitische etnische minderheid in Myanmar. In december 2019 verdedigde zij nog het handelen van de junta in haar land bij het Internationaal Gerechtshof in het Vredespaleis in Den Haag. Daarop trok Amnesty International zijn onderscheiding aan haar in. Een petitie om haar ook de Nobelprijs af te nemen werd honderdduizenden keren getekend, maar het comité dat de prijs toekent zegt dat de regels een intrekking van de Nobelprijs dat niet toelaten.
In mijn optiek zou het niet ongerechtvaardigd zijn als de Taalunie alsnog zou besluiten de toekenning van de Prijs der Nederlandse Letteren aan Astrid Roemer in te trekken. Deze prestigieuze Nederlandstalige literaire prijs hoort mijns inziens niet toegekend te worden aan een auteur, hoe goed ook, die blijk geeft van het goedpraten van moorden en openlijk blijk geeft van racisme. Het toekennen van deze prijs aan een zwarte auteur mag dan heden ten dage belangrijk zijn, mijns inziens zou het van goede smaak getuigen als de Taalunie de recentelijk door Roemer uitgedragen opvattingen afwijst en de prijs alsnog intrekt.
Foto: Afromagazine.nl (2)
- Published in COLUMN
Gepaste trots – Kanta Adhin
5 juni is de dag van de Hindostaanse immigratie in Suriname. Een dag waarop we worden teruggevoerd naar het verleden toen onze voorouders India verlieten met een voor hen onbekende bestemming. Toch besloten ze de stap te zetten, de stap aan boord van het schip dat hen zou wegvoeren naar de plantages in Suriname. Er zijn verschillende meningen over het al dan niet (geheel) vrijwillige karakter van het vertrek en of we daarom deze dag moeten vieren dan wel in rouw moeten herdenken. Zoals vaak is het niet per se het een of het ander, het is ook mogelijk beide te doen. We zien bij het overlijden van een persoon vaak dat het leven van betrokkene wordt gevierd, terwijl het gemis natuurlijk wel verdriet geeft.
Niemand zal ontkennen dat het systeem van de zogenoemde contractarbeid elementen van een verkapte vorm van slavernij vertoonde en als zodanig niet bejubeld kan worden. Anderzijds denk ik dat we de veerkracht van onze voorouders tekortdoen als we alleen maar op hun ellende inzoomen met voorbijgaan aan wat ze hebben bereikt ondanks de ontberingen. Het systeem bood hun ook kansen. Kansen op sparen, op bezit van eigen grond, op onderwijs voor kinderen. Kansen die zij hebben aangegrepen waardoor de Hindostaanse groep zich omhoog heeft kunnen werken tot een van de belangrijkste bevolkingsgroepen van Suriname. Het is dan ook begrijpelijk dat men daar op een dag als 5 juni met gepaste trots op terugkijkt.
Ondanks de bereikte vooruitgang zien wij vaak dat Hindostanen worden getypeerd als bescheiden, onderdanig, niet activistisch en zelfs laf. Zij laten zich overrulen door anderen met een grotere mond en vechtlust. In de politiek leek het tot voor kort vanzelfsprekend dat ze altijd de tweede viool spelen. Door sommigen worden zij het liefst nog steeds als ‘koelie’ in een hoek gedrukt. Ik ben zelfs een keer door een winkelier in Paramaribo voor ‘eurokoelie’ uitgemaakt, omdat ik hem erop had aangesproken dat hij mij een rot product had verkocht. Vanwege de voor hem onverwachte assertiviteit kreeg ik het predicaat ‘euro’ mee. Over stereotyperingen gesproken, mijn moeder had mij al gewaarschuwd dat ik echt niet moest verwachten geld terug te krijgen van die ‘gierige Libanees’.
