Literair actueel
Prijs der Nederlandse Letteren voor Astrid Roemer
De Surinaamse schrijfster Astrid Roemer (1947) ontvangt dit najaar uit handen van de Belgische koning de Prijs der Nederlandse Letteren 2021. Deze prijs heeft als doel de Nederlandstalige cultuur binnen en buiten het taalgebied onder de aandacht te brengen. De prijs wordt om de drie jaar toegekend en wordt afwisselend uitgereikt door de Nederlandse en de Belgische koning. Aan de prijs is een geldbedrag verbonden van €40.000.
Volgens de jury slaagt Roemer erin ‘thema’s uit de recente grote geschiedenis, zoals corruptie, spanning, schuld, kolonisatie en dekolonisatie, te verbinden met de kleine geschiedenis, het verhaal op mensenmaat’. Met haar romans, toneelteksten en gedichten bekleedt Astrid Roemer een unieke positie in het Nederlandstalige literatuurlandschap’. Haar werk is onconventioneel, poëtisch en doorleefd’, aldus de jury.
In 2016 ontving Roemer al de prestigieuze P.C. Hooft-prijs, een oeuvreprijs en een van de belangrijkste literaire prijzen van Nederland waaraan een bedrag is verbonden van €60.000.
Roemers belangrijkste werken zijn haar Surinaamse ‘dekolonisatieromans’ en trilogie Gewaagd Leven (1996), Lijken op Liefde (1997) en Was Getekend (1999) die in 2001 in één band onder de titel Het onmogelijke moederland verscheen. Deze trilogie handelt over de militaire dictatuur van het regime-Bouterse. In 2019 publiceerde zij haar roman Gebroken Wit. Astrid Roemer is de eerste auteur van Caraïbische oorsprong die zowel de P.C. Hooftprijs als de Prijs der Nederlandse Letteren heeft ontvangen.
8e editie van standaardwerk over Suriname: De geschiedenis van Suriname
Van De geschiedenis van Suriname van Hans Buddingh’ is inmiddels de 8e editie recentelijk verschenen. De eerste druk verscheen in 1995. Deze 8e editie is een herziene en geactualiseerde pocketuitgave. In de oudere hoofdstukken onder meer over slavernij , de koloniale samenleving en de koloniale economie zijn er aanpassingen gedaan waarbij gebruik is gemaakt van nieuw onderzoek en nieuw verschenen publicaties. Daarnaast zijn in deze editie de ontwikkelingen in Suriname tot 2021 verwerkt.
In deze publicatie beschrijft de auteur vier eeuwen geschiedenis van Suriname: sinds de eerste kolonisatie aan het begin van de zeventiende eeuw tot de verkiezing van Santokhi als president in juli 2020. De vier eeuwen komen in zeventien hoofdstukken aan de orde en de aanpak is chronologisch-thematisch. Wat betreft de koloniale periode (1600-1863) bespreekt de auteur de volgende thema’s: oorspronkelijke bewoners en de eerste kolonisatie, de Geoctroyeerde Sociëteit, schets van de blanke koloniale samenleving, slavernij, marronage, bewoners van het binnenland, emancipatie van de slaven en de economie tussen 1651-1863). Aan de post-slavernijperiode (1863-1942) wijdt de auteur twee hoofdstukken: transformatie van de koloniale maatschappij (1863-1942), transformatie van de plantage-economie. Wat betreft de moderne geschiedenis van Suriname zijn de thema’s: naar autonomie en onafhankelijkheid, economische ontwikkeling (1945-1980), het militaire bewind (1980-1987), terugkeer naar een burgerbewind, contouren van informele macht en narcocratie en Suriname in de 21e eeuw. Het laatste hoofdstuk (hoofdstuk 17) is een slothoofdstuk waarin de auteur reflecteert op een aantal ontwikkelingen in Suriname na de onafhankelijkheid zoals etnische sentimenten, de etnische consensus democratie, politiek leiderschap, het politiek activisme van jongeren et cetera. De auteur beschrijft heel treffend dat de zeden van nu in Suriname niets anders zijn dan een voortzetting van de zeden van toen onder het Nederlandse bewind. In Suriname ligt het vredige en het wrede altijd vlak naast elkaar. Achter de façade van Suriname als Switi Sranan gaat volgens de auteur een andere werkelijkheid schuil.
Baseert de auteur zich voor de ontwikkelingen tot 1980 primair op secundaire bronnen, voor de periode na 1980 put hij vooral uit eigen journalistieke waarneming. Voor geïnteresseerden in moeizame processen van natievorming, de pijnlijke naweeën van dekolonisatie en de persistentie van de Surinaams-Nederlandse omstrengeling is De Geschiedenis van Suriname een vlot en inzichtelijk boek en daarmee ook voor een breed publiek toegankelijk. Deze publicatie geldt nog steeds als een standaardwerk over Suriname en is daarmee tevens een van de beste boeken over de geschiedenis van Suriname. Hans Buddingh’ is in het dagelijks leven eindredacteur bij NRC Handelsblad en geldt als een Suriname-kenner bij uitstek. Van deze publicatie verschijnt eind dit jaar een Engelstalige versie.
Hans Buddingh’, De geschiedenis van Suriname. Amsterdam 2021: Rainbow. ISBN 9789041712516, 604 pp, €12.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Suriname, Taal & Literatuur
‘No gi mi soso fisi, leri mi uku’: Liefdadigheid en politiek cliëntelisme in Suriname – Dr. Hans Ramsoedh
De Israëlische filosoof en vredesactivist Avishai Margalit schreef in zijn publicatie De fatsoenlijke samenleving (2001) dat in een beschaafde en fatsoenlijke samenleving mensen niet worden vernederd. Hij onderscheidt hierbij twee verschillende idealen die zich op twee verschillende niveaus manifesteren. Bij de beschaafde samenleving gaat het om het handelen van mensen op microniveau. We spreken van een beschaafde samenleving als burgers elkaar niet vernederen. De fatsoenlijke samenleving is een begrip op institutioneel niveau, dat wil zeggen op macroniveau. In een fatsoenlijke samenleving vernederen instituties mensen niet. De toeslagenaffaire bij de Nederlandse belastingdienst waarbij (tienduizenden) mensen vooral van kleur ten onrechte werden weggezet als fraudeurs is illustratief voor de vernedering van mensen door instituties. We spreken volgens Margalit van vernedering wanneer de schending van de menselijke waardigheid en eer in het geding is, want waardigheid en eer zijn zaken die aan alle mensen in gelijke mate toekomen. Mensen kunnen namelijk niet alleen fysieke pijn ervaren, maar ook pijn als gevolg van symbolisch geladen handelingen. Vernedering wordt in dit verband door Margalit gedefinieerd als mentale wreedheid waarvoor de mens gevoelig is.
Er zijn ontwikkelingen in de Surinaamse samenleving die aanleiding geven om van vernedering van mensen en dan met name van de mofina wan [de allerarmsten] te spreken. In deze bijdrage heb ik het over liefdadigheid van politici en presidentsvrouwe. Deze vorm van liefdadigheid zie ik als onderdeel van de Surinaamse politieke cultuur van cliëntelisme.
Bij cliëntelisme gaat het om een mechanisme waarmee politieke partijen en politici gunsten en of diensten vergeven in ruil voor politieke (electorale) steun. De politicus koopt als het ware de stem van burgers door zijn gunsten en diensten aan te bieden. In Suriname wordt een baan bij lanti, een vergunning of de verstrekking van grond onder meer gebruikt als politiek betaalmiddel. Alle politieke partijen die aan de macht zijn, maken zich schuldig aan bevoorrechting van partijgenoten, familie en vrienden. Dit systeem staat ook bekend als het voor-wat-hoort-wat systeem.
Premier Pengel (1963-1969) kan worden beschouwd als de geestesvader van de clientèleverhouding tussen politiek leider en zijn achterban. Het ging daarbij om overheidsbanen, verklaringen van on- en minvermogen die recht gaven op gratis medische zorg ongeacht of de persoon daarvoor wel of niet in aanmerking kwam, verstrekking van maandelijkse voedselpakketten aan ouderen op kosten van de overheid, studiebeurzen om in Nederland te studeren, percelen die in erfpacht werden gegeven, vergunningen et cetera. Tai hori libi dé [vrij vertaald: houd vast, er valt wat te halen] was een bekende leuze van Pengel en zijn Nationale Partij Suriname (NPS) om de achterban aan zich te binden. Deze door Pengel geïntroduceerde politiek van cliëntelisme is inmiddels binnen politiek Suriname gemeengoed geworden.
President Bouterse maakte het verstrekken van voedselpakketten tot speerpunt van zijn beleid. In navolging van president Maduro in Venezuela was het belangrijkste ‘wapenfeit’ van de regering Bouterse in aanloop naar de verkiezingen in mei 2020 de beschamende verstrekking van voedselpakketten aan het armste deel van de bevolking. Het was een wanhoop politiek op staatskosten om mensen in de volkswijken ertoe te bewegen om op zijn partij (NDP) te stemmen. Als tegenprestatie moesten de ontvangers van voedselpakketten wel een NDP-vlag voor hun huis plaatsen. De pakketten werden doorgaans verdeeld met de boodschap dat het een cadeautje van lanti [overheid] was.
Voor andere partijen zoals Pertjajah Luhur van Paul Somohardjo vormt het verstrekken van voedselpakketten aan sociaalzwakkeren, aan tehuizen en moskeeën een belangrijk onderdeel van haar politiek van cliëntelisme.
Met Ronnie Brunswijk (ex-rebellenleider en thans vice-president) komen we het verschijnsel cliëntelisme en de politicus als gudu p’pa [weldoener] in extremere vorm tegen: geld verdelen onder zijn volgelingen als systeem. Vóór het optreden van de Amerikaanse rapper Rick Ross in het André Kamperveenstadion in april 2013 deelde hij biljetten van US 100 dollar uit aan vrouwen die in zijn buurt waren. In 2018 strooide hij vanuit een helikopter met geld boven zijn geboortedorp Moengo Tapoe. Volgens hem was het geen politieke stunt maar wilde hij slechts een ‘beetje sfeer’ maken om de droevige stemming na het overlijden van een neef van hem weg te nemen. Een andere keer strooide hij met geld vanuit zijn rijdende auto naar een groep mensen. Ook schoot hij Surinaamse studenten in het buitenland financieel te hulp die vanwege corona in financiële problemen waren geraakt. De familie Brunswijk heeft inmiddels een eigen stichting opgericht voor sociale doelen, de Stichting Ronnie Brunswijk, voor groei en ontwikkeling met zijn vrouw als voorzitter en zijn kinderen als bestuursleden. De financiële middelen van de stichting zijn afkomstig uit zijn (illegale) goudconcessies. Brunswijk beloofde aanzienlijke bedragen uit zijn goudconcessies te zullen doneren aan de stichting. Brunswijk heeft de ambitie om president van Suriname te worden. Zijn ‘sociale activiteiten’ in dit verband moeten dan ook niet los worden gezien van de realisering van die ambitie.
Naast bovenvermelde praktijken gericht op politieke binding door politieke leiders zien we sinds 2010 een nieuw element in dit systeem van cliëntelisme in Suriname: de presidentsvrouwe als gudu m’ma [weldoenster] voor de armen.
Over de functie van de presidentsvrouwe zijn er geen bepalingen in de Surinaamse grondwet opgenomen. In de praktijk kwam haar functie neer op liefdadigheidswerk, het ondersteunen van goede doelen en het vergezellen van haar echtgenoot bij officiële gelegenheden. In 2011 kondigde ex-president Bouterse een presidentieel besluit af inzake de instelling van het Instituut First Lady. In dit besluit werd de presidentsvrouwe een spilpositie toegekend in het sociale maatschappelijke verkeer ter ondersteuning van de grondwettelijke taken van de president. Bij dit presidentiële besluit werd ook bepaald dat de First Lady in aanmerking kwam voor een schadeloosstelling gelijk aan die van een lid van De Nationale Assemblée (DNA). Eerder kregen echtgenotes van presidenten in Suriname geen salaris of schadeloosstelling. De First Lady kreeg haar eigen bureau met een secretariaat met vaste medewerkers. Het bureau van de First Lady werd een ondersteunende eenheid van het Kabinet van de President. Zij werd tevens ook de belangrijkste adviseur van de president en beschouwd als zijn ogen en de oren. Haar belangrijkste functie in de praktijk is vooral het sociaal gezicht van de regering laten zien.
Beperkte Liesbeth Venetiaan-Vanenburg zich in haar functioneren als presidentsvrouwe (1991-1996 en 2000-2010) tot het ondersteunen van goede doelen en het vergezellen van haar echtgenoot bij officiële gelegenheden, de ‘sociale’ activiteiten van de presidentsvrouwen na haar hielden geen enkel verband met liefdadigheidswerk. Deze activiteiten hebben alles te maken met politiek cliëntelisme en de presidentsvrouwe als gudu m’ma voor de allerarmsten.
Ingrid Bouterse-Waldring (2010-2020) liet bij haar aanstelling optekenen dat ze elke maand sociaal zwakkeren blij zou maken. Al vanaf het begin was er in de samenleving veel kritiek op haar inspanningen om arme gezinnen en schoolkinderen met sociale giften bij te staan (ik verwijs hier onder meer naar ingezonden stukken van Roy Harpal in 2017 in Starnieuws en Idris Naipal in 2019 in SR Herald). Over het uitdelen van enkele duizenden schooltassen schreef Abop-parlementariër en ex-Justitieminister Edwart Belfort: ‘schaamteloos, verwerpelijk, belachelijk, onsmakelijke grap en een politieke show’ (geciteerd in Dagblad Suriname, 6 augustus 2018). De fakkel van First Lady werd na mei 2020 overgenomen door Melissa Santokhi-Seenacherry. Zij koos voor een actieve rol binnen het Kabinet van de President. Melissa Santokhi werd door haar echtgenoot, president Santokhi, benoemd als algemeen directeur van zijn kabinet, de hoogste administratieve functie op het Kabinet van de President. Op sociaal vlak is zij hard bezig haar voorgangster Ingrid Bouterse-Waldring te overtreffen door donatie van voedselpakketten aan bejaardenhuizen en het verstrekken van waardebonnen (SRD 500) aan behoeftige burgers in verschillende wijken in Paramaribo en in de districten.
Het sinterklazerij-gedrag van deze politici en de presidentsvrouwe respectievelijk in hun rol als gudu p’pa en gudu m’ma houdt een vernedering in van de mofina wan in de Surinaamse samenleving en staat haaks op een beschaafde en fatsoenlijke Surinaamse samenleving. Onze inspanning als samenleving dient gericht te zijn op duurzame ontwikkeling die ook de mofina wan perspectief biedt op welzijn en welvaart in plaats van armenzorg als onderdeel van cliëntelistische liefdadigheid. Uiteraard is ook overheidshulp aan armen vernederend, maar die is in ieder geval minder vernederend dan bij liefdadigheid door politici. Ook het arme deel van de bevolking heeft recht op waardigheid en eer. No gi mi soso fisi, leri mi uku [geef mij niet alleen vis, maar leer mij ook hengelen], zoals ook door het Surinaamse Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting (in theorie) gepropageerd (zie foto hiernaast), zou ook voor deze politici en de presidentsvrouwe het devies moeten zijn in hun sociale activiteiten om arme gezinnen bij te staan. In een beschaafd en fatsoenlijk land vernederen we mensen niet, zoals Margalit schrijft!
Foto’s: Suriname Nieuwscentrale (2), Dagblad De West (3) en Unitednieuws.sr (4)
- Published in BIBLIOTHEEK, Korte berichten, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname
Recensie publicatie Kolonel Valk en de militaire staatsgreep in 1980 in Suriname – Dr. Hans Ramsoedh
Ellen de Vries, Hans Valk. Over een Nederlandse kolonel en een coup in Suriname (1980). ISBN 9789462493070, 316 pp., Zutphen 2021: Walburgpers. € 24,99.
De publicatie Hans Valk. Over een Nederlandse kolonel en een coup in Suriname van de hand van Ellen de Vries is een beschrijving van de rol van kolonel Valk (1928-2012) bij de staatsgreep op 25 februari 1980. In de Surinaamse publieke opinie en de Nederlandse media wordt kolonel Hans Valk beschouwd als de geestelijke vader van de coup door Desi Bouterse.
De volgende vragen staan in deze publicatie centraal:
- Was de coup de ‘schuld’ van Nederland, Surinames eigen verantwoordelijkheid of die van allebei?
- Was Valk verantwoordelijk voor de omverwerping van de Surinaamse regering?
- Werd Valk ten onrechte veroordeeld in een trail by media?
- Welke reden had Den Haag om het Valk-dossier tot 2060 op te bergen?
Nederlandse Militaire Missie in Suriname
De Nederlandse Militaire Missie (NMM) bestond uit drie Nederlandse officieren en twee onderofficieren en was onderdeel van de Nederlandse ambassade in Paramaribo. Kolonel Valk was het hoofd van de NMM in Suriname die in november 1975 werd opgericht om te assisteren bij de opbouw van de Surinaamse krijgsmacht (SKM).
De Decembermoorden in 1982 vormden voor de Nederlandse journalisten Gerard van Westerloo en Elma Verhey van het weekblad Vrij Nederland aanleiding om in een artikelenreeks te onderzoeken hoe ‘het’ zover had kunnen komen (deze artikelenreeks is een jaar later gebundeld uitgegeven: E. Verhey & G. Westerloo, Het legergroene Suriname 1983). Zij schreven dat kolonel Valk de opstandige militairen had aangemoedigd tot een machtsovername. De kolonel zou Bouterse daarbij het noodplan ter beteugeling van eventuele anti-Nederlandse opstanden (operatie Zwarte Tulp) rond de onafhankelijkheid in 1975 ter hand hebben gesteld dat als blauwdruk diende voor de staatsgreep. Westerloo en Verhey baseerden hun artikelenreeks op een -gelekt- geheim rapport van september 1981 van majoor Koenders (Rapport Koenders) van de inlichtingendienst van de Nederlandse Landmacht. Volgens Koenders was Valk niet alleen de geestelijke vader van de coup-Bouterse, maar ook degene die al in 1979 getracht had een aantal Surinaamse officieren aan te zetten tot het plegen van een staatsgreep. Toen die officieren niet op zijn voorstellen ingingen, probeerde kolonel Valk het verder bij de onderofficieren. In zijn rapport concludeerde Koenders dat kolonel Valk zich schuldig had gemaakt aan ‘krijgstuchtelijke en strafrechtelijke vergrijpen’. Koenders schreef verder dat kolonel Valk ook na de coup contacten bleef onderhouden met de coupplegers, dit tot ongenoegen van de Nederlandse ambassadeur die de Nederlandse regering verzocht om Valk uit Suriname terug te trekken. Dit rapport verdween echter in een diepe ambtelijke la op het Nederlandse ministerie van Defensie.
Onderzoek naar rol kolonel Valk
Naar aanleiding van de publicaties in Vrij Nederland besloot de Nederlandse Tweede Kamer in september 1983 tot een onderzoek door een commissie naar de activiteiten van de NMM. In haar rapport (Rapport Valk I) concludeerde deze commissie onder voorzitterschap van oud-rechter Bart Pronk dat de missieleden geen passende distantie hadden bewaard in het conflict tussen legerleiding en onderofficieren. Kolonel Valk had door zijn optreden de onderofficieren in algemene zin ‘morele steun’ gegeven. De conclusie in dit rapport was niettemin dat kolonel Valk de machtsovername niet had helpen voorbereiden en uitvoeren. Met deze conclusies werden de leden van de NMM feitelijk vrijgepleit, ook van voorkennis van de coup. De journalisten Van Westerloo en Verhey lieten echter geen spaan heel van het rapport van de Commissie-Pronk. Zij zetten de commissieleden neer als een stel ‘incompetente jokkebrokken’. Ook de Tweede Kamer was niet tevreden met de uitkomsten, een opstelling die Ellen de Vries toeschrijft (p. 70-74) aan de invloed die de artikelen in Vrij Nederland hadden op Tweede Kamerleden. De Kamer besloot vervolgens tot een vervolgonderzoek wederom uit te voeren door de Commissie-Pronk. De commissie hoorde naast kolonel Valk in totaal 140 personen onder wie veertig SKM-militairen. Het vervolgrapport verscheen in februari 1985 (Rapport Valk II). De conclusies in dit tweede rapport weken echter nauwelijks af van die uit het eerste rapport. Er bleef dan ook een zweem van partijdigheid hangen rondom deze commissie. De verhoren door deze commissie werden als oppervlakkig bestempeld. Beide rapporten van de Commissie-Pronk bevatten veel woorden, maar weinig onthullingen. De Nederlandse regering liet het hierbij zitten en volstond met een uitbrander aan kolonel Valk die inmiddels in juni 1980 was overgeplaatst naar het NAVO-hoofdkwartier in Brussel.
In 1985 besloot de toenmalige minister van Defensie (De Ruiter-CDA) de bijlagen bij beide rapporten van de Commissie-Pronk geheim te houden, omdat deze opmerkingen bevatten die bij publicatie onnodig personen zouden kunnen kwetsen. In de Nederlandse Tweede Kamer werden nadien herhaaldelijk vragen gesteld over de ‘Affaire Valk’ en gevraagd om openbaarmaking van het Valk-dossier. In februari 2011 classificeerde de Nederlandse regering ‘in het belang van de staat’ enkele bijlagen bij het rapport van de Commissie-Pronk uit 1984 (waaronder het rapport van majoor Koenders van september 1981) tot 2060 als staatsgeheim. Wat het precieze belang van de staat is door het kabinet-Rutte 1 nimmer uit de doeken gedaan. Hiermee riep Nederland de verdenking over zich af zaken in de doofpot te willen stoppen. De Vries stelt dat de zogeheten ‘geheime’ documenten nooit geheim zijn geweest aangezien ze tot 2011 in het Tweede Kamer-archief aanwezig en gewoon te raadplegen waren tot ze in 2011 werden overgebracht naar het Nationaal Archief in Den Haag. De auteur heeft een aantal bijlagen met de kwalificatie ‘geheim’ kunnen raadplegen maar het is onduidelijk in hoeverre dit het complete Valk-dossier betreft. Openbaarmaking van het Valk-dossier zal hierover uitsluitsel moeten geven.
Conclusies van de auteur
Schuldvraag
Wat betreft de schuldvraag voor de coup is De Vries’ conclusie dat onderschatting door Suriname en Nederland het meest van toepassing is. Het woord ‘staatsgreep’ klonk herhaalde malen in Suriname zonder dat er alarm werd geslagen. De onderofficieren werden beschouwd als een ‘stelletje padvinders’ en dus nauwelijks bedreigend gevonden. In Nederland werden missieverslagen van kolonel Valk die wezen in de richting van een escalatie niet op waarde geschat. Een coup in het ‘vriendelijke Suriname’ werd uitgesloten. Van een ‘made in Holland’ is bij de staatsgreep in Suriname geen sprake. Een aantal leden van de NMM, onder wie Valk, had een Tris verleden in Suriname (Tris = Nederlandse troepenmacht in Suriname). Dit maakte dat zij in de Memre Boekoe kazerne en de officierssociëteit kind aan huis waren. De losse tropische levensstijl beviel de flamboyante Valk. Zijn intensieve en informele contacten met de Surinaamse militairen betekenden dan ook dat hij zijn diplomatieke taak (hoofd van de NMM en defensieattaché) niet met de nodige behoedzaamheid en tact uitvoerde, zoals De Vries schrijft (p. 152). Als gevolg hiervan werd de Valk-clan binnen de NMM een ongeleid projectiel.
Rol kolonel Valk
Ten aanzien van de rol van kolonel Valk onderscheidt De Vries twee thesen die de beeldvorming rondom de coup van 1980 in belangrijke mate hebben bepaald: de Valk-these en de Suriname-these. Aanhangers van de Valk-these zien in kolonel Valk de geestesvader van de staatsgreep. Aanhangers van de Suriname-these beschouwen de coup van Surinaamse makelij. De coupplegers en hun aanhangers zullen nimmer toegeven dat zij hulp hebben gehad van het koloniale moederland. De term Suriname-these vind ik onjuist omdat hiermee de suggestie wordt gewekt alsof deze these breed in Suriname wordt gedragen, maar het zijn de coupplegers en hun aanhang (tegenwoordig de NDP-aanhang) die deze these aanhangen. Mijns inziens is het daarom juister om te spreken van de revo- of coupplegers-these. Dat Kolonel Valk Bouterse het plan Zwarte Tulp zou hebben aangereikt als leidraad voor zijn coup, zoals door Vrij Nederland gesuggereerd, verwijst de auteur naar het rijk der fabelen. Zwarte Tulp was een evacuatieplan en geen geschikt coupplan.
De bewijsvoering van Valks rol bij de staatsgreep is volgens De Vries veelal indirect en gebaseerd op informatie uit de tweede hand of tekstexegese. De auteur concludeert dat de claims die de Valk-these schragen niet waterdicht zijn. Met andere woorden, Valk was volgens De Vries niet de man achter de schermen. Dat hij de geestelijke vader was, is in de optiek van de auteur niet bewezen. Zij laat zich leiden door het adagium: onschuldig totdat… (p. 159). In Valk vonden de ontevreden militairen slechts een klankbord.
Rol media
De auteur schrijft dat de Valk-these overheersend is geweest bij de Nederlandse media. Zij verwijt de media ideologische vooringenomenheid doordat bij hen de Valk-these aansluit bij het beeld van de kolonisator die in het verleden heeft laten zien het met de mensenrechten en democratische beginselen (Nederlands optreden in Nederlands-Indië) niet zo nauw te nemen.
Openbaarmaking dossier-Valk
De Vries’ argumentatie over de reden van de Nederlandse regering om het Valk-dossier tot 2060 op te bergen overtuigen niet. Zij verwijst naar beginselen van de archiefwet. Wat die beginselen zijn wordt door de auteur echter niet toegelicht. Feit is wel dat de politiek altijd het laatste woord heeft bij het al dan niet vrijgeven van documenten die als geheim zijn geclassificeerd. Doordat dit niet gebeurd is bleven speculaties en complottheorieën over de precieze rol van de NMM oprispen. In februari 2021 nam de Tweede Kamer op initiatief van de Socialistische Partij (SP) kamerbreed een motie aan waarin de regering wordt gevraagd de documenten rond de staatsgreep in Suriname vrij te geven. Het is nog onduidelijk hoe deze motie zal worden uitgevoerd. Bij volledige openbaarmaking van dit dossier zal moeten blijken of er zaken zijn die (nieuw) licht op de affaire Valk werpen.
Slotopmerkingen
Ook zonder de bemoeienis van kolonel Valk was er naar alle waarschijnlijkheid eind jaren zeventig/begin jaren tachtig een staatsgreep gepleegd in Suriname. Suriname was in die periode politiek-bestuurlijk vastgelopen en binnen de Surinaamse Krijgsmacht heerste grote ontevredenheid. Binnen het leger waren er verschillende groepen die een staatsgreep aan het beramen waren. Zoveel is duidelijk.
Deze publicatie levert geen nieuwe feiten op en werpt daarmee ook geen nieuw of ander licht op de rol van kolonel Valk. Haar conclusie dat er geen bewijzen zijn dat kolonel Valk de geestelijke vader was van de staatsgreep is primair gebaseerd op getuigenverklaringen à decharge [ontlastende verklaringen]. De auteur leunt sterk op de twee rapporten van de Commissie-Pronk en ontkenning in interviews door de hoofdrolspelers Valk en Bouterse. Had de auteur soms verwacht dat Valk zijn actieve rol bij de staatsgreep in interviews zou bevestigen? Zeker niet want dat zou voor hem krijgstuchtelijke repercussies hebben gehad. Valks eigen commentaar was dat hij door de onderofficieren verkeerd was begrepen en dat hij met zijn contacten met hen alleen maar erger had willen voorkomen. Ook Bouterse en zijn intimi hebben geen enkele belang om toe te geven dat Valk een actieve rol heeft gehad bij de staatsgreep. Zij beschouwen de staatsgreep immers van Surinaamse makelij en in dat beeld past geen actieve rol voor een vertegenwoordiger van het koloniale moederland.
Belangrijke verklaringen die Valks rol bevestigen worden door de auteur al te gemakkelijk terzijde geschoven. Zo is er de verklaring van André Haakmat (na de staatsgreep minister in de regering Chin A Sen) over de woorden van Bouterse bij de afscheidsreceptie voor kolonel Valk in juni 1980. Daarbij bedankte Bouterse Valk voor diens rol bij de staatsgreep: ‘Laat mij nu in dit gezelschap iets onthullen wat alleen U en ik weten, kolonel: zonder u zou de staatsgreep niet hebben plaatsgevonden! We zullen u hiervoor altijd dankbaar zijn. En daarom wens ik hier, voor dit illuster gezelschap, plechtig deze belofte aan u te doen: zolang ik in dit land iets te zeggen heb zal er voor u altijd een plaats zijn in het Surinaamse leger’ (geciteerd in Haakmat, De revolutie uitgeleden 1987: 54-55). Zowel de Nederlandse ambassadeur als Valks opvolger (kolonel Maarseveen) bevestigde de woorden van Bouterse. Kolonel Maarseveen kwalificeerde de toespraak van Bouterse als een ‘beschuldigende waardering’ voor Valk (De Vries, p. 208). Als reactie op de woorden van Haakmat schrijft de auteur: ‘Helaas ontbreekt een transcriptie. En noch Bouterse noch Valk kon later [in interviews] deze bewoordingen voor de geest halen’ (De Vries, p. 39). Daarnaast zijn er verklaringen van Surinaamse officieren à charge van Valk maar deze verklaringen spelen in het eindoordeel van de auteur nauwelijks een rol van betekenis, wel verklaringen van Surinaamse officieren die Valks bemoeienis ontkennen.
De rehabilitatie van kolonel Valk in deze publicatie overtuigt niet aangezien deze is gebaseerd op gebruik van selectieve bewijslast. Het betekent dan ook dat het laatste woord over zijn precieze rol bij de staatsgreep in Suriname met deze publicatie niet is gesproken. De volledige openbaarmaking van het Valk-archief is een belangrijke stap voor waarheidsvinding in deze kwestie.
Foto Ellen de Vries (1)
- Published in BIBLIOTHEEK, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Suriname
Het raciale virus in multi-etnisch Suriname – Dr. Hans Ramsoedh
Het beeld van Suriname als een multicultureel paradijs is sinds de jaren negentig een populaire visie op de Surinaamse samenleving en wordt vaak door Surinamers als voorbeeld gesteld voor de wereld. Daarbij wordt culturele diversiteit aangeprezen als kenmerk van de Surinaamse nationale identiteit. Echter, achter deze façade van de zo geroemde vreedzame co-existentie van de verschillende bevolkingsgroepen in Suriname gaat een onverholen etnocentrisme schuil. Over en weer worden er kwalificaties toegeschreven aan andere etnische groepen zoals lui, inhalig, gierig, onbetrouwbaar, hardwerkend et cetera.
Wie regelmatig het Surinaamse nieuws volgt zal het niet zijn ontgaan dat de laatste maanden raciale ressentimenten de kop op steken. Het is vergelijkbaar met een virus dat van tijd tot tijd manifest wordt. Op zich verbaast het niet dat dit raciale virus in Suriname na een periode waarin het latent aanwezig is manifest wordt. Het zijn vooral politieke ontwikkelingen die een voedingsbodem vormen voor het raciale virus. Na tien jaar regering-Bouterse (2010-2020) is er een nieuwe coalitie aan de macht gekomen. De politiek in Suriname is geen strijd tussen botsende maatschappijvisies en ideeën over inrichting van de staat, maar primair een machtsstrijd tussen politieke partijen die veelal nog langs etnische scheidslijnen zijn georganiseerd. Aangezien de gehele politieke, bestuurlijke en sociaaleconomische constellatie in Suriname is gepolitiseerd is de hamvraag na het aantreden van iedere nieuwe regering: who gets what, when and how? Met andere woorden, het gaat hierbij om de vragen: welke etnische groep regeert, welke etnische groep wordt geregeerd en is er sprake van etnische evenredigheid bij de verdeling van de koek? Met deze bijdrage wil ik de lezer inzicht geven in hoe denken in termen van etnische tegenstellingen voeding geeft aan het raciale virus in Suriname en dat zulks zich opnieuw aan het voltrekken is.
Etnische stabiliteit
De politieke samenwerking (verbroederingscoalitie) tussen Creolen, Hindostanen en Javanen in de periode 1958-1967 en later tussen 1987 en 2010 had een pacificerende invloed op interetnische relaties. Deze samenwerking leidde in de jaren vijftig en zestig tot een geleidelijke afbraak van de geografische, sociaaleconomische, politieke en culturele omheining die de verschillende bevolkingsgroepen in Suriname tot de jaren vijftig gescheiden hield. Met het einde van de verbroederingscoalitie in 1967 kreeg de latente frictie tussen Creolen en Hindostanen in de periode 1967-1980 een sterke impuls.
Na de militaire staatsgreep in 1980 verdween etniciteit naar de achtergrond. De Surinaamse bevolking raakte verdeeld in pro of contra de militairen en na de herdemocratisering in 1987 pro of contra Bouterse. Deze tegenstelling liep dwars door de etnische groepen heen. Na de ervaringen met de militaire dictatuur was de breed gedeelde opvatting in Suriname dat politieke stabiliteit slechts kon worden bereikt door samenwerking tussen de etnische groepen. Het betekende bij de herdemocratisering een herstel van de oude verbroederingscoalitie uit de jaren vijftig en zestig. Deze ideologie van diversiteit vond vervolgens in de jaren negentig en daarna steeds meer ingang. Alle partijen (etnisch en multi-etnisch) beroepen zich thans op hun nationale trots en dienstbaarheid aan switi Sranan. Culturele diversiteit wordt niet meer beschouwd als een relikwie van het etnisch denken maar als voorwaarde voor politieke stabiliteit en sociaaleconomische vooruitgang. Hiermee werd langzamerhand een belangrijke stap gezet in de ‘naturalisering’ van het concept culturele diversiteit in Suriname, dat wil zeggen culturele diversiteit als een ‘natuurlijke’ werkelijkheid van Suriname. Het betekent echter niet dat hiermee etnocentrisme in multicultureel Suriname is verdwenen. Er is namelijk een groot contrast tussen wensdenken en de sociale werkelijkheid.
Raciale ressentimenten
Na het aantreden van de regering-Santokhi in juli 2020 laaiden raciale ressentimenten weer op. Met name op social media vinden deze ressentimenten ruim baan en hier wreekt zich de schaduwkanten van dit medium. Het ongecensureerd en anoniem plaatsen van berichten leidt tot polarisatie en beïnvloeding van maatschappelijke processen op een voorheen ongekende schaal. Het betekent ook dat hiermee een grote (meestal negatieve) invloed wordt uitgeoefend op een maatschappelijk debat, politieke ontwikkelingen en vreedzame co-existentie in een multiculturele samenleving.
Het geeft echter te denken dat ook bij de serieuze media (kranten, radio) deze raciale ressentimenten worden geuit. In november 2020 verklaarde president Santokhi dat zeventig procent van de aangenomen politierekruten niet voldeed aan de toelatingscriteria. In het dagblad de Ware Tijd werd in een redactioneel commentaar (21/12/2020) niet de vraag aan de orde gesteld hoe het kon gebeuren dat deze rekruten toch nog door de selectie kwamen, maar feitelijk de suggestieve vraag gesteld of de ABOP (Marronpartij van Ronnie Brunswijk) in diepe rust was gedommeld. De minister van Justitie en Politie is namelijk afkomstig uit de ABOP en blijkbaar beschikte de Ware Tijd over informatie dat de door de president afgewezen politierekruten een afro-achtergrond hadden. Hiermee wekte deze krant de suggestie dat de president op raciale gronden zeventig procent van de geselecteerde politierekruten afwees. Het is ook deze krant die in hetzelfde redactioneel commentaar vraagtekens plaatste bij de samenstelling van presidentiële commissies die voornamelijk bestaan uit VHP’ers [lees Hindostanen] die geen reflectie zijn van de bromki dyari (multi-etnische partij) die Santokhi vóór de verkiezingen in mei 2020 predikte. Opvallend is wel dat het uitgerekend deze krant in 2010 was die kritiek verwierp vanuit de Hindostaanse achterban van de NDP van Desi Bouterse dat de regering die toen aantrad in etnisch opzicht eenzijdig was samengesteld. De NDP-regering in 2010 telde namelijk van de zestien ministers maar één minister met een Hindostaanse achtergrond die ook nog na een kort ministerschap weer aftrad, terwijl de NDP zich erop liet voorstaan als enige een multi-etnische partij te zijn. Robert Ameerali was in de regering-Bouterse I (2010-2015) de vicepresident maar die werd door veel Hindostanen vanwege zijn gemengde achtergrond beschouwd als een ‘nep Hindostaan’. De reactie van de Ware Tijd in 2010 op het Hindostaanse gemor binnen de NDP was dat niet etniciteit doorslaggevend moest zijn maar kwaliteit.
