2023, het jaar van de verbinding? – Kanta Adhin
Ondanks de vele moeilijke en ongewisse ontwikkelingen van de laatste tijd hebben we elkaar monter een goed 2023 toegewenst. En dat is prima. We moeten ons niet laten gijzelen door alle crises van de laatste tijd maar altijd hoopvol blijven op betere tijden. De coronacrisis van de afgelopen jaren lijken we gelukkig achter de rug te hebben. Echter, de stikstofcrisis, wooncrisis, asielcrisis en de oorlog in Oekraïne met consequenties voor gasaanvoer zorgen voor de nodige uitdagingen die hun weerslag hebben in de samenleving. Dit jaar staat in het teken van de herdenking van het koloniaal verleden, een onderwerp dat ook de nodige commotie teweegbrengt. Hopelijk bieden de vele geplande activiteiten een kans om verbinding tot stand te brengen.
In zijn op 29 december 2022 gepubliceerde rapportage Burgerperspectieven bericht 2 2022 constateert het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) dat het vertrouwen van burgers in de politiek het hele jaar door erg laag was en dat in de ogen van de burgers de samenleving steeds meer gepolariseerd raakt. Men maakt zich zorgen om de verharding van het politieke en het publieke debat en de overmatige aandacht voor extreme geluiden in de media. Sociale media spelen hierin een voorname rol. Die verharding zien we ook als het koloniaal verleden aan de orde is. De excuses van premier Rutte over het Nederlandse slavernijverleden hebben dan ook aanleiding gegeven tot zeer grove en beledigende reacties. Ik zie ook bij Nu.nl, bijvoorbeeld, dat de reactiemogelijkheid op artikelen die het koloniaal verleden betreffen regelmatig wordt gesloten, omdat mensen buiten de orde gaan.
De excuses van de premier kwamen nog voor de aanvang van het door de regering uitgeroepen herdenkingsjaar slavernijverleden dat loopt van 1 juli 2023 tot en met 1 juli 2024. Op 1 juli 2023 is het 160 jaar geleden dat de slavernij formeel werd afgeschaft. Daarna moesten de voormalige slaafgemaakten nog een periode van tien jaar – onder staatstoezicht – op de plantages blijven werken. Die tien jaren worden nu ook tot de slavernijperiode gerekend. Aldus komt men op het 150ste gedenkjaar van de afschaffing van de slavernij. De regering is in dit verband bereid fondsen beschikbaar te stellen voor projecten die niet alleen met het slavernijverleden als zodanig te maken hebben, maar ook met de doorwerking ervan. De afschaffing van de slavernij ging gepaard met de zoektocht naar nieuwe werkkrachten. Zo kwamen contractarbeiders uit China, India en Indonesië in Suriname. De multi-etnische samenleving van Suriname en het verblijf van nazaten van die contractarbeiders in Nederland worden in dit verband als een vorm van doorwerking van het slavernijverleden beschouwd. Hopelijk is dat geen aanleiding om de hele Nederlands-Surinaamse koloniale geschiedenis tot leed, kommer en kwel te reduceren.
In de loop der jaren hebben alle groepen ook positieve ontwikkelingen doorgemaakt. In Suriname hebben de verschillende groepen een trots ontwikkeld op het eigene. Het zou jammer zijn als dit ondergesneeuwd raakt, omdat men alles vanuit het perspectief van de mensonterende slavernij wil belichten. In 2023 is het ook 150 jaar geleden dat de eerste Hindostaanse contractarbeiders naar Suriname kwamen. Contractarbeid was zeer zeker ook een systeem van uitbuiting, maar aan individuele personen bood het ook hoop op een betere toekomst. Een hoop die ze ondanks erbarmelijke omstandigheden niet hebben opgegeven. Weerbaarheid en doorzettingsvermogen hebben geleid tot een betere levensstandaard.
In het publieke debat in Nederland zijn er afkeurende tot zeer vijandige geluiden te horen met betrekking tot het koloniaal verleden en de ‘bakken geld’ die de regering nu ter beschikking stelt. En dat ook nog in een periode waarin velen moeite hebben rond te komen. Het zou mooi zijn als de vele activiteiten die zijn voorzien dit jaar – met of zonder overheidssubsidie – zich niet alleen op de negatieve aspecten richten, maar ook positieve kanten voor het voetlicht brengen. We zijn niet alleen maar uit op geld van de overheid om ons leed uit te dragen en schuldgevoelens op te roepen bij de nazaten van de voormalige kolonisatoren. We willen wel dat de geschiedenis een integraal onderdeel wordt en blijft van de Nederlandse geschiedenis. Een gezamenlijke geschiedenis als basis voor een gezamenlijke toekomst. Laten we hopen dat 2023 op dit vlak het jaar van de verbinding wordt.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
40 jaar verder – Kanta Adhin
Het is nu 40 jaar geleden dat in Suriname de zogenoemde Decembermoorden plaatsvonden. Het hoger beroep in de strafzaak tegen de in eerste instantie veroordeelde hoofdverdachte D. Bouterse loopt nog en de rechtszaak geeft nog altijd veel stof tot discussie. Voor nabestaanden van de slachtoffers en Surinamers die rechtsstatelijke principes hoog houden, is het niet meer dan normaal dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de moorden berecht en bestraft worden. Er zijn echter ook andere meningen.
Fanatieke aanhangers van de hoofdverdachte, die zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld tot een politiek leider die zelfs tweemaal president is geweest, geloven niet dat er strafrechtelijke feiten zijn gepleegd ondanks keiharde bewijzen die op het tegendeel wijzen. Ze geloven slaafs wat door hun leider wordt verkondigd. Anderen zien wel in dat er moorden zijn begaan, maar menen dat vanwege de positie van betrokkene berechting en bestraffing zorgen voor polarisatie in de samenleving en daarom niet zouden moeten worden nagestreefd. Ook hoor je geluiden dat het allemaal al zo lang duurt – ‘Laten we ophouden met dat ding’. In haar recent uitgebrachte film Beste meneer Bouterse onderzoekt de 32-jarige filmmaker Ananta Khemradj hoe de na 1982 geboren generatie in Suriname moet omgaan met de nasleep van de militaire periode met als dieptepunten de moorden op 8 december 1982 en het bloedbad in Moiwana op 29 november 1986 tijdens de binnenlandse oorlog. Haar generatie heeft Bouterse in 2010 en 2015 aan de macht geholpen. Zij ervaart een diep verdeelde samenleving in Suriname en wil graag een dialoog die zo snel mogelijk de verschillende kampen tot elkaar moet brengen.