Onprettige ervaringen waren er ook met Indiërs die neerkeken op de nazaten van contractarbeiders. Ik denk aan Indiase zakenlui in Suriname die een eigen gemeenschap vormden en zich verheven voelden boven die ‘achterlijke Hindostanen met hun dorpsgewoonten’. Ik was daarom heel blij een keer te horen hoe mijn moeder een Indiase kennis die zich denigrerend uitliet over de Hindostaanse huwelijkstraditie, op haar plaats zette. Terwijl die vrouw heel gewichtig deed over de moderne huwelijken in Delhi en andere steden, merkte mijn moeder op dat in Suriname, zelfs in de polders, geen bruidjes werden verbrand vanwege een tegenvallende bruidsschat. Iets wat bijvoorbeeld wel in Delhi voorkwam.
Zelf maakte ik een keer mee hoe de toenmalige Indiase rechter bij het Internationaal Gerechtshof zich gedroeg die ik in Leiden op een bijeenkomst van een volkenrechtelijk dispuut ontmoette. Hij kwam enthousiast op mij af voor een praatje. Maar toen ik vertelde dat ik uit Suriname kwam waar mijn (over)grootouders zich na afloop van hun contracttijd hadden gevestigd, zag ik hem verstarren. Hij wist niet hoe snel hij het gesprek moest beëindigen. Ik zag hem daarna wel een paar keer mijn kant op kijken, maar tja, ik was nu eenmaal te min gezelschap. Het viel mij tegen dat iemand van zijn kaliber zich niet kon onttrekken aan het ját-pát systeem waarbij de kaste van een medepersoon het contact bepaalt.

Mai-Baap Memorial bij de Suriname Ghat aan de Hooghly rivier te Kolkata, India.
We hebben wel kunnen zien dat de Indiase regering begin 2000 is overgegaan tot het instellen van de Pravāsī bhāratīya divasop 9 januari, een dag speciaal gewijd aan de Indiase diaspora, inclusief de nakomelingen van de toenmalige Brits-Indische contractarbeiders. En op 25 november 2017 werd, ter gelegenheid van de Onafhankelijkheidsdag van Suriname, in Kolkata het Mai-Baap Memorial onthuld, een herinneringsmonument aan de Hooghly rivier op de plek waarvandaan de schepen naar Suriname vertrokken (Suriname Ghat).
Nu, na bijna 150 jaar, is in Suriname een Hindostaanse president een ‘politiek contract’ voor vijf jaar aangegaan. De te verrichten arbeid is zwaar, loodzwaar. En de omstandigheden zijn erbarmelijk, los van de coronacrisis. De grote mond van de vorige president en zijn achterhaald antikoloniaal activisme hebben geen vooruitgang gebracht. Integendeel, door wanbeheer en schaamteloze corruptie gaat het land gebukt onder een enorme schuldenlast. Het is nu aan de huidige regering en burgers om keihard te werken voor een mager loon. Degenen die meenden de huidige president als ‘koelie’ weg te zetten, moeten zich realiseren dat de vorige, nota bene voor meervoudige moord veroordeelde, president het hele volk als het ware tot koelie heeft verklaard. Want alleen met noeste arbeid en deugden als soberheid en spaarzaamheid die de contractarbeiders vooruit hebben gebracht, zal het land uit het moeras kunnen worden getrokken. Hopelijk kan over niet al te lange tijd met gepaste trots worden teruggekeken op de gezamenlijke inspanningen.
- Published in COLUMN
Due pride – Kanta Adhin
5 June marks the immigration of Hindostani people to Suriname. A day on which we are taken back to the past when our ancestors left India to an unknown destination. Nevertheless, they decided to step aboard the ship that would take them to the plantations in Suriname where they had to work on the basis of a five-year contract. There are different opinions about whether the departure was (entirely) voluntary or not and whether we should therefore celebrate this day or commemorate it in mourning. As is often the case, it is not necessarily one or the other; it is also possible to do both. We often see that when a person dies, their life is celebrated, even though the loss is cause for grief.
No one would deny that the system of so-called indentured labour had elements of slavery in disguise and as such cannot be applauded. On the other hand, I think we do not do justice to the resilience of our ancestors if we only zoom in on their misery, ignoring what they achieved despite the hardship. The system also offered them opportunities. Opportunities to save, to own land, to educate their children. Opportunities they seized, and which enabled the Hindostani group to work its way up to become one of the most important population groups in Suriname. It is therefore understandable that, on a day like 5 June, people look back on this with due pride.
