Over de gekte van de schrijfster Astrid Roemer – Hans Ramsoedh
Op 12 oktober ontvangt de Surinaamse schrijfster Astrid Roemer uit handen van de Belgische koning Filip de Prijs der Nederlandse Letteren. Deze prijs is een prestigieuze literaire onderscheiding in het Nederlandse taalgebied en wordt eens per drie jaar toegekend aan een auteur van wie het oeuvre een belangrijke plaats inneemt in de Nederlandstalige literatuur. Deze onderscheiding, gefinancierd door de Taalunie, wordt afwisselend uitgereikt door de Nederlandse en Belgische koning. Schrijvers die eerder deze prijs ontvingen zijn onder meer Judith Herzberg (2018), Remco Campert (2015), Cees Nooteboom (2015), Hella Haase (2004), Gerard Reeve (2001) en Harry Mulisch (1995).
Volgens de jury slaagt Roemer erin ‘thema’s uit de recente grote geschiedenis, zoals corruptie, spanning, schuld, kolonisatie en dekolonisatie, te verbinden met de kleine geschiedenis, het verhaal op mensenmaat’. Met haar romans, toneelteksten en gedichten bekleedt zij een unieke positie in het Nederlandstalige literatuurlandschap. De jury typeert haar werk als ‘onconventioneel, poëtisch en doorleefd’.
De Prijs der Nederlandse Letteren is niet Roemers eerste literaire onderscheiding. In 2016 ontving zij al de prestigieuze P.C. Hooft-prijs, een oeuvreprijs. De P.C. Hooft-prijs en de Prijs der Nederlandse Letteren zijn de belangrijkste literaire prijzen van het Nederlandse taalgebied. Roemer is de eerste auteur van Caraïbische oorsprong die zowel de P.C. Hooftprijs als de Prijs der Nederlandse Letteren ontvangt. Haar belangrijkste werken zijn Over de gekte van een vrouw (1982), haar trilogie Gewaagd leven (1996), Lijken op liefde (1997), Was getekend (1999) en Gebroken wit (2019).
In deze bijdrage heb ik het niet over de literaire kwaliteiten van Astrid Roemer maar over een aantal uitspraken van haar rond Desi Bouterse en over hindoes en moslims in Suriname.
Afgelopen week citeerde de journalist Kees Broere van de Volkskrant passages uit de Facebookpagina van Astrid Roemer waarin zij lof uitsprak voor Desi Bouterse (de Volkskrant, ‘Surinaamse auteur Roemer blijft Bouterse steunen: ‘Ik weiger hem moordenaar te noemen’, 5 augustus 2021). Zij schreef dat Suriname Bouterse hard nodig heeft gehad om zelfbewuster te worden. Roemer noemt hem ‘onvergetelijk moedig’ en een persoon die ooit ‘een standbeeld’ zal krijgen. Hoewel Roemer zegt het verdriet en de woede van de nabestaanden te begrijpen weigert zij Bouterse een moordenaar te noemen aangezien hijzelf elke betrokkenheid bij de moorden ontkent. ‘En er is geen bewijs van het feit dat hij daadwerkelijk een of meerdere moorden heeft gepleegd, noch dat hij zijn manschappen daartoe heeft aangezet’, aldus Roemer. Hoe pijnlijk moet deze uitspraak van Roemer niet zijn voor de nabestaanden van de slachtsoffers van December 1982?
Blijkbaar leeft Astrid Roemer in het land der blinden en doven, want volgens de Surinaamse Krijgsraad, die Bouterse veroordeelde tot twintig jaar gevangenisstraf, is hij medepleger van de moorden in December 1982. Hij heeft samen met zijn medeverdachten zich als heersers over leven en dood opgesteld en nodeloos en zinloos de vijftien slachtoffers op gewelddadige wijze van het leven beroofd als gevolg waarvan onherstelbare schade werd aangericht aan de slachtoffers, hun nabestaanden en het Surinaamse volk: ‘Verdachten hadden zich de hoedanigheid van rechter en beul aangemeten’. Vanwege Roemers uitspraken over Bouterse zegde oud-Journaal-presentator Noraly Beyer af voor de prijsuitreiking in oktober.
Roemer raakte al vorig jaar mei in opspraak toen zij op haar Facebook pagina schreef ‘diepe vrees’ te voelen voor ‘bestuurlijke dominantie door hindoes en moslims’. Aan de Volkskrant (artikel Kees Broere van 5 augustus) schreef Roemer dat Santokhi haar met zijn ‘multi-etnische coalitie’ inmiddels heeft overtuigd ‘dat hij beleid wil ontwikkelen en uitvoeren voor alle etnische en religieuze groepen in Suriname’. Helemaal gerust is Roemer als ‘westerse en een moderne vrouw’ echter niet: ‘In bepaalde beroepsgroepen domineren hindoes en moslims en wat dat op den duur betekent, weet ik nog niet.’
Het zijn opmerkelijke uitspraken van een schrijfster die blijkt geeft van raciale vooringenomenheid en bewondering voor een dictator, veroordeelde drugscrimineel en massamoordenaar.
Aan de orde is hier de vraag in hoeverre de Taalunie met de toekenning van deze prestigieuze literaire onderscheiding aan Astrid Roemer zichzelf achteraf niet in diskrediet brengt.
Achteraf intrekking van een toegekende prijs is niet ongebruikelijk. Ik breng hierbij in herinnering de ontwikkelingen rond Aung San Suu Kyi, de Myanmarese politica, leidster van de beweging voor de mensenrechten en democratie in Myanmar (voorheen Birma). Zij kreeg in 1991 de Nobelprijs voor de Vrede en talrijke andere internationale onderscheidingen waaronder in 2009 de Ambassador of Conscience Award, de hoogste onderscheiding van Amnesty International. In 2017 kwam zij in opspraak omdat zij zich niet verzette tegen de etnische zuiveringen die het leger pleegde op de Rohingya, een islamitische etnische minderheid in Myanmar. In december 2019 verdedigde zij nog het handelen van de junta in haar land bij het Internationaal Gerechtshof in het Vredespaleis in Den Haag. Daarop trok Amnesty International zijn onderscheiding aan haar in. Een petitie om haar ook de Nobelprijs af te nemen werd honderdduizenden keren getekend, maar het comité dat de prijs toekent zegt dat de regels een intrekking van de Nobelprijs dat niet toelaten.
