De Gemengde bevolking van Suriname: een demografische analyse – Chan E.S. Choenni
Inleiding
De vermenging van Surinamers behorende tot verschillende bevolkingsgroepen in Suriname neemt de laatste jaren toe. In 2012 was bijna één op de zeven Surinamers van Gemengde afkomst. De zogenoemde groep Gemengden kan tegenwoordig dan ook worden gerekend tot een grote bevolkingsgroep in Suriname. In dit artikel geef ik een demografische analyse van deze bevolkingsgroep. Omdat de groep Gemengden vrij divers is wat betreft samenstelling is het lastig om deze groep in demografisch opzicht goed te beschrijven. Tevens bestond er lange tijd geen eenduidige benaming. Deze groep werd vroeger aangeduid als Kleurlingen of Gekleurden. In statistieken in de jaren dertig werd deze groep samengevoegd met de groep Afro-Surinamers tot de categorie ‘inboorlingen’. Voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog en ook lang daarna werd deze groep ondergebracht in de categorie Creolen. Pas in de 21ste eeuw werd de categorie Creolen in de volkstellingen in Suriname gesplitst in Gemengden en Afro-Surinamers; maar de categorie Creolen werd ook nog gehandhaafd als benaming voor Afro-Surinamers. In Suriname wordt nog steeds dikwijls de term Creolen gebruikt, terwijl deze aanduiding in Nederland een controversiële term is geworden. Als je de term Creool In Nederland gebruikt, word je vaak door Afro-Surinamers gecorrigeerd. Men wenst geen Creool meer genoemd te worden. Ik gebruik deze term dan ook zo weinig mogelijk. Ik schrijf Creool met een hoofdletter en niet creool met een kleine letter, zoals taalpuristen dat doen. Zij stellen dat Creool een soort(naam) is en daarom met een kleine letter moet worden geschreven. Het effect is echter dat de aangeduide groep op deze wijze in de rij van bevolkingsgroepen aangeduid met hoofdletters als het ware visueel wordt gekleineerd. Ik vind tevens dat de betrokkenen zelf moeten bepalen hoe ze worden aangeduid. De laatste tijd is ook in Suriname de tendens waar te nemen dat de term Creool wordt verworpen, zij het dat daarvoor de term Afrikan Srananman wordt gebruikt. Ik zou beter de term Sranan sma hanteren, want man betekent man, terwijl sma zowel man en vrouw en alles daartussen (het derde geslacht) omvat.
Ik heb eerder geopperd om de voormalige Volkscreolen/Donkere Creolen aan te duiden als Afro-Surinamers en de Marrons als Afrikaanse Surinamers (zie: Thema magazine Dreamzworld 2018). Zij zijn beiden van Afrikaanse oorsprong en zijn dus Afrikan Sranansma. De grote meerderheid van de Gemengden in Suriname heeft Afrikaanse roots (wortels). Maar bijvoorbeeld bepaalde Gemengden, zoals kinderen van Hindostaanse en Javaanse partners hebben geen Afrikaanse roots. Tenslotte is het ook nog het probleem om de groepen Afro-Surinamers en Gemengden precies af te bakenen. Gelukkig wordt in Suriname de methode van zelfidentificatie gebruikt bij volkstellingen: de burger geeft zelf aan tot welke groep hij/zij zich rekent.
Het moet gezegd worden dat ofschoon Suriname nog steeds een ontwikkelingsland is, het Algemeen Bureau voor Statistiek (ABS) vrij goed heeft gefunctioneerd en functioneert. De verschillende volkstellingen hebben goede en betrouwbare informatie opgeleverd. Het zij vermeld dat Nederland sedert 1971 geen volkstelling nodig heeft, omdat de bevolkingsadministratie heel accuraat is opgezet en later gedigitaliseerd. Jaarlijks vindt een uitgebreide rapportage plaats door het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) van de loop en de omvang van de Nederlandse bevolking. Suriname zal echter voorlopig volkstellingen blijven houden en het ABS zal de etnische afkomst in beeld moeten brengen. Omdat er in de laatste helft van de vorige eeuw geen onderscheid werd gemaakt tussen Afro-Surinamers en Gemengden is het dan ook het lastig de loop en de omvang van de Gemengde bevolking te beschrijven. Wel is bij de derde Volkstelling in 1950 de groep Gemengden in beeld gebracht, maar er zijn verschillende definities gehanteerd, die niet altijd eenduidig zijn.

Voormalig President (1981/1982) Henk Chin A Sen was van Chinees-Afro-Surinaamse afkomst
Etnische afkomst blijft relevant
Vroeger en ook nu duikt echter regelmatig de vraag op of wij nog steeds de etnische afkomst moeten registreren. “Wij zijn toch allemaal Surinamers. Etnische afkomst registreren verdeelt ons alleen maar. Wij moeten de etnische afkomst niet benadrukken, wij zijn één volk”. Deze en dergelijke opmerkingen werden en worden vaak gehoord. Het ABS in Suriname stelde echter al in 1972:
‘Steeds weer wordt de vraag opgeworpen waarom wij bij elke volkstelling de bevolking naar landaard (waarmee bedoeld wordt etnische groepen- C.C.) onderscheiden. Naar ons gevoelen verschillen wij in etnisch opzicht zo zeer van elkaar –waarbij nog kan worden opgemerkt dat dit verschil gepaard gaat met zodanige verschillen in culturele achtergronden– dat zonder meer voorbijgaan aan dit aspect van onze samenleving zou neerkomen op het miskennen van de aanwezigheid van een wezenlijk spanningsveld in onze gemeenschap.’
