Hindorama

Let's get IN(fo)SPIRED!
  • HOME
  • ACTUEEL
  • CULTUUR
  • COLUMN
  • INTERVIEW
  • JAI
    • JNAN ADHIN INSTITUUT (JAI)
    • BIBLIOTHEEK
      • MIGRATIEGESCHIEDENIS
  • OVER ONS
    • CONTACT
    • WEBSHOP Sampreshan.com
    • VRIENDEN van HINDORAMA
    • ADVERTEREN
    • NUTTIGE LINKS | DOWNLOAD
WEBSHOP

Een balans na 45 jaar onafhankelijkheid Suriname – Prof. Chan E.S. Choenni

zondag, 22 november 2020 by Redactie Hindorama

Suriname en de twee betwiste gebieden gearceerd.

Bijna een halve eeuw geleden werd Suriname een on­af­­hankelijke staat. De republiek Suriname heeft daar­na turbulente ontwikkelingen doorgemaakt. Er waren goede tijden en slechte tijden. Na 45 jaar on­af­hankelijkheid is het dan ook tijd voor reflectie en het trekken van conclusies. Ik beperk mij in dit artikel tot het trekken van tien conclusies. Ik sluit af met het actuele thema klimaatverandering. In dit verband doe ik ver­volgens het voorstel om de zogeheten betwiste gebieden die Suriname deelt met de buurlanden Guyana en Frans Guyana te bestemmen tot natuurreservaten.

1 De overhaaste onafhankelijkheid op 25 november 1975 resulteerde in een grote emigratie van Surinamers. Voorafgaand aan de onafhankelijkheid koos een aanzienlijk deel van de Surinaamse bevolking voor een betere en zekere toekomst in Nederland. Suriname verloor een deel van zijn vitale bevolking. Voor velen was de onafhankelijkheid een trauma: men heeft voor een appel en ei zijn landerij en woning verkocht die met zweet en tranen waren opgebouwd. De twee voornaamste aanjagers van deze schele onaf­hanke­lijkheid, namelijk de politieke leiders Henck Arron en Eddy Bruma hebben toen nauwelijks iets ondernomen om de leegloop van het land te voorkomen. Arron heeft later wel toegegeven dat hij een verkeerde inschatting had gemaakt. De extreem-nationalistische en anti-Nederlandse politicus Bruma werd later echter niet meer opgenomen in de nieuwe coalitieregering, die in 1977 onder leiding van Arron opnieuw aantrad. Bruma had ten onrechte Arron beschuldigd van financiële malversaties. Beide politici hebben achteraf beschouwd, Suriname dan ook geen goede dienst bewezen. Bovendien werd de ontwikkelingshulp i.c. het bedrag ad 3,1 miljard gulden verbrast. Op 25 februari 1980 werd het regime van Arron c.s. als het ware weggeschoten. Als sterke man kwam de militair Desiree Delano Bouterse te voorschijn. Daarna volgden turbulente politieke ont­wikkelingen in Suriname, waarvan Bouterse de voornaamste regisseur was. Mede door toedoen van de eminente politieke leider Jagernath Lachmon vond in 1987 een terugkeer naar de democratie plaats.

Er had zich door de tijd heen een zogeheten Surinaamse diaspora gevormd in Nederland. Op de Antillen, in de Verenigde Staten en in België ontstonden gaandeweg kleinere gemeenschappen van Surinamers. Thans zijn er ongeveer 1 miljoen Surinamers op de wereld. Ruim 560.000 in Suriname, bijna 400.000 in Nederland en de rest woont in de eerdergenoemde landen. Vermel­denswaard is dat deze diaspora van meet af aan de landgenoten in Suriname is blijven ondersteunen; niet alleen in materieel, maar ook in moreel opzicht. Terecht beschouwt de in 2020 aangetreden regering Santokhi-Brunswijk deze diaspora als onderdeel van de Suriname bevolking. Bovendien verkeert deze regering niet in vijandschap met de Nederlandse regering.

Het actief en effectief inschakelen van de Surinaamse diaspora en ook Nederland als voormalig kolonisator én Rijksdeel is geboden. Het talmen met een diasporabeleid door de Surinaamse regering -die is al ruim 3 maanden aan de macht- is dan ook niet bevorderlijk voor het draagvlak onder vooral de Surinaamse diaspora in Nederland.

2 Er was voorafgaand aan de onafhankelijkheid sprake van etnische polarisatie en politieke uitsluiting van de grootste bevolkingsgroep in Suriname. Op het laatste moment is een raciale burgeroorlog voorkomen. Achteraf beschouwd kan worden gesteld dat de toenmalige leidende politici zich zeer onverantwoordelijk hebben gedragen. Maar het moet worden ge­con­stateerd: Suriname is na deze fase van etnische polarisatie er in multi-etnisch opzicht sterker uit gekomen. Dat is mede te danken aan de interventie door het militair regime en later de NDP (Nationale Democratische Partij). Alle bevolkingsgroepen werden betrokken bij het bestuur en etniciteit werd minder belangrijk in de politieke arena. In politiek opzicht was Suriname al grotendeels een harmonieuze multi-etnische samenleving, maar in 2020 is dat nog veel sterker het geval.

De huidige President Chandrikapersad Santokhi heeft niet alleen een cross-over per­soon­lijkheid, maar ook een breed mandaat en draagvlak onder alle bevolkingsgroepen. Hij verdient dan ook allerwegen ondersteuning om Suriname daadwerkelijk vooruit te helpen.

3 Ondanks enkele zwakke pogingen in het verleden om een assimilatiebeleid te voeren, is Suriname een multiculturele samenleving gebleven. De culturele diversiteit is behouden en wordt nu als kracht beschouwd. De verschillende bevolkingsgroepen koe­steren hun cultuur en hebben ook relaties met de broncultuur landen, zoals Ghana, India, Indonesië en China. De Surinaamse culturele diversiteit wordt ook internationaal geëtaleerd en ingezet voor bevordering van het toerisme. De relaties met de eergenoemde landen zal ook bijdragen aan verdere ontwikkeling van Suriname. Er is sprake van wederzijds respect voor elkaars cultuur. Racisme wordt veroordeeld en verworpen in Suriname, zoals onlangs is gebleken in verband de publicatie van een racistische cartoon in het dagblad Suriname. In multicultureel opzicht is de Surinaamse samenleving dan ook een voorbeeld voor de wereld. Thans is ook de achtergestelde groep van Marrons in ruime mate medebestuurder van het land. Door de tijd heen heeft zich in dit verband een demografische verandering voltrokken. De Marrons vormen wat betreft bevolkingsomvang nu de tweede bevolkingsgroep in Suriname.

Laten wij hopen dat de huidige regering er in zal slagen de achtergestelde positie van deze groep alsook de Inheemsen (voorheen Indianen) op te heffen. Acceptatie en gelijkwaardig burgerschap van alle Surinamers blijft geboden. 

4 Suriname heeft -helaas- te maken gehad met politiek geweld. Nadat op 25 februari 1980 al enkele militairen waren doodgeschoten, hebben Bouterse c.s. op 8 december 1982 vijftien tegenstanders op gewelddadige wijze vermoord, Daarna is ook een bloedige bin­nen­landse oorlog gevoerd met veel doden onder vooral de Marrons. Het politieke geweld is gelukkig afgezworen en er is nauwelijks sprake van omvangrijke haat en gewelddadige vergelding. Surinamers zijn echter merendeels vergevingsgezind en levenslustig gebleven en dit traumatische verleden lijkt grotendeels te zijn verwerkt. De rechtstaat is overeind gebleven. Rest nog de afwikkeling van kwestie Bouterse in verband met de zogeheten decembermoorden via de rechter.

Er heerst nu vrijheid van meningsuiting en de angst die er heeft geheerst lijkt langzamerhand te verdwijnen. Ondanks alle politieke strubbelingen is de bevolking niet cynisch geworden en is veerkrachtig gebleven. De toegenomen transparantie in het bestuur mede gefaciliteerd door de sociale media moet worden behouden en uitgebouwd.

5 Sterker nog: Suriname is een democratie gebleven en zeker geen failed state (mislukte staat) geworden. Dit jaar heeft de bevolking de NDP en vooral Bouterse via de verkiezingen massaal afgewezen. Tijdens de telling van de stemmen was duidelijk dat vele burgers hebben gewaakt om mogelijke verkiezingsfraude te voorkomen. De democratie is dan ook springlevend in Suriname. Er is nu een breed samengestelde en competente regering die ondanks enkele beginnersfouten en startproblemen (bijvoorbeeld -vermeend- nepotisme) voortvarend aan het werk is gegaan. Na 100 dagen zijn er al verschillende maatregelen getroffen en de corruptie die er heeft geheerst is blootgelegd.

Na bijna 45 jaar heeft Suriname eindelijk een integer, competent en daadkrachtig bestuur. President Chan Santokhi lijkt the right man on the right place and on the right time te zijn. Naar het zich laat aan zien zal Suriname na 45 jaar onafhankelijkheid zich eindelijk ontwikkelen in de vaart der volkeren, zoals het zo mooi heet.

6 Geconstateerd moet worden dat de verschillende regeringen de afgelopen 45 jaar er nauwelijks in zijn geslaagd om een groot deel van de bevolking te motiveren en te mobiliseren om op productieve wijze een bijdrage te leveren aan de opbouw van het land. Het ambtenarenapparaat dijde uit en vormde een wa­ter­hoofd voor de Surinaamse economie. Vaak fungeerde het als hindermacht in plaats van faciliterend te zijn voor ontwikkeling van het land. Bovendien bleef de winti wai, lanti sa pai (de overheid zal betalen voor de kosten) houding overeind. Vaak werd alles afgewenteld op de overheid en was men niet of nauwelijks actief als burger om een bijdrage te leveren aan het algemeen belang.

In het kader van actief burgerschap zal meer dan voorheen een appèl op de burgers moeten worden gedaan om naar vermogen een bijdrage te leveren aan de instandhouding en beheer van de infrastructuur van Suriname. De productieve sectoren van de economie en vooral de agrarische sector verdienen gerichte aandacht alsmede de opleiding en vorming van de burgers in deze richting. 

7 De republiek Suriname heeft in economisch opzicht goede tijden en slechte tijden gekend. Er zijn perioden van economische groei geweest en van economische stagnatie. Er waren Governors van de Centrale Bank aan het roer die spaarzaam waren, zoals bijvoorbeeld de heer A. Telting. Het moet echter worden geconstateerd dat vooral Governors aangesteld door de NDP, zoals H. Goedschalk en R. Van Trikt corrupt bleken te zijn en de staatskas hebben leeggeroofd. Recent is gebleken dat de Bouterse-Adhin regering corrupt is geweest en Suriname met een grote schuldenlast heeft achter­gelaten. Erger nog: de voormalige Governor van de Centrale Bank en Minister van Financiën, G. Hoefdraad was de verpersoonlijking van corrupt beleid. Hij is ondergedoken en voortvluchtig met medeneming van belangrijke gegevens. Dit is een blamage van formaat voor de NDP. Trouwens de beschuldigingen over corruptie zijn niet of nauwelijks weersproken door de NDP. De afgelopen maanden was er dan ook sprake van een deconfiture (de mislukking werd in beeld gebracht) van Bouterse c.s. en ontmaskering van corrupte NDP politici.

Hopelijk ontstaat een vernieuwing binnen de NDP en kan deze partij een constructieve oppositierol vervullen binnen de Surinaamse de­mo­cratie. De huidige regering poogt voorzieningen te treffen van de schuldenlast af te komen. Naar verwachting zal vanaf volgend jaar (2021) met hulp van internationale fondsen, buitenlandse mogendheden en goed financieel beleid Suriname in financieel opzicht ‘gezond’ worden. Ook de Surinaamse diaspora moet worden ingeschakeld om in dit verband een bijdrage te leveren. De vooruitzichten in verband met de olievondsten en de exploitatie van de oliebronnen kunnen ook een belangrijke bijdrage leveren.

8 De afgelopen jaren is door de verschillende regeringen de ontwikkeling van de infrastructuur ter hand genomen. Een groot deel van het bewoonde gebied in Suriname is ontsloten. Er zijn nu plannen voor onder meer de bouw van twee bruggen, waardoor beide buurlanden nu over de weg bereikbaar zullen zijn. Maar wat betreft de gebouwde omgeving is er sprake geweest van groot achterstallig onderhoud. Er is ook achterstallig onderhoud van gedeeld erfgoed van Suriname en Nederland. Er kon vanwege van de vijandschap met de Nederlandse overheid niet of nauwelijks gewerkt worden aan onderhoud en herstel van het gedeeld erfgoed. Suriname was ook internationaal geïsoleerd vanwege het regiem van Bouterse c.s. Nu is de situatie ten goede veranderd.

Het is zaak om in samenwerking met Nederlandse overheden en internationale or­ga­ni­sa­ties het achterstallig onderhoud en herstel van het gebouwd erfgoed ter hand te nemen. In verband met genoegdoening voor het slavernijverleden moeten Nederlandse steden/gemeenten als Amsterdam en Rotterdam worden betrokken bij onderhoud en herstel van het gedeeld erfgoed, zoals veel monumentale gebouwen in Paramaribo. Ook in dit verband moet de Surinaamse diaspora worden betrokken. 

9 Suriname beschikt over veel bodemschatten en wordt beschouwd als (potentieel) het 17de rijkste land ter wereld. Vermeldenswaard is evenwel dat 100 jaar geleden -omstreeks 1920- een discussie woedde in hoeverre de landbouw dan wel de industrie/mijnbouw het belangrijkste trekpaard van de Surinaamse eco­nomie zou moeten zijn. De landbouwdeskundige J.J. Leys -naar wie de Leysweg is vernoemd- koos voor de landbouw. De eertijds bloeiende goud- en balata-industrie gingen namelijk toen vrijwel ten onder in Suriname. Gelukkig kwam daarna de bauxietindustrie op en Suriname kon zich met deze industrie lange tijd in economisch opzicht grotendeels redden. Nu wordt olie als nieuwe trekpaard beschouwd. Maar deze industrieën zijn onderhevig aan de wereldvraag en de prijzen schommelen. Bovendien zijn deze grondstoffen niet oneindig beschikbaar en dragen bij tot milieu­verontreiniging. Ook blijkt vaak dat slechts een deel van bevolking daadwerkelijk profiteert van de gegeneerde welvaart.

In de jaren dertig is onder leiding van A.L. Waaldijk -naar wie de huishoudschool is vernoemd- het project Creola op plantage Uitkijk (grenzend aan Saramaccarivier) was opgezet om Afro-Surinamers terug te krijgen in de landbouwsector. Afro -Surinaamse landbouwers waren aan het eind van de 19de eeuw namelijk succesvol in de productie van cacao. Helaas werd door de zogeheten krullotenziekte (infectie van de bladeren) deze sector de das omgedaan. En helaas mislukte ook het project Creola door mis­management. Suriname was echter als landbouwkolonie opgezet vanwege de vruchtbare grond. Vanwege de wrede slavernij is een landbouwtrauma ontstaat onder een deel van de bevolking alsook valse schaamte om in deze sector te werken. Maar juist de agrarische sector zou het trekpaard van de Surinaamse economie moeten worden. Er is een grote vraag naar voedsel en zoet water in het Caribisch gebied. Suriname kan daar ruimschoots in voorzien en goed geld verdienen. Bovendien kan een groot deel van de bevolking worden ingeschakeld. Voorts kunnen eigentijdse (‘state of the art’) technieken worden gebruikt bij de productie, waardoor de opbrengst wordt verhoogd en bepaalde inconveniënten (ongemakken), zoals werken onder de felle zon en in de hitte worden verholpen. Het uitbreiden van de extensieve rijstbouw en produceren van kruiden en medicinale planten, bloementeelt en andere land­bouwproducten zijn enkele voorbeelden.

De agrarische sector en in het bijzonder duurzame landbouw zouden dan ook meer dan voorheen het trekpaard van de Surinaamse economie moeten worden. Het upgraden en promoten van deze sector en de bevolking daarbij betrekken, in het bijzonder ook de jeugd en scholen verdient krachtige ondersteuning.

10 Tenslotte zij vermeld dat Suriname behoort tot één van de groenste landen van de wereld. De Surinaamse natuur moet worden gekoesterd mede in relatie tot de klimaatverandering. De klimaatverandering resulteert in ondermeer de opwarming van de aarde. Suriname heeft daar ook last van. Vernietiging van het Amazonegebied, in het bijzonder het Amazonewoud versnelt dit proces. Het binnenland van Suriname maakt onderdeel uit van dit gebied. Suriname is rijk aan bos en zoet water. In dit licht is het natuurbehoud dan ook geboden. En voor zover de natuurlijke rijkdommen moeten worden geëxploiteerd, zal dat behoedzaam moeten plaats­vinden. Dat wil zeggen: op een duurzame wijze.

Het vernietigen van de natuur en de habitat voor de dieren in Suriname bijvoorbeeld door ongecontroleerde goudwinning is uit den boze. Gelukkig heeft Suriname 10% van het landareaal al bestemd tot Centraal natuurreservaat. Maar eigenlijk zou een groter gebied tot natuurreservaat moet worden bestemd. 

De drie Guyana’s
Recent zijn er plannen ontvouwd voor een brug over de Corantijnrivier en een brug over de Marowijne rivier. De betekent dat de zogeheten drie Guyana’s over land met elkaar zullen worden verbonden. Suriname stond ook bekend als Nederlands Guyana/Dutch Guyana en is geologisch beschouwd onderdeel van het zogeheten Guyana schild. De ambitie van de regering Santokhi–Brunswijk is om al in hun regeerperiode (2020-2024) beide bruggen te realiseren. De verbinding over land zal niet alleen het onderlinge personenverkeer vergroten, maar ook de verdere ontwikkeling van de drie Guyana’s versnellen alsook de interdependentie. Suriname deelt met beide buurlanden echter grensgebieden die worden betwist. De laatste tijd is de discussie opgelaaid over het betwiste Tigri gebied. Veel Surinamers menen dat dit gebied rechtmatig tot Suriname behoort en voeren allerlei historische en juridische argumenten aan. Er was recent een bijeenkomst op Grun Djari van de politieke partij NPS (Nationale Partij Suriname) over een mogelijk proces bij het Internationaal Gerechtshof.

Is het wel verstandig en wijs om in het huidige tijdsgewricht en gelet op het voornemen voor sa­men­werking met Guyana en de bouw van een brug om op de proppen te komen met discussies over dit grensgeschil? Is er niet een elegantere oplossing te vinden in het voordeel van beide landen? Een win-win oplossing dus voor dit grensgeschil en ook voor het grensgeschil met Frans Guyana is geboden.

Het Tigri gebied
Tot 2014 ontbrak echter een gedegen en overzichtelijke stu­die over de Su­rinaamse grens­ge­­schillen. De advo­caat Lachman Soe­da­mah heeft zijn proefschrift hieraan gewijd met de titel Suriname compleet? Een studie over de mogelijke bijdrage van het volkenrecht aan de oplossing van de Surinaamse grensgeschillen, Oisterwijk: Wolfpublishers. Ik maak hieronder gebruik van deze studie.

Met Guyana is een geschil over het gebied in de Zuidwesthoek van Suriname. Dit grensgebied rond ‘de Nieuwe Rivier Driehoek/New River Triangle’-in Suriname ook bekend als Tigri gebied- is gelegen tussen de bovenloop van de Corantijnrivier. Dat staat bekend als de Nieuwe rivier en de zijrivier Coeroeni vormt de westgrens en Brazilië de Zuidgrens. Dit betwiste gebied met Guyana is 15.603 vierkante kilometers groot. Het geschil heeft als grondslag dat historisch eerst de Coeroeni rivier werd beschouwd als de belangrijkste bronrivier van de Corantijnrivier. Dat was vastgesteld door de geograaf Robert Schomburgk tussen 1840-1844. Het werd dan ook als de zuidwestgrens van Suriname beschouwd. Maar in 1871 werd de Nieuwe Rivier ’ontdekt’. Deze rivier bleek breder en dieper te zijn dan de Coeroeni. Dus de Nieuwe Rivier moet de grens met Guyana zijn volgens Suriname: want dat is de belangrijkste bronrivier. Op de internationale kaarten werd echter meestal de Coeroeni rivier als grens aangeven, terwijl in geografisch opzicht Suriname het gelijk aan zijn zijde heeft. Maar hoogstwaarschijnlijk zal de historische gegroeide praktijk het winnen en lijkt mij -eerlijk-gezegd- de positie van Suriname in dit grensgeschil minder sterk dan van Guyana. Het is dan ook de vraag of het wijs is van Suriname om deze kwestie aan het Internationaal Gerechtshof voor te willen leggen.

Marowijne-Litani gebied
Met Frans Guyana heeft Suriname een grensgeschil over het gebied tussen de Litani-rivier en de Marowijnekreek en de Zuidgrens met Brazilië. Dit betwiste gebied ligt in de Zuidoosthoek van Suriname en is 3.439 km2 groot. Als de bronrivier van de Marowijnerivier de Ma­ro­wij­nekreek is, dan behoort het gebied aan Suriname. Als de Litani de bronrivier, dan valt het gebied toe aan Frans Guyana. Vermeldenswaard is dat in 1860 was van Franse zijde de vraag werd geopperd of de Lawa dan wel de Tapanahony als de hoofdrivier was te beschouwen. Een Frans-Nederlandse commissie nam in 1861 de beide rivieren op en kwam tot het besluit dat de Lawa de hoofdrivier was. Toen in 1885 in het gebied tussen de beide genoemde rivieren goud ontdekt werd, ontstond een grensgeschil. Om aan het geschil een einde te maken sloten de beide mogendheden op 29 november 1888 een overeenkomst, waarbij bepaald werd dat het geschil aan de uitspraak van een scheidsrechter zou worden onderworpen. Deze scheidsrechter, Tsaar Alexander III van Rusland, besliste dat de Lawa als de grensrivier moest worden beschouwd. Uit hoofde van deze scheidsrechterlijke uitspraak behoorde het grondgebied boven de samenvloeiing van Lawa en Tapanahony voortaan aan Nederland c.q. Suriname vanaf 1891. Nu was vastgesteld dat de Lawa de hoofdrivier is, begon de discussie over de vraag of de Litani dan wel de Marowijnekreek de voortzetting van de Lawa is. Dit grensgeschil is tot op heden nog niet opgelost.

De vraag is: hoe om te gaan met de beide betwiste gebieden. Soedamah geeft richtlijnen voor mogelijke oplossingen van de Surinaamse grensgeschillen, zoals het ‘’het kanaliseren van nationalistische gevoelens” en “het verbod op het gebruik van geweld”. Alvorens ik mijn voorstel doe, memoreer ik een gebeurtenis van ruim 50 jaar geleden.