Despite the progress achieved, we often see that Hindostani are characterised as modest, submissive, not activist and even cowardly. They allow themselves to be overruled by others with a bigger mouth and fighting spirit. In politics, it seemed obvious until recently that they always play second fiddle. Some still like to see them pushed into a corner as a ‘coolie’. I was once even called a ‘euro coolie’ by a shopkeeper in Paramaribo, because I had told him that he had sold me a rotten product. Because of my unexpected assertiveness, I was labelled ‘euro’. Speaking of stereotyping, my mother had already warned me not to expect to get any money back from that ‘stingy Lebanese’.
There were also unpleasant experiences with Indians who looked down on the descendants of indentured labourers. I am thinking of Indian business people in Suriname who formed their own community and felt superior to those ‘backward Hindostanis with their village customs’. I was therefore very happy once to hear how my mother put an Indian acquaintance straight who was denigrating the Hindostani marriage tradition. While that woman was bragging about modern marriages in Delhi and other cities in India, my mother remarked that in Suriname, even in the remote areas, there was no bride-burning because of a disappointing dowry. Something that did happen in Delhi, for instance.
I myself once experienced the behaviour of the then Indian judge at the International Court of Justice, whom I met in Leiden at a meeting of an international law debating society. He approached me enthusiastically for a chat. However, when I told him that I came from Suriname, where my (great) grandparents had settled after their contract had expired, I saw him freeze. He did not know how quickly he had to end the conversation. I saw him look my way a few times afterwards, but well, I was unworthy of his company. I was disappointed that someone of his caliber could not escape the ját-pát system where the caste of a fellow human determines the contact.

Photo: Mai-Baap Memorial at the Suriname Ghat on the Hooghly River in Kolkata, India.
We have seen that in the early 2000s, the Indian government instituted the Pravāsī bhāratīya divas on 9 January, a day specially dedicated to the Indian diaspora, including the descendants of the then British-Indian indentured labourers. Moreover, on 25 November 2017, on the occasion of Suriname’s Independence Day, the Mai-Baap Memorial was unveiled in Kolkata at the spot from where the ships left for Suriname (Suriname Ghat).
Now, after almost 150 years, a Hindostani president has entered into a five-year ‘political contract’ in Suriname. The work to be done is heavy, very heavy. In addition, the conditions are miserable, apart from the corona crisis. The big mouth of the previous president and his outdated anti-colonial activism have not brought any progress to the country. On the contrary, mismanagement and blatant corruption have left the country burdened with a huge debt. It is now up to the current government and citizens to work very hard for meagre wages. Those who thought to dismiss the current president as a ‘coolie’ should realise that the previous president, who –mind you- was convicted of multiple murder, declared the whole nation to be coolies, as it were. For it is only through hard work and virtues such as frugality and thrift by which the indentured labourers had worked their way up that the country will be pulled out of the swamp. I hope that in the not too distant future, it will be possible to look back with due pride on the joint efforts.
- Published in COLUMN
Vrijheid – Kanta Adhin
Vrijheid is een begrip met veel dimensies waar veel interpretaties aan kunnen worden gegeven. Het kan zelfs zo zijn dat degenen die het meest van vrijheid willen genieten of denken te genieten het minst beseffen wat vrijheid eigenlijk is.
Op 5 mei wordt in Nederland de vrijheid gevierd. Op die dag in 1945 werd Nederland bevrijd van het juk van de bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een periode waarin burgers vele rechten en vrijheden moesten ontberen en waren overgeleverd aan de willekeur en wreedheden van de bezetter. De Tweede Wereldoorlog heeft gruwelijkheden laten zien waartoe mensen in staat zijn. De diverse mensenrechtenverdragen die daarna tot stand zijn gekomen zijn gebaseerd op de erkenning dat respect voor de inherente waardigheid van mensen en van hun onvervreemdbare rechten en vrijheden de grondslag vormt voor vrijheid, gerechtigheid en vrede. In de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens van 1948 wordt als hoogste ideaal van iedere mens gezien “de komst van een wereld, waarin mensen vrijheid van meningsuiting en geloof zullen genieten, en vrij zullen zijn van vrees en gebrek.”