In 1972 vond de vierde volkstelling plaats –de eerste was in 1921, gevolgd door tweede in 1950 en de derde in 1964, waarbij etnische afkomst aangeduid als landaard werd geregistreerd. Bij de vijfde volkstelling echter die in 1980 plaatsvond hadden -helaas- de zogenoemde Revolutionairen vanuit de hun nationalistische ideologie de registratie van etnische afkomst afgeschaft! De gegevens van deze volkstelling zijn mede daardoor weinig zeggend. De gegevens van deze volksstelling worden dan ook zelden geraadpleegd. De Revolutionairen vonden etnische afkomst niet belangrijk en door het niet te laten registeren hoopten zij kennelijk dat het belang van etnische afkomst in Surinaamse samenleving zou verdwijnen. Deze struisvogelhouding, namelijk bepaalde dingen die men niet gewenst acht of zelfs als niet bestaand kwalificeert en dus niet benoemen, bleek funest. Nu zitten wij met een kloof inzake de multi-etnische ontwikkeling van de Surinaamse bevolking. Dit illustreert ook hoe ideologen die aan de macht komen en geen realiteitsbesef meer hebben -soms goedbedoeld- maatregelen kunnen nemen die langdurig negatieve gevolgen kunnen hebben. Conform hun machtsdenken luisteren ze niet naar deskundigen, want volgens hen komt het recht uit de loop van een geweer of zij hebben de waarheid in pacht.
Opo yu kloru
Gelukkig is etnische afkomst weer ingevoerd bij de zesde volkstelling die plaatsvond in 2003. Helaas zijn veel gegevens van deze volkstelling in vlammen opgegaan door een grote brand. In 2004 moest opnieuw de volkstelling wordt herhaald. Na deze zevende volkstelling volgde in 2012 de achtste volkstelling met registratie van etnische afkomst. Etniciteit is immers een wezenskenmerk van de Surinaamse samenleving en dat wordt tegenwoordig breed erkend. Etnische diversiteit wordt nu in Suriname als een verrijking beschouwd en ervaren. Niettemin is er een kleine groep van vaak luidruchtige opinion leaders die vanuit een assimilatiegedachte nog steeds registratie van etnische afkomst afwijst. Vaak behoren zij tot de groep der Gemengden. Het is mij opgevallen dat velen van hen niettemin wel willen weten hoe hun etnische afkomst precies is samengesteld. Vaak benadrukken zij hun Blanke, Joodse of Chinese wortels en zijn daar naar op zoek. De Afrikaanse wortels worden meestal niet genoemd. Dit heeft te maken met de lage status die zij aan hun Afrikaanse roots toekennen. Ja: dit is een gevoelig thema, maar wij moeten dit gegeven niet bagatelliseren. De toekenning van een lage status aan (zwarte) Afrikaanse oorsprong en hoge status aan blanke (‘witte’) origine is een weerslag van de rol die huidskleur en andere fysieke kenmerken hebben gespeeld in de Surinaamse geschiedenis. De koloniale maatschappij in Suriname was racistisch geordend en veel ‘zwarten en donkergekleurden’ konden vaak alleen door hun huidskleur te verbeteren, vooruitkomen in het toenmalige Suriname. Dit staat bekend als het opo yu kloru (verbeter je kleur) streven. Door vermenging kreeg de Afro-Surinaamse partner en vooral hun gemengde kinderen een preferente positie. Een lichte huidskleur bracht meer kansen met zich mee en een lichte huidskleur werd ook mooier gevonden dan een donkere huidskleur. Nogmaals: dit zijn gevoelige kwesties, maar deze moeten wel benoemd worden voor een juiste kijk op de geschiedenis. In mijn boek over de geschiedenis van Afro-Surinamers 1863-1963 dat volgend jaar uitkomt, ga ik uitgebreid in op deze aspecten.
Buitenvrouwencultuur
Al tijdens de slavernij in Suriname raakte een deel van de bevolking gemengd. Blanke en Joodse eigenaars, opzichters, officieren en soms ook soldaten hadden seksuele relaties met slaafgemaakte vrouwen. Er kwamen Gemengde kinderen uit voort die Mulatten of Kleurlingen werden genoemd. Deze Kleurlingen vermengden zich weer vaak met Kleurlingen, maar ook met anderen. Er ontstonden verschillende benamingen naar het type en graad van vermenging, zoals Karboegers (Boegroe), Kasties, Poesties, etc. Veel Gemengde kinderen en ook vrouwen werd gemanumitteerd (vrijgekocht) door de blanke vader en waren geen slaafgemaakten meer. Overigens zijn ook veel Afro-Surinaamse vrouwen verkracht en er zijn gemengde kinderen uit deze verkrachtingen geboren. Daarnaast waren er vooral kinderen van de zogeheten buitenvrouwen van blanke mannen. Deze blanke mannen konden in financieel opzicht vaak wel zorg dragen voor hun kinderen; ook werden deze kinderen dikwijls wel wettelijk erkend. Deze buitenvrouwencultuur is later -helaas- door een deel van de Afro-Surinaamse mannen overgenomen, zonder dat velen van hen in staat waren om voor deze kinderen te zorgen en hen op te voeden. Kinderverwaarlozing door deze vaders werd een groot probleem. Later is de buitenvrouwencultuur overigens ook door mannen uit andere bevolkingsgroepen overgenomen. Ik volsta hier met de stelling dat deze buitenvrouwencultuur negatieve gevolgen heeft gehad voor de integriteit en moraliteit binnen de Surinaamse gemeenschap.
Een tweede groep Gemengden kwam voort uit de immigranten. In het bijzonder de vermenging tussen de Chinese mannen met Afro-Surinaamse vrouwen, omdat heel weinig Chinese vrouwen toentertijd meekwamen naar Suriname. Ook de kleine groep Portugese immigranten en andere kleinere groepen hebben zich vermengd. De grotere Hindostaanse en Javaanse groep vermengden zich verhoudingsgewijs in veel mindere mate, Zoals eerder gezegd: de Gemengden hadden vooral relaties met Gemengden en door de tijd heen nam de groep in omvang toe.