De veronderstelde overheersing van Hindostanen met het aantreden van de regering-Santokhi was ook de teneur in een column van hoofdredacteur Nita Ramcharan van Starnieuws (‘Etnische sentimenten bij 45 jaar Srefidensie, 24 november 2020). Hierover schrijft zij onder meer: ‘Vooral bij benoemingen in topposities is het noodzakelijk dat bepaalde etniciteiten niet de overhand krijgen, omdat het presidentschap in handen is van de VHP-voorzitter. Suriname is een land van minderheden. Er is geen overheersing van de ene groep op de andere groep. Door onze diversiteit zijn wij juist uniek. Het wordt hoog tijd dat wij ons meer Surinamer voelen dan dat de nadruk wordt gelegd op van waar wij kwamen’. Het commentaar van Ramcharan is wat positiever geformuleerd dan dat van de Ware Tijd maar komt feitelijk neer op hetzelfde: Geen Hindostaans overwicht gewenst!
De VHP onder een vergrootglas
Chan Santokhi transformeerde de vanouds Hindostaanse VHP tot een bromki dyari partij (multi-etnische partij). De werkelijkheid is echter dat de VHP nog steeds een overwegend Hindostaanse partij is met een multi-etnisch randje. Dit geldt trouwens ook voor de NDP van Desi Bouterse die zich sinds haar oprichting in 1987 presenteert als een multi-etnische partij en in de electorale etalage ook mensen van verschillende bevolkingsgroepen heeft maar bij het invullen van de echte machtsposities etno-selectief is gebleven (dat wil zeggen Creools).
Punt is dat het steeds de VHP is die onder een vergrootglas wordt gelegd waarbij twijfels worden geuit over in hoeverre deze partij daadwerkelijk blijk geeft van een nationale opstelling. De ervaring leert dat deze attitude niet aan de dag wordt gelegd bij regeringen met een dominante rol voor Creoolse partijen zoals in 1973 toen een Creools front aantrad en de regering-Bouterse in 2010. Blijkbaar worden de termen nationaal, nationale opstelling en nationaal denken nog steeds geassocieerd met Creoolse partijen en Hindostaanse partijen met communaal of etnisch denken.
Voeders van het raciale virus
Het raciale virus is de laatste weken in Suriname verder aangewakkerd door de oprichting van een zogenaamde bankinstelling New Surfin en het diasporabeleid van de regering-Santokhi en de discussie hierover. In januari 2021 werd bekend dat de naamloze vennootschap New Surfin, een honderd procent staatsonderneming, werd opgericht om in de Surinaamse diaspora kapitaal aan te trekken voor projecten in Suriname gericht op armoedebestrijding. Er is veel te doen geweest rond de oprichting van deze staatsonderneming. De oprichting zou in het geheim hebben plaatsgevonden, de leden van de Raad van Commissarissen (RvC) en directie van dit staatsbedrijf bestaan uit VHP’ers, onder wie de ministers van Financiën en Buitenlandse Zaken en de coalitiepartijen waren niet eens op de hoogte van de oprichting van dit staatsbedrijf. Er is alle reden om de vraag te stellen of er hier geen zaken aan de orde zijn die wellicht het daglicht niet kunnen verdragen.
Het ‘gedoe’ rond de oprichting van New Surfin vormde aanleiding voor Stuart Rahan, columnist van de Ware tijd, om in zijn column (De H van de VHP, 11/02/2021) op de raciale trom te roffelen. Ik was hier verbaasd over aangezien ik zijn columns zeer waardeer. Hij zag namelijk in New Surfin Hindostaanse bewindslieden die met hun diaspora-Hindostanen kapitaal bijeen brengen om het Hindostaanse geld in Suriname te investeren. En om er zeker van te zijn dat de eventuele winsten naar de rechthebbende Hindostanen gaan, hebben twee Hindostaanse ministers zitting in de raad van commissarissen van deze staatsonderneming aangezien zij volgens Rahan elke andere Surinaamse etnische groep niet vertrouwen als het gaat om de besteding van het Hindostaanse geld. Rahan schrijft verder: ‘In hun visie [HR de direct betrokkenen bij de oprichting van New Surfin] is Hindostaans geld de manier om multi-etnisch Suriname tot ontwikkeling te brengen. Het bewust uitsluiten van andere etnische Surinaamse groepen maakt dat zij zich verheven voelen boven de rest. Hier zien wij dat de nieuwe politiekvoering de oude H [HR Hindostaans] van de VHP weer tot leven heeft gewekt. De Verenigde Hindostaanse Partij (1949-1973) is in deze verlichte tijd waar ras sentimenten ondergeschikt zijn, wederom springlevend. Het huidige politieke beleid met zijn racistische karaktertrekken neemt de wil weg bij andere etnische groepen om te participeren in het nieuwe ontwikkelingsproces. Met het voorgenomen beleid en de bevoorrechting van het Hindostaanse deel van de Surinaamse bevolking, heeft deze regering de latente ras sentimenten wederom zuurstof gegeven’, aldus Rahan.
Punt is echter dat als we ontwikkelingen in de samenleving door een etnische lens bekijken we dan geen corruptie, maffiapraktijken, vriendjespolitiek, belangenverstrengeling en nepotisme zien, maar etnisch specifieke corruptie, maffiapraktijken, vriendjespolitiek, belangenverstrengeling en nepotisme. Rahan ziet blijkbaar een ‘Hindostaanse macht’ opdoemen die hij vervolgens identificeert met de Hindostaanse groep. Hij ziet echter over het hoofd dat belangen van de door hem geconstateerde Hindostaanse corrupte macht niet samenvallen met die van de Hindostanen als etnische groep. Met zijn etnische lens is Rahan een gevangene geworden van raciale vooringenomenheid en geeft hij voeding aan het raciale virus in Suriname.
De etnische lens zien we ook bij professor Henry Ori, voorzitter van de presidentiële commissie Diasporakapitaal en Diasporabank. In een interview op 14 februari 2021 in het programma Welingelichte Kringen op de Surinaamse Radio ABC stelde hij ervan overtuigd te zijn dat het vooral Hindostanen zijn die in staat zijn een goede ontwikkeling in Suriname te brengen. In zijn optiek doen Hindostanen het goed in Suriname door hun inzet, ijver, spaarzaamheid en deskundigheid. Met zijn opmerkingen geeft Ori impliciet te kennen dat andere etnische groepen blijkbaar niet de kwaliteiten hebben om ontwikkeling in Suriname te brengen en dat Hindostanen ‘gezegend’ zouden zijn met een ‘superieur’ gen dat hen tot een ‘bijzondere groep’ in Suriname maakt om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Dit zijn bedenkelijke en zelfs abjecte opvattingen van een professor waarmee hij evenals Rahan voeding geeft aan het raciale virus en raciale ressentimenten in Suriname.
Slot
Met de grote olieopbrengsten in het vooruitzicht zullen de belangentegenstellingen binnen de multi-etnische elite slechts toenemen en kunnen ze werken als ‘olie op het vuur’. Ontwikkelingen elders in de derde wereld laten zien dat olie-inkomsten vaak een ondermijning inhouden van het democratische bestel aangezien bepaalde groepen er belang bij hebben met ondemocratische middelen hun politieke macht te consolideren. Het aanwakkeren van het raciale virus kan daarbij ‘behulpzaam’ zijn bij destabilisatie of continuering van macht.
Surinamers hebben, zoals oud-minister André Haakmat in zijn recente publicatie schrijft, geen gemeenschappelijk historisch DNA-profiel (Late oogst. Politiek-staatkundige en economische beschouwingen. Amsterdam 2020; 10-21). Het enige wat zij met elkaar delen is: hoe wij hier ook samenkwamen, aan zijn grond zijn wij verpand (regels uit het Surinaamse volkslied). Doordat de meeste politieke partijen over het algemeen geen duidelijke ideologische achtergrond hebben is institutionele politiek in Suriname nog steeds voornamelijk gebaseerd op etnische mobilisering en etnische identificatie hetgeen al te makkelijk leidt tot etnische rancune.
Dat het raciale virus in Suriname geregeld opduikt hangt ook samen met het feit dat in het Surinaamse onderwijs er nog steeds te weinig aandacht is voor het uitdragen van actieve pluriformiteit om daarmee dit concept betekenisvol te maken. Zonder die inspanning is de presentatie van de naast elkaar staande moskee en synagoge in Paramaribo als toonbeeld van ‘echte’ multiculturaliteit of vreedzame co-existentie in toeristenfolders slechts bedoeld als window dressing.
In dit verband wil ik niet nalaten om te wijzen op de dagelijks uitgezonden videofilmpjes van de storyteller en woordkunstenaar Paul Middellijn (Suriname Unite op youtube) waarin hij bromki dyari-ideologie (vreedzame co-existentie) uitdraagt.
- Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname
Heeft Nederland een ereschuld aan Suriname? – Dr. Hans Ramsoedh
De Nederlandse oud-minister Jan Pronk heeft sinds de jaren zestig een bijzondere band met Suriname. Hij was van Nederlandse zijde een van de architecten van de Surinaamse onafhankelijkheid in 1975. Over zijn rol bij de onafhankelijkheid van Suriname schreef hij een lijvig boek Suriname–Van wingewest tot natiestaat 2020 dat eerder op deze site is besproken. In de vele interviews (in kranten en op de radio) naar aanleiding van zijn boek stelt hij dat Nederland Suriname ‘gigantisch geplunderd, uitgebuit en op achterstand gesteld’ heeft (zie onder meer interview met Jan Pronk in Parbode, januari 2021). Nederland heeft volgens hem in het verleden aan de bevolking van Suriname bijna onherstelbare schade toegebracht. Veel van de huidige problemen van Suriname wortelen in zijn optiek nog steeds in de koloniale geschiedenis. In dit verband spreekt Pronk van een Nederlandse (koloniale) ereschuld aan Suriname.
Hij is ook voorstander van verontschuldigingen en herstelbetalingen door de Nederlandse staat aan Suriname in verband met het slavernijverleden. Het begrip ereschuld verwijst in het kader van deze bijdrage naar het donker Nederlands koloniaal verleden in Suriname en het feit dat Nederland veel aan Suriname heeft verdiend. Tijdens de jaren zestig en zeventig werd de koloniale ereschuld gegeneraliseerd tot een soort collectieve Westerse schuld tegenover de gehele Derde Wereld met ontwikkelingshulp als genoegdoening.
Bovenvermelde opvattingen van Pronk zijn ongenuanceerd, generaliserend en niet op feiten gebaseerd. Hij wekt hiermee impliciet ten onrechte de indruk dat Suriname recht heeft op Wiedergutmachung van Nederland. Voor zover we kunnen spreken van een Nederlandse (koloniale) ereschuld geldt die in het bijzonder Nederlands-Indië waar op grote schaal sprake is geweest van plundering, uitbuiting en van oorlogsmisdaden tijdens de onafhankelijkheidsstrijd tussen 1945 en 1949. De Nederlandse (koloniale) ereschuld aan Suriname geldt enkel het slavernijverleden (1667-1863) en niet de gehele koloniale periode (1667-1975). Na de afschaffing van de slavernij werd Suriname een kostenpost voor Nederland en van uitbuiting en plundering was dus geen sprake. Daarnaast heeft Nederland nog een andere schuld aan Suriname in te lossen, te weten de openbaarmaking van het archief van de Nederlandse Militaire Missie om vast te stellen wat de precieze rol van het hoofd van deze missie (kolonel Valk) is geweest bij de militaire staatsgreep in 1980 in Suriname.
Voor een nuancering en relativering van de Nederlandse ereschuld aan Suriname bespreek ik hieronder de volgende aspecten: het Nederlandse aandeel in de slavenhandel, de economische betekenis van de op slavernij gebaseerde plantage-economie in Suriname voor Nederland, de Surinaamse plantage-economie na de afschaffing van de slavernij in 1863, de financiële hulp van Nederland aan Suriname na 1866, de vraag welke ereschuld Nederland heeft aan Suriname en de werkelijke Nederlandse koloniale ereschuld. Ik sluit af met wat in mijn optiek ten grondslag ligt aan Pronks opvattingen over de Nederlandse ereschuld aan Suriname.
Nederlands slavernijverleden
Het Nederlands slavernijverleden was lange tijd afwezig in het collectieve Nederlandse geheugen. Sinds enkele decennia is hiervoor meer aandacht gekomen onder meer in de Nederlandse geschiedenisboekjes. In de Nederlandse geschiedeniscanon die in 2005 voor het onderwijs werd geïntroduceerd is slavernij ook een van de vijftig thema’s (vensters).
Het Nederlandse aandeel in de trans-Atlantische slavenhandel tussen 1600 en 1814 (toen een Nederlands verbod op slavenhandel werd ingesteld) was niet onbelangrijk. Van de twaalf tot zestien miljoen tot slaafgemaakte Afrikanen bedroeg het Nederlandse aandeel circa vijf procent (500.000 – 600.000). Van dit aantal werden door de Nederlandse West-Indische Compagnie (WIC) circa 300.000 naar Suriname vervoerd.
Nederlandse historici zijn er lang vanuit gegaan dat het belang van de trans-Atlantische slavenhandel voor de Nederlandse economie in de achttiende eeuw marginaal was. Uit recent onderzoek blijkt dat de op trans-Atlantische slavernij gebaseerde activiteiten rond 1770 maar liefst vijf procent vormden van het bruto binnenlands product (bbp is de totale toegevoegde waarde van alle in een land geproduceerde finale goederen en diensten.) van de Nederlandse Republiek. Voor Nederlands welvarendste en machtigste provincie, de provincie Holland, bedroeg dit percentage zelfs tien. Dit zijn geen marginale percentages. Ter vergelijking, in 2017 bedroeg het aandeel van de haven van Rotterdam in de Nederlandse economie, inclusief alle daarvan afhankelijke logistiek, industrie en zakelijke dienstverlening, 6,2 procent van het Nederlandse bbp. Hoewel de meerderheid van de Nederlandse bevolking nooit direct in aanraking kwam met plantageslavernij, draaiden veel takken van de Nederlandse economie geheel of gedeeltelijk om producten die slaven in de Atlantische wereld produceerden, dan wel om de productie van goederen voor de overzeese plantages of de slavenhandel. De Nederlandse Gouden Eeuw viel samen met de zeventiende eeuw waarbij de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een bloeiperiode doormaakte op gebied van handel, wetenschap en kunsten. Slavenhandel vormde niet de grondslag van de Gouden Eeuw. Zij was wel de keerzijde. Van belang is hierbij op te merken dat de (Nederlandse) slavenhandel zich niet beperkte tot Afrikanen. Ook in Azië vormde slavenhandel een belangrijk bestanddeel van de activiteiten van Nederlandse Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Met andere woorden, de winstgevende slavenhandel had betrekking op zowel de West als de Oost.
Tussen 1667 en 1863 was Suriname een Nederlands wingewest, een exploitatiekolonie waarbij tot slaaf gemaakte Afrikanen en hun nakomelingen als arbeidskrachten werden ingezet op de plantages. Op het hoogtepunt van de plantage-economie (achttiende eeuw) ging het om meer dan zeshonderd plantages. Winsten stegen tot recordhoogten. Vanwege het schaarse bronnenmateriaal is de precieze winstgevendheid van de Surinaamse plantages niet eenvoudig te berekenen. Amsterdamse kooplieden in suiker en koffie hebben eraan verdiend maar of zij rijk zijn geworden dankzij alleen de slavernij is moeilijk vast te stellen. We kunnen wel stellen dat deze winsten in de plantagesector hebben bijgedragen aan kapitaalaccumulatie en daarmee aan welvaartsvermeerdering in Nederland, zij het voor een kleine groep. In de laatste decennia van de achttiende en in de negentiende eeuw ging het echter bergafwaarts met de rentabiliteit van de plantages in Suriname.
Neergang van de Surinaamse plantage-economie
Na de afschaffing van de slavernij in 1863 werden veel plantages gesloten wegens gebrek aan zekerheid over het verkrijgen van voldoende arbeidskrachten. Immigratie werd als oplossing gezien. De immigratie van contractarbeiders (uit China, Brits-Indië en Java) kon echter niet verhinderen dat het met de plantagesector bergafwaarts ging. Bij het begin van de twintigste eeuw had de plantagelandbouw dan ook zijn langste tijd gehad. Suriname was na 1910 geen zuivere plantage-economie meer, maar had een gemengde economie (groot- en kleinlandbouw) wat betreft areaalgebruik. De opbrengsten van suiker, goud en balata na 1900 waren echter niet in staat om een grote verandering in de toestand van de Surinaamse economie te brengen. Het gevolg was dat de Surinaamse economie na 1900 in een structurele malaise kwam te verkeren. Sedert de late negentiende eeuw werd bezuinigen dan ook het sleutelwoord hetgeen neerkwam op niets doen en de zaak zo goedkoop mogelijk slepende houden. Suriname werd in Nederland beschouwd als kolonie waar permanente malaise heerste. Opeenvolgende ministers van Koloniën wisten geen raad met de problemen in Suriname. In Den Haag heerste dan ook desinteresse.
De economische wereldcrisis van 1929 betekende de definitieve klap voor de Surinaamse plantage-economie. Slechts een tiental plantages kon in de jaren dertig met gouvernementssteun draaiende worden gehouden. De centrale plaats van suiker en koffie werd in de jaren dertig door bauxiet overgenomen.
Het betekende dat Suriname in economisch opzicht na 1863 steeds meer in de periferie van de Nederlandse koloniale politiek kwam te staan. De interesse van Nederland en het particuliere kapitaal ging nu vooral uit naar Nederlands-Indië. Suriname kon nu eenmaal niet op tegen de baten in Nederlands-Indië.
Met de invoering van het Regeringsreglement (RR) in 1866, dat kan worden beschouwd als de eerste grondwet, werd Suriname weliswaar een autonoom rijksdeel van het Koninkrijk der Nederlanden met een eigen gekozen parlement met zeer beperkte bevoegdheden maar wel onder Nederlandse koloniale supervisie met de gouverneur als hoogste gezagsdrager. Het betekende ook dat Suriname de eigen financiële huishouding zelfstandig moest regelen. De economische neergang in Suriname betekende dat Nederland sedert 1866 jaarlijks moest bijspringen om de koloniale huishoudelijke begroting sluitend te maken. Tussen 1866 en 1900, 1901-1920 en 1921-1940 bedroeg de jaarlijkse Nederlandse bijdrage respectievelijk een half, één en drie miljoen. In totaal bedroeg de Nederlandse bijdrage aan de Surinaamse begroting tussen 1866 en 1940 circa honderd miljoen. In tegenstelling tot de periode vóór 1863 kunnen we wat betreft de periode 1863-1940 dan ook niet spreken van uitbuiting en plundering van Suriname door Nederland.
Nederlandse ontwikkelingshulp aan Suriname
Na 1945 veranderde de Nederlandse opstelling ten opzichte van Suriname. Met de totstandkoming van het Statuut in 1954 werd Suriname een gelijkberechtigd deel binnen het Koninkrijk der Nederlanden en kreeg het de bevoegdheid om de eigen binnenlandse aangelegenheden zelfstandig te behartigen. Van Nederlandse zijde maakte desinteresse plaats voor een planmatige ontwikkeling van Suriname met inzet van Nederlandse ontwikkelingshulp. Er kwam een Welvaartsfonds (Nf acht miljoen), een Tienjarenplan (Nf 299 miljoen) en twee Vijfjarenplannen (totaal Nf 640 miljoen) voor de sociale en economische ontwikkeling van Suriname. Bij de onafhankelijkheid in 1975 kreeg Suriname als afscheidsgeschenk Nf 3.5 miljard.
Van een duurzame economische ontwikkeling van Suriname was echter geen sprake. Dit hing samen met het door Nederland opgelegde neokoloniaal beleid dat gericht was op de belangen van buitenlandse ondernemers. Het was de taak van de overheid om een ‘gunstig’ klimaat en infrastructurele voorzieningen te scheppen voor buitenlands of lokaal particulier kapitaal. Impliciet werd ervan uitgegaan dat de economische activiteiten van deze ondernemingen effecten zouden hebben op het aanzwengelen van een autochtone ontwikkelingsdynamiek. Het leidde in Suriname tot een zogeheten verpachtingeconomie; een economie met een dominante positie van vreemd kapitaal en met een betalingsbalansoverschot dat vervolgens grotendeels weer in de vorm van winst naar het buitenland afvloeide. Ondanks het neokoloniaal ontwikkelingsbeleid tussen 1945 en 1975 was er niettemin een basis gelegd om met de Nf 3.5 miljard dat Suriname als afscheidscadeau bij de onafhankelijkheid in 1975 meekreeg op basis van een eigen ontwikkelingsvisie zorg te dragen voor een verdere versterking van de economie.
Welke ereschuld heeft Nederland aan Suriname?
Zoals aan het begin aangegeven betreft de Nederlandse ereschuld aan Suriname twee aspecten: Het eerste betreft de Nederlandse excuses voor het slavernijverleden en in het verlengde hiervan het vraagstuk van een eventuele herstelbetaling. Het tweede betreft de openbaarmaking van het archief van de Nederlandse Militaire Missie,
Nederlandse excuses voor het slavernijverleden en herstelbetaling
Van belang is hier op te merken dat de Nederlandse excuses voor het slavernijverleden (bij uitgezonderd enkele activisten) in Suriname en op de Antillen onder brede lagen van de bevolking niet of nauwelijks speelt. Dit vraagstuk leeft vooral in Nederland onder zwarte activisten die geïnspireerd zijn door ontwikkelingen in de Verenigde Staten onder activistische Afro-Amerikanen. Als gevolg hiervan zijn Nederlandse excuses voor het slavernijverleden onderdeel geworden van de zwarte identiteitspolitiek in Nederland. Deze zwarte activisten leggen een rechtstreeks verband tussen het slavernijverleden en het ‘systemisch racisme’ in Nederland. Het leggen van een rechtstreeks verband tussen beide is echter onjuist aangezien ook andere groepen in de Nederlandse samenleving met een migratieachtergrond (zoals Turken en Marokkanen en joden in het verleden) die geen slavernijverleden kennen te maken hebben met ‘systemisch racisme’, achterstand en achterstelling. Met andere woorden, het slavernijverleden mag niet dienen als verklaring of excuus voor de huidige maatschappelijke achterstand.
Een belangrijke impuls voor de discussie over het Nederlandse slavernijverleden kwam door de VN Wereldconferentie tegen racisme in Durban Zuid Afrika 2001 waarbij de trans-Atlantische slavenhandel, slavernij en kolonialisme tot misdaden tegen de menselijkheid werden verklaard. Nederland was een van ondertekenaars van deze verklaring. In Nederland vroegen zwarte activisten om implementatie van de Durban verklaring en niet geheel zonder succes. In het Oosterpark in Amsterdam kwam in 2002 het Slavernijmonument tot stand en in 2003 werd het Nationaal instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis (NiNsee) opgericht met als doel onderzoek te doen naar en bewustwording van het Nederlands slavernijverleden. De rijkssubsidie aan dit instituut werd echter in 2012 voor een belangrijk deel stopgezet. Al eerder hebben ministers bij de slavernijherdenking op 1 juli in het Oosterpark namens het Nederlandse kabinet ‘diepe spijt’ uitgesproken over het Nederlandse slavernijverleden, maar tot het maken van excuses kwam het niet.
Onder invloed van de Black Lives Matter-beweging in 2020 kwamen de excuses voor het Nederlandse slavernijverleden hoog op de politieke agenda te staan. Enkele politieke partijen (Groen Links, Christen Unie, D66 alsmede burgmeester Aboutaleb van Rotterdam) riepen de regering op om namens Nederland excuses te maken voor het slavernijverleden. De gemeentes Amsterdam en Rotterdam overwegen het aanbieden van excuses vanwege hun rol bij de slavenhandel. In de Tweede Kamer is er echter geen meerderheid te vinden voor het maken van excuses. Ook het kabinet ziet weinig in Nederlandse excuses. In de optiek van premier Rutte zullen excuses polariserend werken. Wel zegde Rutte toe dat 2023 (150/160 jaar afschaffing slavernij) uitgeroepen zal worden tot een herdenkingsjaar. (Zwarte activistische groepen beschouwen niet 1863 als het jaar waarin de slavernij in Suriname en de Antillen werd afgeschaft maar 1873. Dit laatste is echter onjuist. Na de afschaffing van de slavernij waren de ex-tot slaafgemaakten nog verplicht tien jaar tegen loon arbeid op de plantages te verrichten. Deze periode (1863-1873) staat bekend als de periode van het Staatstoezicht.) Niet uitgesloten dient te worden dat de reserves van Nederlandse kant met betrekking tot het maken van excuses over het slavernijverleden verband houden met aansprakelijkheid in juridische zin: nabestaanden van slachtoffers zouden mogelijk schadeclaims kunnen eisen.
Ook Pronk is voorstander van herstelbetalingen door de Nederlandse staat aan Suriname in verband met het slavernijverleden. Met betrekking tot deze kwestie heb ik de nodige reserves. Heeft Suriname in het verleden niet al veel geld van Nederland ontvangen om nog te kunnen spreken van herstelbetaling voor het slavernijverleden? Daarnaast kleven er aan deze kwestie veel praktische problemen: tot hoeveel generaties terug mag aanspraak worden gemaakt op compensatie voor misdrijven in het verleden, wie komen er voor in aanmerking en wie niet, hoe hoog moet de compensatie zijn, wie bepaalt de hoogte van de compensatie et cetera? Dit zijn lastige vragen waarop geen eenvoudige antwoorden mogelijk zijn. Belangrijk is wel dat Nederland als een gebaar van verzoening excuses maakt voor het slavernijverleden. Die excuses impliceren erkenning voor de wandaden jegens voorouders in het verleden en de pijn die de nazaten nog vandaag voelen. In plaats van herstelbetaling zouden de Nederlandse staat en bedrijven die betrokken waren bij de slavenhandel en slavernij hun verantwoordelijkheid kunnen tonen door bijvoorbeeld gelden beschikbaar te stellen voor een volwaardig slavernijmuseum voor het Nederlandse slavernijverleden in de West én de Oost (en dus niet als een bijzaaltje in een van de bestaande musea!) als gebaar van verzoening. Daarnaast kan ook worden gedacht aan de beschikbaarstelling van studiebeurzen voor studenten uit Suriname. Hiermee kan worden voorkomen dat naar aanleiding van de discussie rond de herstelbetaling individuen de hoop krijgen dat zij van de Nederlandse staat financiële compensatie zullen krijgen voor het leed dat hun voorouders is aangedaan.
Openbaarmaking archief Nederlandse Militaire Missie
Het tweede punt wat betreft de Nederlandse ereschuld aan Suriname heeft betrekking op de openbaarmaking van het archief van de Nederlandse Militaire Missie in Suriname, zoals ook door Pronk en met hem enkele anderen bepleit. Het gaat hierbij om de rol van kolonel Valk, hoofd van deze Missie, bij de militaire staatsgreep in 1980. Hierover schrijft Pronk in zijn Surinameboek (p. 504): zonder kolonel Valk geen militaire staatsgreep, geen Bouterse en geen Decembermoorden in 1982 in Suriname.
Kolonel Valk was hoofd van de Nederlandse Militaire Missie in Suriname om te assisteren bij de opbouw van de Surinaamse Krijgsmacht na de onafhankelijkheid. Volgens een rapport van het Nederlandse Ministerie van Defensie was Valk niet alleen de geestelijke vader van de coup-Bouterse, maar ook degene die al in 1979 getracht had een aantal Surinaamse officieren aan te zetten tot het plegen van een staatsgreep. Toen die officieren niet op zijn voorstellen ingingen, probeerde kolonel Valk het verder bij de onderofficieren. De conclusie in dit rapport was dat kolonel Valk zich schuldig had gemaakt aan krijgstuchtelijke en strafrechtelijke vergrijpen. Dit rapport verdween echter in een diepe ambtelijke la op het Nederlandse ministerie van Defensie. In juni 1980 werd Valk door de Nederlandse regering teruggeroepen. Naar aanleiding van de publicaties in het weekblad Vrij Nederland gelastte de Nederlandse Tweede Kamer in 1983 en 1985 een onderzoek naar de activiteiten van de Nederlandse Militaire Missie. In 1985 besloot de toenmalige Nederlandse minister van Defensie de bijlagen en conclusies van de rapporten uit 1983 en 1985 geheim te houden. In de Nederlandse Tweede Kamer werden nadien herhaaldelijk vragen gesteld over de ‘Affaire Valk’. In februari 2011 classificeerde de Nederlandse regering ‘in het belang van de staat’ de bijlage bij het eerste onderzoeksrapport tot 2060 als staatsgeheim. Wat het precieze belang van de staat is, is door het kabinet-Rutte 1 echter nimmer uit de doeken gedaan. Hiermee roept Nederland de verdenking over zich af zaken in de doofpot te willen stoppen. Zolang het Valk-dossier niet openbaar wordt gemaakt zullen speculaties en complottheorieën over de precieze rol van de Nederlandse Militaire Missie blijven oprispen.
De werkelijke Nederlandse koloniale ereschuld
Ik maak hier een kort uitstapje naar Nederlands-Indië (het huidige Indonesië) voor het werkelijke Nederlandseuitbuitings- en plunderverhaal (geïnteresseerden wijs ik op het recent uitgebrachte boek over Indonesië van de Vlaamse schrijver David van Reybrouck, Revolusi. Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld. Amsterdam 2020: De Bezige Bij). Hiermee wil ik duidelijk maken dat de Nederlandse koloniale ereschuld vooral deze kolonie in de Oost geldt en in mindere mate Suriname. Een belangrijk instrument in de plundering van de inlandse bevolking in Nederlands-Indië was de invoering van het cultuurstelsel in de negentiende eeuw. Dit stelsel hield in dat in plaats van pacht te betalen de agrarische bevolking verplicht werd tegen een laag plantloon een vijfde van het land te beplanten met vooraf vastgestelde producten zoals koffie, indigo, thee en suiker, producten waar ze zelf weinig tot niets aan hadden en die geleverd moesten worden aan het Koloniaal Gouvernement. Al deze producten werden in Europa verkocht en geveild. Wie geen grond bezat om de gewenste producten op te verbouwen werd verplicht om gratis maximaal 66 dagen per jaar voor het gouvernement te werken. De winst kwam vervolgens terecht in de Nederlandse schatkist. Het cultuurstelsel leidde tot plundering, massale hongersnood en verpaupering van de bevolking op met name Java. Over deze schrijnende toestanden schreef Multatuli zijn Max Havelaar in 1860.
Het cultuurstelsel leverde zoveel geld op, op jaarbasis vaak meer dan de helft van de totale Nederlandse belastingopbrengst, dat Nederland in de negentiende eeuw als een van de weinige Europese landen geen inkomstenbelasting kende. Niet Suriname maar Nederlands-Indië was sinds de tweede helft van negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw een goudmijn voor Nederland. Het betekende dat Nederland kapitalen heeft verdiend aan Nederlands-Indië. Sinds de negentiende eeuw werd dertig tot veertig procent van de Nederlandse overheidsuitgaven door inkomsten uit Nederlands-Indië gedekt. Economen (onder andere Jan Tinbergen) hebben berekend dat tot eind jaren dertig van de twintigste eeuw ongeveer vijftien procent (meer dan vijf miljard per jaar) van het Nederlands nationaal inkomen uit Nederlands-Indië afkomstig was. In de jaren dertig was circa 22 procent (vier miljard) van het Nederlands nationaal vermogen belegd in Nederlands-Indië. Het kwam erop neer dat Nederlands-Indië de kurk was waarop de Nederlandse economie sedert het midden van de negentiende eeuw dreef.
Er is ook een link tussen de Indische baten en de afschaffing van de slavernij in Suriname. Dat Nederland, in tegenstelling tot de Engelsen (1834) en de Fransen (1848), hiertoe pas decennia later overging hing samen met het gedelibereer over de kosten van de vrijverklaring: de discussie draaide niet om een financiële compensatie aan de tot slaafgemaakten maar om de plantage-eigenaren die met de vrijverklaring ‘kapitaalverlies’ zouden leiden. Dankzij de Indische baten kregen plantage-eigenaren in Suriname van de Nederlandse staat een financiële vergoeding van driehonderdgulden per tot slaafgemaakte (circa Nf 10.2 miljoen voor de 34.000 tot slaafgemaakten in 1863).
Het was dan ook niet verwonderlijk dat Nederland na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 gevolgd door het uitroepen van de Republiek Indonesië op 17 augustus 1945 zich niet neerlegde bij het verlies van deze goudmijn in de Oost. In Nederland overheerste het gevoel zonder Nederlands-Indië economisch onbestaanbaar te zijn en veroordeeld te worden tot een onbetekenend land. ‘Indië verloren, rampspoed geboren’ was de algemene stemming in Nederland over een eventueel verlies van Nederlands-Indië. In de jaren 1947-1949 voerde Nederland een koloniale oorlog (eufemistisch politionele acties genoemd) om de kolonie weer onder zijn gezag te brengen. Er vielen naar schatting honderdduizend slachtoffers (militaire en burgerslachtoffers) aan Indonesische kant tijdens deze koloniale oorlog. Van Nederlandse militaire zijde is zelfs sprake geweest van oorlogsmisdaden.
Het formele afscheid tussen Nederland en Indonesië vond plaats op 27 december 1949. Politiek liet Nederland de kolonie in de Oost los, maar economisch niet. De lege schatkist in Den Haag moest na de Duitse bezetting worden gevuld en het betekende feitelijk dat Indonesië zichzelf moest vrijkopen doordat het bij de onafhankelijkheid alle schulden van Nederlands-Indië moest overnemen. Het bedrag werd uiteindelijk afgeklopt op 4.3 miljard Nf. Met deze opgelegde afkoopsom droeg Indonesië, zoals Van Reybrouck schrijft (p. 478-480), bij aan het economische herstel van Nederland in de jaren vijftig. Deze Indonesische afkoopsom was veel groter dan de veel zichtbaardere Marshallhulp (ongeveer 1 miljard Nf) die Nederland van de VS na de Tweede Wereldoorlog voor de economische wederopbouw ontving.
Tot een excuus van Nederland kwam het pas in maart 2020 toen koning Willem-Alexander tijdens zijn staatsbezoek aan Indonesië namens Nederland zijn excuses aanbood voor het Nederlands geweld tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog.
Pronks antikoloniale framing
Door een rijke elite in Nederland is tijdens de slavernijperiode ontegenzeggelijk verdiend aan Suriname. Aan het eind van de achttiende eeuw droogde voor deze elite de Surinaamse geldbron echter langzaam op. Suriname werd na de afschaffing van de slavernij een kostenpost voor Nederland. Sinds de negentiende eeuw werd Nederlands-Indië de goudmijn waar Nederland kapitalen verdiende. Na 1866 is door Nederland meer geld geïnvesteerd in Suriname (meer dan Nf vier miljard) dan dat er geld werd verdiend. Van Nederlandse plundering en uitbuiting van Suriname is dus geen sprake geweest. Die moeten we met andere woorden niet zoeken in het koloniaal verleden na de afschaffing van de slavernij, maar na de onafhankelijkheid van Suriname door een corrupte Surinaamse politieke elite. Een belangrijk kenmerk van deze elite is dat zij zich gedraagt als de nieuwe kolonisatoren van de staat en het land in de ergste traditie van derdewereldlanden beschouwt als een persoonlijk wingewest. Het presidentschap van Bouterse (2010-2020) is illustratief voor de plundering van Suriname.
Pronks opvatting over de Nederlandse ereschuld aan Suriname is antikoloniale framing uit de jaren zestig en zeventig met als sleutelwoorden onderdrukking, uitbuiting en ‘wij hebben ons misdragen’. Daarmee is zijn opvatting ingegeven door schuldbesef vanwege het Nederlands koloniaal en slavernijverleden.