 ‘Wij willen oorlog’
In 1969 was er sprake van grote politieke spanningen tussen Suriname en het buurland Guyana over het betwiste gebied Tigri. Aanleiding was ondermeer het verjagen van een groep Surinaamse arbeiders door het Guyanese leger en het plaatsje Tigri werd door Guyana bezet. In augustus 1969 leidde dat tot een bijzondere protestdemonstratie in Paramaribo. Ik zat toen op de C.R. Frowein (mulo) school in Paramaribo en hoorde tijdens de schoolpauze dat er een demonstratie binnen enkele uren zou plaatsvinden tegen (het buurland) Guyana. ‘’Ons grondgebied was aangevallen”, werd er geroepen. Een groep manlijke studenten (de term studenten werd toen gebruikt om actieve middelbare scholieren te duiden!) werd gemobiliseerd –aan vrouwelijke scholieren werd toentertijd niks gevraagd! Sensatiebelust als wij toen waren, besloten wij direct om mee te doen aan deze demonstratie. Er werden kartonnen verzameld en houtskool -Surinamers kunnen in dergelijke situaties goed improviseren. Op het schoolplein werden enkele kartonnen borden schots en scheef getimmerd aan houten stokken. Er verschenen oorlogszuchtige teksten op de kartonnen borden en één tekst luidde: Wij willen oorlog! Wij liepen weg van school en de stoet ‘studenten’ toog triomfantelijk en veel kabaal makend naar het zogeheten Kerkplein gelegen in het centrum van Paramaribo. Op het Kerkplein bleek dat opgeschoten (werkloze?) jongemannen van Paramaribo al een stoet hadden gevormd. De demonstratieleider Ronald H. was net overgekomen uit Nederland. Hij was de organisator en vuurde de demonstranten via een megafoon aan. Hij bevestigde desgevraagd herhaaldijk dat aan het eind van de demonstratie iedereen zou worden getrakteerd op “een koude soft” (een flesje frisdrank). Luid schreeuwend kwam de stoet in beweging en vrij snel werd de leuze: “Wij willen oorlog!” aangeheven. Met gebalde vuisten in de lucht scandeerden wij deze leuze en maakten een rondgang langs enkele belangrijke straten van Paramaribo om weer terug te keren naar het Kerkplein. Terwijl wij in de felle zon liepen keken de omstanders half geamuseerd naar ons, maar soms werden ook luidruchtige en ondersteunende kreten geuit, zoals mek deng kon, wo kier deng (Laat ze maar komen, wij zullen hen vermoorden). Opgewonden, bezweet en vooral dorstig keerden wij terug op het Kerkplein. Vooral de opgeschoten werkloze jonge mannen begonnen vrij agressief en verhit hun ‘’beloofde soft” op te eisen. Wij hadden natuurlijk ook erge dorst. De demonstratieleider koos echter ijlings het hazenpad. De stoet ging vloekend en tierend uit elkaar. In het Sranan werd allerlei verwensingen geuit richting het buurland Guyana, maar ook aan het adres van de demonstratieleider uit Nederland. Hij had zich immers niet aan zijn belofte had gehouden. In retrospectief was het natuurlijk jeugdige bravoure en sensatiezucht van de kant van de meeste jongemannen om te demonstreren en niet zozeer de wens om persoonlijk ten strijde te trekken. Het moet worden gememoreerd dat in de jaren voorafgaand aan de onafhankelijkheid zogeheten Surinaamse re­vo­lu­tionairen uit Nederland vrij gemakkelijk een deel van de inwoners van Paramaribo konden mobiliseren voor onbezonnen demonstraties.

Natuurreservaten
Nu is hier en daar zowel in Nederland als in Suriname te beluisteren dat men de betwiste gebieden voor Suriname moet opeisen. Maar gelet op het voornemen om samen met Guyana en Frans Guyana bruggen te bouwen geeft het geen pas om de grensgeschillen met beide landen opnieuw op te rakelen. Wij moeten juist te zoeken naar een win-win oplossing. Gezien de eerdergenoemde klimaatverandering en de behoefte aan duurzaam beheer van de natuur in deze landen is de beste oplossing om beide betwiste gebieden tot natuurreservaten te bestemmen. Deze worden ecologische gebieden in gemeenschappelijk beheer. Een agentschap (Authority) dat bilateraal is samengesteld kan het gebied beheren. De (illegale) activiteiten in deze gebieden moeten worden gestopt. Guyana en ook Frans Guyana zijn rijk genoeg en hebben de bodemschatten uit deze gebieden niet nodig voor het genereren van welvaart. Dat geldt naar het zich laat aanzien ook voor Suriname gelet op onder andere de recente olievondsten. De arcering van beide gebieden op de kaarten kan intact blijven en de nieuwe bestemming natuurreservaat worden vermeld. Er wordt dus een natuurreservaat van liefst in totaal 19.042 vierkante kilometer toegevoegd aan het reeds bestaande Centraal natuurreservaat van Suriname van circa 16.000 vierkante kilometer (10% van de oppervlakte van Suriname). Tijdens de opening van de beide bruggen kan de proclamatie van beide gebieden tot natuurreservaten formeel plaatsvinden. Intussen kan gewerkt worden aan technische uitwerking en vormgeving van de agent­schappen. In een tijd van klimaatverandering en de aandacht voor ontbossing van het Amazonegebied is dit een duurzame oplossing tegen de klimaatverandering. Er wordt een extra areaal toegevoegd aan de reeds bestaande natuurreservaten in het Amazonegebied. Het zal van het Staatsmanschap van President Chan­dri­kapersad Santokhi afhangen of voor deze win-win oplossing wordt gekozen. Over vijf jaar -in 2025- is Suriname een halve eeuw onafhankelijk. Laten wij hopen dat dan een welvaartstaat tot stand is gebracht met een fatsoenlijk inkomen en huisvesting voor alle burgers en goed onderwijs. De huidige regering heeft de piketpalen daartoe na 45 jaar onafhankelijkheid al geslagen.

Foto’s: Sampreshan, Eric Kastelein en Wikipedia

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname
No Comments

45 jaar Onafhankelijkheid van Suriname: Land of broken dreams – Dr. Hans Ramsoedh

vrijdag, 13 november 2020 by Redactie Hindorama

Schrijven over vijfenveertig jaar onafhankelijkheid van Suriname [srefidensi] is schrijven over vijfenveertig jaar desillusies en broken dreams. Ik moet ook terugdenken aan het essay/boek van de Surinaamse journalist Rudi Kross (1938-2002) Anders maakt het leven je dood. De dreigende verdwijning van de staat Suriname uit 1987. Dit essay is een scherpzinnige analyse van het verdriet van Suriname waarin hij een hartstochtelijk pleidooi houdt om te zoeken naar wegen die de ongeveer een half miljoen sterke Surinaamse bevolking een kans in de toekomst geven. Kross is briljant in zijn analyse maar zijn oplossingen lopen echter vast in een woordenbrij van wetenschapsfilosofische aard.
Srefidensi is anno 2020 verworden tot een koortsdroom. De vorige maand overleden bekende Surinaamse his­to­ricus Eugène Gessel (1919-2020) zei eens dat hoop uitgestelde teleurstelling is. Deze uitspraak van hem is zeer zeker op Suriname van toepassing.

Hoopvolle start
De start bij de onafhankelijkheid op 25 november 1975 leek hoopvol. Als gevolg van de strijd tussen (Hin­do­staanse) oppositie en (Creoolse) coalitie rond de onafhankelijkheidskwestie waren tussen 1973 en 1975 de etnische spanningen tot een kookpunt gestegen. Een week vóór de onafhankelijkheid werd de kloof tussen regering en oppositie gedicht met als hoogtepunt de fameuze brasa [omhelzing] van premier Arron en oppositieleider Lachmon. Het was een gebaar van verzoening waar de Surinaamse samenleving lang naar had uitgekeken.
De start bij de onafhankelijkheid leek vooral hoopvol omdat Suriname een bedrag van € 1.2 miljard (destijds 3.5 miljard Nf) van Nederland meekreeg als af­scheidsgeschenk of bruidsschat. Dit afscheidsgeschenk staat in schril contrast tot dat aan buurland Guyana dat van de Engelse regering bij de onafhankelijkheid in 1966 een afgereden brandweerauto als afscheidscadeau kreeg.
Het Nederlandse afscheids­geschenk was omgerekend ongeveer € 4.000 (of US$ 4.600) per hoofd van de bevolking. Suriname gold in de jaren 1975-1980 dan ook als the rich man of the Caribbean. Landen in de regio keken met jaloezie naar de grote zak met geld die Suriname bij de onafhankelijkheid van de voormalige kolonisator had meegekregen.

Ondertekening onafhankelijkheidsakte door premier Den Uyl en premier Arron in de Hervormde kerk in Paramaribo op 25 november 1975 (Nationaal Archief).

Hoe anders is de situatie vijfenveertig jaar later. In 2020 bedraagt de geschatte totale binnen- en buitenlandse schuld van Suriname meer dan vier miljard USD (€ 3.4 miljard), omgerekend een schuld van ongeveer US$ 6.000 of € 5.100 per hoofd van de bevolking. Eind oktober 2020 werd bekend dat Suriname de rente van US$ 25,4 miljoen van de door de regering-Bouterse gesloten lening bij Oppenheimer van US$ 550 miljoen niet kon voldoen. Bij internationale kredietinstellingen heeft Suriname inmiddels de zogenoemde junkstatus waarbij lenen moeilijk wordt en alleen tegen zeer hoge rente. Het betekent ook dat Suriname te boek is komen te staan als een internationale wanbetaler.
Ondanks de riante financiële positie bij de on­af­hankelijkheid is de conclusie dan ook dat na vijfenveertig jaar er niet veel terecht is gekomen van ontwikkeling van het land. Suriname is inmiddels land of broken dreams. Het zijn op dit moment dan ook bittere tijden in Suriname.

Modeldekolonisatie
Betekent dit dat Suriname slechter af was met de verworven onafhanke­lijk­heid? Velen zullen deze vraag wellicht bevestigend beantwoorden, maar zo simpel is het niet. Er bestaan namelijk geen criteria om vast te stellen wanneer een land wel of niet rijp is voor de onafhankelijkheid. De Nederlandse oud-minister Jan Pronk (Suriname. Van wingewest tot natiestaat 2020; 492) schreef dat er geen afgetekend moment van volwassenheid, ideaal moment, examen of absolute rijpheid bestaat voor landen die streven naar onafhankelijkheid. In het onafhankelijkheidsproces van veel landen is het altijd een (intellectuele) voorhoede geweest die het voortouw hierin heeft genomen en de massa heeft weten te enthousiasmeren voor onafhankelijkheid. Waar wel een uitspraak over kan worden gedaan is de wijze waarop de Surinaamse onafhankelijkheid tot stand is gekomen: die is met een minimale politieke meerderheid in het parlement in het geheim voorbereid en aan de bevolking opgedrongen.

Het linkse kabinet Den Uyl (1973-1977) greep de Surinaamse onafhankelijkheidsverklaring in 1973 met beide handen aan. Het zag de Surinaamse on­af­hankelijkheid als een ‘must’ voor een zich progressief noemend Nederland. Vanuit het idee van Nederland als gidsland maakten zij van de Surinaamse on­af­hankelijkheid een Nederlands prestigeobject: een modeldekolonisatie die in de geschiedenis van de dekolonisatie als uniek moest worden beschouwd met als ‘hoogtepunt’ een afscheidsgeschenk om daarmee hun koloniale schuld (slavernijverleden, kolonialisme en koloniale oorlog in Nederlands-Indië) af te lossen.
De Surinaamse politici die voorstanders waren van de onafhankelijkheid wisten dat de progressieven in Nederland heel veel geld over hadden voor de onafhankelijkheid van Suriname. Voor de Surinaamse delegatie die onderhandelde over de onafhankelijkheid werd de bruidsschat (hoogte van het afscheidsgeschenk) dan ook belangrijker geacht dan de bruid zelf (de onafhankelijkheid). De naam voor onafhankelijkheid in het Sranan Tongo [omgangstaal] werd trouwens rond 1973 ‘uitgevonden’. Tot dan bestond er hiervoor geen woord in deze taal. Het woord Srefidensi is bedacht door de dichter Trefossa, pseudoniem van Henri de Ziel. Srefi is ‘zelf’ en Densi betekent ‘doen’. Srefidensi kreeg de betekenis van onafhankelijkheid. Trefossa is trouwens ook de schrijver van het Sranan couplet van het Surinaamse volkslied.
Vanwege de gretigheid waarmee de progressieven in Nederland hebben meegewerkt aan de on­af­han­kelijkheid kunnen we stellen dat feitelijk niet Suriname, maar Nederland onafhankelijk werd op 25 november 1975.

V.l.n.r. Premier Henck Arron, minister Olton van Genderen, prinses Beatrix, gouverneur Johan Ferrier en oppositieleider Jagernath Lachmon bij de viering van de onafhankelijkheid op 25 november 1975 (Nationaal Archief).

Vrije val Suriname
Met de in alle haast gerealiseerde onafhankelijkheid begon ook de vrije val van Suriname waaronder de dramatische omvang van de Surinaamse exodus naar Nederland met verregaande economische, bestuurlijke, sociale en psychologische gevolgen. Het Nederlandse afscheidsgeschenk bleek eerder een vloek dan een zegen te zijn. De beschikbaarstelling van ‘gratis’ ontwikkelingsgeld leidde tot graaien in de pot van ontwikkelingsgeld. Politici waren slechts gefocust op versterking van hun persoonlijke rijkdom en machtspositie. Het betekende dat er niet veel terecht kwam van pogingen om Suriname met behulp van de Nederlandse gouden handdruk een economische basis te verschaffen die het land minder afhankelijk had kunnen maken van het buitenland. Van een recht­vaardige verdeling van het nationaal inkomen kwam ook niet veel terecht. Een groot deel van de bevolking hield aan Srefidensi in de periode 1975-1980 een ‘psychische kater’ over.

De afloop na 1975 is alom bekend: de militaire staatsgreep op 25 februari 1980 en de daarop volgende militaire repressie in de periode 1980-1987 met als dieptepunt de Decembermoorden in 1982, de verwoestende binnenlandse oorlog (1985-1991), de telefooncoup in december 1990, de kapitaalcoup in 1996 waarbij Suriname via de politieke achterdeur een regering kreeg (regering-Wijdenbosch) die het niet gekozen had met Bouterse als een soort scha­duw­president en tenslotte Bouterse als president tussen 2010 en 2020. Al deze ontwikkelingen hebben een proces in gang gezet waarbij de staat werd gecriminaliseerd en de drugsmaffia onmiskenbaar greep kreeg op de politiek en de economie. Met name het presidentschap van Bouterse liet een gerampaneerd land achter: naast een economisch failliet Suriname, geërodeerde instituten, ondergraving van het maat­schap­pelijk vertrouwen, de rechtsstaat en democratie en moreel-ethische uitholling van het land in naam van zijn zogeheten ‘revo-ideologie’. Daarnaast hebben Bouterse en zijn vertrouwelingen de staatsmacht aangewend om zichzelf te verrijken. Met Bouterse als president kreeg Suriname een maffiaregering (Surinostra) en werd het een gecriminaliseerde staat met banden met trans­nationaal georganiseerde misdaad die zich bezig hield met drugshandel, het witwassen van drugsgeld en grootschalige corruptie.
Bij de bevolking is inmiddels sprake van ont­goo­cheling en diepe teleurstelling over de ontwikkelingen na 1975. Illustratief voor de huidige stand van zaken in Suriname is de volgende trieste grap van de columnist Peter de Waard in de Volkskrant (28/10/20): ‘De leiders van de VS, Nederland en Suriname mogen een vraag aan God stellen. President Trump vraagt God: “Wanneer gaat het weer goed met de Amerikaanse economie?” God zegt: “Over vijf jaar”. Trump barst in huilen uit: “Maar dat maak ik niet meer mee”. Premier Rutte vraagt daarop: “En wanneer gaat het goed met de Nederlandse economie?” God zegt: “Hopelijk over tien jaar”. Ook Rutte begint te snikken: “Dan ben ik geen premier meer”. En dan mag president Santokhi dezelfde vraag stellen. Nu barst God in huilen uit: “Dat maak ik zelfs niet meer mee”.’

Het is niet zo dat Suriname met de onafhankelijkheid in het diepe is gegooid. Het zijn Surinaamse politieke leiders die verantwoordelijk zijn voor de huidige sociaaleconomische, financiële en morele ravage. Zij beschouwen het land als hun wingewest.

Wingewest Suriname
Veelzeggend in dit verband is de titel van een van de Suriname-boeken van de Nederlandse journalist John Jansen van Galen: Kapotte plantage. Suriname een Hollandse erfenis (1995, 1e druk). Het werd hem in Suriname niet in dank afgenomen dat hij het land bestempelde als een kapotte plantage, een broko pranasi, want een dergelijke kwalificatie van het land door een Nederlander werd beschouwd als aan­matigend. Wie de ontwikkelingen in Suriname na 1975 in ogenschouw neemt, kan onmogelijk volhouden dat Jansen van Galen met zijn kwalificatie overdrijft.
Suriname is in de zeventiende eeuw gesticht als een plantagekolonie en wingewest. Het is sindsdien een wingewest gebleven, dat wil zeggen een land dat voor de politieke elite het vehikel is voor particularistische belangen, graaizucht [nyan patu en zweef teki] en ongebreidelde zelfverrijking. In de ergste traditie van derdewereldlanden hebben zij het land als een persoonlijk wingewest beschouwd. Deze politici ge­dragen zich als de nieuwe kolonisatoren van de staat waarbij de maatschappelijke orde voor hen een bijkomstigheid is. De handel en wandel van deze politieke elite zijn de oorzaak van de existentiële politieke crisis waarin Suriname sinds 1975 is komen te verkeren.

Onafhankelijkheidsviering in 2005 (foto OSO)

Existentiële politieke crisis
Vertrouwen van de kiezer in politieke leiders en politieke instituties is van eminent belang voor de legitimiteit van een democratisch bestel. Een democratie kan niet functioneren zonder draagvlak, want wanneer burgers op grote schaal ontevreden zijn met het functioneren van de politieke instituties dan komt de legitimiteit van het democratische bestel in het geding. Vertrouwen in politieke leiders en politieke instituties zijn het begin en het einde van een fatsoenlijke samenleving. Beide aspecten bepalen in belangrijke mate ook het eco­no­mische succes of falen van een land.
Uit diverse opiniepeilingen, commentaren, columns en ingezonden stukken in de dagbladen in Suriname blijkt dat een overgrote meerderheid van de burgers al decennialang geen vertrouwen heeft in de politiek en politici. Het politieke bestel in Suriname kampt met andere woorden met een legitimiteitsvraagstuk.
Als daarnaast de politiek van zijn idealisme en ethiek wordt ontdaan, dan prijst zij zichzelf uit de markt. Dit maakt ieder politiek systeem kwetsbaar voor criminalisering van de politiek en politiek avonturisme. De ‘omarming’ van Bouterse door het Surinaamse electoraat in 2010 is illustratief voor deze existentiële crisis waarin de Surinaamse politiek is komen te verkeren. Met Bouterse koos het Surinaamse electoraat voor een president die in Nederland wegens drugshandel was veroordeeld en tegen wie een justitieel proces liep voor zijn rol en aandeel in de Decembermoorden in 1982. Zijn coalitie met Brunswijk en Somohardjo in 2010 was een ‘bizar pact’ omdat de politieke leiding van Suriname in handen kwam van drie politieke leiders met een strafrechtelijk verleden. Een strafrechtelijk verleden vormde geen belemmering meer voor een politieke carrière. Het presidentschap van Bouterse had eigenlijk voor de kiezer, gelet op zijn track record, de kroniek van een aangekondigde ont­goo­cheling moeten zijn.

Kunstwerk Kurt Nahar 2015 (Ready Gallery)

Hierbij dient gelijk opgemerkt te worden dat de rol van kiezers bij de heersende politieke cultuur in Suriname niet onbelangrijk is omdat die cultuur slechts kan voortbestaan dankzij hun steun. Generaties lange armoede en uitzichtloosheid hebben een wijdverbreide cultuur van lethargie, het koesteren van slacht­of­fer­schap, afhankelijkheid, lijdelijkheid en een gebrek aan verantwoordelijkheid voortgebracht. Hierdoor heeft, zoals Kross schrijft (p. 48-54) de bevolking een buitensporige behoefte ontwikkeld aan een weldoende verlosser of gudu pa [weldoener] en een veiligheid biedende macht. Een cultuur van neks no fout [er is niets fout – leuze van Bouterse en zijn NDP] vond dan ook ingang. Bouterse werd de verpersoonlijking van deze cultuur. De oorsprong van deze cultuur begon op de plantages in de koloniale tijd, is later door eeuwen van kerkelijk paternalisme versterkt en heeft zich nadien voortgezet in parlementair-achtige partijen in de periode na 1945. Het betekende het ontstaan van leiderschap die men omschrijft als charismatisch of messiaans. Hiermee had Suriname niet de leiders die het verdiende, maar die het koos. Met andere woorden, een politieke cultuur kan niet veranderen zolang politici en het electoraat elkaar in een wurggreep houden bij de instandhouding van een corrupt status quo.

Wo set’en
Chan Santokhi en de VHP wierpen zich bij de afgelopen verkiezingen in mei 2020 op als de redder van Suriname. De belofte was een eind te maken aan tien jaar wanbeleid van de regering-Bouterse. Met de leuze Wo set’en [wij gaan orde op zaken stellen] wist hij een belangrijk deel van het electoraat te overtuigen dat hij weer orde op zaken zal stellen. Dat vertrouwen kreeg echter al vanaf het begin een ernstige deuk doordat hij accepteerde dat Ronnie Brunswijk, ondanks zijn veroordeling in Nederland en Frankrijk wegens handel in drugs, werd benoemd als vicepresident en dat zijn familieleden werden benoemd op belangrijke posities. Ook de president maakte zich schuldig aan nepotisme door zijn echtgenote te benoemen in verschillende functies. De first lady werd op sociale media mikpunt van spot, satire en sarcasme. Deze hele affaire kreeg ook nog het karakter van een familiesoap toen de zoon van de president op social media zijn misnoegen uitte over de vele functies van de first lady om vervolgens enkele weken later zijn verontschuldiging aan te bieden aan de president en zijn echtgenote. Scenarioschrijvers van Braziliaanse en Mexicaanse telenovela’s (soapseries) zouden met afgunst deze soap gevolgd hebben.

Santokhi op verkiezingscampagne in 2020 (foto Ra1 photography)

De verontwaardiging in de samenleving was dan ook groot over deze benoemingen. Het vertrouwen in de president werd er niet groter op toen hij verklaarde in zijn eerste regeerperiode een brug over de grensrivieren de Corantijn en de Marowijne te zullen bouwen, twee projecten die honderden miljoenen zullen kosten terwijl er niet eens geld is om salarissen en rente op leningen te betalen. Het zijn plannen die herinneringen oproepen aan de aangekondigde megalomane projecten van Bouterse in 2010 (de bouw van een diepzeehaven, de aanleg van dammen en waterkrachtcentrales, een brug over de Corantijnrivier, zuidwaarts een weg naar Brazilië, de aanleg van een tramlijn tussen Paramaribo en Onverwagt et cetera). Geen van deze plannen zijn gerealiseerd.
Veel Surinamers hebben langzamerhand het gevoel na het wegstemmen van de regering-Bouterse te maken hebben met een pur bruku wer bruku-scenario [lood om oud ijzer]. Het Surinaamse politieke bedrijf heeft dan ook veel weg van een toneelvoorstelling die keer op keer wordt herhaald met steeds andere acteurs.

Hoop
Betekent het dat er niets positiefs valt te melden over de afgelopen vijfenveertig jaar? Lichtpunten zijn er zeer zeker geweest. Er is hoop vanwege de relatieve etnische stabiliteit waarbij Suriname ondanks de politieke en sociaaleconomische malaise raciale strijd bespaard is gebleven. In het proces van relatieve vreedzame co-existentie in Suriname hebben politieke en religieuze leiders een belangrijke rol vervuld. Daarnaast kan genoemd worden de veerkracht van het maatschappelijk middenveld (vakbonden, werkgeversorganisaties, media, mensenrechtenorganisaties et cetera) bij het agenderen van sociaaleconomische en politieke vraagstukken en het verdedigen van de democratische rechtsstaat. Dit geldt ook voor het Hof van Justitie dat ondanks intimidatie en dreigementen de zittende president Bouterse in 2019 veroordeelde tot twintig jaar gevangenisstraf voor zijn aandeel in de Decem­bermoorden. Dit was geen geringe prestatie in een land waar de regering-Bouterse aan de poten van alle controlerende en rechtsprekende instituties heeft proberen te zagen.