Groei gemengde bevolking
Ten tijde van de afschaffing van de slavernij bestond de groep Gemengden uit ongeveer 13.000 personen op een bevolking van circa 53.000 personen in Suriname; dat is dus een kwart van de toenmalige bevolking. Het overgrote deel woonde in Paramaribo. Zij werd -zoals gezegd- aangeduid als Kleurlingen of Gekleurden. Zij namen toen al op de maatschappelijke ladder een tussenpositie in tussen de Blanken en Afro-Surinamers. Voor degenen die meer hierover willen weten verwijs ik naar het proefschrift van Ellen Neslo getiteld Een ongekende elite, dat is verschenen in 2016. De Gemengden werden na de Tweede Wereldoorlog de opvolgers van de Nederlandse kolonisator. Maar in 1958 werden zij van hun politieke machtspositie verstoten doordat de NPS onder leiding van J. Pengel en de VHP onder leiding van J. Lachmon de verkiezingen wonnen en een regering vormden. Toch bleven de Gemengden hun invloed behouden, omdat zij grotendeels tot de middenklasse behoorden. De Gemengden behoren tot op de dag van vandaag merendeels tot hoger opgeleide en welvarende deel van de Surinaamse bevolking.
De vermenging onder de Surinaamse bevolking ging door en het aantal Gemengden nam langzamer hand toe. Wij kunnen geen precieze cijfers geven aan het aantal Gemengden na 1863 tot 1950 omdat zij niet apart als groep werden geregistreerd, maar als ‘inboorlingen’ en later als Creolen. Ik schat dat hun aantal in deze periode groeide van ruim een kwart tot ongeveer een derde van de categorie Creolen.
Tabel 1: Gemengden en Afro-Surinamers in de Surinaamse bevolking
Bron: Surinaamse Volkstellingen; Lamur 1973: 136,141; Neslo 2016:35 * Beredeneerde schattingen van Chan Choenni
Het aantal van 13.000 Gemengden in 1863 is gebaseerd op cijfers van gemanumitteerden en de ongeveer 1.500 Kleurlingen die in slavernij leefden. Er waren ruim 36.484 slaafgemaakten in 1963 die werden vrijverklaard, maar er waren ook ’Zwarten’ die waren gemanumitteerd. De groep Gemengden nam echter langzamerhand toe. De cijfers van 1922 zijn afkomstig uit de eerste volkstelling van 1921. Wij hebben bij verdeling een verhouding van een derde Gemengden en tweederde Afro-Surinamers aangehouden. De Afro-Surinaamse bevolking groeide lang tijd niet en er was zelfs krimp onder meer als gevolg van hoge kindersterfte.

Voormalig Premier Henck Arron, die de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 tot stand heeft gebracht was van Gemengde afkomst (Mulat)
Tweede volkstelling 1950
Pas in 1950 vond de tweede volkstelling plaats. De totale bevolking van Suriname bedroeg volgens een bron 204.561 en het aantal Creolen 74.918. Een andere bron vermeldt 217.000 personen, onder wie 81.000 Creolen. Er werden verschillende categorieën onderscheiden tijdens de tweede volkstelling, waaronder Gemengd (naar verschillende generaties) en ‘neger’. Het overgrote deel van de Gemengden woonde in Paramaribo. Paramaribo telde toen 71.422 inwoners en de “Gemengden’ (volgens een ruime definitie) vormden 36% van de bevolking van Paramaribo oftewel 25.898 personen. Er woonde een heel klein aantal Gemengden in de districten. Op de totale groep Creolen (81.000) was het aandeel Gemengden ongeveer een derde; er waren dus naar schatting circa 27.000 Gemengden en 54.000 Afro-Surinamers in 1950. Voor de jaren 1964 en 1972 hebben wij geen cijfers over Gemengden, maar wel over de totale categorie Creolen. In 1964 bedroeg het aantal Creolen 114.961 en 1972 was het aantal Creolen 118.500. Wij hebben bij de verdeling een verhouding van een derde Gemengden en tweederde Afro-Surinamers aangehouden.
In 2004 bedroeg de totale groep 148.726 en was het aandeel Gemengden toegenomen tot 41% en het aandeel Afro-Surinamers was 59%. In 2012 bedroeg de totale groep 161.196 en het aandeel Gemengden 45% en Afro Surinamers 55% mede als gevolg van vermenging van Afro–Surinamers. Als deze trend zich doorzet van vermenging tussen Afro-Surinamers en Gemengden dan zal binnen niet al te lange tijd de groep Gemengden en Afro-Surinamers even groot worden. De groep Gemengden is toegenomen met 10.816 oftewel met 17,6%. tussen 2004 en 2012. Zij maakten 12,5% van de Surinaamse bevolking uit in 2004 en in 2012 was het 13,4%. De Gemengden waren net zo omvangrijk geworden als de Javaanse bevolkingsgroep.
Al met al blijkt dat door de tijd heen het aantal Gemengden is toegenomen in de totale bevolking en vooral ook ten opzichte van de Afro-Surinamers. Dit laatste heeft ondermeer te maken met de grote vermenging die optreedt tussen Gemengden en Afro-Surinamers ondermeer door het opo yu kleur streven. Maar de groep Gemengden is gevarieerder geworden en bestaat niet meer uit merendeels Mulatten (= vermenging Blanke met Afro-Surinamers). Tussen in 1863 toen het aantal Gemengden circa 13.000 bedroeg is een toename naar ruim 72.000 in 2012. Ter vergelijking: het aantal Afro-Surinamers bedroeg 38.000 in 1863 en hun aantal nam toe tot circa 89.000 in 2012. Hierbij zij aangetekend dat zowel onder Gemengden als onder Afro-Surinamers een grote emigratie heeft plaatsgevonden. Niettemin is het verschil in de verhoudingsgewijs grote groei in de tussenliggende periode zichtbaar: de Gemengden werden vijf maal groter en de Afro-Surinamers ruim tweemaal.