Zijn opmerkingen over de Nederlandse ereschuld aan Suriname, de gigantische plundering en uitbuiting door Nederland plaats ik voorts ook tegen de achtergrond van de treurige afloop van de Surinaamse onafhankelijkheid die een modeldekolonisatie had moeten zijn. Zoals eerder gesteld was Pronk van Nederlandse zijde een van de architecten van de Surinaamse onafhankelijkheid. Het slagen van de Surinaamse modelkolonisatie, als voorbeeld aan de wereld en uniek in de geschiedenis van de dekolonisatie, had hem moeten verlossen van zijn schuldbesef over het Nederlands koloniaal en slavernijverleden. De treurige afloop van de Surinaamse modeldekolonisatie echter ligt Pronk nog steeds aan het hart en hangt dan ook als een grauwsluier over zijn denken. De moeizame ontwikkeling van Suriname moeten we in tegenstelling tot Pronk niet enkel en alleen zoeken in het koloniale verleden, maar vooral in de schaamteloze plundering door een corrupte Surinaamse politieke elite na 1975.
- Published in BIBLIOTHEEK, Nederland, NIEUWS, Suriname
Does the Netherlands have a debt of honour to Suriname? – Dr. Hans Ramsoedh
Former Dutch minister Jan Pronk (development cooperation 1973-1977) has had special ties with Suriname since the 1960s. On the Dutch side, he was one of the architects of Suriname’s independence in 1975. About his role in the independence of Suriname, he wrote a bulky book Suriname. Van wingewest tot natiestaat 2020 that has been discussed on this site before. In the many interviews (in newspapers and on the radio) that followed his book, he states that the Netherlands plundered, exploited and put Suriname at a disadvantage on a gigantic scale. According to him, in the past the Netherlands caused almost irreparable damage to the population of Suriname. In his opinion, many of Suriname’s present problems are still rooted in its colonial history. In this connection, Pronk speaks of a Dutch (colonial) debt of honour to Suriname.
He is also in favour of an apology and reparation payments by the Dutch state to Suriname in connection with its past of slavery. In the context of this contribution, the term debt of honour refers to the dark Dutch colonial past in Suriname and the fact that the Netherlands has earned much from Suriname. During the 1960s and 1970s, the colonial debt of honour was generalised into a kind of collective Western debt towards the entire Third World with development aid as a form of reparation.
The above-mentioned views of Pronk are unsubtle, generalising and not based on facts. By doing so, he implicitly creates the impression that Suriname is entitled to Wiedergutmachung from the Netherlands. Insofar as we can speak of a Dutch (colonial) debt of honour, this applies in particular to the Dutch East Indies (present Indonesia), where there was large-scale plundering, exploitation and war crimes during the struggle for independence between 1945 and 1949. The Dutch (colonial) debt of honour to Suriname only applies to the history of slavery (1667-1863) and not to the entire colonial period (1667-1975). After the abolishment of slavery, Suriname became a cost item for the Netherlands and there was no question of exploitation and plundering. In addition, the Netherlands has another debt to pay to Suriname, namely the disclosure of the archives of the Dutch Military Mission in order to determine the exact role of the head of this mission (Colonel Valk) in the 1980 military coup in Suriname.
In order to put the Dutch debt of honour to Suriname into perspective, I will discuss the following aspects: the Dutch share in the slave trade, the economic importance to the Netherlands of the plantation economy in Suriname which was based on slavery, the Surinamese plantation economy after the abolition of slavery in 1863, the financial aid given by the Netherlands to Suriname after 1866, the question which debt of honour the Netherlands owes to Suriname and the actual Dutch colonial debt of honour. I conclude with what, in my opinion, underlies Pronk’s views on the Dutch debt of honour to Suriname.
The Dutch and slavery
For a long time, the Dutch history of slavery was absent from the collective Dutch memory. Since a few decades, more attention has been paid to this topic, for instance in the Dutch history books. In the Dutch history canon introduced for education in 2005, slavery is also one of the fifty themes.
The Dutch share in the transatlantic slave trade between 1600 and 1814 (when a Dutch ban on the slave trade was introduced) was not insignificant. Of the twelve to sixteen million enslaved Africans, the Dutch share was about five per cent (500,000 – 600,000). Of this number, the Dutch West Indian Company (WIC) transported about 300,000 to Suriname.
Dutch historians have long assumed that the importance of the transatlantic slave trade to the Dutch economy in the eighteenth century was marginal. Recent research shows that around 1770, activities based on transatlantic slavery accounted for as much as five per cent of the gross domestic product (GDP is the total added value of all final goods and services produced in a country) of the Dutch Republic. For the Netherlands’ wealthiest and most powerful province, the province of Holland, this percentage was even ten. These are not marginal percentages. By comparison, in 2017, the share of the port of Rotterdam in the Dutch economy, including all its dependent logistics, industry and business services, was 6.2 per cent of Dutch GDP. Although the majority of the Dutch population never had any direct contact with plantation slavery, many branches of the Dutch economy revolved entirely or partly around products produced by slaves in the Atlantic world, or around the production of goods for the overseas plantations or the slave trade. The Dutch Golden Age coincided with the seventeenth century, when the Republic of the Seven United Provinces flourished in the fields of trade, science and the arts. The slave trade was not the foundation of the Golden Age. It was the flipside. It is important to note that the (Dutch) slave trade was not limited to Africans. Slave trade was also an important part of the activities of the Dutch East India Company (VOC) in Asia. In other words, the profitable slave trade covered both the West and the East.
Between 1667 and 1863, Surinam was a Dutch colony, an exploitation colony where enslaved Africans and their descendants were employed on the plantations. At the peak of the plantation economy (eighteenth century), there were more than 600 plantations. Profits rose to record heights. Due to the scarce source material, it is not easy to calculate the exact profitability of the Surinamese plantations. Amsterdam merchants in sugar and coffee earned money from them, but whether they became rich thanks to slavery alone is difficult to determine. We can say that these profits in the plantation sector contributed to capital accumulation and thus to an increase in prosperity in the Netherlands, albeit for a small group. In the last decades of the eighteenth and in the nineteenth century, however, the profitability of the plantations in Suriname went downhill.
After the abolition of slavery in 1863, many plantations were closed down due to a lack of certainty about obtaining sufficient labour. Immigration was seen as a solution. However, the immigration of indentured laborers (from China, the British India and Java) could not prevent the plantation sector from a decline. At the beginning of the twentieth century, plantation agriculture had therefore had its day. After 1910, Suriname was no longer a pure plantation economy, but had a mixed economy (large and small-scale agriculture) in terms of land use. The revenues from sugar, gold and balata after 1900, however, were not able to bring about a major change in the state of the Surinamese economy. The result was that after 1900, the Surinamese economy fell into a structural malaise. Since the late 19th century, therefore, austerity has been the key word, which meant doing nothing and keeping things going as cheaply as possible. In the Netherlands, Suriname was considered a colony in permanent malaise. Successive Ministers of Colonies did not know what to do about Suriname’s problems. Consequently, there was disinterest in The Netherlands.
The world economic crisis of 1929 was the final blow to Suriname’s plantation economy. Only about ten plantations could be kept running in the thirties with government support. The central position of sugar and coffee was taken over by bauxite in the 1930s.
It meant that after 1863, Suriname increasingly became economically peripheral to Dutch colonial policy. The interest of the Netherlands and private capital was now mainly focused on the Dutch East Indies. Surinam could not compete with the benefits in the Dutch East Indies.
With the introduction of the Government Regulation in 1866, which can be considered as the first constitution, Suriname became an autonomous part of the Kingdom of the Netherlands with its own elected parliament with very limited powers, but under Dutch colonial supervision with the governor as the highest authority. It also meant that Suriname had to manage its own financial affairs independently. The economic decline in Suriname meant that, since 1866, the Netherlands had to help out every year to balance the colonial household budget. Between 1866 and 1900, 1901-1920 and 1921-1940, the annual Dutch contribution was half a million, one million and three million respectively. In total, the Dutch contribution to the Surinamese budget between 1866 and 1940 amounted to approximately one hundred million. In contrast to the period before 1863, we cannot speak of exploitation and plundering of Suriname by the Netherlands in the period 1863-1940.
Dutch financial aid to Suriname
After 1945, the Dutch position with regard to Suriname changed. With the establishment of the Statuut in 1954, Suriname became an equal part of the Kingdom of the Netherlands and was given the authority to look after its own internal affairs independently. On the Dutch side, disinterest gave way to a systematic development of Suriname with the use of Dutch development aid. A Welvaartsfonds (Nf eight million), a Ten-Year Plan (Nf 299 million) and two Five-Year Plans (total Nf 640 million) for the social and economic development of Suriname were introduced. At independence in 1975, Suriname received a farewell gift of Nf 3.5 billion.
However, there was no sustainable economic development of Suriname. This was related to the neo-colonial policy imposed by the Netherlands, which was aimed at the interests of foreign entrepreneurs. It was the government’s task to create a ‘favourable’ climate and infrastructural facilities for foreign or local private capital. Implicitly, it was assumed that the economic activities of these enterprises would have an effect on the stimulation of an indigenous development dynamic. In Suriname, it led to a so-called leasing economy; an economy with a dominant position of foreign capital and with a balance of payments surplus that subsequently flowed abroad again largely in the form of profit. Despite the neo-colonial development policy between 1945 and 1975, a basis had nevertheless been laid for further strengthening the economy with the Nf 3.5 billion that Suriname received as a farewell gift at independence in 1975, based on its own development vision.
What is the Netherlands’ debt of honour to Suriname?
As indicated at the beginning, the Dutch debt of honour to Suriname concerns two aspects: The first concerns the Dutch apology for the slavery past and, by extension, the issue of a possible reparation payment. The second concerns the publication of the archives of the Dutch Military Mission,
Dutch excuses for the history of slavery and reparations
It is important to note here that Dutch apologies for the history of slavery (with the exception of a few activists) are not, or hardly, an issue among broad sections of the population in Suriname and the Dutch Antilles. The issue is especially alive in the Netherlands among black activists who have been inspired by developments in the United States among activist African-Americans. As a result, Dutch excuses for the history of slavery have become part of black identity politics in the Netherlands. These black activists make a direct connection between the history of slavery and ‘systemic racism’ in the Netherlands. However, making a direct link between the two is incorrect since other groups in Dutch society with a migration background (such as Turks and Moroccans and Jews in the past) who do not have a history of slavery also experience ‘systemic racism’, backwardness and disadvantage. In other words, the history of slavery should not serve as an explanation or excuse for the current social backwardness.
An important impulse for the discussion on the Dutch past of slavery came from the UN World Conference against Racism in Durban, South Africa 2001, at which the transatlantic slave trade, slavery and colonialism were declared crimes against humanity. The Netherlands was one of the signatories of this declaration. In the Netherlands, black activists called for the implementation of the Durban Declaration, and not without success. In 2002, the Slavery Monument was erected in Amsterdam and in 2003, the National Institute Dutch Slavery History and Heritage (NiNsee) was established with the aim of researching and raising awareness about the Dutch slavery past. The government subsidy to this institute was, however, largely terminated in 2012. Previously, during the commemoration of slavery on 1 July Dutch ministers expressed ‘deep regret’ on behalf of the Dutch government about the Dutch past of slavery, but they did not apologise.
Under the influence of the Black Lives Matter movement in 2020, apologies for the Dutch past of slavery became high on the political agenda. A number of political parties called on the government to apologise on behalf of the Netherlands for its slavery past. The municipalities of Amsterdam and Rotterdam are considering apologising for their role in the slave trade. However, there is no majority in the Dutch parliament in favour of apologising. The government, too, sees little point in Dutch apologies. Prime Minister Rutte believes that apologies will have a polarising effect. Rutte did promise that 2023 will be declared a year of commemoration. (Black activist groups do not regard 1863 as the year in which slavery was abolished in Surinam and the Antilles, but 1873. The latter, however, is incorrect. After the abolition of slavery, ex-slaves were still obliged to work on the plantations for ten years with pay. This period (1863-1873) is known as the period of State Supervision). It should not be excluded that the reservations on the Dutch side with regard to making excuses about the history of slavery are related to liability in a legal sense: surviving relatives of victims could possibly claim damages.
Pronk, too, is in favour of reparations being made by the Dutch State to Suriname in connection with its history of slavery. I have reservations about this issue. Hasn’t Suriname already received a lot of money from the Netherlands in the past, so that we can still speak of reparations for the history of slavery? In addition, there are many practical problems with this issue: how many generations back can a claim for compensation for crimes in the past be made, who is eligible and who is not, how much compensation should be paid, who determines the amount of compensation, etc.? These are difficult questions with no easy answers. What is important is that the Netherlands, as a gesture of reconciliation, apologises for the history of slavery. Such apologies imply recognition of the wrongs committed against ancestors in the past and the pain their descendants still feel today. Instead of paying reparations, the Dutch state and companies involved in the slave trade and slavery could show their responsibility by, for example, making funds available for a full-fledged slavery museum for the Dutch history of slavery in the West and the East (and therefore not as an annex to one of the existing museums!) as a gesture of reconciliation. In addition, one may think of making study grants available to students from Suriname. This may prevent that as a result of the discussion about the restitution payment, individuals will get the hope that they will receive financial compensation from the Dutch state for the suffering that was inflicted on their ancestors.
Publication of archives of the Netherlands Military Mission
The second point concerning the Dutch debt of honour to Suriname concerns the publication of the archives of the Netherlands Military Mission in Surinam, as advocated by Pronk and some others. It concerns the role of colonel Valk, head of this Mission, in the military coup in 1980 in Suriname. Pronk writes about this in his Suriname book (p. 504): without Colonel Valk, there would have been no military coup, no Bouterse (leader of the military coup) and no December-murders in 1982 in Suriname.
Colonel Valk was head of the Dutch Military Mission in Surinam to assist in building up the Suriname Armed Forces after independence. According to a report by the Dutch Ministry of Defence, Valk was not only the spiritual father of the Bouterse coup, but also the one who, as early as 1979, had tried to incite a number of Surinamese officers to carry out a coup. When these officers did not respond to his proposals, Colonel Valk tried again with the non-commissioned officers. The report concluded that Colonel Valk was guilty of martial and criminal offences. However, this report disappeared in a deep official drawer at the Dutch Ministry of Defence. In June 1980, Valk was recalled by the Dutch government. As a result of the publications in the Dutch weekly Vrij Nederland, the Dutch Parliament ordered an investigation into the activities of the Dutch Military Mission in 1983 and 1985. In 1985 the then Dutch Minister of Defence decided to keep the annexes and conclusions of the 1983 and 1985 reports secret. Subsequently, the Dutch Parliament repeatedly asked questions about the ‘Valk Affair’. In February 2011, the Dutch government classified the annexes to the first investigation report as a state secret until 2060, “in the interest of the state”. However, the exact interest of the state was never disclosed by the Dutch government. In doing so, the Netherlands is casting suspicion on itself for wanting to sweep things under the carpet. As long as the Valk file is not made public, speculation and conspiracy theories about the precise role of the Dutch Military Mission will continue to surface.
The real Dutch colonial debt of honour
I make here a short excursion to the Dutch East Indies for the real Dutch story of exploitation and plundering. With this, I want to make clear that the Dutch colonial debt of honour applies especially to this colony in the East and to a lesser extent to Suriname. An important instrument in the plundering of the indigenous population in the Dutch East Indies was the introduction of the cultuurstelsel (agricultural system) in the nineteenth century. This system meant that instead of paying rent, the agrarian population was obliged to plant one fifth of the land with predetermined products such as coffee, indigo, tea and sugar in return for a low planting wage, products for which they themselves had little or no use and which had to be delivered to the Colonial Government. All these products were sold and auctioned in Europe. Those who did not own land to grow the desired products were obliged to work for the government for a maximum of 66 days per year, free of charge. The profit then went into the Dutch treasury. This agricultural system led to plundering, mass famine and impoverishment of the population, particularly on Java. The Dutch civil servant in Java, Multatuli, wrote about these harrowing conditions in his Max Havelaar in 1860.
The agricultural system yielded so much money, often more than half of the total Dutch tax revenue on an annual basis, that the Netherlands was one of the few European countries not to have any income tax in the nineteenth century. Not Suriname, but the Dutch East Indies had been a gold mine for the Netherlands since the second half of the nineteenth and the first half of the twentieth century. It meant that the Netherlands made great profits from the Dutch East Indies. Since the nineteenth century, thirty to forty per cent of Dutch government expenditure was covered by income from the Dutch East Indies. Economists have calculated that up to the end of the 1930s, around fifteen per cent (more than five billion a year) of the Dutch national income came from the Dutch East Indies. In the 1930s, about 22 per cent (four billion) of the Dutch national wealth was invested in the Dutch East Indies. In other words, the Dutch East Indies were the mainstay of the Dutch economy since the mid-nineteenth century.
There is also a link between the Indian benefits and the abolition of slavery in Surinam. The fact that the Netherlands, unlike the English (1834) and the French (1848), did not do so until several decades later was related to the debate about the costs of the declaration of freedom: the discussion was not about financial compensation for the enslaved, but about the plantation owners who would suffer ‘capital loss’ as a result of the declaration. Thanks to the benefits in the Dutch East Indies, plantation owners in Suriname received financial compensation from the Dutch state of three hundred guilders per enslaved person (approximately Nf 10.2 million for the 34,000 enslaved in 1863).
It was therefore not surprising that after Japan’s capitulation on 15 August 1945 followed by the proclamation of the Republic of Indonesia on 17 August 1945, the Netherlands did not resign itself to the loss of this gold mine in the East. In the Netherlands, the predominant feeling was that without the Dutch East Indies, the country would be economically non-existent and condemned to insignificance. ‘Loss of the Dutch East Indies, calamity born’ was the general feeling in the Netherlands about a possible independence of the Dutch East Indies. In the years 1947-1949 the Netherlands waged a colonial war (euphemistically called police actions) to bring the colony back under its control. There were an estimated 100,000 casualties (military and civilian) on the Indonesian side during this colonial war. The Dutch military even committed war crimes.
The formal parting between the Netherlands and Indonesia took place on 27 December 1949. Politically the Netherlands let go of the colony in the East, but not economically. The empty treasury in The Netherlands had to be filled after the German occupation (1940-1945) during World War II and in fact it meant that Indonesia had to redeem itself by taking over all the debts of the Dutch East Indies at independence. The amount was eventually capped at 4.3 billion Nf. With this imposed ransom, Indonesia contributed to the economic recovery of the Netherlands in the fifties. This Indonesian ransom was much larger than the much more visible Marshall Aid (about Nf 1 billion) which the Netherlands received from the US after World War II for economic reconstruction.
An apology from the Netherlands did not come until March 2020 when, during his state visit to Indonesia, the Dutch king apologised on behalf of the Netherlands for Dutch violence during the Indonesian War of Independence.
Pronk’s anti-colonial framing
During the period of slavery, a rich elite in the Netherlands undeniably earned money from Suriname. At the end of the eighteenth century, however, the source of money for this elite slowly dried up. After the abolition of slavery, Suriname became a cost item for the Netherlands. In the nineteenth century, the Dutch East Indies became the gold mine where the Netherlands earned huge amounts of money. After 1866, the Netherlands invested more money in Surinam (more than 4 billion) than it earned. So there has been no Dutch plundering or exploitation of Suriname. In other words, we should not look for it in the colonial past after the abolition of slavery, but after the independence of Suriname by a corrupt Surinamese political elite. An important characteristic of this elite is that it behaves like the new colonisers of the state and, in the worst tradition of Third World countries, regards the country as a personal conquest. Bouterse’s presidency (2010-2020) is illustrative of the plundering of Suriname.
Pronk’s view on the Dutch debt of honour to Suriname is anti-colonial framing from the 1960s and 1970s, with the keywords oppression, exploitation and ‘we have misbehaved’. Thus, his view is inspired by a sense of guilt about the Dutch colonial and slavery past.
I also place his remarks on the Dutch debt of honour to Suriname, the gigantic plundering and exploitation by the Netherlands against the background of the sad outcome (military coup, military repression, bankrupt economy in 2020) of Surinamese independence, which should have been a model decolonisation. As mentioned earlier, Pronk, from the Dutch side, was one of the architects of Surinamese independence. The success of the Surinamese model decolonisation, as an example to the world and unique in the history of decolonisation, should have liberated him from his guilt about the Dutch colonial and slavery past. The sad outcome of Suriname’s model decolonisation, however, is still close to Pronk’s heart and hangs over his thoughts like a grey veil. Unlike Pronk, we should not look for the difficult development of Suriname solely in the colonial past, but especially in the shameless plundering by a corrupt Surinamese political elite after 1975.
- Published in BIBLIOTHEEK, Nederland, NIEUWS, Suriname
Dr. Jnan Hansdev Adhin: erudite and very prolific – Prof. Chan E.S. Choenni
Dr. mr. drs. Jan Adhin. That is how the late Dr. Jnan Hansdev Adhin was known in Suriname. In the sixties of the last century, he was considered one of the most learned, if not the most learned person in Suriname. On 24 January 2021, Jnan Adhin would have become 94 years old. He died, however, on 16 January 2002 at the age of 74 in Leiden (the Netherlands). Who was this remarkable person and what was his significance for Suriname and Surinamese politics, and in particular for Hindustani culture and Hinduism? I will sketch a picture of this versatile and very prolific Hindustani Surinamese citizen. In this article, I will limit myself to a few important aspects and themes. I would refer those who want to know more about Jnan Adhin to the master thesis of D. Albertzoon (2015), entitled Dr. Mr. Drs. Jnan Hansdev Adhin, B.A. (Hon) L.L.D., Ph.D. – The Surinamese Maha-acharya, Paramaribo: Adek. Furthermore, Prof. M. Van Kempen and Mr. Carlo Jadnanansing have published articles about him on, among others, the blog Caribisch uitzicht. In addition, some books with a collection of his articles have been published. One can read the many articles and for example, the well-known book Dharm Karm – Inleidende Ethische Beschouwingen (Introductory ethical reflections) to gain more insight into his thinking. I have used these sources for my present article in memory of this great son of Suriname.
Jnan Hansdev Adhin was born on 24 January 1927 in Ornamibo to a prosperous family of farmers. Ornamibo was a former plantation 15 kilometres south of the capital Paramaribo in the then district Boven-Para, later district Suriname and presently known as district Wanica. His father, Ram Adhin, was born around 1876 in then British India near Allahabad and came to then British Guyana at the age of 14 as an indentured labourer. After his five-year service, he migrated in 1895 from Guyana as a so-called free emigrant to Suriname. In 1895, Suriname introduced a scheme by which people could get uncultivated land free if they were willing to cultivate it. Between 1873 and 1920, 3,000 Hindustani from the Caribbean settled in Suriname. They were gradually absorbed into the Hindustani population of Suriname. Ram Adhin was one of them. He became a farmer as well as a businessman. Jnan Adhin’s mother, Daulatia Oedjaghir (1892-1978), arrived as a toddler of less than two years in Suriname in 1893 with her mother who became an indentured labourer. They had migrated from the Shahabad area in the state of Bihar. Many people from the Shahabad area with the main town of Arrah migrated to the colonies as indentured labourers. Ram Adhin and Daulatia had nine children, of whom Jnan Adhin was the seventh child. After his birth he was registered as Jan Hansdew; later he had the spelling of his first names changed to Jnan Hansdev. The sons of the family were enabled to get good education; but the three sisters to a much lesser extent. In the thirties and forties, it was not common for Hindustani women to attend higher education. Adhin was 16 years old when his father died in 1943. His mother reached the advanced age of 86.
Well-to-do environment
Jnan Adhin can be considered a second-generation Hindustani in Suriname, as both his parents came from India. It is important to mention that Jnan Adhin’s parents were already known as well-to-do people who, apart from a large agricultural area in Ornamibo, also owned a house in the centre of Paramaribo. This house was located in the Watermolenstraat near the then harbour (‘platte brug/plata broki’) of Paramaribo. The eldest brother lived there permanently and Jnan Adhin stayed there regularly. In the thirties and forties, many prominent Hindustani lived in this neighbourhood where also several Hindustani shops were located. At an early age, Jnan Adhin underwent urban influences and he developed widely. The former international football player Paul Ameerali, who grew up near the Watermolenstraat at that time, saw Jnan Adhin often. However, he did not have contact with Jnan Adhin because “he was constantly busy reading books inside the house.” Unlike most other Hindustani people of his generation, Jnan Adhin did not have to work on the land during his younger years, but could fully devote himself to his intellectual development.
Esha Nandelall
Jnan Adhin married Etwaria Debi Nandelall in 1948. She later had her first names officially changed to Esha Damayanti, but remained known in the family as Ilse, as she was called from childhood. She was born in Paramaribo, where her father had a restaurant. Because her father died at a relatively young age, she left school early to work. In the forties she worked at the shop Nassief (a well-known manufactory at the Maagdenstraat) when she met Jnan. She was a modern city girl who did not wear an orhni (transparent white headscarf), as was customary for Hindustani women at the time. There was no question of an arranged marriage; both belonged to different Hindu movements. Esha’s family belonged to the progressive Arya Samaj movement, while Jnan came from the more conservative Sanatan Dharm tradition. In Hindu society, such religious difference often led to quarrels and conflicts between families and even to the rejection of marriage proposals and partner relationships. Esha and Jnan had six children: four daughters and two sons. In fact, it is remarkable that Jnan Adhin, at that time, as a Hindu, did not convert to Christianity in order to pursue higher education, and that he chose a Hindu partner. At that time, many higher educated Hindu men chose a non-Hindu partner, because the number of higher educated Hindu women was rather small. Moreover, the status of Christian Hindustani partners was higher.
Highly gifted and very zealous
Jnan Adhin was highly gifted. This became evident at a very young age. At primary school he had such excellent grades that he was allowed to skip the first class. At the age of 16, he was already an assistant teacher and, at the age of 20, headmaster of a primary school which was a highly respected occupation in those days. He was one of the youngest persons to obtain the headmaster’s certificate. It was also customary then to obtain all kinds of certificates in order to be promoted. Thus, he obtained certificates for English, drawing, mathematics and Dutch. As headmaster he worked in different parts of Suriname: Leiding, Moengo (twice with an interval) and Nickerie.
He was one of the first Surinamese to leave for India on a scholarship in 1952, where he graduated with a bachelor’s degree in philosophy (1) and comparative linguistics (2) from Punjab University. Jnan Adhin combined his high intelligence with a very great zeal and work ethic. In 1958, he left with his family for the Netherlands to continue his studies. From 1958-1961 he studied at the universities of Amsterdam and Utrecht and became three times doctoral candidate in the Non-Western Social Sciences (3), Philosophy & Pedagogy (4) and Cultural Anthropology (5), and Master of Laws (6). He also obtained his doctorate cum laude in Groningen in economic sciences (7) with his dissertation Development Planning in Suriname in historical perspective. Therefore it was said that he had seven (academic) titles. One of the propositions in his dissertation states that the Hindustani language spoken in Suriname (Sarnámi-Hindi or Sarnámi) is a Surinamese language on the same footing as Sranan (tongo) (the language spoken by the Afro-Surinamese population).
Spreader of knowledge
Jnan Adhin not only acquired extensive knowledge in various fields, he also had an important role in disseminating knowledge within the Surinamese community through (academic) lectures, articles and books. This, however, is only one of his many achievements. Besides his scientific knowledge, he was also known as a great expert in Hinduism. His father, who was called Mahájan (respected businessman), organised so-called Satnáráyan kathás on his plantation in Ornamibo (known as Nainibog in Sarnámi). These were devotional meetings attended by hundreds of people. At the end of these readings (kathás), plays with a religious meaning were performed. Jnan Adhin was thus brought up with Indian and Hindu culture. Through self-study, he developed into an outstanding expert in the complex and multifaceted Hinduism. In his book Dharm Karm, he has summarised his most important insights for a broad audience. For example, I drew on his studies for my book on the Vedic Dharma published in 2018.
Jnan Adhin was also guided by the Vedantic life wisdom based on the so-called holy books of Hinduism, the Vedas. Of particular importance to him was the saying from the Rig-Veda: Ekam sat-vipra bahudha vadanti – There is only one Truth (or True Being) and learned persons call It by many names”. He therefore advocated diversity and tolerance, including religious tolerance and not thinking in sectarian boxes. He detested the oppressive caste system within orthodox Hinduism and was in favour of equality between men and women. Adhin was not dogmatic; he considered behaviour to be of greater importance than faith and rituals. It is not faith and dogmas that are important, but behaviour and lifestyle. He encouraged others to acquire as much knowledge as possible. ‘Veda’ means knowing and ‘anta’ means end. One should strive for ’the end of knowing’. He himself did this as much as possible. The rewriting of his name from Jan to Jnan must also be seen in this context. The word jnan in Sanskrit means knowledge/ wisdom (also written as gyan). His Vedantic vision gained some support in Suriname. One of his students, the well-known notary Mr Carlo Jadnanansing, together with other supporters established the Vedanta Prize in Suriname, which is awarded by the Jnan Adhin Fund.
Unity in Diversity
Jnan Adhin devoted himself to applying the ancient (timeless and universal) Vedic insights in practice. Thus, he introduced the principle from the Rig-Veda “Unity in diversity, no uniformity” (Anektá men Ektá, na Ekveshtá) as a basis for the multicultural Surinamese society. He considered the cultural richness of the various population groups in Suriname an important asset and rejected cultural assimilation. In his prize-winning essay written in 1957on the occasion of the tenth anniversary of the Cultural Centre Suriname (CCS), Adhin unfolded his vision of multiculturalism. He did not favour ‘uniformity of religion and culture’ but advocated the preservation of cultural diversity.
He wrote: “Let each group preserve and develop its language, with Dutch as the common language … It is now high time that the groups learn to understand and appreciate each other, in order to enable the creation of a synthesis in thought and life by which all the groups are forged together into one composite Surinamese people. However, with this cultural synthesis, we do not mean the imposition of one culture, as a result of which the other cultural expressions would die out. We cannot consider the immediate acceptance by each group of Western civilisation, throwing its own traditions and culture overboard, as a solution. Apart from the psychological impossibility of completely ridding oneself of a cultural background that has been present in the collective unconscious for centuries, implementing this idea in practice will meet with great resistance and difficulties, since no group is willing to give up its traditions just like that.”
At the end of the 1950s, a movement among Creoles, including some Afro-Surinamese, advocated a form of nationalism that would require the Hindustani population to assimilate in a cultural sense. Adhin’s viewpoint provided sufficient basis for the emerging, self-confident young Hindustani generation to resist this assimilationist tendency. Later, leaders of the Afro-Surinamese group embraced the standpoint of cultural diversity when a revaluation of the (suppressed) African and Afro-Surinamese culture in Suriname took place. We see that now – in the twenty-first century – cultural diversity is also regarded as a source of wealth in Suriname. In this context, Jnan Adhin was far ahead of his time and the following passage in his 1957 essay is still relevant: “Let no group feel inferior or superior, but equal, although different. Let each group contribute to the cultural and social construction of Suriname in its own characteristic way, in active cooperation and harmony with other groups. Let there be no uniformity and monotony, but unity in diversity.”
Prolific government executive
Jnan Adhin became the ideologist of the political party VHP because of his view of Hindustani people as full-fledged Surinamese citizens with an Indian culture that had become Surinamese cultural heritage through Surinamese influences. The VHP was then called the Verenigde Hindostaanse Partij (United Hindustani Party); it later changed its name to ‘Vooruitstrevende Hervormingspartij’ (Progressive Reform Party). After returning from the Netherlands to Suriname (in 1961), Dr Jnan Adhin became politically active in the VHP and played an important role in the political-administrative field. He was the intellectual brain behind the VHP from the sixties onwards and a pillar of the political leader Jagernath Lachmon. He often provided the ingredients for Lachmon’s speeches and was the author of parliamentary motions and other documents of the VHP. He carried out the orders of Sabhapati (President of the Parliament) Lachmon loyally and conscientiously. He also played an important role during the independence discussions with the Netherlands. He loyally served Lachmon, who to him was the indisputable political leader of the Hindustani people. With some (short) interruptions, he was a member of the States of Suriname (Parliament of Suriname) on behalf of the VHP from 1963 to 1980. He was Minister of Justice and Police from 1964-1967 and 1969-1973. In 1971-1972, he also temporarily served as Minister of Education and Community Development. Shortly before his death, Jnan Adhin held the position of acting chair of the VHP (after Lachmon’s death in October 2001). After 1980, Adhin was government adviser in general service.
His contemporary, the now 93-year-old Andre Saheblall, who was secretary at the Ministry of Justice and Police when Jnan Adhin headed this ministry (1969-1973), tells us: “Mr Adhin worked hard. He could draft a whole bill in one night. He also ensured that Hindustani and Javanese people were appointed to the police force and to higher positions. At that time, the Police Force was a Creole matter. In any case, Chief of Police Spalburg cooperated well. I later became director at this Ministry and Mr Adhin was my great example. Many old or existing laws were updated or completely replaced by a modern law. During parliamentary debates on the bills, Mr. Adhin also outstandingly proved himself a Minister with extensive knowledge who did not shy away from any debate. He discussed each item pragmatically and objectively. He explained his policy in good Dutch and he never behaved in a sarcastic or insulting manner towards any member of parliament or fellow minister. He approached a subject not only from a legal point of view, but from other points of view as well.”
One can say that Jnan Adhin was not a politician in the sense of charismatic political speeches, populist behaviour and power games. He was a technocratic administrator who focused on implementing effective measures. He withdrew the legislation prohibiting the practice of Winti (traditional African religious worship), which is considered an important achievement. This was based on his wisdom, inspired by the Vedas: there is one True Being that may be called by many names. Therefore, everyone should be allowed to worship any god of his or her choice.
Language virtuoso
It is remarkable that besides the above-described activities, Jnan Adhin still had time to occupy himself with language and literature. Until the 1970s, Hindustani people – including academics – traditionally had difficulty with the Dutch language and its difficult grammar, in particular. Not so Dr. Jnan Adhin. On the contrary, he was a language virtuoso. He always had a pencil at hand and regularly corrected texts in school and library books. For a short time, he was director of the Bureau for Folk Literature and the Bureau for Language. He also worked as an inspector for the Educational Inspectorate. He made his literary debut with the short story ‘Weer bloeit de Bamboe’ (The Bamboo Blooms Again) in the March 1947 issue of Vikaash magazine. He wrote some plays under the pen name Gyan Dev in the mid-1960s and published some stories under the pen name Sad Darshi in Soela magazine. In the field of prose, however, Jnan Adhin was not an outstanding writer, as he himself recognised soon and did not continue on this path. This indicates that even the brilliant Dr Jnan Adhin could not excel in all fields. He did write very accessible articles for newspapers and for Dharm-Prakásh, a magazine on Hinduism that he filled almost entirely on his own for four years, according to Michiel Van Kempen, the expert on Surinamese literature. Other articles by Jnan Adhin were – also for me – not easy to read and even complex. The Hindi-Dutch dictionary he compiled (published in 1953 and later reprinted in 1968), on the other hand, was very accessible and widely used.
Teacher and advisor
Jnan Adhin was also a lecturer and a commissioner for the final exams at Teachers’ Training College. The now 80-year old teacher Albert Rahman, grandson of the first Hindustani writer and intellectual Munshi Rahman Khan (born in India), talks about his experience with Dr Jnan Adhin whom he also met during his exams. “Master Adhin encouraged you to study further, while others only asked difficult questions. During my youth, he often stopped at my grandfather’s house on the plantation Dijkveld on his way from Paramaribo to his home in Ornamibo. He was riding a moped at the time and he and my grandfather would talk for hours. He had great respect for my grandfather.”
With older Surinamese people, you often hear: ‘Oh yes, I had lessons from Mr Adhin’. This is not strange, since Jnan Adhin was a lecturer at various higher educational institutions, including the Teachers’ Training College, Courses for Senior Education Certificates, Pedagogical Institute, Art Academy, Law Faculty and Social-Economic Faculty of the University of Suriname. He also remained constantly active in the cultural and social fields. He was a board member and advisor to numerous organisations. It will be too much to mention the countless positions he held. I will mention only a few organisations such as the League of Hindustani’s, Jagriti, Hindustani Nawyuwak Sabha (HNS), which especially promoted the emancipation of Hindustani. Jnan Adhin has thus devoted himself broadly to the emancipation of the Hindustani. More generally, until the very end he was engaged in transfer of knowledge through lectures, readings, publications, etc.
Multitasker par excellence
Dr Jnan Adhin was not only versatile, but a multitasker pur sang. He could deal with different thinking processes and activities at the same time, while demonstrating a fantastic ability to separate different disciplines, according to Michiel van Kempen. He could spend two hours on a pedagogical problem, and then turn the switch completely to spend an hour on the rehabilitation centre of which he was a board member, then to the Vedas for another hour, and then jump into outlining a criminal procedure. Therefore, Van Kempen called him a ‘jack-of-all-trades’. He says: “I myself experienced in 1986 at the Sarnámi congress in Krasnapolsky in Paramaribo how the recommendations were already formulated ready for use before the last speaker had even finished his speech. I myself received one and a half metres of fax paper with his comments almost 24 hours after some passages about the Hindustani cultures from my own dissertation landed on his desk. If I then cut off one linear metre of references to his own publications, I was left with half a metre of very useful comments.”