Ontmoeting van president Ronald Venetiaan en echtgenote met paus Benedictus XVI in het Vaticaan in november 2009. (foto Dagblad Suriname.com)

Voorts kan ook worden gewezen op de regeerperiodes van president Venetiaan. Hij heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de versterking van de democratische rechtsstaat en macro-economisch herstel in Suriname in de jaren 1991-1996 en 2000-2010, een opmerkelijke prestatie tegen de achtergrond van de failliete boedel die hij in 1991 en 2000 overnam. Venetiaan geldt ook als de politicus ‘met tien schone vingers’, in het corrupte politieke klimaat in Suriname een grote uitzondering. Van hem wordt verteld dat dat hij daags na zijn aftreden als president in 2010 naar het Kabinet van President reed om een pen terug te brengen die hij als staatsbezit beschouwde. Hoe anders was de situatie in juli 2020 toen de nieuw gekozen president Santokhi en zijn ministersploeg werden geconfronteerd met haast leeggedragen kantoren. President Santokhi was onaangenaam verrast toen hij op de eerste werkdag op zijn kabinet ontdekte dat er niet eens een computer en printer meer aanwezig waren voor brieven die de deur uit moesten.
Hoopvol is ook het huidig politiek activisme onder Surinaamse jongeren. Hun activisme leidde mede tot de onttroning van Bouterse en plaveide daarmee mede de weg voor de verkiezingswinst van Santokhi en zijn VHP. President Santokhi zal moet beseffen dat het politiek activisme onder jongeren inmiddels een krachtige onderstroom is in de Surinaamse samenleving. Het betekent dan ook dat het kiezersvertrouwen dat hij in mei 2020 kreeg niet onvoorwaardelijk is.

De Nederlandse VVD-minister van Buitenlandse Zaken (Stef Blok) zorgde in juli 2018 voor grote opschudding toen hij Suriname een failed State noemde vanwege de etnische opdeling. De minister etaleerde met zijn opvatting echter een enorm gebrek aan historisch besef. Suriname (en zijn multi-etniciteit) is een creatie van het Nederlandse kolonialisme. Als hij Suriname een failed state noemt dan dient hij te beseffen dat Nederland daar debet aan is. Bovendien is het hem ontgaan dat juist in Suriname etnische relaties over het algemeen niet conflictueus zijn verlopen. De Surinaamse regering eiste excuses van Nederland en vanwege de kritiek kon de minister niet anders dan per brief zijn excuses aanbieden aan de Surinaamse regering voor zijn denigrerende uitspraken. Suriname is geen failed state, maar heeft te maken met falend bestuur.

Rentmeesterschap
Van de regering Santokhi / Brunswijk mag niet wor­den verwacht dat zij over een magische to­ver­stok beschikt om de door de regering-Bouterse achtergelaten Augiasstal plotsklaps op te ruimen. Wel dat zij een visie heeft over aanpak van de problemen: wat zijn haar drijfveren, waar gelooft zij in, hoe gaat zij het anders doen en welke resultaten verwacht zij van haar plannen? Want zoals een Bijbelcitaat luidt ‘waar het visioen ontbreekt, verwildert het volk’. In dit verband kan ook worden gewezen op het (christelijk) begrip rentmeesterschap als leidraad voor het politieke handelen. Het verwijst naar het ideaal van dienend, verantwoord leiderschap en beheer zodat toekomstige generaties daar ook profijt van kunnen hebben. Suriname is namelijk niet het particuliere wingewest van politici en hun familie. Het begrip rentmeesterschap impliceert ook een pleidooi voor een politiek-ethisch handelen als norm in de politiek. Alleen dan zal er vertrouwen zijn in de opruiming van de Augiasstal door de huidige regering.

Minister van Buitenlandse Zaken Albert Ramdin op werkbezoek bij de Nederlandse minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Sigrid Kaag in augustus 2020. (foto Rijksoverheid.nl)

Nederland en Suriname
In politiek Den Haag werd opgelucht adem gehaald na het vertrek van Bouterse als president. Sinds de militaire staatsgreep in 1980 staat Suriname in ambtelijk Den Haag bekend als het ‘hoofdpijndossier’. De ver­hou­dingen tussen beide landen werden tussen 1975 en 2000 getypeerd als een ‘belaste relatie’ die veroorzaakt werd door onder meer verschillen van inzicht met betrekking tot de besteding van de Nederlandse ontwikkelingshulp. Met Bouterse als president tussen 2010 en 2020 was tussen Suriname en Nederland sprake van een ‘koude oorlog in miniatuur’. Met het vertrek van Bouterse is de weg weer geopend voor normalisering van de betrekkingen. Vol verwachting wordt in Paramaribo na mei 2020 gekeken naar Den Haag voor hulp. Heeft Nederland een rol bij het helpen oplossen van de huidige sociaaleconomische pro­ble­matiek van Suriname? Er is te veel Nederland in Suriname en te veel Suriname in Nederland om elkaar als willekeurige buitenland te beschouwen. Nederlandse hulp is uiteraard wenselijk, maar Suriname dient te beseffen dat de periode van Nederlandse sinterklazerij (ont­wik­ke­lings­geld zonder voorwaarden) onder Joop Den Uyl en Jan Pronk tot het verleden behoort. De huidige generatie Nederlandse politici (Rutte c.s.) gaat niet gebukt onder de last van het Nederlandse koloniaal en sla­ver­nij­verleden.

Tot slot
Niet de onafhankelijkheid in 1975 is de bron van het huidige verdriet van Suriname maar falend bestuur. Suriname zal zichzelf aan de eigen haren uit het moeras moeten trekken. Bij zijn inauguratie als president in juli 2020 zei Santokhi tegen het Surinaamse volk: ’Geef mij uw vertrouwen en ik geef u een prachtig land terug’. Zijn belofte van Wo set’en is alleen mogelijk met rent­meesterschap en politiek-ethisch leiderschap als lei­draad in plaats van nepotisme en megalomanie. Anders is de vrees niet ondenkbeeldig dat ook onder deze regering Suriname een wingewest voor de politieke elite en land of broken dreams zal blijven.

NPO Radio 1 FOCUS (25 november 2020)
INTERVIEW met dr. Hans Ramsoedh: 
45 jaar onafhankelijkheid, Suriname Land of Broken Dreams?  https://www.nporadio1.nl/podcasts/dekennisvannu/434167-suriname-land-of-broken-dreams

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname
No Comments

Jagernath Lachmon (1916 – 2001): Hij was er altijd – Kanta Adhin

maandag, 19 oktober 2020 by Redactie Hindorama

Jagernath Lachmon

Herdenkingsdienst in ’t Gemeentehuis van Den Haag

20 oktober 2001: Het stadhuis van Den Haag ziet zwart van de mensen. Toch heerst er een ingetogen stilte met op de achtergrond de klanken van bekende Hindo­staanse bha­jans. In zijn kist ligt Su­ri­name’s markantste politicus, Jagernath Lachmon. Hij overleed op 19 oktober in zijn hotelkamer in Den Haag tijdens een officieel bezoek aan Nederland als leider van een Surinaamse parlementaire delegatie. Tijdens de herdenkingsdienst wordt hulde gebracht aan de voorzitter van het Surinaamse parlement, die in september nog zijn 85-ste verjaardag vierde. Aan Hindorama stond hij kort daarvoor zijn laatste, uitgebreide interview af. “Politiek is niet alles voor mij”, zei hij nog. Maar nu wordt hij voornamelijk herdacht als Suriname’s grootste politicus, die met zijn inherente drang naar democratie en zijn verbroederingspolitiek meer dan 50 jaar de Surinaamse politiek domineerde. De constante factor. Zoals Tweede-Kamervoorzitter Jeltje van Nieuwenhoven het ver­woordt: “Hij was er gewoon, altijd”. Niet alleen was hij de langstzittende parle­men­tariër ter wereld, ook had hij de meeste ervaring als parlementsvoorzitter. On­ver­droten droeg hij zijn idealen uit die waren gebaseerd op het vedantisch grond­beginsel vasudhaiv kutumbakam: allen zijn één, de wereld is één familie. Otmar Rodgers, fractievoorzitter van de regeringspartij Nieuw Front in het Surinaamse parlement, noemt hem – naar de betekenis van zijn voornaam – “de heer van de wereld”. Hij was er voor iedereen; voor hem bestond er geen onderscheid tussen mensen.

Tweede-Kamervoorzitter Van Nieuwenhoven

Onder de aanwezigen in het stadhuis, voor het grootste deel Hindostanen, zijn ook Creolen en Javanen om afscheid te nemen van Papa Lach, zoals hij liefkozend door alle Surinamers werd genoemd. Altijd bezig en nu in de uitoefening van zijn functie gestorven. Niet in “het harnas”,  meent ondervoorzitter Van Eekelen van de Eerste Kamer. Dat woord past niet bij zijn tolerantie, openheid en toegankelijkheid. Dat kan Winston Kout, voorzitter van Stichting Kwakoe, beamen. “Ik kon hem van hieruit zo thuis opbellen en hij nam zelf op.” Lachmon was de spil in de goede betrekkingen met Nederland. Cynici noemden hem Lachmon van Oranje, omdat hij altijd een speciale band met Nederland voorstond, ook na de onafhankelijkheid van Suriname. De Surinaamse gemeenschap hier toont zich content dat, nu Lachmon in Nederland is overleden, zij op waardige wijze afscheid van hem heeft kunnen nemen.

Nederlandse regering goed vertegenwoordigd

In Suriname heerst grote verslagenheid. Indiaan, Marron, Creool, Hindostaan, Javaan, Chinees, Boeroe, jong, oud, politieke topper of straatventer, iedereen voelt de leegte. Ook heerst er beroering. Wat nu? Binnen zijn partij, de VHP, die hij vanaf de oprichting in 1949 onafgebroken heeft voorgezeten, is in de loop der tijd al heel wat te doen geweest rond mogelijke opvolgers. Leden van het hoofdbestuur benadrukken dat Lachmon altijd door zijn achterban als voorzitter, Sabhapati, is gedragen. Zijn opvolger zal op democratische wijze door het partijcongres worden gekozen. Hopelijk nog dit jaar. Bij sommigen in de partij heerst woede. Hoe kon het komen dat zo’n oude man alleen op zijn hotelkamer verbleef? In Suriname is hij geen minuut alleen! Lachmon zelf zou zich hier wellicht niet druk om maken. Hij had de laatste tijd meermalen signalen van een naderend einde afgegeven. Op zijn verjaardag en ook vlak voor zijn vertrek naar Nederland. Aan VHP-ondervoorzitter Adhin zei hij toen vooral alles te laten doorgaan ook al zou hij misschien niet meer terugkomen. Terugkomen doet hij wel, maar hoe! Men kan nauwelijks de emoties bedwingen wanneer zijn kist op zondag 21 oktober, bedekt met bloemen en de Surinaamse vlag, op Surinaamse bodem arriveert. Nog voor hij te Paramaribo op 24 oktober zal worden gecremeerd, zal zijn lichaam ter afscheid naar Nickerie, zijn geboortedistrict, worden gebracht. De polderjongen die als een groot staatsman stierf.

Herdenking in het parlementsgebouw van Suriname

Mw. Fouwziya Lachmon-Sovan

Een groot politicus krijgt nooit alleen lof toe­ge­zwaaid; er is ook kritiek. Zo ook op Lachmon. Niet alle Hin­do­stanen ston­den achter zijn verbroe­de­rings­politiek. Zij zagen deze als lafheid, het uit angst toegeven aan de Creolen. Ook had hij nooit openlijk stelling genomen tegen de decembermoorden en gepleit voor vervolging en berechting van de daders, terwijl hij bijna 60 jaar het beroep van advocaat uitoefende. Voorts zou hij zijn partij met ijzeren hand regeren. Ondanks alles zijn vriend en vijand het erover eens dat hij meer dan een halve eeuw de stabiliserende factor in de Surinaamse politiek is geweest. Ook zal niemand kunnen betwisten dat de enige echte hulde die zijn persoon toekomt, is om het nieuw te bouwen parlementsgebouw in Paramaribo naar hem te vernoemen: Het Huis van Mahasabhapati Lachmon (de Grote Voorzitter). Hij was er altijd en hij zal er altijd zijn.

Foto’s: Hindorama, Ranjan Akloe e.a.

Eerder verschenen in tijdschrift Hindorama, november/december 2001

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Nederland, Suriname
No Comments

Jagernath Lachmon: “Politiek is niet alles voor mij” – Ranu Abhelakh

zondag, 18 oktober 2020 by Redactie Hindorama

Zijn helderwitte overhemd staat in schril contrast met de vrij donkere en sobere voorzitterskamer van de Nationale Assemblee in Paramaribo, waar mr. Jagernath Lachmon een groot deel van zijn tijd doorbrengt. Elk woord dat hij uitspreekt, klinkt zorgvuldig en weloverwogen. Zijn uitnodigende stem en vredige blik in de ogen tonen gastvrijheid en doen elke rimpel van ouderdom verdwijnen. Meer dan een halve eeuw geleden maakte Suriname voor het eerst kennis met deze standvastige volksvertegenwoordiger, eerst als advocaat en daarna als politicus voor achtergestelden. Anno 2001 is zijn gezaghebbende persoon niet meer weg te denken uit de politiek. Op 21 september werd hij 85 jaar en zit hij zijn partij, de VHP (eerst Verenigde Hindostaanse Partij, toen Vatan Hitkari Partij en sedert 1973 Vooruitstrevende Hervormings Partij) al bijna 50 jaar voor. Hij is de langst zittende parlementariër en hanteert de voorzittershamer momenteel voor de vijfde maal. En toch is politiek niet alles voor hem.

Lachmon en zijn echtgenote Fouwziya

Lachmon is elke ochtend al om 5.00 uur wakker en ‘dingen’ aan het doen, terwijl de eerste zonnestralen nog bezig zijn hun weg te banen richting Suriname. Hij zit vol met spirituele en filosofische inzichten, houdt van denken en begint daar de dag ook mee. Hij evalueert de vorige dag, gaat na wat er al of niet fout is gegaan, neemt zijn dagprogramma door en bekijkt bovenal alles vanuit de wet der natuur (“Ik begin elke redevoering met een voorbeeld uit de natuur.”). Hij somt zijn bezigheden verder op: zeer nauwkeurig het nieuws volgen, besprekingen voeren op zijn advocatenkantoor, vergaderingen leiden of bijwonen. Mede vanwege zijn drukke programma kent Lachmon geen vast eetpatroon. Zijn favoriete hobby, hengelen, gaf hij recentelijk op nadat zijn beste vriend S.D. Tewarie kwam te overlijden. Op jonge leeftijd speelde hij wel eens cricket en zwom hij. Als charmeur was ook het nachtelijk leven hem niet onbekend. Zijn eerste huwelijk eindigde in een scheiding en na het overlijden van zijn tweede vrouw huwde hij Fouwziya Alima Lilian Sovan. “Ze heeft het soms best wel moeilijk. Ik hou er namelijk van om alleen te zijn en in alle stilte na te denken.”

Lachmon vertelt lachend dat hij als kleine jongen, afkomstig uit het rijstdistrict Nickerie, ervan droomde ooit rijk, erg knap (in verstandelijke zin – red.) en een leider te zijn. “Ik heb altijd een speciaal verlangen gehad om iets goeds te doen en een goede redenaar te zijn. Ja, … ik wilde wel een leider zijn.” Maar u bent toch een leider? Nog harder lachend zegt Lachmon op bescheiden toon dat anderen daar maar over moeten oordelen en hij wijst naar zijn rechterhand – letterlijk en figuurlijk – Ram Sardjoe, die het gesprek met de nodige feiten aanvult. Lachmon gaat veel op zijn gevoel af: “Ik handel meestal gevoelsmatig. In de regel is het goed, maar als ik iets fout doe en mij ervan bewust ben, corrigeer ik dat.”

“Ik voelde dat het land alleen door samen te werken te redden was.”

Verbroederingspolitiek, een ideologie gericht op onderlinge acceptatie, politiek samengaan en het kweken van een besef van nationale eenheid en gezamenlijke lotsbestemming, is Lachmon’s stokpaardje. “Mijn gevoel heeft ertoe geleid dat ik de verbroederingspolitiek ben gaan voeren. Jopie (Johan Adolf Pengel, voormalig leider van de creoolse partij, NPS – red.) en ik voelden dat het land slechts door samenwerking te redden was.” Lachmon refereert aan de onjuiste wijze waarop mensen werden behandeld, zoals Jopie, een volksjongen, en hijzelf. Men beschouwde hem niet als een redenaar, maar als een polderjongen. “We besloten samen op te trekken en dat was het begin van het samengaan van volksjongen en polderjongen. Ik heb altijd onthouden wat mijn moeder tegen mij zei: ‘Als je leeft als een krokodil, moet je weten dat het ene dier het andere in het water kan overwinnen. Je moet leren samenwerken. Ondanks felle kritiek vanuit eigen elederen en van buitenaf bleef de VHP-voorman vasthouden aan zijn leologie. Hij was ervan overtuigd dat alleen op deze manier naar nationale eenheid kon worden gewerkt. Dat hij enkel en alleen voor Hindostanen zou hebben gewerkt, berust in zijn ogen niet op waarheid. “Zonder de NPS hadden wij geen polders en zonder de VHP waren er geen volkshuizen. Het is maar vanuit welke optiek je het wilt bekijken. Door voor Hindostanen op te komen, hebben we juist het streven aar nationale eenheid bewerkstelgd. Het gaat mij niet zozeer om opheffing van ongelijkheden, maar om het hebben van gelijke rechten.”

Wat is de mooiste en grootste verworvenheid- in zijn politieke carrière? Zonder ook maar één seconde na te denken zegt Lachmon vol trots “de instelling van het Algemeen Kiesrecht voor zowel mannen als vrouwen in 1948”. In tegenstelling tot zijn directe, enthousiaste reactie over zijn ‘mooie fnoment’ weet hij niet zo snel of hij het teiders zou doen als hij weer 30 jaar zou zijn. “Alles komt met de tijd …” zegt hij diep nadenkend. Zelfverzekerd onthult Lachmon zijn geheim hoe het hem is gelukt de langst zittende parlementariër te zijn. “Nooit onwaarheden aan kiezers zeggen. Bewust met een felheid handelen en nooit iets vertellen wat niet goed lijkt en eerder kwaad kan veroorzaken.” De nog immer bruisende politicus kijkt met een tevreden blik terug op zijn leven dat hij naar eigen zeggen nuttig heeft besteed. Hij heeft de roeping gehad zich verdienstelijk te maken voor de gemeenschap. “Politiek is niet alles voor mij. Politiek is een deel van mij. Veel mensen weten dat niet”, zegt hij. De nestor van de Surinaamse politiek is van 1949 tot 1980 onafgebroken lid geweest van de Surinaamse volkstvertegenwoordiging, eerst Staten van Suriname en na de onafhankelijkheid, het Parlement van Suriname. Tweemaal was hij voorzitter van de Staten (1964-1967 en 1969-1973). Na het einde van het militaire regime keerde hij eind 1987 weer terug, nu als lid van Hp Nationale Assemblee, welk college u voor de derde maal voorzit.

Als Lachmon de keus had om op de met iemand te poseren, dan zou met zijn guru Mahatma Gandhi “Ik heb altijd zijn voeten willen aanraken, maar voordat ik het geld bij elkaar kon schrapen om de reis naar India te bekostigen, werd hij doodgeschoten. Ik heb daar veel spijt van. Maar als ik met grote problemen zit, wend ik mij tot hem en kijk naar zijn foto die in mijn kantoor hangt.” En met wie zou hij op een eiland of in een gesloten kamer, afgesloten van de buitenwereld, willen zitten? Dat kan, wat hem betreft, elke willekeurige persoon zijn “zolang ik maar met die persoon kan praten. Betrokkene moet filosofisch zijn ingesteld, niet materialistisch denken, politiek weldenkend zijn en genoeg daadkracht bezitten”, aldus een energieke Lachmon. Realistisch erkent hij dat hij er op een dag niet meer zal zijn. De ideale persoon om de VHP-voorzittersrol van hem over te nemen, moet in zijn ogen acceptabel zijn voor alle burgers en in het belang van Suriname kunnen werken. Aan jongeren die nog geen politieke keus hebben gemaakt, geeft de VHP-gigant het volgende mee: “Doe met alles mee, met behoud van je normen en waarden; doe niet aan cultuurvernietiging en kijk waar je denkt je thuis te voelen.” Dit gevoel is voor Lachmon heel belangrijk. In tegenstelling tot andere politici draagt hij geen kleding in partijkleuren, maar gaat altijd gekleed in een.wit overhemd met korte mouwen en een donkere pantalon. En indien nodig een donkerblauwe stropdas en colbert erbij. “Ik hoef ’s morgens dan niet te kiezen wat ik ga dragen of welke combinatie ik zal aantrekken. Hierin voel ik me lekker en comfortabel.”

Foto’s: Hindorama – Ranu Abhelakh

Eerder verschenen in tijdschrift Hindorama, september/oktober 2001

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Suriname
No Comments

Chinese Surinamers: een succesvolle bevolkingsgroep – Prof. Chan Choenni

vrijdag, 16 oktober 2020 by Redactie Hindorama

Inleiding
20 oktober is de datum van de jaarlijkse herdenking en viering van de Chinese immigratie naar Suriname. Op 20 oktober 2020 is het 167 jaar geleden dat de eerste lichting Chinese contractarbeiders, namelijk in 1853 arriveerde in Suriname. Dat was dus tien jaar vóór de afschaffing van de slavernij in 1863 in Suriname. Daarna arriveerden meerdere lichtingen Chinezen. Een groot deel van hen heeft zich voorgoed gevestigd in Suriname. Naast deze Chinezen heeft vooral in deze eeuw, dus na het jaar 2000, zich een groot aantal ‘nieuwe’ Chinezen gevestigd in Suriname. Wij richten ons in dit artikel primair op de ‘oude Chinezen’ en staan kort stil bij de ‘nieuwe Chinezen’. Aan het eind van dit artikel besteden wij kort aandacht aan Chinese Surinamers in Nederland. Er bestaan relatief weinig onderzoeken en studies over Chinezen in Suriname en over hun integratie. De ‘oude Chinezen’ betrof overigens een in aantal betrekkelijk kleine groep personen, namelijk 1 tot 2% van de Surinaamse bevolking. De laatste jaren is het aantal van de zogeheten ‘nieuwe Chinezen’ fors toegenomen, maar helaas zijn er nog steeds geen betrouwbare cijfers over de omvang beschikbaar. Er bestaat één uitgebreide studie, getiteld: ‘De Chinezen in Suriname. een ge­schiedenis van immigratie en aanpassing 1853 – 2000’ van G.C Zijlmans en H.A. Enser die in 2002 is ge­pu­bliceerd. Voorts heeft William Man A Hing -zelf van Surinaams-Chinese afkomst- verschillende artikelen gepubliceerd. Verder verscheen een proefschrift in 2009 van de sinoloog Paul Tjon Sie Fat over de zogeheten nieuwe Chinezen in Suriname.

‘Hakka’ Chinezen
In 1808 was de slavenhandel wettelijk afgeschaft in Suriname. Het zou echter liefst 55 jaar duren alvorens de slavernij in Suriname werd afgeschaft, namelijk op 1 juli 1863. Suriname viel toen onder het Bestuur van England en de periode 1804-1816 staat bekend als het zogeheten Engels Tussenbestuur. Na 1816 werd Suriname weer een kolonie van Nederland, maar de gebieden Berbice, Demerara en Essequibo bleven daarna in bezit van England. Zij werden samen de kolonie Brits-Guyana die in 1966 de onafhankelijke staat Guyana werd. De illegale slavenhandel ging echter na 1808 door, maar dat werd steeds effectiever aangepakt. De aanvoer van tot slaafgemaakten droog op en de plantage-eigenaren vreesden voor arbeidstekorten op hun plantages in Suriname vanwege de dalende aantallen van tot slaafgemaakten. Bovendien was de discussie over de afschaffing van de slavernij ook in Suriname los­ge­barsten, nadat in 1833 in de Engelse koloniën de slavernij was afgeschaft en de Franse koloniën volgden in 1848.