Moedig, maar ook ambitieus gezien de diepe wonden die zijn geslagen tijdens de militaire repressie en terreur. In tegenstelling tot de oudere generatie kunnen de jongeren zich daar niets bij voorstellen. Zo zijn er nu in Nederland generaties die zich niets kunnen voorstellen bij de verschrikkingen tijdens de Duitse bezetting in de Tweede Wereldoorlog en geen unheimisch gevoel hebben bij nazi-achtig gedachtegoed. Dat blijkt uit stemgedrag waardoor personen met bedenkelijke ideeën in de Tweede Kamer komen. Dit leidt al tot de nodige polarisatie, terwijl het hier niet eens personen betreft die, bijvoorbeeld, als NSB’ers verantwoordelijk zijn geweest voor de moord op diverse verzetsstrijders.
Heden ten dage gaan we in Nederland verder de geschiedenis in. Er is er volop discussie over excuses die Nederland moet aanbieden voor het slavernijverleden. Hier gaat het om misdaden die generaties geleden hebben plaatsgevonden. Noch de daders noch de slachtoffers en directe nabestaanden leven nog. Een strafzaak heeft dan ook geen zin. De huidige nazaten van de toenmalige slaven menen echter dat de pijn tot in het heden doorwerkt en dat een vorm van gerechtigheid op zijn plaats is. Na diverse onderzoeken en reeds aangeboden excuses door een aantal gemeenten en de Nederlandse Bank, heeft de Nederlandse regering op aandringen van de Tweede Kamer recent eindelijk besloten excuses aan te bieden (voorheen was slechts spijt betuigd). Het voornemen is dit op 19 december 2022 in de Caribische delen van het Koninkrijk en Suriname door verschillende bewindslieden te laten doen. Nu spelen er vragen of het om welgemeende of om pro forma excuses gaat. In Suriname is men ook niet tevreden met het eenzijdige besluit, de arbitraire datum van 19 december – 1 juli 2023 is veel passender – en het niveau van de afvaardiging. Het gaat om een gevoelige zaak en men wenst dat daar zorgvuldig mee wordt omgegaan.
Ik wil maar zeggen: Als er nu nog steeds gevoeligheden spelen met betrekking tot het koloniale verleden, hoe realistisch is het om de periode van de militaire terreur en repressie alsook de binnenlandse oorlog zo snel te willen gladstrijken. De Surinaamse samenleving is klein. Er zijn veel mensen met enorme pijn door het verlies van geliefden, door ontheemding, door onzekerheid vanwege afbraak van de rechtsstaat en daarmee gepaard gaande mensenrechtenschendingen. Er zijn kinderen die tegen wil en dank buiten Suriname zijn opgegroeid, de binding met Suriname hebben gemist en als het ware tussen wal en schip zijn geraakt. Ga zo maar door. De pijn wordt nog eens verergerd doordat de hoofdpersoon zichzelf welbewust met veel list en bedrog heeft gemanoeuvreerd in een prominente politieke positie. Echter, het land naar een betere bestemming besturen heeft hij nooit gedaan; hij heeft het land naar de afgrond geleid. Zijn positie heeft hij wel gebruikt om obstructie te voeren waardoor het Decembermoordenproces zo lang voortsleept. Hij heeft nooit enige oprechte wroeging getoond. Integendeel laat hij niet na de slachtoffers te ridiculiseren.
In een moderne samenleving is het niet meer dan normaal dat daders worden berecht en bestraft. Daar moeten we geen eeuwen over laten heengaan om dan excuses te gaan eisen van latere generaties. Recent hebben we gezien dat in landen als Argentinië en El Salvador personen worden berecht en bestraft voor grove misdaden gepleegd in de jaren tachtig. Niet normaal is dat een dader welbewust misbruik maakt van goedgelovigheid en van het gebrek aan historische kennis bij jongere generaties om met gebruikmaking van staatsmiddelen verdeeldheid te blijven zaaien met als doel: het ontlopen van straf. Ik hoop dat Ananta Khemradj dat gesprek met haar generatiegenoten zal voeren.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
OneLove: echte of sociaal wenselijke liefde? – Kanta Adhin
De OneLove-campagne in het voetbal is bedoeld om alle vormen van discriminatie en intolerantie tegen te gaan. Een terecht streven gezien de vele uitingen van racisme tegenover zwarte spelers, antisemitisme, homofobie en wat dies meer zij. Dit speelt zich niet op het veld af, maar op de tribune. Is het dan aan de aanvoerders van clubs om al dan niet vrijwillig de functie van rolmodel te vervullen door een OneLove band te dragen? Ik plaats daar vraagtekens bij. Vernietigende kritieken aan het adres van de aanvoerders van Feyenoord en Excelsior die besloten de band niet te dragen in het kader van de LGBT Coming out dag, vind ik misplaatst. En voor zover die dan ook nog gepaard gingen met hatelijke opmerkingen schieten ze totaal het doel van de campagne voorbij. Vanwege de ontstane commotie heeft de KNVB de voor november geplande herhaling van de OneLove-actie geschrapt. Ik ben geen ingewijde in de voetbalwereld, maar als leek denk ik dat de actie wellicht zou kunnen doorgaan, alleen op een andere manier. Nu lijkt er een te grote nadruk op LGBT-solidariteit te liggen, terwijl de campagne bestrijding van alle vormen van discriminatie omvat.
De OneLove-campagne ging in 2020 van start met de gedachte dat de liefde voor het voetbal van zowel spelers als voetballiefhebbers als verbindende kracht moet worden gebruikt om zodoende verschillen tussen mensen naar de achtergrond te laten verdwijnen. De kleuren rood / zwart / groen van het OneLove-logo symboliseren ras en afkomst en roze/geel/blauw alle genderidentiteiten en seksuele geaardheden. Aanvoerders in het betaald en amateur voetbal spelen dan met de OneLove-band om omdat de aanvoerder een rolmodel is. Nu had Feyenoord-aanvoerder Kökçü er geen behoefte aan de band om te doen ter gelegenheid van de Coming Out dag op 11 oktober, de dag waarop LGBT-personen worden gestimuleerd uit de kast te komen. Hij wilde daar geen ‘uithangbord’ voor zijn omdat dit tegen zijn diepste geloof ingaat. Aanvoerder El Yaakoubi van Excelsior wilde de boodschap krachtiger en allesomvattend maken. Hij droeg in plaats van de OneLove-band een band met driemaal het woord ‘respect’.