Many publications
According to the editor of the Suriname Law Journal, Carlo Jadnanansing, Jnan Adhin has been one of the most respected and invaluable editors of this journal. Apart from his positions as editor and later editorial chairman of this magazine, he is the most prolific author of all time of this magazine with 45 published articles. Adhin has also written numerous articles in different fields that have been collected in six volumes: linguistics and philosophy, religion and culture, pedagogy and education, constitutional and administrative law, matrimonial law and legal position of children, social economy and history. There are also many other publications by his hand. Further, Adhin was a member of various scientific and professional associations and institutions, e.g. World Peace Through Law Centre, International Law Association, Dutch Association of Educators, Surinamese Association of Educators, Surinamese Lawyers Association, Surinamese Association of Sociologists, New York Academy of Science, Academia Brasilieira de Ciencas Humanas (Sao Paulo), Fredsbudet (Oslo), Surinamese Historical Circle, etc. He also was a member of the editorial staff and/or contributor to various magazines, such as Vikaash (1946-1949), Prakash (1947-1949), Het Onderwijs(1946-1949), De Openbare School (1947-1950), Shanti Dut (1962-1967), Soela (1961-1964), Vox Guyanae (1953-1955), Nieuw West-Indische Gids (1959-1975), Surinaams Juristenblad (1968-1982), Dharm-Prakash (1975-1981), Bhasa (1984-1987), Kala, Surinaamse Encyclopedie (1977), S. W.I.- Forum (1990). Those interested may consult his extensive bibliography published on the Hindorama.com site. There is also a Bibliography of Jnan H. Adhin compiled by three of his former students in 1995 on his instructions. It contains everything from his typing diplomas to his academic degrees, and from his one-year membership of the Bikini Swimming Association in New Nickerie to his position as ‘Attorney General of the Supreme Court of Justice of Life’ in Ontario.
Adhin’s three-circle model
Dr Jnan Adhin was not an empirical researcher and therefore hardly generated any new knowledge. He applied ancient Vedic knowledge to contemporary circumstances. With the Vedantic vision of unity as a starting point, he designed the so-called three-circle model, an insightful normative model as a basis for harmonious integration of a cultural minority into the majority society while preserving its own culture. He presented this model in 1986 during a lecture in the Netherlands at the organisation Eekta (in The Hague). This model reflects the degree of desired adaptation in three areas (represented by three concentric circles): the outer or peripheral area, the transition area and the central area. In the first area, where day-to-day interaction with the majority culture take place, adaptation should go as far as possible including respect for the legal order. In the transitional area, which Adhin characterises as roti, kaprá aur makán (food, clothing, housing), a combination of both cultures can easily be pursued. The central area, which contains the core of the culture (religion, philosophy of life, moral standards and values) should be dealt with very consciously. This area is not completely closed; interaction with the majority culture is possible, but changes should be carefully weighed because they often are essential to a person’s identity.
Exemplary role
Dr. Jnan Adhin has also been an example to many. He was a role model: not only intellectually, but also morally and in terms of his writing skills – for me as well. Actually, many are indebted to him not only intellectually but also morally. He was also a guru (teacher) to many. He was gentle and moderate, calm and in control. When prior to the independence of Suriname, the ethnic polarisation in Suriname was at its height, he did not allow himself to succumb to radicalism and polarisation. For example, he patiently made an effort to have the colour orange (of the VHP) included in the new Surinamese flag. This was in vain, but Adhin – rational and reasonable as he was – finally stated that in the central red band of the Surinamese flag ‘four parts bright orange and six dark red were also included’ (See E. Dew, The difficult flowering of Suriname, 1978: 196). Thus, he did not polarise and remained calm, while politicians like Prime Minister Henck Arron and especially Eddy Bruma of the nationalist party PNR, but also Alwin Mungra (of the VHP) stirred up tempers. Even when two sons-in-law were violently murdered by the military rulers in December 1982, Dr Jnan Adhin’s reaction remained moderate. Or rather, he hardly reacted. However, he must have been horrified by the decline in moral values. Van Kempen said about Jnan Adhin that his rationality and always-relativistic thinking based on the pure Hindu way of life almost seemed to border on stoicism. By submitting to the laws of the cosmos, he could apparently find inner peace.
Jnan Adhin was not status oriented and did not surround himself with servants and bodyguards. He and his family continued to live in the Prinsenstraat in the Frimangron (working class) area of Paramaribo even when he was a minister, although status oriented Hindustani people thought he should move to an elitist neighbourhood.
Incidentally, Dr Jnan Adhin himself also had role models. The Indian multitalented philosopher, poet, writer and composer Rabindranath Tagore was his ideal role model. A portrait of Tagore with long grey-white hair and beard hung in his house. Adhin always said that when he grew old, he would like to look like Tagore. When he started to turn grey in his late forties, he let his hair grow. This can be seen on a photo taken during discussions on the independence of Suriname.
The greying process of his hair, however, took a long time and at the insistence of his wife, he had his hair cut. Another role model was the second President of India, Dr Sarvepalli Radhakrishnan (1962-1967). This philosopher and expert on Hinduism was also a statesman and had been a professor at Oxford University.
Points of criticism
Besides all the praise for Dr Jnan Adhin, there are a few points of criticism. Many blamed him for advocating the use of original Hindu given names, while at the same time allowing to be called by a Dutch name, Jan. As I mentioned above, Jnan Adhin was registered with the first name Jan after his birth; his brothers and sisters also had Dutch first names. Even after he changed Jan to Jnan, many people continued to use the Dutch name. In the first half of the twentieth century, it was customary for the midwives, who were mostly of European or Creole descent, to propose a European given name for the Hindustani children, which was generally accepted by the parents. Jnan Adhin, when he became more aware, apparently wanted a Hindi name that remained as close to Jan as possible. As he had a passion for acquiring knowledge, he chose Gyan (knowledge) with a variant of the Sanskrit spelling Jnan to stay as close as possible to the originally registered name. Incidentally, he named his first child Vidya (knowledge, wisdom).
Another point that can be noted is that Jnan Adhin did not always and precisely mention the sources in his many publications, namely of the books, articles and archive documents he had consulted, paraphrased or quoted. This was mainly due to the speed with which he wrote and he often quoted himself. As for the latter, he was one of the few persons who wrote very much and there were often no other sources. Also, Adhin may not always have known or had access to all the sources relating to a particular subject. For example, for an article about the renunciation of (African) Gold Coast by the Netherlands in exchange for permission by England to recruit Hindustani indentured labourers in India for Suriname, use could have been made of other sources, which he did not or could not consult at the time.
In the past, some people erroneously thought that Jnan Adhin himself conceived the principle of Unity in Diversity. However, as stated above, he has always advocated the application of the ancient wisdom of the Vedas in the contemporary social context. Further, supporters of the Sarnami language believe that Jnan Adhin leaned too much on Hindi and did not promote Sarnami which he qualified as an Indian dialect. Adhin also had little time and attention for others and was perhaps too much focused on himself. I visited him with my father in July 1972, when he was Minister of Justice, as part of the process of acquiring a scholarship. We had a conversation of no more than half an hour and Adhin, in my view, was simultaneously occupied with other matters. In retrospect, that was understandable: he had so much on his mind. Nobody is perfect and these are minor flaws. On the other hand, there are his many merits and exceptional achievements for the Surinamese society. Overall, Dr Adhin was of professorial caliber.
Too little recognition
Of course, in the small Surinamese community, there is also (intellectual) jealousy and envy, and this also fell to Adhin. Some people also say hat because he did not belong to the higher castes of the Hindus, he did not receive proper recognition as an intellectual in these circles. Jnan Adhin had a difficult relationship with the orthodox Hindu priests (pandits) because he considered the rituals less important than moral conduct. He wanted to show others the way, but they had to bear responsibility for their choices themselves. His message was always: ‘Read and think for yourself. Do not blindly accept what other people say.’ He believed that people should search for knowledge themselves and that the pandits should spread knowledge.
Dr Jnan Adhin has devoted his life selflessly to country, people and community. For many he has functioned as a guru. His ideas and thoughts have been recorded in numerous publications. Carlo Jadnanansing, who considers himself an adept of Jnan Adhin (he called him Uncle Jan), is right in saying that, given Adhin’s intellectual caliber and his merits, this very learned Hindustani Surinamese person has still not been properly appreciated. He has not received sufficient recognition in Suriname, either for his cultural, scientific, or his social contribution to Surinamese society. During his life, Dr Jnan Adhin should at least have been offered an honorary doctorate and/or a professorship at the University of Suriname. In fact, I consider it a disgrace that the then intellectual vanguard and the political establishment did not take steps in this direction. Apparently, the gentle ones, who worked industriously and often in silence without banging their fists on the table, were less appreciated. Even after his death in 2002, there was no token of appreciation in the form of, for example, naming a street or building after him. Hopefully, this omission will still be rectified. It must be said, however, that Jnan Adhin was against personal glorification.
I will end my article with the observation that, viewed from the perspective of Hindustani migration history, two Hindustani immigrants who left India at a very young age produced a son of the very high intellectual caliber of Dr Jnan Adhin. An illustration of rapid progress and mobility. All things considered, I come to the conclusion that this special Hindustani Surinamese person deserves a special place of honour in Surinamese history.
Translation: Sampreshan/Hindorama (info@hindorama.com)
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, JAI, NIEUWS, Suriname
Corona en de beleving van cultuur in Suriname ‘Behoefte aan sociaal contact is groot’ – Sabitrie Gangapersad
Alles was al in kannen en kruiken: uitnodigingen waren de deur uit en afspraken voor muziek, tent, decor en voeding waren al geruime tijd beklonken. Vol verlangen keek Wandana Oedit uit naar haar huwelijk op 3 en 4 april 2020. Haar zus Gayatriedevie zou een weekje later, in het weekend van 10 en 11 april, ook in het huwelijksbootje stappen. De aanstaande bruiden hadden in de verste verte niet kunnen dromen dat hun grote dag zo anders zou verlopen door de Corona-pandemie.
Reorganisatie
“Het was voor mij een grote teleurstelling en moeilijk te accepteren dat alles zo anders is verlopen”, zegt Oedit. “Een groot deel van mijn familie uit Nederland, Nickerie, Commewijne en zelfs Paramaribo, mochten mijn grote dag niet bijwonen. Gelukkig was er in die periode nog net geen totale lockdown en hebben we besloten om mijn huwelijk toch in het klein te houden. De ceremonie is goed verlopen, maar ik heb alles eromheen gemist. Ik had verwacht dat ik op mijn bhatván (avond voor het huwelijk) flink zou dansen met mijn neven en nichten. Dat ik voor het laatst als ongehuwd meisje gezellig zou samenzijn met mijn hele familie. Daar is niks van terechtgekomen. Toen we besloten om mijn huwelijk toch te laten doorgaan, moest alles worden gereorganiseerd. Op facebook plaatste ik een mededeling dat mijn huwelijk in het klein zou doorgaan en dat het huwelijk van mijn zus was uitgesteld. Zo heb ik toch geprobeerd om een deel van de ruim vijfhonderd uitgenodigde gasten te bereiken en ze af te zeggen voor het feest.”
Kleiner plannen
“Er zijn de afgelopen maanden veel culturele en religieuze activiteiten verschoven of aangepast”, zegt pandit Nitin Jagbandhan. “Wat ik nu zie, is dat activiteiten worden gepland op basis van de aanwezigheid van een kleine groep personen, meestal in huis, zonder tent en alle andere poespas, zoals catering en versiering. Het geld dat aan het feest zou worden uitgegeven, wordt anders besteed voor bijvoorbeeld de aanbetaling van een perceel of de bouw van een huis. Opmerkelijk is ook dat veel vaker wordt gekozen om alleen wettelijk te trouwen en het religieus huwelijk achterwege te laten. Dat is niet zo een goede trend, omdat het religieus huwelijk gepaard gaat met belangrijke ceremonies en handelingen die tekenend zijn voor het verdere leven.”
Door de Corona-pandemie vinden uitvaarten ook aangepast plaats. De situatie is daar een stuk moeilijker, vindt Jagbandhan. “Een uitvaart kan niet lang worden uitgesteld en er worden geen baithaks (lezingen in de avond) meer gehouden. Mensen willen hoe dan ook graag aanwezig zijn bij uitvaarten, ondanks dat de dienst soms live via internet kan worden gevolgd. De behoefte om fysiek aanwezig te zijn, is groot. Wat we zien is dat mensen wel een mondkapje dragen, maar de afstand van anderhalve meter van elkaar, lukt minder goed.” Collega pandit Dewkoemar Sewgobind benadrukt dat veel culturele activiteiten worden gekenmerkt door grote mate van spanning omdat de situatie ongekend is, er weinig helpers aanwezig zijn en mensen zich beperkt voelen in hun vrijheid, beweging en emoties.
Religie belangrijk
Samseerali Sheikh-Alibaks, voorzitter van de Ahmadiyya Moslim Gemeenschap Suriname, ervaart min of meer hetzelfde. “Deze nieuwe situatie is niet wat we gewend zijn. Wij hebben onze maandelijkse bijeenkomsten moeten aanpassen. Hoogtijdagen zoals Eid-ul-Fitre en Eid-ul-Adha hebben we zonder gezamenlijke gebeden en huisbezoekjes moeten vieren. Ook het vrijdaggebed doen we in het klein en is de moskee gesloten. Normaliter zijn de maanden augustus, oktober en december erg druk met huwelijken, maar veel zijn uitgesteld of heel klein gehouden. Als religieuze organisatie proberen we in kleine groepen bijeen te komen, telefonisch in contact te blijven met onze leden, preken en toespraken te schrijven en die te distribueren zodat mensen die thuis kunnen lezen. Er is een terugval in de culturele en religieuze beleving onder alle groepen: moslims, hindoes en christenen. Kijk maar hoe het Kerstfeest moest worden gevierd. Religie is erg belangrijk en niet te onderschatten. Religie zorgt voor de vorming van grote groepen mensen, leert hun waarden en normen en weerhoudt hen van criminaliteit. Als religie wegvalt, zie je meteen een verhoogde criminaliteit.”
Terugval
Net als Jagbandhan en Sheikh-Alibaks benadrukt pandit Sewgobind de behoefte aan sociaal contact. “Mensen willen heel graag naar de mandir, huwelijken, yagja’s en uitvaarten gaan. Als er lange tijd geen activiteiten zullen plaatsvinden, dan zal een terugval in de beleving van cultuur en religie te zien zijn. Bij sommige mensen is cultuur diep geworteld en zal niet gemakkelijk verwateren, maar bij jongeren is dat anders. Sociaal contact is belangrijk. Gelukkig is er wel internet, maar de ervaring leert dat weinig mensen kijken naar de online uitzending van activiteiten. “Het houden van contact op afstand is niet bevredigend. Als je geen binding hebt met jongeren, kunnen ze gemakkelijk ontsporen. Daarom is het belangrijk om met hen in contact te blijven. In deze situatie lukt dat echter niet altijd. Soms maken we afspraken voor online sessies, maar dan zijn ze ineens opgetrommeld voor iets anders van de school. Ook daarin is er geen structuur.”
Online
Oedit die voor de Corona-pandemie vaak naar de ashram aan de Vierde Rijweg in Paramaribo ging, mist het sociaal contact enorm. “Er is nu een blokkade. Ik vind diensten en programma’s via internet niet interessant. Ik wil oogcontact kunnen maken met de spreker en de mensen om me heen.” Een ander obstakel is dat bepaalde groepen mensen niet via internet kunnen worden bereikt. “Niet iedereen beschikt over internetfaciliteiten en er zijn velen die niet kunnen omgaan met de opties om programma’s online te volgen”, deelt Sheikh-Alibaks zijn ervaring. Veel organisaties komen hun mensen tegemoet door niet alleen online, maar ook via de televisie en radiostations zendtijd te kopen. Hierdoor kunnen vooral ouderen die niet met internet kunnen omgaan, de programma’s volgen. Zo zond de Shri Sanatan Dharm Paramaribo Noord op Blauwgrond hun Navratri diensten in oktober online en via Sonal televisie uit. Dit werd door de trouwe mandirbezoekers, die vanwege Corona niet naar de tempel konden, gewaardeerd. Maar het kopen van zendtijd op televisie is geen goedkope optie. “Uiteindelijk komen we er niet onderuit en zullen we veel virtueel via internet moeten doen. Maar hiervoor moeten we ook de vaardigheden gaan ontwikkelen hoe online les te geven en een toespraak te houden. Corona is zo verrassend gekomen, dat we die skills niet goed hebben ontwikkeld”, zegt Sheikh-Alibaks.
Live streaming
Een dienst die groots is gaan bloeien tijdens de Corona-pandemie is live streaming waarbij activiteiten via internet live kunnen worden gevolgd. Deze business heeft Radjen Ramlal van ‘surinamelivestreaming’ geen windeieren gelegd. “Je moet je voorstellen dat mensen graag aanwezig willen zijn bij vooral de uitvaart van een geliefde. Het luchtruim is gesloten en mensen kunnen niet afreizen uit het buitenland naar Suriname of omgekeerd. Live streaming biedt dan een uitkomst, zodat familie van heinde en verre toch de activiteiten kan bijwonen en het gevoel heeft erbij te zijn. Ik heb een geval meegemaakt waarbij een man in Suriname overleed. Zijn vrouw en kinderen waren in Nederland en konden niet afreizen. Weet je wat het betekent, dat ze toch alles hebben kunnen zien? Echt live streaming is een belangrijke optie in deze tijd.”
Ramlal vertelt dat de vraag voor live streaming vooral bij uitvaarten erg groot is. Die beslaan ruim 70% van zijn opdrachten gevolgd door 20% voor huwelijken en 10 % overige activiteiten zoals muziekoptredens. Door de grote vraag is Ramlal genoodzaakt geweest uit te breiden en meer te investeren. “De techniek staat niet stil. Ik heb dagelijks gemiddeld drie opdrachten voor live streaming. Soms zijn mensen ziek en er wordt al gereserveerd voor als ze er straks niet meer zullen zijn.” Om de online dienst verder te professionaliseren, wil Ramlal de komende tijd ook de inhoud van zijn uitzendingen verbeteren. “Mensen die kijken moeten weten welke handelingen er plaatsvinden en wat de achtergrond ervan is. Als het bijvoorbeeld om een huwelijk gaat en de kanyádán (bruid wordt weggegeven) vindt plaats, dan zal er ingesproken uitleg zijn wat deze ceremonie inhoudt. Dit geldt ook voor uitvaarten waar bijvoorbeeld offerceremonies zoals de pindadán plaatsvinden. De mogelijkheid zal ook bestaan om ter plekke vragen te kunnen stellen aan aanwezigen op de locatie”, doet hij uit de doeken. Op dit moment kost een pakket voor ruim vier uren live streaming minimaal SRD 2000. Afhankelijk van hoeveel camera’s er moeten worden ingezet en de locatie waar de activiteit plaatsvindt, kan de prijs hoger komen te liggen.
Foto’s: Wandana Kuldipsingh-Oedit en Radjen Ramlal
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Religie & Levenswijze, Suriname
Inventarisatie documenten Hindostaanse contractarbeid in The National Archives en British Library London – Prof. Chan E.S. Choenni
Inleiding
De Lalla Rookh Leerstoel werd na enkele jaren van voorbereiding operationeel op 1 september 2010. Ik werd benoemd op deze leerstoel en ging part-time aan de slag als bijzonder hoogleraar Hindostaanse migratie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Een van de eerste werkzaamheden was een reconstructie van de Hindostaanse contractarbeid (1873-1920). De Hindostaanse contractarbeiders waren Britse onderdanen en de Nederlandse regering i.c. de toenmalige Surinaamse overheid was verantwoordelijk voor hen. In Paramaribo werd een Britse consul gestationeerd die de belangen van de Hindostaanse contractarbeiders moest behartigen en rapporteren aan de Britse regering. Voorts was er veel correspondentie tussen de Britse regering en Nederlandse regering. Alle correspondentie, rapporten en andere documenten liggen opgeslagen in de Britse archieven. De twee belangrijkste instituten waar deze documenten zijn opgeslagen, zijn de National Archives en de British Library te London. Documenten van de vroegere India Office (India Office Records –IOR) zijn gedeponeerd in de British Library.
Een van mijn eerste activiteiten was het opmaken van een inventarislijst van gedeponeerde documenten over de Hindostaanse contractarbeid. Ik heb over de opkomst, het functioneren en de stopzetting van de Hindostaanse contractarbeid in Suriname een inventarisatie verricht en een inventarislijst van bijna 500 documenten/files in The National Archives en de British Library samengesteld op basis van grote databestanden van beide instituten. Er is kostbaar en informatief materiaal in deze archieven aanwezig die een gedetailleerder licht kunnen werpen op de opkomst, continuering en stopzetting van het indenture system (het contractarbeidsysteem) en de Hindostaanse (e)migratie naar Suriname (1873-1917/1924).
London
Ik heb Londen bezocht om de belangrijkste documenten te raadplegen bij deze instituten in Londen. De huidige Surinaamse ambassadeur in Nederland, Rajendre Khargi –toen secretaris en later voorzitter van de Leerstoel- en mijn echtgenote Bina Choenni-Makhan gingen mee. Zij hebben mij geholpen bij de literatuursearch in deze instituten. Ik heb slechts een deel van de documenten ingezien, gekopieerd en bestudeerd. Een groot deel heb ik echter niet kunnen inzien vanwege andere prioriteiten. Ik zal er niet meer aan toe komen deze documenten te bestuderen vanwege mijn huidige leeftijd (67,5 jaar) en andere prioriteiten. Daarom stel ik deze lijst ter beschikking aan onderzoekers, studenten en ook vrijwilligers. Zij kunnen Londen bezoeken en ter plekke de documenten inzien en/of bestuderen. De titels van deze documenten zijn digitaal vastgelegd in grote databases. De documenten over de Hindostaanse contractarbeid zijn door mij getraceerd en gerubriceerd. Door op aanvraagformulieren bij deze instituten de titels en codes in te vullen uit deze inventarislijst kunnen de documenten worden geleend. In de meeste gevallen mogen ze worden gekopieerd. Men hoeft dus niet zelf op zoek te gaan naar documenten, maar kan een selectie maken uit deze inventarislijst.
Lidmaatschapspas
Er bestaan ‘achterliggende’ studies, rapporten en notities (Minutes/notes) die veel tijd vergen om op te sporen bij deze instituten. Men moet overigens eerst ter plekke lid worden van het instituut. Dat kost geen geld; er wordt een pasfoto gemaakt en men krijgt vervolgens een lidmaatschapspas. Voor onderzoek moet men in elk geval minstens een paar dagen reserveren. Na het eerste oriëntatie bezoek en de verwerving van het lidmaatschapspas alsmede het inzien van documenten, kan men pas tijdens herhaalde bezoeken effectief aan het werk gaan. Uit de getraceerde titels van deze Britse documenten had ik een selectie gemaakt voor nadere bestudering. De indruk is dat veel documenten zich in relatieve goede staat bevinden. Dat bleek tijdens herhaaldelijke bezoeken in 2010. Afgaande op de titels bleek echter dat sommige documenten suggereren dat ze meer informatie bevatten dan feitelijk aanwezig bleek te zijn in de betreffende documenten. Zo zijn er documenten over de aankomst van schepen die echter weinig informatie bevatten. Ook de reports van de Britse consuls in Paramaribo bevatten vaak slechts indrukken en soms cijfers. Niettemin is het de moeite waard om alle documenten te bestuderen. Dit is echter een tijdrovende zaak. Degenen die onderzoek willen doen naar de Hindostaanse immigratie van India naar Suriname en de contractperiode in Suriname kunnen dit document als leidraad gebruiken.
Elf thema’s
Er is een rubricering gemaakt naar elf thema’s variërend van de aankomst van de (scheeps)transporten tot opstanden op plantages in Suriname. Er zijn enkele belangrijke rapporten die veel feitelijke informatie bevatten. Eén van de belangrijke rapporten is het rapport van de commissie onder leiding van Lord Sanderson (Reports of the Commissioners and Minutes) dat in 1910 is opgesteld. Dit rapport is een omvangrijk document dat een evaluatie is van het systeem en staat bekend als het Sanderson report. Dit rapport in twee delen (in totaal bijna 1.000 pagina’s) geeft ook aanbevelingen. Een tweede rapport is het rapport van Mac. Neill en Chimman Lal uit 1913 -gepubliceerd in 1914- die in de koloniën zijn geweest, waaronder ook in Suriname. Een ander belangrijk rapport is het rapport van dr. Comins uit 1894 – surgeon-major en tevens Protector of Emigrants (Beschermheer in Calcutta van de emigranten). Comins had voorgesteld om de permanente vestiging in Suriname aantrekkelijk te maken door de voormalige contractarbeiders een stuk land te geven en 100 gulden in ruil voor het recht op terugkeer. Uiteraard geven deze rapporten een beeld vanuit een bepaalde invalshoek. Niettemin is er veel materiaal aanwezig over feiten die na bestudering van deze rapporten en documenten een scherper beeld kunnen geven van dit bijzondere arbeidssysteem en de emigratie.
Het heeft veel tijd en moeite gekost om uit de bestanden van The National Archives en de British Library deze inventarisatie samen te stellen. De medewerkers zijn deskundig en hulpvaardig, maar het duurt enige tijd alvorens de documenten zijn gevonden en men deze kan inzien. Bepaalde documenten mogen worden gekopieerd; de overige relevante teksten kunnen met potlood worden overgeschreven. Voor nadere informatie over de achtergronden van de Hindostaanse contractarbeid zij verwezen naar mijn omvangrijke studie (735 pagina’s) Hindostaanse contractarbeiders uit 2012.
Rapportages van de Britse consuls
Op basis van bestudering van enkele rapportages van de Britse consuls in Paramaribo is het volgende beeld verkregen. De rapporten die in principe jaarlijks door Britse consul werden opgesteld beslaan meestal 4-6 pagina’s getypt. Ze geven over het algemeen een indruk van cijfers over aantallen emigranten in Suriname en hun gezondheidssituatie. Soms wordt een verzoek ingediend aan Britse regering of via de Britse regering aan de regering in Brits-India. Ook bestond de Government of Bengal, tegenwoordig de staten Bengalen en Bihar. De emigratie agentschappen en andere voorzieningen in Calcutta vielen onder deze Government. Niet uitgesloten dient te worden dat er in de archieven van de toenmalige Bengaalse Government belangrijke documenten te vinden zijn. Tijdens een bezoek in 2015 aan deze archives van de West Bengal Government (gelegen in buurt van de universiteit) in Kolkata/Calcutta bleek dat er documenten daar zijn. Er moet echter toestemming worden verkregen om deze in te zien. Het betreft onder meer ‘Financial reports’ waarin belastingen op schepen en dergelijke worden vermeld. De indruk is dat de Britse consuls als belangenbehartiger van Britse regering en van de emigranten (zij waren Britse onderdanen!) vaak in conflict kwamen met de Surinaamse i.c. Nederlandse regering, de Agent Generaal en vertegenwoordigers van de planters. Er is overigens niet van elk jaar een rapportage gevonden.
Ik dank het bestuur van de Leerstoel Lalla Rookh en in het bijzonder Rajendre Khargi voor de vruchtbare werkperiode 2010-2015. Ik dank tevens Radjin Thakoerdin, directeur van Hindorama.com voor technische opmaak van dit document.
INHOUD
I. Rapporten/rapportages over het indenture system
II. Notities over vertrek en aankomst van schepen, inspecties en voorzieningen
III. Klachten en behandeling van Hindostaanse contractarbeiders
- Terugkeer
- Remittances (geldovermakingen)
- Stakingen, opstanden en het leven op de plantages
VII. Arbeidsomstandigheden en arbeidsconflicten
VIII. Regelingen, voorzieningen en tekort aan vrouwen
- Voorzieningen op schepen en reacties op rapport Comins
- Benoemingen officials, regelingen en berichten (despatches)
- Casus Sukdai, casus Westmaas, erfenissen, onderwijs en leprozen
I. Rapporten/rapportages over het indenture system
1.1 Indian emigration to Crown colonies; Report of the Colonial Office Committee IOR/L/PJ/6/885, File 2876 3 Aug 1908-14 Oct 1910
The Lord Sanderson report 1910. Gevonden: wordt gekopieerd
1.2 Indian emigration to Crown colonies; Report of the Colonial Office Committee IOR/L/PJ/6/885, File 2876 3 Aug 1908-14 Oct 1910. Reactions
1.3 J. Mac Neill and Chimman Lal, Report on the condition of Indian immigrants in the four b.c and Dutch colony of Surinam, Simla 1914.
1.4 Surinam in FO 37 . Consular department general correspondence from 1906 in FO 369 has some files on “coolies
1.5 File R/C 534. 1916 c-29 Emigration. Proposals for the prohibition of indentured emigration to the Colonies. IOR/R/2/746/302 1916
1.6 File J and P 4522:1915..judicial and Public Department of the India Office
.. indentured Emigration from India –Discontinuance. Niet naar gezocht .see H. Tinker 1974:403
1.7 J. Geoghehan, Note on emigration from India, 1873: IOR/V/27/820/1
1.8 Panchanan Saha, Emigration of Indian Labour 1834-1900 (Delhi, 1970)
1.9 Indentured Labour in the British Empire 1834-1920, ed. Kay Saunders (Oxford, 1984)
1.10 Report by Colonel D.G. Pitcher on emigration…recruitment..? .forwarded 25 september 1882/1883…..government of Bengal?
1.11 IOR/V/27/820/6 Comins, D W D., Note on emigration from the East Indies to Surinam or Dutch Guiana. Calcutta, 1892.
1.12 IOR/V/27/820/29 India. Commerce and Industry Department, Report on the condition of Indian immigrants in the four British colonies: Trinidad, British Guiana or Demerara, Jamaica and Fiji, and in the Dutch colony of Surinam or Dutch Guiana: Part 1: Trinidad and British Guiana. Simla, 1914
1.13 IOR/V/27/820/30 India. Commerce and Industry Department, Report on the condition of Indian immigrants in the four British colonies: Trinidad, British Guiana or Demerara, Jamaica and Fiji, and in the Dutch colony of Surinam or Dutch Guiana: Part 2: Surinam, Jamaica, Fiji and general remarks. Simla, 1914
1.14 W621 Report on Colonial Emigration from the Bengal Presidency, George A. Grierson, 1883
De jaarlijkse rapporten van de Protector of Emigrants
1.15 V/24/1208 Annual Report on Emigration from the Port of Calcutta to British and Foreign Colonies, by the Protector of Emigrants 1874-75
1.16 V/24/1209 Annual Report on Emigration from the Port of Calcutta to British and Foreign Colonies, by the Protector of Emigrants 1876/77-1880/81
1.17 V/24/1210 Annual Report on Emigration from the Port of Calcutta to British and Foreign Colonies, by the Protector of Emigrants 1881/82-1885
1.18 V/24/1211 Annual Report on Emigration from the Port of Calcutta to British and Foreign Colonies, by the Protector of Emigrants1886-1890
1.19 V/24/1212 Annual Report on Emigration from the Port of Calcutta to British and Foreign Colonies, by the Protector of Emigrants 1891-1910
1.20 V/24/1213 Annual Report on Emigration from the Port of Calcutta to British and Foreign Colonies, by the Protector of Emigrants 1911-1922
P/169, pages 178-183 (Pros.nos.9-18) | Sep 1872
1.21 |
Emigration to the Dutch Colony of Surinam |
P/170, pages 53-80 (Pros.nos.10-34) | Feb 1873
1.22 |
Contract for immigration to Surinam
|
P/170, pages 120-121 (Pros.nos.3-4, File 34) | Apr 1873
1.23 |
Emigration to Surinam |
P/170, pages 239-256 (Pros.nos.4-7, File 68) | Sep 1873
1.24 |
Annual Report on Colonial and Foreign Emigration for the year 1872-1873, by J.G. Garrow Grant, Protector of Emigrants, Calcutta |
P/171, pages 231-259 (Pros.nos.4-6, File 78) | Nov 1874
1.25 |
Annual Report on Colonial and Foreign Emigration for the year 1873-1874, by J.G. Grant, Protector of Emigrants, Calcutta |
P/872, pages 157-170 (Pros.nos.3-5, File 25) | Nov 1876
1.26 |
Annual Report on Emigration to British and Foreign Colonies for the year ending 31stMarch 1876, by J.G. Grant, Protector of Emigrants, Calcutta |
P/872, pages 55-76 (Pros.nos.13-15, File 25) | Feb 1876
1.27 |
Annual Report on Emigration to British and Foreign Colonies for the year ending 31stMarch 1875, by J.G. Grant, Protector of Emigrants, Calcutta |
P/1152, pages 201-208a (Pros.nos.7-11, File 28) | Sep 1878
1.28 |
Annual Report on Colonial Emigration for 1877-1878, by Dr V. Richards, Officiating Protector of Emigrants, Calcutta |
P/1481, pages 23-28 (Pros.nos.2-4, File 16) | Nov 1880
1.29 |
Resolution reviewing the report of the Protector of Emigrants on emigration to the colonies during the year ending 31st March 1880 |
Onderzoeksrapporten/studies
P/171, pages 75-79 (Pros.nos.59 & 60, File 20) | Jul 1874
1.30 |
Report on the position and condition of British Indian immigrants in the Colony of Surinam by A. Cohen, Her Britannic Majesty’s Vice-Consul at Surinam
|
|
P/171, pages 81-85 (Pros.nos.61 & 62, File 20) | Jul 1874
1.31 |
Contract with Emigrants proceeding to Surinam
|
|
P/171, pages 80-83 (Pros.nos.5 & 6, File 43) | Sep 1875
1.32 |
Emigration to Surinam | |
P/872, pages 149-155 (Pros.nos.1 & 2, File 54) | Nov 1876
1.33 |
Surinam Immigration Report for the year 1875
|
|
P/872, pages 197-208 (Pros.nos.10 & 11, File 54) | Dec 1876
1.34 |
General Report on Surinam and Immigration by Her Majesty’s Consul at Surinam | |
P/872, pages 101-145 (Pros.nos.7-19, File 23) | Jun 1877
1.35 |
Contract with Emigrants proceeding to Surinam
|
|
P/872, pages 165-170 (Pros.nos.3 & 4, File 23B) | Nov 1877
1.36 |
Surinam Immigration Report for the year 1876 | |
P/1307, pages 31-36 (Pros.nos.1-3, File 22) | Feb 1879
1.37 |
Report on Indian Immigration in Surinam during the year 1877
|
|
P/1307, pages 29-30 (Pro.no.2, File 11) | Aug 1879
1.38 |
Emigration to Surinam
|
|
P/1307, pages 129-136 (Pros.nos.54-57, File 22) | Dec 1879
1.39 |
Colonial Immigration Report for Surinam
|
|
P/4981, pages 979-991 (Pro.no.12, File no.53 of 1896) | Aug 1896
1.40 |
Surinam Immigration Report for 1895
|
|
P/5210, pages 1147-1164 (Pro.no.5, File no.72 of 1897) | Nov 1897
1.41 |
Surinam Immigration Report, 1896
|
|
P/5442, pages 653-660 (Pros.no.7 & 8, File no.25 of 1898) | Apr 1898
1.42 |
Report on repatriated emigrants from British Guiana and Surinam
|
|
P/5442, pages 1059-1082a (Pros.nos.3 & 4, File no.59 of 1898) | Oct 1898
1.43 |
Special report by Mr Sidney Churchill, Her Majesty’s Consul at Paramaribo, on Indian immigration into Surinam during the years 1895, 1986 and 1897 | |
P/5442, page 1397 (Pro.no.12, File no.59 of 1898) | Dec 1898
1.44 |
Abstract of the Report of the Immigration Department in Surinam for the year 1897
|
|
P/5899, pages 353-363 (Pros.nos.19-22, File no.74 of 1899) | Mar 1900
1.45 |
Abstract of the Report of the Immigration Department in Surinam for the year 1898 |
1.46 Item: Emigration to Surinam: Consul’s Report for 1879 – ref. IOR/L/PJ/6/23, File 1393 – date: 4 Oct 1880
1.47 FILE: Judicial and Public Annual files 901-969, IOR/L/PJ/6/178:
- Item: Emigration to Surinam; Consul’s Report, 1885 – ref. IOR/L/PJ/6/178, File 939 – date: 1 Jul 1886
1.48 FILE: Judicial and Public Annual Files 411-500, IOR/L/PJ/6/223:
- Item: Emigration to Surinam; Consul’s Report on Immigration for 1886 – ref. IOR/L/PJ/6/223, File 425 – date: 19 Mar 1888
1.49 FILE: Judicial and Public Annual Files 1011-1100, IOR/L/PJ/6/229:
- Item: Emigration to Surinam; Report for 1887 – ref. IOR/L/PJ/6/229, File 1028 – date: 16 Jul 1888
1.50 Emigration to Surinam; Consul’s Report for 1890 IOR/L/PJ/6/303, File 1284 8 Aug 1891
1.51 FILE: Judicial and Public Annual Files 1091-1170, IOR/L/PJ/6/324:
- Item: Emigration to Surinam; Immigration Report for 1891 – ref. IOR/L/PJ/6/324, File 1166 – date: 25 Jul 1892
1.52 FILE: Judicial and Public Annual files 1311-1400, IOR/L/PJ/6/352:
1.53 Emigration to Surinam; – ref. IOR/L/PJ/6/352, Files 1392 & 1393 – date: 18 Jul 1893
1.54 Emigration to Surinam; Report on British Indian immigration, 1892 IOR/L/PJ/6/353, File 1443 27 Jul 1893
1.55 Item: Emigration to Surinam; – ref. IOR/L/PJ/6/366, Files 165 & 166 – date: 30 Jan 1894
1.56 Item: Emigration to Surinam; Report for 1893 – ref. IOR/L/PJ/6/398, File 996 – date: 14 Jun 1895
1.57 Item: Emigration to Surinam; Immigration Report for 1894 – ref. IOR/L/PJ/6/403, File 1456 – date: 26 Aug 1895
1.58FILE: Judicial and Public Annual Files 2202-2249, IOR/L/PJ/6/435:
- Item: Emigration to Surinam; – ref. IOR/L/PJ/6/435, File 2204 – date: 11 Jan-10 Dec 1896
1.59 FILE: Judicial and Public Annual Files 1701-1800A, IOR/L/PJ/6/519:
Item: Emigration to Surinam; the British Consul’s Report on Indian immigrants in Surinam for 1898 – ref. IOR/L/PJ/6/519, File 1711 – date: 8 Sep 1899
1.60 FILE: Surinam; Report of the Immigration Dept for 1901 and the British Consul’s review – ref. IOR/L/PJ/6/625, File 151 – date: 20 Jan 1903
1.61 FILE: Judicial and Public Annual Files 2001-2100, IOR/L/PJ/6/492:
- Item: Correspondence on emigration to Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/492, File 2003 – date: 2 Feb 1898-13 Oct 1898
1.62 FILE: Judicial and Public Annual Files 803-900, IOR/L/PJ/6/509:
- Item: Emigration of free coolies from Dutch Surinam to Cayenne – ref. IOR/L/PJ/6/509, File 866 – date: 1 May 1899
1.63 Emigration to Surinam; the British Consul’s Report on Indian immigrants in Surinam for 1898 IOR/L/PJ/6/519, File 1711 8 Sep 1899
1.64 FILE: Emigration to Surinam; Annual Report for 1899 – ref. IOR/L/PJ/6/555, File 2194 – date: 26 Nov 1900
1.65 FILE: Report of HM’s Consul at Paramaribo on the position of British Indian subjects in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/604, File 1342 – date: 4 Jul 1902
1.66 Surinam; Report of the Immigration Dept for 1901 and the British Consul’s review IOR/L/PJ/6/625, File 151 20 Jan 1903
1.67 FILE: Indian Emigration to Surinam; Report for 1903 – ref. IOR/L/PJ/6/716, File 1033 – date: 10 Apr 1905
1.68 FILE: Indian immigrants in Surinam; Report for 1904 – ref. IOR/L/PJ/6/744, File 224 – date: 24 Jan 1906
1.69 Indian immigrants in Surinam; the Consul’s Report for 1905 IOR/L/PJ/6/788, File 3999 28 nov 1906
1.70 FILE: Indian emigration to Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/849, File 612 – date: 8 Jan 1908-24 Apr 1908
1.71 FILE: Indian immigration into Surinam; report for 1907 – ref. IOR/L/PJ/6/912, File 4850 – date: 28 Dec 1908
1.72 Indian emigration to Surinam IOR/L/PJ/6/849, File 612 8 Jan 1908-24 Apr 1908
Er liggen ook rapporten/notities over verandering i.c. aanpassing van de regelingen i.c. het indenture system en de (gemoeds)toestand van de Hindostaanse contractarbeiders in de British Library.