Het volkrijke land China had in 1850 de emigratie van Chinezen gelegaliseerd, na het sluiten van het zogenoemde Verdrag van Nanking (Nanjing) met de Engelse regering in 1842. China was daarna als het ware ‘opengebroken’ voor handel met de Westerse koloniale mogendheden. Van de mogelijkheid om het eigen land te ontvluchten via de opengestelde Chinese ha­ven­steden, zoals het Portugese Macau en het Britse Hongkong, werd vooral gebruik gemaakt door de ‘Hakka’ Chinezen. Deze minderheid was in de dertiende eeuw door de Mongolen vanuit het Noorden naar Zuid-China verdreven. Daar leefden deze Hakka’s in conflict met de autochtone bevolking. Veel van de Chinese con­tract­arbeiders in Suriname waren uit de Hakka groep afkomstig.

Plantage Catharina Sophia
Al in 1853 vroegen de plantage-eigenaren het Suri­naamse Gouvernement -te vergelijken met de Koloniale Regering- steun bij het werven van ar­beids­krachten uit het buitenland. De ervaringen van de Engelse en Franse afschaffing van slavernij boezemde de nodige angst in over de toekomst van plantage-arbeid in Suriname. In de naburige kolonie Brits-Guyana had immers circa 66% van de tot slaafgemaakten de plantages gaandeweg verlaten. Er waren sinds 1838 Indiase contractarbeiders overgebracht om het werk op de Guyanese plantages te verrichten. Overigens: vanwege de positieve ervaringen in Brits-Guyana met de Indiase contractarbeiders, lukte het de Nederlandse regering pas vanaf 1873 om Hindostaanse con­tractarbeiders uit India in Suriname tewerk te stellen. De grote sterfte en de vlucht onder de tot slaafgemaakten in Suriname zorgde voor krapte aan ar­beids­krachten op bepaalde plantages, zoals op de suikerplantage Catharina Sophia gelegen in het district Saramacca.

Chinees immigratiemonument

In 1853 werden 18 Chinezen vanuit het eiland Java (behorend tot het huidige Indonesië) naar Su­ri­name gezonden met een schip dat pas na drie maanden in Suri­name is aangekomen met 14 personen van de oorspronkelijke groep. Vier van hen werden onderweg ernstig ziek en kwamen te overlijden. Deze contractarbeiders waren niet van te voren gekeurd. Deze aan­ge­komen groep werd op de gouvernementsplantage Catharina Sophia te­werk­ge­steld. Niet alle personen voldeden aan de eisen voor het werk op deze suikerplantage. Sommigen waren oud, anderen waren ziek of helemaal niet geschikt voor het werk. Niettemin wordt de komst van deze Chinese contractarbeiders in het jaar 1853 beschouwd als het jaar van eerste aankomst. Met andere woorden: het jaar van het begin van de Chinese immigratie – in de Engelsprekende landen gebruikt men de term Arrival Day.

Vanwege de hoge wervingskosten werd besloten de tweede groep niet vanuit Java, maar in China zelf te werven. In 1858 werden 500 Chinese contractarbeiders geworven door bemiddeling van de Nederlandse consul in de stad Macau op kosten van de Koloniale Regering in Suriname. Ze kwamen in april 1858 aan in Suriname. Het bleek lastig hen aan het werk te zetten, omdat bleek dat de planters hen als het ware moesten ‘huren’ tegen een vergoeding, waardoor ze duurder uit waren dan met de tot slaafgemaakten (hun arbeid was namelijk gratis na eenmaal te zijn gekocht).

Hoewel de contractvoorwaarden niet gunstig waren voor de Chinese contractarbeiders, wordt verondersteld dat ze willens en wetens wilden vertrekken vanwege problemen in eigen land en daarom een contract hadden gesloten. De meesten wisten echter niet wat in het contract stond, want ze konden niet lezen. Na de komst van de tweede groep Chinese contractarbeiders in 1858 werd de werving aan het zogeheten particulier initiatief overgelaten. Een deel van de werving werd vervolgens geregeld door de ‘Immigratie Maatschappij’, die in 1865 in Amsterdam werd opgericht. Deze maatschappij met een kantoor in Hongkong wierf voor rekening van derden tegen commissie de con­tract­arbeiders in China.

Het Leidsch Dagblad van 5 oktober 1868 maakt melding van aankomst 239 Chinezen uit Hong Kong.

In 1869 -vier jaar later- volgde de laatste zending door deze maatschappij, omdat Hongkong werd gesloten voor werving ten behoeve van andere kolonies, behalve voor de eigen Britse kolonies.

2.630 Chinese contractarbeiders
Op deze wijze zijn er tussen 1853 en 1869 ruim 2.600 Chinezen naar Suriname gekomen. Van de 2.630 personen is niet iedereen in Suriname gebleven, want na afloop van hun contractperiode van vijf jaar mochten ze kiezen of ze terug wilden naar China of wilden blijven in Suriname. En als ze bleven, kregen ze bijvoorbeeld een kostgrondje. In de onderstaande tabel geven wij een overzicht van de jaartallen, schepen en de aantallen Chinezen die tussen 1853 en 1874 naar Suriname zijn geëmigreerd. Tussen 1858 en 1869 zijn 7 schepen met relatief grote aantallen Chinezen in Suriname gear­ri­veerd.

De schepen waren Nederlandse schepen. Het schip Pahud vertrok in 1858 uit Macao en kwam met 487 Chinezen aan in Suriname. Pas 7 jaar later zijn weer Chinezen aangekomen in Suriname. Tussen 1865 en 1869 kwamen 5 schepen uit Hongkong aan met Chinese immigranten in Suriname. Verder zijn kleine aantallen Chinezen in de jaren 1853, 1873 en 1874 met andere schepen in Suriname terecht gekomen.

Sterfte tijdens zeereis
Er zijn onderweg tijdens de zeereizen 153 Chinese immigranten overleden; dat is in totaal dus 5,5% van de 2.780 Chinezen die zijn vertrokken naar Suriname. Er zijn in totaal 2.630 Chinezen aangekomen in Suriname. Het percentage sterfte van ruim 5% was veel hoger dan het gemiddelde op de schepen van Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders, maar aanzienlijk lager dan het gemiddelde op de slavenschepen. Het sterf­te­percentage op de slavenschepen lag gemiddeld tussen 15-20%. Wij tekenen hierbij aan dat het relatief groot aantal Chinese sterfgevallen vooral te wijten is aan het transport van één schip. In augustus 1869 kwam het schip Ferdinand Brumm uit Java aan met 206 overlevenden. Dit schip vertrok met 299 Chinese emigranten en telde liefst 93 doden onderweg; dat is bijna een derde en een uitzonderlijk hoog aantal sterfgevallen. Wat de reden is van deze uitzonderlijk hoge sterfte is, hebben wij niet kunnen achterhalen. Op het tweede schip de Pahud vertrokken uit Macao, waren er 13 doden onder de 500 Chinese emigranten die waren vertrokken richting Suriname.

Vier van de vijf schepen die tussen 1866 en 1869 uit Hongkong zijn vertrokken, hadden ook sterfgevallen aan boord. Met het schip de Golden Horn vertrokken 416 Chinezen in 1866, onderweg zijn 16 personen overleden. Het schip de Whirlwind was vertrokken in 1866 met 409 Chinese contractarbeiders en had onderweg slechts 5 doden. Op het schip de Veritas dat in januari 1868 in Suriname aankwam waren 18 personen bezweken tijdens de zeereis en er kwamen 518 Chinese emigranten aan. Tijdens de tweede zeereis van de Veritas naar Suriname in 1869 waren er slechts 4 doden onder de 203 Chinese emigranten die waren vertrokken uit Hongkong. Tenslotte had één schip -het derde schip- geheten de Twee Gezusters/Tricolor geen doden en kwam met 286 Chinese contractarbeiders in april 1865 in Suriname aan.

Er waren zelden geboorten op deze schepen, omdat er weinig Chinese vrouwen mee kwamen naar Suriname. In de database Gahetna van het Nationaal archief in Nederland over de gegevens van Chinese immigranten komen echter 1800 mannen en 214 vrouwen voor.

Stopzetting
Na 1874 werden er geen Chinese contractarbeiders meer geworven voor Suriname. Dit is deels te verklaren door het officiële verbod van contractmigratie door China en door de sluiting van de havens als Macao en Hongkong. Deels is deze wervingsstop ook te verklaren door andere factoren, waarvan de belangrijkste de hoge wervingskosten betrof. Ook speelde mee dat de meesten geen hercontract aangingen, zoals dat wel bij veel Hindostanen en later ook Javanen gebeurde. Na 5 jaar werd het contract door Chinezen meestal niet verlengd en keerden velen terug naar China. De reden voor terugkeer vormde vaak de afwezigheid van Chinese vrouwen. De meeste vrouwen hadden van de clanhoofden geen toestemming gekregen met een echtgenoot te emigreren. Met deze maatregel hoopten de clanhoofden de man te dwingen geld te sturen en terug te keren na afloop van hun contract. Ongeveer een derde deel van de arbeidscontractanten heeft ge­bruik­gemaakt van het recht om terug te keren naar huis. Een van de schepen waarmee een groep van 252 Chinezen is teruggekeerd naar Hongkong was de Marie Thérese, zoals uit onderstaand bericht blijkt.

Uit de krant De West-Indiër van 2 augustus 1868.

De Affaire Lijkwan
Veel Chinese contractarbeiders vonden dat zij als slaven werden behandeld. Toen zij hiertegen in verzet kwamen, werden zij zonder vorm van proces, in strijd met de reglementen, door de politie met rietslagen gestraft; een handeling die telkens weer herhaald werd. Een illustratief voorbeeld is de affaire Lijkwan. Mr. W.L. Man a Hing heeft in 1983 geschreven over De affaire Lijkwan, een opzienbare terechtstelling (Amstelveen/Paramaribo: Orchid Press). Wij citeren hem:
Een bizarre geschiedenis rondom de veroordeling van een Chinese immigrant in Suriname, vond plaats in 1872. Lijkwan (Lai-Koon of Laij-Koon) was geboren in Poenje (Panyu), een stadje in de provincie Kwangtung (Guangdong). Hij tekende, net als vele van zijn landgenoten, een contract om voor vijf jaar in Suriname te werken. In 1868 werd hij per schip…. naar Suriname vervoerd. Daar werd hij onder nummer 1660 als rietkapper te werk gesteld op de suikerplantage Resolutie, gelegen aan de Beneden-Cottica. Lijkwan vond zijn werk niet aantrekkelijk. Hij begon ’s avonds met zijn landgenoten te gokken. De voorman van de plantage was ook een Chinees, genaamd Tjoeng Kiau. Deze was bereid Lijkwan tegen woekerrente leningen te verschaffen. Maar Lijkwans financiële positie werd van kwaad tot erger. Uiteindelijk smeedde Lijkwan samen met twee collega’s, die ook schulden hadden bij Tjoeng Kiau, een plan om de voorman uit de weg te ruimen. Op de avond van 8 augustus 1871, vermoorden zij hem met kapmessen. Zij werden vrij eenvoudig opgespoord en door het Hooggerechtshof op 6 januari 1872 ter dood veroordeeld. In hoger beroep werd de straf van de twee handlangers omgezet in twintig jaar zware arbeid aan de ketting. Lijkwan werd als de hoofddader gezien en werd veroordeeld tot de strop. Op 18 januari 1872 vond de bizarre executie van Lijkwan plaats. Toen hij werd opgehangen en de luiken onder hem openklapten, brak het touw. Ook toen hij voor de twee keer werd opgehangen brak het touw en was Lijkwan nog springlevend.

“Het regt nam toen zijnen loop, maar zie…. het koord, hetwelk om den hals van den ongelukkige was geslingerd, brak, en hij viel neder. Ten tweeden male opgehangen, brak het touw wederom, en de deer­nis­waardige smeekte pardon.” (Gouvernements Adver­ten­tie­blad dd. 20 januari 1872, no. 9)

Door deze, voor hem gelukkige, loop van het lot kreeg Lijkwan gratie en werd de straf omgezet in 20 jaar zware arbeid aan de ketting. Na twee kortingen op zijn straf, wegens goed gedrag, werd Lijkwan in 1881 vrijgelaten. Hij trad in 1892 in het huwelijk met veldwachter Jacoba Georgina (vermoedelijk de ‘christenmulattin’ Jacobo). Zij overleed in 1901 te Paramaribo. In 1907 trouwde hij met Elisabeth Helena Petronella Lith. Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren. Lijkwan overleed op 26 november 1922 te Albina, ruim vijftig jaar na zijn merkwaardige terechtstelling.

Het Surinaams Almanak (1891: 59) vermeldt over de situatie omstreeks oktober 1875 het volgende:
Merendeels der chineesche immigranten vestigen zich vast in de kolonie. Zij sluiten huwelijken met inlandsche vrouwen en zijn rustig van gedrag, arbeidszaam en vooruitgaande in den handel, voeden hunnen kinderen goed op en leiden een der burgerij niet storend leven, terwijl zijn in den opbrengst der belastingen een niet onaanzienlijk gedeelte bijdragen, waardoor velen hunner reeds het kies- en stemrecht bezitten.… als kundige en nette landbouwers dragen zij onder de planters een goede naam.

Kleine Chinese gemeenschap
In de periode 1853 – 1873 waren dus 2.630 Chinese contractarbeiders in Suriname gearriveerd. In 1905 waren er in Suriname echter slechts 1.160 Chinezen woonachtig. Deze afname was het gevolg van een relatief hoog sterftecijfer, dat in de meeste jaren tussen 1870 en 1880 boven de 3 % lag. Omvangrijke remigratie en sterke vermenging met de Creoolse bevolking droegen eveneens bij tot dit lage cijfer. De nakomelingen van de vermenging werden immers niet meer tot Chinezen gerekend, maar tot Kleurlingen (Gemengden) en later vaak tot Creolen. Veel Chinese mannen zijn namelijk getrouwd of woonden samen met niet-Chinese vrouwen, vooral Afro-Surinaamse vrouwen. Hun kinderen werden –zoals gezegd- gerekend tot de Kleurlingen (Gemengden) en telden dus niet mee als Chinezen. Degenen die wel met Chinese vrouwen trouwden, trouwden meestal met een zogenaamde ‘importbruid’ uit Azië.

Chinese man en zijn Creoolse vrouw, circa 1900. Foto: Eugen Klein, zie: Carl Haarnack/www.buku.

In 1915 waren er 961 Chinezen in Suriname en in 1920 waren dat er slechts 784. Maar in 1924 was een stijging tot 1.454. Deze toename was te verklaren door het feit dat er in het kielzog van de contractarbeiders ook vrije migranten naar Suriname vanuit China kwamen, evenals familie en kennissen die hadden gehoord dat je in Suriname geld kon verdienen. Wie zich aanmeldde voor werk kreeg bovendien een premie. In 1936 woonden er 2.144 Chinezen in Suriname en na de Tweede Wereldoorlog, namelijk in 1945 bedroeg dit aantal inmiddels 2.312. In 1950 waren er 2.850 Chinezen in Suriname en in 1964 was het aantal Chinezen gestegen 5.544 personen. Tenslotte werd in 1980 het aantal Chinezen geschat op 5.484 personen.

De geringe toename heeft ook te maken met het tekort aan Chinese vrouwen (zie verder: Zijlmans en Enser 2012: 37,38). In 1921 was slechts 15% van de Chinese mannen gehuwd of samenwonend met een Chinese vrouw, 20% met een Javaanse vrouw en 64% met een Creoolse vrouw. In 1926 was minder dan een kwart van Chinezen vrouw (23,2%); in 1935 was het 23,5%. In 1963 was het aandeel Chinese vrouwen 33%. De grote concentratie Chinezen was in Paramaribo, namelijk 74% in 1921 en 77% in 1950. In 1964 woonde 79,3% (4.236) van de Chinezen in Paramaribo en de concentratie in Paramaribo is gebleven. Bij de volkstelling van 1971 werden er 6.400 Chinezen geteld en in 2012 bedroeg het aantal Chinezen 7.885; dus niet meer dan 8.000 op een totale bevolking van 541.638 personen.

Maar de Chinese deskundige Man A Hing stelt terecht in zijn Caraïbische blog (Caraïbisch Uitzicht) dat wij deze cijfers voorzichtig moeten interpreteren:
“Want je weet niet wie precies onder een Chinees wordt verstaan. Zijn het bijvoorbeeld alleen degenen die in China zijn geboren en in Suriname wonen of behoren ook hun kinderen hiertoe die in Suriname zijn geboren en zo ja, worden ook kinderen van gemengde afkomst hiertoe gerekend, dus kinderen van een Chinese ouder en een ouder van een ander ras?”

Zijlmans en Enser (2002: 141) stellen dat indien wij de degenen met Chinese wortels (‘Chinees bloed’) mee­tellen het totaal naar schatting stijgt tot 60.000 personen. Overigens wordt binnen de Chinese ge­meen­schap de Chinezen die geboren in Suriname als ‘onechten of onzuiveren’ (de lai-abs) beschouwd, terwijl de in China geborenen als zijnde te traditioneel bestempeld door de in Suriname geboren Chinezen.

Chinese familie in Suriname periode 1885-1894. Foto: Julius Muller

Handel
De Chinese contractarbeiders kwamen terecht op plantages, zoals plantage de Resolutie in het district Commewijne, op plantage Vreeland in het toenmalige district Suriname/Boven Para, maar ook in het district Nickerie, namelijk op plantage Paradise. Helaas is er weinig bekend over de ervaringen van deze Chinezen en hoe het hen verder is vergaan. Wel is bekend dat een groot deel later naar Paramaribo is vertrokken. En een ander deel had winkels op de plantages die later zogeheten gouvernementsvestigingsplaatsen werden, waar vooral Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders werden gevestigd. De meeste Chinese contractarbeiders gingen dus na afloop van hun contract de handel in, meestal de kleinhandel in levensmiddelen. De pro­vi­sie­winkel van Omoe Snesi op de hoek van de straat of in het dorp of boiti was tot de jaren zeventig een bekend beeld. Daarna werden de meeste winkels ge­trans­for­meerd tot supermarkten. Overigens is de Chinese gemeenschap vrij gesloten en het is lastig onderzoek te doen naar deze vrij gesloten groep. Als teller bij de (vierde) Volkstelling van Suriname in 1971 heb ik ervaren hoe lastig het is onderzoek te doen onder deze groep. Ik was toen leerling/student op de AMS (Algemene Middelbare School) en dit was een bijbaantje. Ik moest heel veel moeite doen om medewerking te krijgen van twee Chinese winkeliers. Zij dachten dat ik van de ‘belastingdienst’ was en weigerden aanvankelijk om mee te werken aan deze volkstelling. Er zijn ook complicaties om historisch onderzoek te doen via de oral history (mondelinge geschiedenis) methode.

Naast de overwoekerde plantage Vreeland gelegen aan de rechteroever van de Surinamerivier tegenover de plaats Domburg ligt de plantage Laarwijk. Op deze gouvernementsplaats woonden bijvoorbeeld 717 per­sonen in 1950, onder wie Afro-Surinamers (9%), Hindostanen (58%) en Javanen (30%) gebroederlijk samen met elkaar (D.B. W.M. Van Dusseldorp, Het Centraplan voor Suriname, 1963: 74). Dat was voor eind jaren zestig toen bepaalde politieke leiders de etnische polarisatie nog niet hadden aangejaagd. Allen spraken Hindostaans (Sarnami), omdat de Hindostanen de grootste groep waren.

Hieronder een persoonlijke noot:
Op plantage Laarwijk woonde ook de Chinese winkelier Lam Wah. Toen ik klein was, spraken mijn paternale familieleden vaak over Lamwa alsof het een Hin­do­staanse man betrof die ook familie was. Zijn winkel op Laarwijk lag tegenover de landerij van mijn paternale grootvader, Mahase Soekdew Choenni die daar ook dorpshoofd was. Ik mocht in de winkel ‘spelen’ van Lam Wah tijdens de vakanties op Laarwijk; doorgaans wordt dit niet toegestaan door Chinese winkeliers. Lam Wah sprak ook vloeiend Sarnami. Er wordt beweerd dat deze winkel van mijn paternale overgrootvader Halkhorisaw (1646 R, geboren in India in 1865) was.

Kappa (indampketel voor suiker) op de verlaten landerij van Halkhorisaw Choenni op plantage Laarwijk.

Hij had al in 1904 een zogeheten tapper vergunning -om gedistilleerd (alcohol)- te verkopen. Hij zou echter de winkel zijn kwijtgeraakt tijdens “een weddenschap”’ (?) aan een Chinees. Of dit allemaal klopt heb ik niet precies kunnen achterhalen, maar ik weet dat mijn vader weddenschappen en kaartspelen (juwa in het Sarnami) haatte. Uit de geschiedenis is bekend dat er in het begin van de 20ste eeuw veel weddenschappen werden gesloten en de Chinese loterij (Chinees kansspel) de piauw of piao omstreeks 1912 werd geïntroduceerd. Het was eigenlijk een soort lotto en de bankiers zetelden in het bekende gebouw van Kong Ngie Ton San. Velen kochten met geleend geld de loterijbriefjes en vaak werden bezittingen verpand daarvoor. En men kon bij de pandjeshuizen spullen verpanden om loten te kopen. De kans om te winnen was heel gering. Vooral Chinezen, maar ook anderen waren verslaafd aan dit kansspel. Velen raakten berooid en dit werd dan ook een groot maatschappelijk probleem. In 1926 werd dit kansspel wettelijk verboden door de Surinaamse overheid, maar illegaal ging deze praktijk door (zie: Zijlmans en Enser 2002: 59). In deze periode was ‘dobbelen’ ook zeer populair. Er was veel geld in omloop, mede omdat velen goed geld verdienden in de goudsector en de bloeiende balata-industrie. Er werd geld verbrast en sommige rijk geworden mannen rookten zelfs tabak, waarbij papiergeld werd gebruikt als omhulsel van de sigaret.

Het oude gebouw van de vereniging Kong Ngie Ton Sang.

Ik heb tevergeefs gepoogd meer duidelijkheid te krijgen. In 1917 was echter een Chinees eigenaar van de winkel op plantage Laarwijk. Toegeven: ik ben te laat aan dit onderzoek begonnen. Mijn vader en andere ouderen die het zouden kunnen weten waren al allemaal overleden. Maar een paternale tante (Phuwa– zus van mijn vader) die de leeftijd van 91 jaar bereikte kon het wel weten. Ik heb haar herhaaldelijk hierover bevraagd. Het enige wat zij kwijt wilde is dat zij op de schouders van haar paternale grootvader uit India (Halkhorisaw) werd gedragen en dat zij in tegenstelling tot haar zusters al op haar veertiende leeftijd werd uitgehuwelijkt. Voor de rest was zij mening dat ik niet over het verleden moest praten en ik moest het verleden laten rusten (tu pahle ke bat chor!). Deze houding hadden niet alleen oudere Hindostanen, maar ook oudere Afro-Surinamers. Naast het feit dat velen jaren geleden niet zijn geïnterviewd door deskundigen zijn hoogstwaarschijnlijk familiegeheimen, het verborgen willen houden van armoede en leed redenen om te zwijgen. Hoe dan ook: er was een zeer bijzondere band met de Chinese winkelier Lam Wah. Hij is zeer oud geworden; hoe oud is niet bekend. Lam Wah is overleden in de schoot van mijn paternale grootmoeder, Lali Gonesh. Helaas heb ik destijds -toen ik jong was- verder niets gevraagd over Lam Wah. Bijvoorbeeld of hij Chinese familie had, of hij geld stuurde naar China en hoe hij is begraven.