Niemand kan worden gedwongen om als rolmodel te fungeren om een bepaalde zaak te promoten. En voetballers moeten vooral doen waar ze goed in zijn – voetballen – en daarbij laten zien dat zij een hecht team zijn waar geen plaats is voor discriminatoir of intolerant gedrag. Maken zij zich daar wel schuldig aan, dan mag ik aannemen dat clubs daar zware consequenties aan verbinden. Respectvol gedrag is belangrijker dan het dragen van een band als uiting van een sociaal wenselijke boodschap, niet per se van een innerlijke overtuiging. Dat de kleuren veel overeenkomst vertonen met de LGBT-regenboogkleuren maakt dat snel het misverstand ontstaat dat OneLove alleen voor LGBT-solidariteit staat. Vanwege de nauwe band met de LGBT-lobby lijkt het accent ook daarop te liggen, maar de campagne omvat de bestrijding van alle vormen van discriminatie.
Bij mij rijst de vraag wanneer van aanvoerders wordt verwacht de band om te doen. Naast de LGBT-dagen zijn er andere dagen die in het teken van de bestrijding van discriminatie en intolerantie staan. Ik noem bijvoorbeeld: 27 januari – herdenking van de holocaust slachtoffers; 15 maart – internationale dag ter bestrijding van islamofobie; 21 maart- internationale dag voor de uitbanning van rassendiscriminatie; 22 augustus – internationale dag ter herdenking van slachtoffers van geweld vanwege hun godsdienst of overtuiging. En dan zijn er nog andere solidariteitscampagnes, zoals Black Lives Matter. Selectieve aandacht voor een bepaald thema is niet bevorderlijk voor het draagvlak van de campagne.
Daarom zou het beter zijn de actie anders in te richten door de bredere boodschap uitdrukkelijker en voortdurend uit te dragen. Het gebeurt al dat spelers speldjes op hebben, zoals bij de Olympische spelen. Maar hier zou de actie eigenlijk moeten worden verplaatst naar de plek waar het probleem zich op grove wijze manifesteert, de tribune. In dat verband vraag ik me af of het niet mogelijk zou zijn om OneLove-polsbandjes te gebruiken als bewijs van toegang tot de wedstrijd en, net als bij festivals, de toeschouwers te vragen het bandje om te doen. Zo een actie heeft wellicht meer impact dan een aanvoerder op door de KNVB en clubs uitgekozen momenten op te zadelen met de functie van rolmodel voor sociaal wenselijk gedrag.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
Jagernath Lachmon: “Hamke hinyá se nikár. Haal me hier weg.” – Stuart Rahan
Als Jagernath Lachmon en Jopie Pengel mochten kiezen of er een standbeeld van hen moest komen, had Jopie Pengel als eerste zijn vinger opgestoken: “Ja, voor mij zeker een standbeeld.” Hij zou er zelfs op gestaan hebben en ook nog de plek hebben aangewezen: het Oranjeplein. Onafhankelijkheid van Suriname was voor de gewezen premier geen gedecideerde zaak dus had hij niet kunnen weten dat niet lang na zijn dood het Oranjeplein zou worden omgedoopt tot het Onafhankelijkheidsplein. Jopie Pengel stierf op 5 juni 1970.
Jagernath Lachmon zou in eerste instantie afwijzend hebben gereageerd. “Nee, liever niet maar nu jullie het toch vragen, doe maar. Ik kan jullie er echter niet toe verplichten.” Een voor hem gebruikelijke, bijna plichtmatige nederigheid. Voor de rest zou hij zich er niet mee bemoeien. Na zijn dood (19 oktober 2001) kreeg Jack van Oranje (een geuzenaam vanwege Lachmon’s onvoorwaardelijke liefde voor het Nederlandse Oranje koningshuis) ook zijn standbeeld. Helaas niet op zijn Oranjeplein maar op het Onafhankelijkheidsplein. Zo hartvochtig kan het leven ook zijn.
Jagernath Lachmon en Jopie Pengel waren twee eigenwijze politieke karakters van hun tijd. Zij spraken tot de verbeelding, een impact waar Suriname soms met genoegen op terugkijkt. Althans, het hangt ervan af door welke bril je deze mannen bekijkt. De standbeelden van deze twee grote Surinaamse zonen op het Onafhankelijkheidsplein hebben zo ook hun eigen karakteristieke trekken meegekregen. Hun beeltenis, gemaakt door de kunstenaars Stuart Robles de Medina (Jopie Pengel) en Erwin de Vries (Jagernath Lachmon), vertellen ons hoe hun scheppers hen zich verbeeldden. Beide opdrachtgevers kregen waar voor hun geld. Het Surinaamse volk betaalde via Lanti/NPS (1974) voor het standbeeld van Pengel terwijl voor Lachmon elke Surinaamse dollar die de VHP minder wilde besteden, ook een krampachtigere versie van zijn imago betekende.
Toen Erwin de Vries de opdracht kreeg van de VHP, de partij waar Lachmon tot aan zijn dood voorzitter van was, stond daar een bedrag tegenover. Wat de VHP wilde geven was bij lange na niet toereikend aan de grootheid die Lachmon voorstelde. Voor schepper Erwin de Vries was deze opdracht maar om het even. Zijn imago was ondergeschikt aan de Surinaamse dollar: Jagernath Lachmon werd het kind van de rekening door zijn eigen VHP. Niet dat de partij onvoldoende geld had. Het was hun krenterigheid die maakte dat hun partijleider en trekker van de verbroederingspolitiek nu in de schaduw van Jopie Pengel staat. “Je krijgt waar je voor betaalt.” Dat was het compromis.