In mijn optiek zou het niet ongerechtvaardigd zijn als de Taalunie alsnog zou besluiten de toekenning van de Prijs der Nederlandse Letteren aan Astrid Roemer in te trekken. Deze prestigieuze Nederlandstalige literaire prijs hoort mijns inziens niet toegekend te worden aan een auteur, hoe goed ook, die blijk geeft van het goedpraten van moorden en openlijk blijk geeft van racisme. Het toekennen van deze prijs aan een zwarte auteur mag dan heden ten dage belangrijk zijn, mijns inziens zou het van goede smaak getuigen als de Taalunie de recentelijk door Roemer uitgedragen opvattingen afwijst en de prijs alsnog intrekt.
Foto: Afromagazine.nl (2)
- Published in COLUMN
Gepaste trots – Kanta Adhin
5 juni is de dag van de Hindostaanse immigratie in Suriname. Een dag waarop we worden teruggevoerd naar het verleden toen onze voorouders India verlieten met een voor hen onbekende bestemming. Toch besloten ze de stap te zetten, de stap aan boord van het schip dat hen zou wegvoeren naar de plantages in Suriname. Er zijn verschillende meningen over het al dan niet (geheel) vrijwillige karakter van het vertrek en of we daarom deze dag moeten vieren dan wel in rouw moeten herdenken. Zoals vaak is het niet per se het een of het ander, het is ook mogelijk beide te doen. We zien bij het overlijden van een persoon vaak dat het leven van betrokkene wordt gevierd, terwijl het gemis natuurlijk wel verdriet geeft.
Niemand zal ontkennen dat het systeem van de zogenoemde contractarbeid elementen van een verkapte vorm van slavernij vertoonde en als zodanig niet bejubeld kan worden. Anderzijds denk ik dat we de veerkracht van onze voorouders tekortdoen als we alleen maar op hun ellende inzoomen met voorbijgaan aan wat ze hebben bereikt ondanks de ontberingen. Het systeem bood hun ook kansen. Kansen op sparen, op bezit van eigen grond, op onderwijs voor kinderen. Kansen die zij hebben aangegrepen waardoor de Hindostaanse groep zich omhoog heeft kunnen werken tot een van de belangrijkste bevolkingsgroepen van Suriname. Het is dan ook begrijpelijk dat men daar op een dag als 5 juni met gepaste trots op terugkijkt.
Ondanks de bereikte vooruitgang zien wij vaak dat Hindostanen worden getypeerd als bescheiden, onderdanig, niet activistisch en zelfs laf. Zij laten zich overrulen door anderen met een grotere mond en vechtlust. In de politiek leek het tot voor kort vanzelfsprekend dat ze altijd de tweede viool spelen. Door sommigen worden zij het liefst nog steeds als ‘koelie’ in een hoek gedrukt. Ik ben zelfs een keer door een winkelier in Paramaribo voor ‘eurokoelie’ uitgemaakt, omdat ik hem erop had aangesproken dat hij mij een rot product had verkocht. Vanwege de voor hem onverwachte assertiviteit kreeg ik het predicaat ‘euro’ mee. Over stereotyperingen gesproken, mijn moeder had mij al gewaarschuwd dat ik echt niet moest verwachten geld terug te krijgen van die ‘gierige Libanees’.
Onprettige ervaringen waren er ook met Indiërs die neerkeken op de nazaten van contractarbeiders. Ik denk aan Indiase zakenlui in Suriname die een eigen gemeenschap vormden en zich verheven voelden boven die ‘achterlijke Hindostanen met hun dorpsgewoonten’. Ik was daarom heel blij een keer te horen hoe mijn moeder een Indiase kennis die zich denigrerend uitliet over de Hindostaanse huwelijkstraditie, op haar plaats zette. Terwijl die vrouw heel gewichtig deed over de moderne huwelijken in Delhi en andere steden, merkte mijn moeder op dat in Suriname, zelfs in de polders, geen bruidjes werden verbrand vanwege een tegenvallende bruidsschat. Iets wat bijvoorbeeld wel in Delhi voorkwam.
Zelf maakte ik een keer mee hoe de toenmalige Indiase rechter bij het Internationaal Gerechtshof zich gedroeg die ik in Leiden op een bijeenkomst van een volkenrechtelijk dispuut ontmoette. Hij kwam enthousiast op mij af voor een praatje. Maar toen ik vertelde dat ik uit Suriname kwam waar mijn (over)grootouders zich na afloop van hun contracttijd hadden gevestigd, zag ik hem verstarren. Hij wist niet hoe snel hij het gesprek moest beëindigen. Ik zag hem daarna wel een paar keer mijn kant op kijken, maar tja, ik was nu eenmaal te min gezelschap. Het viel mij tegen dat iemand van zijn kaliber zich niet kon onttrekken aan het ját-pát systeem waarbij de kaste van een medepersoon het contact bepaalt.
We hebben wel kunnen zien dat de Indiase regering begin 2000 is overgegaan tot het instellen van de Pravāsī bhāratīya divasop 9 januari, een dag speciaal gewijd aan de Indiase diaspora, inclusief de nakomelingen van de toenmalige Brits-Indische contractarbeiders. En op 25 november 2017 werd, ter gelegenheid van de Onafhankelijkheidsdag van Suriname, in Kolkata het Mai-Baap Memorial onthuld, een herinneringsmonument aan de Hooghly rivier op de plek waarvandaan de schepen naar Suriname vertrokken (Suriname Ghat).
Nu, na bijna 150 jaar, is in Suriname een Hindostaanse president een ‘politiek contract’ voor vijf jaar aangegaan. De te verrichten arbeid is zwaar, loodzwaar. En de omstandigheden zijn erbarmelijk, los van de coronacrisis. De grote mond van de vorige president en zijn achterhaald antikoloniaal activisme hebben geen vooruitgang gebracht. Integendeel, door wanbeheer en schaamteloze corruptie gaat het land gebukt onder een enorme schuldenlast. Het is nu aan de huidige regering en burgers om keihard te werken voor een mager loon. Degenen die meenden de huidige president als ‘koelie’ weg te zetten, moeten zich realiseren dat de vorige, nota bene voor meervoudige moord veroordeelde, president het hele volk als het ware tot koelie heeft verklaard. Want alleen met noeste arbeid en deugden als soberheid en spaarzaamheid die de contractarbeiders vooruit hebben gebracht, zal het land uit het moeras kunnen worden getrokken. Hopelijk kan over niet al te lange tijd met gepaste trots worden teruggekeken op de gezamenlijke inspanningen.