Terecht dat er jaarlijks een moment is waarbij wordt stilgestaan bij de waarde van vrijheid. Niet alleen omdat dit hoogste ideaal voor velen in deze wereld nog een illusie is, maar ook om een bewuste beleving van vrijheid te bevorderen, vrijheid te koesteren, erover na te denken, respect te hebben voor de vrijheid van anderen. In een geordende samenleving is vrijheid immers niet ongebreideld. Er zijn altijd mensen die hun vrijheid belangrijker vinden dan die van een ander en die anderen daarin meekrijgen. Anderen die zich laten meeslepen door mooie woorden, maar daar lang niet altijd zelf goed over hebben nagedacht.
Ik moet bekennen dat ik mij best kan ergeren aan zulke meelopers, maar dat is niets vergeleken bij het snoeiharde oordeel van de Indiase dichter, schrijver, componist, schilder, filosoof, mysticus, sociaal hervormer Rabindranath Tagore (1861-1941) van wie op 7 mei de geboortedag wordt herdacht.
Tagore’s oeuvre is enorm, en omvat meer dan 2000 liederen, meer dan 3000 gedichten, meer dan 2000 schilderijen en tekeningen, 90 korte verhalen, tientallen romans en toneelstukken en dans-drama’s, ontelbare essays, educatieve experimenten, bijdragen aan debatten over nationale en internationale vraagstukken, enzovoort. In 1913 ontving hij als eerste niet-westerling de Nobelprijs voor literatuur. Een thema dat veelvuldig terugkeert in zijn werken is zijn liefde voor vrijheid. Hij leefde gedurende de Britse overheersing van India en was een van de grootste vrijheidsstrijders. Zijn werken getuigen ook van zijn diep geloof in, bijvoorbeeld godsdienstvrijheid en vrijheid van onderwijs. Hij liet zich niet beknotten door irrationele ideeën. Hij stichtte in 1901 zijn eigen school Shantiniketan waar hij zijn opvoedingsidealen in de praktijk bracht, waaronder onderwijs in de moedertaal wat ten tijde van de Britse bezetting van India revolutionair was.
In 1901 schreef hij ook het gedicht Freedom (Vrijheid) dat op de site van Hindorama staat ter gelegenheid van zijn geboortedag. Hierin presenteert hij een droom voor zijn moederland, een droom die in feite voor elk land of gemeenschap kan gelden: vrijheid van angst; afwerpen van het juk van het verleden met een blik naar de toekomst; niet blijven steken, maar openstaan voor verandering; en bovenal vrijheid van de geest met gebruikmaking van het vermogen zelf te denken. Dit laatste vertolkt hij eloquent, desalniettemin zeer hard, als volgt:
“Vrijheid van de belediging te leven in een marionettenwereld,
waar bewegingen worden gestart door hersenloze draden,
herhaald door hersenloze gewoonten,
waar figuren geduldig en gehoorzaam wachten
op de meester van de show,
om aangezet te worden tot een imitatie van het leven.”
Tagore’s visie op vrijheid en zijn afwijzing van klakkeloze navolging of het blijven steken in irrationele gewoonten zijn ook op meesterlijke wijze verwoord in het volgende gedicht uit de gedichtenbundel Gitanjali (1909), Wijzangen, in de Nederlandse vertaling van de schrijver Frederik van Eeden (1860-1932):
Waar de geest zonder vrees is en het hoofd
wordt hoog gedragen,
Waar de kennis vrij is,
Waar de wereld niet in stukjes gebroken wordt
door kleine huiselijke wanden,
Waar de woorden opwellen uit diepten van
waarheid,
Waar rusteloos streven de armen uitstrekt naar
de volmaaktheid,
Waar de klare stroom der Rede nog niet verzand is
in de dorre woestijn der gewoonte,
Waar de geest door U wordt aangevoerd
in aldoor verruimende gedachte en daad,
In dien hemel van vrijheid, o mijn Vader, doe
Gij mijn volk ontwaken!