Bij de uitwerking echter, ontbreken ook nog typische karakteristieke trekken of voegden de kunstenaars iets toe. Jopie Pengel staat er bij als een goochelaar die elk moment met een stok een konijn uit zijn hoge hoed kan toveren. In zijn politieke loopbaan gedroeg hij zich vaak ook als zodanig. Jagernath Lachmon staat er in opgerolde mouwen terwijl hij altijd in witte overhemden met korte mouwen rondliep in het warme Suriname. Wezenlijk verschil voor een man die niet letterlijk met zijn handen in de modder ploeterde. Je ziet ook een opgehouden linkerhand, het typisch bedelende beeld waar hij altijd het Huis van Oranje om hulp vroeg. Wederom: je krijgt waar je voor betaalt. Dat getuigt van hoe de Surinaamse politiek kunst slash cultuur bejegent. En de VHP hoeft zich ook niet te schamen voor de elefantiasis-benen van hun grote leider. Die waren zijn eigendom en deel van zijn persoonlijkheid. Die benen zijn vakkundig door de kunstenaar weggewerkt als onderdeel van het compromis tussen de VHP en de kunstenaar.
Waarom moest Lachmon ook nog een plek krijgen op het Onafhankelijkheidsplein? Het antwoord is voor cultuur- en kunstbarbaren zonder ruimtelijk inzicht heel simpel: omdat Jopie Pengel er staat! Beide Surinamers hebben zich inderdaad samen ingezet voor verbroedering tussen de verschillende etniciteiten in Suriname, met name tussen de Afro- en Hindostaanse Surinamers. Had dan het standbeeld van Lachmon zodanig ontworpen dat hij hand in hand met Pengel als vaders van de natie de toekomst inwandelt. Niet dat hun verbroederingspolitiek hen niet kenmerkt. Kijken we echter naar hun politieke loopbanen dan is er één wezenlijk verschil: Lachmon bleef de bescheiden parlementariër, Pengel vrat zich vol met politieke functies.
Kijkend naar de twee beelden op zich dan valt Lachmon in het niet ten opzichte van de imposante Pengel. Groots, naar zijn tijdgeest. De iele Lachmon valt in het niet daartegenover. Doe Jagernath Lachmon dit niet aan, ook al is nederigheid zijn toonbeeld geweest. “Hamke hinyá se nikár, bháio.” Haal het beeld weg. Geef Lachmon de plek die de geschiedenis hem vanaf zijn intrede in de politiek reeds had toebedeeld: het terrein van De Nationale Assemblee. “Huwán ham ghare báti. Daar hoor ik thuis.” Ruimte genoeg om er voort te leven in de Surinaamse politieke geschiedenis. Zijn as mag er ook gestrooid worden.
Stuart Rahan: taknangami@live.nl
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
Het Suriname-gevoel – Kanta Adhin
Onlangs werd een lied van de Surinaamse zanger Ruben del Prado weer onder de aandacht gebracht. Het is een lied dat hij in 1986 schreef ten tijde van de binnenlandse oorlog in Suriname toen hij als arts werkzaam was op de artsenpost Dyumu en het onmetelijk lijden, verdriet en ellende van de binnenlandbewoners moest aanschouwen. In Wan kodo pisi u di mundu bezingt hij de schoonheid van Suriname en doet een oproep het land niet te verliezen door strijd. Nu, anno 2022, is dit lied opnieuw uitgebracht. Suriname bevindt zich in een moeilijke periode en hij doet een muzikale oproep tot eenheid (Starnieuws, 17 augustus 2022). De beelden die in de video worden vertoond roepen veel weemoedige gevoelens op. Voor mij een ander Suriname-gevoel dan wat je krijgt bij festivals als Kwaku en Milan.
Na vele jaren was ik afgelopen periode weer naar een Surinaams festival. Op Kwaku was er een boekenstand van uitgeverij Sampreshan, waar ik twee keer heb gestaan. Het was ontegenzeggelijk gezellig. Ik kwam oude bekenden tegen met wie herinneringen aan familie en kennissen werden opgehaald en ik heb ook nieuwe contacten kunnen leggen. Er was muziek. Maar het was vooral eten en nog eens eten. De gevulde bará’s, satés, nasi goreng, moksi alesi en talrijke lekkere Surinaamse koekjes en cakes werden in groten getale verkocht. Er stonden rijen mensen voor al het lekkers bij de ontelbare eetstands. Dat was wel anders bij de boekenstand. En het gebeurde weleens dat kinderen naar de boeken kwamen kijken, maar de ouders hen wegtrokken omdat ze zich naar een eetgelegenheid wilden begeven. Sommige kinderen persisteerden en kwamen terug waardoor vader of moeder zich gedwongen voelde het gewilde boek toch aan te schaffen. Om de prijs hoefden ze het niet te laten, want voor het eten betaalden ze vele malen meer dan voor een klein boekje.
Er waren zeker ook mensen die geïnteresseerd waren in de boeken en deze ook kochten. Anderen zagen in de boeken een aanleiding om even gezellig bij te praten over Suriname, te vertellen hoe lang ze al in Nederland woonden en hoe lang ze niet naar Suriname waren gegaan en zich erg verheugden op een aankomende vakantie. Wat ze er allemaal gingen doen. Sommigen zouden het binnenland opzoeken, anderen zouden weer rustig ergens verblijven en zich vooral aan de lekkere sappige vruchten te goed doen. Sommigen zagen Suriname alleen maar als een goedkope bestemming voor eurohouders, waar dan ook nog lekker kan worden gegeten.
Het waren vaak leuke, ontspannende gesprekken, maar ik kon niet altijd heel gezellig meepraten omdat Suriname voor mij helemaal niet meer is wat het was. Niet meer het land waar ik mijn jeugd heb doorgebracht en waar ik na mijn studie in Nederland in 1978 weer naar toe ging om te werken en te helpen het land op te bouwen zodat het als een democratische rechtsstaat internationaal te boek zou staan. En met het ontwikkelingsbedrag dat Suriname had meegekregen, als een land waar tenminste in de basisbehoeften van eenieder zou kunnen worden voorzien. In die tijd kwam ik Ruben del Prado, een oude schoolgenoot, weer tegen. Hij studeerde toen nog medicijnen en trad ook op in hotel Torarica waar hij onder meer ballads van Billy Joel zong. De klanken van het lied Honesty galmden door de zaal… “Honesty is such a lonely word. Everyone is so untrue.” Veelzeggende woorden als we kijken naar hoe het Suriname is vergaan sedert de onafhankelijkheid met politici die het totaal niet meenden met het land en het zelfs in een militaire dictatuur hebben gestort met alle consequenties van dien waar het land nog steeds van te lijden heeft.