- Published in COLUMN
Due pride – Kanta Adhin
5 June marks the immigration of Hindostani people to Suriname. A day on which we are taken back to the past when our ancestors left India to an unknown destination. Nevertheless, they decided to step aboard the ship that would take them to the plantations in Suriname where they had to work on the basis of a five-year contract. There are different opinions about whether the departure was (entirely) voluntary or not and whether we should therefore celebrate this day or commemorate it in mourning. As is often the case, it is not necessarily one or the other; it is also possible to do both. We often see that when a person dies, their life is celebrated, even though the loss is cause for grief.
No one would deny that the system of so-called indentured labour had elements of slavery in disguise and as such cannot be applauded. On the other hand, I think we do not do justice to the resilience of our ancestors if we only zoom in on their misery, ignoring what they achieved despite the hardship. The system also offered them opportunities. Opportunities to save, to own land, to educate their children. Opportunities they seized, and which enabled the Hindostani group to work its way up to become one of the most important population groups in Suriname. It is therefore understandable that, on a day like 5 June, people look back on this with due pride.
Despite the progress achieved, we often see that Hindostani are characterised as modest, submissive, not activist and even cowardly. They allow themselves to be overruled by others with a bigger mouth and fighting spirit. In politics, it seemed obvious until recently that they always play second fiddle. Some still like to see them pushed into a corner as a ‘coolie’. I was once even called a ‘euro coolie’ by a shopkeeper in Paramaribo, because I had told him that he had sold me a rotten product. Because of my unexpected assertiveness, I was labelled ‘euro’. Speaking of stereotyping, my mother had already warned me not to expect to get any money back from that ‘stingy Lebanese’.
There were also unpleasant experiences with Indians who looked down on the descendants of indentured labourers. I am thinking of Indian business people in Suriname who formed their own community and felt superior to those ‘backward Hindostanis with their village customs’. I was therefore very happy once to hear how my mother put an Indian acquaintance straight who was denigrating the Hindostani marriage tradition. While that woman was bragging about modern marriages in Delhi and other cities in India, my mother remarked that in Suriname, even in the remote areas, there was no bride-burning because of a disappointing dowry. Something that did happen in Delhi, for instance.
I myself once experienced the behaviour of the then Indian judge at the International Court of Justice, whom I met in Leiden at a meeting of an international law debating society. He approached me enthusiastically for a chat. However, when I told him that I came from Suriname, where my (great) grandparents had settled after their contract had expired, I saw him freeze. He did not know how quickly he had to end the conversation. I saw him look my way a few times afterwards, but well, I was unworthy of his company. I was disappointed that someone of his caliber could not escape the ját-pát system where the caste of a fellow human determines the contact.
We have seen that in the early 2000s, the Indian government instituted the Pravāsī bhāratīya divas on 9 January, a day specially dedicated to the Indian diaspora, including the descendants of the then British-Indian indentured labourers. Moreover, on 25 November 2017, on the occasion of Suriname’s Independence Day, the Mai-Baap Memorial was unveiled in Kolkata at the spot from where the ships left for Suriname (Suriname Ghat).
Now, after almost 150 years, a Hindostani president has entered into a five-year ‘political contract’ in Suriname. The work to be done is heavy, very heavy. In addition, the conditions are miserable, apart from the corona crisis. The big mouth of the previous president and his outdated anti-colonial activism have not brought any progress to the country. On the contrary, mismanagement and blatant corruption have left the country burdened with a huge debt. It is now up to the current government and citizens to work very hard for meagre wages. Those who thought to dismiss the current president as a ‘coolie’ should realise that the previous president, who –mind you- was convicted of multiple murder, declared the whole nation to be coolies, as it were. For it is only through hard work and virtues such as frugality and thrift by which the indentured labourers had worked their way up that the country will be pulled out of the swamp. I hope that in the not too distant future, it will be possible to look back with due pride on the joint efforts.
- Published in COLUMN
Vrijheid – Kanta Adhin
Vrijheid is een begrip met veel dimensies waar veel interpretaties aan kunnen worden gegeven. Het kan zelfs zo zijn dat degenen die het meest van vrijheid willen genieten of denken te genieten het minst beseffen wat vrijheid eigenlijk is.
Op 5 mei wordt in Nederland de vrijheid gevierd. Op die dag in 1945 werd Nederland bevrijd van het juk van de bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een periode waarin burgers vele rechten en vrijheden moesten ontberen en waren overgeleverd aan de willekeur en wreedheden van de bezetter. De Tweede Wereldoorlog heeft gruwelijkheden laten zien waartoe mensen in staat zijn. De diverse mensenrechtenverdragen die daarna tot stand zijn gekomen zijn gebaseerd op de erkenning dat respect voor de inherente waardigheid van mensen en van hun onvervreemdbare rechten en vrijheden de grondslag vormt voor vrijheid, gerechtigheid en vrede. In de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens van 1948 wordt als hoogste ideaal van iedere mens gezien “de komst van een wereld, waarin mensen vrijheid van meningsuiting en geloof zullen genieten, en vrij zullen zijn van vrees en gebrek.”
Terecht dat er jaarlijks een moment is waarbij wordt stilgestaan bij de waarde van vrijheid. Niet alleen omdat dit hoogste ideaal voor velen in deze wereld nog een illusie is, maar ook om een bewuste beleving van vrijheid te bevorderen, vrijheid te koesteren, erover na te denken, respect te hebben voor de vrijheid van anderen. In een geordende samenleving is vrijheid immers niet ongebreideld. Er zijn altijd mensen die hun vrijheid belangrijker vinden dan die van een ander en die anderen daarin meekrijgen. Anderen die zich laten meeslepen door mooie woorden, maar daar lang niet altijd zelf goed over hebben nagedacht.