Veel jeugdige Gemengden
Wij zullen nu de groep Gemengden nader beschrijven op grond van de cijfers van de volkstelling van 2012 (zie: Resultaten achtste Volks en Woning telling Suriname, 2012, Paramaribo). Er was sprake van een evenwicht naar geslacht (gender): van de 72.340 Gemengden waren 36.273 man en 36.067 vrouw. Opmerkelijk is wel dat de groep Gemengden verhoudingsgewijs een vrij jonge bevolking telt oftewel veel jeugdigen. Het blijkt dat onder de in omvang even grote groep Javanen (73,975) het aantal 0 tot 9 jarigen 9.293 bedroeg in 2012. Onder de 72.340 Gemengden bedroeg het aantal 0 tot 9 jarigen echter liefst 19.245 in 2012: een tweemaal groter aandeel dus. De Javaanse groep groeide nauwelijks: in 2004 was hun aantal 71.879 en in 2012 bedroeg hun aantal 73.975.
De groep Gemengden zal toenemen doordat verhoudingsgewijs meer Gemengden de vruchtbare leeftijd zullen bereiken. Hoewel het vruchtbaarheidscijfer onder de Gemengde vrouwen vrij laag is, namelijk 2,12 zal het aantal Gemengden toch toenemen. Dat heeft te maken met de definitie: als iemand uit de andere bevolkingsgroepen zich vermengt worden de kinderen onttrokken aan deze bevolkingsgroep en opgeteld bij de groep Gemengden. En is er een tendens naar toenemende vermenging in Suriname. Een gemiddeld vruchtbaarheidscijfer van 2,1 onder vrouwen garandeert een stabiele omvang van een bevolkingsgroep; daarboven leidt het tot een bevolkingsgroei. Het vruchtbaarheidscijfer onder de Javaanse vrouwen bedroeg 2,15 en Afro Surinaamse vrouwen 2,26. Dit betekent dat deze groepen niet of nauwelijks zullen groeien. Opmerkelijk is echter het vruchtbaarheidscijfer onder de Marronvrouwen 4,47 bedroeg; dat betekent dat een grote groei van de Marrongroep in het verschiet ligt. Vermeldenswaard is dat het gemiddeld vruchtbaarheidscijfer onder Surinaamse vrouwen 2,53 bedroeg, maar onder Hindostaanse vrouwen was dat slechts 1,78 in 2012. Dit is een opmerkelijk gegeven; vroeger hadden juist Hindostanen het hoogste vruchtbaarheidscijfer. De Hindostaanse groep zal dus op grond van het lage geboortecijfer nauwelijks groeien.
Samenstelling Gemengde bevolking
Om de samenstelling van de Gemengde bevolking in beeld te brengen hebben wij de gegevens van de volkstelling van 2012 van het Algemeen Bureau voor statistiek (ABS) bewerkt. Wij hebben de gegevens van tabel 6.2 uit het eerdergenoemde ABS rapport gebruikt waarin afkomst van de ouders (vader en moeder) is gerapporteerd. Het is nogal ingewikkeld om de etnische afkomst van de ouders van de groep de Gemengden te achterhalen en het is te bewerkelijk. Het gaat generaties terug en dat laten wij daarom achterwege. Wij brengen dus alleen de etnische herkomst van de vader en de moeder van de Gemengde persoon zoals geteld in 2012 in beeld. Ik heb enkele gegevens bewerkt en dat resulteert in de onderstaande informatierijke, maar vrij ingewikkelde tabel.
Tabel 2: Gemengde personen in Suriname naar etnische afkomst van vader en moeder in 2012
Bron: ABS 2013, tabel 6.2: 49, bewerkt door Chan Choenni 2019
Om het enigszins overzichtelijk te houden heb ik enkele kleine groepen, namelijk Blank (Kaukasisch) en Overig alsook de categorie geen antwoord en weet niet/niet bekend bij elkaar gevoegd onder de categorie Overig. In de ABS tabel 6.2 ( pagina 62) waren de aantallen Blank (Kaukasisch)1.273, overig 1.027, geen antwoord 2.816 en weet niet/niet bekend 2.034. Ik heb ook de groep Creool (13.588) en Afro-Surinamer (196) bij elkaar opgeteld tot Afro-Surinamer. Door deze samenvoegingen staat geen 0 in de tabel bij de groep Afro-Surinamers (Afros) en bij Overig.

De bekende schrijfster Cynthia Mc Leod is van Gemengde afkomst
Ter verduidelijking: verticaal is de etnische afkomst van de vader en horizontaal de ethische afkomst van de moeder vermeld van de 72.340 Gemengde personen. Om het leesbaar te houden geef ik puntsgewijs de belangrijkste bevindingen en bijbehorende cijfers weer.
Belangrijkste bevindingen
- Wij zien dat bijna de helft van de Gemengden ouders heeft die zelf gemengd zijn: 42% van de vaders is Gemengd (30.6889 van de 72.340) en 44% van de moeders (31.953 van de 72.340). Dus een groot deel van de Gemengden heeft kinderen met de Gemengden. Anders gezegd: de Gemengden vermengen zich vooral met Gemengden. Deze groep wordt groter en deze trend zal zich voortzetten.
- Een tweede bevinding is dat van de overige Surinaamse bevolkingsgroepen de Afro-Surinamers zich het meest vermengen. Een bijzondere bevinding is dat onder de Gemengden verhoudingswijs meer Afro-Surinaamse vaders zijn (13.784) dan Afro-Surinaamse moeders (7.834). Bijna één op de vijf Gemengden heeft een Afro-Surinaamse vader en ruim één top de tien een Afro-Surinaamse moeder. Dit spoort met het beeld dat Afro-Surinaamse mannen vaker dan Afro-Surinaamse vrouwen een Gemengde partner ‘nemen of kiezen’. Dat de Afro-Surinamers de meeste vermenging vertonen is deels te verklaren door het opo yu kleur streven. Hogergeschoolde Afro-Surinaamse mannen vermengen zich vrij vaak. Nogmaals: dit zijn gevoelige kwesties, maar wij moeten opvattingen die er bestaan en de partnerkeuze bepalen, signaleren en duiden.