Het lied Wan kodo pisi di mundu, een ballad in de stijl van Billy Joel, is in het Saamaka, de taal van het gebied waar Ruben in 1986 in het binnenland werkte. Hij zingt: “Er is een prachtig land. Ze noemen het Suriname. Oh, wat een heerlijke plek is dit. Met haar hoofdstad. De boten op de rivieren. De stroomversnellingen. De bomen in het bos. Mooie vrouwen, knappe mannen en kinderen.” Melancholisch. Ik hoop dat hij met zijn oproep alle vrouwen, mannen en kinderen van nu ertoe kan bewegen zich ten volle in te zetten om te bewijzen dat honesty not such a lonely word is.
Foto’s: Kanta A. – Joshua Bolwerk • Kwaku – Sampreshan • Headerfoto Ruben del Prado tijdens de opname van ‘Da lobi fu wi kondre’ – Starnieuws.com
Beluister en bekijk: “Wan kodo pisi u di mundu” – © Ruben del Prado Dyuumu 1986, Paramaribo 2022
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
2023: bijzonder herdenkingsjaar – Kanta Adhin
De maand juli staat weer volop in het teken van de afschaffing van de slavernij. Op 1 juli was het 159 jaar geleden dat de slavernij in Suriname en de Nederlandse Antillen door Nederland werd afgeschaft. En 5 juni was het 149 jaar geleden dat de eerste contractarbeiders uit toenmalig Brits-Indië voet aan wal zette in Paramaribo op basis van een verdrag tussen Nederland en Engeland. Op beide fronten vinden dit jaar diverse activiteiten plaats als opmaat naar 2023 waarin de 160ste respectievelijk 150ste viering en herdenking zullen plaatsvinden.
Het is een feit dat in Nederland veel meer aandacht uitgaat naar het slavernijverleden dan naar de periode van de Hindostaanse contractarbeid. En helemaal tegen het zere been van menig Hindostaanse organisatie is dat van Afro-Surinaamse zijde nu ook wordt gemikt op een 150ste gedenkjaar met exclusieve aandacht voor het slavernijverleden. De tien jaren waarin de vrijgekomen slaven – onder staatstoezicht met beduidend minder dwang en op een kortlopend contract – op de plantages moesten blijven werken, wordt sinds kort ook tot de slavernijperiode gerekend. In 2013 was dit geen issue, want toen is uitgebreid stilgestaan bij 150 jaar afschaffing. Als gevolg van de Black Lives Matter demonstraties een paar jaar geleden zag men echter een duidelijk perspectief om toe te werken naar nationale excuses voor het slavernijverleden en herstelbetalingen in 2023, waarvoor een 150ste gedenkjaar blijkbaar aansprekender klinkt dan een 160ste. Nu lijkt het om een competitie te gaan. Dat is jammer, het gaat in beide gevallen om een stuk Nederlands-Surinaamse koloniale geschiedenis.
Een competitieve benadering heeft naar mijn mening niet veel zin en zeker niet als het gaat om het aangedane leed. We hoeven niet te doen alsof de periode van de contractarbeid en het leven van de Hindostanen in Suriname daarna een en al een jubelverhaal is. De contractarbeiders werden ook uitgebuit, maar er is wel degelijk een groot verschil. Slavernij was een eeuwenlang systeem van ontmenselijking, de contractarbeid was dat niet. Ook internationaal is er veel aandacht voor het slavernijverleden en de hedendaagse doorwerking, met name zwart racisme. Sedert de Anti-Racisme Top van de Verenigde Naties in 2001 in Durban, Zuid-Afrika, zijn er internationale organen die zich speciaal bezighouden met personen van Afrikaanse afkomst (People of African Descent). De VN riep 2011 uit tot International Year for People of African Descent en in 2013 werd besloten om de periode 1 januari 2015 – 31 december 2024 uit te roepen tot de International Decade for People of African Descent: recognition, justice and development (erkenning, gerechtigheid en ontwikkeling).
De landen waar deze personen woonachtig zijn worden opgeroepen tot tal van maatregelen om de doelstellingen van erkenning, gerechtigheid en ontwikkeling voor personen van Afrikaanse komaf te realiseren, waaronder erkenning van het aangedane leed en passende genoegdoening. De in 2020 door de regering ingestelde Advies Dialooggroep Slavernijverleden heeft vorig jaar aanbevelingen in dit verband gedaan. Nu zijn er Afro-Surinamers die al allerlei eurotekens in hun ogen zien en op sociale media tekeer gaan tegen Surinaamse Hindostanen die het leed van de contractarbeiders durven te vergelijken met dat van de Afrikaanse slaven. Ze zien beelden van Hindostanen die azen op het baar geld dat zij in handen denken te zullen krijgen. Al met al een zielige bedoening.
Hindostanen hebben niet een dergelijk (internationaal) kader waarbinnen zij aandacht voor hun zaak kunnen afdwingen. We kennen wel de term Persons of Indian Origin (PIO) maar dat is in een heel ander verband. Het gaat hier om een door de regering van India geïntroduceerde categorie personen in de Indiase diaspora die voor een aantal privileges in aanmerking kunnen komen. De vraag is of PIO’s die nakomelingen zijn van contractarbeiders de behoefte hebben aan een enorme internationale lobby om hun slachtofferschap aan te kaarten en de nakomelingen van de voormalige kolonisatoren te confronteren met schande en schuld. Ik vermoed dat een dergelijk initiatief hier niet in erg vruchtbare aarde zal vallen, te meer daar Hindostanen zich graag profileren als een veerkrachtige groep die zich op eigen kracht heeft ontwikkeld, destijds in Suriname ook ondanks discriminatie door de gevestigde Creoolse bevolkingsgroep.