Ik moet bekennen dat ik mij best kan ergeren aan zulke meelopers, maar dat is niets vergeleken bij het snoeiharde oordeel van de Indiase dichter, schrijver, componist, schilder, filosoof, mysticus, sociaal hervormer Rabindranath Tagore (1861-1941) van wie op 7 mei de geboortedag wordt herdacht.
Tagore’s oeuvre is enorm, en omvat meer dan 2000 liederen, meer dan 3000 gedichten, meer dan 2000 schilderijen en tekeningen, 90 korte verhalen, tientallen romans en toneelstukken en dans-drama’s, ontelbare essays, educatieve experimenten, bijdragen aan debatten over nationale en internationale vraagstukken, enzovoort. In 1913 ontving hij als eerste niet-westerling de Nobelprijs voor literatuur. Een thema dat veelvuldig terugkeert in zijn werken is zijn liefde voor vrijheid. Hij leefde gedurende de Britse overheersing van India en was een van de grootste vrijheidsstrijders. Zijn werken getuigen ook van zijn diep geloof in, bijvoorbeeld godsdienstvrijheid en vrijheid van onderwijs. Hij liet zich niet beknotten door irrationele ideeën. Hij stichtte in 1901 zijn eigen school Shantiniketan waar hij zijn opvoedingsidealen in de praktijk bracht, waaronder onderwijs in de moedertaal wat ten tijde van de Britse bezetting van India revolutionair was.
In 1901 schreef hij ook het gedicht Freedom (Vrijheid) dat op de site van Hindorama staat ter gelegenheid van zijn geboortedag. Hierin presenteert hij een droom voor zijn moederland, een droom die in feite voor elk land of gemeenschap kan gelden: vrijheid van angst; afwerpen van het juk van het verleden met een blik naar de toekomst; niet blijven steken, maar openstaan voor verandering; en bovenal vrijheid van de geest met gebruikmaking van het vermogen zelf te denken. Dit laatste vertolkt hij eloquent, desalniettemin zeer hard, als volgt:
“Vrijheid van de belediging te leven in een marionettenwereld,
waar bewegingen worden gestart door hersenloze draden,
herhaald door hersenloze gewoonten,
waar figuren geduldig en gehoorzaam wachten
op de meester van de show,
om aangezet te worden tot een imitatie van het leven.”
Tagore’s visie op vrijheid en zijn afwijzing van klakkeloze navolging of het blijven steken in irrationele gewoonten zijn ook op meesterlijke wijze verwoord in het volgende gedicht uit de gedichtenbundel Gitanjali (1909), Wijzangen, in de Nederlandse vertaling van de schrijver Frederik van Eeden (1860-1932):
Waar de geest zonder vrees is en het hoofd
wordt hoog gedragen,
Waar de kennis vrij is,
Waar de wereld niet in stukjes gebroken wordt
door kleine huiselijke wanden,
Waar de woorden opwellen uit diepten van
waarheid,
Waar rusteloos streven de armen uitstrekt naar
de volmaaktheid,
Waar de klare stroom der Rede nog niet verzand is
in de dorre woestijn der gewoonte,
Waar de geest door U wordt aangevoerd
in aldoor verruimende gedachte en daad,
In dien hemel van vrijheid, o mijn Vader, doe
Gij mijn volk ontwaken!
- Published in COLUMN
Nieuwe maan, nieuwe energie – Kanta Adhin
Zondag, 11 april. Het is vandaag de dag voor nieuwe maan. Gelovige hindoes vereren vandaag God Shiva, want elke maand is de avond voorafgaand aan nieuwe maan Shivrátri, de nacht van Shiva. Hij wordt gezien als de vernietiger en herschepper. Aangezien met nieuwe maan de maan als het ware wordt ‘vernietigd’ om daarna weer te groeien, is deze avond aan Shiva gewijd. Een keer per jaar, in de laatste maand van de hindoe(maan)kalender, wordt deze nacht Mahá-Shivrátri (de grote nacht van Shiva) genoemd, omdat dan ook het afgelopen jaar wordt ‘vernietigd’. Dat was vorige maand op 12 maart, waarna met het Holi-feest op 29 maart – de dag na volle maan – het nieuwe jaar werd ingeluid. De maancyclus heeft mij al van kinds af aan geïntrigeerd en ook nu zie ik de relevantie van dit natuurverschijnsel voor de huidige turbulente periode in ons leven.
Als kind was ik dol op sprookjes en daar hoorde voor mij ook bij het verhaal van Ram en Sita, de ontvoering van Sita door Ravan en Ram’s zoektocht naar haar. Mijn vader vertelde dat je in de volle maan het figuurtje van Sita kon zien, gezeten onder een grote loofboom in Lanka waar Ravan haar gevangen hield. En ik zag het ook werkelijk. In mijn fantasie vond ik dat geweldig, want zo kon iedereen zien waar ze was en kon Ram haar dus ook vinden. Maar als de maan begon af te nemen, maakte ik mij zorgen wat er dan ging gebeuren. En zo hield ik de maancyclus in de gaten en zag de maan afnemen tot nieuwe maan en vervolgens weer groeien tot volle maan. Ik vond het fascinerend dat je daar zo op kon rekenen, zonder dat mensen daaraan te pas kwamen. En dat is waarschijnlijk maar goed ook. Een tante van mij zei weleens: “Meisje, als je voor het zonlicht van mensen afhankelijk was, zou je altijd in het donker leven.”
De wereld van alledag wordt wel bepaald door het handelen van mensen en, inderdaad, met alle minder positieve menselijke eigenschappen die daarbij komen kijken. Zo kunnen goede bedoelingen die welvaart en welzijn beogen teniet worden gedaan door agressie, jaloezie, hebzucht en andere negatieve eigenschappen. In het hindoeïsme wordt gesproken van zes innerlijke vijanden van de mens: lust, woede, hebzucht, hoogmoed, gehechtheid en afgunst. Heden ten dage worden we op allerlei fronten met deze ‘vijanden’ geconfronteerd. De coronacrisis raakt ons direct in ons persoonlijk leven en maakt dat we dingen waar we aan gehecht zijn geraakt en als zo vanzelfsprekend zijn gaan beschouwen, (tijdelijk) niet kunnen doen. In de maatschappij zien we allerlei boze groeperingen die zich onheus bejegend voelen en in de politieke cultuur lijkt het verschijnsel van arrogantie van de macht zich ook in Nederland te hebben genesteld. Op mondiaal niveau geeft het cybertijdperk een hele andere dimensie aan de strijd tussen (groepen)landen om politieke, economische en/of militaire macht. Binnen dit alles moeten we ons staande houden en dat is nogal een opgaaf.