- Wij zien dat de grootste bevolkingsgroep, de Hindostanen zich in veel minder mate vermengt. Ongeveer één op de tien Gemengden heeft een Hindostaanse ouder (10%). Wat betreft geslacht (gender) is er meer evenwicht (7.325 Hindostaanse vaders en 7.299 Hindostaanse moeders). Het zij bovendien vermeld dat deze Hindostaanse vaders vaker een Gemengde (2.462) of een Javaanse partner (2.233) hebben dan een Afro-Surinaamse partner(1.305). Interessant is dat de Hindostaanse moeders wel vaker een Afro- Surinaamse partner (2.621) hebben gevolgd door een Gemengde partner (2.243). Hoewel het om relatief kleine verschillen gaat, spoort dit met het beeld dat bestaat dat Hindostaanse mannen zich niet vaak vermengen met Afro-Surinaamse vrouwen. Het blijkt dat de vermenging tussen Hindostanen en Afro-Surinamers die bekend staan dogla’s minder frequent voorkomt dan in de naburige landen als Trinidad en Guyana. Wij tekenen hierbij aan dat in de vorige generaties ook vermengingen plaatsvonden, maar deze zijn niet gespecificeerd bij Gemengden van 2012. Anders gezegd: de Gemengde vader of moeder kan ook een dogla zijn, maar dat is niet geregistreerd!
- De Javaanse groep vermengt zich relatief vaker dan de Hindostaanse groep als wij de bevolkingsomvang van beide groepen in ogenschouw nemen. De Javaanse groep was immers in 2012 de helft kleiner dan de Hindostaanse groep met een omvang van 148.443 personen. Meer dan 12% van de Gemengden had een Javaanse moeder(8.330). De volgorde was: Gemengden (3.276), Hindostanen (2.233) en dan Afro-Surinamers (1.855). Het aantal Javaanse vaders (5.304) was minder. Javaanse mannen vermengden zich minder; de combinatie Javaanse vader en Afro-Surinaamse moeder kwam in 919 gevallen voor. Het beeld dat Javaanse vrouwen zich meer vermengen dan mannen contrasteert met het beeld bij Afro-Surinamers, waar juist de mannen zich vaker vermengen dan vrouwen.
- Bij de relatief kleine Chinese gemeenschap -volgens de volkstelling van 2012 waren er slechts 7.885 Chinezen- is het beeld dat Chinese mannen (1.839) zich vaker vermengen dan Chinese vrouwen (974). Opvallend is dat Chinese vaders in bijna in evenredige mate Gemengde, Javaanse of Afro-Surinaamse partners hebben. De combinatie Chinees met een Hindostaanse partner komt vrij weinig voor.
- Het is opmerkelijk dat Inheemsen (voorheen Indianen) die in aantal vrij klein waren, namelijk 20.344 personen in 2012 zich vaker vermengen. Relatief veel meer inheemse vrouwen (7.091) waren moeders van de Gemengden; bijna één op tien. Onder de vaders waren 4.431 van Inheemse afkomst. De Inheemsen hebben zich vaker vermengd met Afro-Surinamers dan met Gemengden.
- Tenslotte vertonen van de grote bevolkingsgroepen de Marrons de geringste vermenging. De Marrongroep omvatte 117.567 personen in 2012. Onder de 72.340 hadden 1.950 moeders en 1.780 vaders een Marron afkomst. Er zou kunnen worden verwacht dat er toenemende vermenging zou zijn tussen Marrons en Afro-Surinamers, want zij delen dezelfde Afrikaanse afkomst. Het blijkt echter dat de combinatie Marronmoeder en Afro-Surinaamse vader in 807 gevallen en de combinatie Marronvader en Afro-Surinaamse moeder 538 gevallen voorkwam in 2012. Blijkbaar zijn er over en weer nog veel weerstanden en verschillen in status. Vermenging van Marrons met andere groepen was minimaal. Soms wordt de opmerking gemaakt “laat de Chinezen zich vermengen met de Marrons en je krijgt prachtige en sterke kinderen in Suriname”. Geen enkele Chinese vrouw echter had een Marronpartner en slechts 8 Gemengden hadden een Chinese vader en een Marronvrouw als moeder in 2012. Voorlopig lijkt het dat deze vermenging een ijdele hoop is gebleven. Maar er wordt steeds meer vermenging waargenomen tussen vooral goed verdienende Marronmannen en vrouwen uit andere groepen. Omdat deze cijfers dateren van 2012 zal in de volgende volkstelling moeten blijken of er sprake is van meer vermenging van Marrons met andere groepen.
- Blanken vormden een vrij kleine groep in 2012, namelijk 1.667 personen en waren ook zogeheten Buru’s (Boeroe’s) en enkele andere groepen als Libanezen en Syriërs. Deze groepen vermengen zich wel. Helaas zijn er geen specifieke cijfers over Brazilianen, Guyanezen, Haïtianen en de nieuwe Chinezen. In komende volkstelling zouden over deze groepen gedetailleerde informatie moeten worden verzameld.