Om de nodige aandacht te genereren lijkt het mij niet nodig slachtofferschap uit te dragen, maar te wijzen op hét thema van de laatste tijd, diversiteit en inclusie. De neiging om het Nederlands-Surinaams koloniale verleden gelijk te stellen aan het slavernijverleden moet dan ook een halt worden toegeroepen. Daarmee wordt immers geen recht gedaan aan andere Surinaamse bevolkingsgroepen, terwijl het ook voor hun waardigheid van belang is hun geschiedenis een plaats te geven in het collectieve geheugen. Behalve een focus in 2023 op de Hindostaanse contractarbeid als gevolg van de afschaffing van de slavernij, moet ook worden bedacht dat het dan 170 jaar geleden is dat de eerste Chinese contractarbeiders in Suriname aankwamen ter voorbereiding op de afschaffing van de slavernij. Het gaat dan ook niet om competitie, maar om een integrale en inclusieve benadering van de Nederlands-Surinaamse koloniale geschiedenis waarbij 2023 bij uitstek het moment is daar een goede grondslag voor te leggen. Het heeft immers niet zoveel zin te reflecteren op de koloniale geschiedenis om die vervolgens weer vanuit een ander eenzijdig perspectief te bekijken.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN, NIEUWS
Ik Suriname – Kanta Adhin
Ik las recent over de foto expositie in Amsterdam Ik Azië die tot 30 juni loopt in de Openbare Bibliotheek van Amsterdam. De expositie is een initiatief van vier fotografen met een Aziatische achtergrond, die met dit initiatief beogen stereotypen over Aziaten te bestrijden. Stereotypen die zij tegenkomen, zijn onder andere: “Aziaten zijn allemaal Chinezen” of “allemaal spleetogen”. Dergelijke beelden geven inderdaad blijk van een zeer beperkte, zo niet bagatelliserende, kijk op het Aziatische continent. Met hun tentoonstelling willen de fotografen daarom de grote diversiteit van Azië laten zien. Ik heb de tentoonstelling nog niet bezocht, maar het viel me in de berichtgeving op dat een van de fotografen het er over had dat Azië gigantisch is en het dus niet terecht is dat men bij Aziaten vooral denkt aan Chinezen, Japanners en Koreanen. Men moet toch echt ook denken aan Afghanen, Iraniërs of Turken. Ik vond het opmerkelijk dat mensen van, in mijn beleving, voor de hand liggende landen als India en Indonesië niet werden genoemd. Ik ben dan ook benieuwd naar de expositie en de diversiteit die daar wordt tentoongesteld.
Ik heb mij behoorlijk geërgerd aan de woke-trend om vanwege de coronapandemie niet over Chinezen te spreken maar over Aziaten. Personen van Chinese komaf klaagden namelijk dat zij erg veel met discriminatie en pesterijen te maken hadden omdat China als boosdoener van de pandemie werd gezien. In praatprogramma’s op de tv merkte ik toen een geforceerdheid om woorden als Chinees, Chinese afkomst te vermijden en het te hebben over Aziaat, Aziatische afkomst. Dit, om te voorkomen dat men van discriminatie of kwetsend woordgebruik zou kunnen worden beticht. Als je het over spleetoog of babi pangang hebt om een Chinees aan te duiden, moet je beseffen dat dát echt niet kan. Maar het land waar iemand vandaan komt niet meer durven noemen, is ronduit belachelijk! Moeten we nu ook oppassen om iemands Russische afkomst te vermelden uit vrees dat die zich gekwetst voelt vanwege het oorlogsgeweld van Rusland tegen Oekraïne? Het doet mij in ieder geval goed dat de initiatiefnemers van de expositie er niet op zitten te wachten onder een grote verzamelnaam te worden gevat of dit nu vanuit beperkte kennis, bekrompenheid of misplaatste empathie voortkomt.
Ook ten aanzien van Afrika heb ik mensen vaker horen zeggen: “Ik ben in Afrika geweest” of “Ik heb een aantal jaren in Afrika gewoond.” Vanuit mijn reflex denk ik dan dat ze het continent hebben bereisd, maar als ik doorvraag blijkt dat ze met vakantie in Kenia zijn geweest of een paar jaar als familielid van een expat in Nigeria hebben doorgebracht. Het is natuurlijk niet onjuist wat ze zeggen, maar bij mij roept het wel een bepaald beeld op. Een beeld van onverschilligheid, van gebrek aan enige betrokkenheid bij het land waar je bent geweest of hebt gewoond. Ze zouden, bijvoorbeeld, niet zeggen “Ik ben in Zuid-Europa geweest” als ze van vakantie in Spanje of Italië terug zijn.
Ik moet bekennen dat ik zelf wel eens zeg dat ik oorspronkelijk uit Zuid-Amerika kom. Dat is dan tijdens internationale bijeenkomsten waar ik Nederland vertegenwoordig en mensen mij vragen waar ik ‘echt’ vandaan kom. Omdat ik weet of vermoed dat Suriname hun niets zal zeggen, begin ik het in te leiden door eerst Zuid-Amerika te noemen en dan Suriname, een land ten noorden van Brazilië. Ooh! Er begint iets bij hen te dagen, in ieder geval de geografische ligging. Echter, voor hen is dan nog onduidelijk waarom ik er “Indiaas” uitzie. Dus komt daarna de uitleg over de koloniale geschiedenis, over de contractarbeiders die na afschaffing van de slavernij vanuit toenmalig Brits-Indië naar Suriname zijn overgebracht. Een behoorlijke klus zo in de koffiepauze tijdens een conferentie. Een Hindostaanse kennis zei een keer tegen mij waarom ik mij er niet makkelijk van afmaak en gewoon zeg: India. Klaar!
Nou, dat is bij mij tegen het zere been. In Nederland bestaat nog steeds een hardnekkig beeld dat Surinamers alleen Afro-Surinamers zijn. Als we dat beeld willen bestrijden en de diversiteit van Suriname voor het voetlicht willen brengen, moeten we vooral niet vervallen in dergelijke gemakzucht. Het zou mooi zijn als Nederlanders van Surinaamse komaf de handen ineen slaan om gezamenlijk een juist beeld van Suriname neer te zetten.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN, NIEUWS
Het Modi-effect en hindoe-moslimrelaties in Nederland – Kanta Adhin
In de Volkskrant van 9 april 2022 verscheen een opinieartikel over de Indiase film The Kashmir Files. Deze film handelt over het lot van de hindoegemeenschap (Pandits) na de bestorming van de Kashmir-vallei in 1989-1990 door islamitische militanten. De auteurs van het stuk, allen verbonden aan de in Nederland gevestigde stichting The London Story, wijzen op de vele haatdragende en nationalistische incidenten in India naar aanleiding van de film die door de regering van premier Narendra Modi wordt geprezen en de nationalistische politieke ideologie (Hindutva) van deze regering in de kaart speelt. Zij menen dat vertoning van de film in andere landen nationalistische en islamofobe sentimenten binnen de hindoediaspora zou kunnen aanwakkeren en uiteindelijk tot spanningen leiden. Hun bezorgdheid vloeit voort uit de constatering dat het hindoenationalisme ook binnen de Indiase diaspora’s springlevend is. Ook hier in Nederland waar volgens hen de laatste tien jaar een groeiende invloed van de Indiase nationalistische regering waarneembaar is. De voorzitter van de Hindoeraad heeft verontwaardigd gereageerd, want waar is de onderbouwing van de auteurs voor deze bewering? (zie reactie in de Volkskrant van 15 april 2022).