Voor toegewijden aan Shiva is Shivrátri een bijzondere nacht. In de donkere nacht voorafgaand aan de nieuwe maan wordt hij vereerd omdat hij degene is die het (maan)licht weer zal teruggeven. Hij vernietigt namelijk om direct te herscheppen. Op Mahá-Shivrátri zou hij zijn legendarische kosmische dans hebben uitgevoerd waarbij hij het heelal vernietigde en tegelijk herschiep. Zijn verschijning als Natráj (Koning der dansers) is heel bekend, vooral in bronzen uitvoering. Je hoeft geen gelovige te zijn om het belang van de symboliek van deze dans te zien. Een dans die iedereen als het ware zou kunnen verrichten om de eigen innerlijke vijanden te ‘vernietigen’ en om negatieve politieke en maatschappelijke ontwikkelingen bloot te leggen. Rondom nieuwe maan zouden we daartoe al dansend keer op keer nieuwe energie kunnen genereren.
Meer over Shiva en de symboliek van zijn verschijning als Natráj is o.a. te lezen in het artikel van dr. Jnan Adhin: Shiv, de Allerhoogste: Vernietiger en Behoeder (25 november 1980), opgenomen in de bundel Filosofische en religieuze varia – veertig artikelen van Jnan H. Adhin, samengesteld door mr. C.R. Jadnanansing (1999-tweede druk).
Lees ook: Mahá-Shivrátri: De grote nacht van Shiva
- Published in COLUMN
New moon, new energy – Kanta Adhin
Sunday, 11 April. Today is the day before the day of New Moon. Faithful Hindus today worship God Shiva, for every month the evening before the New Moon is Shivrátri, the night of Shiva. He is worshipped as the destroyer and recreator. Since the moon is ‘destroyed’, as it were, on the occasion of a new moon, and afterwards is growing larger each day, this evening is dedicated to Shiva. Once a year, in the last month of the Hindu (lunar) calendar, this night is called Mahá-Shivrátri (the great night of Shiva), because then the past year is also ‘destroyed’. That was last month on 12 March, after which the start of new year was celebrated with the Holi festival on 29 March – the day after the Full Moon. The lunar cycle has intrigued me since childhood and even now I see the relevance of this natural phenomenon in the current turbulent period in our lives.
As a child, I loved fairy tales and for me this included the story of Ram and Sita, Sita’s abduction by Ravan and Ram’s search for her. My father told me that in the full moon, you could see the figure of Sita sitting under a big leafy tree in Lanka where Ravan was keeping her prisoner. And I did see it. In my imagination I thought it was wonderful, because then everyone could see where she was and Ram could easily find her. But when the moon began to wane, I worried what would happen. And so I kept an eye on the lunar cycle and saw the moon waning to new moon and then growing again to full moon. I found it fascinating that you could count on that, without human intervention. And that is probably just as well. An aunt once said to me: “Girl, if you were to depend on people for sunlight, you would always live in the dark.”
The everyday world is determined by the actions of people and, indeed, with all the less than positive human characteristics that come with it. For example, good intentions aimed at prosperity and well-being can be nullified by aggression, jealousy, greed and other negative characteristics. Hinduism speaks of six inner enemies of human beings: lust, anger, greed, pride, attachment and envy. Today, we are confronted with these ‘enemies’ on many fronts. The corona crisis affects us directly in our personal lives and makes us (temporarily) unable to do things we have become attached to and which we have taken for granted. In society, we see all kinds of angry groups that feel unjustly treated and in the political culture, the phenomenon of arrogance of power seems to have taken root in the Netherlands as well. At a global level, the cyber era gives a whole new dimension – directly affecting our personal life- to the struggle between (groups of) countries for political, economic and/or military power Within all this, we have to keep going and that is quite a task.
For devotees of God Shiva, Shivrátri is a special night. In the dark night preceding the new moon, he is worshipped because he is the one who will give back the (moon) light. He destroys in order to instantly recreate. On Mahá-Shivrátri he is said to have performed his legendary cosmic dance, destroying and at the same time recreating the universe. His appearance as Natráj (King of the Dancers) is well known, especially the bronze statues are very popular. You do not have to be a religious believer to grasp the importance of the symbolism of God Shiva’s dance. It is a dance that, in a way, anyone could perform, to ‘destroy’ their own inner enemies and to expose negative political and social developments affecting human dignity. Around the New Moon, we could generate new energy while dancing, time and time again.
More about Shiva and the symbolism of his appearance as Natráj can be read in the article by Dr. Jnan Adhin: Shiv, the Supreme: Destroyer and Guardian (25 November 1980), included in the collection Philosophical and religious varia – forty articles by Jnan H. Adhin, edited by mr. C.R. Jadnanansing (1999-second edition).
- Published in COLUMN
Surinamers in de Nederlandse politiek – Hans Ramsoedh
Eindelijk weer Tweede Kamerleden gekozen met een Surinaamse achtergrond. Bij de afgelopen verkiezingen werden Raoul Boucke (D66), Don Ceder (Christen Unie) en Sylvana Simons (BIJ1) gekozen als Tweede Kamerlid. In landen als Engeland en Frankrijk is het al geruime tijd gebruikelijk dat leden van het parlement en de regering een migratieachtergrond hebben. In vergelijking met deze twee landen bevindt het proces van politieke inclusie in Nederland zich nog in de kinderschoenen. Met politieke inclusie bedoel ik in dit verband een politiek bestel (regering, parlement, Gedeputeerde Staten, Provinciale Staten, Colleges van Burgemeester en Wethouders en gemeenteraden) dat een afspiegeling vormt van de samenleving. Het betekent dat vrouwen en mensen met een migratieachtergrond min of meer evenredig vertegenwoordigd zijn in deze politieke instituten. Op gemeentelijk en provinciaal niveau is er sinds de jaren zeventig wel sprake van betrokkenheid van mensen met een migratieachtergrond bij de politiek. Op landelijk niveau is pas sinds het afgelopen decennium het aantal Kamerleden ‘met een kleur’ duidelijk zichtbaar.