Dogla jongedame
Dogla’s
Tot slot van dit artikel staan wij even kort stil bij de groep van de zogeheten dogla’s. Het is bekend dat van oudsher van Hindostaanse zijde vaak weerstand bestond ten opzichte van vermenging van Hindostanen met Afro-Surinamers. Hindostanen vonden de zwarte huidskleur- velen zijn zelf overigens donkergekleurd- en kroeshaar niet ‘mooi’. Er was ook aversie tegen bepaalde gewoonten en de ‘lossere seksuele moraal’. Veel behoudende Hindostanen vonden dat er sprake was van statusdaling en in sommige gevallen werd de dogla kinderen zelfs verstoten Omgekeerd echter werd door Afro-Surinamers de Hindostaanse partner meestal wel geaccepteerd. De dogla’s trokken meer richting de Afro-Surinaamse familie. De laatste jaren echter lijkt er steeds meer acceptatie te ontstaan binnen de Hindostaanse gemeenschap van dogla’s. Ook lijken veel dogla’s nu hun Hindostaanse afkomst te waarderen en bijvoorbeeld bij feesten en ceremonies zich te hullen in Hindostaanse kledij. De opkomst van de Bollywoodcultuur en de toenemende prominentie van India en statusstijging van Hindostanen zijn blijkbaar belangrijke factoren.

De Surinaamse schrijfster Bea Vianen (1935-2019) schreef ondermeer de boeken Sarnami hai en Strafhok
Er is eigenlijk vrij weinig geschreven over deze gemengde relaties. Ook niet door schrijvers. De dichter/schrijver Dobru heeft ooit iets over dit thema gepubliceerd. Maar bijvoorbeeld de vorig jaar in januari overleden schrijfster Ben Vianen, die zelf een dogla was, heeft nauwelijks over dit thema geschreven. Er is wel in 2014 een proefschrift verschenen van Iris Marchand getiteld Being Dogla; Hybridity and Ethnicity in Post-Colonial Suriname. Helaas heeft haar onderzoek zich beperkt tot het district Nickerie. Zij signaleert ook meer afwijzing door Hindostanen dan door Afro-Surinamers van dogla’s. Zij stelt voorts vast dat dogla’s vaak worden beschouwd als personen zonder etniciteit; dat staat voor de sociale–culturele identiteit van een groep. Etniciteit bleek echter belangrijk; zowel in de grappende sfeer of in serieuze gesprekken tijdens dagelijkse discussies. Het ontstaan en voorbestaan van etniciteit wijt Marchand aan de koloniale machthebbers. Maar bijna een halve eeuw na het kolonialisme in Suriname is etniciteit nog steeds springlevend. Dat kan toch niet alleen maar worden verweten aan het kolonialisme.
Cruciale instituten
Al met al hebben wij ondanks weinig bronnen toch een redelijk beeld kunnen vormen van de Gemengde bevolking van Suriname. Onderzoek naar gemengde relaties zou gestimuleerd moeten worden. Wat betreft onderzoek en verzamelen van cijfermatige en etnische gegevens is het zaak om drie instituten in Suriname te noemen. Het betreft het ABS, het Nationaal Archief van Suriname (NAS) en Centraal Bureau voor Burgerzaken (CBB). Dit zijn cruciale instituten van de Surinaamse staat en moeten met de bijbehorende status en waardigheid worden behandeld. Het ABS is een behoorlijk goed functionerend overheidsinstituut onder leiding van de competente direkteur drs. Iwan Sno MA. Helaas hebben ABS medewerkers vorig jaar moeten staken om hun belangen te verdedigen. Ik geef drie persoonlijke ervaringen om te illustreren dat in het verleden het een en ander mis was met de dienstverlening, maar dat er verbeteringen zijn opgetreden.
Bijna tien jaar geleden wilde een toenmalige Minister samen met mij een artikel in het Engels schrijven over de emigratie uit Suriname. Ik toog na aankomst in Suriname de volgende ochtend naar het ABS gebouw aan de Klipstenenstraat. Daar werd ik door de portier gemaand nadat ik mijn verhaal had gedaan om eerst even rustig te gaan zitten. Ik stond na een tijdje op en keek binnen in het kantoor waar de medewerkster zat die mij informatie zou moeten geven. Ik zag dat zij (een Hindostaans dame) bezig was flessen schoonmaakmiddelen in ontvangst te nemen van iemand anders. Ik zei tegen de portier dat het toch niet de bedoeling was dat onder werktijd onderling spullen worden verkocht, terwijl ik moet wachten. Hij zorgde nu er wel voor dat ik direct naar binnen mocht. De betreffende dame probeerde mij zonder goed te luisteren twee rapporten te verkopen. Ik zei enigszins gepikeerd dat ik al over deze rapporten beschikte en de tabellen uit het hoofd ken. Ik wilde enkele specifieke tabellen. Zij wilde geen moeite om dat uit te zoeken. Toen zei ik dat ik gezien heb dat zij onder werktijd spullen heeft gekocht. Ik heb haar vervolgens een korte donderpreek gegeven over dienstverlening. En ook dat zij bij een cruciaal instituut werkt en de burger adequaat moet informeren, want zij is het gezicht van het ABS. Ik zei ook dat ik haar als mijn dochter beschouw. Vervolgens heeft zij enkele tabellen gevonden en gekopieerd met een Surinaamse stempel op elke tabel. Ik heb naar Surinaamse maatstaven een pittige prijs betaald voor de kopieën. Wij hebben daarna over koetjes en kalfjes gepraat en lachend en handenschuddend afscheid genomen. Ik vond het mijn verantwoordelijkheid om deze en dergelijke ongewenste praktijken aan de orde te stellen.
Een tweede voorbeeld was het CBB aan de Lachmonstraat. Ik kwam daar op de eerste etage terecht. Ik moest met mevrouw M. spreken om na te gaan of ik bepaalde gegevens kon krijgen. Mevrouw M. was bezig achter de computer en keek nauwelijks weg van haar getuur op de monitor. Zij heeft mij niet aangekeken en luisterde niet eens. Meneer, alles is in brand gevlogen; wij hebben geen cijfers, luidde haar reactie. Ik probeerde nogmaals, maar zij raakte een beetje geïrriteerd. Ik heb toch gezegd dat alles in brand is gevlogen, zei ze vermanend. Ik droop af. Het artikel in het Engels hebben wij nooit kunnen schrijven.