Ik deel de mening van de Hindoeraad dat een bewering over groeiende invloed in Nederland van de nationalistische Indiase regering onder leiding van premier Modi nadere toelichting behoeft. Wat wordt precies met invloed bedoeld? Is er sprake van een actieve beïnvloeding door de Indiase regering door middel van financiering van organisaties in Nederland? Door actieve verspreiding van het Hindutva gedachtegoed tijdens bijeenkomsten of door andere bemoeienis met de hindoegemeenschap? Met andere woorden, is er sprake van “de lange arm van Modi”? Als dat zo is, moeten concrete voorbeelden kunnen worden genoemd.
Of bedoelen de auteurs van The London Story dat er sprake is van een groeiende populariteit van Modi onder hindoes in Nederland? Daar kan ik mij wat bij voorstellen omdat ik vaker mensen tegenkom die met bewondering over hem praten. Dan gaat het vooral om wat hij doet voor de ontwikkeling van het land en in het bijzonder voor de arme bevolking, zoals zijn programma Digital India, met als doel onder meer snelle internettoegang ook in plattelandsgebieden en digitale geletterdheid te bevorderen en daarnaast de productie van elektronische goederen in het land te stimuleren. Of zijn Ujjwala-scheme om gratis LPG-aansluitingen te verstrekken aan huishoudens op het platteland. Er zijn zeker ook mensen die daarnaast de nationalistische politiek ten gunste van hindoes toejuichen, want hoe kan het zijn dat in een land waar hindoes in de meerderheid zijn de moslims zo een bevoorrechte positie innemen? Wetgeving om daar een eind aan te maken, zien zulke Modi-fans dan ook niet als een groot probleem. In Nederland is er toch ook geen wetgeving die minderheden een bevoorrechte positie toekent? Ook de buitenlandse optredens van Modi en zijn contacten met grootmachten zetten India op de kaart. Deze bewonderaars vinden dat de daadkrachtige Modi ervoor zorgt dat hindoes ertoe doen, zich niet laten marginaliseren en niet in onzichtbaarheid gehuld blijven. Dit is een opsteker voor hun hindoe-identiteit.
Het is echter de vraag of deze bewonderaars – of een deel daarvan – zich door Modi laten verleiden tot intense haat en geweld tegen moslims en daarmee Indiase toestanden in Nederland introduceren. De voorzitter van de Hindoeraad spreekt dit ferm tegen. De hindoegemeenschap in Nederland laat zich niet verleiden tot islamofobie! Voorts onderstreept zij de goede contacten met het Contactorgaan Moslims en Overheid waarbij nadrukkelijk is aangegeven “dat wij, Nederlandse moslims en hindoes, ons niet uit elkaar laten drijven. De auteurs van het opiniestuk op de site van de Volkskrant hebben de goede relaties tussen moslims en hindoes in Nederland zwaar onderschat!” Ik kan me voorstellen dat er op organisatieniveau geen sprake is van haatzaaiing en het aanwakkeren van spanningen, maar hoe is het gesteld met individuen? Wat doen zij en hoe ontvankelijk zijn zij voor het nationalistische gedachtegoed waar zij al veel over kunnen lezen, ook op sociale media? Nederlandse hindoes kijken ook veel naar Indiase televisiezenders.
In het algemeen lijkt het erop dat men wel het onderscheid kan maken tussen wat er in India speelt en het multiculturele leven hier in Nederland. Dit geldt wellicht ook voor andere Europese landen. De auteurs schrijven ook dat er nog geen escalaties zijn opgetreden na vertoning van The Kashmir files in Europese bioscopen. Het is natuurlijk altijd verstandig alert te blijven op signalen van radicalisering want je kunt geen enkele groep daarvan uitsluiten. Echter, van de auteurs van het opiniestuk mag wel worden verwacht dat zij hun uitspraken met feiten staven. Dan kan ook de lezer beoordelen of vertoning van een film als The Kashmir files reden tot bezorgdheid is.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN, NIEUWS
The Modi effect and Hindu-Muslim relations in the Netherlands – Kanta Adhin
On 9 April 2022, the national newspaper Volkskrant published an opinion article about the Indian film The Kashmir Files. This film deals with the fate of the Hindu community (Pandits) after the storming of the Kashmir valley in 1989-1990 by Islamic militants. The authors of the piece, all affiliated with the Netherlands-based foundation The London Story, point to the many hate and nationalist incidents in India as a result of the film, which has been praised by Prime Minister Narendra Modi’s government and plays into the hands of its nationalist political ideology (Hindutva). They feel that screening the film in other countries could stir up nationalist and Islamophobic sentiments within the Hindu diaspora and ultimately lead to tensions. Their concern stems from the observation that Hindu nationalism is alive and well even within the Indian diasporas. Also here in the Netherlands where, according to them, a growing influence of the Indian nationalist government can be observed in the last ten years. The chairman of the Hindu Council (the government interlocutor for Hindus in the Netherlands) reacted indignantly, because the authors do not substantiate this claim. (See reaction in theVolkskrant of 15 April 2022).
I share the opinion of the Hindu Council that a claim about growing influence in the Netherlands of the nationalist Indian government led by Prime Minister Modi needs further explanation. What exactly is meant by influence? Is there active influence by the Indian government through funding of organisations in the Netherlands? By actively spreading the Hindutva ideology during meetings or by other interference with the Hindu community? In other words, are the authors talking about ’the long arm of Modi’? If so, they should be able to come up with concrete examples.