Verenigingsgebouw Kong Ngie Tong San in Paramaribo. De bovenverdieping brandde in 1995 af en er kwam een nieuwe verdieping. Foto: Eric Kastelein

Succesvol
De ‘oude Chinezen’ die destijds met een plunjezak naar Suriname kwamen, hebben goed gepresteerd. De meerderheid van de Chinese Surinamers woonde later voornamelijk in Paramaribo en het district Wanica. Relatief veel Chinese Surinamers waren actief in de detailhandel en later ook in het zakenwezen. Er was sprake van grote vooruitgang. In 1940 waren er 612 winkels van Chinezen en er waren 276 goud- en zilversmeden en 63 bakkers. Het succes geldt vooral ook voor hun nakomelingen Na een generatie hadden ze al een winkel of zaak opgebouwd. Soms waren hun kinderen (de derde generatie) al op de universiteit terecht gekomen. Na de Tweede Wereldoorlog was bijvoorbeeld 30% van de artsen in Suriname van Chinese afkomst. In 1964 waren al 22% van de Chinezen op minstens mulo-niveau en 7,3% zaten op de HBS en 1,8% genoot hoger onderwijs. In 1967 had ruim 14% van 826 Surinaamse studenten in Nederland een Chinese afkomst, terwijl Chinezen toen slechts 1-2% van de Surinaamse bevolking uitmaakten (Zijlmans en Enser 2002: 63).

De Chinezen namen in het midden- en kleinbedrijf lange tijd een vooraanstaande positie in en hun goed opgeleide nakomelingen, volbloed Chinees of van ‘’gemengd bloed’’ waren en zijn in allerlei maat­schappelijke sectoren te vinden. De Chinese Surinamers kunnen dan ook als een succesvolle bevolkingsgroep worden beschouwd.

Chinese Vriendschapsmonument 1853-2003. Foto: Eric Kastelein

Chinese namen
De Hakka hebben hun voornamen en familienamen meestal geromaniseerd van het Hakkanees naar Nederlandse fonetische spelling. Volgens Man A Hing was het vroeger gebruikelijk onder de Hakka dat men niet de volledige voornaam aan de overheidsinstanties of onbekenden gaf. De voornaam begon daarom vaak met “A” en dan volgde weer een deel van de voornaam. Zo stond dhr. Lie Foek-Sjoe (李福壽) bijvoorbeeld ingeschreven als Lie Asjoe of Lie A-Sjoe. Of als Lie Afoek of Lie A-Foek. Kinderen die een vader van Chinese afkomst en moeder van niet-Chinese afkomst hadden, namen vaak de volledige Familienaam en voornaam van de vader over, waardoor veel Surinamers tegenwoordig de Chinese familienaam en voornaam van hun overgrootvader dragen. Zo zijn er bijvoorbeeld mensen die Andrea Lie-A-Sjoe, Andrea Lie-Asjoe of Andrea Lieasjoe heten. Wij verwijzen verder naar de artikelen van Man A Hing in het tijdschrift Wi Rutu van de Surinaamse vereniging voor Genealogie.

Grote Invloed
Veel Chinezen die in hun tienerjaren (15 -16 jaar) naar Suriname kwamen, hebben hun ouders in China naderhand niet meer (kunnen) zien. En ook al schreven ze brieven naar hun ouders, hun ouders konden deze toch niet lezen. Dat werd gedaan door zogenaamde brievenlezers. Later kwamen anderen als vrije arbeider, handelaar of winkelbediende naar Suriname, vooral in de jaren vijftig en zestig. De Chinezen die na de periode van contractarbeid en rond 1945 naar Suriname zijn gekomen hebben vrij veel invloed gehad op het culturele leven in Suriname en op de eigen Chinese gemeenschap. Ze konden in alle rust de voorzieningen treffen die nodig waren voor de eigen groep. Zo hebben ze met eigen middelen drie sociëteiten laten bouwen, evenals een sportfaciliteit annex zwembad (de witte Lotus), een school en de enige Chinese begraafplaats in Suriname die beheerd wordt door de drie grote Chinese verenigingen gezamenlijk.

Een deel van de ‘oude’ Chinezen werd gekerstend en vormde een eigen Christelijke gemeente. Een ander deel was Confucianist. De Hakka groep heeft door hard werken in Suriname veel invloed uitgeoefend. Vooral op het gebied van voedsel. Op het culinaire gebied zijn er diverse Chinese gerechten bekend, zoals Tjauw Min en Tjauw Fan. Allerlei worstjes (fasjong) en zuurgoed (amelang, kakastong, ham taw) en zoetwaren (aman­delkoek, gedroogde pruimen) en kruiden (ve tsin) zijn geliefd bij andere bevolkingsgroepen. Een bekende Chinese verkoper van deze waren is Soeng Ngie. Ook heeft de Surinaamse bevolking diverse gebruiken van Chinese herkomst overgenomen, zoals het afschieten van vuurwerk (pagara’s).

De Chinese groep in Suriname heeft twee hoogtijdagen waarmee ze tevreden zijn, namelijk het Chinees Nieuwjaar en het Chinese Allerheiligenfeest. Het Chinees Nieuwjaar is bijna heilig en wordt tussen 21 januari en 20 februari gevierd.

Omdat de groep relatief klein is, is de cultuur enigszins aan erosie onderhevig. Over de relaties met de andere bevolkingsgroepen kunnen wij kort zijn. Deze zijn vrij harmonieus. Harmonie is een belangrijke waarde in de Chinese cultuur. Vroeger werden Chinezen geplaagd, omdat zij de letter R moeilijk kunnen uitspreken. Maar doorgaans zijn Chinezen onverstoorbaar en ook bij allerlei ruwe opmerkingen en opdrachten om snel de verkoopartikelen te bezorgen of af te rekenen, bleef men meestal minzaam glimlachen en rust uitstralen. Wij tekenen ook aan dat door de grote vermenging een aanzienlijk deel van de Gemengden Chinese wortels heeft en ook in deze zin is er sprake van Chinese invloed.

Winkel Soeng Ngie en Co in Paramaribo

De ‘nieuwe Chinezen’
Vanaf de jaren negentig zijn grote aantallen zogenoemde nieuwe Chinezen naar Suriname gekomen vooral door toedoen van de Surinaamse regering. Als gevolg van de aanbesteding van projecten kreeg de Surinaamse regering vanuit China geld en goedkope ar­beids­krachten. De fabrieken en maatschappijen die hiervoor werden ingezet rekruteerden arbeiders vanuit alle delen en provincies van China om naar Suriname te gaan. Deze Chinezen vormen een bijzonder gemêleerde groep en spreken een andere taal dan de traditionele Chinezen (Hakka) in Suriname. De immigratie zet zich nog steeds voort. De sterk groeiende behoefte van China aan bijvoorbeeld hout en mineralen maakt Suriname zeer aantrekkelijk voor Chinese ondernemers. De nieuwe groep Chinese immigranten meestal afkomstig van noordelijk China, worden in Suriname ook wel “zoutwater-Chinezen” genoemd, blijkbaar omdat zij later zijn gearriveerd. Deze nieuwe Chinezen in Suriname zijn met winkels in vrijwel alle gebieden van Suriname te vinden. Het aanbod aan producten is uitgebreid en de winkels zijn vaak tot laat ‘s avonds en in het weekend open. De Hindostaanse winkeliers zijn vrijwel overal ‘weggeconcureerd’. Ook het landschap is veranderd door de opvallend grote winkels en supermarkten en Chinese (karakter) tekens. Er bestaat in Paramaribo Noord een voornamelijk Chinese buurt en bij de Gompertsstraat wordt ook de zogeheten Chinese markt gehouden. Soms zijn de winkels en vooral magazijnen disproportioneel groot en ontsieren de omgeving. Een voorbeeld is de grote Chinese supermarkt pal naast het mooie witte gebouw van de voormalige Residence hotel aan de Anton Dragtenweg. Niet alleen wordt het uitzicht belemmerd, maar deze grote winkelpanden detoneert in de omgeving. In dit verband is er blijkbaar nauwelijks ruimtelijke ordeningsbeleid in Suriname.

Chinese markt in Paramaribo.

Maar de ‘nieuwe ‘Chinezen zijn gedisciplineerd, werken hard en zijn zeer ijverig. Al met al brengen zij wel ontwikkeling in Suriname. Veel van deze Chinezen lijken echter een groot deel van het verdiende geld te exporteren naar China in plaats van in Suriname te besteden. Deze klacht werd al ruim een eeuw geleden geuit. In 1910 werd al geklaagd over hun sobere levensstijl en hun spaarzin én dat zij het geld stuurden naar China of later terugkeerden naar China. Men vond dat zij op deze wijze geen bijdrage leverden aan Suriname. Ook werd de vraag gesteld of er niet te veel Chinese provisiewinkels waren en er werd geklaagd over onhygiënische toestanden (Zijlmans en Enser 2002: 48).

De Chinese kinderen gaan echter naar school en leren de Nederlandse taal en komen in aanraking met anderen via de school. Ze zullen de integratie van hun groep in de Surinaamse samenleving bevorderen. Het is lastig vast te stellen hoe groot deze groep Chinezen is. Paul Tjon Sie Fat heeft een proefschrift geschreven en beweert dat in het jaar 2007 er zelfs meer dan 70.000 Chinezen waren in Suriname (Zie: Chinese new migrants in Suriname: the inevitability of ethnic performing). Ik waag dat te betwijfelen, omdat het geen beredeneerde schatting is. Er zijn echter ook veel ‘illegale Chinezen.’ Bij de komende volkstelling zal op gedegen wijze het totaal aantal Chinezen in beeld moeten worden gebracht.

Chinees-Surinaamse restaurant / broodjes winkel

Chinese Surinamers in Nederland
Sinds de jaren zestig zijn een paar duizend Chinezen van Suriname naar Nederland geëmigreerd. De grootse groep emigreerde tussen 1974 en 1975. In 2008 bedroeg het aantal Surinaamse Chinezen volgens de berekening van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) in Nederland ongeveer 11.000. Dat was ongeveer 3% van de Surinaamse bevolking in Nederland. Maar in dit verband kan het ook Gemengden betreffen met Chinese (voor)ouders. Het aantal Surinaamse Chinezen werd namelijk vastgesteld op grond van achternamen door het CBS op het totaal bestand van 338.000 Surinamers van het jaar 2008. In 2011 was ik bij dit project betrokken en ondanks dat verschillende deskundigen onafhankelijk van elkaar tot vrijwel dezelfde rubricering naar etnische groep kwamen, blijft de kans groot dat een deel van de 11.000 Chinezen geen ’volbloed Chinees’ ís. Volgens de gegevens van de volkstelling in Suriname waren in 2012 waren slechts 7.885 Chinezen; dat was 1,5 % van de bevolking in Suriname. In Suriname vindt de vaststelling plaats door de zelfidentificatie bij de volkstelling. In Nederland is de achternaam bepalend geweest en bedroeg aldus het percentage 3% van de Surinamers in Nederland. Maar -zoals eerder gezegd- dragen veel Gemengden Chinese achternamen. Er kan dus sprake zijn van een overschatting van het aantal Surinaamse Chinezen in Nederland. Wij kunnen wel stellen dat naast Chinezen er in elk geval personen zijn bijgeteld met Chinese wortels (“Chinees bloed’). Met deze kanttekening kunnen wij stellen net als in Suriname de Surinaamse Chinezen hebben in Nederland grote vooruitgang geboekt. Zij kunnen als een succesvolle bevolkingsgroep worden gekenmerkt. In sociaaleconomisch opzicht presteren zij het beste van de Surinaamse bevolkingsgroepen, zoals uit onderstaande tabel blijkt.

Het moge duidelijk zijn dat Chinese Surinamers in Nederland een gemiddeld hoog opleidingsniveau hebben bereikt. Er zijn weinig Surinaamse Chinezen die uitsluitend een lagere opleiding hebben genoten. Twee van de vijf Chinezen tussen 25-35-jaar hadden een hoog opleidingsniveau (HBO + WO = 40,6%). Ter vergelijking: in de leeftijdsgroep van 25-35 jaar hadden 6,4% van de Hindostanen en 5,0 % van de Creolen het niveau van Wetenschappelijk onderwijs bereikt ten opzichte van 13,4% van de Chinezen. Uit deze CBS studie blijkt ook dat de gemiddelde inkomsten van Chinese mannen en vrouwen hoger zijn dan gemiddeld van alle Surinamers in Nederland. Slechts een klein deel werkt in de horeca, terwijl velen werken in zelfstandige beroepen of als artsen in dienst van ziekenhuizen. Al met al is zowel in Suriname als in Nederland de Chinees-Surinaamse bevolkingsgroep zeer succesvol.

Chan Choenni (Para­ma­ri­bo, 1953) is Emeritus hoogleraar en ver­richt momenteel een onder­zoek naar de ge­schie­de­nis van Afro-Surinamers 1863-1963.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, NIEUWS, Suriname
No Comments

Janey Tetary (1856-1884): Een strijdbare contractarbeidster vecht tegen uitbuiting – Eric Kastelein

zondag, 11 oktober 2020 by Redactie Hindorama

Barnet Lyon

Het boek Oog in oog met Paramaribo dat in mei 2020 verscheen, bevat verhalen over het her­in­neringserfgoed van Suri­na­me. Een daarvan gaat over Janey Tatery, een tot 2011 nog tamelijk onbekende heldin die zich verzette tegen de slechte omstandigheden van de contractarbeid. Op 24 september 2017 werd haar standbeeld van de hand van kunstenaar George Ramjiawansingh onthuld. De verzetsvrouw staat op de hoek van de Grote Combéweg en de Henck Arronstraat, in de slagschaduw van het Presidentieel paleis. Een week voor de onthulling is het marmeren borstbeeld van agent-generaal G.H. Barnet Lyon van die plek weggetakeld en naar het binnenerf van het directoraat Cultuur gebracht. Barnet Lyon was in de koloniale tijd door een comité van Hindostaanse contractarbeiders op 7 januari 1908 met een buste vereeuwigd voor zijn goede werk als baas van het Immigratiedepartement. Nu is hij de exponent van alle misstanden onder de immigranten en de doden die daarbij zijn gevallen. Het borstbeeld van Barnet Lyon heeft een plek gekregen in de tuin van de bibliotheek van het Surinaams Museum aan de Commewijnestraat 18.

Janey Tetary

Sociaal en strijdbaar 
Sinds het verschijnen van het boek Tetary-de koppige van Radjinder Bhagwanbali in 2011 bestaat de wens deze Hindostaanse contractarbeidster te eren en te herdenken. De gedramatiseerde tweedelige docu­men­taire Tetary. Over strijd, moed en opoffering van de Stichting OHM uit 2013 geeft een beeld van een strijdbare vrouw die vecht tegen de uitbuiting van de werkkrachten door plantagedirecteuren. De Culturele Unie Suriname en de campagne Tetary Moet Opstaan zijn nodig om het standbeeld financieel mogelijk te maken.

Janey Tetary – contractnummer I/491 – arriveert samen met haar eenjarige dochtertje Boodhoo Burfasun – contractnummer I/492 – op 26 november 1880 na een zware zeereis van twee en een halve maand in Suriname. Uit de immigratiegegevens wordt een beeld van haar zichtbaar. Ze is 24 jaar, moslim, 1.465 meter en heeft een bruine huidskleur en een gezwel boven het rechteroog. Na aankomst gaat ze als veldarbeidster aan de slag op plantage Zorg en Hoop van de planters G. Duyckinck en R.D. Currie in het district Commewijne. Uit recent bronnenonderzoek blijkt haar grote sociale betrokkenheid, haar strijd tegen onrecht en haar natuurlijk leiderschap. Nog maar net aan boord van het zeilschip Aisla II dwingt ze bij de kapitein belangrijke medische voorzieningen af voor de opvarenden. Op de plantage eist ze een meer respectvolle behandeling van de vrouwen, door zowel de opzichters als door de Hindostaanse mannen. Moeders en meisjes komen naar haar toe voor raad, steun en advies. Als op Zorg en Hoop een jonge hindoevrouw overlijdt, adopteert Tetary haar zes weken oude baby Soomaria.

Janey Tetary met op de achtergrond het Presidentieel paleis

Doodgeschoten 
De slechte leefomstandigheden – zware werktaken, pesterijen van opzichters, erbarmelijke woonomgeving, harde straffen, geldboetes – op plantage Zorg en Hoop leiden op 24 september 1884 tot een opstand en het molest van blankofficier Arthur Robert Knott. Hij wordt flink toegetakeld en gewond in een trens achter­ge­laten. De contractarbeiders weigeren de daders uit te leveren en leggen het werk neer. Als reactie op dit protest stuurt het koloniaal gezag een groep van vijftig zwaarbewapende militairen naar de plantage. Op 26 september lopen de gebeurtenissen volledig uit de hand. Challoo Ramjanee, de leider van de opstand, vraagt Tetary de vrouwen te organiseren om zo een gewapende aanval van de militairen onder leiding van 1ste luitenant W.H. van Pesch te helpen afslaan. In de strijd die daarop volgt wordt Tetary van vlakbij door een kogel in het achterhoofd geraakt. De jonge vrouw en moeder sterft ter plekke. Dezelfde krant schrijft: (…) en na een strijd van een half uur waarbij zes mannen en een vrouw gesneuveld zijn en een man verwond is, schijnt de rust te zijn gehandhaafd.

Plaquette bij het standbeeld

In oudere literatuur is de rol van Janey Tetary in de opstand meer bescheiden dan bij Radjinder Bhag­wan­bali. Nergens wordt haar naam genoemd. Anton de Kom besteedt in Wij slaven van Suriname uit 1934 een paar regels aan de ‘extremisten’ en de dood van de zeven ‘belhamels’, geen woord over Tetary. C.J.M. de Klerk heeft het over een gewelduitbarsting van de militairen en vermeldt dat onder de dodelijke slachtoffers een vrouw is. Sandew Hira schrijft in Van Priary tot en met de Kom (uit 1982) uitgebreid over de rebellie op Zorg en Hoop. Onder de zeven doden is één vrouw, zonder naam. Zij wordt gedood door een kogel die via de rechter bovenarm in haar rechter- en linkerslaap komt. Ook in De slavernij van hindustanen in Suriname (uit 1993) van F.H.R. Oedayrajsingh Varma sterft Tetary, een ‘zwangere vrouw’, anoniem. Het lijkschouwingsrapport over Tetary bevindt zich in het Archief van de agent-generaal. Daarin wordt vermeld dat het (…) projectiel via de strekzijde van het rech­ter­elleboog gewricht (…) in de rechterzijde van het achterhoofdbeen terecht is gekomen en uitgetreden is aan de linker bovenkaak. Onmiddellijke oorzaak van den dood: Hersen­verwon­ding.

Eén van de 111 geschiedenissen uit Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed, in mei 2020 verschenen bij LM Publishers.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Suriname
No Comments

Marrons in Suriname en in Nederland – Prof. Chan Choenni

woensdag, 07 oktober 2020 by Redactie Hindorama

Monument 10 oktober 1760

Inleiding
Zaterdag 10 oktober is de Dag van de Marrons, een herdenkingsdag waarbij de ondertekening van het vredesverdrag van 1760 tussen de Marrons van Suriname en de Nederlandse overheid wordt gevierd. Deze nakomelingen van ooit gevluchte tot slaaf­gemaakten leefden tot de jaren zestig voornamelijk in de binnenlanden van Suriname. Hun voorouders hadden, nadat zij zich in het ondoorwaadbare binnenland van Suriname hadden gevestigd, door de tijd heen gemeenschappen gevormd. De Marrons her­denken de strijd van hun voorouders tegen onderdrukking en voor vrijheid. Vaak was de strijd tegen de toenmalige koloniale Surinaamse regering en militairen onbeslist. Met hun heldhaftige strijd hebben zij het Nederlandse koloniale bestuur gedwongen vredesverdragen met hen te sluiten en daarmee hun vrijheid en menselijke waardigheid te erkennen. Na de afschaffing van de slavernij in 1863 bleven de meesten in het binnenland wonen. Pas in de jaren zeventig begonnen veel Marrons zich in Paramaribo te vestigen. Na de massale emigratie van vooral Hindostanen en Creolen naar Nederland kwamen woningen vrij en waren er meer mogelijkheden voor Marrons in Paramaribo en omstreken. Later vestigden Marrons zich ook in andere districten buiten hun oorspronkelijk woongebieden, die zich bevinden in de districten Brokopondo, Marowijne en Sipaliwini – in het bijzonder in het gebied rond de Tapanahony rivier in Zuidoost Suriname. Een groep Marrons vluchtte naar Frans Guyana tijdens de binnenlandse oorlog van 1986 tot 1992 en verkreeg de Franse nationaliteit.

Minister Diana Pokie achter de microfoon. (Beeld: SRHerald)

Vermeldenswaardig is dat na 260 jaar, het jaar 2020 kan gelden als het jaar van de succesvolle politieke integratie van de Marrons in Suriname. De huidige Vicepresident (VP) is de Marron Ronnie Brunswijk. De voorzitter van het Suriname Parlement (DNA) is respectabele Marron academicus Martinus Bee. Een belangrijke en kracht­dadige vrouwelijke Minister is Mevrouw Diana Pokie, eveneens van Marron afkomst. Zij heeft als Minister van Grond- en Bosbeheer vrij resoluut besloten tot het terugvorderen van gronden van de Cultuurtuin van Paramaribo die tot het erfgoed van Suriname behoren. Daarmee is dus de beslissing tot uitgifte van die gronden van het vorige corrupte regime van Bouterse c.s. teruggedraaid.

Aanduiding
Marrons met wie de koloniale regering (het Gouvernement) vrede had gesloten, kregen als aanduiding de benaming ’Bosnegers’ (Businengre). Maar het woord ‘neger’ werd terecht als denigrerend ervaren en door velen verworpen. Later werd de toen vriendelijk klinkende naam Boslandcreolen gebezigd. De term Creolen werd echter controversieel in de 21ste eeuw. Marrons lijkt voorlopig de meest gebruikte aanduiding. Over de benaming Marrons is er echter geen consensus. Velen accepteren deze benaming, maar anderen verwerpen deze aanduiding. De term Marron is afgeleid van het Spaanse címarron, een benaming voor ontsnapt vee. De Marrons hebben zich niet of nauwelijks vermengd met andere bevolkingsgroepen. Zij hebben hun Afrikaanse genetische erfenis (DNA) voor 98% behouden. Dit blijkt uit een vergelijkend onderzoek onder enkele honderden Marrons, andere Afro-Amerikanen en personen uit West-Afrika (zie: The American Journal of Human Genetics, 2 november 2017). Dat geldt minder voor Afro-Surinamers, die meestal wel in enige mate vermenging hebben ondergaan. Het is daarom -volgens mij- logisch dat de Marrons het beste zouden kunnen worden aangeduid als Afrikaanse Surinamers. Daarnaast zijn er Afro-Surinamers. Voorts heeft een groot deel van Gemengden deels een Afrikaanse afkomst. Er zijn dus drie bevolkingsgroepen die een Afrikaanse afkomst hebben in Suriname. Maar de groepen zullen zelf uitmaken hoe zij willen worden aangeduid.

Over deze groep Marrons/Afrikaanse Surinamers zijn er talloze onderzoeken en studies verricht. Deze zijn echter grotendeels van cultureel-antropologische aard, zoals over de verwantschapsstructuren bij de verschillende stammen. De belangrijkste stammen zijn de Aucaners (vroeger djuka’s genoemd, 53%), Saramaccaners (32%), Paramaccaners (6%) en Matuariërs (5%) (Encyclopedie van Suriname 1977: 87). Wel is vermeldenswaard dat een groot deel van de Saramaccaners (Samaaka) die aan de bovenloop van Surinamerivier woonden begin jaren zestig moest verhuizen. In verband met de opwekking van elektriciteit werd in hun woongebied het zogeheten stuwmeer aangelegd. Van het hoofddorp Ganzee en andere dorpen werden zij geherhuisvest in ondermeer de aangelegde dorpen Klaaskreek en Brownsweg. Wij gaan hier niet uitgebreid op in en verwijzen naar de gespecialiseerde boeken hierover. Helaas is er echter relatief weinig onderzoek gedaan naar de maat­schap­pelijke positie van deze bijzondere groep Surinamers. Want de Marrons vormen net als de Javaanse Surinamers een unieke bevolkingsgroep, in de zin dat deze bevolkingsgroepen alleen in Suriname voorkomen – op Nederland na, waar zij zich als gevolg van emigratie uit Suriname hebben gevestigd.