Intussen zijn er verschillende cursussen in Suriname om de dienstverlening door overheidsinstituten te verbeteren. Ik bezoek elk jaar Suriname en ik merk elk jaar weer verbeteringen en vooruitgang wat betreft klantvriendelijkheid.
Tenslotte is het NAS ook gelegen aan de Lachmonstraat een cruciaal instituut. Het NAS wordt op competente wijze geleid door de archivaris van Suriname, mevrouw R. Tjien Foo -Hayatmohamed. De dienstverlening is goed, maar daar viel af en toe de airconditioning uit. Er zijn blijkbaar wel back-ups, maar herhaaldelijk hebben onderzoekers en studenten uit Nederland geklaagd dat zij veel kosten hebben gemaakt om in Suriname onderzoek te doen. Als af en toe de airco uitvalt, dan is de hitte in het gebouw is ondraaglijk. Dat kost tijd en geld. Er is mij verzekerd dat uitval van airco tot het verleden behoort.
Binnen enkele jaren moet een nieuwe volkstelling plaatsvinden, als wij de ritmiek van om de 10 jaar een volkstelling in Suriname aanhouden. Laten wij hopen dat etnische afkomst en andere wezenlijke kenmerken zullen worden geregistreerd, want inzicht in de loop en de veranderingen in divers samengestelde Surinaamse bevolking blijft immers belangrijk.
Prof. dr. Chan E.S. Choenni, emeritus hoogleraar
- Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS, Suriname
Suriname en Guyana: Politieke leiders en hun ondemocratische inborst – Hans Ramsoedh
Zowel in Suriname als in het buurland Guyana zijn kortgeleden verkiezingen gehouden. In beide landen weigeren de zittende presidenten zich echter neer te leggen bij hun verkiezingsnederlaag. Bij de afgelopen verkiezingen op 25 mei in Suriname leed Bouterses Nationale Democratische Partij (NDP) een grote nederlaag (van 26 naar 16 zetels). Hij wenst een hertelling van de stemmen in Paramaribo. David Granger is sinds 2015 president van Guyana. Bij de verkiezingen op 2 maart verklaarde de zittende regering dat zij, nog voordat de officiële verkiezingsresultaten bekend waren, de verkiezingen met één zetel verschil gewonnen te hebben. Oppositie en internationale waarnemers spraken van een frauduleuze verkiezingsuitslag. Onder grote internationale druk besloot de Guyanese regering tot een algehele hertelling van de stemmen. De Guyanese Kiescommissie maakte op maandag 8 juni bekend dat de oppositie met 33 zetels de verkiezingen had gewonnen, terwijl de partij van president Granger 31 zetels had behaald. Granger legde zich echter niet neer bij de verkiezingsuitslag en sprak van fraude bij de hertelling.

Ontmoeting president Bouterse en president Granger in juli 2018 in Jamaica
Hoe verliep het proces in Suriname na de verkiezingen? De uitspraak van het Surinaamse volk was ondubbelzinnig: exit Bouterse en de NDP. De bevolking had meer dan genoeg van het desastreuze sociaaleconomisch beleid, de endemische corruptie, de uitverkoop van de natuurlijke hulpbronnen, de torenhoge staatsschuld en de zelfverrijking door een kleine groep rond de president. In een democratisch bestel is het gebruikelijk dat verliezers zich neerleggen bij de verkiezingsuitslag en de winnaars feliciteren met hun verkiezingsoverwinning. Het betekent voor de verliezende partij dat zij plaats neemt in de oppositiebanken en zich onderwerpt aan een reflectie op de oorzaak van de verkiezingsnederlaag. Tot op heden heeft de NDP-leiding zich echter nog steeds niet officieel neergelegd bij de verkiezingsuitslag. Vóór de verkiezing verklaarde Bouterse nog: ‘Het volk is de baas is en wij moeten het hoofd daarvoor buigen’. Reeds een dag na de verkiezingen was hij zijn uitspraak allang vergeten, want toen hem duidelijk werd dat zijn NDP de grote verliezer was, eiste Bouterse een algehele hertelling in het hele land in aanwezigheid van camera’s. Enkele dagen later werd in plaats van algehele hertelling een hertelling van de stemmen in Paramaribo geëist. Volgens de NDP zouden er onregelmatigheden geweest kunnen zijn op de dag van de stemming. Door deze partij werden echter geen concrete voorvallen aangegeven met betrekking tot mogelijke onregelmatigheden. Hertelling is bovendien geen zinvolle exercitie aangezien alle stembureaus onder supervisie stonden van NDP’ers. De organisatie van de verkiezingen verliep behoorlijk chaotisch, maar van fraude was volgens de voorzitter van het Onafhankelijk Kiesbureau (OKB), Jennifer van Dijk-Silos, geen sprake. Zij verklaarde dat zij in haar twintigjarige carrière bij het OKB nog nooit zoveel chaos had gezien en dat het Ministerie van Binnenlandse zaken blijk gaf van ‘incompetentie’ en ‘een enorm brevet van ongeschiktheid wat betreft de organisatie van de verkiezingen’. De organisatie van de verkiezingen was op z’n paars: verkeerde stembiljetten die afgeleverd werden bij de stembureaus, kiezers die op sommige stembureaus al gestemd hadden werden opgeroepen om opnieuw hun stem uit te brengen en er ontbraken in Paramaribo nogal wat processen-verbaal van een aantal stembureaus et cetera. Met name de officiële afhandeling van de stemmen in Paramaribo leverde veel commotie op. In de optiek van oppositie werden door de NDP-regering pogingen ondernomen om te interveniëren in het democratisch proces van het tellen. Waarnemers van diverse politieke partijen hebben een week lang nachten doorgebracht in de Anthony Nesty Sporthal (ANS) waar de administratieve afhandeling van de stembiljetten van het kiesdistrict Paramaribo plaatsvond. Dit om te voorkomen dat er gefraudeerd zou worden. Al met al duurde het tien dagen voordat de officieuze uitslag van Paramaribo bekend werd gemaakt. Het vermoeden bestond dat van regeringswege sprake was van een vertragingstactiek om te kunnen frauderen.