Het eerste Tweede Kamerlid met een migratieachtergrond (John Lilipaly 1986-1998, PvdA) werd pas in 1986 gekozen. In 1992 werd Dowlatram Ramlal (CDA) als eerste Surinamer gekozen als Tweede Kamerlid (1992-1994). In het Kabinet-Balkenende IV (2007-2010) waren twee personen met een migratieachtergrond voor het eerst benoemd als Staatssecretaris (Ahmed Aboutaleb en Nebahat Albayrak, beiden PvdA). In 2002 werd namens de LPF van Pim Fortuyn Philomena Bijlhout in het kabinet-Balkenende I (2002-2003) benoemd als Staatssecretaris voor Gezinszaken, maar zij moest echter na 24 uur weer aftreden toen bleek dat zij in de jaren tachtig lid was geweest van de volksmilitie van Desi Bouterse.
Er zijn enkele Tweede Kamerleden met een Surinaamse achtergrond die een langere periode Kamerlid zijn geweest zoals Tara Oedayrajsingh Varma van Groen Links (1994-2001), Kathleen Ferrier van het CDA (2002-2012), Laetitia Griffith van de VVD (2003-2017), John Leerdam van de PVDA (2003-2012) en Tanja Jadnanansing van de PVDA (2010-2016). Daarnaast is er nog een aantal andere Kamerleden met een Surinaamse achtergrond geweest dat na één termijn geruisloos door de achterdeur is verdwenen.
Er zijn inmiddels enkele burgemeesters benoemd met een migratieachtergrond, waaronder Aboutaleb (PvdA) in Rotterdam sinds 2009, Weerwind (D66) in Almere sinds 2015 en Marcouch (PvdA) in Arnhem sinds 2017 en het aantal Tweede Kamerleden met een migratieachtergrond is stijgende. In 2010 waren er elf Tweede Kamerleden met een migratieachtergrond en sinds 2017 dertien. Van deze dertien Kamerleden in 2017 hadden zes een Nederlands-Marokkaanse en zeven een Nederlands-Turkse achtergrond. In 2017 had geen van de Tweede Kamerleden met een migratieverleden een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond. Dit gegeven verbaasde mij gelet op de kenmerken van de Surinaams-Antilliaanse doelgroep in Nederland: relatief goed opgeleid, geen taalbarrière en redelijk geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Gelet op de actualiteit van inclusie zou je verwachten dat Nederlandse politieke partijen het Surinaams-Antilliaanse reservoir zouden aanboren voor kandidaten van kleur en met een migratieachtergrond.
Ook bij de afgelopen verkiezingen zie ik wederom een oververtegenwoordiging van mediterrane kandidaten op kandidatenlijsten van de verschillende politieke partijen. Op redelijk verkiesbare plaatsen kwamen we slechts vijf kandidaten met een Surinaamse achtergrond tegen: Raul Boucke op nr. 10 bij D66, Sunita Bihari op nr. 11 bij SP, Kavish Bisseswar op nr. 14 bij PvdA, Don Ceder op nr. 4 bij CU. BIJ1 is een politieke partij waarbij de leden op de kandidatenlijst vooral afkomstig zijn uit de zwarte activistische hoek. Zoals eerder gesteld werden slechts Boucke, Ceder en Simons gekozen als Tweede Kamerlid. Opvallend is dat voor de VVD maar liefs vijf kandidaten met een migratieachtergrond werden gekozen als Tweede Kamerlid. Twee van deze gekozen Kamerleden hebben een Pakistaanse migratieachtergrond (Mariëlle Paul en Fahid Minhas).
Wat verklaart deze mediterrane ‘oververtegenwoordiging’ in de Tweede Kamer sinds 2017? Ligt het aan de politieke partijen die bij voorkeur kiezen voor kandidaten uit zogeheten ‘problematische’ groepen (Turken en Marokkanen) dan uit groepen (zoals de Surinaamse) die beschouwd worden als geïntegreerd? De rekrutering uit de zogeheten ‘problematische’ groepen zou dan bedoeld zijn om daarmee een verbinding te maken met deze achtergestelde groepen, een nieuw kiezersreservoir aan te boren en in het verlengde hiervan om hun integratie in de Nederlandse samenleving te bevorderen. Of ligt het aan de persoonskenmerken (sociaal en politiek activisme) van de mediterrane kandidaten die de politiek als een belangrijk instrument zien om de emancipatie en integratie van de eigen doelgroep te bevorderen? Turken en Marokkanen hebben een breed netwerk van moskeeën en organisaties verspreid over Nederland. Niet uitgesloten dient te worden dat mediterrane kandidaten daardoor wellicht gemakkelijker deze organisatiestructuur weten te gebruiken voor politieke mobilisatie. Bovendien zijn deze organisaties vaak een kweekvijver voor personen met aanleg voor politiek. Ligt het misschien ook aan de afwezigheid van politiek en sociaal activisme bij Surinaamse-Nederlanders die vooral kiezen voor een kortere weg naar maatschappelijk succes (opleiding afronden en een baan) en banen waaraan zij status ontlenen?
Ik kan geen eenduidig antwoord geven op deze vragen. Daarvoor zou je eerst bovengenoemde factoren aan een onderzoek moeten onderwerpen. Ik ben vooralsnog voorzichtig geneigd de ondervertegenwoordiging van Surinamers (en Antillianen) in de Nederlandse politiek toe te schrijven aan kenmerken van de doelgroep zelf. Personen met een Surinaamse achtergrond geven de voorkeur aan een snelle carrière en een baan (advocaat, arts, econoom) waaraan zij status ontlenen. Investeren in sociaal en politiek activisme naast studie en een baan wordt gezien als een vertragende factor in hun streven naar maatschappelijk succes. De drie gekozen Kamerleden met een Surinaamse achtergrond (Boucke, Ceder en Simons), zijn het toonbeeld van jarenlang sociaal en politiek activisme.
- Published in COLUMN
Dutch Surinamese and politics in the Netherlands – Hans Ramsoedh
Finally again Members of Parliament (MP) were elected with a Surinamese background. In the last elections on March 17, 2021, Raoul Boucke (D66-Social Liberal Party), Don Ceder (CU – christian party) and Sylvana Simons (BIJ1- black activist party) were elected as MP’s. In countries such as England and France, it has long been common for MP’s and government to have a migration background. Compared to these two countries, the process of political inclusion in The Netherlands is still in its infancy.