Dorp Drietabbetje, woongebied van Aucaners. (Beeld: Tenzing Travel)

Tweede bevolkingsgroep
De Marrons/Afrikaanse Surinamers vormen thans -na 2012- in omvang de tweede bevolkingsgroep van Suriname. Ze zullen op lange termijn, gelet op hun hogere bevolkingsgroei, de grootste bevolkingsgroep van Suriname worden. Omdat er vooralsnog relatief weinig vermenging plaatsvindt met andere bevolkingsgroepen zullen zij nog lange tijd een herkenbare groep blijven in Suriname en een sterke etnische identificatie behouden. Wij richten onze aandacht op de bijzondere ontwikkeling die de Marron groep vooral in de 21ste eeuw doormaakt. Vooral de grote bevolkingstoename en urbanisatie van deze Afrikaanse Surinamers is merkbaar in de brede Surinaamse samenleving. Vóór de afschaffing van de slavernij was echter niet precies bekend hoe groot hun aantal was. Er waren schattingen variërend van 5.000 tot 10.000. Daarna is hun aantal gegroeid. Helaas was tot 1950 hun precieze aantal niet bekend net als overigens het aantal Inheemsen (vroeger Indianen genoemd). Deze twee groepen behoorden toen niet tot de zogeheten officiële bevolking van Suriname. Ik vraag mij af wat toen met ‘officieel’ werd bedoeld: waren zij toen geen burgers of erger nog: geen volwaardige mensen? In 1939 werd het aantal Afrikaanse Surinamers/Marrons geschat op 17.000 en het aantal Inheemsen op 3.500. Afro-Surinamers werden toen officieel nog als Inboorlingen aangeduid. Hun aantal bedroeg 69.555; het aantal Hindostanen (Britsch-Indiërs) bedroeg 44.474 en Javanen 32.123. Het aantal Europeanen bedroeg 2.017, van wie 1.101 in Nederland geboren (zie: Surinaamsch Verslag 1939: 4).

Districten van Suriname, de Tapahony-rivier ligt Zuidwestelijk.

In 1950 werd het aantal Afrikaanse Surinamers/Marrons geschat op 20.000 en in 1964 bedroeg hun aantal 27.700. Daarna zien wij een groei van deze bevolkingsgroep, want in 1972 was hun aantal al 39.500 en vormden zij ruim 10% van de Surinaamse bevolking. In 2004 was hun aantal toegenomen tot 73.553 en werden zij in aantal de derde bevolkingsgroep; hun aantal was toen al groter dan het aantal Javanen. Volgens het Surinaamse Algemeen Bureau voor de Statistiek was hun aantal waarschijnlijk hoger omdat velen in de drie districten waar zij overwegend woonden -Brokopondo, Marowijne en Sipaliwini- significant vaker kozen voor de categorie ‘geen antwoord’ tijdens de volkstelling van 2004.

Grote toename
Uit de laatste volkstelling (van 2012) blijkt dat daarna zich een enorme groei heeft voltrokken onder de groep Marrons. In 2012 was hun aantal toegenomen tot 117.567 en werden zij de tweede bevolkingsgroep van Suriname met bijna 22% aandeel. Met 25.925 geboorten in de periode 2004-2012 hebben Marrons verreweg de hoogste groei met een aandeel van 32,9% van het totaal aantal geboorten. Dus één op de drie kinderen die werden geboren had een Marron afkomst.

Het Algemeen Bureau voor de Statistiek verklaart de hoge natuurlijke groei van de Marron groep door de zeer hoge vruchtbaarheid:
‘De toename van het aantal Marrons is spectaculair te noemen, ook al is hun veel hogere vruchtbaarheid bekend en kan o.i. ex post facto ook gedacht worden aan een groot aantal Marrons dat in 2004 geen etniciteit had opgegeven. Voor vrouwelijke Marrons is er ondersteuning te vinden vanuit de vrucht­baar­heids­cijfers van 2004.’  (zie verder: ABS 2013: 23-25).

Toenemend bevolkingsaandeel
Tussen 2004 en 2012 is hun aandeel toegenomen van 14,9% naar 21,7% in de Surinaamse bevolking. Het vruchtbaarheidscijfer voor Marron vrouwen van 15-49 jaar blijkt ongeveer twee keer zo hoog te zijn als dat van de meeste andere etnische groepen. Dat heeft ook te maken met polygamie, namelijk dat kinderen verwekt worden bij verschillende partners; sommige mannen hebben meerdere vrouwen. Ook de groep Gemengden is sterk toegenomen met 15.717, namelijk van 61.524 in 2004 naar 72.340 in 2012. Als aandeel van de bevolking is de toename van de Gemengden vergeleken met andere groepen veel hoger: van 12,3% naar 13,4%. Terwijl bijvoorbeeld de Hindostaanse groep met 27,4% aandeel in 2004 en in 2012 stabiel is gebleven. De groep Afro-Surinamers (‘Creolen’) is zelfs gedaald van 17,7% aandeel in 2004 naar 16,4% in 2012.

Al met al zal de enorme groei van de Marrons zich doorzetten en omdat de groep gemiddeld meer jongeren telt zal hun aandeel in de Surinaamse bevolking alleen maar toenemen. Een vergelijking van 2004 en 2012 laat zien dat de etnische samenstelling van het district Paramaribo steeds meer gelijkenis begint te vertonen met die in geheel Suriname. De drie groepen -Hindostaan, Marron en Creool (i.c. Afro-Surinamers)- die in 2012 nationaal het grootste aandeel hebben, behoren ook in Paramaribo tot de top drie. Het aandeel van Marrons in Paramaribo groeide van 9,8% in 2004 naar 16,8% in 2012. Ook in bepaalde districten zoals Wanica neemt het aantal Marrons toe. Het is dus niet vreemd in voorheen zogeheten typische Hindostaanse woon­ge­bie­den bijvoorbeeld de boiti’s –de zijstraten van de Indira Gandhiweg/Pad van Wanica– of de Lei­dingen (kandál) Marron bewoners aan te treffen.

Toenemend aantal Christenen
Bij de volkstelling van 2012 is de religieuze affiniteit van de Surinaamse bevolking in beeld gebracht. Het blijkt dat de afgelopen 50 jaar Marrons massaal zijn overgestapt naar het Christendom. Tussen 1971 en 2012 nam het aantal Christelijke Marrons toe met 18,6 procentpunten, namelijk van 44,7% naar 63,3%. De reden voor de massale bekering is vooral de urbanisatie van Marrons. Veel Marrons hebben zich de afgelopen decennia in steden als Paramaribo gevestigd of in urbane gebieden. En een steeds groter wordende groep is ook daar geboren.

Het aandeel Marrons dat traditioneel aanhanger is van hun eigen godsdienst is gedaald tot minder dan kwart (21,5%). In de traditionele religie is ‘Gaan Gadu’ (de Grote God) de centrale figuur, namelijk de schepper van alles wat er bestaat. Ook zijn er aanhangers van Afro-Surinaamse godsdienst, zoals het Winti geloof. Maar opmerkelijk is de groei van het aantal Christenen. Als wij de Christelijke Marrons onderverdelen naar denominatie, dan krijgen wij het volgende beeld. Naast de Rooms katholieke Kerk is de zogeheten Pinkster beweging/Volle Evangelie populair, zoals uit onderstaande tabel blijkt.

Een bekende Christelijke voorganger is de voormalige fractieleider van de NDP (Nationale Democratische Partij) en ex-minister, André Misiekaba. Deze populaire Marron politicus heeft zich echter na de nederlaag van de NDP bij verkiezingen van 2020 teruggetrokken uit de NDP en uit de politiek. Naderhand bleek hoe corrupt de NDP was, maar Misiekaba heeft opmerkelijk genoeg geweigerd de redenen van zijn terugtrekking bekend te maken.

Negatieve bejegening
Tot de jaren zestig toen de meeste Marrons in het binnenland woonden, werden zij beschouwd als de meest ‘beschaafde’ bevolkingsgroep in Suriname (Albert Helman, Facetten van de Surinaamse samenleving 1977: 116). Zij waren vriendelijk in de omgang, eerlijk en wellicht een beetje nederig tegenover anderen, maar ze straalden tegelijkertijd trots en zelfverzekerdheid uit. De laatste tijd echter, in het bijzonder in de 21ste eeuw is er verandering opgetreden in de beeldvorming. Een deel van de Marrons vooral in Paramaribo wordt ge­as­so­cieerd met agressiviteit en criminaliteit. Ter illustratie een persoonlijke noot:
In mijn jeugd -in de jaren zestig- verhuisden enkele Marrons naar Paramaribo Zuid. Eén van mijn helden was Demni, een Marron jongeman die het mooiste drumstel van boterblikken kon maken, maar hij was vooral sterk en beschermde de ‘zwakke jongens’. Ik werd regelmatig als ‘pikin masra’ gevraagd om brieven te lezen die uit het binnenland werden gestuurd of deze te schrijven voor Marron vrouwen aan hun familie in het binnenland. Maar toen de aantallen groter werden -in de jaren zeventig- ontstond een negatieve bejegening en soms ook discriminatie. Zo werd bijvoorbeeld de bekende psycholoog en schrijver Julian With herhaaldelijk beledigd en negatief bejegend op school en op het internaat. Hij heeft daar een boekje over geschreven (J. With, Land van harmonieuze konstrasten, Utrecht 1979). Vooral Afro-Surinaamse jongens accepteerden hem niet. Gelukkig had Julian With genoeg incasseringsvermogen en diende hen van repliek. Maar anderen raakten gefrustreerd, verbitterd en werden soms agressief. Tijdens mijn jaarlijkse bezoeken aan Suriname vanaf het begin van deze eeuw merkte ik vaak weerstand bij andere groepen tegen Marrons. In 2019 kreeg ik persoonlijk te maken met agressie. Twee Marron jongemannen drongen voor met hun boodschappen bij de kassa van de broodwinkel van Fernandes in Paramaribo. Ik probeerde nog met: ‘Brada, laat de dame voorgaan’ en stelde dat zij op hun beurt moesten wachten. Ik schrok van hun agressie en heb wijselijk verder mijn mond gehouden. Natuurlijk gaat het om één geval. Tegelijkertijd zag ik ook Marron jongemannen in de felle zon hard werken in de bouw. Maar het is onmiskenbaar dat een deel van de Marron jongemannen een problematische groep vormt. Verschillende factoren liggen ten grondslag aan hun opstelling.

Racisme
Men zou kunnen stellen dat er nog steeds sprake is van racisme tegenover de Marrons. Vooral in Paramaribo wordt van alles beweerd over ‘die djuka’s’ (een scheldwoord) die achterlijk zouden zijn en worden allerlei racistische grappen gemaakt. Sommige stedelingen willen niet eens met hen praten; ze menen dat je geen vriendschappen moet sluiten met die ‘ka-djuka’s’. Een recent voorbeeld van racisme is de cartoon over Ronnie Brunswijk die van een staart werd voorzien. De associatie met een aap is uiterst pijnlijk. Hoewel de (Javaanse) cartoonist zei dat dat niet de bedoeling was. Maar het gaat om het effect. Er blijft ondanks de aanvaarde excuses een wrange nasmaak hangen. Omdat de Marrons tot 1980 voor het overgrote deel nog in het zogeheten binnenland woonden, waar de onderwijsvoorzieningen karig zijn en zij een achterstand hadden, werden zij vooral door bewoners van Paramaribo niet als volwaardige burgers beschouwd. Helaas hield de negatieve bejegening van Marrons ondanks de Surinaamse revolutie van 1980 en het groeiende nationaal en eenheidsbesef niet op. Erger nog: er ontstond een strijd tussen het nationaal leger en het Junglecommando in de periode 1986-1992. Veel Marrons zijn de dupe geworden van deze strijd -denk aan de moorden in het dorp Moiwana in 1986. Velen raakten gedesoriënteerd en de trek van Marrons naar Paramaribo hield aan. Zij kwamen in slechte omstandigheden terecht en werden met de nek aangekeken. Later kwamen jongemannen in de criminaliteit terecht en de groep werd gestigmatiseerd. Velen concentreerden zich in de mindere buurten van Paramaribo. Er wordt gewaarschuwd om liever niet in buurten -en vooral niet ‘s avonds te gaan in gebieden waar Marrons wonen. Sterker nog: Marrons worden -zoals eerder gezegd- vaak geassocieerd met criminaliteit en agressie. Dat is jammer, want dat was 50 jaar geleden ondenkbaar.

Vice president Ronnie Brunswijk en president Chan Santokhi

Social-economische achterstand
Een aanzienlijk deel van de Marrons is door maatschappelijke omstandigheden, waaronder ook discriminatie en negatieve bejegening in een kwetsbare positie terechtgekomen. Velen verkeren nog in de overlevingsmodus en moeten dus hosselen en af en toe ook stelen en roven. Soms wordt daarbij veel geweld gebruikt; er worden zelfs mensen vermoord. Anderzijds is een grote groep die door hard werken in ondermeer de goudsector en de houtindustrie welvarend is geworden. Zij kunnen ook consumeren in de prijzige etablissementen, zoals dure hotels en restaurants. Ik heb gemerkt dat zij soms worden weggekeken. Wanneer ik bijvoorbeeld aangeef dat ik de markt in Paramaribo of de waterkant wil bezoeken, wordt vaak opgemerkt: ‘Wat ga je daar doen? Er zijn alleen maar djuka’s daar’ of ‘de stad is vol met djuka’s.’

Uit het proefschrift van Rosita Sobhie naar armoede in Suriname (2017) blijkt dat de Marron groep samen met de Inheemsen tot armste groepen van Suriname behoort. Haar analyse is gebaseerd op gegevens van de Volkstelling van 2012. Er was -volgens haar definitie- sprake van armoede als de koopkracht per persoon lager was dan 5,05 US dollar per dag. Toen was de SRD twee US dollar waard. Een maandelijks inkomen onder 303 SRD per huishouden werd toen aangemerkt als armoede. Het bleek dat een kwart van de Surinaamse huishoudens (25,8%) in armoede leefde, terwijl dit gold voor bijna de helft (43,7%) van de Marrons groep (zie: R. Sobhie, Measuring Poverty in Suriname, 2017: 90-101). Het betreft hier gemiddelden, want er zijn ook Marrons die goed geld verdienen in de goud- en houtsector. Dat is ook merkbaar in hun consumptiepatroon. Vergeleken met vroeger toen men niet of nauwelijks Marrons zag in hotels en in het uitgaansleven in Paramaribo is er sprake van een verkleuring. Ook in restaurants is dat duidelijk te merken en de (dure) rotidoks van de Roopramketen is populair onder de ‘rijke hardwerkende Marron jongemannen’.

Over onderwijs hebben wij geen specifieke etnische gegevens. Maar het is overduidelijk dat Marron kinderen gemiddeld beschouwd een grote achterstand hebben. Vooral in het binnenland is het onderwijs nog steeds slecht (Marriet Brandis, De stad en het binnenland: gescheiden werelden? Mobiliteit en Surinaamse Marrons, 2012: 52). Overigens is wel merkbaar dat er steeds meer hooggeschoolde Marrons zijn en het aandeel van Marron studenten op de Surinaamse universiteit neemt toe. Het zou goed als bij volgende volkstelling voldoende sociaal-economische gegevens worden verzameld van deze en andere be­vol­kings­groepen om waar nodig gericht beleid te ontwikkelen. Per slot van rekening gaat het om de tweede bevolkingsgroep en een aanzienlijk deel van jongere bevolking van Suriname.

Moiwana monument

Politieke integratie
Om de oververtegenwoordiging in de criminaliteit van Marrons terug te dringen en bijgevolg de negatieve associatie, is gericht beleid nodig. De Surinaamse overheid zou wat dat betreft meer dan thans de veiligheid van haar burgers moeten garanderen. Ook het toerisme kan daardoor groeien, waar vooral Marrons gelet op hun vestigingsgebied van kunnen profiteren. En nu Marrons medebestuurder van het land zijn geworden is dit beleid gemakkelijker vorm te geven en uit te voeren. Immers: ondanks de minder succesvolle sociaal-economische integratie van de Marron groep is hun politieke integratie thans een groot succes geworden. Vroeger werd de Marron groep in politieke zin misbruikt. De leiders, de kapiteins en Granman’s werden gepaaid met geschenken of een lading zinkplaten om politieke steun te geven aan de gevestigde politieke partijen. Er heeft zich echter in politiek opzicht een emancipatie voltrokken. Ingrijpend voor de Marron groep was de Binnenlandse Oorlog tussen het Nationaal Leger van Desi Bouterse en het Junglecommando van Ronnie Brunswijk die duurde van 1986 tot 1992. Als gevolg van ernstige mensrechtenschendingen -zo werd een deel van de bevolking van het Oost-Surinaamse dorp Moiwana in december 1986 standrechtelijk geëxe­cu­teerd – vluchtten duizenden Marrons naar buurland Frans-Guyana en naar Nederland. Een verdere destabilisatie van de dorpsgemeenschappen leidde vervolgens tot de trek naar de hoofdstad Paramaribo. Het gezinsleven, discipline en moraal kwamen in de verdrukking. In 2006 werden de Marrons in hun leefomgevingen in het zuidoostelijk deel van Suriname zwaar getroffen door overstromingen als gevolg van aanhoudende regen.

Waarden en normen
Zoals gezegd zijn over de Marron cultuur en in het bijzonder de verwantschapsstructuur vele boeken geschreven. Wij volstaan met een korte schets. De verschillende Marron stammen hebben alle een eigen matrilineaire structuur (dominantie van de vrouwelijke lijn), met enkele patrilineaire (dominantie van de mannelijke lijn) trekken. Elke stam is onderverdeeld in een aantal matrilineaire clans, lo genaamd. De lo is samengesteld uit een aantal matrilineages, de bere, waarvan de omvang bepaald wordt door het aantal familieleden dat tot eenzelfde stammoeder behoort -gewoonlijk een paar generaties terug. De leden van een lo woonden in principe in hetzelfde dorp. Van oudsher trouwen Marrons buiten de eigen bere, maar wel binnen de eigen Marron groep. Vroeger bouwde een man een huis en een korjaal en legde hij een kostgrond aan; de vrouw bewerkte de grond, kookte en deed de rest van het huishouden. Er hebben zich echter de laatste jaren grote veranderingen voltrokken. Nu worden goederen gekocht en moet een man zich vooral financieel bewijzen. De veranderingen leiden tot emancipatie, maar ook tot verwarring. Sociale banden verdwenen en het traditioneel gezag van de zogeheten granmans kalfde af. Het is wel opmerkelijk dat nog steeds in het binnenland waar de Marrons in hun eigen habitat zijn de oude tradities van respect en eerlijkheid floreren; ook vreemden voelen zich daar veilig.

Goudwinning door Marron jongeren in het binnenland.

Maar vooral buiten de traditionele woongebieden is sprake van teloorgang van waarden en normen. Het blijkt dat de strakke traditionele regels niet meer gehandhaafd worden. Er zijn dan ook twee actuele vraagstukken: enerzijds vaak racisme en non-acceptatie door anderen en anderzijds moreel verval binnen de eigen groep. Vooral degenen die niet in de binnenlanden zijn geboren hebben moreel leiderschap nodig en voorbeeldstellend gedrag om verloedering tegen te gaan. De Marron leiders hebben dan ook een bijzondere verantwoordelijkheid. Zij moeten de negatieve bejegening aan de kaak stellen. Anderzijds moeten zij voorbeeldstellend gedrag ten toon te spreiden en waarden en normen promoten. In het verleden waren er weinig hooggeschoolden binnen de Marron groep. De bekende academicus, Dr. Eddy Jozefzoon, die een felle tegenstander was van het regime van Bouterse c.s. is later tot veler verassing -net als vele anderen- helaas ingepalmd door D. Bouterse. Daardoor raakte hij gediskwalificeerd en recent bleek dat er sprake was van corruptie en wanbestuur waar hij als adviseur onderdeel van was. De eerdergenoemde religieuze voorganger en ex-politicus, André Misiekaba, heeft zich in dit verband weliswaar teruggetrokken uit de politiek en de NDP, maar het zou hem sieren als hij de corruptie en het wanbestuur waarvan hij deel uitmaakte openlijk aan de kaak zou stellen. In verband met de uitstraling naar zijn Marron achterban zou dat bevorderlijk zijn voor de morele standaarden. Vicepresident Ronnie Brunswijk lijkt door zijn handel en wandel minder geschikt voor het moreel leiderschap. Maar er zijn andere politici, zoals Edward Belfort, die wel gezag hebben en ook de voorbeeldfunctie goed uitoefenen. Hij spreekt ook ‘de blakka buba wan’(degenen met een zwarte huidskleur) op hun verantwoordelijkheid en moreel besef aan. Hopelijk komen meerdere Marron politici in beeld om deze bijzondere opdracht voor de Marron gemeenschap te vervullen. Burgers behorende tot de andere bevolkingsgroepen moeten de Marrons als volwaardige medeburgers accepteren. Op bepaalde terreinen gebeurt dat ook. Zo lijkt de behandeling en bejegening van Marron schoolkinderen door de leerkrachten goed te zijn. Het is aandoenlijk om bijvoorbeeld een groep van voornamelijk Marron leerlingen onder leiding van Hindostaanse leerkrachten te zien tijdens een excursie aan Fort Zeelandia alsmede de wederzijdse affectie. Maar er moet nog veel verbeteren op andere terreinen ten opzichte van de acceptatie van Marrons als medeburgers. Deze Afrikaanse Surinamers zullen een steeds groter deel van de Surinaamse bevolking gaan uitmaken. Of men het leuk vindt of niet! Het is zaak hen als volwaardige medeburgers te beschouwen en te accepteren. De heldhaftige strijd van hun voorouders tegen de slavernij, de slavenmeesters en de militairen verdient extra waardering. Mede gelet op hun bijzondere geschiedenis en hun toenemend aantal zal deze bevolkingsgroep een stempel drukken op de toekomst van Suriname.

Offertafel Moiwana 86 Taffa met 38 borden (Marron kunstenaar Marcel Pinas) tijdens tentoonstelling in De Nieuwe Kerk (Dam Amsterdam, 2020)

Marrons in Nederland
Tenslotte besteden wij kort aandacht het integratieproces van de Marrons in Nederland. Net als bij de Javanen kwam de emigratie van Marrons naar Nederland vrij laat op gang. Mede daardoor is er verhoudingsgewijs minder emigratie geweest naar Nederland vergeleken met Hindostanen en Creolen. De eerste groep Marrons woonde in Tilburg, waar Eduard (Eddy) Dap (1934-2009) vanaf de jaren zeventig actief was als maatschappelijk werker in het florerende Surinaamse welzijnswerk. Er vond een kettingmigratie plaats, waardoor veel Marrons in de provincie Brabant terechtkwamen. Tijdens de binnenlandse oorlog eind jaren tachtig onder leiding van Ronnie Bruswijk zijn ook veel Marrons gevlucht naar Nederland. Er woont thans een relatief kleine groep Marrons in Nederland. Volgens berekening van het CBS bedroeg het aantal Marrons 10.800 in 2008, onder wie 47% mannen en 53% vrouwen. Meer dan de helft (55%) was in Suriname geboren. Als wij uitgaan van ruim 11.000 Marrons in Nederland en ruim 117.000 in Suriname, dan blijkt dat bijna één tiende van de in totaal 130.000 Marrons (in 2012) in Nederland woonde. Zij wonen grotendeels in de Randstad (Rotterdam, Den Haag, Amsterdam), in Almere en Lelystad, en in Tilburg. De Marrons in Nederland hebben gemiddeld een lager opleidingsniveau dan de overige Surinamers; bijna een zesde (HBO + WO = 15,2%) van de 25-35-jarigen had een hoog opleidingsniveau tegenover bijna een kwart van alle Surinamers (HBO + WO = 23,5%).

Zanger Kenny B.

Van de Marrons tussen 45-55 jaar had echter 19% een hoog opleidingsniveau tegenover 17,3% van alle Surinamers. Dit indiceert dat beter opgeleiden onder de Marron groep zijn geëmigreerd naar Nederland. Marrons in Nederland werken net als Creolen relatief vaker in de gezondheidszorg en welzijnssector en ook vaker via uitzendbureaus dan andere Surinamers. Marrons (en Creolen) zijn iets vaker verdachten van betrokkenheid naar criminaliteit dan andere Surinamers – volgens de gegevens van het CBS uit 2008. Omdat het in Nederland een relatief kleine Surinaamse bevolkingsgroep betreft, valt dat nauwelijks op. Bovendien worden de etnische verschillen nauwelijks opgemerkt; zij worden vaak als Surinamers (Afro-Surinamers/Creolen) beschouwd. Enkele Marrons zijn vrij populair geworden.

Kickbokser Remi Bonjasky

Remi Bonjasky is een internationaal bekende kickbokser die wereld­kampioen is ge­weest en een Neder­landse sportheld. En de zanger Kenny B. is populair met zijn Hollandse liedjes en zijn opvallende kapsel. Een bekende persoonlijkheid is Steven Brunswijk. Hij werd bekend als de ‘Braboneger’, die met een sterk Brabants accent een paar jaren geleden een humoristisch televisieprogramma presenteerde. Hij vond de term ‘neger’ geen probleem, maar heeft recent zijn standpunt veranderd. Hij verwerpt nu de term ‘neger’ en zegt meer bewust te zijn geworden van de pijnlijke geschiedenis van de tot slaafgemaakten. Niettemin lijkt de discussie over de juiste aanduiding in de Marron gemeenschap van minder belang te zijn. Vicepresident Ronnie Brunswijk had het bij zijn inauguratie over ‘Businengre’. Maar winst blijft dat alle bevolkingsgroepen in Suriname elkaar steeds minder of zelden bejegenen met denigrerende aanduidingen en daardoor elkaar niet kwetsen. Hopelijk zal met de toenemende acceptatie van de Marrons de harmonische en diverse samenleving in Suriname een voorbeeld blijven in de wereld.

Chan Choenni (Paramaribo, 1953) is Emeritus hoogleraar en verricht momenteel een onderzoek naar de geschiedenis van Afro-Surinamers 1863-1963.

Met dank aan: Radjin Thakoerdin (rthakoerdin@hindorama.com) voor alle ondersteuning.

Foto’s: Eric Kastelein (headerfoto, 1, 5, 6 en 8) en Sampreshan (10)

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, NIEUWS, Suriname
No Comments

Miskend verleden: Een belangwekkende studie van Ruben Gowricharn over Hindostaanse boeren in Suriname – Hans Ramsoedh

dinsdag, 06 oktober 2020 by Redactie Hindorama

Ruben Gowricharn

Van de hand van prof. Ruben Gowricharn, die de Lalla Rookh Hindostaanse Diaspora Leerstoel aan de VU in Amsterdam bekleedt, verscheen recent het boek Miskend verleden. Hindostaanse boeren in Suriname 1880-1980.

In het Woord vooraf in dit boek gooit Gowricharn gelijk de knuppel in het hoenderhok: in de loop der jaren heeft hij zich namelijk vaak geërgerd aan de gretigheid waarmee Hindostanen de immigratiedag (4 juni) van Brits-Indische contractarbeiders vieren. Het is feest volgens hem wat de klok slaat met daarbij een verbluffend gebrek aan historisch besef: er is nauwelijks aandacht voor de schaduwzijde van de immigratie, er is geen spoor van verdriet over het verlaten van verwanten en vrienden in Brits-Indië (het huidige India), over het verlies van huis en haard of over het ellendige leven op de plantages in Suriname. In zijn optiek hoort het bij de immigratiedag niet alleen over vieren te gaan maar ook om herdenken. Daarnaast is voor Gowricharn een bron van ergernis de minachting van veel Hindostaanse auteurs die hun voorouders zowat bedanken dat zij Brits-Indië hebben verlaten, anders zouden zij nu hetzelfde lot delen als de huidige arme plat­te­land­bewoners van Uttar Pradesh en Bihar. Hij noemt dit de thank goodness-verzuchting of zelf­felicitatie. In de heersende feestoptiek en de thank goodness verzuchting komen de boeren nauwelijks voor, terwijl zij langer dan een eeuw zo vanzelfsprekend aanwezig waren in de Surinaamse samenleving. De auteur constateert dan ook een onthutsend gebrek aan belangstelling voor de periode (grofweg van 1890 tot 1980 ) waarin de Brits-Indiërs hoofdzakelijk agrariërs waren, een periode waarin de basis werd gelegd voor de verdere culturele, economische en politieke ontwikkeling van Hindostanen. Met betrekking tot de geschiedenis van Hindostanen constateert Gowricharn dan ook een drietal belangrijke blinde vlekken: de geringe aandacht voor de Brits-Indische boeren, de verschillende transformaties die zij meegemaakt hebben en het negeren van de offers die zij hebben gebracht. Reden voor de auteur om te spreken van een miskend verleden en om dit boek te schrijven.

Centraal in dit boek staan de drie transformaties die Brits-Indiërs en hun nazaten in Suriname hebben doorgemaakt: van plattelander in Brits-Indië naar plantagearbeider, van plantagearbeider naar boer en van boer naar stedeling. Daarmee breekt Gowricharn met de voorstelling dat de geschiedenis van Hin­do­stanen zich rechtlijnig heeft ontwikkeld en dat die geen breuken of grilligheden heeft gekend. De drie delen worden voorafgegaan door een theoretisch hoofdstuk waarin een aantal theoretische concepten de revue passeren die dienst doen als een lens om het denken, de presentatie van het materiaal en het betoog te disciplineren. In elk hoofdstuk behandelt Gowricharn een ander tijdvak en probleemveld van de boeren.

In het eerste deel van dit boek (Van plattelander naar plantagearbeider) bespreekt Gowricharn de migratie vanuit Brits-Indië naar Suriname, de arbeid op de plantages en het ontstaan van een etnische gemeenschap. De auteur betoogt dat de arbeiders kennis hadden van de landbouw, van agrarisch human capital, en schetst in dit deel de ervaringen van de plantagearbeiders die de voorwaarden hebben geschapen voor hun latere vestiging als boer. Zo was het bijzonder dat de arbeiders de mogelijkheid hadden om een eigen kostgrond op of nabij de plantage gelegen te beplanten en een overschot te verkopen. Het betekende dat hun transformatie naar loonarbeid niet permanent was en dat zij als ‘proto-ondernemers’ hun agrarisch human capital konden onderhouden. Met andere woorden, ook op de plantage bleef de Brits-Indische contractarbeider voor een deel boer.

In het tweede deel (Van arbeider naar boer) gaat Gowricharn in op de opkomst van de kleine landbouw, de wijze waarop de boeren cultureel, geografisch en economisch een thuis maakten (hij noemt dat homemaking), en de ruralisatiepolitiek tussen 1930 en 1950. Van meet af aan kenmerkten Hindostaanse boeren zich door dualiteit doordat zij parttime boeren en parttime arbeiders in loondienst buiten de agrarische sector waren. Het boerenbestaan leverde van meet af aan te weinig op om in hun bestaan te kunnen voorzien. Dit was het gevolg van het gedateerde productieproces in de kleinlandbouw en de beperkte afzetmogelijkheden door bijvoorbeeld een ongunstige locatie, de geringe arbeidscapaciteit en de gebrekkige infrastructuur. Regionaal waren er wel grote verschillen. Met name de boeren rondom Paramaribo verkeerden in meeste gunstige omstandigheden doordat zij de stad voorzagen van groenten, rijst, melk en vee. Voor de meeste boeren in de verre districten was het sappelen. Schrijnende armoede tekende hun bestaan. Hiermee komt volgens Gowricharn het glanzende verhaal dat Brits-Indiërs als gemeenschap sociaal zijn vooruitgegaan op de helling te staan. De homemaking was voor de meeste Hindostaanse boeren, zoals Gowricharn schrijft, een armoedig home.

In het derde deel (Van boer naar stedeling) bespreekt Gowricharn drie thema’s: de mechanisatie van de rijstbouw tussen 1950 en 1960, de etnische en economische politiek in de periode 1945-1980 en tenslotte de transitie van rijstboeren tussen 1960 en 1980. De mechanisatie van de rijstbouw bracht geen productieve kleine boer voort. De boerenkinderen vluchtten al in een vroeg stadium uit de landbouw en die vlucht bleef aanhouden. Dat was niet alleen het geval omdat het huishoudinkomen ontoereikend was, maar ook omdat de voorzieningen in de districten weinig perspectief boden. Het beleid van mechanisatie was vooral gericht op mechanisatie van mid­den­stands­bedrijven. Wat betreft de etnische en economische politiek heeft Gowricharn kritiek op de VHP die in zijn optiek nauwelijks een merkbare bijdrage heeft geleverd aan de behartiging van de agrarische belangen. Hoewel de Hindostaanse boeren traditioneel tot de achterban van de VHP werden gerekend, had de top van deze partij een sterke stedelijke oriëntatie en was zij weinig begaan met de kleine boer. Deze ontwikkelingen leidden dan ook tot een teloorgang van de boerenbevolking die tot uiting kwam in een afname van de agrarische bevolking. Het betekende al met al een omvattende transformatie sinds de jaren vijftig die bepaald werd door armoede, een gebrek aan perspectief in de traditionele landbouw, het westerse onderwijs en door de hogere status van verstedelijking. Met de trek van de kinderen naar de stad en in de jaren zeventig naar Nederland bleven de districten bevolkt door ouderen ‘overmand door nostalgie’ en ‘die daar bovenal onbegrepen en miskend tot aan hun dood zijn gebleven’ (p. 283).

De studie wordt afgesloten met een concluderend hoofdstuk en een appendix waarin de auteur enkele epistemologische zaken bespreekt: kwesties van ken­nis­theoretische en methodologische aard waarmee hij te maken kreeg bij het schrijven van dit boek, de overwegingen waardoor hij zich heeft laten leiden en zijn reactie op de commentaren van meelezers.

Miskend verleden is een belangwekkende en le­zens­waardige studie over Hindostaanse boeren in Suriname. Het biedt een nieuw perspectief op de geschiedenis van Hindostanen, is een rijke studie en rekent af met een aantal hardnekkige mythes over hun verleden. Het boek is grondig gedocumenteerd, zowel cijfermatig als qua literatuur. Hoewel het hier een wetenschappelijke studie betreft, is het desalniettemin voor een breed publiek toegankelijk. Met zijn analyse en door zijn conclusies generaliserend te verwoorden is Gowricharn erin geslaagd een onderbelicht aspect van de geschiedenis van Hindostaanse boeren in Suriname voor het voetlicht te brengen. Dit boek heeft Gowricharn ook opgedragen aan de onbekende kethihar [klein­land­bouwer]. Miskend verleden is verplichte kost voor een ieder die geïnteresseerd is in de geschiedenis van Hindostanen in Suriname.

Ruben Gowricharn, Miskend verleden. Hindostaanse boeren in Suriname 1880-1980. Hilversum 2020: Uitgeverij Verloren. ISBN 978908704876161, 352 pp, hardcover, prijs € 29. In de boekhandel verkrijgbaar of te bestellen via Bol.com

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
No Comments

Lachmons verbroederingsfilosofie versus sociaal pyromanie – Dr. Hans Ramsoedh

woensdag, 23 september 2020 by Redactie Hindorama

President Santokhi heeft op verzoek van leden van zijn Vooruitstrevende Hervormingspartij (VHP) besloten om 21 september (geboortedag van Jagernath Lachmon en leider van de VHP van 1949 tot 2001) in Suriname te verheffen tot Dag van Nationale Verbroedering en Eenheid. Deze dag wordt echter geen officiële dag. Op 21 september valt ook de Internationale Dag van de Vrede die door de Verenigde Naties (VN) in 1981 is uitgeroepen met als doel een wereldwijde dag van wapenstilstand en geweldloosheid. De VN heeft gekozen voor 21 september omdat deze dag samenvalt met de openingssessie van de Algemene Vergadering van de VN.
Volgens de president is deze dag bedoeld om het gedachtegoed van Lachmon te koesteren, zijn nalatenschap te verduurzamen. Op deze dag zal inhoud worden gegeven aan wat democratie betekent. De president stelde daarbij dat meerdere personen zich ingezet hebben voor verbroedering. Ook het DNA-lid Asiskumar Gajadien van de VHP erkent dat de bijdrage van anderen ook belangrijk is maar dat volgens hem Lachmon de geestesvader is van de verbroe­de­rings­filosofie. Hoewel NPS-voorman Gregory Rusland net als andere fracties in de DNA de VHP met het initiatief feliciteerde, wees hij er terecht op dat ook Jopie Pengel (1916-1970) als leider van de NPS in dat verband niet over het hoofd gezien mag worden. Ook deze politicus heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de vreedzame co-existentie van bevolkingsgroepen in Suriname.

In deze bijdrage gaat het mij niet zozeer om het verheffen van 21 september tot Dag van Nationale Verbroedering en Eenheid, maar om de in mijn optiek onvervalst racistische toon van de brief van 19 september 2020 van de Afro Surinaams-Nederlandse activiste Barryl Biekman aan president Santokhi waarin zij ingaat op zijn besluit. In Surinaamse media is deze brief ook onderwerp van aandacht geweest.

Onvervalst racisme
Haar brief heeft als aanhef Voorkom Geschiedvervalsing, Etnisch profileren, Institutionele uitsluiting. Voorkom Afrofobie. Geen politieke spelletjes met de Spirits van onze Surinaamse †helden en †heldinnen.
In de brief schrijft zij ‘zeer bezorgd, geschokt, zeer boos zelfs en misschien wel woedend’ te zijn op de motieven van de president om de Dag van Nationale Verbroedering en Eenheid te koppelen aan de geboortedag van Lachmon. Zij is van mening dat de president door de datumkeuze aanstuurt op en meewerkt aan het vereeuwigen van Lachmon als held van de verbroedering en eenheidspolitiek ten koste van Pengel. Zij vindt dat er niet alleen sprake is van ‘hypocrisie, etnisch profileren en institutionele uitsluiting’ bij de president maar ook van ‘Afrofobie’. Voorts betreurt de in Nederland woonachtige schrijfster het dat hierover in Suriname geen brede nationale discussie in Suriname heeft plaatsgevonden. Ook de Surinaamse diaspora (en vooral de oudere generatie) in Nederland is niet geraadpleegd. Wat het laatste betreft refereert zij aan een manco in het Suriname Diasporabeleid daar de president een ‘witte Nederlander’ zou hebben benoemd als zijn diaspora-adviseur. Kritiek heeft zij ook op de Afrikaanse Surinamers binnen de VHP die niet oplettend zijn geweest en op de NPS die geen knip voor de neus waard is aangezien zij door het besluit van de president zich door de ‘neus hebben laten boren’ (boronosos). Haar grote vrees is dat deze dag zal doorgaan als de Lachmon-Dag en met haar brief aan de president wil zij dat voorkomen.

V.l.n.r. Paul Somohardjo, Fred Derby, Jagernath Lachmon en Ronald Venetiaan

Op één punt kan ik mij vinden in Biekmans kritiek. De focus op de dag van Nationale Dag van Verbroedering en Eenheid wordt eenzijdig gelegd op Lachmon, terwijl de verbroederingspolitiek slechts mogelijk was door zijn samenwerking met Pengel en andere etnische leiders. Al deze leiders verdienen daarom dan ook die granie.
Mijn belangrijkste bezwaar tegen de brief van Biekman is dat haar argumenten tegen de Lachmon-dag blijk geven van etnisch denken verpakt in onvervalst racisme en grenzend aan opruiing. Terwijl anno 2020 de etnische verdeeldheid in Suriname gelukkig laag te noemen is, gooit schrijfster olie op het vlammetje door  groepen tegen elkaar op te zetten. In de politicologie wordt hiervoor ook de term sociaal pyromaan gebruikt.
In mijn visie kun je bij het besluit van de president misschien hooguit spreken van ondoordachtheid in plaats van hem te beschuldigen van geschiedvervalsing. En hoezo is bij het besluit van de president sprake van etnisch profileren, institutionele uitsluiting en Afrofobie? Dit zijn nogal grove beschuldigingen aan het adres van de president terwijl de schrijfster op geen enkele wijze deze verder toelicht. Openlijk racistisch is haar toon als zij het heeft over een manco in het Suriname Diasporabeleid daar de president een ‘witte Nederlander’ zou hebben benoemd als zijn diaspora-adviseur. Hoewel zij geen naam noemt van de ‘witte Nederlander’ is de enige blanke persoon als adviseur in de directe omgeving van de president   in Suriname geboren. Is in haar optiek een in Suriname geboren blanke of  ‘witte persoon’ opeens geen Surinamer meer omdat deze toevallig een ander pigment heeft dan zijzelf? Dit zijn allemaal zaken die ik iemand die in Nederland heeft gestreden voor erkenning van het Nederlandse slavernijverleden onwaardig vind.
Samenvattend, haar brief aan de president is eerder doordrenkt van etnocentrisch denken, racisme en ongegronde beschuldigingen dan dat zij op een constructieve manier de president attendeert op omissies in zijn besluit. Wat zij doet is niet de dialoog aangaan maar de racistische troefkaart trekken. Verkeert zij misschien in de waan dat ‘zwart racisme’ niet bestaat?
Dat Biekman in haar brief Surinamers met een Afro-achtergrond aanduidt als Afrikaanse Surinamers is haar goed recht, maar dat zij in haar brief meent Lachmon als een Aziatische Surinamer te moeten aanduiden vind ik aanmatigend. Hindostanen hebben zich nimmer aangeduid als Aziatische Surinamers, maar als Surinaamse Hindostanen.

Mr. Jagernath Lachmon

Verbroederingspolitiek
Voor lezers die niet bekend zijn met de Surinaamse politieke geschiedenis en de verbroederingspolitiek geef ik hieronder een korte toelichting. Ik wil voorop stellen dat ik geen Lachmonist ben in de betekenis van bewonderaar van deze politicus maar erken wel zijn grote bijdrage aan het grondvesten van de pacificatie-democratie (de wetenschappelijke term voor de verbroederingspolitiek) in Suriname.
Met de politieke samenwerking in 1958 tussen Lachmon en Pengel, respectievelijk leiders van de (Hindostaanse) VHP en de (Afro-georiënteerde) NPS werden zij de onbetwiste politieke leiders in Suriname. Deze coalitie domineerde de Surinaamse politiek tussen 1958 en 1967. Deze politieke samenwerking, verbroe­de­rings­politiek geheten, was, zoals oud-premier Jules Sedney (De toekomst van ons verleden, 2017, 3e druk) schreef, een verstandshuwelijk tussen beide partijen en een uit nood geboren politieke symbiose tussen Pengel en Lachmon. Zij hadden elkaar nodig en elkaar iets te bieden. Zo had Lachmon voor het verwerven van regeermacht een Creoolse partner nodig om het kiesstelsel van 1949 dat Hindostanen en Javanen benadeelde en Creolen bevoordeelde te wijzigen en via de regeermacht de maatschappelijke achterstand van de Hindostanen in te lopen. Op zijn beurt had Pengel Lachmon nodig in zijn strijd om de macht tegen de lichtgekleurde Creoolse elite binnen de NPS en in zijn streven naar de macht in het land.

Jagernath Lachmon en Johan Adolf Pengel

Beide politici interpreteerden de verbroederingspolitiek verschillend. Voor Pengel was zijn samenwerking met Lachmon geen principiële keuze in de zin van machtsdeling in een gesegmenteerde samenleving als voorwaarde voor etnische en politieke stabiliteit. Pengel had het nimmer over verbroederingspolitiek maar sprak consequent over een brede basis-politiek. Voor Pengel was deze politiek slechts van strategische betekenis om de politieke macht binnen zijn partij en in het land te verwerven. Lachmon was voor hem op dat moment dé aangewezen persoon om zijn doelen te bereiken en het bondgenootschap had om die reden dan ook voor Pengel een toevallig en tijdelijk karakter. Voor de NPS moest de samenwerking uiteindelijk leiden tot raciale vermenging waarmee structureel zou worden bij­ge­dragen aan het proces van natievorming.
Voor Lachmon ging de verbroederingspolitiek verder dan alleen een strategische samenwerking. Ver­broe­deringspolitiek was voor hem voorwaardelijk voor politieke stabiliteit en vreedzame co-existentie tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Deze politiek was voor Lachmon het fundament van zijn politieke filosofie en zijn politieke handelen.

Chandrikapersad Santokhi (VHP-leider) met aanhang voor het standbeeld van J. Lachmon

Het buurland Guyana laat zien hoe de afwezigheid van het besef van politieke machtsdeling tussen verschillende bevolkingsgroepen leidt tot etnische spanningen en raciale strijd met zelfs tot doden en gewonden in de geschiedenis van dit land.
De VHP wees assimilatie af. Eenheid in verscheidenheid werd het credo van Lachmon en de VHP, wat feitelijk een afwijzing inhield van iedere vorm van gedwongen of geforceerde assimilatie. Door deze verschillende doelen konden Pengel en Lachmon elkaar steeds het verwijt maken met dubbele agenda’s te werken. In 1967 kwam er een eind aan de politieke samenwerking tussen beide leiders.
Na de dood van Pengel in 1970 was de politiek van de NPS gericht op uitschakeling van de politieke macht van de VHP. Creoolse eenheid was daartoe voor de NPS het middel. Zo kwam er in 1973 het Creoolse eenheidsfront (met een Javaans randje) aan de macht dat in alle haast de onafhankelijkheid van Suriname realiseerde. In 1977 werd in de Creoolse NPK-coalitie de Hindostaanse HPP opgenomen die echter met één zetel nauwelijks iets in de melk had te brokkelen. Voor de NPS was tussen 1949 en 1980 blijvende Creoolse politieke dominantie het adagium.
Pengel heeft een belangrijke rol bij de emancipatie van de Afro-Surinamers en met name de volksklasse. Hij was echter tegelijkertijd een politicus wiens bewind werd gekenmerkt door een dictatoriaal optreden, corruptie, geldverkwisting en ‘regelarij’ of vriendjespolitiek. Suriname haalde opgelucht adem toen hij in 1969 volgend op massale stakingen van het politieke toneel verdween.
Vanwege Lachmons rol bij het herstel van de democratie na de militaire dictatuur (1980-1987), de beëindiging van de binnenlandse oorlog (1985-1992) en het herstel van de verbroederingscoalitie na 1987 typeerde de eerder genoemde Jules Sedney hem als de vredesstichter, politieke stabilisator en vader des vaderlands.
Lachmon was bereid tot grote concessies aan zijn Creoolse partner(s). Uit het oogpunt van politieke en etnische stabiliteit was voor Lachmon geen enkele concessie te veel. Ondanks dat de VHP bij de verkiezingen in 1969 met 19 zetels als grootste uit de bus kwam, werd met de Creoolse Progressieve Nationale Partij (PNP, acht zetels) het aantal ministeries gelijkelijk verdeeld. De veel kleinere PNP mocht zelfs de premier leveren. Ook in de coalities (Front en Nieuw Front) die Suriname tussen 1987-1990, 1991-1996, 2000-2010 bestuurde leverde VHP in Frontverband zetels in ten gunste van de partners. Voor Lachmon was politieke en etnische  stabiliteit belangrijker dan een dominante rol in het politieke machtscentrum. Het leverde deze partij en haar leiders dan ook de kritiek te kiezen voor een ‘zelfverkozen ondergeschikte politieke positie’ in hun samenwerking met Creoolse partijen (prof. Ruben Gowricharn in zijn Lachmonlezing: Leiderschap en etnische habitus, september 2016).