1.73 P/170, pages 375-37(Pros.nos.1 3, File 34) | Oct 1873
|
Surinam Contract
|
1.74 P/170, pages 391 (Pro.no.15, File 34) | Oct 1873
|
Terms of contract by Emigrants for Dutch Guiana |
1.75 P/171, pages 223-238 (Pros.nos.18-22, File 20) | Jun 1874
|
Alterations in the form of contract for emigrants to Dutch Guiana
|
1.76 FILE: Judicial and Public Annual Files 1-50, IOR/L/PJ/6/1:
- Item: Negotiations with Netherlands government over resumption of emigration of Indian labourers to Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/1, File 39 – date: Dec 1879-Jan 1880
1.77 Negotiations with Netherlands government over resumption of emigration of Indian labourers to Surinam IOR/L/PJ/6/1, File 39 Dec 1879-Jan 1880
1.78 FILE: Judicial and Public Annual Files 51-82, IOR/L/PJ/6/2:
- Item: Emigration to Surinam: interpretation of Act XX of Convention with Netherlands regarding separation of husband and wife – ref. IOR/L/PJ/6/2, File 55 – date: Nov 1879-Jan 1880
1.79 FILE: Judicial and Public Annual Files 1741-1837, IOR/L/PJ/6/84:
Item: Emigration to Surinam: – ref. IOR/L/PJ/6/84, File 1752 – date: 16 Oct 1882
1.80 Item: Emigration to Cayenne (Surinam); Abstract of a report of the Vice-Consul – ref. IOR/L/PJ/6/178, File 942 – date: 2 Jul 1886
1.81 Item: Emigration to Cayenne and Surinam; coolie immigrants and the disputed territory – ref. IOR/L/PJ/6/238, File 1657 – date: 5 Nov 1888
1.82 Item: Emigration to Surinam; Observations by Govt of India on the report on coolie emigration to Surinam for 1885 – ref. IOR/L/PJ/6/187, File 1745 – date: 5 Oct 1886
1.82 Emigration to Surinam; remarks on Immigration Report for 1887; regulations for contracting marriages among Indian immigrants invited from Netherlands Govt IOR/L/PJ/6/239, File 1733 30 Oct 1888
1.83 FILE: Judicial and Public Annual Files 1677-1760, IOR/L/PJ/6/239:
- Item: Emigration to Surinam; remarks on Immigration Report for 1887; regulations for contracting marriages among Indian immigrants invited from Netherlands Govt – ref. IOR/L/PJ/6/239, File 1733 – date: 30 Oct 1888
1.84 FILE: Judicial and Public Annual Files 1082-1170, IOR/L/PJ/6/256:
Item: Emigration to Surinam; Report for 1888; question of extending permanent residence in the colony – ref. IOR/L/PJ/6/256, Files 1062 & 1094 – date: 25-28 Jun 1889
1.85 FILE: Judicial and Public Annual Files 372-433, IOR/L/PJ/6/246:
- Item: Emigration to French Guiana & Surinam; completion of registers of British Indian immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/246, File 377 – date: 6 Mar 1889
1.86 Emigration to Surinam; inspection made by the Consul of coolies in the Commewyne District – ref. IOR/L/PJ/6/279, File 1076 – date: 24 Jun 1890
1.87 FILE: Judicial and Public Annual Files 1005-1100, IOR/L/PJ/6/279:
- Item: Emigration to Surinam; Report for 1889 – ref. IOR/L/PJ/6/279, File 1014 – date: 10 Jun 1890
1.88 FILE: Judicial and Public Annual Files 1702-1800, IOR/L/PJ/6/287:
Item: Emigration to Surinam; number Indian immigrants who have settled in the colony – ref. IOR/L/PJ/6/287, File 1732 – date: 2 Oct 1890
1.89 Annual Report on Emigration from the Port of Calcutta to British and Foreign Colonies, 1890 IOR/L/PJ/6/306, File 1732 30 Sep 1891
1.90 FILE: Judicial and Public Annual Files 1501-1600, IOR/L/PJ/6/380:
- Item: Emigration to Surinam; Report from Acting British Consul on his inspection of fifteen estates where Indian immigrants are employed – ref. IOR/L/PJ/6/380, File 1577 – date: 8 Sep 1894
1.91 FILE: Judicial and Public Annual Files 1405-1497, IOR/L/PJ/6/403:
- Item: Emigration to Surinam; inducements offered by Surinam Govt to coolies to settle permanently in the colony – ref. IOR/L/PJ/6/403, File 1455 – date: 26 Aug 1895
1.92 FILE: Reports concerning the condition of Indian immigrants in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/729, Files 2238 & 2239 – date: 25 Jul 1905
1.93 IOR/L/PJ/6/802, File 894 19 mar 1907.. proposed amalgamation of the Colonial emigration agencies in Calcutta
1.94 IOR/L/PJ/6/790, File 8422 17 dec 1906.. proposal removal Colonial emigration agencies from Calcutta
1.95 Indian immigrants in Surinam; report by the British Consul of his inspection of the railway works IOR/L/PJ/6/753, File 903 27 Mar 1906
1.96 Proposed modifications of the conditions of emigration IOR/L/PJ/6/792, File 32 1 jan 1907
II. Notities over vertrek en aankomst van schepen, inspecties en voorzieningen
P/171, pages 373-408 (Pros.nos.39-49, File 87) | Dec 1874
2.1 |
Voyage of the “Kate Kellock” to Surinam and the misconduct of Dr Bepin Behari Dutt, Surgeon-Superintendent | |
P/171, pages 85-89 (Pros.nos.9 & 10, File 20) | Sep 1875
2.2 |
Surgeon’s with Emigrant Vessels | |
L/PJ/3/200, pages 5 and 8 | 14 Jan 1880
2.3 |
Extension of the Emigration season to Surinam
|
|
L/PJ/3/204, pages 567-588 | 9 Dec 1884
2.4 |
Mortality on board the British ship “Sheila” during her voyage from Calcutta to Surinam in the season of 1882-83 | |
P/1633, pages 5-13 (Pros.nos.28-33, File 16) | May 1881
2.5 |
Reports of ships carrying emigrants to the colonies: high mortality among the emigrants under conveyance to Surinam on the “Ailsa” | |
P/4567, pages 375-376 (Pro.no.22, File no.37) | Mar 1894
2.6 |
Arrival at Surinam of the S.S. Grecian 1with emigrants for Calcutta | |
P/4766, pages 47-48 (Pros.nos.14 & 15, File no.10) | Jan 1895
2.7 |
Extension of the Emigration season for Surinam in the case of the Ship “Erne”III | |
P/5666, pages 627-628 (Pro.no.15, File no.15 of 1899) | Feb 1899
2.8 |
Despatch of the ship “Erne” IV to Surinam with from 10 to 20 women short of the established proportion | |
2.9 Item: Emigration to Surinam; nominal rolls of emigrants on the ship The Bruce – ref. IOR/L/PJ/6/261, File 1567 – date: 17 Aug 1889
2.10 FILE: Judicial and Public Annual File 1-99, IOR/L/PJ/6/268:
Item: Emigration to Surinam; arrival of emigrants from Calcutta per the Elbe; 1 great mortality during voyage – ref. IOR/L/PJ/6/268, File 54 – date: 9 Jan 1890
2.11 FILE: Judicial and Public Annual Files 417-473, IOR/L/PJ/6/9:
Item: Arrival of ship Ailsa I at Surinam with immigrants from Calcutta – ref. IOR/L/PJ/6/9, File 441 – date: Mar-Apr 1880
2.12 Item: Emigration to Surinam: Arrival of the Ailsa II with coolies from Calcutta; mortality during voyage – ref. IOR/L/PJ/6/29, File 42 – date: 6 Jan 1881
2.13 FILE: Judicial and Public Annual Files 208-275, IOR/L/PJ/6/65:
1tem: Emigration to Surinam: Arrival of the British ship Ailsa III with coolies from Calcutta – ref. IOR/L/PJ/6/65, File 269 – date: 14 Feb 1882
2.14 FILE: Judicial and Public Annual Files 707-779, IOR/L/PJ/6/40:
- Item: [1] Emigration to Surinam: Arrival of the British Statesman I with high mortality rate [2] Emigration to Mauritius: Arrival of the Vimeira; mortality list and medical report still not received – ref. IOR/L/PJ/6/40, File 764 – date: 27 May 1881
2.15 FILE: Judicial and Public Annual Files 1881-1980, IOR/L/PJ/6/109:
- Item: Emigration to Surinam; Reporting departure of Indian immigrants from Calcutta – ref. IOR/L/PJ/6/109, File 1913 – date: 27 Oct 1883 British nation 1
2.16 FILE: Judicial and Public Annual Files 133-239, IOR/L/PJ/6/146:
- Item: Emigration to Surinam; The British Nation II bound for Surinam; report of St Helena Emigration Agent – ref. IOR/L/PJ/6/146, File 184 – date: 29 Jan 1885
2.17 Item: Emigration to Surinam; arrival of the emigrant ship The Bruce at Paramaribo – ref. IOR/L/PJ/6/245, File 276 – date: 20 Feb 1889
2.18 Item: Emigration to Surinam; arrival of the British ship Erne 1 with emigrants from Calcutta – ref. IOR/L/PJ/6/278, File 948 – date: 30 May 1890
2.19 FILE: Judicial and Public Annual Files 2101-2268, IOR/L/PJ/6/291:
- Item: Emigration to Surinam; arrival of coolies from Calcutta per the Rhine – ref. IOR/L/PJ/6/291, File 2158 – date: 16 Dec 1890
2.20 FILE: Judicial and Public Annual Files 1001-1120, IOR/L/PJ/6/302:
- Item: Emigration to Surinam; arrival of the Hereford with emigrants from Calcutta – ref. IOR/L/PJ/6/302, File 1010 – date: 19 Jun 1891
2.21 FILE: Judicial and Public Annual Files 1-91, IOR/L/PJ/6/336:
- Item: Emigration to Surinam; arrival of the British Peer with emigrants from Calcutta – ref. IOR/L/PJ/6/336, File 1 – date: 30 Dec 1892
2.22 Item: Emigration to Surinam; arrival of the Erne 11 from Calcutta with 531 immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/374, File 965 – date: 2 Jun 1894
2.23 FILE: Judicial and Public Annual Files 892-1000, IOR/L/PJ/6/322:
- Item: Emigration to Surinam; arrival of immigrants from Calcutta – ref. IOR/L/PJ/6/322, File 934 – date: 8 Jun 1892 Lena 1?
2.24 FILE: Judicial and Public Annual Files 2001-2100, IOR/L/PJ/6/409:
- Item: Emigration to Surinam; arrival at Paramaribo of the Grecian II with 557 immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/409, File 2095 – date: 30 Nov 1895
2.25 FILE: Judicial and Public Annual Files 903-997, IOR/L/PJ/6/510:
Item: Emigration to Surinam; report on the arrival of the Erne IV with 624 emigrants from Calcutta – ref. IOR/L/PJ/6/510, File 936 – date: 13 May 1899
2.26 FILE: Surinam; despatch reporting the arrival of 654 British Indian coolies from Calcutta – ref. IOR/L/PJ/6/628, File 412 – date: 26 Feb 1903 Rhone I
2.27 FILE: Inspection of a coolie ship at Cape Town on its way to Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/626, File 270 – date: 10 Feb 1903 Rhone ?1
2.28 FILE: Inspection of coolie ships at Cape Town on their way to Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/635, File 1027 – date: 22 May 1903
2.29 FILE: Indian emigration to Surinam; arrival at Paramaribo of 172 immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/743, File 14 – date: 30 Dec 1905 Rhone II
2.30 FILE: Judicial and Public Annual Files 817-900, IOR/L/PJ/6/252:
- Item: Emigration to Surinam; arrival at Paramaribo, from Calcutta, of the emigrant vessel, Ganges – ref. IOR/L/PJ/6/252, File 889 – date: 28 May 1889
2.31 FILE: Judicial and Public Annual Files 502-598, IOR/L/PJ/6/505:
- Item: Emigration to Surinam; Letter from the Protector of Emigrants; copies of agreements entered into with Compounders, Interpreters and Topazes engaged for the immigrant ship Erne IV – ref. IOR/L/PJ/6/505, File 583 – date: 9 Mar 1899
2.32 FILE: Emigration to Surinam; Reporting the arrival at Paramaribo of the ship Mersey with 687 Indian immigrants from Calcutta – ref. IOR/L/PJ/6/595, File 439 – date: 3 Mar 1902
2.33 FILE: Judicial and Public Annual Files 164-272, IOR/L/PJ/6/91:
- Item: Emigration to Surinam: Report on serious mortality amongst Indian immigrants on board the British ship Sheila arriving at Fort New Amsterdam (cause of mortality said to be cholera) – ref. IOR/L/PJ/6/91, File 245 – date: 20 Jan-13 Feb 1883
2.34 FILE: Judicial and Public Annual Files 461-574, IOR/L/PJ/6/94:
- Item: Emigration to Surinam: Arrival of the Sheila with coolies from Calcutta; excessive mortality during the voyage stated to be from Asiatic cholera – ref. IOR/L/PJ/6/94, File 561 – date: 13 Feb-1 May 1883
2.35 663 – date: 20 Apr-31 May 1883
- Item: Emigration to Surinam: the ‘charter party’ of the British immigrant ship Sheila – ref. IOR/L/PJ/6/96, File 708 – date: 1 May 1883
2.36 FILE: Judicial and Public Annual Files 823-879, IOR/L/PJ/6/98:
Item: Emigration to Surinam: mortality on board the ship Sheila – ref. IOR/L/PJ/6/98, File 825 – date: 17 May 1883
2.37 .FILE: Judicial and Public Annual Files 1131-1280, IOR/L/PJ/6/102:
- Item: Emigration to Surinam: minute of the Quarantine Board of British Guiana on the case of the British ship Sheila, put in quarantine off British Guiana after cholera during voyage with coolies from Calcutta – ref. IOR/L/PJ/6/102, File 1242 – date: 27 Jul 1883
2.38 FILE: Judicial and Public Annual Files 2548-2578, IOR/L/PJ/6/143:
- Item: Emigration to Surinam; Mortality on board the Sheila on her voyage from Calcutta to Surinam during 1882/1883 – ref. IOR/L/PJ/6/143, File 2549 – date: 9 Dec 1884
2.39 FILE: Judicial and Public Annual Files 413-540, IOR/L/PJ/6/149:
- Item: Emigration to Surinam; inspection at St Helena of the ship Sheila II carrying coolies from Calcutta to Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/149, File 484 – date: 13 Mar 1885
2.40 24 dec 1906 Report of inspection of the emigrant ship Avon II IOR/L/PJ/6/796, File 350
2.41 7 mar 1907 Arrival of immigrants at Paramaribo from Calcutta Avon II? IOR/L/PJ/6/801, File 744
2.42 Emigration to Surinam; IOR/L/PJ/6/366, Files 165 & 166 30 Jan 1894
[1] Arrival of the Grecian with emigrants from Calcutta
[2] Complaint by a female emigrant that she was shipped under false pretences (she thought that she had been indentured for Demerara)
2.43 Emigration to Surinam; repatriation of time-expired immigrants IOR/L/PJ/6/263, File 1938 28 Oct 1889
(with list of names of immigrants returning to Calcutta in the ship Jumna)
2.44 Emigration to Surinam (Dutch Guiana): Regarding proportion of women shipped from Calcutta to Surinam in 1880-81; deficiency of 56 women postponed until 1881-82 IOR/L/PJ/6/31, File 143 12 Jan 1881
III. Klachten en behandeling van Hindostaanse contractarbeiders
3.1 FILE: Judicial and Public Annual Files 2053-2113, IOR/L/PJ/6/111:
Item: Emigration to Surinam; complaints of ill-treatment made by Indian coolies – ref. IOR/L/PJ/6/111, File 2071 – date: 30 Oct 1883 ???
3.2 FILE: Judicial and Public Annual Files 433-570, IOR/L/PJ/6/120:
Item: Emigration to Surinam; question of ill-treatment complained of by certain immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/120, File 469 – date: 6 Mar 1884
3.3 FILE: Judicial and Public Annual Files 541-637, IOR/L/P/J/6/150:
- Item: Emigration to Surinam re instructions to be forwarded to the Acting British Consul at Surinam to institute confidential inquiries into allegations of mistreatment by Indian immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/150, File 633 – date: 4 Apr 1884
3.4 FILE: Judicial and Public Annual Files 1472-1568, IOR/L/PJ/6/160:
- Item: Emigration to Surinam; Acting British Consul’s report on a Memorial from certain immigrants on several grievances including the want of an interpreter – ref. IOR/L/PJ/6/160, File 1532 – date: 21 Aug 1885
3.5 FILE: Judicial and Public Annual Files 317-430, IOR/L/PJ/6/171:
- Item: Emigration to Surinam; despatch on the imperfect nature of the administration of estates of deceased coolies – ref. IOR/L/PJ/6/171, File 319 – date: 1 Feb-1 Mar 1886
3.6 FILE: Judicial and Public Annual Files 1200-1290, IOR/L/PJ/6/231:
- Item: Emigration to Surinam; Statement of Crimes and Punishments of British Indian Immigrants during 1887; resort of coolies to a disputed territory between French and Dutch Guiana for gold digging– ref. IOR/L/PJ/6/231, Files 1200 & 1205 – date: 17 & 18 Apr 1888
3.7 Item: Emigration to Surinam; a note from the Netherlands Govt respecting the treatment of Indian immigrants in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/299, File 606 – date: 31 Mar 1891
3.8 Item: Emigration to Surinam; ill-treatment of Indians in prisons – ref. IOR/L/PJ/6/300, File 752 – date: 28 Apr 1891
3.9 Item: Emigration to Surinam; despatches from HM’s Consul regarding treatment of British Indian coolies – ref. IOR/L/PJ/6/301, File 839 – date: 16 May 1891
3.10 Item: Emigration to Surinam; treatment of Indian immigrant labourers; ill-treatment of prisoners – ref. IOR/L/PJ/6/301, File 865 – date: 16 & 19 May 1891
3.11 Item: Emigration to Surinam; punishment of British Indian coolies by imprisonment in irons – ref. IOR/L/PJ/6/306, File 1676 – date: 8 Oct 1891
3.12 Item: Emigration to Surinam; punishment by imprisonment in irons – ref. IOR/L/PJ/6/306, File 1752 – date: 19 Oct 1891
3.13 FILE: Judicial and Public Annual Files 577-636, IOR/L/PJ/6/318:
- Item: Emigration to Surinam; groundless complaints made by certain British Indian Immigrants on return to Calcutta – ref. IOR/L/PJ/6/318, File 611 – date: 8 Apr 1892
3.14 FILE: Judicial and Public Annual Files 1121-1300, IOR/L/PJ/6/303:
- Item: Emigration to Surinam; ill-treatment of Indian coolie immigrants in prison – ref. IOR/L/PJ/6/303, File 1166 – date: 22 Jul 1891
3.15 Item: Emigration to Surinam; practice of punishing Indians by imprisonment in irons – ref. IOR/L/PJ/6/303, File 1201 – date: 25 Jul 1891
3.16 FILE: Judicial and Public Annual Files 501-597, IOR/L/PJ/6/394:
- Item: Petition from Mr J L Dunnett requesting enquires to be made about his wife said to be in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/394, File 516 – date: 13 Mar 1895
3.17 FILE: Judicial and Public Annual Files 1101-1200, IOR/L/PJ/6/400:
- Item: Enquiries regarding Mrs Ellen Dunnett in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/400, File 1178 – date: 16 Jul 1895
3.18 Emigration to Surinam re instructions to be forwarded to the Acting British Consul at Surinam to institute confidential inquiries into allegations of mistreatment by Indian immigrants IOR/L/PJ/6/150, File 633 4 Apr 1884
from 1873 to June, 1890 – ref. IOR/L/PJ/6/281, File 1250 – date: 22 Jul 1890
3.19 Emigration to Surinam; despatches from HM’s Consul regarding treatment of British Indian coolies IOR/L/PJ/6/301, File 839 16 May 1891
3.20 Emigration to Surinam; a note from the Netherlands Govt respecting the treatment of Indian immigrants in Surinam IOR/L/PJ/6/299, File 606 31 Mar 1891
3.21 FILE: Judicial and Public Annual Files 201-299, IOR/L/PJ/6/501:
Item: Despatch from HM Consul at Paramaribo (Surinam) reporting on his visits to estates employing British Indian labourers – ref. IOR/L/PJ/6/501, File 264 – date: 9 Feb 1899
3.22 IOR/L/PJ/6/819, File 2362 17 july 1907. Questions Sital Prasad
IV. Terugkeer
L/PJ/3/201, pages 431-436 | 23 May 1881
4.1 |
Proposal to place Surinam on the same footing in regard to the return passage of immigrants from India as the British West India possessions
|
|
L/PJ/3/203, pages 571 and 574 | 15 Sep 1883
4.2 |
Indian Interpreter for the British Consul at Surinam, and free return passages for immigrants
|
|
L/PJ/3/207, pages 117 and 120 | 1 Mar 1887
4.3 |
Remittance of small sums for the Indian immigrants in Surinam to their families in India | |
L/PJ/3/209, pages 25 and 28 | 12 Mar 1889
4.4 |
Remittances to India of Indian immigrants in Surinam
|
|
L/PJ/3/210, pages 13-28 | 25 Mar 1890
4.5 |
Question of the extension of the period of residence entitling Indian immigrants in Surinam to a free return passage to India | |
L/PJ/3/211, pages 59-68 | 4 Feb 1891
54 4.6 |
Question of the extension of the period of residence entitling Indian immigrants in Surinam to a free return passage to India | |
P/1307, pages 69-70 (Pros.nos.92-95, File 7) | Apr 1879
4.7 |
Return Emigrants
|
|
P/1307, pages 85-87 (Pros.nos.195 & 196, File 7) | Dec 1879
4.8 |
Return Emigrants
|
|
P/1481, pages 36-37 (Pros.nos.19-21, File 4) | Feb 1880
4.9 |
Return Emigrants
|
|
L/PJ/3/200, pages 301-304 | 6 Jul 1880
4.10 |
Time-expired Indian immigrants in Surinam who were to have returned to India by the “St Kilda”
|
|
L/PJ/6/1635 | File 7050 Repatriation of Indians from the West Indies, Surinam and Fiji Jul 1919-Jul 1921
4.11 |
||
4.12 FILE: Judicial and Public Annual Files 1124-1190, IOR/L/PJ/6/20:
- Item: Emigration to Dutch Guiana (Surinam): Question of length of first service giving claim to return passage for immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/20, File 1146 – date: 20 Aug 1880: 2 Sep 1880
4.13 FILE: Judicial and Public Annual Files 781-879, IOR/L/PJ/6/41:
- Item: Emigration to Dutch Guiana (Surinam) Question of extending the period of entitlement for a free return passage to India [a term of ten years instead of five years indenture] – ref. IOR/L/PJ/6/41, File 842 – date: 23 May 1881
4.14 FILE: Judicial and Public Annual Files 1003-1049, IOR/L/PJ/6/44:
- Item: Emigration to Surinam: R Kirke and James Grierson acknowledge receipt of Govt of India’s decision to place the colony as British West Indies regarding the return passage of East Indian coolies- ref. IOR/L/PJ/6/44, File 1011 – date: 16 Jul 1881
- Item: Acknowledgement of letter accompanying copies of a despatch from the Indian Govt on return passage of coolies from Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/44, File 1039 – date: 21 Jul 1881
4.16 FILE: Judicial and Public Annual Files 1261-1382, IOR/L/PJ/6/79:
Item: Emigration to Surinam: Renewed application of the Netherlands for extension from 5 to 10 years of the final contract entitling Indian coolie immigrants to a free return passage to India – ref. IOR/L/PJ/6/79, File 1277 – date: 1 Aug 1882
4.17 FILE: Papers on emigration to Surinam; questions of education and repatriation – ref. IOR/L/PJ/6/661, File 254 – date: 15 Jun 1903-3 Nov 1904
4.18 FILE: Repatriation of Indian immigrants in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/705, File 23 – date: 2 Jan 1905
4.19 FILE: Repatriation of Indian immigrants in Surinam; reply of the Netherlands Govt – ref. IOR/L/PJ/6/713, File 681
4.20 FILE: Indian emigration to Surinam; question of repatriation – ref. IOR/L/PJ/6/718, File 1211 – date: 27 Apr 1905
4.21 FILE: Repatriation of Surinam immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/728, File 2095 – date: 14 Jul 1905
4.22 FILE: Repatriation of Indian immigrants in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/705, File 23 – date: 2 Jan 1905
4.23 FILE: Repatriation of Indian immigrants in Surinam; reply of the Netherlands Govt – ref. IOR/L/PJ/6/713, File 681 – date: 13 Mar 1905
4.24 FILE: Indian emigration to Surinam; question of repatriation – ref. IOR/L/PJ/6/718, File 1211 – date: 27 Apr 1905
4.25 FILE: Repatriation of Surinam immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/728, File 2095 – date: 14 Jul 1905
4.26 FILE: Indian immigrants in Surinam; proposed modification of the conditions of repatriation – ref. IOR/L/PJ/6/780, File 3364 – date: 5 Oct 1906
4.27 FILE: Report on British Indian immigrants repatriated from Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/834, File 3800 – date: 29 Oct 1907
4.28 FILE: Judicial and Public Annual Files 1-49, IOR/L/PJ/6/29:
- Item: Emigration to Dutch Guiana (Surinam): Question of right to a free return passage for coolies who failed to take advantage of one – ref. IOR/L/PJ/6/29, File 11 – date: 30 Dec 1880
4.29 FILE: Judicial and Public Annual Files 1631-1740, IOR/L/PJ/6/83:
- Item: Emigration to Surinam; question of the period of residence entitling a free return passage to India – ref. IOR/L/PJ/6/83, File 1739 – date: 9 Oct 1882
4.30 FILE: Judicial and Public Annual Files 651-700, IOR/L/PJ/6/275:
- Item: Emigration to Surinam; proposal to extend period of residence entitling Indians to a free return passage – ref. IOR/L/PJ/6/275, File 652 – date: 25 Mar 1890
4.31 Item: Emigration to Surinam; question of the extension of the period entitling Indian immigrants to a return passage – ref. IOR/L/PJ/6/297, File 329 – date: 4 Feb 1891
4.32 FILE: Judicial and Public Annual Files 1667-1780, IOR/L/PJ/6/107:
- Item: Emigration to Surinam Regarding the proposed alteration in the terms on which coolies in Surinam earn a free return passage to India – ref. IOR/L/PJ/6/107, File 1776 – date: 15 Sep 1883
Item: Emigration to Surinam; repatriation of time-expired immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/263, File 1938 – date: 28 Oct 1889
4.33 FILE: Judicial and Public Annual Files 971-1070, IOR/L/PJ/6/18:
- Item: Emigration to Surinam: Question of a free return passage for immigrants who failed at the last moment to return by the St Kilda (on 30 Oct 1879) – ref. IOR/L/PJ/6/18, File 1043 – date: 6 Jul 1880
Item: Emigration to Surinam: return of Indian to India on St Kilda – ref. IOR/L/PJ/6/2, File 60 – date: Dec 1879-Jan 1880
4.34 FILE: Judicial and Public Annual Files 1485-1630, IOR/L/PJ/6/82:
- Item: Emigration to Surinam: Question of extending from 5 to 10 years the period of contract in the colony entitling to free return passage; grievances of certain coolies in the case of the St Kilda – ref. IOR/L/PJ/6/82, Files 1493-1494 – date: 2 Sep 1882
4.35 FILE: Judicial and Public Annual Files 2001-2076, IOR/L/PJ/6/87:
- Item: Emigration to Surinam: question of reimbursement for 3 coolies of their passage in the St Kildasince they did not proceed to India in the ship – ref. IOR/L/PJ/6/87, File 2028 – date: 30 Nov 1882
4.36 Item: Indian immigrants not repatriated from Surinam by St Kilda – ref. IOR/L/PJ/6/9, File 472 – date: Mar-Apr 1880
4.37 Item: Emigration to Dutch Guiana (Surinam); grievances of certain coolies who failed to avail themselves of a return passage per St Kilda in 1879 – ref. IOR/L/PJ/6/77, File 1105 – date: 30 Jun 1882
4.38 FILE: Judicial and Public Annual Files 902-1000, IOR/L/PJ/6/278:
- Item: Emigration to French Guiana; despatch from HM’s Consul in Surinam on repatriation of time-expired coolies from Cayenne – ref. IOR/L/PJ/6/278, File 907 – date: 22 May 1890
4.39 Item: Emigration to Surinam; proposed extension (from 5 to 10 years) of period of residence entitling coolies to free return passage – ref. IOR/L/PJ/6/283, File 1324 – date: 31 Jul 1890
4.40 Item: Emigration to Surinam; repatriation of Indian immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/288, File 1816 – date: 16 Oct 1890
4.41 FILE: Judicial and Public Annual Files 1461-1550, IOR/L/PJ/6/305:
- Item: Emigration to Surinam; repatriation of time-expired immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/305, File 1498 – date: 1 Apr-11 Sep 1891
4.42 Item: Emigration to Surinam; system of remitting money to India from Indian immigrants in Surinam- ref. IOR/L/PJ/6/227, File 878 – date: 19 Jun 1888
4.43. FILE: Judicial and Public Annual Files 1051-1130, IOR/L/PJ/6/101:
- Item: Emigration to Surinam; question of levy of poll tax on time-expired immigrants who have renounced the free return passage – ref. IOR/L/PJ/6/101, File 1081 – date: 22-27 Jun 1883
4.44 FILE: Judicial and Public Annual Files 281-410, IOR/L/PJ/6/222:
Item: Despatch from HM’s Consul for Cayenne and Surinam reporting repatriation of British East Indian immigrants by the French steamer Nantes-Bordeaux – ref. IOR/L/PJ/6/222, File 281 – date: 22 Feb 1888
4.45. FILE: Return of Indian immigrants from Surinam to Calcutta on the SS Avon – ref. IOR/L/PJ/6/734, File 3020 – date: 29 Sep 1905
4.46 FILE: Judicial and Public Annual Files 801-900, IOR/L/PJ/6/277:
- Item: Emigration to Surinam; repatriation of Indian immigrants at the end of five years – ref. IOR/L/PJ/6/277, File 818 – date: 8 May 1890
4.47 Emigration to Surinam; repatriation of Indian immigrants IOR/L/PJ/6/288, File 1816 16 Oct 1890
4.48 Emigration to Surinam; question of the extension of the period entitling Indian immigrants to a return passage IOR/L/PJ/6/297, File 329 4 Feb 1891
4.49 Emigration to Surinam; proposal to extend period of residence entitling Indians to a free return passage IOR/L/PJ/6/275, File 652 25 Mar 1890
4.50 Item: System of repatriation in Br. Guiana and Surinam – ref. IOR/L/P/J/6/466, File 2413 – date: 1897
4.51 FILE: Surinam; repatriation of three British Indian emigrants; the cost to be recovered in India – ref. IOR/L/PJ/6/650, File 2283 – date: 13 Oct 1903-6 Nov 1903
4.52. FILE: Recovery of the amount of £50 paid by the IO for the repatriation of three British Indian emigrants from Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/671, File 591 – date: 25 Feb 1904
4.53 FILE: Return of Indian immigrants from Surinam to Calcutta on the SS Avon – ref. IOR/L/PJ/6/734, File 3020 – date: 29 Sep 1905
4.54 Recovery of the amount of £50 paid by the IO for the repatriation of three British Indian emigrants from Surinam IOR/L/PJ/6/671, File 591 25 Feb 1904
4.55 Indian immigrants in Surinam; proposed modification of the conditions of repatriation IOR/L/PJ/6/780, File 3364 5 Oct 1906
4.56 FILE: Repatriation from Surinam of British Indian lepers and lunatics – ref. IOR/L/PJ/6/756, File 1052 – date: 6 Apr 1906
4.57 FILE: Repatriation from Surinam of lepers and ‘lunatic’ immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/839, File 4283 – date: 13 Dec 1907
4.58 FILE: Repatriation of lunatics from Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/865, File 1345 – date: 26 Mar 1908
4.59 FILE: Return to India of lepers, paupers and lunatics from Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/630, File 554 – date: 19 Mar 1903
4.60 FILE: Indian immigrants in Surinam; repatriation of lepers and lunatics – ref. IOR/L/PJ/6/744, File 137 – date: 28 Dec 1905
4.61 Proposed repatriation of Indian lepers from Paramaribo IOR/L/PJ/6/626, File 289 13 Feb 1903
4.62 FILE: Report on British Indian immigrants repatriated from Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/834, File 3800 – date: 29 Oct 1907
4.63FILE: Judicial and Public Annual Files 1124-1190, IOR/L/PJ/6/20:
- Item: Emigration to Dutch Guiana (Surinam): Question of length of first service giving claim to return passage for immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/20, File 1146 – date: 20 Aug 1880
4.64 FILE: Judicial and Public Annual Files 1-49, IOR/L/PJ/6/29:
- Item: Emigration to Dutch Guiana (Surinam): Question of right to a free return passage for coolies who failed to take advantage of one – ref. IOR/L/PJ/6/29, File 11 – date: 30 Dec 1880
4.65 FILE: Judicial and Public Annual Files 781-879, IOR/L/PJ/6/41:
- Item: Emigration to Dutch Guiana (Surinam) Question of extending the period of entitlement for a free return passage to India [a term of ten years instead of five years indenture] – ref. IOR/L/PJ/6/41, File 842 – date: 23 May 1881
4.66 FILE: Judicial and Public Annual Files 1631-1740, IOR/L/PJ/6/83:
Item: Emigration to Surinam; question of the period of residence entitling a free return passage to India – ref. IOR/L/PJ/6/83, File 1739 – date: 9 Oct 1882
4.67 FILE: Judicial and Public Annual Files 801-900, IOR/L/PJ/6/277:
- Item: Emigration to Surinam; repatriation of Indian immigrants at the end of five years – ref. IOR/L/PJ/6/277, File 818 – date: 8 May 1890
4.68 FILE: Judicial and Public Annual Files 1261-1382, IOR/L/PJ/6/79:
- Item: Emigration to Surinam: Renewed application of the Netherlands for extension from 5 to 10 years of the final contract entitling Indian coolie immigrants to a free return passage to India – ref. IOR/L/PJ/6/79, File 1277 – date: 1 Aug 1882
4.69 FILE: Judicial and Public Annual Files 1323-1426, IOR/L/PJ/6/104:
- Item: Emigration to Surinam; Reports of the British Consul for 1880, 1881 and 1882; question of extending from 5 to 10 years the period of residence entitling coolies to a free return passage – ref. IOR/L/PJ/6/104, File 1386 – date: 15 Aug 1883
4.70 FILE: Judicial and Public Annual Files 1051-1130, IOR/L/PJ/6/101:
- Item: Emigration to Surinam; question of levy of poll tax on time-expired immigrants who have renounced the free return passage – ref. IOR/L/PJ/6/101, File 1081 – date: 22-27 Jun 1883
4.71 FILE: Judicial and Public Annual Files 1667-1780, IOR/L/PJ/6/107:
- Item: Emigration to Surinam Regarding the proposed alteration in the terms on which coolies in Surinam earn a free return passage to India – ref. IOR/L/PJ/6/107, File 1776 – date: 15 Sep 1883
4.72 FILE: Judicial and Public Annual Files 911-1070, IOR/L/PJ/6/204:
- Item: Emigration to Surinam; return of time-expired coolies on board the ship John Davie – ref. IOR/L/PJ/6/204, File 937 – date: 31 May 1887
4.73 FILE: Repatriation of lunatics from Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/865, File 1345 – date: 26 Mar 1908
- Item: Emigration to Surinam: Case of a coolie named Gopee intended to be repatriated in the St Kilda in 1879; but verbally re-engaged for 5 years and then released; general question of verbal engagement – ref. IOR/L/PJ/6/82, F
4.74 File 1567 – date: 14 Sep 1882
- Item: Emigration to Surinam: question of coolies entering into verbal contracts for service; re-engagement of a coolie named Goopee – ref. IOR/L/PJ/6/84, File 1828 – date: 30 Oct 1882
4.75 FILE: Judicial and Public Annual Files 1871-2007, IOR/L/PJ/6/263:
Item: Emigration to Surinam; repatriation of time-expired immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/263, File 1938 – date: 28 Oct 1889
4.76 Acknowledgement of letter accompanying copies of a despatch from the Indian Govt on return passage of coolies from Surinam IOR/L/PJ/6/44, File 1039 21 Jul 1881
V. Remittances (geldovermakingen)
5.1 FILE: Judicial and Public Annual Files 1800-1886, IOR/L/PJ/6/188:
- Item: Emigration to Surinam; HM’s Consul requests to be allowed to draw on the authorities at Calcutta and Madras in remitting money from immigrants to their families in India – ref. IOR/L/PJ/6/188, File 1853 – date: 13 Nov 1886
5.2 FILE: Judicial and Public Annual Files 441-449, IOR/L/PJ/6/197:
- Item: Emigration to Surinam; proposal by HM’s Consul for remittance of small sums to families of Indian immigrants living in India – ref. IOR/L/PJ/6/197, File 499 – date: 1 Mar 1887
5.3 Emigration to Surinam; renewed proposal by the Consul for remitting small sums from Indians in Surinam to their families in India IOR/L/PJ/6/223, File 435 21 Mar 1888
5.4 FILE: Judicial and Public Annual Files 435-546, IOR/L/PJ/6/248:
- Item: Emigration to Surinam; remittances to India – ref. IOR/L/PJ/6/248, File 529 – date: 12 Mar 1889
5.5 FILE: Judicial and Public Annual Files 1503-1700, IOR/L/PJ/6/261:
- Item: Emigration to Surinam; remittances of coolies – ref. IOR/L/PJ/6/261, File 1520 – date: 10 Aug 1889
5.6 FILE: Judicial and Public Annual Files 2161-2312, IOR/L/PJ/6/267:
- Item: Emigration to Surinam; remittances of coolies – ref. IOR/L/PJ/6/267, File 2299 – date: 28 Dec 1889
5.7 Item: Emigration to Surinam; system of remitting money to India from Indian immigrants in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/227, File 878 – date: 19 Jun 1888
5.8 FILE: Judicial and Public Annual Files 1503-1700, IOR/L/PJ/6/261:
- Item: Emigration to Surinam; remittances of coolies – ref. IOR/L/PJ/6/261, File 1520 – date: 10 Aug 1889
5.9 FILE: Judicial and Public Annual Files 2161-2312, IOR/L/PJ/6/267:
Item: Emigration to Surinam; remittances of coolies – ref. IOR/L/PJ/6/267, File 2299 – date: 28 Dec 1889
5.10 Item: Emigration to Surinam; renewed proposal by the Consul for remitting small sums from Indians in Surinam to their families in India – ref. IOR/L/PJ/6/223, File 435 – date: 21 Mar 1888
5.11 FILE: Judicial and Public Annual Files 1806-1978, IOR/L/PJ/6/241:
- Item: Emigration to Surinam; payment of interpreter’s salary and remittances to India on account of Indian immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/241, File 1913 – date: 20 Dec 1888
VI. Stakingen, opstanden en het leven op de plantages
L/PJ/3/205, pages 159-162 | 24 Feb 1885
6.1 |
Disturbances among Indian emigrants to Surinam
|
6.2 Emigration to Surinam; strike among Indian immigrants IOR/L/PJ/6/289, File 1936 5 Nov 1890
6.3 Emigration to Surinam; disturbances among Indian immigrants IOR/L/PJ/6/306, File 1573 22 Sep 1891
6.4 Item: Emigration to Surinam; two cases of disturbances amongst coolies – ref. IOR/L/P/J/6/149, File 499 – date: 24 Feb 1885
6.5 FILE: Judicial and Public Annual Files 2271-2322, IOR/L/PJ/6/139:
Item: Emigration to Surinam; two cases of coolie rioting against heavy workloads and insufficient pay – ref. IOR/L/PJ/6/139, File 2284 – date: 17 Nov 1884
6.6 Emigration to Surinam re instructions to be forwarded to the Acting British Consul at Surinam to institute confidential inquiries into allegations of mistreatment by Indian immigrants IOR/L/PJ/6/150, File 633 4 Apr 1884
6.7 Emigration to Surinam; revolts of coolies on two plantations in 1884; report of HM’s Consul IOR/L/PJ/6/167, File 48 9 Jan 1886
6.8 FILE: Judicial and Public Annual Files 1761-1891, IOR/L/PJ/6/213:
- Item: Emigration to Surinam; Disturbance between ‘coolies and blacks’ at the Hazard Plantation – ref. IOR/L/PJ/6/213, File 1863 – date: 12 Oct 1887
6.9 FILE: Judicial and Public Annual Files 1757-1810, IOR/L/PJ/6/307:
- Item: Emigration to Surinam; disturbances among Indians – ref. IOR/L/PJ/6/307, Files 1767 & 1796 – date: 26 Oct 1891
6.10 Item: Emigration to Surinam; death of Mr Roosevelt, Protector of Immigrants; disturbances in August last – ref. IOR/L/PJ/6/309, Files 1983 & 2009 – date: 4 Dec 1891
6.11 Item: Emigration to Surinam; shooting of immigrants at Zoelen in August, 1892 – ref. IOR/L/PJ/6/314, File 270 – date: 15 Feb 1892
6.12 FILE: Reports on the coolie riots in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/625, File 177 – date: 24 Jan 1903-8 May 1903
VII. Arbeidsomstandigheden en arbeidsconflicten
P/170, pages 83-84 (Pros.nos.1-4) | Mar 1873
7.1 |
Emigration to Surinam after emigration season and wages of emigrants | |
P/171, pages 5-8 (Pros.nos.3 & 4) | Jul 1874
7.2 |
Condition of Indian emigrants at Surinam | |
L/PJ/3/204, pages 33-44 | 29 Jan 1884
7.3 |
General condition and treatment of Indian immigrants in Surinam during the years 1880, 1881 and 1882 | |
IOR/L/PJ/5/459 | 1862-1881
7.4 |
Papers on conditions of coolies mainly in Réunion, some also relating to Madagascar, Mauritius and Surinam | |
P/4567, pages 1-4 (Pros.nos.1 & 2, File no.16 of 1893 and File no.10 of 1894)
|
Jan 1894
7.5 |
Inadequacy of the wages earned by Indian immigrants in Surinam; Modes of paying the wages if Indian immigrants in Surinam | |
P/4567, pages 257-258 (Pro.no.53, File no.10) | Jan 1894
7.6 |
Inadequacy of the wages earned by Indian immigrants in Surinam | |
P/4567, page 972 (Pro.no.4, File no.10) | Sep 1894
7.7 |
Wages earned by Indian immigrants in Surinam | |
P/4567, pages 793-798 (Pros.nos.18-22, File no.10) | Jun 1894
7.8 |
Alleged inadequacy of the wages earned by Indian immigrants in Surinam | |
P/4981, pages 207-208 (Pro.no.9, File no.19 of 1896) | Mar 1896
7.9 |
Savings of Indian immigrants in Surinam
|
|
P/4981, page 855 (Pros.nos.56 & 57, File no.10 of 1896) | Jul 1896
7.10 |
Improvement of the condition of Indian immigrants in Surinam
|
|
P/5210, pages 427-434 (Pros.no.15 & 16, File no.10 of 1896) | Feb 1897
7.11 |
Improvement of the condition of Indian immigrants in Surinam
|
|
P/5210, pages 457-458 (Pro.no.12, File no.16 of 1897) | Mar 1897
7.12 |
Employment of Indians on the Gold fields in Surinam
|
|
P/5210, pages 579-582 (Pro.no.13, File no.41 of 1897) | Jun 1897
7.13 |
Agricultural grants to Indian immigrants in Surinam
|
|
P/5210, pages 1277-1282 (Pro.no.14, File no.83 of 1897) | Dec 1897
7.14 |
Improvement of the condition of Indian immigrants in Surinam
|
|
P/5442, pages 579-583 (Pro.no.2, File no.3 of 1898) | Feb 1898
7.15 |
Settlement of Indian immigrants in Surinam
|
|
P/5442, pages 601-607 (Pros.no.5 & 6, File no.16 of 1898) | Mar 1898
7.16 |
Improvement of the condition of immigrants in Surinam
|
|
IOR/L/E/7/1452, File 2710 | 1926
7.17 |
File 2710 Indians in Surinam – employment in the gold and balata industries | |
7.18 Emigration to Surinam: Question of employment in the gold fields of ’time-expired’ Indian immigrants IOR/L/PJ/6/23, File 1415 14 Sep 1880
7.19 FILE: Judicial and Public Annual Files 627 – 720, IOR/L/PJ/6/13:
- Item: Emigration to Surinam (Dutch Guiana): Interpretation of Article 150 of the Revised Penal Ordinance in respect of wages; modification of contract signed in India and suggestions to be made when the Convention is revised – ref. IOR/L/PJ/6/13, File 668 – date: 8 May 1880
7.20 FILE: Judicial and Public Annual Files 721-772, IOR/L/PJ/6/14:
- Item: Emigration to Surinam: Question as to whether Indian coolies whose first contract has expired should be permitted to labour in the Gold Fields – ref. IOR/L/PJ/6/14, File 756 – date: 1 Jun 1880
7.21 FILE: Judicial and Public Annual Files 1326-1432, IOR/L/PJ/6/23:
- Item: Emigration to Surinam: Amount of daily wages as affected by revised Penal Ordinance; question of altering the contract entered into in India by intending emigrants – ref. IOR/L/PJ/6/23, File 1333 – date: 31 Aug 1880
7.22 Item: Emigration to Surinam: Question of employment in the gold fields of ’time-expired’ Indian immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/23, File 1415 – date: 14 Sep 1880
7.23 FILE: Judicial and Public Annual Files 1599-1640, IOR/L/PJ/6/26:
- Item: Emigration to Surinam: Fourth edition of regulations – ref. IOR/L/PJ/6/26, File 1599 – date: 9 Nov 1880
7.24 FILE: Judicial and Public Annual Files 252-339, IOR/L/PJ/6/33:
- Item: Emigration to Surinam: No coolies to be employed in the gold fields – ref. IOR/L/PJ/6/33, File 253 – date: 17 Feb 1881
7.25 Item: Emigration to Surinam (Dutch Guiana); Proposal from the new Consul for a Commission of Enquiry from British Guiana into treatment of coolies in Surinam to secure ten years’ indenture instead of five – ref. IOR/L/PJ/6/33, File 276 – date: 23 Feb 1881
7.26. FILE: Judicial and Public Annual Files 1811-1870, IOR/L/PJ/6/57:
- Item: Emigration to Surinam: Inspection of estates on which coolies are employed – ref. IOR/L/PJ/6/57, File 1829 – date: 25 Oct-28 Nov 1881
7.27. FILE: Judicial and Public Annual Files 501-587, IOR/L/PJ/6/70:
- Item: Emigration to French and Dutch Guiana: Employment of Indian labourers from Cayenne on gold diggings in Surinam to be prevented in future – ref. IOR/L/PJ/6/70, File 526 – date: 22 Mar 1882
7.28 FILE: Judicial and Public Annual Files 1079-1145, IOR/L/PJ/6/77:
- Item: Question of British Indian labourers from Cayenne being employed in the Surinam gold fields – ref. IOR/L/PJ/6/77, File 1104 – date: May-Jun 1882
7.29 FILE: Judicial and Public Annual Files 1887-1940, IOR/L/PJ/6/189:
- Item: Emigration to Surinam; ultimate payment of wages to labourers employed on Burnside plantation – ref. IOR/L/PJ/6/189, File 1889 – date: 19 Nov 1886
7.30 FILE: Judicial and Public Annual Files 1531-1630, IOR/L/PJ/6/211:
- Item: Distressed Indians in Dutch Guiana (Surinam) who came from British Guiana – ref. IOR/L/PJ/6/211, File 1588 – date: 5 Sep 1887
7.31 FILE: Judicial and Public Annual Files 1632-1760, IOR/L/PJ/6/212:
- Item: Distressed Indians in Dutch Guiana (Surinam) proceeding from British Guiana – ref. IOR/L/PJ/6/212, File 1692 – date: 19 Sep 1887
7.32 FILE: Judicial and Public Annual Files 2031-2172, IOR/L/PJ/6/216:
- Item: Distressed Indians in Dutch Guiana having come from British Guiana – ref. IOR/L/PJ/6/216, File 2095 – date: 23 Nov 1887
7.33 FILE: Judicial and Public Annual Files 2173-2292, IOR/L/PJ/6/217:
- Item: Distressed Indians in Dutch Guiana (Surinam); alleged to have come from British Guiana – ref. IOR/L/PJ/6/217, File 2209 – date: 16 Dec 1887
7.34 FILE: Judicial and Public Annual Files 171-218, IOR/L/PJ/6/220:
- Item: Migration of Indians from Demerara to French and Dutch Guiana – ref. IOR/L/PJ/6/220, File 204 – date: 9 Feb 1888
7.35 FILE: Judicial and Public Annual Files 201-250, IOR/L/PJ/6/295:
- Item: Emigration to Surinam; reports on treatment of coolies – ref. IOR/L/PJ/6/295, Files 232 & 233 – date: 7 Feb 1891
7.36 FILE: Judicial and Public Annual Files 2347-2526, IOR/L/PJ/6/364:
- Item: Emigration to Surinam; insufficiency of wages earned by Indian immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/364, File 2353 – date: 27 Nov 1893
7.37 FILE: Judicial and Public Annual File 2517, IOR/L/P/J/6/466:
- Item: Condition of immigrants in Surinam – ref. IOR/L/P/J/6/466, Files 434, 2116/7, 2517 – date: 1897
7.38 FILE: Judicial and Public Annual Files 2111-2184, IOR/L/PJ/6/360:
- Item: Emigration to Surinam; method of paying the wages of Indian immigrants in the colony – ref. IOR/L/PJ/6/360, File 2152 – date: 31 Oct 1893
7.39 FILE: Judicial and Public Annual Files 1201-1299, IOR/L/PJ/6/377:
- Item: Employment of Indian immigrants in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/377, File 1232 – date: 26 Jun 1894
7.40 FILE: Attempt of a French Syndicate to recruit Indian labourers for Cayenne in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/536, File 607 – date: 15 Mar 1900
7.41 FILE: Surinam; measures for prevention of recruitment of British Indian immigrants from Surinam to Cayenne – ref. IOR/L/PJ/6/541, File 1034 – date: 29 May 1900
7.42. FILE: Indian immigrants in Surinam; report by the British Consul of his inspection of the railway works – ref. IOR/L/PJ/6/753, File 903 – date: 27 Mar 1906
7.43 Emigration to Surinam; Statement of Crimes and Punishments of British Indian Immigrants during 1887; resort of coolies to a disputed territory between French and Dutch Guiana for gold digging IOR/L/PJ/6/231, Files 1200 & 1205 17 & 18 Apr 1888
VIII. Regelingen, voorzieningen en tekort aan vrouwen
L/PJ/3/200, pages 5 and 8 | 14 Jan 1880
8.1 |
Extension of the Emigration season to Surinam
|
|
L/PJ/3/201, pages 43-60 | 12 Jan 1881
8.2 |
Surinam Emigration: deficiency of 56 women during the 1880-81 season
|
|
L/PJ/3/202, pages 9-24 | 9 Jan 1882
8.3 |
Proposed extension to ten years of the term of residence for emigrants proceeding to Surinam
|
|
L/PJ/3/202, pages 175-178 | 20 Feb 1882
8.4 |
Provision of latrines and kitchens for Indian emigrants
|
|
P/2480, pages 17-19 in the Colonial Emigration section (Pros.nos.6-8, File 23) | May 1885
8.5 |
Proportion of male to female emigrants
|
|
L/PJ/3/209, pages 7 and 10 | 19 Feb 1889
8.6 |
Marriage law for Surinam
|
|
L/PJ/3/210, pages 337-346 | 3 Dec 1890
8.7 |
Measures to improve the condition of time-expired Indian immigrants in Surinam | |
P/4567, pages 5-8 (Pros.nos.3 & 4, File no.91 of 1893 and File no.3 of 1894) | Jan 1894
8.8 |
Disproportion between the numbers of male and female Indian immigrants in Surinam
|
|
P/5210, page 11 (Pro.no.5, File no.82 of 1896) | Jan 1897
8.9 |
Supply of rations to Indian immigrants in Surinam
|
|
P/5899, pages 515-next page (wrongly marked as 575) (Pro.no.3, File no.50 of 1900) | Jul 1900
8.10 |
Measures taken by the Surinam Government to prevent time-expired coolies being recruited for service in Cayenne or elsewhere | |
IOR/L/E/7/1259, File 477 | 1921-1922
8.11 |
File 477 Indians in Surinam – Immigration Reports for 1919-1920
|
|
8.12 FILE: Judicial and Public Annual Files 101-148, IOR/L/PJ/6/31:
- Item: Emigration to Surinam (Dutch Guiana): Regarding proportion of women shipped from Calcutta to Surinam in 1880-81; deficiency of 56 women postponed until 1881-82 – ref. IOR/L/PJ/6/31, File 143 – date: 12 Jan 1881
8.13 FILE: Judicial and Public Annual Files 244-306, IOR/L/PJ/6/6:
- Item: Dutch royal decree on regulations governing grant of premium and loans to planters for promotion of immigration of Indian labourers to Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/6, File 247 – date: Dec 1879-Mar 1880
8.14 Item: Emigration to Surinam: Question as to provision of latrines and kitchens for coolies – ref. IOR/L/PJ/6/57, File 1843 – date: 30 Nov 1881
8.15 FILE: Judicial and Public Annual Files 157-207, IOR/L/PJ/6/64:
- Item: Emigration to Surinam; proposal for extension of the term of residence from 5 to 10 years – ref. IOR/L/PJ/6/64, File 168 – date: 9 Jan 1882
8.16 FILE: Judicial and Public Annual Files 454-500, IOR/L/PJ/6/69:
- Item: Emigration to Surinam: Provision of latrines and kitchens for Indian emigrants – ref. IOR/L/PJ/6/69, File 456 – date: 20 Feb 1882
8.17 FILE: Judicial and Public Annual Files 621-731, IOR/L/PJ/6/72:
- Item: Emigration to Surinam: Acknowledgement of receipt by FO of despatch on the necessity of supplying Indian immigrants with latrines and kitchens – ref. IOR/L/PJ/6/72, File 668 – date: 17 Apr 1882
8.18 Item: Emigration to Surinam as to Indian coolies entering into verbal contracts for service in that colony – ref. IOR/L/PJ/6/104, File 1407 – date: 13 Sep 1883
8.19 FILE: Judicial and Public Annual Files 1072-1140, IOR/L/PJ/6/156:
- Item: Emigration to Dutch Guiana (Surinam); proposal to reduce proportion of women recruited – ref. IOR/L/PJ/6/156, File 1134 – date: 6 Jun 1885
8.20 FILE: Judicial and Public Annual files 1655-1880, IOR/L/PJ/6/162:
- Item: Emigration to Surinam (Dutch Guiana); relative number of Indian males and females in the colony – ref. IOR/L/PJ/6/162, File 1863 – date: 7 Oct 1885
8.21 FILE: Judicial and Public Annual Files 103-200, IOR/L/PJ/6/168:
- Item: Emigration to Surinam (Dutch Guiana) report on the proportion of female to male emigrants – ref. IOR/L/PJ/6/168, File 200 – date: 19 Jan 1886
8.22 Item: Emigration to Surinam; extension of service from 5 to 10 years – ref. IOR/L/PJ/6/245, File 364 – date: 2 Mar 1889
8.23 Item: Emigration to Surinam; marriage laws – ref. IOR/L/PJ/6/246, File 383 – date: 19 Feb 1889
8.24 Item: Emigration to Surinam; difficulties arising through absence in the Colony of a heathen marriage ordinance – ref. IOR/L/PJ/6/276, File 768 – date: 29 Apr 1890
8.25 Item: Emigration to Surinam Marriage laws – ref. IOR/L/PJ/6/277, File 852 – date: 14 May 1890
8.26 FILE: Judicial and Public Annual Files 1301-1399, IOR/L/PJ/6/283:
- Item: Emigration to Surinam and Br Guiana; marriage laws – ref. IOR/L/PJ/6/283, File 1312 – date: 31 Jul 1890
8.27 FILE: Judicial and Public Annual Files 1401-1500, IOR/L/PJ/6/284:
- Item: Emigration to Surinam; despatch from the Consul on the Indian Immigrant Marriage Law – ref. IOR/L/PJ/6/284, File 1459 – date: 20 Aug 1890
8.28 Item: Emigration to Surinam; measures for improving the condition of immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/291, File 2179 – date: 3 Dec 1890
8.29 Item: Emigration to Surinam; transmission of copies of a new Law for the protection of free immigrants and labourers in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/297, File 327 – date: 21 Feb 1891
8.30 Item: Emigration to Surinam; despatch regarding the proposed Immigrant Marriage Law – ref. IOR/L/PJ/6/306, File 1707 – date: 13 Oct 1891
8.31 Item: Emigration to Surinam; delay in dealing with proposed marriage laws for British Indian immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/327, File 1424 – date: 6 Sep 1892
8.32 FILE: Judicial and Public Annual Files 801-900, IOR/L/PJ/6/373:
Item: Gladstone Wyllie; requests regulations for conveying coolies from Calcutta to Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/373, File 829 – date: 10 May 1894
8.33 FILE: Judicial and Public Annual Files 1801-1900, IOR/L/PJ/6/407:
- Item: Emigration to Surinam; form of contract between free immigrants and Surinam Govt – ref. IOR/L/PJ/6/407, File 1834 – date: 26 Oct 1895
8.34 FILE: Judicial and Public Annual Files 1701-1849, IOR/L/PJ/6/356:
- Item: Emigration to Surinam; drawing up of an Ordinance concerning marriages of Christian, Mahomedan and Hindu adults, minors and infants; request for copies the marriage laws of India – ref. IOR/L/PJ/6/356, File 1808 – date: 22 Aug-18 Sep 1893
8.35 FILE: Judicial and Public Annual Files 101-199, IOR/L/PJ/6/366:
- Item: Emigration to Surinam; proportion of women to men – ref. IOR/L/PJ/6/366, File 146 – date: 10 Jan 1894
8.36 FILE: Judicial and Public Annual Files 201-300, IOR/L/PJ/6/367:
- Item: Emigration to Surinam; recommendations to the Netherlands Govt for the improvement of the conditions of coolie immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/367, File 236 – date: 29 Jan-9 Feb 1894
8.37 FILE: Judicial and Public Annual Files 2317-2423, IOR/L/PJ/6/527:
- Item: System in force in Dutch Surinam for the settlement of British Indian immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/527, File 2345 – date: 15 Dec 1899
8.38 FILE: Proposed modifications in the conditions of immigration to Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/838, File 4063 – date: 7 Nov 1907
8.39 FILE: Indian immigrants in Surinam; proposed modification of the conditions of emigration – ref. IOR/L/PJ/6/792, File 23 – date: 1 Jan 1907
8.40
P/5666, pages 627-628 (Pro.no.15, File no.15 of 1899) | Feb 1899
2 |
Despatch of the ship “Erne” to Surinam with from 10 to 20 women short of the established proportion |
IX. Voorzieningen op schepen en reacties op rapport Comins
P/1633, pages 59-61 (Pros.nos.5-11, File 43) | Dec 1881
9.1 |
Outlay incurred for shipping emigrants to the Colonies
|
P/1633, pages 63-67 (Pros.nos.4-9, File 42) | Dec 1881
9.2 |
Diet of emigrants on board ships
|
P/2230, pages 18-29 in the Colonial section (Pros.nos.2-22, File 36) | Sep 1884
9.3 |
Casualties to Emigrant Vessels: grounding near Ceylon of the steamer “Laleham” with emigrants for Surinam |
9.4 FILE: Judicial and Public Annual Files 854-924, IOR/L/PJ/6/16:
Item: Emigration to Surinam: adoption of Their’s Automatic Ventilator on emigrant ships – ref. IOR/L/PJ/6/16, File 862 – date: 17 Jun 1880
9.5 FILE: Judicial and Public Annual Files 1707-1828, IOR/L/PJ/6/28:
- Item: Emigration to Surinam: Adoption of Thiers’ Ventilator on emigrant ships – ref. IOR/L/PJ/6/28, File 1744 – date: 16 Nov 1880
9.6 FILE: Judicial and Public Annual Files 1191-1260, IOR/L/PJ/6/21:
Item: Emigration to Surinam: Their’s Automatic Ventilator – ref. IOR/L/PJ/6/21, File 1212 – date2 Sep 1880
9.7 FILE: Judicial and Public Annual Files 101-148, IOR/L/PJ/6/31:
- Item: Emigration to Surinam (Dutch Guiana): Regarding proportion of women shipped from Calcutta to Surinam in 1880-81; deficiency of 56 women postponed until 1881-82 – ref. IOR/L/PJ/6/31, File 143 – date: 12 Jan 1881
9.8 FILE: Judicial and Public Annual Files 1707-1828, IOR/L/PJ/6/28:
Item: Emigration to Surinam: Adoption of Thiers’ Ventilator on emigrant ships – ref. IOR/L/PJ/6/28, File 1744 – date: 16 Nov 1880
9.9 FILE: Judicial and Public Annual Files 1611-1720, IOR/L/PJ/6/329:
Item: Emigration to Surinam; employment of steamers – ref. IOR/L/PJ/6/329, File 1683 – date: 10 Oct 1892
Documenten Dr. Comins
9.10 Emigration; deputation of Dr Comins; arrival in Surinam IOR/L/PJ/6/306, File 1574 19 Sep 1891
9.11 Dr Comins’ visit to Cayenne and Surinam IOR/L/PJ/6/306, File 1652 7 Oct 1891.
9.12 Emigration to Surinam; visit of Surgeon-Major Comins IOR/L/PJ/6/301, File 867 20 May 1891
9.13 Emigration to Surinam; despatch from HM’s Minister at the Hague reporting satisfaction felt by Baron Mackay, the Dutch Minister for Colonies, at the visit to Surinam of Surgeon-Major Comins IOR/L/PJ/6/301, File 840 16 May 1891
9.14 Emigration to Surinam; views of the Govt of India re Dr Comins’ report IOR/L/PJ/6/364, File 2424 6 Dec 1893
9.15 Deputation of Dr Comins to Surinam and French colonies IOR/L/PJ/6/300, File 717 22 Apr 1891
9.16 Dr D Comins, Surgeon Major; reports his arrival from Bombay IOR/L/PJ/6/300, File 658 3 Apr 1891
9.17 Proposed deputation of Dr Comins, Protector of Emigrants at Calcutta, to the West Indies IOR/L/PJ/6/297, File 354 25 Feb 1891
9.18 Emigration to Surinam Answers prepared by the Agent-General to questions of Dr D W Comins about condition of British Indian immigrants in the colony also visit of Dr Comins to Antigua and Domenica; arrival at Jamaica IOR/L/PJ/6/309, File 1882 20 Oct-13 Nov 1891
9.19 Emigration to Surinam; visit of Surgeon-Major Comins IOR/L/PJ/6/301, File 867 20 May 1891
9.20 Item: Indian immigration; deputation of Dr Comins to Surinam, Martinique, Guadeloupe and Cayenne- ref. IOR/L/PJ/6/299, File 622 – date: 6 Apr 1891
9.21 FILE: Judicial and Public Annual files 651-804, IOR/L/PJ/6/300:
- Item: Emigration to Surinam; deputation of Dr Comins – ref. IOR/L/PJ/6/300, File 695 – date: 17 Apr 1891
9.22 Item: Surg-Maj Comins, Protector of Emigrants, Calcutta; to visit French colonies as well as Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/300, File 700 – date: 17 Apr 1891
9.23 Item: Deputation of Dr Comins to Surinam and French colonies – ref. IOR/L/PJ/6/300, File 717 – date: 22 Apr 1891
9.24 Item: Copy of telegram from the Viceroy; Comins received no instructions about Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/300, File 803 – date: 11 May 1891
9.25 Item: Emigration; deputation of Dr Comins; arrival in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/306, File 1574 – date: 19 Sep 1891
- Item: Dr Comins’ visit to Cayenne and Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/306, File 1652 – date: 7 Oct 1891
9.26 FILE: Judicial and Public Annual Files 2046-2117, IOR/L/PJ/6/311:
- Item: Emigration to Surinam; proposed visit of Dr Comins to the Hague – ref. IOR/L/PJ/6/311, File 2055 – date: 19 Dec 1891
9.27 Item: Emigration to Surinam; views of the Govt of India on points raised in Dr Comins’ report – ref. IOR/L/PJ/6/362, File 2233 – date: 25 Oct 1893
9.28 FILE: Judicial and Public Annual Files 1401-1500, IOR/L/PJ/6/379:
- Item: M Brinkgreve; request for a copy of Dr Comins’ report on emigration from India to Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/379, File 1433 – date: 13 Aug 1894
9.29 FILE: Judicial and Public Annual Files 2001-2097, IOR/L/PJ/6/385:
- Item: J H de Bussy, Amsterdam; request for a copy of the report of the British Indian Protector of Immigrants in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/385, File 2090 – date: 1 Dec 1894
9.30 FILE: Judicial and Public Annual Files 82-179, IOR/L/PJ/6/313:
- Item: Emigration to Surinam; visit of Dr Comins to the Hague – ref. IOR/L/PJ/6/313, File 130 – date: 27 Jan 1892
9.31 FILE: Judicial and Public Annual Files 180-284, IOR/L/PJ/6/314:
- Item: Emigration to Surinam; visit of Dr Comins to the Hague – ref. IOR/L/PJ/6/314, File 275 – date: 16 Feb 1892
9.32 FILE: Judical and Public Annual Files 401-470, IOR/L/PJ/6/316:
- Item: Emigration to Surinam; Dr Comins’ visit to the Hague – ref. IOR/L/PJ/6/316, File 404 – date: 3-4 Mar 1892
9.33 FILE: Judicial and Public Annual Files 221-300, IOR/L/PJ/6/339:
- Item: Indian immigration to Surinam; Dr Comins’ reports – ref. IOR/L/PJ/6/339, File 281 – date: 14 Feb 1893
9.34 FILE: Judicial and Public Annual Files 1081, 1177, IOR/L/PJ/6/349:
- Item: Emigration to Surinam; Dr Comins’ Report on Emigration and Diary of his tour of Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/349, File 1106 – date: 17 May 1893
9.35 FILE: Judicial and Public Annual Files 1491-1590, IOR/L/PJ/6/354:
- Item: Emigration to Surinam; transmission of Dr Comins’ report – ref. IOR/L/PJ/6/354, File 1519 – date: 10 Aug 1893
9.36 Item: Emigration to Surinam; observations of Captain Wyndham, late HM’s Consul at Paramaribo, on certain points raised in Dr Comins’ report – ref. IOR/L/PJ/6/354, File 1587 – date: 21 Aug 1893
9.37 FILE: Judicial and Public Annual Files 1702-1798, IOR/L/PJ/6/406:
- Item: Request from FO on behalf of the Netherlands Govt for 8 copies of Dr Comins’ report on Surinam emigration – ref. IOR/L/PJ/6/406, File 1740 – date: 15 Oct 1895
9.38 FILE: Judicial and Public Annual Files 1901-1999, IOR/L/PJ/6/408:
- Item: Emigration to Surinam; reply of Netherlands Govt to Sir H Rumbold’s note on Dr Comins’ recommendations – ref. IOR/L/PJ/6/408, File 1996 – date: 15 Nov 1895
9.39 Emigration to Surinam; IOR/L/PJ/6/435, File 2204 11 Jan-10 Dec 1896 .
De inhoud bestaat uit:
a collection of files including:
28.Arrival of immigrants at Surinam Files 49, 919 Hereford???