Or do the authors mean that there is a growing popularity of Modi among Hindus in the Netherlands? I can imagine this, because I often meet people who talk about him with admiration. Their admiration is often about his efforts to develop the country and, in particular, to improve the conditions of the poor population, such as his Digital India programme, which aims to promote, among other things, rapid Internet access in rural areas and digital literacy and to stimulate the production of electronic goods in the country. Or his Ujjwala scheme to provide free LPG connections to rural households. There are certainly also those who applaud nationalist policies in favour of Hindus, for how can it be that in a country where Hindus are in the majority, Muslims have a privileged position? Legislation to put an end to this, therefore, is not seen by such Modi fans as a major problem. After all, there is no legislation in the Netherlands that favours minorities, is there? Modi’s foreign policy and his contacts with superpowers also put India on the map. These admirers believe that the energetic Modi ensures that Hindus matter, that they are not marginalised and do not remain shrouded in invisibility. This is a boost to their Hindu identity.
The question is, however, whether these admirers – or some of them – will let themselves be seduced into intense hatred and violence against Muslims and thus introduce Indian scenes in the Netherlands. The chairman of the Hindu Council firmly refutes this. The Hindu community in the Netherlands will not allow itself to be seduced into Islamophobia! Furthermore she emphasises the good contacts with the Muslim government interlocutor (Contactorgaan Moslims en Overheid) and together they state “that we, Dutch Muslims and Hindus, will not let ourselves be driven apart. The authors of the opinion piece in the Volkskrant have seriously underestimated the good relations between Muslims and Hindus in the Netherlands!” I can imagine that on an organisational level there is no hate speech and stirring up tensions, but what about individuals. What do they do and how receptive are they to the nationalist thinking they can read a lot about, also on social media. Dutch Hindus also watch a lot of Indian television channels.
In general, it seems that people can make the distinction between what is going on in India and the multicultural life here in the Netherlands. This may also apply to other European countries. The authors themselves write that no escalations have yet occurred following the screening of The Kashmir Files in European cinemas. Of course it is always wise to stay alert to signs of radicalisation, because you cannot exclude any group from it. However, the authors of the opinion piece can be expected to back up their statements with facts. Then the reader, too, can judge whether the screening of a film like The Kashmir File is a cause for concern.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN, NIEUWS
Gemeenteraadsverkiezingen – Kanta Adhin
Vorige week waren de gemeenteraadsverkiezingen waarbij ook veel personen met een Surinaamse achtergrond meedongen naar een plaats in de raad van hun gemeente. Na de eerste telling van de uitgebrachte stemmen en voorlopige uitslagen per partij, is het altijd nog wachten op het tellen van de voorkeursstemmen die kandidaten hebben gekregen. Op die wijze kan iemand die niet op een verkiesbare plek stond altijd nog binnenkomen. Nu is ook dat proces afgerond. Vanuit deze plek feliciteer ik allen die zijn gekozen en, in het bijzonder, degenen met wie wij via Hindorama nader kennis hebben kunnen maken: Kavita Parbhudayal (Den Haag), Lenne Baboeram (Den Haag), Geeta Bholanath (Pijnacker-Nootdorp), Kavita Hira (Pijnacker-Nootdorp) en Natasha Mohamed-Hoesein (Rotterdam). Dat er in een relatief kleine gemeente als Pijnacker-Nootdorp twee vrouwen van Surinaams-Hindostaanse komaf als nieuweling zijn gekozen, is een resultaat om extra trots op te zijn.
Aan degenen die het niet hebben gehaald wordt alle succes toegewenst met het voortzetten van hun idealen en inzet voor de publieke zaak. Het is immers niet zo dat als je niet wordt gekozen dat ook betekent dat je uitgerangeerd bent. Je merkt soms wel dat er kandidaten zijn die alleen maar meedoen voor eigen roem en glorie. Voor die is het dan extra zuur als zij niet worden gekozen. Want wat blijft er van de roem en glorie over als ze ook niet via voorkeursstemmen vanuit hun achterban zijn binnengekomen? Er zijn ook kandidaten die zo in hun idealen opgaan dat zij misschien wat naïef zijn over de haalbaarheid in de politiek-maatschappelijke context waarin moet worden geopereerd. Dan is het een proces van vallen en opstaan dat moed en volharding vraagt. Ik moet zeggen dat ik aangenaam verrast was door de motivatie van de verschillende kandidaten die we op Hindorama beter hebben leren kennen. Er waren er zelfs bij die een eigen partij hebben gestart. Het is echter niet makkelijk om dan voldoende stemmen binnen te halen. Sowieso was de opkomst laag en met net iets meer dan 50 procent, historisch laag zelfs.
Opmerkelijk vond ik dat van de vijftien kandidaten op Hindorama vijf in Nickerie zijn geboren, het district in het noordwesten van Suriname. Van Nickerianen is bekend dat zij trots zijn op hun afkomst en zich apart voelen. Vroeger hoorde je “Ham jaila Sarnam” (Ik ga naar Suriname), als zij naar Paramaribo reisden. De Nickeriaan wordt als succesvol en vooruitstrevend gezien. Zie bijvoorbeeld de website van Vrienden van Nickerie. Of er een speciaal verband is tussen de Nickeriaanse afkomst en de politieke aspiraties van Surinamers in Nederland, weet ik niet, maar ik vond het aantal ‘Nickerianen’ best opvallend. Ook al omdat voormalig Tweede Kamerleden Dowlatram Ramlal, Nirmala Rambocus en Tara Oedayraj Singh Varma een Nickeriaanse achtergrond hebben.
We zagen bij deze verkiezingen, evenals vorige keer, dat de lokale partijen de grote winnaars zijn. Die boezemen de kiezer blijkbaar meer vertrouwen in dan de landelijke politieke partijen. Op zich is dat niet vreemd omdat lokale partijen zich volledig kunnen richten op de plaatselijke issues en niet gehinderd worden door stellingnames op landelijk niveau. Maar de lage opkomst heeft er zeker ook mee te maken dat in het algemeen de kiezers geen vertrouwen (meer) hebben in de politiek. Volgens de NOS hebben de kiezers als belangrijkste reden om niet te stemmen aangegeven dat ze niet zeker zijn op welke partij ze moeten stemmen (32 procent). Daarnaast heeft 28 procent geen vertrouwen in gemeentelijke politiek en 27 procent heeft geen interesse. Dit zijn zorgelijke ontwikkelingen. Het zou mooi zijn als de motivatie en professionele inzet van gekozen leden met een Surinaamse achtergrond kunnen meehelpen het tij te keren. Daarnaast zijn blijvende inzet en zichtbaarheid van degenen die niet zijn gekozen belangrijk voor hun kansen om een volgende keer wel succes te hebben.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN