Hindorama

Let's get IN(fo)SPIRED!
  • HOME
  • ACTUEEL
  • CULTUUR
  • COLUMN
  • INTERVIEW
  • JAI
    • JNAN ADHIN INSTITUUT (JAI)
    • BIBLIOTHEEK
      • MIGRATIEGESCHIEDENIS
  • OVER ONS
    • CONTACT
    • WEBSHOP Sampreshan.com
    • VRIENDEN van HINDORAMA
    • ADVERTEREN
    • NUTTIGE LINKS | DOWNLOAD
WEBSHOP

Het Nederlandse slavernijverleden als een kwal op het strand. Deel II – Dr. Hans Ramsoedh

zaterdag, 24 juli 2021 by Redactie Hindorama

In dit tweede deel bespreek ik de recente adviezen die op 1 juli 2021 zijn uitgebracht in het rapport van het Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden (Ketenen van het verleden, 272 pp.). Dit adviescollege is op 1 juli 2020 geïnstalleerd om te rapporteren over het Nederlandse slavernijverleden. Aanleiding voor de regering voor de samenstelling van dit adviescollege was haar voornemen om een dialoog te houden over het slavernijverleden en de doorwerking daarvan in de hedendaagse samenleving. In de optiek van de Nederlandse regering moet de dialoog leiden tot verbinding en een bredere erkenning en inbedding van het gedeelde verleden. Dit tweede deel sluit ik af met enkele slotopmerkingen.

Adviezen aan de Nederlandse regering over het omgaan met het Nederlandse slavernijverleden
In zijn rapport heeft het Adviescollege een fors aantal aanbevelingen opgenomen. Het gaat om een aantal concrete voorstellen zoals: de oprichting van een nationaal slavernijmuseum, verankering van het slavernijverleden op alle niveaus in het onderwijs­curri­culum, de bestrijding van institutioneel racisme op de arbeidsmarkt, de woningmarkt, het onderwijs en de politie. Volgens het adviescollege vloeien deze vormen van racisme voort uit de slavernij en het kolonialisme.

Bezoekers in traditionele kledij bij de slavernijherdenking op 1 juli 2021 in Amsterdam

Erkenning slavenhandel als misdaad tegen de menselijkheid 
Daarnaast heeft het Adviescollege nog een aantal andere voorstellen opgenomen die zeker veel stof zullen doen opwaaien. Zo wordt in het rapport, in navolging van de VN Wereld Anti Racisme Conferentie in Durban Zuid Afrika 2001, de Nederlandse betrokkenheid bij slavernij als een misdaad tegen de menselijkheid genoemd. Ondanks dat, zoals ook in het rapport wordt gesteld, dat erkenning en excuses ‘complex en doorgaans niet zonder risico of controverse’ zijn wordt de Nederlandse regering opgeroepen om eenduidig te erkennen dat de slavenhandel en slavernij die tussen het begin van de 17e eeuw en 1 juli 1863 direct of indirect onder Nederlands gezag hebben plaatsgevonden misdrijven tegen de menselijkheid waren. Deze erkenning was een van de meest controversiële kwesties op de conferentie in Durban in 2001 en had het karakter van een antiwesterse jamboree. Uiteindelijk volgde op die conferentie de erkenning dat historische en hedendaagse praktijken van slavernij en slavenhandel moreel schandalig zijn en dat wat vandaag een misdaad tegen de mensheid zou zijn niet toegepast kan worden op een tijdperk voordat dit principe feitelijk bestond. Waarom niettemin deze oproep van het Adviescollege aan de Nederlandse regering? Ik acht het niet uitgesloten dat deze oproep van het Adviescollege aan Nederland om zijn betrokkenheid bij slavenhandel en slavernij als een misdaad te erkennen ingegeven is door identiteitspolitieke overwegingen: Nederland moet op de knieën en diep door het stof om zijn zonden jegens de totslaafgemaakten en hun nazaten te belijden.

In de hele discussie rond het slavernijverleden draait het vooral om de rol van westerse landen en de westerse beschaving, terwijl Afrikanen en Arabische handelaren eveneens belangrijke actoren waren. Mij is niet bekend dat bijvoorbeeld aan huidige Afrikaanse koning­en/stam­hoofden is gevraagd om de handelwijze van hun voorgangers bij de slavenhandel te erkennen als misdaden tegen de eigen bevolking.

Koninkrijksfonds 
Het Adviescollege heeft ook naar de kwestie van compensatie gekeken en concludeert dat het daarvoor te lang is geleden en dat hier juridisch geen grondslag voor is. In plaats van compensatie pleit het voor de oprichting van een soort Koninkrijksfonds dat gebruikt kan worden voor bijvoorbeeld een nationaal slavernijmuseum. Over de hoogte van het bedrag voor dit fonds worden geen bedragen genoemd. Dit fonds zou volgens het Adviescollege op 1 juli 2023 moeten ingaan. Op dit moment is het kabinet demissionair en het betekent dat het nieuw aan te treden kabinet te zijner tijd met een inhoudelijke reactie zal komen op de adviezen van het Adviescollege.

Nationaal onderzoek slavernijverleden 
Een opvallend voorstel in het rapport van het Adviescollege is dat de Nederlandse regering opdracht moet geven tot een nationaal onderzoek naar het slavernijverleden. Verwacht het Adviescollege soms nieuwe inzichten terwijl er kasten vol boeken over het Nederlandse slavernijverleden zijn verschenen? Ik acht de kans de groot dat bij nieuw te initiëren onderzoek door de overheid naar het slavernijverleden het vooral witte geëngageerde Nederlandse onderzoekers zullen zijn die dit soort opdrachten in de schoot toegeworpen zullen krijgen in plaats van zwarte onderzoekers die ook hun sporen op dit terrein hebben verdiend.

1 juli als Nationale herdenkingsdag 
Tot slot het advies van het Adviescollege over 1 juli. Het voorstel is om van 1 juli in Nederland een nationale herdenkingsdag te maken. Ik sluit niet uit dat dit voorstel wellicht geïnspireerd is door het besluit in de Verenigde Staten om sinds dit jaar 19 juni (Juneteenth), de dag waarop de afschaffing van slavernij wordt herdacht, als nieuwe officiële feestdag te proclameren. De koning en kabinet wordt geadviseerd daarbij aanwezig te zijn als erkenning ‘dat het slavernijverleden het hele land aangaat’. Begin 2021 zegde Rutte toe dat 2023 (150/160 jaar afschaffing slavernij) uitgeroepen zal worden tot een herdenkingsjaar. Het is nog de vraag of in de toekomst 1 juli een nationale herdenkingsdag zal worden in Nederland. Zo’n dag wordt niet van bovenaf opgelegd aan de bevolking. Er moet daarvoor ook een breed draagvlak zijn onder de bevolking. Uit het eerder genoemde enquête-onderzoek van het actualitei­ten­programma Een Vandaag op 1 juli 2021 komt echter naar voren dat meer dan de helft van de ondervraagden (59%) vindt dat Keti Koti geen nationale feestdag hoeft te worden. Er zal over deze kwestie nog stevig gediscussieerd worden tussen voor- en tegenstanders.

Officiële ambtswoning sinds 1927 van de burgemeester van Amsterdam aan de Herengracht. Dit pand werd in 1672 gebouwd in opdracht van een slavenhandelaar. Ook veel latere oud-bewoners verdienden hun geld met de slavenhandel.

Tot slot 
Op 30 juni 2019 pleitte burgemeester Aboutaleb van Rotterdam tijdens een herdenkingstoespraak bij het slavernijmonument in zijn stad voor officiële excuses van regeringszijde voor het Nederlandse aandeel in de slavernij. Op 11 juli 2021 sprak Aboutaleb bij de herdenking van de massamoord in de Bosnische stad Srebrenica waar toen in 1995 7.500 – 8.000 mos­lim­mannen en jongens onder de ogen van Dutchbat (Nederlands VN-bataljon) zijn vermoord door Servische troepen. Bij de Sebrenica-herdenking sprak Aboutaleb de volgende woorden: ‘Het is verschrikkelijk wat er is gebeurd. Hou het verleden levend, maar blijf daar niet in steken en maak een stap naar de toekomst’ (geciteerd in de Volkskrant 12 juli 2021). Dit zijn woorden die wat mij betreft ook gelden voor het slavernijverleden. Deze kwal op het Nederlandse strand is niet gebaat bij polarisatie of denken in termen van slachtoffers en daders. Het zal uiteindelijk moeten leiden tot een inclusieve samenleving met daarbij de erkenning wat ons verbindt. Of excuses bij die erkenning horen is voor mij van ondergeschikt belang. Een eerste stap daartoe is van de Nederlandse zijde de erkenning voor de wandaden jegens de totslaafgemaakten in het verleden en de pijn die de nazaten nog vandaag voelen.

Foto’s: auteur (1 en 2)

Terug naar Deel I >>

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname
No Comments

Recensie boek Ruud Chander: Gevangen in een web van zwarte letters – Kanta Adhin

donderdag, 15 juli 2021 by Redactie Hindorama

Ruud Chander

De laatste jaren verschijnen steeds meer boeken van Hindostaanse auteurs. De thema’s zijn meestal de eigen geschiedenis; vaak in de vorm van een autobiografie of een historische roman. Onlangs heeft de historicus en voormalig leraar Ruud (Ramkisoen) Chander het boek Gevangen in een web van zwarte letters gepubliceerd. Het betreft het eerste deel van het historische verhaal van twee Hindostaanse contract­arbeiders (kantraki’s) die na aankomst vanuit India in Suriname besloten samen te leven. De inmiddels 76-jarige auteur heeft zich als zoon van een con­tract­arbeider verdiept in de vraag waarom zijn vader zijn dorp in het toenmalige Brits-Indië verliet voor een ongewisse toekomst in Suriname. Daartoe heeft hij een uitvoerige studie gedaan van de Hindostaanse con­tractarbeid. Chander, geboren in Suriname en sedert 1973 woonachtig in Nederland, was ook de eerste directeur van de landelijke Organisatie Hindoe Media (OHM) en heeft televisieprogramma’s gemaakt over de Brits-Indische contractarbeid. In dat verband heeft hij tien landen bezocht waar de contractarbeiders zijn terechtgekomen. In Suriname duurde de periode van de contractarbeid van 1873-1920.

De auteur heeft zijn verhaal gebaseerd op de levens van enkele kantraki’s die in 1912 naar Suriname kwamen, waaronder zijn vader. Hoewel de belevenissen van de personages dicht bij werkelijke gebeurtenissen staan, vallen zij er niet mee samen. Vanuit het perspectief van de hoofdpersonen Rambax en Koemarie geeft Chander een beeld van de contractarbeiders die in diverse dorpen in India werden geworven, vervolgens eerst naar een subdepot en daarna naar Calcutta vervoerd om vandaaruit per schip naar Suriname te vertrekken waar ze aan een plantage werden toebedeeld en daar een vijfjarig contract moesten uitdienen. Na vijf jaar konden zij kiezen tussen vrij verblijf in Suriname waar ze een stuk grond kregen of door de overheid betaalde terugkeer naar India. Ook een tweede contract was mogelijk waarbij ze een extra premie van 100 gulden kregen.

Het verhaal
Tegen allerlei negatieve adviezen in kiest Rambax er weloverwogen voor als contractarbeider naar Suriname (het land Sri Ram) te vertrekken. Hij is niet goedgelovig en vertrouwt de mooie verhalen van de wervers zeker niet helemaal, maar zijn besluit staat vast. Hij wil geen last zijn voor zijn broer en diens familie die gebukt gaan onder schrijnende armoede. Het afscheid van zijn broer, schoonzus en neefjes valt hem zwaar. Onderweg naar het subdepot in Lucknow en vervolgens naar het hoofddepot in Calcutta – een reis die meer dan drie weken duurt – maakt hij vrienden onder de andere mannen die ook zijn geworven. In de gesprekken komen weemoed en twijfel tot uiting. Doen ze er goed aan hun vertrouwde dorp te verlaten? Kunnen ze erop vertrouwen dat ze beter gaan verdienen in het buitenland en na vijf jaar weer kunnen terugkeren? Tijdens de reis worden ze geconfronteerd met woedende protesten van Indiërs tegen het vernederende systeem van de contractarbeid en tegen de Britse koloniale politiek die armoede in de hand heeft gewerkt. Dit voedt de twijfel. Door het delen van elkaars gevoelens, het opdoen van nieuwe ervaringen en met humor komen Rambax en zijn metgezellen de reis door.

Ook de tweede hoofdpersoon, de weduwe Koemarie, besluit bewust om India te verlaten. Het leven bij haar schoonouders is na de dood van haar man vernederend en terug naar haar ouders is geen optie. Na een dochter te hebben verloren, laat zij zich met haar tweede dochtertje inschepen. Bij de eerste aanblik in het depot in Calcutta weet Rambax dat hij met Koemarie samen wil zijn. Voor Koemarie verloopt de overtocht zeer tragisch als zij ook haar tweede kind verliest.

Rambax en Koemarie arriveren in 1912 met het stoomschip Chenab 1 samen met 452 immigranten in Suriname. Beiden zijn tijdens de bootreis verzwakt en worden na aankomst opgenomen in het militair hospitaal in Paramaribo. Rambax, die overigens zes jaar jonger is dan Koemarie, ziet hun wegen niet graag scheiden en op zijn aandringen worden zij als echtpaar toegedeeld aan plantage Waterloo in Nickerie. Ook enkele van zijn goede vrienden komen daar terecht. Rambax had zeker geen ideaalbeeld van het werken in het land Sri Ram voor ogen, maar de omstandigheden vallen hem toch tegen en hij voelt regelmatig woede in zich opkomen als hij met vernederingen wordt geconfronteerd. Ook zijn relatie met Koemarie is aan spanningen onderhevig. Met zijn vrienden vermaakt hij zich goed. Op haar beurt maakt Koemarie er het beste van en zij heeft veel steun aan haar buurvrouw die al eerder met haar man op de plantage te werk is gesteld en enkele andere vrouwen die zij op de boot had ontmoet. Weemoed en heimwee zijn er vooral met feestdagen als Diváli en Holi. Een dominant thema is het tekort aan vrouwen. De seksuele stress onder de mannen uit zich in vrij ruwe taal en toespelingen jegens vrouwen. Bij de vrouwen geeft het stof tot schuine grappen. Maar er is ook angst als er verhalen van verkrachting rondgaan en wanneer een goede vriendin van Rambax en Koemarie, die met haar verschijning menig man in vuur en vlam kon zetten, vermoord wordt. Een aantal van de mannen spreekt schande van vrouwen die zich in Suriname vrijheden veroorloven die tegen de Indiase tradities ingaan.

Tegen het einde van hun contracttijd is een hot topic het al dan niet terugkeren naar India. Voor Rambax en Koemarie is het een uitgemaakte zaak. Zij blijven, evenals een aantal van hun goede vrienden. Rambax gaat de toekomst zelfverzekerd tegemoet; hij is de afgelopen vijf jaar gegroeid en is vastbesloten zich op te werken en een groot huis voor zijn familie te bouwen. Koemarie maakt zich zorgen dat zij de nabijheid van goede vriendinnen zal missen nu zij op een eigen terrein gaan wonen. Bovendien is zij de afgelopen periode niet zwanger geraakt en weet niet of zij Rambax wel kinderen zal kunnen geven. Ruud Chander houdt de lezer in spanning. Pas in het tweede deel Pioniers in de Polder zullen we te weten komen hoe het Rambax en Koemarie verder zal vergaan in Suriname.

Grondige kennis en verbeeldingskracht
Chander beschrijft vrij nauwgezet de geschiedenis en wetenswaardigheden van de contractarbeid, zoals de wervingsmethoden, de redenen voor vertrek, de spullen die men allemaal kreeg ter voorbereiding van de bootreis, het voorschot in Suriname. Ook geeft hij een genuanceerd beeld van de contractarbeid. Zo zouden vele Indiërs als gevolg van bewuste koloniale politiek, uitbuiting door grootgrondbezitters en terugkerende hongersnoden in bittere armoede zijn gestort. Ook kon het grootste deel niet lezen en schrijven en dus niet bewust een contract aangaan en degenen die zich op het laatste moment zouden bedenken, zouden alle inmiddels gemaakte kosten nooit kunnen terugbetalen. Goed tot uiting komen de intense banden die ontstaan tussen contractarbeiders van verschillende achtergrond, iets wat in de kaste gevoelige India niet mogelijk zou zijn. De opvang van de nieuwkomers door degenen die al in Suriname woonden en ook het emotionele afscheid van degenen die terugkeren krijgen de nodige aandacht. Voorts komt ook de problematiek aan de orde van steeds duurder wordende producten in de plantagewinkel en het tegen de contractverplichtingen in niet volledig uitbetaald krijgen van loon waardoor lang niet iedereen kan sparen. Ook contacten met andere bevolkingsgroepen, Creolen en Javanen, krijgen aandacht.

Door het verhaal heen weeft de auteur de verhalen uit de hindoegeschriften, zoals de verbanning van Ram naar het woud uit het Ramáyan. Deze verhalen waren voor veel immigranten een informatiebron en ook troost om problemen het hoofd te bieden tijdens hun reis en verblijf in Suriname. Dergelijke verhalen dienden vaak als kompas en soms ook als legitimering van het eigen handelen. In verband met het vrouwentekort dat veelvuldig in het boek aan de orde is, wordt bijvoorbeeld het verhaal uit het heilige boek Mahábhárat aangehaald over prinses Dropati die met vijf broers was ‘getrouwd, nadat een van hen de weddenschap om haar hand had gewonnen.

Terwijl Ruud Chander over grondige kennis beschikt, is voor een fictief verhaal waarbij de informatie moet worden verlevendigd verbeeldingskracht nodig. In zijn naschrift zegt de auteur ook dat hij een zwaar beroep heeft moeten doen op zijn verbeeldingskracht en inlevingsvermogen om gevoelens en gedachten in woorden te vangen en intuïtief te benaderen. Hierbij heeft hij zich laten leiden door een citaat van de bekende Indiase filosoof Rabindranath Tagore die hij aan het begin van het boek aanhaalt: “De waarheid vindt het kleed van de feiten te nauw. In de verbeelding beweegt zij ongedwongen.” Ruud Chander heeft het voordeel dat hij behalve zijn vader, ook andere contractarbeiders als kind persoonlijk heeft gekend en herinneringen aan hen heeft, ook al zijn deze vaag. Hij schroomt niet om ruwe taal te hanteren, iets wat misschien moeilijk valt bij lezers die dit niet gewend zijn of die hun voorouders het liefst idealiseren. Met zijn verhaal heeft de auteur een beeld willen schetsen van het leven van kantraki’s in een afgebakende historische periode.

De titel van het boek
De titel van het boek (Gevangen in een web van zwarte letters) en de zwarte verticale lijnen op de voorkant van de omslag die traliewerk uitbeelden, lijken de lezer op het verkeerde been te zetten. Immers, ze doen vooral denken aan de (grimmige) beperkende kanten van de contractarbeid. Die waren er zeker, maar vormen niet de hoofdmoot van het verhaal waarin Rambax en Koemarie een heel bewuste keuze maken voor de contractarbeid en te midden van hun metgezellen hun leven in Suriname vormgeven. Mogelijk heeft de auteur willen meegeven dat dit stuk geschiedenis van Hindostanen voor de contractarbeiders een ervaring is geweest waar ze niet graag met anderen (kinderen, kleinkinderen) over spraken, maar alleen met lotgenoten met wie zij zich samen in een web van schuld, schaamte en weemoed bevonden. Met zijn boek verlevendigt Ruud Chander in ieder geval dit stuk geschiedenis van de Hindostanen en is hij erin geslaagd geschiedenis te onderwijzen in de vorm van een makkelijk lezend verhaal. Zijn vervolgroman zal over een ander stukje geschiedenis gaan waarvoor hij wellicht nog veel meer op zijn jeugdherinneringen zal kunnen terugvallen.

Ruud Chander, Gevangen in een web van zwarte letters. 2021: Uitgave Ramkisoen Chander in samenwerking met uitgeverij Boekenbent. Harde kaft, 309 pagina’s. Prijs 20 euro exclusief portokosten. Te bestellen via chander@ziggo.nl

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Suriname, Taal & Literatuur
No Comments

Jnan Adhin Instituut (JAI)

zondag, 27 juni 2021 by Redactie Hindorama

Inleiding
Het Jnan Adhin Instituut (JAI) werd op 2 april 2004 te Den Haag opgericht. De algemene doelstelling van JAI is om aan alles wat verband houdt met de Hindostaanse cultuur bekendheid te geven, alsook dit te verzamelen, te documenteren en uit te geven en zodoende mede bij te dragen tot een evenwichtige integratie van Hindostanen in de brede Nederlandse samenleving. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan het uitgeven van boeken, periodieken en brochuremateriaal; het verrichten van onderzoek en het opzetten van een documentatiecentrum. De behoefte hiertoe vloeit voort uit de relatief geringe kennis in de Nederlandse samenleving over de achtergrond van Hindostanen en het belang, ook voor Hindostanen zelf, van toegankelijke kennis tot het Hindostaanse erfgoed.

Vanaf 2000 is de toon in Nederland als het gaat om de multiculturele samenleving duidelijk negatiever gewor­den. De integratie van culturele minderheden zou zijn mislukt omdat deze groepen te veel in staat zouden zijn gesteld hun eigen cultuur te behouden ten koste van hun integratie in de Nederlandse samenleving. Het kunnen bestaan van een multiculturele samenleving wordt door sommigen zelfs in twijfel getrokken. Een dergelijk uitgangspunt wordt niet zinvol geacht. Immers, als naar de feitelijke situatie wordt gekeken, kan de aanwezigheid van groepen met een andere cultuur niet worden ontkend. In grote steden in Nederland zijn er al gauw tientallen groepen met een eigen culturele bagage te vinden. Uit Suriname afkomstige personen behoren tot een van deze groepen. Het is bekend dat zij zich in hoge mate aanpassen aan de Nederlandse samenleving. Tegelijk zijn de verschillende uit Suriname afkomstige bevolkingsgroepen, waaronder de Hindostanen, zich bewust van hun eigen cultuur en beleven die ook al dan niet in groepsverband. Enkele Hindostaanse feestdagen worden inmiddels in bepaalde gemeenten ook in de openbaarheid gevierd (bijvoorbeeld fontein in Rotter­dam met gekleurd water tijdens Holi en fakkeloptochten in o.a. Den Haag met Diváli).

Missie
De missie van JAI is om Hindostanen bij te staan in de zoektocht naar informatie over de Hindostaanse cultuur waardoor zij in staat zijn weloverwogen keuzes te maken.

De missie is nauw verbonden met de naam van de stichting. Dr.mr.drs. Jnan Adhin (1927-2002) staat be­kend om zijn bijzondere verdiensten voor het behoud en ontwikkeling van de Hindostaanse cultuur in Suriname. Als groot kenner van de hindoefilosofie, met name de Vedanta, introduceerde hij in 1957 de vedantische visie van Eenheid in verscheidenheid in Suriname in een tijd dat vertegenwoordigers van het Creools nationalisme de Surinaamse cultuur wensten gelijk te stellen met de Creoolse cultuur, daarbij voorbijgaand aan de belang­rijke aanwezigheid van andere bevolkings­groepen. Met steun van anderen is de opvatting dat Suriname een bloementuin is waarin alle soorten bloemen kunnen bloeien nu gemeengoed geworden. Door middel van colleges, lezingen en publicaties heeft Jnan Adhin zich tot het laats ingezet om zijn kennis over te dragen. Hij wilde anderen graag op weg helpen, maar men moest zelf verantwoordelijkheid dragen voor te maken keuzes. Zijn boodschap was: “Lees en luister maar neem niet klakkeloos aan wat anderen zeggen. Denk vooral zelf goed na!” Adhin waarschuwde ook altijd tegen het verstarren van tradities en gewoonten. Met behoud van de kern moet men openstaan voor aanpassingen al naar gelang tijd en plaats.

Het logo van JAI, een lotus en een potlood, staat symbolisch voor de doelstellingen. In het oude India werd op lotusbladeren geschreven en zodoende informatie overgedragen. De lotus staat op zichzelf voor voorspoed, zuiverheid en vernieuwing.

Visie
Beleving van de eigen cultuur door minderheden in een samenleving is een van rechten van de mens zoals vervat in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens en het VN-verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten. Het uitgangspunt is dus dat in een democratische samenleving geen uniformiteit kan worden geëist. De uitdaging is om beleving van de eigen cultuur en interactie met de heersende cultuur op harmonieuze wijze te laten plaatsvinden. Betrokken groeperingen hebben daar zelf een grote rol in te spelen. Niet alles is afhankelijk van de overheid; elke groepering heeft haar eigen verantwoordelijkheid aan welke op constructieve wijze invulling moet worden gegeven met inachtneming van de heersende rechtsorde. Kennis van en reflectie op de eigen cultuur en tradities zijn daartoe essentieel.

Strategie
Activiteiten van JAI zijn gericht op het:

  • constructief bijdragen aan debatten in de samenleving die aan de positie van minderheden raken;
  • overbrengen van kennis van de Hindostaanse geschiedenis en cultuur;
  • vergaren en overbrengen van kennis over de interactie van de Hindostaanse cultuur met andere culturen, met name in Nederland, maar ook elders.

JAI werkt voornamelijk met vrijwilligers. Het aantal en de omvang van de activiteiten worden dan ook bepaald door de beschikbaarheid van vrijwilligers. Waar mogelijk wordt subsidie aangevraagd. Voor de publicaties wordt samengewerkt met Sampreshan, uitgever van diverse publicaties op het gebied van Hindostaanse cultuur en geschiedenis, waaronder het magazine Hindorama dat van 2000-2004 twee­maandelijks verscheen en als kwalitatief hoogwaardig stond aangeschreven (zie: Hindostaanse glossy met ’empowerment’ | Trouw). Thema- en studiemiddagen worden gehouden in samenwerking met organisaties in diverse steden.

Terugblik (2004-2016)
In de periode 2004-2016 zijn diverse activiteiten ondernomen waaronder:

  • publicatie van een tweetalig Sarnámi (Surinaams Hindostaanse taal)-Nederlands woordenboek (2004);
  • publicatie van 500 spreekwoorden en gezegden uit het Sarnámi en Hindi met Nederlandse vertaling en equivalenten (2006);
  • onderzoek naar en publicatie over de positie van Hindostaanse ouderen in Nederland (2008);
  • publicatie tweetalig Hindi-Nederlands woor­den­boek (2016);
  • studiemiddagen, seminars en lezingen, onder meer: lezing over de positie van het Sarnámi in Nederland, themamiddag over het Hindostaanse gedachtegoed in hedendaagse context, lezing­en over Hindostaanse immigratie, verhande­lingen over integratie aan de hand van het driecirkelmodel van de heer Adhin;
  • advisering met betrekking tot en bijdrages in diverse publicaties waaronder een jaarkalender ter gelegenheid van 30 jaar Onafhankelijkheid van Suriname;
  • kleine netwerkbijeenkomsten tijdens bezoeken van buitenlandse gasten;
  • aanzet tot verzameling van foto’s voor het uitbrengen van een historisch foto­boek over de Hindostaanse geschiedenis en over Hindostaanse vrouwen in het bijzonder.
  • verzamelen en inscannen van materiaal om dit digitaal toegankelijk te maken.

Periode 2017-2021
De ambitie van JAI wordt geleid door kwaliteit, niet door kwantiteit. In deze periode is het accent gelegd op digitale informatie- en kennisoverdracht. Vooral jonge­ren lijken minder behoefte te hebben aan fysieke bijeenkomsten. Met Sampreshan is gewerkt aan de opbouw van de website Hindorama.com die op 5 juni 2019 is gelanceerd. Exploitatie van de website is in handen van Sampreshan en de betrokkenheid van JAI bestaat voornamelijk uit het leveren van inhoudelijke expertise, redactionele bijdragen en bewaken van de kwaliteit van de content.

JAI heeft inmiddels een aantal publicaties van Jnan Adhin via de Hindorama.com digitaal toegankelijk gemaakt als een eerste stap naar een digitale bibliotheek. JAI is zich ervan bewust dat zo een bibliotheek een ambitieus project is dat de nodige voorbereiding en financiering zal vergen. Dit blijft een ambitie voor de toekomst.

Naast de inspanningen ten aanzien van digitale informatieoverdracht is verder gewerkt aan een fotoboek waarin de geschiedenis van Hindostanen in beeld wordt gebracht. Via de website is de oproep aan privépersonen om foto’s hiervoor ter beschikking te stellen geïntensiveerd. Daarnaast worden kleinere publicaties in de vorm van brochures ter hand worden genomen. In augustus 2020 is een studiemiddag gehouden over eigentijdse communicatie binnen de Hindostaanse gemeenschap. In 2021 is ook een studiemiddag voorzien naar aanleiding van de publi­caties over de Hindostaanse geschiedenis.

Het bestuur
Volgens de statuten hebben minimaal drie en maximaal 7 personen zitting in het bestuur. Het huidige bestuur bestaat uit:

Mw mr drs Kanta Adhin – voorzitter
Dhr drs Yashvir Sukul – secretaris
Dhr Akash Baboeram, BA – penningmeester
Dhr drs Radj Ramcharan – lid/tweede secretaris

E-mailadres: adhin-instituut@ziggo.nl
Website in aanbouw: www.adhin-instituut.nl

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Dharm-Karm, JAI, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Religie & Levenswijze, Sarnámi, Suriname, Taal & Literatuur, Traditie
No Comments

Recensie boek Ruben Gowricharn: De Goudsmid. Marginalisering en veerkracht van een Hindostaanse familie – Dr. Hans Ramsoedh

vrijdag, 11 juni 2021 by Redactie Hindorama

Veel (wetenschappelijke) boeken over, bijvoorbeeld, Hindostanen blijven steken in het Grote Verhaal met daarbij veel tabellen en grafieken. Deze werken richten zich op de grootste gemene deler en zijn over het algemeen vooral generalisaties. Personen krijgen geen gezicht en hun strijd om het bestaan wordt nauwelijks in beeld gebracht. Waar personen wel een gezicht krijgen is in mijn visie sprake van Kleine Verhalen. Kleine verhalen kunnen ook grote verhalen worden van kleine mensen zoals in het boek De Goudsmid van Ruben Gowricharn.
De Goudsmid is een geschiedenis van de familie Parmeswar Gowricharn (ook geschreven als Parmessar) en handelt in hoofdzaak over vader Parmeswar en zijn zoon, de auteur Ruben Gowricharn. Zijn vader was een gerespecteerde goudsmid die na een succesvolle start later marginaliseerde, aan alcohol verslaafd raakte en uiteindelijk door suïcide een eind aan zijn leven maakte. Daarnaast is ook moeder Soersatie Gowricharn-Ramdajal in beeld, zij het minder prominent dan vader en zoon.

Goudsmid Parmeswar 
Vader Parmeswar (1921-1989) is opgegroeid te Langa­dam (Weg naar Uitkijk) waar hoofdzakelijk klein­land­bouwers wonen. Hij heeft echter weinig affiniteit met de landbouw en na in de leer te zijn geweest bij een goudsmid in de buurt, vestigt hij zich begin jaren vijftig met zijn vrouw en dochter in een huurwoning aan de Willemstraat in Paramaribo-Zuid in de omgeving van Poelepantje. In de hoofdstad worden later nog vier kinderen geboren. Hier gaat Parmeswar als goudsmid aan de slag waarbij de woonkamer als goudsmederij dienst doet. Ook moeder Soersatie is actief in de smederij. Zij doet voornamelijk het lichte werk, evenals het inmiddels zevenjarige (!) tweede kind en oudste zoon Ruben. Vanaf zijn elfde jaar zou Ruben als zelfstandig werkende goudsmid  functioneren. In de Willemstraat bouwt Parmeswar zijn smederij uit. Klanten en collega’s in de goudsmidbranche prijzen hem om zijn vakmanschap en hulpvaardigheid. Zijn reputatie als goede goudsmid is primair gebaseerd op zijn vakman­schap en minder op zijn ondernemerschap. Dat laatste is volgens de auteur zijn zwakke kant hetgeen hem later parten zou spelen.
Het gaat Parmeswar, altijd een vilthoed op en witte kleren aan, goed met de smederij. In 1961 verhuist het gezin naar de Calcuttastraat, enkele kilometers verderop. Deze verhuizing is echter een misrekening. In tegenstelling tot de Willemstraat is de Calcuttastraat met het openbaar vervoer moeilijk te bereiken. Hij verliest een groot deel van zijn klanten en er komen geen nieuwe klanten erbij. Uit nood begint Parmeswar naast zijn werk als goudsmid aan huis een ‘Ons belang’, een winkeltje voor de verkoop van groente en fruit. Dit leidt echter niet of nauwelijks tot een verbetering van de financiële situatie van het gezin. Langzaam neemt de alcoholconsumptie van Parmeswar toe. Tot overmaat van ramp staat op een avond een neef van hem voor de deur die het aan Parmeswar geleende bedrag van dertigduizendgulden (het equivalent van Nf zestig­duizend­gulden in die jaren) komt ophalen en dreigt met beslaglegging op het huis. Dit is een onaangename verrassing voor Soersatie die niet op de hoogte is van de lening: was de lening bedoeld om het erf aan de Calcuttastraat te kopen en het huis te bouwen of was het bedoeld om de inkomensval te compenseren? Ondanks haar aandringen krijgt Soersatie geen duidelijkheid over de lening. Aanhoudende ruzie en spanning zijn het gevolg. De alcoholconsumptie van Parmeswar neemt toe en voor het gezin Gowricharn raakt de spiraal naar beneden in een hogere versnelling. Duidelijk is dat het erf en het huis moeten worden verkocht om de schuld af te betalen. Soersatie neemt vervolgens het drastische besluit om Parmeswar te verlaten. Het wordt geen formele, maar een sociale scheiding. Ze kan terug naar de Willemstraat maar niet in de woning die ze eerder bewoonde, want die was al verhuurd. De eigenaar, die blijkbaar met Soersatie en haar vijf kinderen te doen heeft, laat in hoog tempo een kleine woning op het erf bouwen, een houten barak van vijf bij drie meter. Het huis aan de Calcuttastraat wordt verkocht en Parmeswar verandert in een zwerver. Hij slaapt op toonbanken van de noodmarkt. Zijn oude klanten op de fiets bezoekend probeert hij nog geld te verdienen , maar het gebeurt ook dat hij meegenomen sieraden verpandt om zijn alcoholverslaving te kunnen betalen. Daarnaast probeert hij nog op andere manieren aan geld te komen door lege flessen te verzamelen en het statiegeld te innen of door allerlei klusjes uit te voeren.

Na de sociale scheiding ontstaat er vanuit de directe sociale omgeving langzaam druk op Soersatie om Parmeswar weer in huis te nemen. Dat gebeurt ook, maar alleen niet in het gezinshuis. Hij installeert zich op het erf achter de gezinswoning in een oud gebouwtje van drie bij twee meter. Zo nu en dan heeft hij werk als goudsmid maar hij stelt ook nu veel klanten teleur doordat hij sieraden verpandt voor zijn alcohol­verslaving. De ruzies tussen Soersatie en Parmeswar nemen toe en de politie moet er soms aan te pas komen. De kinderen generen zich voor hun vader en de schaamte groeit bij hen soms uit tot een ‘verlammende intensiteit’ (p. 88). Hierover schrijft de auteur: ‘Wij wilden een vader, maar tegelijkertijd schaamden we ons voor hem. Wij groetten hem niet, maakten geen praatje en gaven geen blijk van herkenning of blijdschap. Wij negeerden hem zoveel mogelijk. Zijn aanwezigheid was echter in ons gedrag gegrift, zij het in negatieve zin, als iemand met wie we niet blij waren, en erger, als iemand die niet bestond (p. 90/91). Jaren later, na de zoveelste ruzie en nadat hij wederom door de politie is meegenomen krijgt hij op het politiebureau last van heftige krampen in de maagstreek. Hij wordt overgebracht naar het ziekenhuis en daar vertelt hij Soersatie dat hij zoutzuur heeft ingenomen. De hulp in het ziekenhuis komt echter te laat en hij overlijdt op 9 februari 1989, een dood die de auteur als een ‘verlossing’ beschouwt, in de eerste plaats voor de goudsmid, daarna voor zijn echtgenoot en rest van de familie (p. 136).

Zoon Ruben 
Zoon Ruben (1952) is de andere hoofdpersoon in dit boek. Vanwege zijn werkzaamheden in de smederij van zijn vader is bij hem sinds zijn zevende jaar van een onbekommerde jeugd geen sprake. De dagelijkse praktijk betekent voor hem na schooltijd eten, op adem komen, huiswerk maken en vervolgens aanschuiven aan de werktafel van de smederij in de woonkamer: het is niet zozeer een arbeidslust die Ruben ontwikkelt maar eerder een arbeidsplicht zoals hij schrijft. Als Soersatie met haar vijf kinderen in 1963 Parmeswar verlaat en terug gaat naar de Willemstraat betekent dat voor haar een enorme last om voor haar gezin zorg te dragen. Het is een periode van hosselen en pinaren. Soersatie kan niet terugvallen op sociale bijstand en zij heeft nauwelijks inkomsten. Eten is er niet altijd. Over deze periode schrijft de auteur dat het enige dat langdurige en diepe sporen in hem achterliet was de honger en de schaamte die hij daarbij voelde: ‘Die schaamte grensde aan een soort vernedering, alsof je je voor je armoede moest schamen en die zoveel mogelijk voor anderen moest verbergen’ (p. 74). Het gezin overleeft die periode door hulp van buren en familie en doordat de oudste zus na afronding van de muloschool een jaar later gaat werken als leerling-verpleegster. Een groot deel van haar salaris draagt zij vervolgens aan het gezin af. Op elfjarige leeftijd gaat Ruben (hij zit inmiddels in de eerste klas van de mulo) na schooltijd en op de zaterdagen werken als goudsmid bij een Chinese juwelier. Zijn inkomen, in het begin een weekloon van Sf 2,50 en later oplopend tot Sf 5, betekent een tweede inkomstenbron voor de familie. Nadat hij de mulo heeft afgerond heeft hij verschillende banen en in de avond volgt hij lessen judo en taekwondo. Doordat hij een van de beste leerlingen is mag hij van de leraar eigen schooltjes draaien waardoor hij wat extra geld kan verdienen.

Ruben wil verder met zijn opleiding. Hij vraagt de exameneisen voor het havo op, koopt de boeken die in het examenjaar worden behandeld en bereidt zich voor op het eindexamen havo dat hij met succes afrondt. Hetzelfde doet hij met het atheneum. In 1973 behaalt hij zijn atheneumdiploma en vertrekt vervolgens naar Nederland om sociologie te studeren. Het is aanvankelijk tegen de wil van zijn moeder. Ze voelt zich misschien niet alleen in de steek gelaten, zoals de auteur schrijft, ze zal een deel van de gezinsinkomsten missen en de bescherming tegen haar echtgenoot zal ook wegvallen. Voor Ruben is het belangrijkste motief, naast de studie, om te ontsnappen aan de situatie thuis; een vlucht. Dankzij de studie sociologie krijgt hij, zoals hij schrijft, inzicht in hoe zijn ouderlijk gezin zo fragiel is geworden. En wat belangrijker is: hij voelt zich steeds meer solidair worden met zijn vader: ‘Ik begreep beter wat hij had moeten incasseren, hoeveel veerkracht dat hem gekost moest hebben, hoe hard en teleurstellend het leven voor hem geweest moest zijn’ (p. 109). Hij rondt zijn studie sociologie af en doet daarnaast de masterstudie economie. Vervolgens werkt hij naast zijn baan in de avonduren aan een proefschrift. De familie is trots op hem. Die trots blijkt ook als hij in 1991 promoveert. Hij hoort zijn moeder tegen zijn zus zeggen: ‘Hij gaat de naam van de familie hoog houden’, een opmerking waarin, zoals de auteur schrijft, ‘de behoefte aan compensatie voor de geschonden familienaam tot uiting komt’ (p. 157). Na de studie heeft hij verschillende banen waaronder die van onderzoeker bij de Sociale Dienst in Rotterdam. Hij bekleedt later als hoogleraar verschillende leerstoelen, waaronder in die in Tilburg en aan de VU in Amsterdam. De goudsmid die het uiteindelijk schopt tot professor. Mooier kan het verhaal niet zijn.

Prof. Ruben Gowricharn en prof. Louk De La Rive Box

Moeder Soersatie
Naast de hierboven beschreven twee hoofdpersonen is moeder Soersatie (1928- 2001) ook een van de hoofdpersonen in dit boek, zij het dat zij minder prominent aanwezig is. Dit hangt samen met het feit dat in dit boek de focus ligt op de herwaardering van de goudsmid Parmeswar. Soersatie is een religieuze persoon met een zachtaardig karakter. Zij kan echter ook ontvlammen als zij zich door haar man in de hoek gedrukt voelt. In de loop van de jaren wordt ze steeds minder expressief. Ze gedraagt zich steeds meer als iemand die geslagen is door het leven. Soersatie verwacht ook weinig van de toekomst. Zij ondergaat haar lot gelaten. Dit schrijft zij toe aan karma. Zij komt ook naar voren als een persoon die ondanks alle pijn en vernedering loyaal is gebleven aan haar echtgenoot. Die loyaliteit blijkt ook uit het feit dat zij het, ondanks alles, belangrijk vindt dat haar kinderen van hun vader houden. Soersatie als slachtoffer van het drama van haar echtgenoot is slechts de ene kant van de medaille. De andere kant is Soersatie als de krachtige vrouw die haar vijf kinderen door de stormen weet te loodsen en dankzij haar sociale netwerk (buren en familie) het hoofd boven water weet te houden. Als zij terugkeert naar de Willemstraat spaart zij in een havermoutblik van Quaker Oatesletterlijk dubbeltje voor dubbeltje. Het sparen gebeurt in het diepste geheim. Met het gespaarde geld slaagt zij erin in een andere wijk een erfje te kopen en een huisje neer te zetten, ‘een ongelooflijke prestatie van zuinigheid, spaarzaamheid en doelgerichtheid’, zoals de auteur schrijft (p. 87). Haar steun en toeverlaat is haar oudste dochter Elsje die na de muloschool afziet van verder studeren en besluit te gaan werken in de verpleging, een verplichting die ze als oudste kind voelt en waaraan zij moeiteloos gevolg geeft. Na de dood van Parmeswar lukt het de kinderen, die zich inmiddels in Nederland hebben gevestigd, hun moeder naar Nederland over te laten komen. Vanwege allerlei ziektes wordt zij uiteindelijk in een verzorgingstehuis opgenomen. In dit tehuis is ze echter alles kwijt wat nog zin gaf aan haar leven. Ze overlijdt op 6 juli 2001.

Schrijven als een vorm van bevrijding 
Dertig jaar na de dood van Parmeswar (circa 2020) neemt de auteur het initiatief om een boek te schrijven over vader Parmeswar. Er is bij hem langzamerhand sprake van een kentering waarbij schaamte verandert in acceptatie en in zekere mate ook in waardering. Op een familiebijeenkomst bespreekt hij de eerste versie van het manuscript. Er tekenen zich binnen de familie verschillen af, verschillen die samenhangen met leeftijd, beleving en identificatie. Twee kwesties houden de gemoederen bezig: de kwestie van zelfdoding en of het boek wel of niet gepubliceerd moet worden. De laatste kwestie is direct verbonden met de angst voor geroddel in de Hindostaanse gemeenschap. Door die bespreking is het beeld van de vader een beetje gunstiger geworden, uitgezonderd de twee dochters. Dit geldt met name voor de auteur zelf die van zijn vader een positief beeld ontwikkelt dat voortkomt uit de erkenning dat hij ondanks diens val ook goede eigenschappen bezat. Deze positieve eigenschappen heeft hij van hem geërfd en geleerd en zijn hem in zijn latere leven ten goede gekomen: voldoening bij geleverde prestaties, werklust en doorzettingsvermogen. Hij vindt de ‘straf’ die de rest van het gezin de vader oplegde ‘ronduit wreed’ en dat zijn vader van het gezin meer medeleven en ondersteuning verdiende dan hij heeft gekregen. Maar of hij het dan gered zou hebben is voor de auteur onzeker.

Ik ontkom niet aan de indruk dat het schrijven van dit boek voor de auteur een vorm van bevrijding (catharsis) is geweest en daarmee ook voor hem een louterend proces was: schrijven als traumaverwerking en om met terugwerkende kracht grip te krijgen op zijn jeugd en de relatie met zijn vader. Een schrijfproces dat de auteur zelf omschrijft als een ‘intense emotionele reis’ (p. 140). Hij wilde niet geknakt en vol schaamte door het leven gaan. Het schrijven van dit boek bevrijdde hem, zoals hij schrijft, van het schaamtegevoel waarmee hij lange tijd had rondgelopen (p. 141). Al die jaren heeft de familie Gowricharn geleefd met de wetenschap en het gevoel dat zij gestigmatiseerd was: de marginalisering van het gezin en de armoede die hiervan het gevolg was, het alcoholisme en het zwerversbestaan van de vader, zijn suïcide en vooral de schaamte die hieruit voortvloeide. De kinderen namen de vader als persoon kwalijk dat hij ‘schande’ over de familie had gebracht, zijn gezin sociaal en moreel daardoor klein was gemaakt en op achterstand gezet. De kinderen zwegen hem dood.

Meer dan alleen een familiegeschiedenis
Wat de auteur ook duidelijk wil maken is dat De goudsmid meer is dan alleen maar een geschiedenis van de familie Gowricharn. Met andere woorden, het is geen particulier verhaal omdat dergelijke familietragedies geen individuele ervaringen zijn maar zich in allerlei vormen breder in de samenleving voordoen. Binnen veel gemeenschappen worden pijnlijke zaken eerder doodgezwegen dan dat zij in alle openheid en zonder gene worden besproken. Tapu sjén [bedek je schande/de vuile was binnen houden] en manái ká bolí [wat zullen de mensen niet zeggen] zijn daarbij normerend. De auteur bestempelt de Hindostaanse gemeenschap als een ‘mooi-weer-gemeenschap’ (p.162). Met dit boek over zijn vader wil de auteur het taboe onder Hindostanen onder meer over marginalisering, armoede, sociale val, alcoholisme, suïcide doorbreken.

Na het lezen van De goudsmid moest ik terugdenken aan de met literaire prijzen bekroonde boeken als Angela’s ashesuit 1996 [Ned vertaling De as van mijn moeder] van de Iers-Amerikaanse schrijver Frank Mc Court en Shuggie Bain uit 2020 van de Schots-Amerikaanse schrijver Douglas Stuart waarin opgroeien in een cultuur van armoede en aan alcohol verslaafde ouder(s) in respectievelijk New York/Ierland in de jaren dertig en Schotland in de jaren tachtig de centrale thema’s zijn. Voor mij persoonlijk onderscheidt De Goudsmid zich van bovengenoemde boeken doordat het heel dichtbij komt omdat haast iedere Surinaams-Hindostaanse familie wel ‘een Parmeswar’ kent.

Tot slot 
De auteur hanteert bij de beschrijving van zijn familiegeschiedenis de sociologische lens. Hij plaatst daarbij een aantal ontwikkelingen (zoals vormen van kapitaal, stijging en daling op de sociale ladder, suïcide, stigmatisering en stereotypering) in een wetenschap­pe­lijk kader. Dit gebeurt in mijn optiek op een wijze die de leesbaarheid voor een breed lezerspubliek niet negatief beïnvloedt.
De Goudsmid is een moedig, openhartig en intrigerend boek dat een breed lezerspubliek verdient, zeker binnen de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap. Het leest vlot waarbij je het zo nu en dan opzij moet leggen om even op adem te komen. Het is vooral een boek over de liefde en waardering van een zoon voor zijn vader ondanks diens sociale val en de schaamte die zijn gezin ten deel viel. Met dit boek heeft Ruben Gowricharn zijn vader en goudsmid Parmeswar een tweede leven gegeven.

Ruben Gowricharn, De goudsmid. Marginalisering en veerkracht van een Hindostaanse familie. Zutphen 2021: Walburgpers. 176 pp. € 19,99. Behalve in de boekhandel te koop, ook via bol.com te bestellen.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Khubsurat, Korte berichten, LIFESTYLE, Nederland, NIEUWS, Suriname, Taal & Literatuur
No Comments

Baba en Mai en Algemeen Gemeenschapscentrum – Eric Kastelein

woensdag, 02 juni 2021 by Redactie Hindorama

Baba en Mai. 120 jaar Hindostaanse immigratie

Eric Kastelein

Het zonlicht schit­tert op de alu­mi­nium gestal­ten van Baba en Mai. Zij staan symbool voor alle Brits-Indische man­nen en vrou­wen die als contractarbeiders in Suri­name zijn aange­ko­men en van wie de eerste 410 aan boord van het zeilschip Lalla Rookh op 5 juni 1873 voet aan wal hebben gezet. Benjamin Mitrasingh van de Nationale Stichting Hindostaanse Immigratie en geestelijk vader van het monument, is blij met de onthulling op zaterdag 4 juni 1994. De locatie aan de Kleine Combéweg, langs de Van Sommelsdijcksekreek, is historisch. Het is de plek waar het Immigratiedepot (onder de bevolking beter bekend als het ‘koeliedepot’) stond. In dit gebouw werden de tienduizenden immigranten opgevangen en tijdelijk gehuisvest, in afwachting van het vervoer naar de plantages. Jaarlijks op 5 juni hangen nazaten van de immigranten feestelijke mala’s om de nekken van Baba en Mai.

Baba en Mai

Waar het mij goed gaat, is mijn vaderland

Het beeld van de Surinaamse kunstenaar Krishnapersad Khedoe (1940-2017) is van massief aluminium en weegt 2480 kilo. Bij het vervaardigen van het kleimodel wordt hij geassisteerd door de kunstenaar Patrick Tjon Jaw Cong en vier jonge studenten. De eerste pro­duc­tiepoging door medewerkers van Suralco te Paranam is geen succes. De beide beelden smelten onherkenbaar aan elkaar vast. De tweede keer zijn er geen noemenswaardige problemen en gaat alles goed. Maar de vastgestelde onthullingsdatum van 4 juni 1993 voor de herdenking van 120 jaar immigratie wordt niet gehaald en met een jaar verschoven. Op de plaquette staat de tekst waar het mij goed gaat, is mijn vaderland. Architect ir. H. Mitrasing ontwerpt de sokkel, die door aannemer Hassanmahomed kosteloos wordt gebouwd.

Onder het naambord Baba & Mai plein 5 juni 1873 hangt een vitrine met daarin een lijst met de namen van alle 64 schepen die de 34.304 contractarbeiders van India naar Suriname hebben vervoerd.

Borstbeeld Khedoe

Ontstaansgeschiedenis van het beeld
Krishnapersad Khedoe heeft al jaren eerder, samen met Anand Binda, aan een immigratiemonument gewerkt. De opdracht voor het vervaardigen van het kunstwerk kwam destijds van stichting Eekta. Helaas belandde de vrachtauto met het kleimodel in een sloot en het kunstwerk raakte onherstelbaar beschadigd.

In 1988 werd Stichting Parwasie opgericht, die voort­varend aan de slag ging met een nieuw verzoek voor een gedenkteken. Door onenigheid tussen de stichting en kunstenaar Erwin de Vries over de hoogte van het honorarium liep ook dit project op niets uit.

Nadat een idee voor een abstract monument is afgewezen, krijgt Krishnapersad Khedoe eindelijk de definitieve opdracht. Maar dan gaat het opnieuw mis. Mevrouw de weduwe L. Khedoe-Harman vertelt dat haar man begin 1993 een model van Baba in de auto had geladen om te vervoeren. Op nog geen vijftig meter van het huis viel het van de achterbank waardoor beide armen afbraken. Met maanden vertraging werden de nieuwe modellen bij Suralco afgeleverd.

Oorspronkelijke beeld Baba

Oorspronkelijke beeld Baba is bewaard gebleven
Het bovenstuk van Baba, met de afgebroken armen, heeft meer dan twintig jaar op het voorerf van het huis van de familie Khedoe gestaan, op een verroeste autovelg aan de rand van een trens en onder twee wilde bomen op de hoek van Leiding 8 en de Noordpolderdam in het district Wanica. Sinds de opening op 20 februari 2018 van het Beeldhouwer Krisnapersad Khedoe Museum staat het beeld op een heuphoge sokkel voor de ingang. Het museum geeft een indruk van zijn werk en van het leven van de Brits-Indische contractarbeiders. Is de familie thuis, dan is de ruimte te bezichtigen.

Op 21 juni 2018 plantten president Desi Bouterse en president Ram Nath Kovind van India een arjunaboom aan de voet van het standbeeld van Baba en Mai. De boom staat bekend om zijn geneeskrachtige eigen­schappen en symboliseert de goede relaties tussen beide landen.

***

Algemeen Gemeenschapscentrum. 100 jaar Hindostaanse immigratie, 5 juni 1973

Gebouw
ARCHITECTEN  ir. H. Jankipersadsingh en ir. H. Mitrasing van Bureau Arto, Suriname
AANNEMER  J.O. Johangier, Suriname
INGEBRUIKNAME  13 december 1980
LOCATIE  Lalla Rookhweg 54

Lalla Rookh George Ramjijwansingh

Prachtig geschenk, tomeloos verval en de restauratie  

De ingebruikname van een deel van het Algemeen Gemeenschapscentrum aan de Verlengde Tweede Rijweg (nu Lalla Rookhweg) op zaterdag 13 december 1980 verloopt sober. Om acht uur ’s avonds start een rondleiding door het complex, dat bestaat uit een toneelzaal, een bibliotheek, ruimtes voor vrije expressie en vergaderzalen. Op zondag is er éénmalig een dagmarkt die druk wordt bezocht door belang­stellenden. Maar het oorspronkelijke plan ging uit van een feestelijke opening op 5 juni 1973, tijdens de viering van honderd jaar Hindostaanse immigratie zeven jaar eerder. Wat is er gebeurd?

Geschenk aan de bevolking
De Nationale Stichting Hindostaanse Immigratie (NSHI) – opgericht op 10 april 1972 – wordt geleid door voorzitter H. Nassy en werkt aan een plan voor de herdenking van honderd jaar Hindostaanse immigratie. Gouverneur Johan Ferrier aanvaardt het beschermheerschap, voor­zitter Jagernath Lachmon van de Staten van Suriname treedt aan als erevoorzitter.

NSHI gebouw. Beeld archief Stichting NSHI

Het dagelijkse bestuur van de stichting organiseert een feestweek van 2 juni tot en met 10 juni en besluit een gemeenschapscentrum aan de bevolking van Suriname te schenken. De overheid geeft voor de realisatie van dat plan een stuk grond van 3,2 ha aan de Verlengde Tweede Rijweg in erfpacht. De architecten ir. H. Jankipersadsingh en ir. H. Mitrasing van Bureau Arto gaan voortvarend aan de slag en maken een ontwerp. Hoewel ook het bedrijfsleven positief reageert, wordt al snel duidelijk dat 5 juni 1973 niet haalbaar is. Wel wordt in het programma een symbolische handeling opgenomen. Op uitnodiging van de stichting plant de heer Ramroep Ramcharan, één van de oudste in leven zijnde Brits-Indische immigranten, een boom op het braakliggende terrein. Goedkeurend gadegeslagen door premier Jules Sedney, Statenvoorzitter Jagernath Lachmon, gouverneur Johan Ferrier en de ministers Jnan Adhin en Frits Mitrasing.

Renovatie van Lalla Rookh Complex

Bouw sleept zich voort
Twee jaar later, op 5 juni 1975, bereikt het centrum een volgende fase. Op het kantoor van de heer drs. E.J. Jonkers, de vertegenwoordiger van Nederland voor Ontwikkelingshulp aan Suriname, wordt in het bijzijn van onder andere de nieuwe voorzitter dr. ir. H.S. Adhin van de NSHI en aannemer J.O. Johangier het bouwcontract getekend. Het centrum zal bestaan uit een complex met onder meer een theater, vergaderzalen, bibliotheek, een ontmoetingsruimte, een zwembad en sport­accom­modaties voor tennis, basketbal en volleybal. De stichting financiert zelf één miljoen gulden, Nederland draagt de benodigde overige drie miljoen gulden bij.

Eind 1977 zijn de twee vleugels bijna klaar en staat de toneeltoren van het theater in de steigers. Maar om onduidelijke redenen vallen de werkzaamheden meer dan zes maanden stil. Gelukkig gaat het na de hervatting van de bouw snel. Op donderdag 10 mei 1979 wordt het bereiken van het hoogste punt gevierd met het hijsen van de Surinaamse vlag en de vlag van bouwbedrijf Johangier. Toespraken zijn er van onder andere voorzitter H.S. Adhin, architect H. Jankipersadsingh en drs. W.A. Erath van de Nederlandse ambassade.

Het afbouwen van gemeenschapscentrum begint op vrijdag 29 juni als directeur drs. A. Brahim van Billiton Maatschappij Suriname aan de stichting een cheque van 25 duizend gulden overhandigt. Van de benodigde één miljoen is nu de helft binnen. Met fancy fairs, carribean nights en wervingsacties onder het bedrijfsleven wordt de rest van het geld binnengehaald. En dat resulteert anderhalf jaar later in de opening op 13 december 1980. Nog niet alles is klaar, maar de deuren staan open.

Verval Dak van de theaterzaal is verdwenen

Verval en het restauratieplan
Lang geniet de bevolking niet van het centrum. Na ruim tien jaar ligt het complex er troosteloos en verlaten bij. Als het dak van de theaterzaal inzakt en verdwijnt, krijgen onkruid en zwerfvuil de vrije hand.

De bouwcommissie van de NSHI stelt in 2002 een driefasenrestauratieplan op. De kern van hun filosofie is dat iedere stap vooraf gefinancierd moet zijn door fundraising en donaties en dat de vernieuwde ruimtes zelf voldoende geld generen – de selfreliancegedachte.

De eerste fase van de restauratie begint op 22 juni 2002 en neemt ongeveer twaalf maanden in beslag. De kosten bedragen 120 duizend euro en dat geld wordt grotendeels met acties onder de Surinaamse bevolking opgehaald. Het resterende bedrag komt van de Vereniging Surinen. Gebouw 1 wordt op 5 juni 2003 – de dag van 130 jaar Hindostaanse immigratie – feestelijk in gebruik genomen. De bestuursleden Rabin Lala, Faried Ketwaru en Soerin Goerdayal onthullen de nieuwe naam van het centrum: Nationale Stichting Hindostaanse Immigratie. Lalla Rookhcomplex. Beeldend kunstenaar George Ramjiawansingh schenkt een artistieke versie van het zeilschip Lalla Rookh, dat op een schouderhoge sokkel voor de ingang een plaats heeft gevonden.

Lalla Rookh Complex, met Lalla Rookh Museum

Opening Lalla Rookh Museum
De renovatie van Ge­bouw 2 begint in 2006 en wordt in 2012 opge­leverd. Het geld voor het herstel komt uit eigen middelen, van donaties en van fund­raising.

Ruim vier jaar later, op zondag 5 juni 2016, openen waarnemend pre­si­dent Ashwin Adhin en de 98-jarige Rammanorath Kártárám in ditzelfde gebouw het nieuwe Lalla Rookh Museum. In het kleine museum – een bezoek meer dan waard – staat de Indiase diaspora in Suriname centraal. De derde en laatste fase is de renovatie van het theater. Een tijdrovend en duur project.

Foto’s: Eric Kastelein

Eric Kastelein, Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed. Volendam 2020: LM Publishers, ISBN 978940225031, hardcover, 328 pp, prijs € 24,50.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
No Comments

President Santokhi: van regisseur tot figurant in zijn eigen theatervoorstelling? – Dr. Hans Ramsoedh

dinsdag, 25 mei 2021 by Redactie Hindorama

Dr. Hans Ramsoedh
(historicus en publicist)

Nog geen tien maanden na zijn inauguratie als president kampt Chan Santokhi met een imago­probleem. In mei 2020 hadden Surinaamse kie­zers afgerekend met de maffia-regering van Desi Bouterse. Alle hoop was gevestigd op de belang­rijkste uitdager van Desi Bouterse: Sheriff Chan Santokhi, de oud-politiecommissaris en oud-minister van Justitie. Hij presenteerde zich als de redder van Suriname. Met de leuze Wo set’ en [wij gaan het regelen/wij gaan orde op zaken stellen] zou hij Suriname weer uit het moeras trekken. Hij presenteerde zich als de redder van Suriname en beloofde een eind te maken aan nepotisme en vriendjespolitiek. Santokhi kreeg het vertrouwen van de bevolking en zijn partij werd de grootste met twintig zetels. Bij zijn inauguratie als president in juli 2020 zei hij tegen het Surinaamse volk: ‘Geef mij uw vertrouwen en ik geef u een prachtig land terug’. Hij deed daarbij nog meer beloftes: ‘het zal goed komen met Suriname, het volk zal uit de crisis worden gehaald, we gaan werken voor het volk, wij zijn een volksregering, wij zullen blijven communiceren met het volk, het vertrouwen zal niet beschaamd worden en bij alles wat ondernomen wordt moet afgevraagd worden of het goed is voor het land en volk’.

De bevolking keek hoopvol naar het beleid van de nieuwe regering. Voor eenieder was duidelijk dat de nieuwe regering voor een hercules­taak stond: opruiming van de achtergelaten Augias­stal door de regering-Bouterse. De gemeenschappelijke opinie was dat van de nieuwe regering niet mocht worden verwacht dat zij over een magische toverstok beschikte om de stal plotsklaps op te ruimen. Pijnlijke maatregelen waren onover­kome­lijk. De bevolking zou grote offers moeten brengen en de broekriem moeten aanhalen. Harde maatregelen zouden bij een deel van de bevolking verzet oproepen en door de NDP-oppositie van Bouterse, zoals in het verleden, worden aangegrepen om wederom onrust te zaaien in de samenleving. In troebel water is het voor de NDP altijd goed vissen geweest en ook nu met de huidige maatschappelijke onrust. Terwijl de maat­schappelijke onrust groter wordt is de president de grote afwezige. Het beeld van de redder van Suriname is aan het kantelen.

Beeldvorming
Beeldvorming in de politiek is niet onbe­langrijk. Dit geldt zeer zeker voor politieke leiders. Hoe we tegen een politiek leider aan­kijken bepaalt in belang­rijke mate in hoeverre we kun­nen spre­ken van succesvol of falend leiderschap. Politici kunnen zichzelf een bepaald imago mee geven maar ook de buitenwacht kan zich een beeld vormen van politici dat voor hen nadelig kan uitpakken. Met name de (sociale) media hebben sterke invloed op de publieke opinie ten opzichte van de beeldvorming over politieke leiders. Zij kunnen deze leiders maken of breken.

Over president Santokhi is de laatste maanden rond zijn beeldvorming veel te doen. Suriname lijkt op dit moment verwikkeld in een soort machtsovername door de familie/firma Brunswijk, terwijl de president in alle talen zwijgt. Een veelgehoorde vraag de afgelopen weken is dan ook: Waar is president Chan? Op sociale media rijst langzamerhand het beeld van ‘Chan is zwak, Chan is schaakmat en Chan dokt’. Een veelgehoorde kritiek op de huidige regering is dat het beleid van deze regering veel weg heeft van een oude theatervoorstelling maar nu met andere acteurs. Met name het nepotisme en vriendjespolitiek zijn onderwerp van kritiek.

In 2015 zei president Santokhi nog in zijn rol als leider van de grootste oppositiepartij dat Suriname ten onder ging aan family and friends. Het benoemingenbeleid van de regering-Santokhi blijkt echter een voortzetting van dat van regering-Bouterse. De glans van de verkiezingsoverwinning van de president begon vrij snel na de verkiezingsuitslag dan ook te vervagen toen hij familie, vrienden en partijloyalisten op belangrijke posten benoemde. Duidelijk was dat daarbij kennis en ervaring van ondergeschikt belang waren. Met zijn nepotisme en vriendjespolitiek verspeelde de president veel moreel gezag bij de bevolking en ook binnen zijn coalitie.

President Chan Santokhi en vicepresident Ronnie Brunswijk (foto Ra1 photography)

ABOP en Wingewest Suriname 
Hoewel de VHP als grootste partij uit de bus was gekomen bij de verkiezingen in mei 2020 was zij voor een meerderheid in het parlement aangewezen op samenwerking met de ABOP van Ronnie Brunswijk. Laatstgenoemde was in Nederland en Frankrijk in de jaren negentig veroordeeld voor handel in drugs. Het kwam Santokhi in de samenleving op veel kritiek te staan toen hij instemde met een nadrukkelijke rol voor Brunswijk in het politieke bestel: hij liet zich eerst verkiezen tot voorzitter van het parlement om vervolgens een week later afstand te doen van dit voorzitterschap en zich daarna te laten verkiezen tot vicepresident. Brunswijk werd geen strobreed in de weg gelegd. De president toonde nauwelijks daadkracht. Ook niet toen Ronnie Brunswijk tal van familieleden (waaronder tal van zijn meer dan dertig kinderen bij verschillende vrouwen) op allerlei posten benoemde met als topscoorder zijn broer Leo Brunswijk die onbeschaamd grossiert in benoemingen, waaronder: president-commissaris in de Raad van Commissarissen van Staatsolie, president-commissaris Energie Bedrijven Suriname (EBS) en sinds kort ook als directielid, lid van de Raden van Commissarissen van NV Havenbeheer, de Surinaamse Luchtvaartmaatschappij (SLM) en voorzitter in het bestuur van de Stichting Herkeuringen Motorrij- en Voertuigen in Suriname (SHMS). Onduidelijk is wat zijn kwalificaties zijn, maar in Suriname is dat geen enkele belemmering voor een benoeming voor welke functie dan ook. Toen vervolgens ABOP-minister Diana Pokie van Grondbeleid en Bosbeheer (GBB) in mei 2021 weigerde een grondaanvraag van Leo Brunswijk in Albina goed te keuren, werd zij door vicepresident Ronnie Brunswijk met verplicht verlof gestuurd. Suriname lijkt hard op weg omgeturnd te worden in het persoonlijk wingewest van de familie Brunswijk. En de president? Die zwijgt in alle talen. Op geen enkel moment wist de president duidelijk te maken dat hij in charge is.
Het heeft er alle schijn van dat president Santokhi, zoals de woordkunstenaar Paul Middellijn in een van zijn videofilmpjes op Youtube het stelde, al vanaf het begin in een aboma-brasa [omhelzing door een boa] van Brunswijk terecht is gekomen en er maar niet in slaagt zich hieraan te ontworstelen.

A Srefi kaka, nanga tra frey frey? 
Ondertussen trompettert de Olifant [partijsymbool van Santokhi’s VHP] naar aanleiding van het ontslag van minister Diana Pokie en de zoveelste benoeming van Leo Brunswijk. Een ieder weet echter dat dit trompet­ten­geschal slechts een pro forma protest is, want hierna is het weer business as usual: de partijleider bepaalt en de partij volgt gedwee. Veelzeggend in dit verband is de uitspraak van VHP-minister Albert Ramdin van Buitenlandse Zaken, International Business en Internationale Samenwerking over de benoeming van Leo Brunswijk: er zijn afspraken tussen president Chan Santokhi en vicepresident Ronnie Brunswijk over de invulling van de posten door de VHP en ABOP. Leo Brunswijk is voorgedragen door de ABOP en deze voordracht is goedgekeurd door de Raad van Ministers (geciteerd in Starnieuws, 22 mei 2021 (Ramdin: Voordracht Leo Brunswijk bij SHMK is van februari). Impliciet geeft Ramdin met zijn uitspraak aan dat benoemingen het prerogatief zijn van de partijleiders (Santokhi en Brunswijk), partijkaders geen enkele invloed daarop hebben en dat moreel-ethische aspecten daarbij geen enkele rol spelen.

Na tien maanden regering-Santokhi heeft hoop bij de bevolking langzamerhand  plaatsgemaakt voor vrees, vrees voor een pur bruku, wer bruku-scenario [lood om oud ijzer] of zoals de eerdergenoemde woordkunstenaar Paul Middellijn mij mailde: A srefi kaka, nanga tra frey frey [dezelfde shit, maar nu van andere vogels]. De kritiek op de regering Santokhi in de Surinaamse media is dan ook niet mals. Ontgoocheling en diepe teleurstelling vormen de teneur van deze kritieken. Het presidentschap van Santokhi dreigt een totale mislukking te worden.

Daadkracht en moreel gezag 
Is er nog een weg terug voor Chan? Van een president wordt daadkracht en moreel gezag verwacht: If you can’t stand the heat, get out of the kitchen. Inmiddels erkent de president dat het benoemingenbeleid zijn regering veel krediet heeft gekost en belooft hij ‘drastische verandering’. De toekomst zal uitwijzen welk gewicht moet worden toegekend aan zijn woorden. Hij kan zijn moreel gezag herstellen door verbreking van de samenwerking met de ABOP en nieuwe verkiezingen uit te schrijven. Brunswijk is de alleenheerser binnen de ABOP en beschouwt, evenals de NDP tussen 2010-2020, het land als een persoonlijk wingewest. Daarnaast is het van belang om het huidige kiesstelsel hoog op de politieke agenda te plaatsen met daarbij als insteek de invoering van een landelijk evenredigheidsstelsel in Suriname. De ABOP is immers zwaar oververtegen­woordigd in het politieke bestel van Suriname omdat het  huidige kiesstelsel namelijk niet de werkelijke politieke verhoudingen in het land representeert. Zo behaalde in mei 2020 de VHP ruim 108.000 stemmen en kreeg zij twintig zetels, de NPS negenentwintigduizend stemmen en drie zetels, terwijl de ABOP vijfentwintigduizend stemmen kreeg maar wel negen zetels. De claim die de ABOP nu legt op het maatschappelijke en politieke bestel in Suriname is dus disproportioneel. Het zwijgen van de president en de politieke, maatschappelijke en economische annexatie­drang van de familie/firma Brunswijk hebben langzamerhand tot een situatie geleid waarbij het lijkt alsof Suriname de facto twee presidenten heeft: Ronnie Brunswijk als uitvoerende en verordonnerende president en Chan Santokhi als een ceremoniële en zwijgende president. Van regisseur is president Santokhi bezig een figurant te worden in zijn eigen theatervoorstelling. President, ‘let op uw saeck’ en keer het tij voor het te laat is! Immers, vanuit OCER [partijcentrum van de NDP van Bouterse] is het tromgeroffel al duidelijk hoorbaar.

Foto’s: Ra1 photography (4) en CDS (5)

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS, Suriname
No Comments

Verlaten Verleden: een lezenswaardig boek over het wel en wee van een Hindostaanse migrant – Prof. Chan E.S. Choenni

donderdag, 13 mei 2021 by Redactie Hindorama

Op Hindorama.com verscheen een korte beschrijving van het boek van Shardhanand Harinandan Singh getiteld Verlaten Verleden. In deze recensie ga ik uitgebreider in op de inhoud van deze autobiografie en plaats het in een breder perspectief. In het kader van de geschiedschrijving van Hindostanen heb ik interviews gehouden met verschillende zogeheten sleutelpersonen. Sleutelpersonen zijn informanten die in dit verband geacht worden relevante kennis te bezitten alsook veelzeggende levenservaringen. Sommige informanten lieten mij echter weten dat zij (nog) niet veel konden vertellen of prijsgeven, want zij waren zelf bezig een boek te schrijven. Het schrijven van een boek is echter geen sinecure. Men moet beschikken over schrijf­kwaliteiten, doorzettingsvermogen, discipline en natuurlijk moeten er voldoende interessante levens­ervaringen zijn die het rechtvaardigen om een boek eraan te wijden. In veel gevallen lukt het betrokkenen echter niet om een goed boek te schrijven. Soms verschijnt wel een autobiografisch boek, maar de inhoud is niet of nauwelijks relevant voor een breder lezerspubliek. Het zijn egodocumenten waarin meestal verschillende familieleden worden genoemd en hun verdiensten en de eigen verdiensten worden geme­mo­reerd.

In enkele gevallen blijkt echter dat jaren later wel een lezenswaardig boek verschijnt. Zo heeft de -inmiddels- 76-jarige onderwijs­kun­dige Shardhanand Harinandan Singh die ik jaren geleden heb geïnterviewd onlangs zijn auto­biografie gepubli­ceerd. Het is een lezenswaardig boek dat interessant is voor een breed lezerspubliek. Hij noemt het ietwat deftig zijn mémoires en gebruikt de mysterieuze titel Verlaten Verleden. Daarmee bedoelt hij het verleden dat zijn voorouders in India hebben achtergelaten en zijn eigen verleden in Suriname dat hij heeft ‘verlaten’. Vanwege zijn lange voor- en achternaam staat S. Harinandan Singh alom bekend als Harry en gebruikt hij de laatste jaren S.H. Singh als naam.

Lalla Rookh
Harry is geen onbekende binnen de Hindostaans-Surinaamse gemeenschap in Nederland. Vooral in de jaren zeventig van de vorige eeuw was hij maat­schap­pelijk zeer actief. Het waren toen de hoogtijdagen van het zogeheten Surinaams welzijnswerk in verband met de grote emigratie naar Nederland en, in het bijzonder, van de integratie van Hindostanen in Nederland. De energieke en kleurrijke Harry – hij rookte pijp, had een ‘martiale snor’ en lang haar- heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld. Hij is namelijk een van de oprichters van de landelijke organisatie Lalla Rookh. De voorganger van deze organisatie was de Federatie van Hindostaanse organisatie (FHON). Harry was de grote motor en ik heb als student het ontstaan van de FHON in 1976 in Utrecht meegemaakt.

Harry vond terecht dat het toenmalige Surinaamse welzijnswerk, dat werd gedomineerd door Creolen, de Hindostaanse emigranten niet adequaat kon begeleiden, vooral diegenen die afkomstig waren uit de Surinaamse districten. Zijn pleidooi voor een aparte landelijke Hindostaanse gesubsidieerde organisatie werd gehono­reerd door de Nederlandse overheid. De FHON werd omgezet in de Stichting Lalla Rookh. Dr. Krish Sietaram werd voorzitter en Harry werd secretaris. Onder leiding van Sew Rambocus die directeur werd van de Stichting Lalla Rookh, heeft deze professionele organisatie grote verdiensten gehad met betrekking tot de integratie van Hindostanen in Nederland. Harry trok zich echter naderhand vanwege bestuurlijke conflicten terug uit Lalla Rookh. Wellicht is het adagium ’de goede opbouwers zijn niet de beste instandhouders’ in dit verband van toepassing. Later werd met de overgebleven middelen van de Stichting Lalla Rookh een leerstoel ingericht. Deze leerstoel heeft onder leiding van Rajendre Khargi -de huidige ambassadeur van Suriname in Nederland- een groot deel van de Hindostaanse geschiedenis te boek gesteld.

Harry bleef echter actief in het welzijnswerk in de regio Rotterdam Hij hield zich ook bezig met het ICO (InterCultureel Onderwijs) en schreef een brochure over het ICO. Het ICO is overigens later als een nachtkaars uitgegaan. Ondanks het enthousiasme en de inzet van velen heeft het ICO immers -achteraf beschouwd- geen noemenswaardige invloed gehad op het Nederlandse onderwijs. Toen de staatsgreep in 1980 in Suriname plaatsvond, ontpopte Harry zich als een grote criticus van de militaire heerschappij in zijn geboorteland. Hij schreef kritische columns in Surinaamse kranten. In januari 1989 werd hij -op voordracht van de toenmalige secretaris Radjin Thakoerdin- voorzitter van de VHP (sympathisanten) Nederland (later VHP Nederland).

Voorzitter Harinandan Singh (VHPSN) met loopkruk samen met de bestuursleden Radjin Thakoerdin (m) en drs. Albert Ramdin (2e van links)

Verkeersongeluk
In het najaar van 1988 was tot verbazing van velen de dynamische Harry Harinandan Singh vrij abrupt van het (politieke) toneel verdwenen. Pas na lezing van zijn autobiografie kwam ik er achter wat de oorzaak hiervan was. Op pagina 284 van het boek Verlaten Verleden lezen wij:

Op de koop toe werd ik in het najaar van 1988 op een zebrapad in het hart van Rotterdam door een dronken automobilist geschept. Door het verkeersincident moest ik langdurig in het toenmalige Dijkzigt-ziekenhuis worden behandeld en verpleegd. Het overgehouden letsel was van dien aard dat ik in de rolstoel terechtkwam. Ik kon niet meer werken. Na bijna twee jaar van herstel werd ik volledig arbeidsongeschikt verklaard. Daarna volgde een grote omwenteling in mijn leven.

Harry wilde actief blijven en is op een bewonde­ringswaardige wijze, ondersteund door zijn zorgzame echtgenote, op zoek gegaan naar therapie in Aziatische landen. Hij werd deels genezen en bekwaamde zich in de Ayurvedische geneeskunst. In 1991 besloot hij voor langere perioden in Suriname te verblijven en oefende daar een praktijk uit als Ayurvedische therapeut. Later vestigde hij zich in het noorden van Portugal aan de kust van de Atlantische Oceaan. Dat laatste heeft te maken met zijn jeugd in Suriname. Harry is namelijk in het district Saramacca dichtbij de Atlantische Oceaan geboren en getogen. Hij ging al op jonge leeftijd vissen op zee met zijn vader, die van beroep (garnalen)visser was. Het was bij de brede monding van de Coppename- en Saramaccarivier, meer bekend als ‘boromofo’, waar het water brak is en de smakelijke jarabaka vis werd gevangen. Harry heeft een fascinatie voor de zee en wilde al op zeer jonge leeftijd tot verbazing van zijn vader ook visser worden. Dus geen arts of advocaat, ondanks zijn ontluikende intelligentie en doorzettings­vermogen. Deze en vele wetens­waardig­heden van zijn bijzondere levensloop en levenswandel heeft hij uitvoerig en op toegankelijke wijze opgeschreven.

Rake observaties en mooi tijdsbeeld
Het boek omvat 336 pagina’s en is opgedeeld in acht hoofdstukken en talloze paragrafen verluchtigd hier en daar met enkele foto’s. Ik zal niet verder uitweiden over de inhoud, maar beveel een ieder aan om dit boek te lezen. Ik heb het in één ruk uitgelezen, omdat het spannend blijft om erachter te komen wat van de vissersjongen is terechtgekomen ondanks allerlei tegenslagen. Want Harry heeft een heel bijzondere levensloop. Enkele thema’s die aan bod komen zijn: tegenwerking door de onderwijzer op de lagere school in het district Saramacca, problemen als districtsjongen in Paramaribo op de muloschool, zoals veel moeite met de Nederlandse taal en in het bijzonder het gebruik van lidwoorden. Harry woonde in bij zijn zus en zwager in Paramaribo. Aangrijpend is de beschrijving van zijn oudere zus die al op heel jonge leeftijd de rol van didi (oudere zus in het Sarnámi), deels vervangster van de moeder op zich neemt. Ook de wederzijdse verplich­tingen tussen broers en zussen die vroeger zo kenmerkend was onder Hindostanen komt aan bod. Harry koos voor de onderwijzersopleiding op de toenmalige Kweekschool. Daar heeft hij onder meer in de klas gezeten met de bekende schrijfster Astrid Roemer.

Harry (met bril) en Astrid Roemer (links) zittend; leerlingen van de Kweekschool jaren zestig

Als 23-jarige leerkracht kwam Harry in het najaar van 1967 voor verdere studie naar Nederland. Na het behalen van de hoofdakte studeerde hij pedagogische en andragogische wetenschappen aan de Universiteit van Leiden. In Nederland werd hij geconfronteerd met allerlei vraagstukken rond discriminatie en integratie van wat toen heette de etnische minderden (tegenwoordig aangeduid als mensen met een migratieachtergrond). Als onderwijspedagoog en (vrijwillige) welzijnswerker heeft Harry zich in het bijzonder ingezet voor de integratie van Hindostanen. In zijn boek passeren allerlei problemen de revue, zoals de overkomst van gezinsleden, de huisvestingsituatie en financiële problemen in Nederland eind jaren zestig. Ook de inzet om de banden met de achtergebleven familie in Suriname levend te houden, het overlijden van zijn ouders, terugkeer in 1970 naar Suriname en daarna opnieuw vestiging in Nederland komen aan bod. Zijn levensloop verdeelt Harry in verschillende fasen en het boek is in talloze paragrafen opgedeeld. Toch leest het makkelijk en er staan rake observaties in. Het is eigenlijk een boek over het wel en wee van een Hindostaanse migrant en geeft een mooi tijdsbeeld.

Leerkracht Harinandan Singh te midden van zijn leerlingen in Rotterdam (1978)

Kanttekening
Een belangrijke kanttekening bij dit boek is op zijn plaats. Harry heeft zich in het begin van zijn autobiografie gewaagd aan een beschrijving van de contracttijd én een verklaring voor de Hindostaanse emigratie van India naar Suriname. Hij is echter geen deskundige op dit terrein en er staan dan ook diverse onjuistheden in de betreffende paragrafen. Ik noem slechts enkele voorbeelden. Ten onrechte stelt Harry dat in 1884 Barnet Lyon agent-generaal der immigratie was. De agent-generaal was toen de zachtmoedige en humane Cateau van Rosevelt. Hij werd door de Hindostaanse contractarbeiders ‘koeliepapa’ genoemd. Zijn opvolger Barnet Lyon werd weliswaar ook koeliepapa -als Hindostaanse benaming voor agent-generaal- genoemd, maar hij was minder populair. De eigenlijke koeliepapa was dus Cateau van Rosevelt. Wat Harry over Barnet Lyon schrijft op pagina 51 is tegen deze achtergrond dus niet juist: ’Het bevreemdt mij eens te meer dat hij ‘koeli papa’ werd genoemd. Dat was hij echt niet.’ Ten onrechtebeweert Harry ook dat Barnet Lyon opdracht zou hebben gegeven tijdens de opstand van 1884 op plantage Zorg en Hoop om de activiste Janey Tetary dood te schieten (pagina 55). In 1884 was Barnet Lyon wel waarnemend procureur-generaal, maar hij is niet meegegaan met de militairen naar plantage Zorg en Hoop. Harry heeft het op pagina 51 over de ‘uithongering in de donkere cellen van de gevangenissen’ van Hindostaanse klagers. Dit schrijft hij echter zonder deze bewering te staven. En op pagina 50 heeft hij het over ‘onnozele Brits-Indiërs die werden misleid en ‘voor vertrek naar het beloofde land Suriname onder strenge controle naar een afgesloten, zwaarbewaakte terminal’ werden ‘afgevoerd’. Dergelijke beschrijvingen duiden niet alleen op onvoldoende kennis en inzicht ten aanzien van het wervingssysteem in India, maar ook ten aanzien van het toezicht op naleving van het in 1870 gesloten immigratietraktaat, waarvoor een Britse consul in Suriname was gestationeerd. Over de opstand op plantage Mariënburg die eind juli 1902 plaatsvond, vermeldt hij op pagina 205 dat deze opstand plaatsvond ‘in de tweede helft van de negentiende eeuw’.

Harry staat niet alleen stil bij de Hindostaanse contractarbeid maar probeert -zoals gezegd- ook een verklaring te geven voor de emigratie vanuit India naar Suriname. Maar ook hier wreekt zich zijn kennislacune. Hij beweert ten onrechte dat een van de zogeheten pushfactoren van de Hindostaanse emigratie de onafhankelijkheidsstrijd van Mahatma Gandhi in India was. Mahatma Gandhi arriveerde echter pas in 1915 vanuit Zuid-Afrika in India. Het laatste immigrantenschip -de Dewa- kwam in 1916 naar Suriname met de laatste 303 Hindostaanse immigranten. Het overgrote deel van de Hindostaanse contractarbeiders was dus allang vóór 1915 in Suriname. De onafhankelijkheidstrijd van Gandhi was geen pushfactor en sowieso was de onafhankelijkheidsstrijd in India nauwelijks een factor in de Indiase emigratie. Harry schotelt een zwartgallig beeld voor van wat de contractarbeiders bij aankomst in Suriname aantroffen en illustreert dit onder meer met foto’s. Zo staat op pagina 24 een foto afgedrukt over de vermeende ‘Belabberde huisvesting van de kantrakis’ waarop 10 contractarbeiders zittend of staand voor ‘pinahutten’ te zien zijn. De immigrantenwoningen waren echter van hout en hadden geen ‘pinadak’. Na hun contractperiode woonden velen eerst wel in hun eigengebouwde hutten van prasara met pinadak, maar bijna iedereen had landerijen en woonden als echtpaar of enkelingen in deze woningen. In elk geval niet in grote aantallen collectief samen. Ik betwijfel dan ook of deze foto een Surinaams tafereel representeert; hetzelfde geldt voor de foto op pagina 49 na aankomst van een lichting contractarbeiders in Suriname. Er bestaat ook geen foto van de ’aankomst van het eerste schip Lalla Rookh’; de foto’s op pagina 23 en 48 zijn van andere immigrantenschepen. Voorts is het goed erop te wijzen dat het proefschrift van R. Bhagwanbali over het ’indentured labour systeem’ niet in 2014 is gepubliceerd, maar al in 1996. Het is jammer dat Harry in zijn boek onzorgvuldig omgaat met de Hindostaanse geschie­denis. Hopelijk kunnen bij een volgende druk de onjuistheden en fouten worden rechtgetrokken.

Voor o.a. zijn boek Verlaten Verleden. Memoires van Shardhanand Harinandan Singh kreeg de auteur op 17 maart 2021 een erespeld opgespeld door minister Albert Ramdin (BIBIS) in het bijzijn van ambassadeur Rajendre Khargi (Den Haag).

Onderzoek nodig
Maar nogmaals: de autobiografie van Shardhanand Harinandan Singh is zeer lezenswaardig, ondanks deze onvolkomenheden. Hij verdient een compliment dat hij open en eerlijk zijn levenspad en levenswandel heeft beschreven. Hij geeft ons immers een goede inkijk in de migratie van Suriname naar Nederland en de terugkeer naar Suriname alsook de problemen met betrekking tot inpassing in beide landen. Binnen een paar jaar zal het een halve eeuw (50 jaar) geleden zijn dat de grote Hindostaanse emigratie tussen 1974-1975 naar Nederland plaatsvond. Een grote groep van de toenmalige geëmigreerde volwassenen (de eerste generatie) is al overleden. In het kader van de geschiedschrijving over Hindostanen in Nederland is het zaak dat de toenmalige emigratie-ervaringen en de inburgering in Nederland worden vastgelegd. Er is onderzoek nodig en belangrijke vragen zijn: Hoe is men opgevangen in Nederland? Hoe was het leven in de zogeheten opvangcentra? Hoe heeft men huisvesting en werk verkregen? Helaas zijn er tegenwoordig weinig Hindostanen die geschiedenis of sociale wetenschappen studeren. Er wordt ook weinig empirisch onderzoek gedaan. Wellicht kunnen Hindostaanse ouderen die wonen in de voorzieningen voor groepswonen alsnog worden geïnterviewd. Egodocumenten zoals van Harinandan Singh vullen deze leemte deels in. Ruben Gowricharn heeft in 2020 een roman gepubliceerd getiteld De prijs van geluk die een beeld geeft van de inburgering. Laten wij hopen dat ook anderen publiceren over de emigratie en inburgering van Hindostanen in Nederland en dat er ook meer onderzoek wordt verricht.

Verlaten verleden. Memoires van Shardhanand Harinandan Singh • ISBN 9789403611044 • Rotterdam (2021) • paperback 336 pp en staand 170 x 240 mm • Prijs: €34,54. Bestellink: Verlaten Verleden 

Ingekomen reactie

De recensie van Prof. Dr. Chan Choenni waardeer ik, vooral omdat hij het boek in een breder perspectief plaatst, waarbij het algemeen belang van individuele geschiedschrijving wordt benadrukt. Dat was inderdaad de intentie om dit boek uit te geven. Wellicht kunnen lezers met een migratieachtergrond hierdoor meer geïnspireerd raken hun levensverhalen en familieachter­gronden voor de nakomelingen in diaspora samenlevingen op papier na te zetten. Hij geeft een aardig beeld van hetgeen ik in het boek vermeld. Daarvoor mijn dank.

Drie opmerkingen wil ik wel erbij plaatsen:

  1. De FHON werd inderdaad onder mijn leiding opgericht, waarbij Dr. Kries Sietaram uit Utrecht als voorzitter en ik als secretaris uit Rotterdam werden benoemd. In de loop van 1976 werd deze naam omgedoopt in Stichting Lalla Rookh Nederland na een weekendconferentie van de gezamenlijke organisaties van de Hindostaanse migranten in Nederland. Van de welzijnsstichting Lalla Rookh Nederland werd ik de eerste voorzitter. Sietaram werd na mijn vertrek in 1981 de volgende voorzitter. De wisseling stond in verband met mijn kritische houding ten opzichte van het militaire dictatuur in Suriname.
  2. Dat een van de zogeheten pushfactoren van de Hindostaanse emigratie de onafhankelijk­heids­strijd van Mahatma Gandhi in India was heb ik inderdaad ten onrechte opgeschreven. In plaats van Bapu Gandhi Ji moest hebben gestaan “de patriotten die in die tijd strijd tegen het Britse Bewind leverden.
  3. Inderdaad ben ik geen deskundige op het terrein van de Hindostaanse geschiedenis in Suriname. Zijn persoonlijk advies om het betreffende hoofdstuk te herschrijven zal ik bij de volgende editie zeker opvolgen.

Overigens heeft Prof. Dr Michel van Kempen onlangs ook melding gemaakt van het boek op Caraïbische letteren. Hij vond het boek ook aanbevelenswaard. Wel tipte hij me om bij de volgende druk een betere corrector te zoeken. Dat zal zeker gebeuren.

Dank voor de publicatie en ik hoop dat de Hindorama weer bekendheid aan mijn volgend boek “Vedanta in wetenschappelijk perspectief “ zal willen geven.

Drs. S. Harinandan Singh

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, Suriname, Taal & Literatuur, Traditie
No Comments

155 jaar Parlement van Suriname: 1866-2021 – Dr. Hans Ramsoedh

woensdag, 12 mei 2021 by Redactie Hindorama

Dr. Hans Ramsoedh
(historicus en publicist)

Op 8 mei 2021 bestond het Surinaamse parle­ment 155 jaar. Het werd in 1866 ingesteld en heette in de koloniale periode Koloniale Staten van Suriname. De instel­ling van het Surinaamse parlement was een uit­vloei­sel van de consti­tutionele en staatkundige hervorming in Nederland in 1848. Er vond een grote verschuiving plaats van de macht van de koning naar die van de Nederlandse volksvertegenwoordiging. De hervorming in Nederland betekende ook dat er bestuurlijke veranderingen plaatsvonden in de Nederlandse koloniën, zij het in zeer beperkte mate en circa twee decennia later.

Regeringsreglement 1866
Op 1 januari 1866 trad voor Suriname het Regerings­reglement in werking dat de eerste grondwet van Suriname kan worden genoemd. Belangrijkste bepaling hierin was de instelling van een volks­vertegenwoordiging in 1866. Suriname onderging een zekere mate van democratisering maar van een ‘echt’ parlement was echter geen sprake. Vanwege het censuskiesrecht kon slechts een zeer klein deel van de bevolking stemmen. Het censuskiesrecht betekende dat zij die tenminste een bedrag van veertig gulden betaalden aan directe belastin­gen kiezer konden zijn. Met dit kiesrecht wilde het Koloniaal Bestuur ‘misbruik en overvleugeling door het onbeschaafde deel van de bevolking’ voorkomen. Hierdoor kon slechts een klein aantal kiezers, ongeveer een half procent, absoluut 296 (op een bevolking van ongeveer 51.000 rond 1870, exclusief de inheemsen en Marrons), aan de verkie­zingen in Suriname deelnemen.
Daarnaast had de samenstel­ling van de Koloniale Staten een tweeslachtig karakter. Van de dertien Statenle­den werden er negen rechtstreeks door de kiezer gekozen en de overige vier (veelal hoge Nederlandse ambtenaren) door de gouverneur benoemd. In 1901 werden alle dertien leden door de censuskiezers gekozen. Belangrijk is voorts dat de Koloniale Staten onvolledige constitutionele rechten hadden. Zo konden zij de gouverneur niet doen vervangen wanneer deze niet langer het vertrouwen van de Staten genoot. Hierdoor ontbrak het voornaamste kenmerk van een parlement.
In 1901 werd het censuskiesrecht gewijzigd waarbij de census werd verlaagd van veertig naar twintig gulden. Ook met deze censuswijziging bleef het aantal kiezers beperkt tot nog geen één procent van de bevolking (circa achthonderd personen) maar de maatregel had in zoverre consequenties dat een deel van de Creoolse lichtgekleurde elite stemrecht kreeg. Na 1910 kwam de leiding van de Surinaamse samenleving in handen van deze elite. De leden van de Koloniale Staten waren na 1910 hoofdzakelijk uit deze groep afkomstig. In die zin was er sprake van een ‘Surinamisering’ van het vertegenwoordigend college. Aan de Hindostanen en Javanen ging het politieke leven geruisloos voorbij. Het censuskiesrecht sloot praktisch iedere vorm van politieke participatie uit.

Voormalig gebouw van de Staten van Suriname aan de Gravenstraat (thans Henck Arronstraat)

In tegenstelling tot Suriname waren de constitutionele hervormingen in de overige Nederlandse koloniën minder verreikend. Curaçao kreeg in 1866 een Koloniale Raad waarvan de vijftien leden geheel door de gouverneur werden benoemd. Nederlands-Indië kreeg pas in 1918 een vertegenwoordigend college, de Volksraad geheten. Zowel op Curaçao als in Nederlands-Indië had het vertegenwoordigend college slechts een adviserende taak. Dat Suriname wat betreft de constitutionele hervorming vooruit liep op de twee andere Nederlandse koloniën hield verband met de idee van Suriname als een Nederlandse volksplanting, een overzees Nederlands gewest waarbij aan de bewoners ook dezelfde rechten en vrijheden als in het moederland geschonken moesten worden. Door liberalisering van het koloniaal bestel wilde de Nederlandse regering de vestiging van Nederlandse kolonisten in Suriname aantrekkelijk maken, zonder echter een parlement naar het model van de Nederlandse Kamers te beogen.

Surinaamse Staatsregeling 1937
Het Regeringsreglement van 1866 werd op 1 april 1937 vervangen door de Surinaamse Staatsregeling. De benaming Koloniale Staten van Suriname werd vervangen door Staten van Suriname. In deze nieuwe grondwet werd op initiatief van gouverneur Kielstra (1933-1944) voor de verkiezing van de leden van de Staten wederom het tweeslachtig stelsel ingevoerd: tien van de vijftien leden werden rechtstreeks door de kiezers gekozen en vijf werden door de gouverneur benoemd. Als reden voor de herinvoering van het benoemingsrecht van de gouverneur voerde Kielstra aan dat daardoor ook Brits-Indische en Javaanse immigranten vertegenwoordigd zouden zijn in de Staten. De Statenleden die Kielstra benoemde (Kaulesar Sukul, Brahma Tewari, Karamat Ali, Rambaran Mishre en Miskin) zouden in de naoorlogse periode een actieve rol in de Surinaamse politiek vervullen. Clemens Biswamitre was trouwens het eerste Hindostaanse Statenlid dat werd gekozen. Hij maakte deel uit van de Creoolse stedelijke elite en was van 1930 tot 1942 lid van de (Koloniale) Staten.

Gouverneur J.C. Kielstra

Naast het censuskiesrecht (het betalen van belasting over een jaarlijks inkomen van achthonderd gulden) werd het capaciteitskiesrecht (minimaal uitgebreid lager onderwijs-ULO hebben genoten) en het passief kiesrecht voor vrouwen geïntroduceerd. Het actief kiesrecht houdt in het recht om te stemmen en om gekozen te worden. Het passief kiesrecht voor vrouwen betekende dat zij geen stemrecht hadden maar wel het recht om gekozen te worden door mannelijke kiezers. De activiste Grace Schneiders-Howard was in 1938 de eerste vrouw die in de Staten werd gekozen op basis van het geïntroduceerde passief kiesrecht voor vrouwen. Ondanks de uitbreiding van het kiesrecht in 1937 bedroeg het kiezerskorps tussen 1938 en 1945 niettemin nog geen twee procent (absoluut respectievelijk 1.700 en 2.900 personen) van de bevolking (exclusief Inheemsen en Marrons).

Algemeen kiesrecht
De (koloniale) Staatsregeling van 1937 werd in naoorlogse periode vervangen door een aantal Regelingen (Staatsregeling van 1948, Interimregeling van 1950 en het Statuut van 1954) waarbij Suriname binnenlandse autonomie verkreeg. Hoogtepunt in het proces van politieke ontvoogding was de invoering van het algemeen kiesrecht in 1949. Het was wel een kiesrecht naar Creoolse snit dat de Hindostaanse en Javaanse districtsbevolking vele jaren op achterstand zette. Het geïntroduceerde kiesstelsel berustte namelijk op een combinatie van een districten- en een personenmeerderheidsstelsel waarbij het land verdeeld was in negen kieskringen. Paramaribo kreeg tien van de 21 zetels, Para, Coronie en Marowijne elk één zetel, samen dertien gegarandeerde Creoolse zetels. De overige acht zetels waren voor de overwegend Hindostaanse en Javaanse districten Saramacca, Nickerie, Commewijne en Suriname (thans Wanica geheten) met elk twee zetels. Aan de grootste partij werden alle zetels in het kiesdistrict toegewezen. Kandidaten van andere politieke partijen kregen ongeacht het aantal stemmen dat zij vergaard hadden geen enkele zetel. Het nieuwe kiesstelsel schiep hierdoor de mogelijkheid van een kunstmatige Creoolse meerderheid in de Staten, ondanks het feit dat de overige bevolkingsgroepen tezamen groter in aantal waren dan de Creoolse bevolkingsgroep.

Gouverneur Brons tijdens zijn toespraak tot de Staten van Suriname in 1947

In 1963 is er gesleuteld aan het kiesstelsel door een gedeeltelijke invoering van de evenredige vertegen­woordiging (EV), maar met handhaving van de kunstmatige Creoolse dominantie in het kiesstelsel. Het aantal leden van de Staten van Suriname werd uitgebreid van eenentwintig naar zesendertig. Twaalf leden van de zesendertig leden werden gekozen bij landelijke evenredige vertegenwoordiging en vierentwintig op basis van het personen­meer­derheidsstelsel. Invoering van de gedeeltelijke landelijke EV was niet alleen bedoeld om het politieke leven van de leiders van de grote partijen veilig te stellen, maar ook om partijen die geen districtszetels hadden behaald toch te verzekeren van vertegenwoordiging in de Staten.

Rijtuig met koningin Juliana en prins Bernhard voor het Statengebouw in oktober 1955

Een tweede wijziging van kiesstelsel volgde in 1967 met drie varianten. Het aantal Statenleden werd uitgebreid van zesendertig naar negenendertig. Het land werd verdeeld in tien kieskringen. In de kieskringen Paramaribo en Suriname werden op basis van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging zestien leden afgevaardigd (variant 1). In de overige acht kieskringen (de districten) werden elf verkozen op basis van het personenmeerderheidsstelsel (variant 2). De resterende twaalf leden werden op basis van evenredige vertegenwoordiging gekozen waarbij als kiesgebied het grondgebied van geheel Suriname gold (variant 3). Het kiesstelsel werd er hiermee echter niet eenvoudiger op. De ingewikkeldheid van het kiesstelsel leidde ertoe dat het een labyrinth van kronkelwegen werd met het karakter van politiek opportunisme. Wijziging van het kiesstelsel in 1963 met de gedeeltelijke invoering van de landelijke evenredigheid was een van Lachmons grote politieke triomfen. Met deze wijziging van het kiesstelsel in 1963 konden Hindostaanse en Javaanse politieke partijen in principe vanaf toen in alle kiesdistricten meedingen naar een zetel op basis van de landelijke EV-lijst.

De jaren 1973-1980 zijn een weinig verheffende periode in de geschiedenis van het Surinaamse parlement. Tussen 1973 en 1975 vond in het parlement de discussie over de onafhankelijkheid van Suriname plaats in een gepolariseerde sfeer. De regeringscoalitie beschouwde de onafhankelijkheid feitelijk als een aangelegenheid van de (Creoolse) coalitie en als reactie daarop legde de oppositie praktisch alle parlementaire arbeid lam. Suriname leek af te stevenen op een burgeroorlog. De verzoening tussen oppositie en coalitie enkele weken vóór de onafhankelijkheid uitmondend in de fameuze brasa [omhelzing] tussen oppositieleider Lachmon en premier Arron was een hoogtepunt in deze turbulente periode en in de politieke geschiedenis van Suriname.

Na de onafhankelijkheid werd de naam Staten van Suriname veranderd in Parlement van de Republiek Suriname. Ondanks de verzoening tussen oppositie en coalitie kwam Suriname na de onafhankelijkheid in politiek opzicht in een neerwaartse spiraal terecht. Tussen 1975 en 1980 ontstond er een politieke cultuur waarbij de oppositie voortdurend vernederd en monddood werd gemaakt. Zittingen van het parlement eindigden steevast met het verwijderen van de oppositie uit de vergaderzaal. Het parlement had opgehouden als onafhankelijk controleorgaan te functioneren. Suriname was politiek en bestuurlijk vastgelopen. Dit was reden voor een deel van de pers (Wilfred Lionarons van De Vrije Stem) om het parlement spottend circus stupido te noemen. Een dieptepunt in de geschiedenis van het parlement was de militaire staatsgreep in 1980 waarbij het tussen 1980-1987 buitenspel werd gezet.

Vergadering van het Surinaamse parlement in 1975

Geen representatieve democratie
Met de herdemocratisering in 1987 werd een nieuwe grondwet geïntroduceerd. De naam Parlement van de Republiek Suriname werd veranderd in De Nationale Assemblée (DNA) met 51 leden. Daarnaast werden in het kader van de bestuurlijke decentralisatie met de nieuwe grondwet Districts- en Ressortraden ingesteld. Met de grondwet van 1987 kreeg Suriname een semi-parlementair systeem met een president die executieve bevoegdheden heeft. DNA-leden worden per district (districtenstelsel) op basis van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging voor een periode van vijf jaar gekozen.

Het thans vigerende kiesstelsel representeert sinds zijn instelling in 1987 nauwelijks de werkelijke politieke verhoudingen in het land. Daarmee staat de legitimiteit van het politieke systeem in Suriname dan ook ter discussie. De districten Paramaribo en Wanica omvatten 68 procent van het totaal aantal kiezers, terwijl zij minder dan de helft van het aantal Assembléezetels (24 zetels – 47%) leveren. Zo behaalden de NPS bij de verkiezingen in mei 2020 landelijk circa 32.000 en de ABOP van Ronnie Brunswijk 25.000 stemmen terwijl beide partijen respectievelijk drie en negen zetels kregen. Helemaal scheef is de situatie van het aantal zetels per kiesdistrict. Voor de kiesdistricten Paramaribo en Wanica bedroeg het aantal stemmen per zetel in 2020 respectievelijk 9.700 en 13.000, terwijl in het kiesdistrict Coronie dit aantal 1.050 per zetel bedroeg. Het betekent dan ook dat het huidige kiesstelsel in Suriname daarom nauwelijks representatief is voor de politieke verhoudingen in Suriname en daarmee ook een ondergraving inhoudt van de democratie. Invoering van een landelijke evenredige vertegenwoordiging is dan ook dringend gewenst als onderdeel van de versterking van de democratie in Suriname. Hiermee kan worden voorkomen dat bepaalde partijen zetels behalen die niet in verhouding staan tot het aantal behaalde stemmen en daarmee een onevenredige invloed op het bestuur van het land krijgen. De positie van de ABOP van Ronnie Brunswijk binnen de huidige regeringscoalitie is indicatief voor deze situatie binnen de Surinaamse politiek.

Meerderheidsdictatuur
Ondanks een geschiedenis van 155 jaar is er van politieke volwassenheid in het Surinaamse parlement geen sprake. Het lidmaatschap van DNA is voor de leden geen hoofdberoep. Veel leden zijn in volledige betrekking werkzaam meestal als ambtenaar op een ministerie. Dit kan conflicteren met een kritische en onafhankelijke opstelling van hen in de Assemblée: het ene moment (in DNA) kan een Assemblée-lid een controleur of criticus zijn van een minister en het andere moment (als ambtenaar op het departement) een ondergeschikte positie innemen ten opzichte van dezelfde minister. Bovenop hun ambtelijke salaris genieten DNA-leden een schadeloosstelling. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de verkiezingen worden gezien als een stille strijd om de 51 (aantal DNA-leden) nieuwe rijken.

Uit diverse opiniepeilingen, commentaren, columns en ingezonden stukken in de dagbladen in Suriname blijkt dat een overgrote meerderheid van de burgers al decennialang geen vertrouwen heeft in de politiek en politici. Politiek in Suriname is sinds de jaren zestig verworden tot theater en spektakel waarbij beledigingen, verruwing in woord en daad schering en inslag zijn. Een absoluut dieptepunt in de Surinaamse parlementaire geschiedenis was de verhitte discussie in december 2007 tussen DNA-voorzitter Paul Somohardjo en het DNA-lid Rashied Doekhi van de Nationale Democratische Partij (NDP) met daarnaast nog een hoofdrol voor het DNA-lid Ronnie Brunswijk (toen leider van de A-Combinatie). Aanleiding vormden beschul­di­gingen over en weer over vermoedelijke fraude bij gronduitgifte. Die verhitte discussie escaleerde in een handgemeen toen Doekhi de voorzitter een rake klap toedeelde waarna laatstgenoemde hem samen met coalitiegenoot Brunswijk fysiek te lijf ging. Het vechtincident was aanleiding om vervolgens metaal­detectors bij de ingangen te plaatsen voor een wapenvrije vergaderzaal.

De politieke cultuur in Suriname wordt beheerst door polarisatie en verlamming. Voor een belangrijk deel hangt dit samen met de achtergrond van de meeste DNA-leden. Vaak zijn het leden die qua opleiding, kennis of ervaring nauwelijks geschikt zijn als parlementariër. Zij debatteren nauwelijks met elkaar, algemene politieke beschouwingen missen daardoor diepgang en begrotingsbehandelingen zijn verworden tot een vragenuurtje. De meesten geven daarnaast blijk van een verontrustende morele lichtheid. Bij debatten gaat het niet om de ideeën, maar wordt altijd eerst gekeken naar wie de afzender is. Voor veel DNA-leden weegt het perspectief van de verkiezingen zwaarder dan de noodzaak diep na te denken over belangrijke vraagstukken. Discussies over beleidszaken of de richting waarin de samenleving zich zou moeten ontwikkelen zijn hierdoor afwezig. In een rapport van de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank uit 2001 wordt vermeld dat veel Assembléeleden niet zijn toegerust voor hun functie waardoor van een goed functionerend parlement nauwelijks sprake is. Bij de meerderheid van de leden is zelfs sprake van een hoge mate van onwetendheid over financieel-economische en staatsrechtelijke zaken.
Naast de eerder genoemde benaming circus stupido voor de volksvertegenwoordiging in de tweede helft van de jaren zeventig klonken in de jaren na 2000 kwalificaties als ‘poppenkast, markttafereel, zooitje ongeregeld bij elkaar, of kesikesi sani [apekuren]’. DNA-voorzitter Jennifer Simons (2010-2020) typeerde in 2017 de DNA-bijeenkomsten eens als Leba Yuru [bijeenkomst van dolende geesten]. Voor de bevolking kent DNA dan ook een hoog ‘infotainment-gehalte’.

De Nationale Assemblée

Van het parlement als tegenmacht (een controlerende taak op de macht) is absoluut geen sprake. Coalitiepartijen in DNA zien als hun belangrijkste taak het slaafs ondersteunen van de regering en het dwarsbomen van de oppositie. Op haar beurt ziet de oppositie het als haar taak de regering te bekritiseren en te zorgen voor veel ophef. Het gevolg hiervan is dat in DNA sprake is van een ‘meerderheidsdictatuur’, het vriend-vijand-denken overheerst en kritische opposi­tie­leden worden uitgemaakt voor leugenaar, viswijf, analfabeten et cetera. Zaken worden vaak met een minimum aan kennis en een maximum aan stemmingmakerij besproken. Zorgen voor hilariteit is de norm geworden. Het geharnaste en weinig impliciet taalgebruik is niet iets van de laatste decennia, maar dateert in Suriname al van de jaren vijftig. Het gebeurt regelmatig dat Assembléevergaderingen vanwege gebrek aan quorum geen voortgang vinden, omdat een groot aantal coalitieleden of gewoon afwezig is of doordat de oppositieleden zich in de koffiekamer ophouden en weigeren quorum te verlenen (quorumspook). Het politieke bestel in Suriname kampt met andere woorden met een legitimiteitsvraagstuk.

Disfunctionerend politiek systeem
Geen enkele democratie kan zich echter op termijn handhaven wanneer een meerderheid van de bevolking van mening is dat ‘de politiek’ niet deugt. Met ‘de politiek’ wordt hier gedoeld op de politieke instituties (regering, parlement en politieke partijen) en politieke ambts­dragers. Vertrouwen van de kiezer in politici en politieke instituties is van eminent belang voor de legitimiteit van een democratisch bestel. Een democratie kan niet functioneren zonder draagvlak, want wanneer burgers op grote schaal ontevreden zijn met het functioneren van de politieke instituties dan komt de legitimiteit van het democratische bestel in het geding.
Om de democratie goed te laten functioneren dienen politici en burgers de spelregels van een democratische cultuur te aanvaarden: een toekomstvisie hebben, bereid zijn concessies te doen, debatteren op basis van feiten en cijfers, bereid zijn compromissen te sluiten, politieke verdraagzaamheid tonen, op de bal spelen en niet op de man/vrouw en politieke leiders die aanvaarden dat hun macht niet onbegrensd is. Een belangrijk kenmerk van een goed functionerende democratie is het bewustzijn dat politieke opponenten deel uitmaken van een gemeenschappelijke democratische ruimte en op gelijke voet verkeren. Good Governance en vertrouwen in politici en politieke instituties zijn het begin en het einde van een fatsoenlijke samenleving. Beide aspecten bepalen in belangrijke mate het economische succes of falen van een land.

Politieke verandering
Wijziging van het kiesstelsel, een rechtstreeks gekozen president, politieke partijen die moderniteit omarmen en een duidelijk profiel van zichzelf neerzetten zijn eerste stappen in de richting van een moderne volwassen democratie. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de rol van kiezers bij de heersende politieke cultuur niet onbelangrijk is omdat die slechts kan voortbestaan dankzij hun steun. Enerzijds hebben veel kiezers kritiek op het functioneren van politici, maar anderzijds verwachten zij van hen tegenprestaties (een baan bij de overheid, een vergunning of een stuk grond et cetera) in ruil voor hun stem. Met andere woorden, een politieke cultuur kan niet veranderen zolang politici én het electoraat samenspannen bij de instandhouding van een corrupt status quo. Hiermee heeft Suriname niet de politici en leiders die het verdient [want dat zou betekenen eigen schuld dikke bult], maar die het kiest.
De hierboven geschetste politieke cultuur in Suriname is niet typisch Surinaams, maar vertoont parallellen met politieke ontwikkelingen in veel Caraïbische, Afrikaanse, Aziatische, Latijns-Amerikaanse en zelfs met sommige geïndustrialiseerde landen zoals Italië. Punt is alleen dat als een meerderheid van de bevolking van mening is dat ‘de politiek’ niet deugt, dit een ondermijning van het politieke systeem als geheel betekent. Als daarnaast nog de politiek van zijn idealisme en ethiek wordt ontdaan, dan prijst zij zichzelf uit de markt. Dit maakt ieder politiek systeem kwetsbaar voor criminalisering van de politiek en politiek avonturisme.

Oud-DNA-voorzitter J. Lachmon

Parlementaire wetenswaardigheden
Het historische parlementsgebouw aan de Gravenstraat (thans Henck Arronstraat) brandde in augustus 1996 af. Hierna werd de volksvertegenwoordiging gevestigd in de voormalige Buitensociëteit Het Park aan het onafhan­ke­lijk­heidsplein. Op dit moment wordt op de oude plek aan de Gravenstraat het parlementsgebouw herbouwd.

Oud-DNA-voorzitter Jennifer Simons

In de moderne politieke geschiedenis van Suriname (periode na 1949) is Isabelle Richaards de eerste vrouw die in 1963 namens de Nationale Partij Suriname (NPS) als Statenlid is gekozen. Tot nu toe zijn er slechts twee vrouwen die het voorzitterschap van het parlement hebben bekleed: Marijke Djwalapersad (1996-2000) en Jennifer Simons (2010-2020). De politiek in Suriname is nog steeds een mannenbolwerk. Van de huidige 51 DNA-leden zijn op dit moment 15 vrouw. Jagernath Lachmon (1916-2001), politiek leider van de Hindostaanse Vooruitstrevende Hervormingspartij (VHP) en de éminence grise van de Suri­naamse politiek, is de langstzittende parlementariër (1949-1980; 1987-2001) en parlementsvoorzitter (circa zeventien jaar) in Suriname.

Foto’s:  Nationaal Archief (2 t/m 6 en 8) en auteur (7 en 9)

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS, Suriname
No Comments

Typisch Hindostaans: Gastvrijheid

zaterdag, 01 mei 2021 by Redactie Hindorama

© Ashvin Ghisyawan (totaalfotografie.nl)

Vorig jaar schreef Hans Ramsoedh een artikel Wat is typisch Hindostaans? Hierin ging hij in op een paar voorbeelden van wat als de Hindostaanse volksaard kan worden gezien, waaronder het verschijnsel van enorme aantallen gasten bij een huwelijk, uitgenodigd of niet, het kan allemaal. Ramsoedh nodigde lezers uit om ook met voorbeelden te komen van wat zij als typisch Hindo­staans zien, waarmee een collage zou kunnen worden gemaakt. De typische kenmerken moeten daarbij vooral niet altijd zeer serieus worden opgevat maar dienen meer als vorm van humor. Het is namelijk belangrijk dat een volk/gemeenschap ook om zichzelf kan lachen als een vorm van zelfreflectie. De uitnodiging van Ramsoedh leidde echter niet tot spontane reacties. Dat ontlokte bij een Hindostaanse man de opmerking: “Typisch Hindostaans. Ze kunnen wel een hoop praten, maar daadwerkelijk iets opschrijven, ho maar.”

Verzameling van typische kenmerken
Hindorama heeft zelf een aantal men­sen, zowel Hin­do­­stanen als niet-Hindo­sta­nen, bena­derd om te vragen wat zij typisch Hin­do­staans vinden. Niet-Hindostanen noemden vooral:

  • gastvrij, bescheiden en familie-georiënteerd;
  • Hindostaanse gerechten als roti, bará en masa­la­gerechten (zowel vlees als groente); en
  • Bollywoodmuziek, -dans en –kleding (glitter and glamour/bling bling).

Ook Hindostanen brachten deze punten, al dan niet meer genuanceerd naar voren, maar er werden ook nog andere punten genoemd:

  • erg statusgevoelig met als voorbeelden: tuk op academische titels, mooie auto, grote feesten, veel mensen uitnodigen, dure drank schenken en veel te veel eten (laten zien dat je niet gierig bent);
  • bescheiden, maar meer in de zin van naar buiten toe geen activistisch gedrag tonen of weerwoord geven, want in de beslotenheid van eigen huis/familie/vrienden ventileert men wel flinke meningen. Sommigen typeerden dit als lafheid. Anderen noemden in dit verband ook de term tej (zichzelf erg belangrijk vinden of betweterig doen);
  • ‘manai ka boli’ (wat zullen de mensen zeggen) met als opmerking dat dit op selectieve wijze wordt gehanteerd wat ook de typering “hypocriet” ontlokte bij een aantal personen;
  • eetcultuur van pittig en vrij vet en zout voedsel, veel masala, doks, rode sardien en een of twee dagen per week vegetarisch voedsel;
  • religieus in de zin dat men vaak puja’s doet, een eigen pujaruimte of godenafbeeldingen in huis heeft;
  • zeer serieus omgaan met zaken als najar (‘het boze oog’), juthá (bevuiling door een ander van eten, bijvoorbeeld,  door met gebruikte lepel of met de hand ervan te nemen).
  • entertainment waar jong en oud van genieten: Indiase films en muziek maar ook baithak gáná.
  • Gefocust op huidskleur, niet per se om een donkere huidskleur af te keuren, maar wel erg oplettend op de precieze tint.

Het mag duidelijk zijn dat het hier om een informele verzameling van kenmerken gaat die beslist niet is gestoeld op (semi)wetenschappelijk onderzoek. Een aantal van de genoemde kenmerken is wellicht ook niet alleen typisch Hindostaans. Maar het leek toch aardig om dit summiere beeld van hoe niet-Hindostanen tegen Hindostanen aankijken en hoe Hindostanen tegen hun eigen mensen aankijken hier te schetsen.

Gastvrijheid
In deze bijdrage wordt stilgestaan bij het kenmerk gastvrijheid vanuit verschillende invalshoeken. Hoe bijvoorbeeld misbruik wordt gemaakt van de veel­ge­prezen gastvrijheid, maar ook hoe binnen de gemeenschap met gastvrijheid wordt omgegaan en de interactie met sommige andere typische kenmerken zoals bescheidenheid (geen weerwoord geven) en statusgevoeligheid.

“Ik kom roti bij je eten”
Niet-Hindostanen memoreerden veelal dat je heel makkelijk kunt aanschuiven bij een feestje of dat je te eten wordt uitgenodigd. In Suriname was bekend dat Creolen zichzelf vaak uitnodigden. Een Hindostaanse vrouw vertelde: “Altijd kwamen ze tegen mij zeggen als het Holi was ‘Ik kom roti bij je eten’. Maar omgekeerd verwachtten ze niet dat ik pom bij hen kom eten op 1 juli of met Kerst. Maar ja, zo was het. Wij Hindostanen gingen niet graag bij anderen eten, omdat wij niet alles eten, zoals zoutvlees enzo.”

Toen Hindostanen in grote getalen naar Nederland kwamen en verspreid over Nederland kwamen te wonen, hebben zij ook te maken gehad met Neder­landers die maar al te graag op het eten bij de Hindostaans buren kwamen. In het begin vond men dat niet erg. Het was zelfs goed voor de vriendschappelijke verhoudingen. Maar op een gegeven ogenblijk was het wel erg opvallend dat ze altijd tijdens etenstijd verschenen wetend dat er wel een hapje eten zou zijn. Een vrouw: “We vonden het wel vervelend, maar wilden hen niet wegsturen. Mijn man zei dat ik extra peper in het eten moest doen, maar dat vond ik zielig. Toen ik begon te werken, heb ik wel laten merken dat ik niet zo vaak bezoek kan hebben en zo is het opgelost, zonder ruzie.”

Lekker rommelen bij de buren
Dan heb je ook gevallen dat de kinderen uit de buurt altijd te vinden waren bij hun Hindostaanse vriendjes. De ouders vonden dat gezellig voor hun kinderen, totdat ze merkten dat de Nederlandse buren hun huis graag piekfijn in orde houden en de kinderen dus maar graag ergens anders laten rommelen. De moeder: “Ik vond dat niet leuk, maar ik kon niet aan die kinderen zeggen dat ze niet welkom zijn. Ik begon wel op te letten dat er bij mij niet te veel troep werd gemaakt en dat ik dus maar moest blijven sloven. Als er te veel rommel was, moesten ze zelf samen met mijn kinderen opruimen.”

Aftroeven
Hindostanen pakken graag goed uit bij een feestje. Er wordt veel eten en drank geserveerd. Onderling willen ze elkaar soms graag aftroeven. Als de een nasi en bami met kip had geserveerd, dan doet de ander daar ook nog roti met doks bij, bijvoorbeeld. En daarnaast zijn er altijd nog allerlei hapjes. Soms ben je nog van je bara aan het genieten of de loempia komt eraan en direct daarna roze kipsalade of ghugri. En uiteraard kun je niet weg alvorens ook nog een volledige maaltijd te nuttigen. Een Nederlandse vrouw: “Bij Nederlanders wordt je uitgenodigd voor koffie met gebak of voor een borrel, een aangeklede borrel of voor het eten. Bij Hindostanen is het alles ineen.”

Kwestie van eer
Dat er een over­daad aan eten wordt aangebo­den is op zich niet zo een punt als je zelf kunt bepalen wat je allemaal wel of niet neemt. Maar soms wordt je continu achter de vodden geze­ten en wordt het als het ware door de gastvrouw/-heer niet geaccepteerd dat je niet alles neemt. Gastvrijheid verandert in een vorm van tirannie. Het gaat niet meer om wat de gast graag heeft, maar om de eer van de gastvrouw of -heer. Dit is op komische wijze uitgebeeld in een sketch uit de BBC-serie Goodness Gracious Me die over Indiërs in Engeland gaat: https://youtu.be/RJaRh6QTTfU

Status en snoeverij
Bij bruiloften of andere grote feesten heeft het aantal gasten en alles eromheen ook te maken met status binnen de familie. Bij een huwelijk heeft het soms vooral te maken met het laten zien aan de ‘tegenpartij’, de familie van de bruidegom. Die moet vooral niet denken dat de familie van de bruid niet goed kan uitpakken. Er wordt soms geld bij de familie geleend om het huwelijk zo groots mogelijk te kunnen vieren.

Bij hoogopgeleide Hindostanen lijkt het er soms op dat die zich graag alleen tussen mensen van hun eigen niveau willen ophouden en hun uitnodigingsbeleid bij feestjes in die zin beperken. Die lopen dan weer het risico dat ‘men erover praat’ dat ze vrekkig zijn.

Welgestelde Hindostanen in Suriname kunnen ook uitpakken onder meer bij bruiloften om te laten zien dat zij goed in de slappe was zitten. Deze bruiloften hebben vooral het karakter van het ten toon spreiden of showen van rijkdom waarbij de ene familie de andere probeert te overtreffen. Er is security bij de ingang en het tonen van de uitnodiging is verplicht. Dit soort bruiloften is duidelijk geïnspireerd door tentoongespreide weelde in Bollywoodfilms. Het is ook de bedoeling dat mensen het na maanden nog hebben over de pracht en praal bij dat huwelijk van desbetreffende familie.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, LIFESTYLE, Nederland, Suriname, Traditie
No Comments

Typically Hindostani: Hospitality

zaterdag, 01 mei 2021 by Redactie Hindorama

© Ashvin Ghisyawan (totaalfotografie.nl)

Last year, Hans Ramsoedh wrote an article What is typically Hindostani? In it, he discussed a few examples of what can be seen as the Hindostani national character, including the phenomenon of huge numbers of guests at weddings, invited or not, it is all possible. Ramsoedh invited readers to also come up with examples of what they see as typically Hindostani, with which a collage could be made. It must be understood that the typical characteristics should not always be taken very seriously but should serve more as a form of humour. It is, after all, important that a people or community can also laugh at itself as a form of self-reflection. Ramsoedh’s invitation, however, did not lead to spontaneous reactions which elicited a Hindostani man to comment: “Typical Hindostani. They can talk a lot, but they can’t write anything down.

Collection of typ­i­cal characteris­tics
Hindorama itself approached a num­ber of people, both Hin­do­sta­ni and non-Hindostani people, to ask what they thought was typical of Hindo­stani’s. Non-Hindostani’s mainly mentioned:

  • Hospitable, modest and family-oriented;
  • Hindostani dishes such as roti, bará and masala dishes (both meat and vegetables); and
  • Bollywood music, dance and clothes (glitter and glamour/bling bling).

Hindostani people also raised these points, sometimes more nuanced, but they also mentioned other points:

  • very status-sensitive with as examples: keen on academic titles, nice car, big parties, inviting a lot of people, serving expensive drinks and way too much food (showing that you are not stingy);
  • modest, but more in the sense of lack of activism or not speaking out, because in the privacy of one’s own home/family/friends, Hindostani’s do ventilate strong opinions. Some characterised this as cowardice. Others also mentioned the term Hindostani term tej, meaning that someone considers him/herself very important or that someone is pretentious);
  • Manai ka boli’ (‘what will people say’) with the remark that this is used selectively, which also elicited the description “hypocrite” from some people;
  • food culture of spicy and rather fatty and salty food, a lot of masala (curry), duck, red sardines (sarines in tomato sauce) and one or two days a week vegetarian food;
  • religious in the sense that they often do pujas, have their own puja room or depictions of Hindu gods in their homes;
  • very serious about things like najar (’the evil eye’), juthá (defilement by another person of food, for example, by taking it with a used spoon or with the hand).
  • entertainment enjoyed by young and old: Indian films and music but also baithak gáná.
  • focused on skin colour, not necessarily to disapprove of darker skin, but very attentive to its exact shade.

It should be clear that this is an informal collection of characteristics that is certainly not based on (semi)scientific research. Some of the characteristics mentioned are probably not only typically Hindostani. But it still seemed a good idea to sketch this brief picture of how non-Hindostani people view Hindostani people and how Hindostani’s view their own people.

Hospitality
This article will look into the characteristic of hospitality from various angles. For example, how the much-praised hospitality is abused, but also how hospitality is dealt with within the community itself and the interaction with some of the other typical characteristics such as modesty (not speaking out) and status sensitivity.

“I’ll come and eat roti.” 
Non-Hindostani people often recalled that it was very easy to join a party or be invited for dinner by Hindostani people. In Suriname, Creoles were known to invite themselves often. A Hindostani woman told: “They always came and said to me when it was Holi, ‘I’ll come to your house and eat roti’. But the other way round, they didn’t expect me to eat pom (a Creole-Surinamese dish) with them on their 1 July or Christmas festivities. But yes, that’s how it was. We Hindostani’s didn’t like to eat at other people’s houses, because we don’t eat everything, like pickled meat and so on.”

When Hindostani people migrated to the Netherlands in large numbers and came to live scattered across the country, they also had to deal with Dutch people who were only too happy to go to the Hindostani neighbours’ houses for dinner. In the beginning, they did not mind. It was even good for friendly relations. But at one point, it was quite conspicuous that the Dutch always turned up at dinner time, knowing that there would be a bite to eat. A Hindostani woman: “We found it annoying, but did not want to send them away. My husband told me to put extra pepper in the food, but I thought that would not be right. When I started working outdoors, I did let on that I couldn’t have visitors so often, and that’s how it was resolved, without arguments.”

Mess at the neighbours’ place 
There were also cases where the children from the neighbourhood could always be found with their Hindostani friends. The Hindostani parents thought that this was nice for their children, until they noticed that the Dutch neighbours like to keep their house in perfect order and therefore like to let the children mess around somewhere else. The mother: “I did not like that, but I could not tell the children that they were not welcome. I did start to pay attention that they did not make too much mess at my place. If this was the case, they had to clean it up themselves together with my children.”

Outdo each other 
Hindostani people like to go all the way when having a party. A lot of food and drinks are  served. Sometimes the aim is to outdo each other. If one person had served fried rice and noodles with chicken, the other would add roti with curry duck, for example. And then there are always all kinds of snacks. Sometimes, you are still enjoying your bara or the spring roll is coming, and right after that, pink chicken salad or ghugri. And of course, you can’t leave before having a full meal as well. A Dutch woman: “With the Dutch, you are invited for coffee and cake or for a drink, whether or not with snacks, or for dinner. With Hindostani people, it’s all in one.”

A question of honour 
The fact that there is an excess of food on offer is not such a problem if you can decide for yourself what you will or will not eat. But sometimes, you are constantly being chased and it is as if the host/hostess does not accept that you do not take everything. Hospitality turns into a form of tyranny. It is no longer about what the guest likes, but about the honour of the host or hostess. This is hilariously  portrayed in a sketch from the BBC series Goodness Gracious Me which is about Indians in England:  https://youtu.be/RJaRh6QTTfU

Status and showing off
At weddings or other large parties, the number of guests and all the splendour surrounding it also has to do with status within the family. At a wedding, it is sometimes mainly a matter of showing off to the ‘other party’, the groom’s family. The latter must not think that the bride’s family cannot go all the way. Money is sometimes borrowed from the family in order to be able to celebrate the marriage with as much grandeur as possible.

With highly educated Hindostani people, it sometimes seems that they prefer to be among people of their own status and when having a party they limit their invitation policy accordingly. They, however, run the risk that they are considered stingy and that people will talk about them that way.

Well-to-do Hindostani people in Suriname can also show off at weddings to demonstrate that they are well-to-do. These weddings are mainly about displaying wealth, with one family trying to outdo the other. There is security at the entrance and showing the invitation is mandatory. This kind of wedding is clearly inspired by the wealth displayed in Bollywood films. The idea is that months later people will still be talking about the splendour of that family’s wedding.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, LIFESTYLE, Nederland, Suriname, Traditie
No Comments
  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
  • 6
  • 7

Search

  • EN | Colofon | Adverteren [About us]
  • Gebruikersvoorwaarden
  • Privacy- en cookiebeleid
  • Contact | e-mail: info@hindorama.com
  • Sitemap

Schrijf je in voor onze Hindorama Nieuwsbrief

Door u in te schrijven voor onze GRATIS NIEUWSBRIEF blijft u op de hoogte van de meest recente informatie.

https://www.youtube.com/watch?v=obbLjWqCB0g
Hindorama

© 2022 Sampreshan/Hindorama
Jnan Adhin Instituut (JAI) | All rights reserved |

TOP