Protection of immigrants against fraud 71
29. Note on emigration by Sgn Maj D W D Comins 122, 332
Appointment of Sub Immigration Agent 393, 684, 793, 938
Resignation of Governor of Surinam 560
30 Recruitment of Javanese labour 684, 933
Postal facilities for coolies 684
Appointment of Emigration Agent at Calcutta 867, 930
Increase of salary and gratuity to the Interpreter 981, 982, 2010
Appointment of Col F F Terry as interpreter 1222, 1471, 1531, 2070, 2054
Report on Immigration for 1895 1020
Changes in hospital administration to disadvantage of British Indian immigrants 1829
New law for supply of rations by employers 1830
Disappearance of a child of British Indian immigrants 1831, 2200
Postal administrative charges detrimental to coolies in the Nickene district 1872
Gratuity to temporary interpreter 2010
Claim by J L Dunnett against the Surinam Bank 2204
X. Benoemingen officials, regelingen en berichten (despatches)
L/PJ/3/201, pages 623-636 | 10 Sep 1881
10.1 |
Proposed appointment of a British Vice-Consul or of an Interpreter for the Consulate in Surinam
|
|
L/PJ/3/204, pages 287-296 | 12 Jul 1884
10.2 |
Appointment of an Indian Interpreter to the British Consulate in Surinam
|
|
L/PJ/3/208, pages 129 and 132 | 10.3 | Expenditure from Indian funds to enable Her Majesty’s Consul at Surinam to engage a steamer for the purpose of visiting estates in the Colony | |
P/872, pages 3-9 (Pros.nos.1-8, File 3) | Jan 1876
10.4 |
Appointment of an Interpreter under the British Consul at Surinam
|
|
P/4981, pages 993-996 (Pros.nos.13 & 14, File no.63 of 1896) | Aug 1896
10.5 |
Interpreter for the British Consulate at Paramaribo, Surinam
|
|
P/4981, page 1085 (Pros.nos.6-8, File no.63 of 1896) | Oct 1896
10.6 |
Appointment of Colonel F.S. Terry to the post of Indian Interpreter to the British Consulate, Surinam | |
IOR/L/E/7/1387, File 1974 | 1921-1926
10.7 |
File 1974 Indians in Surinam – As to increasing the Indian contribution towards the upkeep of HM Consulate, Paramaribo | |
10.8 FILE: Judicial and Public Annual Files 341-399, IOR/L/PJ/6/34:
- Item: Emigration to Dutch Guiana (Surinam) and incidentally to French Guiana (Cayenne): Questions of a Vice Consul and an interpreter, Surinam question of from which quarter should interpreter’s payments be made, in either colony – ref. IOR/L/PJ/6/34, File 363 – date: 14 Mar 1881
10.9 Item: French Guiana (Cayenne) and Dutch Guiana (Surinam): Salaries for interpreters – ref. IOR/L/PJ/6/34, File 385 – date: 16 Mar 1881
10.10 Item: Emigration to Surinam: Mr Annesley, British Consul intends to visit placers along the River Marowijne where coolies are said to be employed – ref. IOR/L/PJ/6/41, File 868 – date: 17 Jun 1881
10.11 FILE: Judicial and Public Annual Files 329-393, IOR/L/PJ/6/67:
- Item: Emigration to Dutch Guiana (Surinam): Application for payment by India of a moiety of an expenditure of £91.10.0 incurred by the Consul in visiting the mining estate Herminia – ref. IOR/L/PJ/6/67, File 379 – date: 3 Mar 1882
10.12 FILE: Judicial and Public Annual Files 281-360, IOR/L/PJ/6/118:
Item: Emigration to Surinam; Netherlands Govt reply to Consul Annesley’s unfavourable reports –
10.13 Emigration to Surinam; Despatches on Indian coolie immigration IOR/L/PJ/6/127, File 1051 6 Jun 1884
10.14 FILE: Judicial and Public Annual Files 1421-1500, IOR/L/PJ/6/131
- Item: Emigration to Surinam; re appointment of an Indian interpreter to the British Consulate in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/131, File 1439 – date: 12 Jul 1884
10.15 FILE: Judicial and Public Annual Files 1501-1620, IOR/L/PJ/6/132:
- Item: Emigration to Surinam; answer of the Surinam authorities to charges made by George Annesley, the late British Consul – ref. IOR/L/PJ/6/132, File 1591 – date: 6 Jun-25 Aug 1884
10.16 FILE: Judicial and Public Annual Files 535-620, IOR/L/PJ/6/173:
- Item: Emigration to Surinam; Appointment of an interpreter for the British Consulate and abolition of the post of interpreter for French Guiana – ref. IOR/L/PJ/6/173, File 573 – date: 12 Apr 1886
10.7 Item: Letter notifying instructions regarding annual reports on coolies have been to HM’s Consuls in Surinam, Martinique and Cayenne – ref. IOR/L/PJ/6/82, File 1581 – date: 18 Sep 1882
10.18 FILE: Judicial and Public Annual Files 631-750, IOR/L/PJ/6/96:
- Item: Emigration to Surinam; Despatch from George F Annesley, Consul at Surinam; giving his reasons for not having sent annual reports on coolies since his arrival; necessity for an interpreter – ref. IOR/L/PJ/6/96, File 657 – date: Feb-Apr 1883
10.19 Item: Emigration to Surinam: A further despatch and enclosures from G F Annesley, Consul at Surinam, relating to deferred Immigration Reports for 1880-1881 – ref. IOR/L/PJ/6/96, File 663 – date: 20 Apr-31 May 1883
10.20 FILE: Judicial and Public Annual Files 880-938, IOR/L/PJ/6/99:
- Item: Emigration to Surinam: despatches from HM’s Consul relative to coolie immigrants in that colony – ref. IOR/L/PJ/6/99, File 912 – date: 30 May 1883
10.21 FILE: Judicial and Public Annual Files 941-1050, IOR/L/PJ/6/100:
- Item: Emigration to Surinam: As to the inexpediency of the post of Medical Inspector being filled by Dr Salomons, ‘a Jewish gentleman’ and resident of the colony – ref. IOR/L/PJ/6/100, File 996 – date: 13 Jun 1883
10.22 Item: Emigration to Surinam: appointment of a medical inspector – ref. IOR/L/PJ/6/102, File 1271 – date: 2 Aug 1883
10.23 FILE: Judicial and Public Annual Files 152-200, IOR/L/PJ/6/116:
- Item: Emigration to Surinam; Despatches – ref. IOR/L/PJ/6/116, File 169 – date: 30 Jan 1884
10.24 FILE: Judicial and Public Annual Files files 201-280, IOR/L/PJ/6/117:
- Item: Emigration to Surinam; despatch on the coolie question in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/117, File 217 – date: 7 Feb 1884
10.25. FILE: Judicial and Public Annual Files 1041-1168, IOR/L/PJ/6/127:
- Item: Emigration to Surinam; Despatches on Indian coolie immigration – ref. IOR/L/PJ/6/127, File 1051 – date: 6 Jun 1884
10.26 Item: Emigration to Surinam; petition of Indian immigrants against having a Jewish Commissary over them and praying for an interpreter, advocate etc. – ref. IOR/L/P/J/6/149, File 497 – date: 16 Mar 1885
10.27. Item: Emigration to Surinam; communication with Netherlands Govt in consequence of the British Consul’s Reports for 1880, 1881 and 1882 – ref. IOR/L/PJ/6/109, File 1964 – date: 3 Nov 1883
10.28 FILE: Judicial and Public Annual Files 281-360, IOR/L/PJ/6/118:
- Item: Emigration to Surinam; Netherlands Govt reply to Consul Annesley’s unfavourable reports – ref. IOR/L/PJ/6/118, File 336 – date: Jan-Feb 1884
10.29 FILE: Judicial and Public Annual Files 1723-1799, IOR/L/PJ/6/187:
- Item: Emigration to Surinam; Mr Percy Castle appointed interpreter; time-expired coolies embarked for Calcutta – ref. IOR/L/PJ/6/187, Files 1725 & 1730 – date: 26 & 27 Oct 1886
10.30 FILE: Judicial and Public Annual Files 1945-2030, IOR/L/PJ/6/215:
- Item: Emigration to Cayenne and Surinam; as to any special instructions for Captain Wyndham, Consul for Dutch and French Guiana – ref. IOR/L/PJ/6/215, File 1969 – date: 29 Oct 1887
10.31 FILE: Judicial and Public Annual Files 621-730, IOR/L/PJ/6/225:
Item: Emigration to Surinam; application from HM’s Consul to engage a steamer for the purpose of visiting Indian immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/225, File 720 – date: 17 May 1888
10.32 Emigration to Surinam; payment of interpreter’s salary and remittances to India on account of Indian immigrants IOR/L/PJ/6/241, File 1913 20 Dec 1888
10.33 FILE: Judicial and Public Annual Files 801-900, IOR/L/PJ/6/227:
- Item: Appointment of M Emile Charriol as Emigration Agent for Surinam at Calcutta – ref. IOR/L/PJ/6/227, File 873 – date: 18 Jun 1888
10.34 FILE: Judicial and Public Annual Files 621-730, IOR/L/PJ/6/225:
- Item: Emigration to Surinam; application from HM’s Consul to engage a steamer for the purpose of visiting Indian immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/225, File 720 – date: 17 May 1888
10.35 Item: Appointment of M Emile Charriol as emigration agent for Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/229, File 1077 – date: 27 Jul 1888
10.36 FILE: Judicial and Public Annual Files 1101-1199, IOR/L/PJ/6/230:
- Item: Appointment of M Emile Charriol as Emigration Agent for Surinam at Calcutta approved by Govt of India – ref. IOR/L/PJ/6/230, File 1108 – date: 2 Aug 1888
10.37 Item: Emigration to Surinam; M Pierre Charriol proposed to be substituted for M Emile Charriol as Emigration Agent at Calcutta – ref. IOR/L/PJ/6/230, File 1179 – date: 13 Aug 1888
10.38.Item: Emigration to Surinam; appointment of M. Pierre Charriol as agent at Calcutta – ref. IOR/L/PJ/6/231, File 1207 – date: 18 Aug 1888
10.39 FILE: Judicial and Public Annual Files 1291-1389, IOR/L/PJ/6/232:
- Item: Emigration to Surinam; expenditure in connection with visits of inspection by the British Consul- ref. IOR/L/PJ/6/232, File 1367 – date: 25 Aug 1888
10.40 FILE: Judicial and Public Annual Files 1391-1499, IOR/L/PJ/6/233:
- Item: Emigration to Surinam; British Consul’s visits of inspection to estates – ref. IOR/L/PJ/6/233, File 1462 – date: 29 Sep 1888
10.41. FILE: Judicial and Public Annual Files 1623-1675, IOR/L/PJ/6/238:
- Item: Emigration to Surinam; interpreter’s salary to be paid direct from India – ref. IOR/L/PJ/6/238, File 1630 – date: 31 Oct 1888
10.42 FILE: Judicial and Public Annual Files 1-100, IOR/L/PJ/6/242:
- Item: Emigration to Cayenne and Surinam; receipts for interpreter’s salary – ref. IOR/L/PJ/6/242, File 50 – date: 7 Jan 1889
10.43 FILE: Judicial and Public Annual Files 301-400, IOR/L/PJ/6/271:
Item: Emigration to Surinam; removal on political grounds of the Protector of Immigrants and of the Inspector General of Estates and District Hospitals – ref. IOR/L/PJ/6/271, File 398 – date: 5 Mar 1890
10.44 Item: Emigration to Surinam; Request for a copy of a Bengal Govt letter on coolie immigration – ref. IOR/L/PJ/6/279, File 1096 – date: 25 Jun 1890
10.45 FILE: Judicial and Public Annual Files 401-500, IOR/L/PJ/6/272:
- Item: Emigration to Surinam; proposed appointment of Mr Reelfs as Emigration Agent at Calcutta – ref. IOR/L/PJ/6/272, File 449 – date: 13 Mar 1890
10.46.Item: Emigration to Surinam; despatch from HM’s Consul at Paramaribo correcting an error in his previous despatch re coolies at Cayenne – ref. IOR/L/PJ/6/272, File 490 – date: 17 Mar 1890
10.47 Item: Emigration to Surinam; Mr Reelfs appointed emigration agent at Calcutta – ref. IOR/L/PJ/6/272, File 500 – date: 19 Mar 1890
10.48 FILE: Judicial and Public Annual Files 502-599, IOR/L/PJ/6/273:
Item: Emigration to Surinam; Mr Reelf’s appointment as emigration agent at Calcutta – ref. IOR/L/PJ/6/273, File 568 – date: 28 Mar 1890
10.49 FILE: Judicial and Public Annual Files 701-800, IOR/L/PJ/6/276:
- Item: Emigration to Surinam; removal of M. Rosevelt, Protector of Immigrants from office – ref. IOR/L/PJ/6/276, File 732 – date: 22 Apr 1890
10.50 Item: Emigration to Surinam; measures taken by the British Consul for the amelioration of the immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/276, File 738 – date: 24 Apr 1890
10.51 FILE: Judicial and Public Annual Files 1101-1200, IOR/L/PJ/6/280:
Item: Emigration to Surinam; proposed dismissal of Percy Castle, the Indian interpreter to the Consulate – ref. IOR/L/PJ/6/280, File 1153 – date: 3 Jul 1890
10.52 Item: British Consulate Cayenne & Surinam; as to India paying a yearly salary to the Vice Consul – ref. IOR/L/PJ/6/279, File 1030 – date: 13 Jun 1890
10.53 Item: Emigration to Surinam; proposed dismissal of Percy Castle, the Indian interpreter for continual drunkenness – ref. IOR/L/PJ/6/279, File 1075 – date: 24 Jun 1890
10.54 FILE: Judicial and Public Annual Files 1603-1700, IOR/L/PJ/6/286:
- Item: Emigration to Surinam; proposed appointment of a new interpreter – ref. IOR/L/PJ/6/286, File 1682 – date: 25 Sep 1890
10.55 FILE: Judicial and Public Annual Files 116-200, IOR/L/PJ/6/294:
- Item: Emigration to Surinam; Mr Neville Morris nominated for post of Indian interpreter to the British Consulate at Paramaribo – ref. IOR/L/PJ/6/294, File 198 – date: 14 Jan 1891
10.56 FILE: Judicial and Public Annual Files 314-450, IOR/L/PJ/6/297:
- Item: Emigration to Surinam; appointment of managers and overseers as special constables – ref. IOR/L/PJ/6/297, File 326 – date: 21 Feb 1891
10.57 FILE: Judicial and Public Annual Files 531-650, IOR/L/PJ/6/299:
- Item: Emigration to Surinam; copy of a note from HM’s Chargé d’Affaires at the Hague to the Netherlands Govt regarding the appointment of managers and overseers in Surinam as special constables and unsatisfactory administration of the law respecting the treatment of Indian immigrants- ref. IOR/L/PJ/6/299, File 554 – date: 11-23 Mar 1891
10.58 FILE: Judicial and Public Annual Files 1-81, IOR/L/PJ/6/312:
- Item: Emigration to Surinam; Appointment of a new Protector – ref. IOR/L/PJ/6/312, File 70 – date: 14 Jan 1892
- Item: Emigration to Surinam; Mr Barnett Lyon appointed new Immigration Agent-General – ref. IOR/L/PJ/6/314, File 269 & 271 – date: 15 Feb 1892
10.60 FILE: Judicial and Public Annual Files 471-576, IOR/L/PJ/6/317:
- Item: Emigration to Surinam; arrival of Mr Barnet Lyon, the new Immigration Agent General – ref. IOR/L/PJ/6/317, File 560 – date: 30 Mar 1892
10.61 Item: Emigration to Surinam; as to payment of the Consul’s visit to Demerara – ref. IOR/L/PJ/6/386, File 2148 – date: 12 Dec 1894
10.62 FILE: Judicial and Public Annual Files 1301-1400, IOR/L/PJ/6/402:
- Item: Emigration to Surinam; appointment of Assistant to the Agent General for Immigration – ref. IOR/L/PJ/6/402, File 1388 – date: 17 Aug 1895
10.63 Item: Emigration to Surinam; as to leave allowances of the interpreter – ref. IOR/L/PJ/6/369, File 487 – date: 17 Mar 1894
10.64 FILE: Judicial and Public Annual Files 21-99, 127, IOR/L/PJ/6/469:
Item: Emigration to Surinam; Payment of salary of the interpreter attached to the Consulate at Paramaribo – ref. IOR/L/PJ/6/469, File 27 – date: 16 Dec 1897-13 Dec 1898
10.65 FILE: Dutch Surinam; A bill of Exchange drawn by HM’s Consul at Paramaribo for wages of an interpreter – ref. IOR/L/PJ/6/539, File 855 – date: 3 Apr 1900
10.66 FILE: Judicial and Public Annual Files 1801-1899, IOR/L/PJ/6/520:
- Item: Surinam; bills of the Consul at Paramaribo on account of the salary of the interpreter – ref. IOR/L/PJ/6/520, File 1888 – date: 3 Oct 1899
10.67 FILE: Correction of name of Mr Grommers, emigration agent for Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/592, File 162 – date: 27 Jan 1902
10.68 FILE: Judicial and Public Annual Files 1461-1530, IOR/L/PJ/6/52:
Item: Emigration to Surinam (Dutch Guiana): Question of appointing a British Vice-Consul in addition to the Consul and allowing an interpreter for the Consulate – ref. IOR/L/PJ/6/52, File 1462 – date: 10 Sep 1881
XI. Casus Sukdai, casus Westmaas, erfenissen, onderwijs leprozen
11.1 Item: Emigration to Surinam; application from Mr Solomon for release of female emigrant, Sukdai – ref. IOR/L/PJ/6/378, Files 1325 & 1348 – date: 28 Jul-21 Aug 1894
11.2 FILE: Judicial and Public Annual Files 201-298, IOR/L/PJ/6/391:
- Item: Emigration to Surinam; application for release from contract by Sukdai, a female immigrant – ref. IOR/L/PJ/6/391, File 226 – date: 23 Jan 1895
11.3 FILE: Judicial and Public Annual Files 902-999, IOR/L/PJ/6/398:
Item: Emigration to Surinam; case of the Indian woman, Sukdai – ref. IOR/L/PJ/6/398, File 946 – date: 7 Jun 1895
P/4766, pages 407-408 (Pro.no.4, File no.5 of 1895) | Jul 1895
11.4 |
Case of Sukdai, an Indian immigrant in Surinam
|
P/4567, page 1053-1061 (Pro.no.7, File no.85) | Oct 1894
11.5 |
Case of Sukdai, an Indian immigrant in Surinam
|
P/4766, pages 39-44 (Pros.nos.10 & 11, File no.5) | Jan 1895
11.6 |
Case of Sukdai, an Indian immigrant in Surinam
|
P/4766, pages 181-183 (Pro.no.9, File no.21) | Mar 1895
11.7 |
Frauds committed on Indian immigrants in Surinam by a Mr Westmaas |
P/4766, pages 405-406 (Pro.no.3, File no.21 of 1895) | Jul 1895
11.8 |
Frauds committed by Mr Westmaas on Indian immigrants in Surinam
|
P/4567, pages 851-852 (Pro.no.9, File no.67)
|
Jul 1894
11.9 |
Frauds committed on Indian immigrants in Surinam by an Estate Manager named Westmaas
|
P/4766, pages 527-528 (Pro.no.6, File no.21 of 1895) | Oct 1895
11.10 |
Frauds perpetrated on Indian immigrants in Surinam by Mr Westmaas |
11.11 FILE: Judicial and Public Annual Files 401-499, IOR/L/PJ/6/369:
- Item: Emigration to Surinam; defrauding of Indian labourers by Mr Westmaas, formerly manager of the Concordia estate – ref. IOR/L/PJ/6/369, File 409 – date: 9 Mar 1894
11.12 FILE: Judicial and Public Annual Files 901-999, IOR/L/PJ/6/374:
Item: Emigration to Surinam; frauds committed on coolies by an estate manager named Westmaas – ref. IOR/L/PJ/6/374, File 956 – date: 31 May 1894
11.13 FILE: Judicial and Public Annual Files 101-200, IOR/L/PJ/6/390: .Item: Emigration to Surinam; swindling of Indian labourers by Mr Westmaas – ref. IOR/L/PJ/6/390, File 162 – date: 29 Jan 1895
11.14.Item: Emigration to Surinam; swindling of Indian labourers by Mr Westmaas – ref. IOR/L/PJ/6/398, File 999 – date: 15 Jun 1895
Erfenissen
L/PJ/3/206, pages 399 and 402 | 26 Jun 1886
11.15 |
Disposal of the estates of Indian immigrants dying intestate in the Colony of Surinam | |
P/1307, pages 1-2 (Pros.nos.1-4, File 33) | Jul 1879
11.16 |
Estates of Emigrants dying in the Colonies | |
11.17 Item: Emigration to Surinam: Note to the Netherlands Minister for Foreign Affairs on the question of the disposal of the estates of Indian labourers dying intestate and without heirs in the Colonies; and making provision for helpless return immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/44, File 1034 – date: 14-20 Jul 1881
11.18 Emigration to Surinam: Note to the Netherlands Minister for Foreign Affairs on the question of the disposal of the estates of Indian labourers dying intestate and without heirs in the Colonies; and making provision for helpless return immigrants IOR/L/PJ/6/44, File 1034 14-20 Jul 1881
11.19 FILE: Judicial and Public Annual Files 35-85, IOR/L/PJ/6/61:
Item: Emigration to Surinam; Disposal of estates of Indians dying intestate and without heirs; provision for helpless returning coolies – ref. IOR/L/PJ/6/61, File 39 – date: 6 Jan 1882
11.20 FILE: Judicial and Public Annual Files 1021-1089, IOR/L/PJ/6/180:
- Item: Disposal of the estates of Indian immigrants dying intestate in Surinam and French colonies – ref. IOR/L/PJ/6/180, File 1035 – date: 26 Jun 1886
11.21 FILE: Judicial and Public Annual Files 1261-1379, IOR/L/PJ/6/183:
- Item: Emigration to Surinam and French colonies; disposal of estates of Indian immigrants dying intestate – ref. IOR/L/PJ/6/183, File 1324 – date: 7 Sep 1886
11.22 FILE: Judicial and Public Annual Files 1640-1722, IOR/L/PJ/6/186:
- Item: Emigration to Surinam; disposal of intestate estates – ref. IOR/L/PJ/6/186, File 1692 – date: 22 Oct 1886
11.23 FILE: Judicial and Public Annual Files 57-160, IOR/L/PJ/6/193:
- Item: Emigration to Surinam; estates of Indians dying intestate – ref. IOR/L/PJ/6/193, File 158 – date: 27 Jan 1887
11.24 FILE: Judicial and Public Annual Files 331-440, IOR/L/PJ/6/196:
- Item: Emigration to Surinam; procedure for estates of coolies dying intestate – ref. IOR/L/PJ/6/196, File 331 – date: 19 Feb 1887
11.25 FILE: Judicial and Public Annual Files 1241-1304, IOR/L/PJ/6/207:
Item: Emigration to Surinam; estates of coolies dying intestate – ref. IOR/L/PJ/6/207, File 1278 – date: 19 Jul 1887
Onderwijs
11.26 FILE: Judicial and Public Annual Files 1901-1999, IOR/L/PJ/6/289:
- Item: Emigration to Surinam; Indian native school books asked for by the British Consul – ref. IOR/L/PJ/6/289, File 1932 – date: 5 Nov 1890
11.27 Item: Emigration to Surinam; despatch on Indian immigrants’ schools – ref. IOR/L/PJ/6/306, File 1635 – date: 3 Oct 1891
11.28 Item: Emigration to Surinam; transmission of school books for the use of emigrants’ schools in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/322, File 978 – date: 31 May 1892
11.29 FILE: Judicial and Public Annual Files 126-185, IOR/L/PJ/6/4:
- Item: Copy of a telegram regarding emigration dates for Surinam and Demerara – ref. IOR/L/PJ/6/4, File 174 – date: 14 Jan 1880
11.30 Item: Emigration to Surinam; replies to despatches on Indian immigration – ref. IOR/L/PJ/6/302, File 1017 – date: 2 Jun 1891
11.31 FILE: Judicial and Public Annual Files 2001-2100, IOR/L/PJ/6/522:
- Item: Schools for the children of British Indian immigrants in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/522, File 2097 – date: 2 Nov 1899
11.32 FILE: Judicial and Public Annual Files 1602 – 1696, IOR/L/PJ/6/518:
Item: Emigration to Surinam; report on the education of the children of Indian coolies in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/518, File 1629 – date: 26 Aug 1899
11.33 FILE: Judicial and Public Annual Files 2206-2275, IOR/L/PJ/6/362: Item: Emigration to Surinam; proposed law for compulsory education – ref. IOR/L/PJ/6/362, File 2232 – date: 25 Oct 1893
11.34 FILE: Judicial and Public Annual Files 1531-1600, Item: Emigration to Dutch Guiana (Surinam): Visit of the British Consul to the placers on the Marowyne River – ref. IOR/L/PJ/6/53, File 1534 – date:17 Jun-11 Oct 1881
11.35 FILE: Judicial and Public Annual Files 1601-1700, IOR/L/PJ/6/54:
- Item: Emigration to Surinam: Despatch from G F Annerley on his accompanying the Immigration Agent General and the Medical Inspector on their annual inspection of estates employing coolies – ref. IOR/L/PJ/6/54, File 1619 – date: 22 Sep-25 Oct 1881
11.36 Item: Emigration to Dutch Guiana (Surinam): Renewal of question of objections to the appointment of Mr Buchan (agent to an employer of coolie labourers) as British Vice-Consul in Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/54, File 1638 – date: 28 Oct 1881
11.37 Item: Emigration to Surinam: visit of the British Consul to estates in the Marowyne River – ref. IOR/L/PJ/6/64, File 197 – date: 2 Feb 1882
11.38 Item: Emigration to Surinam; instructions sent to Acting-Consul, Surinam for a report of the proportion of females to males among Indian coolies in the Colony – ref. IOR/L/PJ/6/159, File 1405 – date: 3 Aug 1885
11.39 FILE: Judicial and Public Annual Files 1941-2058, IOR/L/PJ/6/190:
Item: Emigration to Surinam; FO acknowledges receipt of SOS letter on coolie immigration to Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/190, File 1941 – date: 26 Nov 1886
11.40 Item: Emigration to Surinam Despatch on the poll tax affecting Indian immigrants in the colony who have completed their five years’ indenture – ref. IOR/L/PJ/6/100, File 1043 – date: 19 May-22 Jun 1883
11.41 Item: Emigration to Surinam; employment of steamers – ref. IOR/L/PJ/6/329, File 1683 – date: 10 Oct 1892
11.42 FILE: Judicial and Public Annual Files 1801 – 1900, IOR/L/PJ/6/288:
- Item: Emigration to Surinam; arrival of Javanese immigrants – ref. IOR/L/PJ/6/288, File 1815 – date: 16 Oct 1890
11.43 FILE: Judicial and Public Annual Files 1301-1400, IOR/L/PJ/6/378:
- Item: Treatment of Javanese coolies while under transport to Surinam – ref. IOR/L/PJ/6/378, File 1321 – date: 28 Jul 1894
11.44
P/5442, pages 717-720 (Pro.no.7, File no.16 of 1898) | May 1898
9 |
Javanese immigration into Surinam and education of coolie children in that colony |
Leprozen
11.45 FILE: Judicial and Public Annual Files 1201-1280, IOR/L/PJ/6/281:
Item: Emigration to Surinam; Report on leprosy among British Indian immigrants
11.46
IOR/L/PJ/8/310 | 1931-1935 1 | Coll 108/34 Indians in Surinam and Curacao |
- Published in BIBLIOTHEEK, Suriname
Hindostaanse contractarbeid en slavernij in Suriname vergeleken (aanvullend een reactie op prof. Ruben Gowricharn) – prof. Chan E.S. Choenni
De Hindostaanse contractarbeid is in Suriname geïntroduceerd na afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863. Vanaf juni 1873 werden de eerste lichtingen Hindostaanse contractarbeiders afkomstig uit India op de plantages tewerkgesteld. De Hindostaanse contractarbeiders deden grotendeels hetzelfde werk als de voormalige slaafgemaakten. Ten onrechte menen mede daarom sommigen dat de Hindostaanse contractarbeid een nieuwe vorm van slavernij was. Het gelijkstellen van de Hindostaanse contractarbeid aan de slavernij in Suriname is echter historisch beschouwd en ook feitelijk gezien, onjuist. Een dergelijke vergelijking miskent de grote wreedheden begaan tijdens de Surinaamse slavernij alsook de vele verschillen die er waren met de Hindostaanse contractarbeid. De langdurige slavernij die er geheerst heeft in Suriname en de desastreuze gevolgen die dat heeft gehad voor de slaafgemaakten en hun nakomelingen is immers bij lange na niet te vergelijken met de Hindostaanse contractarbeid en de gevolgen. Beweringen als ‘verkapte slavernij’ en de Hindostaanse contractarbeiders waren ‘nieuwe slaven’’ om de Hindostaanse contractarbeid te typeren, getuigen dan ook van onvoldoende kennis van deze geschiedenis. Er zijn echter ook auteurs die wel voldoende historische kennis bezitten en ook verdienstelijk onderzoek hebben verricht, maar desondanks dergelijke beweringen doen. De reden is dat zij een bepaald ideologisch denkkader hanteren. De historicus Sandew Hira, de alias / schuilnaam van Dew Baboeram, die bekend staat als ex–communist en ex-marxist behoort tot deze stroming. Hij heeft de Hindostaanse contractarbeid gekarakteriseerd als een nieuwe vorm van slavernij vanuit het zogeheten decolonizing the mind frame (zie: Sandew Hira (2009), Decolonizing the mind. Een fundamentele kritiek op het wetenschappelijk kolonialisme). Dr. R. Bhagwanbali, die gepromoveerd is op een onderzoek naar het ‘indentured-labour systeem’ stelde nog in 1996 dat het Hindostaanse contractarbeidsysteem niet beschouwd kon worden ‘als een perfect systeem of als een verkapte vorm van slavernij (R. Bhagwanbali, Contracten voor Suriname, 1996: 171). Hij kwam echter daarna onder invloed van het ideologisch denkkader van Sandew Hira, radicaliseerde en publiceerde na 14 jaar twee boeken. In 2010 verscheen het boek getiteld De nieuwe avatar van slavernij en in 2011, Tetary, de koppige. Het verzet van Hindoestanen tegen het Indentured Labour Systeem in Suriname, 1873-1916. Beide boeken zijn uitgegeven door uitgeverij Amrit van Sandew Hira. Hij heeft ook de inleidingen geschreven waarin hij de historische feiten zodanig interpreteert dat deze passen in zijn ideologische frame (denkkader).
Zwartgallig beeld
Het denkkader van Hira en Bhagwanbali is primair gericht op het traceren en benadrukken van onderdrukking en uitbuiting en termen als kolonialisme en strijd komen regelmatig voor. Er worden vooral de negatieve aspecten van de Hindostaanse contractarbeid, zoals slechte behandeling en de straffen in beeld gebracht. Verschillende voorbeelden worden te berde gebracht en veralgemeniseerd alsof dit het algemene patroon zou zijn van de geschiedenis van Hindostaanse contractarbeid. Zij schetsen een zwartgallig beeld van de Hindostaanse contracttijd 1873-1920. Tevens worden bepaalde termen gebruikt die de toenmalige situatie niet correct weergeven. Zo typeert Sandew Hira de contractarbeid onterecht als ‘dwangarbeid’ en de Hindostaanse contractarbeiders als ‘dwangarbeiders’. Het overgrote deel van de Hindostaanse contractarbeider heeft echter vrijwillig een arbeidscontract getekend. Een klein deel is daarbij misleid (bharmái deis). Bovendien kwamen de meeste Hindostaanse contractarbeiders in eerste instantie naar Suriname om geld te verdienen en met medeneming van hun gespaarde geld weer terug te keren naar India. Slechts een kwart van hen is teruggekeerd naar India -ik toon dat straks aan- en de meesten met hun spaargeld! Over de grootte van de meegenomen bedragen en andere gegevens in dit artikel, verwijs ik naar mijn uitgebreide studie van 735 pagina’s uit 2016 getiteld Hindostaanse contractarbeiders.
Er was namelijk berekend dat de Hindostaanse contractarbeiders ruwweg de helft van hun loon konden sparen en meenemen naar India; anders had het immers geen zin om te gaan werken in het verre buitenland. Velen hebben ook geld gestuurd naar hun familie in India. Een deel heeft over en weer gecorrespondeerd met hun familie. Een deel van deze brieven is bewaard gebleven. Een ander deel van de Hindostaanse contractarbeiders had echter de banden verbroken met hun familie in India of zich onvindbaar gemaakt door valse namen aan te nemen. Het is dan ook zeer merkwaardig om te spreken over ‘dwangarbeid’ en ’dwangarbeiders’, maar het past wel in het ideologische keurslijf van Sandew Hira en zijn fixatie op uitbuiting en onderdrukking. Voorts wordt de term ‘werkkampen’ gebruikt voor de plantages. Deze term is ook onjuist, want het suggereert dat men niet vrij was. Er waren echter vastgestelde werktijden van 7 uur op het land en 10 uur in de fabriek. Na werktijd was men vrij en kon daarna werken op de eigen kostgrond die men gratis had gekregen. Men kon extra geld verdienen door verkoop van landbouwproducten. Ook was men op zondag en deels op zaterdag vrij. Men had veel vrije dagen In verband de religieuze feestdagen en kon elkaar bezoeken en ook naar Paramaribo gaan. Bhagwanbali maakt het nog erger: hij heeft het zelfs over ‘de plantagebeerput‘ en ‘vele migranten leefden in de ‘narak’ (de hel)’ (Bhagwanbali 2010: 225, 215). Maar veel vrijverklaarde tot slaafgemaakten en zogeheten vrije arbeiders (uitgediende contractarbeiders) bleven jarenlang nog op de plantages hetzelfde werk doen als de contractarbeiders, terwijl zij vrij waren. Zijn kwalificatie van de Surinaamse plantages gedurende de contracttijd is dan ook een voorbeeld van ideologische vooringenomenheid.
Algemeen beeld
Bovendien doet de term werkkampen denken aan mensen in uniformen die gedwongen worden door superieuren om continu arbeid te leveren en die bewaakt worden door wachters achter prikkeldraad. Het geeft dan ook geen pas om het werken en leven van de Hindostaanse contractarbeiders op de plantages gelijk te stellen aan het regiem in werkkampen. Zo wordt willens en wetens een vervormd beeld gegeven.
Anderzijds hebben beide auteurs de neiging om uitsluitend de heldhaftigheid en de strijd tegen de onderdrukkers te benadrukken en zelfs te overdrijven. Sandew Hira en Bhagwanbali geven dan ook een onvolledige beschrijving van de Hindostaanse contractarbeid en een selectief beeld. Een evenwichtige beschrijving is daarom nodig van deze geschiedenis. Met andere woorden: het algemene patroon moet worden geduid bij deze (im)migrantengroep. De meerderheid van de Hindostaanse contractarbeiders was niet betrokken bij het verzet en heeft zich aangepast aan de omstandigheden en gebruik gemaakt van de mogelijkheden om vooruit te komen. Bij een migrantengroep is bijvoorbeeld een deel dat slecht presteert i.c. grote problemen ondervindt en een deel dat uitzonderlijk goed presteert en succesvol is. Het is onjuist om een van deze subgroepen als uitgangspunt te nemen en aan de hand daarvan de geschiedenis van de totale groep in bepaalde historische periode te schrijven. Tevens moet in dit verband ook oog zijn voor de verschillen tussen de koloniën. In dit kader moet worden opgemerkt dat de invloedrijke onderzoeker H. Tinker met zijn boek getiteld A new system of slavery gepubliceerd in 1974 de contractarbeid heeft gediskwalificeerd. Hij heeft zich echter vooral gebaseerd op negatieve ervaringen in Mauritius met contractarbeid, die daar, zeker in het begin van de immigratie, tot op zekere hoogte te vergelijken waren met een nieuwe vorm van slavernij. En een andere tegenstander van contractarbeid, Mahatma Gandhi heeft zich vooral gebaseerd op de negatieve ervaringen in Zuid-Afrika waar toen apartheid en onderdrukking heersten. Zijn medestanders hebben de negatieve arbeidsomstandigheden in Fiji gebruikt om te pleiten voor afschaffing van contractarbeid. In het Caraïbisch gebied en zeker in de Britse koloniën en vooral in Suriname waren de omstandigheden veel beter, aldus het gezaghebbende rapport van J. Mac Neill & Chimman Lal uit 1914, die deze koloniën hadden bezocht. Tinker was niet goed op de hoogte van Suriname en stelde ten onrechte dat de Hindostaanse taal in Suriname na enige tijd was verdwenen. De ontwikkelingen en gevolgen na de afschaffing van de contractarbeid kwalificeerde hij als ‘debris’ (puin, afval, rommel) van het arbeidssysteem dat overbleef. Dit is een affront (grove belediging) van de contractarbeiders en hun nakomelingen en getuigt van het denken in uitsluitend slachtofferschap.