- Published in COLUMN
Nieuwe maan, nieuwe energie – Kanta Adhin
Zondag, 11 april. Het is vandaag de dag voor nieuwe maan. Gelovige hindoes vereren vandaag God Shiva, want elke maand is de avond voorafgaand aan nieuwe maan Shivrátri, de nacht van Shiva. Hij wordt gezien als de vernietiger en herschepper. Aangezien met nieuwe maan de maan als het ware wordt ‘vernietigd’ om daarna weer te groeien, is deze avond aan Shiva gewijd. Een keer per jaar, in de laatste maand van de hindoe(maan)kalender, wordt deze nacht Mahá-Shivrátri (de grote nacht van Shiva) genoemd, omdat dan ook het afgelopen jaar wordt ‘vernietigd’. Dat was vorige maand op 12 maart, waarna met het Holi-feest op 29 maart – de dag na volle maan – het nieuwe jaar werd ingeluid. De maancyclus heeft mij al van kinds af aan geïntrigeerd en ook nu zie ik de relevantie van dit natuurverschijnsel voor de huidige turbulente periode in ons leven.
Als kind was ik dol op sprookjes en daar hoorde voor mij ook bij het verhaal van Ram en Sita, de ontvoering van Sita door Ravan en Ram’s zoektocht naar haar. Mijn vader vertelde dat je in de volle maan het figuurtje van Sita kon zien, gezeten onder een grote loofboom in Lanka waar Ravan haar gevangen hield. En ik zag het ook werkelijk. In mijn fantasie vond ik dat geweldig, want zo kon iedereen zien waar ze was en kon Ram haar dus ook vinden. Maar als de maan begon af te nemen, maakte ik mij zorgen wat er dan ging gebeuren. En zo hield ik de maancyclus in de gaten en zag de maan afnemen tot nieuwe maan en vervolgens weer groeien tot volle maan. Ik vond het fascinerend dat je daar zo op kon rekenen, zonder dat mensen daaraan te pas kwamen. En dat is waarschijnlijk maar goed ook. Een tante van mij zei weleens: “Meisje, als je voor het zonlicht van mensen afhankelijk was, zou je altijd in het donker leven.”
De wereld van alledag wordt wel bepaald door het handelen van mensen en, inderdaad, met alle minder positieve menselijke eigenschappen die daarbij komen kijken. Zo kunnen goede bedoelingen die welvaart en welzijn beogen teniet worden gedaan door agressie, jaloezie, hebzucht en andere negatieve eigenschappen. In het hindoeïsme wordt gesproken van zes innerlijke vijanden van de mens: lust, woede, hebzucht, hoogmoed, gehechtheid en afgunst. Heden ten dage worden we op allerlei fronten met deze ‘vijanden’ geconfronteerd. De coronacrisis raakt ons direct in ons persoonlijk leven en maakt dat we dingen waar we aan gehecht zijn geraakt en als zo vanzelfsprekend zijn gaan beschouwen, (tijdelijk) niet kunnen doen. In de maatschappij zien we allerlei boze groeperingen die zich onheus bejegend voelen en in de politieke cultuur lijkt het verschijnsel van arrogantie van de macht zich ook in Nederland te hebben genesteld. Op mondiaal niveau geeft het cybertijdperk een hele andere dimensie aan de strijd tussen (groepen)landen om politieke, economische en/of militaire macht. Binnen dit alles moeten we ons staande houden en dat is nogal een opgaaf.
Voor toegewijden aan Shiva is Shivrátri een bijzondere nacht. In de donkere nacht voorafgaand aan de nieuwe maan wordt hij vereerd omdat hij degene is die het (maan)licht weer zal teruggeven. Hij vernietigt namelijk om direct te herscheppen. Op Mahá-Shivrátri zou hij zijn legendarische kosmische dans hebben uitgevoerd waarbij hij het heelal vernietigde en tegelijk herschiep. Zijn verschijning als Natráj (Koning der dansers) is heel bekend, vooral in bronzen uitvoering. Je hoeft geen gelovige te zijn om het belang van de symboliek van deze dans te zien. Een dans die iedereen als het ware zou kunnen verrichten om de eigen innerlijke vijanden te ‘vernietigen’ en om negatieve politieke en maatschappelijke ontwikkelingen bloot te leggen. Rondom nieuwe maan zouden we daartoe al dansend keer op keer nieuwe energie kunnen genereren.