Dag van Vrede en Democratie
In plaats van de Nationale Dag van Verbroedering en Eenheid zou mijn voorkeur uitgaan naar de Dag van Vrede en Democratie op 21 september in Suriname, een dag waarop de democratische waarden centraal staan en we alle Surinamers herdenken die hebben bijdragen aan het versterken van de democratie in Suriname. Zo zijn er naast Pengel en Lachmon ook personen als Anton de Kom (de linkse activist in de jaren dertig), Pater Weidman (de oprichter van de katholieke Progressieve Volkspartij –PSV- en strijder voor het algemeen kiesrecht in 1949), de mensenrechtenactivisten in de jaren tachtig tijdens de militaire dictatuur en de slachtoffers van de Decembermoorden in 1982 wier gedachtegoed het koesteren en verduurzamen waard zijn. Ik ben echter geen adviseur van president Santokhi. Het zou niettemin een goede zaak zijn als in De Nationale Assemblée (parlement) in Suriname over deze kwestie nog eens goed wordt nagedacht.

Tot slot
Biekman sluit haar brief aan de president af met de zinsnede: ‘Ik heb in ieder geval gesproken zodat mijn eigen nazaten, wanneer ik er niet meer ben, zich niet hoeven af te vragen wat mijn bijdrage is geweest aan deze vorm van geschiedvervalsing en Afrofobie’. Mijn moverende reden voor deze bijdrage is geweest dat ik niet heb willen nalaten om te reageren op etnocentrisme, onverholen racisme en sociaal pyromanie ook in Surinaamse kring. Mijn oproep aan de schrijfster is dan ook om wat betreft de Dag van Nationale Verbroedering en Eenheid in Suriname in de geest van Lachmon de dialoog aan te gaan. Vreedzame co-existentie van bevolkingsgroepen is niet gebaat bij onnodige polarisatie.

Foto’s: Hindorama, Ranjan Akloe, Ram Soekhlal en Nationaal Archief

REACTIES

Nationale dag verbroedering en eenheid
Ik heb het artikel gelezen. Waarom, waarom heeft men zo’n probleem om het gedachtegoed van Lachmon, nl. de verbroederingspolitiek, die plaats te geven die het verdient? Lachmon is niet alleen de geestesvader van deze verbroederingspolitiek, maar hij heeft het ook daadwerkelijk gedemonstreerd door in 1955 bij de verkiezingsnederlaag van NPS, Pengel een zetel aan te bieden. Dat ten koste van boze VHP-ers. Staat men hierbij wel voldoende stil?  DNA-lid Parmessar en NPS-voorzitter zijn van mening ‘it takes two to tango’. Dat gezanik om Pengel in een adem te noemen met verbroedering doet geen recht aan Lachmon. Pengel (lees ook NPS) heeft nooit een zetel weggegeven ter wille van de verbroedering, Lachmon heeft dat wel gedaan.

In India is na het overlijden van premier Atal Bihari Vajpayee zijn geboortedag uitgeroepen tot nationale dag van ‘Good Governance’. Daar stond hij als politicus en premier voor. Je kunt ook hier stellen dat er meerderen voor nodig zijn om good governance te realiseren. Dat kan Vajpayee niet in zijn eentje hebben geklaard. Terug naar Lachmon, hij verdient de eer van een nationale dag van verbroedering en eenheid. Laten we eer geven aan wie ere toekomt. Het staat de NPS vrij om ook Pengel te eren, maar dan niet met “wees gerust, alles komt terecht”.
A. Remesar

Afro-dominantie
De Afro-dominantie in de politiek is te zien in het kiesstelsel vanaf 1950 –heden en in de Grondwet van 1987. Het kiesdistrict Coronie is een goed voorbeeld van het politieke denken van de Afro-Surinamer. Het zal nooit veranderen. Slavernijtrauma…generaties op generaties!
L. Doerga

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Nederland, NIEUWS, Suriname
No Comments

Anton de Kom: Gedeporteerd, doodgezwegen en gerehabiliteerd – Hans Ramsoedh

woensdag, 16 september 2020 by Redactie Hindorama

Een veel gehoorde klacht in Nederland van onder meer academici en politici is dat te weinig Nederlanders de eigen geschiedenis kennen. Deze klacht hangt voor een belangrijk deel samen met hedendaagse verschijnselen als globalisering, migratie, Europese eenwording en de ervaren ‘dreiging’ van de islam. Naast het gebrek aan kennis van de eigen geschiedenis wordt het gevoel van solidariteit en saamhorigheid op basis van gedeelde waarden (sociale cohesie), het besef van een gedeeld verleden en een gedeelde toekomst (goed burgerschap) en van het besef van een nationale identiteit steeds minder en wel (volgens sommigen) door de aanwezigheid van meer dan een miljoen migranten in de Nederlandse samenleving. Ook het geschied­enis­onderwijs wordt als oorzaak gezien voor de teloorgang van sociale cohesie en burgerschap in de Nederlandse samenleving. Het zou te weinig kennis bijbrengen en teveel aandacht hebben voor vaardigheden. Jongeren zouden geen weet meer hebben van historische gebeurtenissen en basale kennis ontberen van de Nederlandse geschiedenis.

Geschiedeniscanon

In opdracht van de Nederlandse regering werd voor het geschiedenisonderwijs in 2006 de geschiedeniscanon van Nederland samengesteld. Aan de hand van vijftig vensters werd bepaald welke zaken Nederlanders in elk geval zouden moeten weten van de geschiedenis en cultuur van Nederland. De vijftig vensters bevatten een serie belangrijke historische gebeurtenissen, personen, teksten, kunstwerken en voorwerpen uit de Nederlandse geschiedenis. Deze canon moest richting geven aan het geschiedenisonderwijs in het basisonderwijs en de eerste twee klassen van het voortgezet onderwijs. Vijf van de vijftig vensters hadden betrekking op de Nederlandse koloniale geschiedenis: De Verenigde Oostindische Compagnie (VOC), Slavernij, Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen vanaf 1945.

In juni 2020 werd de herziene canongeschiedenis gepresenteerd met opnieuw vijftig vensters, waarvan tien nieuwe. De bedoeling is dat er nu om de tien jaar een herijking zal plaatsvinden van de geschie­deniscanon. Achterliggende gedachte hierbij is dat de canon niet statisch is maar de maatschappelijke realiteit van dat moment moet weerspiegelen. De tien nieuwe vensters in de canon van 2020 hebben vooral te maken met de aandacht voor vrouwen, diversiteit en regionale spreiding. Daarnaast vond de minister van Onderwijs dat er meer aandacht moest komen voor de ‘schaduwkanten’ van de Nederlandse geschiedenis. De tijdgeest heeft dan ook een stempel gedrukt op de samenstelling van deze herziene canon. Al jaren strijden actiegroepen voor meer aandacht voor het Nederlandse slavernijverleden in het onderwijs. In combinatie met de huidige brede aandacht voor racisme en discriminatie in de Nederlandse samenleving is het dan ook niet geheel verrassend dat de Surinaamse activist Anton de Kom een plek kreeg in de bijgestelde canon. Hij is hiermee de eerste Surinamer die een plek heeft gekregen in de Nederlandse geschiedeniscanon. In deze bijdrage ga ik in op de achtergrond van de persoon Anton de Kom, zijn gedachtegoed en de lange weg van zijn rehabilitatie.

Anton de Kom

Over Anton de Kom (1898-1945) is een lijvige en lezenswaardige biografie verschenen (zie verder lezen). Ik volsta dan ook met een korte schets. De Kom werd op 22 februari 1898 geboren in Para­maribo als oudste van zes kinderen van een goud­delver die nog als slaaf was geboren. Anton de Kom rondde de mulo af en behaalde het diploma boekhouden. In 1920 vertrok hij naar Nederland. Hij werkte in Nederland onder meer als vertegenwoordiger bij een koffie-, thee- en tabakshandel in Den Haag. Rond 1926 kwam De Kom in linkse kringen terecht. Zijn politieke denken kreeg een belangrijke impuls door zijn contacten met de nationalistische beweging van Indonesische studenten in Nederland. Veelal onder de naam Adek schreef hij artikelen voor verschillende linkse bladen. Hij stond ook in contact met leiders van de gepolitiseerde arbeidersbeweging in Suriname aan het begin van de jaren dertig.

Anton de Kom met zijn gezin

Eind 1932 vertrok De Kom naar Suriname met zijn vier kinderen tellende gezin. Zijn terugkeer wekte sensatie die voor een niet gering deel was toe te schrijven aan de strenge maatregelen die tegen hem genomen werden. Hij werd namelijk door Nederland en de koloniale autoriteiten in Suriname vanwege zijn linkse imago beschouwd als een potentieel gevaar voor de orde en rust in de kolonie. Bij zijn aankomst werd hij opgewacht door een grote politiemacht. De woning waarin hij vertoefde werd continu bewaakt en hij kon geen voet verzetten zonder dat enkele politieagenten hem volgden. Het werd hem verboden lezingen te houden. Hierop reageerde hij met het openen van een advies- en informatiebureau dat bezocht werd door veel personen uit de onderklasse van de Surinaamse samenleving. Velen van hen zagen in hem een Zwarte Messias. Vanwege de grote toeloop naar dit adviesbureau greep het Koloniaal Bestuur in. Op 31 januari 1933 werd De Kom gearresteerd wegens ‘poging tot misdrijf tegen de veiligheid van de staat’. Het bericht ging als een lopend vuurtje door de stad. Duizenden arbeiders uit de verschillende bevolkingsgroepen stroomden de stad binnen en eisten zijn vrijlating. Bij die acties begin februari vielen twee doden en 23 gewonden. Na ruim drie maanden in gevangenschap (10 mei 1933) werd De Kom zonder proces met zijn gezin naar Nederland gedeporteerd.

Door de grote werkloosheid en vanwege zijn radicale imago kon hij echter geen werk vinden in Nederland. Hij belandde in de steun. Intussen bleef hij schrijven. Behalve stukken voor de communistische pers schreef De Kom gedichten die postuum zouden worden uitgegeven. Eind 1939 werd Anton de Kom – tegen zijn zin – enkele maanden opgenomen in een psychiatrische kliniek. Hij was overspannen en door zijn echtgenote opgegeven voor gedwongen opname. Over zijn verblijf in de psychiatrische inrichting schreef de schrijfster Karin Amatmoekrim de roman De man van veel  (2013) waarin zij De Kom als romanpersonage opnieuw tot leven brengt en hem in zijn kwetsbaarheid laat zien. Tijdens de Duitse bezetting van Nederland was De Kom actief in het verzet.

Wij slaven van Suriname

In Nederland voltooide De Kom in 1934 zijn Wij slaven van Suriname. De Nederlandse Centrale Inlichtingen Dienst (CID) heeft nog geprobeerd de publicatie te voorkomen omdat de Nederlandse regering vreesde voor negatieve gevolgen in Suriname als het boek zou verschijnen. Dit boek is opgebouwd uit drie delen: het tijdperk der slavernij, het tijdperk der ‘vrijheid’ en De Koms weerzien met en afscheid van Suriname. Voor het tijdperk van de slavernij verrichtte De Kom geen origineel bronnenonderzoek. Hij baseerde zich hoofdzakelijk op een aantal bekende naslagwerken over Suriname en deels ook op verhalen van zijn grootmoeder die de slavernij nog had meegemaakt. In dit eerste deel trekt De Kom fel van leer tegen het koloniale geschiedenisonderwijs in Suriname dat in het teken stond van de heldendaden van Piet Hein, Michiel de Ruyter en Cornelis Tromp. Het koloniaal onderwijssysteem bewees volgens De Kom zijn nut: er was volgens hem geen beter middel om het minderwaardigheidsgevoel bij een ‘ras’ aan te kweken dan dit geschiedenisonderwijs waarbij uitsluitend de zonen van een ander volk worden genoemd en geprezen. Het had lang geduurd voordat De Kom, zoals hij in dit deel beschrijft, zich geheel van de obsessie had bevrijd dat een ‘neger’ altijd en onvoorwaardelijk de mindere moest zijn van een blanke. In het tweede deel beschrijft De Kom de proletarisering van de voormalige slaven en de (ex-)contractarbeiders. De Kom was zijn tijd ver vooruit door ook oog te hebben voor Hindostanen en Javanen. Zijn hoogste ideaal was eenheid en samenwerking tussen de arme Creolen, Hindostanen en Javanen. Hij roept op tot proletarische eenheid. Hierover schrijft hij:

‘Misschien zal ik er in slagen iets van die ver­deeld­heid uit de weg te ruimen die de zwakte was dezer gekleurden, misschien zal het niet geheel onmogelijk zijn om negers en Hindostani, Javanen en Indianen te doen verstaan hoe slechts de solidariteit alle zonen van moeder Sranang kan verenigen in hun strijd voor een menswaardig leven’.

Zelfbewustzijn en zelfrespect

De betekenis van Wij slaven van Suriname ligt in een uitvoerige beschrijving van de Surinaamse geschiedenis gezien door de ogen van een revolutionair. Hij maakt duidelijk dat de slavernij, hoewel in 1863 officieel afgeschaft, vanwege de ellendige omstandigheden waaronder de lagere klassen leefden, tot het begin van de jaren dertig van de twintigste eeuw feitelijk nog voortduurde.  Wij slaven van Suriname is een mengeling van een historische studie, egodocument en politiek manifest. In zijn geschiedschrijving combineerde De Kom een weergave van historische feiten met persoonlijke waardeoordelen die neerkomen op een felle aanklacht tegen het koloniaal systeem van uitbuiting. Door het heden te koppelen aan het verleden stijgt het boek ver uit boven de beschrijving van de harde historische feiten zodat het tot op de dag van vandaag de lezer raakt. Michiel van Kempen (Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur; Deel 1, Breda. 2003, p. 600-604) spreekt in dit verband van een tweeledig historisch boek: het gaat over de geschiedenis én is zelf van bijzondere historische betekenis.

Daarnaast is het belang van Wij slaven van Suriname dat het vanwege zijn radicale breuk met de koloniale penvoering een cesuur markeert in de ge­schied­schrijving over Suriname. Het was namelijk de eerste keer dat de Surinaamse geschiedenis werd geschreven vanuit het antikoloniale, radicale gezichtspunt van de onderdrukten. Hiermee is dit boek een soort ‘contrageschiedenis’ van Suriname die de ellendige belevenissen van de slaven, hun afstammelingen en (ex)contractarbeiders centraal stelt. Met dit boek wilde De Kom de Surinamer zijn trots teruggeven. Zwart zelfbewustzijn, zelfrespect, orga­ni­satie en proletarische eenheid zijn kernbegrippen in dit boek. De Kom richtte zich niet alleen tegen de economische en politieke aspecten van het kolonialisme, maar vooral ook tegen de psychologische dimensie ervan:

‘Geen volk kan tot volle wasdom komen dat erfelijk met een minderwaardigheidsgevoel belast blijft.
Daarom wil dit boek trachten het zelfrespect der Surinamers op te wekken’.

In 1936 verscheen van Wij slaven van Suriname een Duitse vertaling Wir Sklaven von Surinam en in 1981 in Cuba een Spaanse Nosotros, esclavos de Surinam. Een Engelse vertaling was eind jaren tachtig in voorbereiding en is om onduidelijke reden nimmer verschenen. In het voorjaar van 2021 zal Wij slaven van Suriname opnieuw in het Duits worden uitgebracht. De vertaalrechten zijn verkocht aan de Duitse uitgeverij Transit Verlag. Met Wij slaven van Suriname staat Anton de Kom aan het begin van een traditie van aanklachten tegen slavernij en kolonialisme in het Caraïbisch gebied. Door de taal­kundige kloof bleef hij echter een tamelijk onbekende schrijver en activist.

Oproerkraaier

De koloniale geschiedenis zou De Kom na 1934 doodzwijgen of hem hooguit aanduiden als een ‘oproerkraaier’. Niet verwonderlijk is dan ook de voorzichtige manier waarop Surinaamse nationalisten  in de jaren vijftig en zestig zouden omgaan met de persoon De Kom en zijn gedachtegoed. Hoewel zijn boek in deze kringen ijverig werd bestudeerd, zou, onder invloed van de Koude Oorlog, in het openbaar nimmer gerefereerd worden aan de persoon van Anton de Kom en zijn denkbeelden. De Koms activiteiten werden namelijk geassocieerd met het communisme en in die hoek wensten de  nationalisten niet gezet te worden. Wij slaven van Suriname werd in deze periode op de middelbare school in Suriname bestempeld (niet alleen door Nederlandse, ook door Surinaamse docenten) als ‘verderfelijke lectuur van een gevaarlijke communist’, die men maar beter niet kon lezen. De Leidse hoogleraar Rudolf van Lier heeft in de naoorlogse periode een groot stempel gedrukt op de beeldvorming over Anton de Kom en Wij slaven van Suriname. In Samenleving in een grensgebied  (1e druk 1949), dat lange tijd gold als hét standaardwerk over Suriname, schreef Van Lier dat het enige belang van dit boek was om de ‘pathetische gesteldheid en rancune’ van Surinamers uit de lagere klassen te leren kennen (3e druk 1977, p. 279). Van Lier schreef dit in een tijd toen de neo-koloniale mindset ook bij Surinaamse wetenschappers dominant was.

Herontdekking

Het zou tot 1971 duren voordat een herdruk verscheen. Tussen de 1e en de 2e druk verschenen verschillende roofdrukken. Het waren linkse Surinaamse studenten in Nederland die eind jaren zestig in De Kom een Surinaamse Che Guevara of Frantz Fanon zagen en die Wij slaven van Suriname herontdekten als manifest en inspiratiebron voor hun ontluikende politieke bewustzijn. Deze herontdekking viel samen met de linkse tijdgeest onder studenten in Nederland en elders in West-Europa in de tweede helft van de jaren zestig die zich kenmerkte door studentenrevoltes, demonstraties tegen de oorlog in Vietnam en protesten tegen de neokoloniale uitbuiting van de Derde Wereld. Mede als gevolg van deze herontdekking door Surinaamse studenten vond Wij slaven van Suriname na 1971 brede ingang onder een Surinaams en Nederlands lezerspubliek. In februari 2020 verscheen inmiddels de 16e editie.

De invloed was het duidelijkst op de generatie van vlak vóór de onafhankelijkheid van Suriname. Een grove annexatie van De Kom en zijn gedachtegoed was door de coupplegers onder aanvoering van Desi Bouterse in 1980. De ‘erkenning’ voor De Kom in Suriname volgde in 1983, toen de militaire regering, na de December­moorden in 1982 en het daaropvolgende internationale isolement, een nationalistische – en kortstondig een socialistische – koers ging varen. De militaire regering gaf aan het proces van natievorming hoge prioriteit en beschouwde De Kom als een pionier en voorloper van een Surinaams nationalisme en socialisme. Hiermee werd De Kom voor het militaire regime een icoon van het ‘revolutionaire’ Suriname. De tragiek van deze ideologische inlijving was echter dat De Kom postuum diende als banier voor een militair regime dat zich kenmerkte door moordpartijen, repressie en drugshandel. In oktober 1983 werd de universiteit van Suriname omgedoopt tot de Anton de Kom Universiteit (in de volksmond afgekort met ADEK). Zijn beeltenis verschijnt ook op in die jaren gedrukte Surinaamse bankbiljetten. Voor zijn voormalige woning in Paramaribo  staat een plaquette. Het huis zelf verkeert al lange tijd in verwaarloosde staat. De straat waar zijn geboortehuis staat is naar hem vernoemd (voorheen Pontewerfstraat).

Zoals eerder aangegeven was De Kom tijdens de bezettingsjaren in Nederland actief in het verzet . Hij werd hij op 7 augustus 1944 door de Duitsers gearresteerd, vervolgens getransporteerd naar het concentratiekamp Neuengamme en ten slotte naar Sandbostel waar hij omstreeks 24 april 1945 overleed. Zijn stoffelijke resten werden in 1960 bijgezet op de erebegraafplaats te Loenen. In maart 1982 kreeg De Kom postuum van de Nederlandse regering het Verzetsherdenkingskruis. In april 2004 werd het plein bij het stadsdeelkantoor Amsterdam Zuidoost (Bijlmer) omgedoopt tot het Anton de Komplein. 61 jaar na zijn dood, op 24 april 2006, werd eveneens in Amsterdam Zuidoost een bronzen standbeeld van hem onthuld.

Standbeeld van Anton de Kom in Amsterdam Zuidoost

Er was al direct veel kritiek op dit beeld. Het toont hem namelijk met ontbloot bovenlijf (bijna naakt) terwijl De Kom een uiterst fijn gevoel voor mode bezat (vilten hoed, fraai pak en opgetrokken kraag). Voor de (Nederlandse) kunstenares symboliseerde de naaktheid van het standbeeld De Koms eerlijkheid en kwets­baarheid, terwijl tegenstanders daarentegen zijn naaktheid zagen als een vernedering die reminiscenties opriep aan de slaventijd. De kunstenares Hedy Tjin schilderde in september 2020 op een muur in Amsterdam Zuidoost niet ver van ‘Poortje’ een portret van De Kom, wellicht als reactie op diens naakte standbeeld. Sinds 2007 organiseren het Verzetsmuseum Amsterdam en het dagblad Trouw jaarlijks de Anton de Kom-lezing. De lezing vraagt aandacht voor de strijd tegen intolerantie en discriminatie en voor de geschiedenis van minderheidsgroepen en hun positie in de Nederlandse samenleving.

De Kom als inspiratiebron

De Koms gedachtegoed blijft nog steeds velen inspireren en vormt een belangrijk oriëntatiepunt in het zoeken naar een eigen Surinaamse identiteit. In oktober 2015 hield Ernst Hirsch Ballin, Nederlandse oud-minister van Justitie, de Anton de Kom-lezing (opgenomen in de bundel Tegen de stroom. Over mensen en ideeën die hoop geven in benarde tijden 2016). Daarbij zei hij over De Kom dat deze in de directe confrontatie met gewelddadig onrecht (het kolonialisme in Suriname en het nationaal-socialisme in Nederland) iets liet zien van echte universaliteit die verder reikt dan welke verschillen dan ook. De Koms opname in de geschiedeniscanon van Nederland kan worden beschouwd als een belangrijke erkenning van zijn strijd tegen kolonialisme, onder­drukking en onrecht in Suriname en in Nederland. Over het leven van Anton de Kom is inmiddels een speelfilm in voorbereiding door de Amsterdamse filmproducent Moving Dreams.

Verder lezen:

  • Themanummer OSO. 75 jaar Wij slaven van Suriname. De turbulente biografie van een boek. 2010, jrg. 29, nr. 1 (193 pp.). Digitaal te raadplegen dbnl.nl > Oso
  • R. Woortman & A. Boots, Anton de Kom. Biografie. Amsterdam 2009: uitgeverij Contact (546 pp.)
  • Karin Amatmoekrim, De man van veel. Amsterdam 2013: Prometheus
  • Anton de Kom, Wij slaven van Suriname, Amsterdam 2020: uitgeverij Atlas Contact (16e druk). Met een voorwoord van Tessa Leuwsha, Duco van Oostrum en Mitchell Esajas.

Foto’s: Wij slaven van Suriname (1), Stichting Anton de Kom (2) en auteur (4 en 5)

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Suriname
No Comments
  • 3
  • 4
  • 5
  • 6
  • 7
  • 8
  • 9

Search

  • EN | Colofon | Adverteren [About us]
  • Gebruikersvoorwaarden
  • Privacy- en cookiebeleid
  • Contact | e-mail: info@hindorama.com
  • Sitemap

Schrijf je in voor onze Hindorama Nieuwsbrief

Door u in te schrijven voor onze GRATIS NIEUWSBRIEF blijft u op de hoogte van de meest recente informatie.

https://youtu.be/1f2v0db5gao
Hindorama

© 2022 Sampreshan/Hindorama
Jnan Adhin Instituut (JAI) | All rights reserved |

TOP