Evenwichtige beschrijving
Anderzijds moeten wij ervoor waken dat wij ons niet uitsluitend dienen te focussen op het succes van contractarbeid en de succesvollen onder deze arbeiders. Er zijn velen bezweken tijdens de contractperiode en een klein deel is berooid teruggekeerd naar India. Ik heb in mijn boek over Hindostaanse contractarbeiders uit 2016 een evenwichtige benadering gehanteerd en de ontwikkeling van de totale groep beschreven. De Hindostaanse contractarbeiders hebben grotendeels hetzelfde werk gedaan als de tot slaafgemaakten in Suriname. Maar een deel van de Hindostaanse contractarbeiders heeft niet hetzelfde werk gedaan en onder dezelfde omstandigheden. Bij het fabriekswerk op de grootste suikerplantage Mariënburg die overigens pas na de slavernij was opgericht, werden modernere technieken gebruikt. Dus geen gevaarlijke suikermolens als tijdens de slavernij. Hindostaanse contractarbeiders hebben ook gewerkt op een bananenplantage en bananendrogerij te plantage Kroonenburg en op de rubberplantage in Slootwijk, die beide na de slavernij werden opgericht. Maar Hindostaanse contractarbeiders zijn eveneens uitgebuit en onderdrukt. Ook zijn sommigen zelfs wreed gestraft en bijvoorbeeld in kromboeien gezet. Het moet nogmaals worden benadrukt dat Hindostaanse contractarbeid plaatsvond in een andere historische periode dan de Surinaamse slavernij. Sterker nog: de Hindostaanse contractarbeid volgde na de afschaffing van de slavernij en het Staatstoezicht. Het zogeheten tienjarig Staatstoezicht voor de meeste vrijverklaarde slaafgemaakten duurde van 1 juli 1863 tot 1 juli 1873. De eerste lichting Hindostaanse contractarbeiders aangekomen met het zeilschip Lalla Rookh ontscheepte op 5 juni 1873 te Fort Nieuw –Amsterdam en zij werden daarna tewerkgesteld op de plantages.
Twintig verschillen
Beide arbeidssystemen met elkaar vergelijken die in opeenvolgende perioden hebben bestaan en dus niet gelijktijdig, is dus niet juist. Er waren bovendien ook veel verschillen. Ik behandel puntsgewijs twintig verschillen.
1 Sterke mensen uit (West) Afrika werden vanaf de 17de eeuw gevangen genomen of geroofd. Daarna ruilden de Afrikaanse leiders hen vaak voor geweren, spiegels, kralen en andere snuisterijen; de zogeheten slavenhalers boden die als ‘betaling’ aan. Deze gevangenen werd geketend overgebracht naar het Amerikaanse continent i.c. Suriname. Daar werden zij verkocht en tot slaafgemaakt. Daarom gebruiken wij niet de term slaven, maar tot slaafgemaakten. De Hindostaanse contractarbeider daarentegen was uit vrije wil een contract aangegaan, al is een heel klein deel misleid en onvoldoende geïnformeerd geweest. De Hindostaanse contractarbeiders werden bovendien streng geselecteerd en hadden bijvoorbeeld vier medische keuringen ondergaan alvorens ze mochten vetrekken uit India.
2 Tot slaafgemaakten werden in barre en onhygiënische omstandigheden met zeilschepen vervoerd; als haringen in een ton werden zij in het ruim ondergebracht. De Hindostaanse contractarbeiders zijn met grote zeilschepen of stoomschepen vervoerd met redelijk goede voorzieningen op de schepen. De Hindostaanse contractarbeiders hadden een slaapruimte van 1,80 meter hoogte en 3 meter breedte (artikel 15 van het Koelietractaat). Voor de Hindostaanse contractarbeiders was er ook ontspanning op de schepen. De sterfte op deze schepen was aanzienlijk lager: gemiddeld 2,1 %. Op de schepen van de slaafgemaakten lag de sterfte tussen 15% – 20%, terwijl de zeereis een derde korter was dan die van de Hindostaanse contractarbeiders!
3 Tot slaafgemaakten werden ontmenselijkt. Na verkoop werden zij eigendom van degene die hen had gekocht en werden zij gebrandmerkt. Zij waren bezit van de plantage-eigenaar en hoorden bij het onroerend goed van de plantage. Met andere woorden, de tot slaafgemaakten vielen onder het eigendomsrecht van de plantage-eigenaar. De Hindostaanse contractarbeiders waren gebonden voor een periode van 5 jaar en behielden hun menselijke waardigheid. Zij werden ‘gehuurd’ door de plantage-eigenaren. Na 5 jaar waren zij vrij en konden vrijelijk beslissen of zij een nieuw contract aangingen.
4 Tot slaafgemaakten kwamen halfnaakt aan in Suriname en hadden nauwelijks behoorlijke kleding daarna. De Hindostaanse contractarbeiders kregen kledij voordat zij uit de havenstad Calcutta vertrokken. Ook eigen eetgerei, waaronder een tinnen bord en een drlnkvat ter voorkoming van djuta (vervuiling); er werd rekening gehouden met hun gewoonten. Zij arriveerden met een buidelzak (ghatri) met hun eigen spullen -soms ook geld- en spullen die zij hadden ontvangen. De tot slaafgemaakten kwamen met lege handen aan.
5 Tot slaafgemaakten mochten hun Afrikaanse naam niet of nauwelijks behouden en kregen vaak Westerse namen. Ook werd naderhand hun taal verboden en het spreken van Sranantongo werd ontmoedigd. De Hindostaanse contractarbeiders behielden hun (geslachts)namen of namen valse Hindostaanse namen aan. Ook het behoud van hun taal -later Sarnámi– werd niet ontmoedigd. Er waren in de periode 1890 -1906 zelfs zogeheten koeliescholen, waar in het Hindi/Urdu werd onderwezen.
6 Bij de tot slaafgemaakten werden de band met Afrika vrijwel voorgoed doorgesneden en men kon niet meer terug naar Afrika. Hindostaanse contractarbeiders hadden recht op terugkeer naar India. De gratis terugkeer is gefaciliteerd door de Nederlandse regering en ongeveer een kwart is teruggekeerd naar India.
7 Tot slaafgemaakten hadden geen rechten en alleen plichten. Ze waren eigendom van particulieren (de plantage-eigenaars) of de overheid (gouvernementsslaven). De Hindostaanse contractarbeiders waren individuen met rechten (en plichten) op grond van het arbeidscontract en bleven tijdens de contractperiode Britse onderdanen. Contractarbeiders konden ook klachten indienen over de plantage-eigenaren (de ‘huurders’) en het leidinggevend personeel bij de overheid.
8 Er was een zeer groot verschil in de mate van wreedheid en negatieve bejegening tijdens de slavernij in Suriname en tijdens de Hindostaanse contractarbeid. De tot slaafgemaakten werden vooral in Suriname als werkvee behandeld. De tot slaafgemaakten werden gestraft door hun eigenaren, vaak op zeer wreedaardige wijze, bijvoorbeeld gegeseld (Spaanse bok) en soms zelfs opgehangen. De behandeling en bejegening van Hindostaanse contractarbeiders waren iets humaner. De contractarbeiders waren namelijk een tijdelijke investering voor de plantage-eigenaren. Men moest rendement behalen en hen daarom zo goed mogelijk behandelen. Een slechte reputatie van de plantage-eigenaar en zijn medewerkers kon de werving negatief beïnvloeden en arbeidsprestaties verminderen. Tot slaafgemaakte vrouwen werden regelmatig seksueel geïntimideerd en vaak verkracht door de blanke bazen. Hindostaanse contractarbeidsters werden soms seksueel geïntimideerd en verkrachting door blanke leidinggevenden is af en toe voorgekomen. Vermeldenswaard is dat de seksuele intimidatie van Hindostaanse vrouwen door directeur James Mavor van plantage Mariënburg mede als reden werd aangevoerd voor brute moord op hem. De arrestatie van de daders ontaardde in de bloedige opstand in 1902.
9 De slavernij in Suriname heeft ruim meer dan 200 jaar geduurd. De Hindostaanse contractarbeid heeft minder dat 47 jaar geduurd (1873-1920). De slaafgemaakten waren eeuwig bezit van hun eigenaar en ook hun kinderen. De Hindostaanse contractarbeiders waren slechts vijf jaar gebonden. Kinderen beneden 10 jaar mochten niet werken. Bij slaafgemaakten ging de slavernij automatisch over op hun kinderen. Na vijf jaar was de contractarbeider vrij en kon zijn eigen leven vorm geven. Overigens heeft bijna een derde vrijwillig een hercontract gesloten; zo vreselijk was contractarbeid blijkbaar niet.
10 Er zijn ruwweg tussen 200.000 tot 350.000 tot slaafgemaakten naar Suriname overgebracht. Na de afschaffing van de slavernij in 1863 waren er niet meer dan maximaal 50.000 vrijverklaarden en ‘vrijen’ (36.000 vrijverklaarden, 5.000 Marrons en de rest gemengden) in Suriname. Er is dus sprake geweest van zeer hoge sterfte tijdens de slavernij. Na de afschaffing van de slavernij was er ook nauwelijks groei van de Afro-Surinaamse bevolking en pas na de jaren twintig nam deze bevolking toe. Onder Hindostaanse contractarbeiders was een veel lager sterfte gedurende hele migratie periode (1873-1916), namelijk 4.505 van 34.304 (15,8%). De Hindostaanse bevolking is enorm gegroeid en binnen 100 jaar meer dan vervijfvoudigd tot circa 142.000 in 1972. Wij moeten hierbij ook bedenken dat een deel is teruggekeerd naar India.
11 De slaafgemaakten kregen geen loon voor hun arbeid. Zij kregen gratis voedsel. Naast (bak)bananen werd voedsel geïmporteerd van meestal inferieure kwaliteit, zoals bakkeljauw, haring en gezouten vlees. Dit voedsel was bepaald niet gezond omdat er sprake was teveel zoutinname. Hindostaanse contractarbeiders kregen een loon dat hoger was dan sommige arbeiders toentertijd in Nederland per dag verdienden. Zij konden een deel van het loon sparen. Er werd reeds op het schip gezorgd voor een gezond menu en in Suriname werd voor hen rijst en blo(e)m (voor de bereiding van roti) geïmporteerd, die ze wel zelf moesten betalen.
12 De huisvesting van slaafgemaakten was zeer belabberd; men woonde vaak in barakken en in krotten. Hindostaanse contractarbeiders hebben in de beginperiode in opgekalefaterde slavenbarakken gewoond. Nadat mede daarom eind 1874 de Hindostaanse immigratie werd stopgezet en weer opengesteld in 1877 pas na garantie op betere huisvesting. Er werden zogeheten koeliewoningen gebouwd met veranda en kookramen. In sommige van deze koeliewoningen in Zoelen, Mariënburg en Peperpot wonen nog steeds mensen.
13 De gezondheidsvoorzieningen voor tot slaafgemaakten waren eveneens belabberd; ook voor hun nakomelingen bestonden slechte voorzieningen. Hindostaanse contractarbeiders hadden goede gezondheidsvoorzieningen en er werd zelfs de geneeskundige school opgericht om gouvernementsartsen op te leiden. Zij hielden regelmatig spreekuur -vaak wekelijks- ten behoeve van Hindostaanse contractarbeiders in de districten. Er waren ook ziekenhuizen op de grote plantages. Er was bedongen dat ook de kinderen van Hindostaanse contractarbeiders recht hadden op gratis goede gezondheidszorg.
14 Tot slaafgemaakten kregen soms een kostgrondje en moesten de opbrengsten vaak overdragen aan de eigenaar. Tot slaafgemaakte ambachtslieden moesten ook hun inkomsten overdragen aan hun eigenaar. Tot slaafgemaakten moesten continu beschikbaar zijn voor arbeid en mede daarom werd het verbouwen van eigen voedsel minder gestimuleerd, maar juist houdbare koolhydraatrijk voedsel geïmporteerd. Hindostaanse contractarbeiders kregen een kostgrondje (20 x 50 meter). Na werktijd en op vrije dagen konden zij werken op hun kostgrondje en (pluim)vee houden. Zij konden ook producten verkopen en het geld sparen.
15 Tot slaafgemaakten mochten niet zomaar -zonder toestemming- hun plantage of werkplaats verlaten. Als zij dat toch deden was dat landloperij of vagebonderen en bestraft. Er werd wel toegestaan dat zij regelmatig mochten baljaren (feesten). Hindostaanse contractarbeiders waren vrij en op vrije dagen mochten ze elkaar opzoeken op de verschillende plantages. Vaak bezochten ze ook Paramaribo om de Agent-Generaal en anderen op te zoeken voor advies, boodschappen te doen of de ‘konverjari‘ te bezoeken. Alleen wanneer zij in werktijd de plantage wilden verlaten hadden zij een pas nodig.
16 De Nederlandse overheid was niet primair verantwoordelijk voor de tot slaafgemaakten, maar hun eigenaren. De Nederlandse overheid was wel verantwoordelijk voor de Hindostaanse contractarbeiders en stond garant voor een minimumloon. De contractarbeider had recht op dit loon gedurende vijf jaar. Als er geen werk was, dan moest de overheid daarvoor zorgen. Dat is bijvoorbeeld ook gebeurd na ziekte in de cacao-sector (de zogeheten krullotenziekte). Zo heeft Gouverneur C. Lely werkloos geworden Hindostaanse contractarbeiders ingeschakeld bij de aanleg van de Lawa Spoorlijn en ondermeer hen het Tout lui Faut kanaal laten graven (voor de afwatering) tegen betaling van het minimumloon.
17 De Afrikaanse cultuur werd als inferieur beschouwd en slaafgemaakten werd verboden bepaalde aspecten van hun cultuur te behouden, zoals de watramamadans. In de laatste fase van de slavernij (na 1830) is er een assimilatiepoging ondernomen om hen te verwesteren en te kerstenen (tot Christen te maken). De Hindostaanse cultuur mocht echter behouden blijven; ook omdat men vond dat het functioneel was voor hun agrarische oriëntatie, ijver en vooruitgangsstreven. Zij waren op hun religieuze feestdagen vrij. Hindoes hadden 32 religieuze feestdagen en moslims 16 dagen. Daarnaast waren zij ook vrij op de officiële feestdagen van Suriname en konden ten volle hun cultuur beleven.
18 Tot slaafgemaakten werden bij werkweigering, overtreding en misdrijven gestraft door hun eigenaren en vertegenwoordigers. Vaak werden voor uitvoering van de straffen, zoals het toedienen van zweepslagen slaafgemaakte voormannen, de zogeheten basya’s ingezet. Hindostaanse contractarbeiders werden pas gestraft na een beslissing door de ommegaande rechter –uitzonderingen daargelaten. De plantage-eigenaren moesten eerst een klacht indienen bij districtscommissaris en na onderzoek werd dat al dan niet de klacht doorgeleid naar de rechter.
19 Tot slaafgemaakten hadden geen regeringen of vertegenwoordigers die voor hen opkwamen. Het heeft vrij lang geduurd voordat dat de slavernij in Suriname werd afgeschaft; namelijk 30 jaar later na de afschaffing ervan in de Britse koloniën in 1833. Hindostaanse contractarbeiders genoten bescherming van de Agent-Generaal namens de Nederlandse regering. De Hindostaanse contractarbeiders konden klachten indienen bij hem en vaak werd een onderzoek ingesteld. Hindostaanse contractarbeiders genoten als Brits onderdaan ook bescherming van de Britse consul die was gestationeerd in Paramaribo en via hem bemoeide de Brits-Indiase regering zich met lot van de contractarbeiders. De meeste Britse consuls hebben zich goed van hun taak gekweten. Er zijn onderzoeken geweest en rapporten geschreven over arbeids- en levensomstandigheden en verbeteringen doorgevoerd.
20 Na afschaffing van de slavernij kregen de plantage-eigenaren 300 gulden als compensatie voor elke tot slaafgemaakte. De tot slaafgemaakten ontvingen geen compensatie. Hindostaanse contractarbeiders konden met ingang 1895 een stuk land krijgen vrij van grondhuur voor zes jaren op een gouvernementsplaats. Zij konden ook land krijgen op zogeheten ‘wilde gronden‘ die zij wel moesten bebouwen. Ook ontvingen zij 100 gulden, namelijk de waarde van de terugreis naar India als zij zich in Suriname permanent vestigden. Overigens kon men toentertijd vrij gemakkelijk land verkrijgen tenminste als men het zelf wilde ontginnen, want de kleinlandbouw werd gestimuleerd. Helaas hebben veel vrijverklaarde tot slaafgemaakten en hun nakomelingen niet vaak gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Wel hebben velen in het Paragebied en in het district Coronie land in collectief eigendom verkregen of soms gekocht.
Overgangsvorm
Het moge duidelijk zijn dat op grond van deze twintig verschillen de Hindostaanse contractarbeid niet te vergelijken is met de wrede slavernij die in Suriname heeft geheerst. De Hindostaanse contractarbeid is bovendien een arbeidssysteem dat later in de tijd is ingevoerd en daardoor eigenlijk niet te vergelijken is met het eerdere systeem. De Hindostaanse contractarbeid was dus geen nieuwe vorm of awatár (nieuwe gedaante) van de slavernij. De Hindostaanse contractarbeid was ook geen verkapte vorm van slavernij. Daarom is de conclusie die Bhagwanbali in 1996 in zijn proefschrift trok nog steeds geldig. Namelijk dat het niet aangaat om de contractarbeid: ‘als een verkapte vorm van slavernij te beschouwen. Een dergelijke interpretatie stoelt meer op een emotioneel oordeel vanuit eigentijdse maatschappelijke normen dan op een zorgvuldige vergelijking van de beide wervingssystemen op basis van het beschikbaar empirisch materiaal (Bhagwanbali 1996: 162).
Voor zover wij een vergelijking willen maken van arbeidssystemen dan was contractarbeid, in het continuüm van slavernij naar vrije arbeid, een overgangsvorm of vormde het een tussenfase. Op 21 november 2020 introduceerde Sandew Hira naar aanleiding van een studie van de brieven van Hindostaanse contractarbeiders de term ‘tot koelie gemaakten’. Ook in dit verband zien wij de impliciete vergelijking met slaafgemaakten. Maar de Hindostaanse contractarbeiders wilden en hun nakomelingen willen helemaal niet als ‘koelie’ gelabeld worden. Zij verwierpen deze term en hebben juist aangetoond zich niet als slachtoffer te gedragen.
Agency
Het is ook niet juist om de Hindostaanse contractarbeiders primair als slachtoffers te beschouwen. De meesten hebben ondanks onderdrukking en uitbuiting de kansen en mogelijkheden in Suriname gepakt om vooruit te komen. Ze hebben het stigma van ‘koelie’ van zich afgeschud en beschouwen de aanduiding ‘koelie’ als een scheldwoord. Het feit dat een deel van de Hindostaanse contractarbeiders juist in verzet is gegaan en strijd heeft gevoerd voor de verbetering van de arbeidsomstandigheden toont ook aan dat zij geen slachtoffergedrag aannamen. Zij hebben actief hun leven vorm gegeven en hard gewerkt om vooruit te komen. Integendeel. Dat wil zeggen dat zij juist agency hadden, namelijk actief gebruikmaakten van de mogelijkheden en kansen hoe beperkt die ook waren om hun leven en dat van hun nakomelingen goed vorm te geven. De Hindostaanse gemeenschap is over het algemeen dan ook trots op hun voorouders. De socioloog R. Gowricharn meent echter in zijn boek getiteld Miskend Verleden (2020) dat deze trots misplaatst is. Hij vindt dat veel behaalde succes op toeval berustte en de strijd om bestaan van de voorgaande generaties ellendig was. Gowricharn vindt dat de geschiedenis van de arme Hindostaanse boeren miskend is. Hij definieert echter niet precies wie dat zijn. Hij geeft geen bewijs van de schrijnende armoede en hij heeft hen en ook hun nakomelingen niet geïnterviewd! Evenmin heeft hij archiefonderzoek gedaan. Hij heeft een literatuurstudie verricht, maar ook daarbij is hij onvolledig. Gowricharn concludeert ten onrechte dat bij de geschiedschrijving over Hindostanen de tussenliggende periode na de afschaffing van de contractarbeid en de vestiging in Paramaribo is overgeslagen en constateert ‘dan wordt bijkans een eeuw overgeslagen’. Hij stelt voorts dat ‘de culturele behoeften, zoals de behoefte aan gemeenschapsvorming, geen aandacht heeft gekregen’ (Gowricharn 2020: 277,289). Dit is kwalijk, omdat hij in dit verband herhaaldelijk is geattendeerd op de studie van G. Choenni & C. Choenni van 672 pagina’s, getiteld Sarnami Hindostani 1920-1960 die is gepubliceerd in 2012. De ondertitel van dit boek luidt: worteling, identiteit en gemeenschapsvorming. Een van de wetenschappelijke eisen is dat men bij de behandeling van een onderwerp eerst de bestaande kennis inventariseert en waar nodig bekritiseert en vervolgens feiten, eigen inzichten en bewijzen te berde brengt. Het willens en wetens negeren van voornoemde studie over het tijdvak 1920-1960 is dan ook met een bepaald doel geschied: namelijk een onjuiste voorstelling geven alsof hij de eerste is die over gemeenschapsvorming onder Hindostanen schrijft. Zijn wetenschappelijke integriteit is dit verband dan ook in het geding. Ik zal verder niet uitweiden over andere controversiële stellingen in zijn boek, maar volsta met een voorbeeld over de interpretatie van cijfermatige gegevens.
De sterfte in de migratieperiode 1873 -1916 bedroeg 5.404 en dat is 15,8% van in totaal 34.304 Hindostaanse immigranten. Is dit het bewijs van de erbarmelijke situatie en dat ze allen bezweken op de plantages? Deze sterfte op de plantages was niet uitsluitend te wijten aan ‘uitputting of uitbuiting’. Deze periode duurde 44 jaar en gedurende dit tijdsbestek zijn de eerste lichtingen mannen en vrouwen ouder geworden en velen zelfs boven 60 jaar. Dus sommigen stierven een natuurlijke dood, anderen bezweken aan de Spaanse griep, hadden een verdrinkingsdood of kwamen om door (onderling) geweld. En uiteraard bezweken velen aan (tropische) ziekten. Van de Hollandse boeren die in 1945 arriveerden in Suriname was bijvoorbeeld meer dan de helft bezweken door (tropische) ziekten!
Ook bij het cijfer over terugkeer, namelijk dat 11.341 van de 34.304 contractarbeiders terugkeerden is toelichting nodig. Een deel ging terug na vele verblijfsjaren om te sterven in hun geboorteland en 20% waren kinderen die in Suriname waren geboren. Dus dit aantal moet worden afgetrokken en dan blijkt dat 9.073 zijn teruggegaan. En circa 10% van de terugkeerders is weer teruggekomen naar Suriname. Dus in principe is ongeveer 8.000 daadwerkelijk teruggekeerd en dat is minder dan kwart van de Hindostaanse contractarbeiders. Dit alles staat in de studie Hindostaanse contractarbeiders 1873-1920, maar Gowricharn citeert alleen die gegevens uit deze studie die hem van pas komen. En nog eens 10% lukte het in andere koloniën terecht te komen. Ook in dit verband zijn eisen van wetenschappelijk integriteit van belang. Gowricharn zet een hele redenering op over aantal ‘in Suriname gebleven’ van slechts 17.563 oftewel 51%, terwijl het percentage 75% moet zijn (Gowricharn 2020: 27). Trouwens als het aantal ‘overgeblevenen’ veel kleiner was en er schrijnende armoede heerste en de landerijen te klein, dan moet hij verklaren hoe het komt dat de Hindostaanse groep zo enorm is gegroeid. En dat men bijna alle kinderen heeft kunnen voeden en vrijwel gezond groot kunnen bremgen. Daar gaat hij niet op in, maar sluit zijn boek af met de conclusie dat er ‘geen reden is voor trots, eerder voor verdriet en onthutsing’ (Gowricharn 2020: 296). Maar ik vind gelet op het voorgaande zijn boek onthutsend.
Viering en herdenking
Het is tot slot ook merkwaardig dat Bhagwanbali in zijn boek uit 2010 de viering van de Hindostaanse immigratie verwerpt: ‘Zij vieren en herdenken het begin van “de slavernij” van hun voorouders. Kan het nog erger?!?,’ zo vraagt hij zich af. (Bhagwanbali 2010: 228). Maar Hindostanen vieren terecht de immigratie van hun voorouders. Zij eren hun moedige voorouders die de stap hebben genomen om te emigreren uit India en dat er gaandeweg zich een succesvolle Hindostaanse gemeenschap heeft gevormd. Wie anders kon beter vergelijken dan zij zelf dat zij het beter hadden gekregen dan in India. In bijna alle voormalige koloniën viert men Indian Arrival Day. In 2018 heeft de literatuurwetenschapper M. van Kempen de vraag geopperd of 5 juni 1873 nog steeds als datum van Hindostaanse immigratie moet blijven gelden. Hij had namelijk gegevens gevonden van de immigratie van 17 Hindostanen die in mei 1868 met het schip Crikket waren overgebracht uit het Caribisch gebied (ingescheept op Barbados) om op een Surinaamse plantage te werken. Moet daarom 1868 het nieuwe jaartal worden van de Hindostaanse immigratie?, aldus zijn vraag. Wij herdenken echter de immigratie vanuit India naar Suriname! Bovendien waren ook andere Hindostanen al met ingang van 1868 vanuit Guyana naar Suriname geïmmigreerd. Vóór de immigratie van 1873 woonden al 112 Hindostanen in Suriname. Een groot deel woonde in het district Coronie (toen bekend als Opper Nickerie) op de plantage Leasowes die in de volksmond‘Koolie-Santie’ werd genoemd. Een aantal had relaties met Creoolse vrouwen en ook kinderen. De conclusie is dan ook dat 5 juni 1873, de dag waarop de Hindostaanse immigranten in Suriname ontscheepten, de datum moet blijven van de herdenking en viering van de Hindostaanse immigratie! Deze viering is gebaseerd op de overlevering en de vergelijking met de situatie in India en natuurlijk op het bereikte succes. Uiteraard moeten wij ook de slachtoffers herdenken. Bij elke immigratie van groepen zijn er nu eenmaal personen die het niet redden. Maar deze groep uitsluitend als maatstaf nemen voor geschiedschrijving getuigt van een fixatie uitsluitend op slachtofferschap. Dat typeert de Hindostaanse geschiedenis en ook de Hindostaanse gemeenschap juist allerminst. In dit verband is de conclusie van toepassing die dominee R. Karsten in 1930, tien jaar na de contracttijd trok:
‘Suriname mag zich gelukkig rekenen, dat het deze arbeidzame menschen onder zijn bewoners telt… De Britsch-Indiërs vormen op den duur in Suriname een bevolking, toegerust met de eigenschappen, welke een land vooruitbrengen… Uit economisch oogpunt zijn deze immigranten een zegen geworden voor de Kolonie.
Kortom: de Hindostaanse (im)migratie is een succes geweest, maar er waren ook verliezers. Daarom is zowel viering van het succes als herdenking van de slachtoffers op zijn plaats. Ruim honderd jaar na de aankomst van de laatste lichting Hindostaanse contractarbeiders in mei 1916 in Suriname zijn hun nakomelingen een succesvolle etnische groep. Zij vormen een gemeenschap van meer dan 300.000 mensen. Ongeveer 175.000 Hindostanen wonen in Nederland en ruim 150.000 in Suriname.
Gezien de grote verschillen tussen de Hindostaanse contractarbeid en de slavernij in Suriname was de integratiestijl van de nakomelingen, namelijk de Hindostaanse groep en de Afro-Surinaamse groep in de 20ste eeuw verschillend. Ook de houding en opstelling tegenover Nederland was verschillend. Hoe het de nakomelingen van de tot slaafgemaakten, in het bijzonder de Afro-Surinamers is vergaan in Suriname na de afschaffing van de slavernij in 1863 zal ik in 2023 rapporteren in mijn boek Afro-Surinamers 1863-1963.
Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.
AANVULLING
Naar aanleiding van bovenvermeld artikel heeft Gowricharn op de site van het Sarnamihuis (16 december 2020) een reactie Discussie over de Surinaamse geschiedschrijving geschreven op mijn opmerkingen naar aanleiding van zijn boek MISKEND VERLEDEN (2020). Hieronder vindt de lezer mijn commentaar op de reactie van Gowricharn op de site van het Sarnamihuis.
Ik zal kort ingaan op de opmerkingen van Ruben Gowricharn bij mijn artikel over Hindostaanse contractarbeid en slavernij in Suriname. Als eerste merk ik op dat mijn artikel in tegenstelling tot wat Gowricharn beweert, wel een vergelijking betreft. In presenteer twintig verschillen gebaseerd op vooral feiten. Ik heb in mijn artikel geen aanval gedaan op Gowricharn als persoon, maar slechts enkele omissies in zijn boek Miskend verleden blootgelegd. Als meelezer heb ik de conceptversie, waarin hij mij met naam en toenaam noemde en persoonlijke kritiek op mij formuleerde, becommentarieerd. Ik heb 40 opmerkingen, kritiekpunten en aanvullingen aan hem doen toekomen. Ik zal hier kort ingaan op de 12 punten die hij heeft aangestipt.
- Ik heb paragraaf 2.5 gelezen en kom geen definitie tegen van arme boeren. Wat wordt bedoeld met ‘arm’. Hoofdstuk 6 gaat over de kleine landbouw. Wordt met boeren hoogstwaarschijnlijk kleinlandbouwers bedoeld? Hoofdstuk 7 gaat over ‘homemaking’ en ook daar ben ik geen definitie tegengekomen van wie precies de arme boeren zijn? Met de term boeren wordt in Suriname doorgaans Hollandse boeren bedoeld.
- Er wordt wel armoede aan de orde gesteld en van alles beweerd over armoede, maar wat precies armoede is wordt niet duidelijk. Wat definieert Gowricharn als armoede (operationalisering dus)? Een bepaald inkomen dat ontoereikend is, de geringe koopkracht, gebrek aan voedsel, aan kleding, etc.? In paragraaf 8.6 stel hij dat er geen gebrek aan land was en dan stelt hij ‘ik heb deze armoede op verschillende plaatsen aangestipt.’ Op p. 192 stelt Gowricharn: De enige verklaring voor het uitblijven van een massale sterfte onder de boeren is dat zij dankzij de toegang tot de grond zelf hun voedsel konden verbouwen. Zo schrijnend was de armoede blijkbaar niet. Er was armoede, in de zin dat velen in een bepaalde periode niet of nauwelijks geld hadden om bijvoorbeeld kleding te kopen, maar dat soort voorbeelden noemt hij niet. De gezondheidszorg voor Hindostaanse contractarbeiders en hun kinderen was gratis. Hij geeft zelf een tabel dat velen naast uit de landbouw ook buiten de landbouw een inkomen hadden (p. 195)
- Naast interviews over contractarbeiders hebben mijn zus en ik interviews gedaan met hun kinderen. Velen waren kleinlandbouwers en de interviews waren meestal in het Sarnami. In het kader van ‘oral history’ heb ik bovendien (ego)documenten gebruikt zoals de autobiografie van Rahman Khan, Chandrasekhar Sharma, Sanadya en interviews die door anderen zijn gedaan met Hindostaanse contractarbeiders. Natuurlijk, herinneringen kunnen vervagen met het toenemen van de leeftijd. Deze gegevens worden gecombineerd met andere bronnen en data (triangulatie) om een adequaat beeld te vormen. De badinerende opmerking dat het zou gaan ‘verhaaltjes‘ laat ik voor zijn rekening. Gowricharn stelt dat cijfers en archieven beperkt zijn omdat deze vanuit het perspectief van de kolonisator zijn neergeslagen. Maar wanneer het hem goed uitkomt, gebruikt hij deze gegevens wel; zie de vele tabellen in zijn bijlage. Dat is arbitrair.
- Het boek Sarnami Hindostani 1920-1960 kwalificeert hij als bij elkaar ‘een geharkte verhalen’. Het boek behandelt echter een periode van 40 jaar met verschillende tabellen, ook in de noten. Bijvoorbeeld dat in 1950 het aantal levendgeborenen per 1000 personen onder Hindostanen 48,0 bedroeg, onder Creolen 41,5 en onder Javanen 23,1 (p.56). Als Gowricharn goed kennis had genomen van dit boek, zou hij wijzer zijn geworden.
- Gowricharn stelt dat hij dit boek ‘volstrekt onbruikbaar’ vindt en de vierde keer meent hij dat ik ‘geen jota’ van heb begrepen. Maar op p. 611 en 612 worden de producten genoemd die uit India zijn meegenomen: een thema die hij behandelt in zijn boek. Zoals ik eerder heb gesteld: het is gebruikelijk in de wetenschap dat je wel het boek noemt en vervolgens jouw kritiek formuleert. Dat heeft dus te maken met wetenschappelijke integriteit. Hij stelt echter nu pas dat het boek ‘volstrekt onbruikbaar’ is. Dat had hij liever direct in zijn boek moeten doen. Nu viel het velen op dat hij dit boek heeft genegeerd. Gowricharn stelt dat ik geen theorie heb. Ik heb de theorie van integratiestijlen geïntroduceerd en die wordt bijvoorbeeld gebruikt om de verschillende integratiestijlen van Hindostanen en Afro-Surinamers in een bepaalde periode te verklaren.
- Over wetenschappelijke integriteit gesproken. Ik heb wel verwezen naar zijn artikel uit 2008 in het boek Sarnami Hindostani. Hoofdstuk 7 over gaat verschillende aspecten van gemeenschapsvorming en over het neerkijken van stadshindostanen (Sahar) op districtshindostanen (boiti). Dat was punt 37 van mijn kritiek op zijn conceptversie. Hij beweert dan ook ten onrechte in zijn boek dat er geen aandacht was voor dit aspect.
- Gowricharn meent dat mijn boeken benedenmaats en onbruikbaar zijn en vraagt zich af wat zij toevoegen aan de bestaande kennis op dat terrein. Ik heb niet alleen kennis toegevoegd maar nieuwe inzichten naar voren gebracht, zoals de mythe van misleiding (bharmai deis) en dat Arkhatiya’s illegale wervers waren, naast de legale wervers.
- Gowricharn stelt dat hij een ‘vermijdstrategie’ heeft gehanteerd en mij toch gevraagd heeft om commentaar uit collegialiteit. Maar het zou niets veranderen aan zijn boek over Hindostaanse boeren. Hieruit blijkt de stijfkoppigheid van Gowricharn. Hij heeft de stelling dat de joint family een vertelling was niet veranderd. Hij heeft mijn kritiek dat de joint family wel een belangrijke samenlevingsvorm was niet overgenomen. Op p. 30 heeft hij het wel over de transformatie van joint family naar kerngezin. Dit staat trouwens ook in het boek Sarnami Hindostani. Maar hij heeft wel palwar banawe (punt 17 van mijn kritiek) overgenomen. Zijn boek is dus wel veranderd.
- Op p. 27 beweert Gowricharn dat het al opmerkelijk is dat bijna 40%, dus één op de tweeënhalf, is teruggegaan.“Was het in Suriname zoveel beter?, vraagt hij zich af. Dit cijfer klopt niet. Slechts een kwart van degenen die naar Suriname waren gekomen is teruggegaan. Bovendien waren zij gekomen om geld te verdienen en terug te gaan met spaargeld. Maar de meerderheid is in Suriname gebleven. Ja, het was voor velen veel beter in Suriname dan in het toenmalige India.
- Het percentage van 20% is gebaseerd op De Klerk 1953:152 en Nota Van Drimmelen 1906, nr.1153. Dat staat op pagina 497 van mijn boek Hindostaanse contractarbeiders uit 2016. Gowricharn verwijt mij dat ik niet goed lees, maar maakt zichzelf schuldig hieraan. Ook hier weer voor de vijfde keer ‘geen jota’. Hij citeert uit dit boek alleen wanneer het hem goed uitkomt.
- Gowricharn betwist de demografische statistieken maar gebruikt deze wel om zijn redenering te staven. Zie bijvoorbeeld tabel 2.1 op p.27. Over selectiviteit gesproken!
- Het is bekend dat zowel de sterfte na de contracttijd (na 1920) onder Hindostanen veel lager was dan bijvoorbeeld onder Creolen, alsook de kindersterfte. Gowricharn zegt dat hij cijfers over kindersterfte niet heeft gezien. Dat toont aan dat zijn kennis over de Surinaamse geschiedenis onvoldoende is. Prof. C. Flu en Dr. P.H.J. Lampe, bijvoorbeeld, geven cijfers. Er zijn ook andere bronnen. In 1928 was de sterfte binnen het eerste levensjaar per 1000 personen onder Creolen 100 en onder Hindostanen 54 (Verslagen openbare gezondheidsdienst). In 1925 was het verschil in sterfte per 1000 personen onder vrouwen als volgt; Inboorlingen (Creolen) 17,5 en Hindostanen 10,6 (Lampe 1927:298).
Gowricharn tracht met zijn reactie mijn wetenschappelijke integriteit in twijfel te trekken, maar hij lijkt mij niet de aangewezen persoon om dit te doen.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Suriname