Meer over Shiva en de symboliek van zijn verschijning als Natráj is o.a. te lezen in het artikel van dr. Jnan Adhin: Shiv, de Allerhoogste: Vernietiger en Behoeder (25 november 1980), opgenomen in de bundel Filosofische en religieuze varia – veertig artikelen van Jnan H. Adhin, samengesteld door mr. C.R. Jadnanansing (1999-tweede druk).
Lees ook: Mahá-Shivrátri: De grote nacht van Shiva
- Published in COLUMN
New moon, new energy – Kanta Adhin
Sunday, 11 April. Today is the day before the day of New Moon. Faithful Hindus today worship God Shiva, for every month the evening before the New Moon is Shivrátri, the night of Shiva. He is worshipped as the destroyer and recreator. Since the moon is ‘destroyed’, as it were, on the occasion of a new moon, and afterwards is growing larger each day, this evening is dedicated to Shiva. Once a year, in the last month of the Hindu (lunar) calendar, this night is called Mahá-Shivrátri (the great night of Shiva), because then the past year is also ‘destroyed’. That was last month on 12 March, after which the start of new year was celebrated with the Holi festival on 29 March – the day after the Full Moon. The lunar cycle has intrigued me since childhood and even now I see the relevance of this natural phenomenon in the current turbulent period in our lives.
As a child, I loved fairy tales and for me this included the story of Ram and Sita, Sita’s abduction by Ravan and Ram’s search for her. My father told me that in the full moon, you could see the figure of Sita sitting under a big leafy tree in Lanka where Ravan was keeping her prisoner. And I did see it. In my imagination I thought it was wonderful, because then everyone could see where she was and Ram could easily find her. But when the moon began to wane, I worried what would happen. And so I kept an eye on the lunar cycle and saw the moon waning to new moon and then growing again to full moon. I found it fascinating that you could count on that, without human intervention. And that is probably just as well. An aunt once said to me: “Girl, if you were to depend on people for sunlight, you would always live in the dark.”
The everyday world is determined by the actions of people and, indeed, with all the less than positive human characteristics that come with it. For example, good intentions aimed at prosperity and well-being can be nullified by aggression, jealousy, greed and other negative characteristics. Hinduism speaks of six inner enemies of human beings: lust, anger, greed, pride, attachment and envy. Today, we are confronted with these ‘enemies’ on many fronts. The corona crisis affects us directly in our personal lives and makes us (temporarily) unable to do things we have become attached to and which we have taken for granted. In society, we see all kinds of angry groups that feel unjustly treated and in the political culture, the phenomenon of arrogance of power seems to have taken root in the Netherlands as well. At a global level, the cyber era gives a whole new dimension – directly affecting our personal life- to the struggle between (groups of) countries for political, economic and/or military power Within all this, we have to keep going and that is quite a task.
For devotees of God Shiva, Shivrátri is a special night. In the dark night preceding the new moon, he is worshipped because he is the one who will give back the (moon) light. He destroys in order to instantly recreate. On Mahá-Shivrátri he is said to have performed his legendary cosmic dance, destroying and at the same time recreating the universe. His appearance as Natráj (King of the Dancers) is well known, especially the bronze statues are very popular. You do not have to be a religious believer to grasp the importance of the symbolism of God Shiva’s dance. It is a dance that, in a way, anyone could perform, to ‘destroy’ their own inner enemies and to expose negative political and social developments affecting human dignity. Around the New Moon, we could generate new energy while dancing, time and time again.
More about Shiva and the symbolism of his appearance as Natráj can be read in the article by Dr. Jnan Adhin: Shiv, the Supreme: Destroyer and Guardian (25 November 1980), included in the collection Philosophical and religious varia – forty articles by Jnan H. Adhin, edited by mr. C.R. Jadnanansing (1999-second edition).
- Published in COLUMN