By political inclusion I mean in this context a political system (government, parliament, local Councils) that reflects society. It means that women and people with a migration background are more or less equally represented in these political institutions. At level, there has been some involvement of people with a migration background in politics since the 1970s. At the national level, it is only since the last decade that the number of MP’s ‘of color’ has been clearly visible.
The first MP with a migration background (a Moluccan, Labour party) was elected only in 1986. In 1992, Dowlatram Ramlal (Christian Democratic Party-CDA) was the first Surinamese to be elected as a MP (1992-1994). In the Balkenende Cabinet IV (2007-2010) two persons with a migration background were appointed as Secretary of State for the first time (Ahmed Aboutaleb and Nebahat Albayrak, both Labour Party). In 2002, on behalf of Pim Fortuyn’s LPF, Philomena Bijlhout was appointed as Secretary of State for Family Affairs in the Balkenende I cabinet (2002-2003), but she had to resign after 24 hours when it turned out that she had been a member of Desi Bouterse’s popular militia in Suriname in the 1980s.
There are some MP’s with a Surinamese background who have been Members of Parliament for a longer period such as Tara Oedayrajsingh Varma of Groen Links (left-wing Party 1994-2001), Kathleen Ferrier of CDA (2002-2012), Laetitia Griffith of VVD (Liberal Party 2003-2017), John Leerdam of PVDA (2003-2012) and Tanja Jadnanansing of PVDA (2010-2016). In addition, there have been a number of other MPs with a Surinamese background who have silently disappeared through the back door after one term.
A number of mayors have now been appointed with a migration background, including the Dutch-Moroccan Aboutaleb (PvdA) in Rotterdam since 2009, the Dutch-Surinamese Weerwind (D66) in Almere since 2015 and the Dutch-Moroccan Marcouch (PvdA) in Arnhem since 2017, and the number of MP’s with a migration background is on the rise. In 2010 there were eleven MP’s with a migration background and since 2017 thirteen. Of these thirteen MP’s in 2017, six had a Dutch-Moroccan and seven a Dutch-Turkish background. In 2017, none of the MP’s members with a migration background had a Surinamese or Antillean background. This fact surprised me given the characteristics of the Surinamese-Antillean target group in the Netherlands: relatively well educated, no language barrier and reasonably integrated into Dutch society. Given the topicality of inclusion, one would expect that Dutch political parties would tap into the Surinamese-Antillean reservoir for candidates of color and with a migration background.
Once again, in the past elections, I see an overrepresentation of Mediterranean candidates (Turkish and Moroccan) on the candidate list of the various political parties. In reasonably electable places we encountered only five candidates with a Surinamese background: For D66 Raul Boucke at no. 10, fort he Socialist Party Sunita Bihari at no. 11, fort he labour party Kavish Bisseswar at no. 14 and for CU Don Ceder at no. 4. The candidates of the black activist BIJ1 are predominantly of Surinamese background. As stated earlier, only Boucke (D66), Ceder (CU) and Simons (BIJ1)were elected as MP’s. It is striking that for the liberal and right-wing party, VVD, no less than five candidates with a migration background were elected as MP’s. Two of these elected MPs have a Pakistani migration background (Mariëlle Paul and Fahid Minhas).
What explains this Mediterranean (Turkish and Moroccan) ‘overrepresentation’ in the Dutch parliament since 2017? Is it due to the political parties preferring to choose candidates from so-called ‘problematic’ groups (Turkish and Moroccans) than from groups (such as the Surinamese) that are considered integrated? The recruitment from the so-called ‘problematic’ groups would then be intended to make a connection with these disadvantaged groups, to tap into a new voter pool and by extension to promote their integration into Dutch society. Or is it because of the personal characteristics (social and political activism) of the Mediterranean candidates who see politics as an important instrument to promote the emancipation and integration of their own target group? The Turkish and Moroccan population have a broad network of mosques and organizations spread throughout the Netherlands. It should not be excluded that Mediterranean candidates may therefore find it easier to use this organisational structure for political mobilisation. Moreover, these organizations are often a breeding ground for people with a talent for politics. Is it perhaps also due to the absence of political and social activism among Surinamese-Dutch people who mainly choose a shorter path to social success (completing their education and getting a job) and jobs from which they derive status?
I can’t give a one-size-fits-all answer to these questions. For that, the above-mentioned factors would first have to be investigated. For the time being I am cautiously inclined to attribute the underrepresentation of Surinamese (and Antilleans) in Dutch politics to characteristics of the target group itself. People with a Surinamese background prefer a fast career and a job (lawyer, doctor, economist) from which they derive status. Investing in social and political activism in addition to study and a job is seen as a delaying factor in their pursuit of social success. The three elected MP’s with a Surinamese background (Boucke, Ceder and Simons), are the epitome of years of social and political activism.
- Published in COLUMN
Hokjes en ego’s – Kanta Adhin
Binnenkort gaan we weer naar de stembus. Voor velen is het nog geen uitgemaakte zaak welke partij of welke naam zij in het stemhokje zullen aankruisen. Het wordt inderdaad steeds lastiger om een keuze te maken omdat de meningen en verlangens van mensen al lang niet meer langs geijkte tegenstellingen lopen. Kiezers zijn niet zonder meer in het hokje links of rechts, of progressief of conservatief te plaatsen. Met de emancipatie van alle geledingen van de samenleving is ook de strikte loyaliteit aan een bepaalde partij verdwenen. Burgers kijken rond en zijn kritisch. Ze zijn niet meer zo snel tevreden. Onderdelen van programma’s spreken hun aan, maar niet het hele pakket en/of de verpakking.
Op zich is dat helemaal niet zo vreemd. Je kunt mensen nou eenmaal niet met een bepaald label in een bepaald hokje plaatsen. Zo is iemand, bijvoorbeeld, Nederlander, behorend tot een minderheidsgroep (met Surinaamse en, meer in het bijzonder, Hindostaanse, Creoolse of Javaanse achtergrond); is erg voor individuele ontplooiing, maar vindt gemeenschapszin ook erg belangrijk; is voor integratie maar niet voor verlies van de (culturele) identiteit, enzovoort. Maar omdat de representatieve democratie nu eenmaal is ingericht met de politieke partijen als vehikel, moeten we een keuze maken en ons met een partij identificeren.
Wat belangrijk is, is dat we uiteindelijk verantwoordelijke mensen kiezen die up to the job zijn. En die job is niet alleen om onze (kleine) deelbelangen te dienen, maar vooral ook het algemeen belang. Voor mij is dat werken aan een stabiele samenleving waar alle mensen in hun waardigheid worden erkend en gestimuleerd worden een bijdrage aan de samenleving te leveren. Personen die zich verkiesbaar stellen nemen een verantwoordelijke taak op zich en zij moeten dus ook zelf goed inschatten of zij geschikt zijn. Bezien vanuit het Vedische varna stelsel (maatschappelijke indeling in vier klassen: bráhmans, kshatriyas, vaishyas en shúdras) zouden politici vooral tot de klasse van de kshatriyas behoren, namelijk degenen die zich van nature tot macht en recht en maatschappelijk organisatorische activiteiten aangetrokken voelen. Dit stelsel gaat ervan uit dat tot welke klasse mensen ook behoren, als zij de hun gegeven talenten inzetten om de daarbij behorende activiteiten gewetensvol en met overgave te verrichten, zij de wet van hun wezen vervullen en spirituele wasdom bereiken.
Ook al kunnen hokjes nodig zijn om een bepaalde ordening aan te brengen, ze mogen nooit zo rigide zijn dat een breder perspectief wordt onderdrukt. Het gaat dus niet per se om óf óf, maar zeer zeker ook om én én. Met het hele spectrum aan genderidentiteiten dat ingang heeft gevonden, kun je tegenwoordig zelfs én man én vrouw zijn (of geen van beide). Helaas kunnen we in het stemhokje niet voor meer dan een partij kiezen. Het is of de een of de ander, en dat is jammer. Hoe mooi zou het zijn als we ook zouden kunnen aangeven welke combinatie van partijen volgens ons het beste resultaat voor de samenleving zou opleveren. Of welke personen uit verschillende partijen het meest geschikt worden geacht om leiding te geven. Dat zouden dan niet per se de lijsttrekkers hoeven te zijn. Ik geef toe dat ik hier erg aan het idealiseren ben. In zo een model is er geen plaats voor politici met grote ego’s. En ook van kiezers wordt misschien te veel gevraagd.
Alhoewel…? Kiezers zijn gaandeweg steeds mondiger geworden. Zij zouden dus ook meer verantwoordelijkheid moeten willen dragen. Daar lijkt het echter niet op als je hoort dat met de campagnevoering via sociale media – voor velen tegenwoordig het enige medium – ontvangers van berichten slechts geïnteresseerd zijn in foto’s. Het liefst foto’s met een privétintje zonder enige tekst waar de betrokken persoon voor staat. Zelfs de oneliners waar een gedegen uitleg van standpunten al voor had moeten wijken, zijn nu te veel gevraagd.
In ieder geval zal ik in het stemhokje uitkijken naar een politicus met genuanceerde stellingnames die verbinding van (groepen) mensen nastreeft en van wie ik het ego binnen proporties vind. Voor de media saaiheid ten top! Voor mij stabiliteit met een vleugje spiritualiteit.
- Published in COLUMN
Pigeonholes and egos – Kanta Adhin
In the Netherlands, we will go to the polls on 17 March to vote in the elections for the House of Represetatives. Many have not yet decided which party or name they will tick in the ballot box. Indeed, it is becoming increasingly difficult to make a choice, because people’s opinions and desires no longer run along standard opposing views. Voters cannot simply be pigeonholed as left or right, progressive or conservative. With the emancipation of all sections of society, strict loyalty to a particular party has also disappeared. Citizens look around and are critical. They are no longer so easily satisfied. Parts of programmes appeal to them, but not the whole package and/or the packaging.
In itself, this is not so strange. After all, you cannot place people in a certain pigeonhole with a certain label. Someone who, for example, is Dutch, belongs to a minority group (with Surinamese and, more specifically, Hindustani, Creole or Javanese backgrounds); is very much in favour of individual development, but also considers community spirit to be very important; is in favour of integration but not of losing one’s (cultural) identity, and so on. However, since representative democracy is set up with political parties as vehicles, we have to make a choice and identify with one particular party.
What matters is that we ultimately elect responsible people who are up to the job. And that job is not only to serve our (small) partial interests, but also the general interest. For me, that is working towards a stable society where there is respect for the human dignity of all people and all are encouraged to contribute to society. People who stand for election take on a responsible task and they must therefore judge for themselves whether they are suitable for such responsibility. Seen from the Vedic varnasystem (social division into four classes: bráhmans, kshatriyas, vaishyas and shúdras), politicians would mainly belong to the class of the kshatriyas, namely those who naturally feel attracted to power and law and societal organisation. This system assumes that whatever class people belong to, if they use their given talents to perform the corresponding activities conscientiously and diligently, they fulfil the law of their being and attain spiritual maturity.
Even though pigeonholes may be necessary to create a certain order, they must never be so rigid as to suppress a broader perspective. So in my view, it is not necessarily a question of either/or, but certainly of both/and. With the range of gender identities that have emerged, it is now even possible to be both male and female (or neither). Unfortunately, we cannot choose more than one party in the ballot box. It is either one or the other, and that is a pity. It would be great if we could also indicate which combination of parties we think would deliver the best result for society. Or which persons from different parties are considered most suitable to lead the country. These would not necessarily be the party leaders. I admit that I am being very idealistic here. In such a model, there is no room for politicians with big egos. And perhaps too much is demanded of the voters as well.
Although…? Voters have gradually become more assertive. So they should also want to take more responsibility. However, this does not seem the case when you hear that with campaigning via social media – for many the only medium these days – message recipients are only interested in photos of politicians. Preferably photos with a private touch without any text about what the person concerned stands for. Even the one-liners that already ousted a reasoned explanation of positions, are now too much to digest.
In any case, when I go to the polling booth, I will look for a politician with nuanced positions who strives to unite (groups of) people and whose ego I find within acceptable limits. For the media, this is boredom at its best; for me, stability with a touch of spirituality.
- Published in COLUMN