Ondanks het grote verlies tracht de NDP nog op allerlei manieren aan de macht te blijven. De oppositionele partijen VHP, NPS ABOP en PL verklaarden een dag na de verkiezingen een nieuwe regering te zullen vormen met Chan Santokhi als presidentskandidaat. Ondanks dat Brunswijk vóór de verkiezingen had verklaard samenwerking met de NDP uit te sluiten en zich inmiddels had gecommitteerd aan een coalitie met VHP, NPS en PL is niettemin van NDP-zijde getracht Ronnie Brunswijk van de ABOP over te halen om met de NDP in zee te gaan. Volgens de mofokranti [mondeling verspreiden van nieuws of geruchten] zou de NDP aan Brunswijk zelfs het presidentschap hebben aangeboden. Blijkbaar tracht de NDP op allerlei manieren aan te sturen op een langer aanblijven in het machtscentrum ondanks de uitkomst van de vox populi op 25 mei. De vertragingstactiek van de NDP kan worden beschouwd als de laatste stuiptrekkingen van een crimineel regime.
Het buurland Guyana kent een lang verleden van etnische en politieke spanningen. Verkiezingen in dit land gaan altijd gepaard etnisch geweld. In dit land wordt de politiek gedomineerd door de Indo-Guyanese (Hindostaanse) People’s Progressive Partij(PPP) met in het verleden als charismatische leider Cheddi Jagan (1918- 1997) en de Afro-Guyanese People’s Nationale Congress (PNC) in de jaren zestig, zeventig en de eerste helft van de jaren tachtig onder leiding van de dictatoriale Forbes Burnham (1923-1985).
De dominantie van de PNC van de Guyanese politiek tussen 1964 en 1992 betekende feitelijk de vestiging van een Creoolse dictatuur waarbij Hindostanen de positie hadden van tweederangsburgers. Niet verwonderlijk is dat tijdens het bewind van Burnham enkele tienduizenden Hindostanen een veilig heenkomen zochten in landen als de VS en Canada. De PNC kon dankzij grootschalige verkiezingsfraude aan de macht blijven. Onder grote internationale druk en dankzij de aanwezigheid van een team van honderd buitenlandse waarnemers in 1992 werden voor het eerst na ruim drie decennia verkiezingen gehouden die vrij waren van manipulatie en fraude. Zij maakten een eind aan 28 jaar politieke alleenheerschappij van de PNC en mondden uit in een overwinning voor Jagans PPP. Deze partij bleef tot 2015 aan de macht. In dat jaar werd David Granger gekozen als president.
Granger was officier en nationale veiligheidsadviseur van president Burnham. In 1979 werd hij benoemd als commandant van het Guyanese leger. Hij ging in 1992 met pensioen. In 2012 werd hij gekozen als leider van de PNC. Door samenwerking met een aantal kleinere partijen (waaronder een afsplitsing van de PPP) werd de naam PNC veranderd in A Partnership for National Unity (APNU)/Alliance for Change (AFC), maar binnen deze coalitie is de PNC de dominante partij. In 2012 was Granger de presidentskandidaat voor APNU/AFC. De PPP-kandidaat Donald Ramotar werd in 2012 toen als president gekozen.
In 2015 won de APNU/AFC-coalitie de verkiezingen met slechts een verschil van één zetel. Nadat een parlementslid van APNU/AFC zich eind 2019 had aangesloten bij de oppositie restte president Granger niets anders dan nieuwe verkiezingen uit te schrijven op 2 maart 2020.
De APNU/AFC-coalitie claimde de verkiezingswinst op 2 maart. De PPP-oppositie verwierp deze claim en sprak van grootscheepse fraude. Ook internationale waarnemers van de VS, Canada, Engeland, de Europese Unie, Caricom en de OAS twijfelden aan de geloofwaardigheid van de verkiezingsuitslag en eisten hertelling in hun aanwezigheid. De VS dreigden met het blokkeren van buitenlandse geldtegoeden van Guyana en, evenals Canada en Engeland, met het niet-erkennen van de legitimiteit van een nieuwe regering onder president Granger. De Caricom dreigde zelfs haar hoofdkwartier in Georgetown (de hoofdstad van Guyana) te verplaatsen naar een ander Caraíbisch land als Granger een hertelling bleef afwijzen. Als gevolg van de strijd tussen regering en oppositie over de uitslag van de verkiezingen namen de etnische spanningen in het land toe. Bij rellen tussen Indo- en Afro-Guyanezen in de maanden maart en april vielen enkele gewonden en een dode.

V.l.n.r. Bharrat Jagdeo (oud-president van Guyana en secretaris-generaal van de PPP), presidentskandidaat Irfaan Ali en kandidaat minister-president Mark Phillips
Na ruim een maand gesteggel over de verkiezingsuitslag en onder grote internationale druk ging de Guyanese regering uiteindelijk akkoord met een hertelling. President Granger en Bharrat Jagdeo (ex-president en secretaris-generaal van de PPP) spraken af zich neer te leggen bij de uitkomst van de hertelling die onder internationaal toezicht zou plaatsvinden. De hertelling van de 465.000 stemmen en 2.339 stembussen nam ruim 33 dagen in beslag. Toen het vervolgens zittend president Granger echter duidelijk werd dat de oppositionele PPP op voorsprong stond, wees hij, ondanks zijn eerdere toezegging, de uitslag van de hertelling af door te spreken van fraude bij de stemming. Tijdens de hertelling werd duidelijk dat door Grangers partij gefraudeerd was bij de eerdere telling. Het afgelopen verkiezingsverloop in Guyana roept reminiscenties op aan de regeerperiode Burnham die dankzij grootscheepse fraude ruim drie decennia aan de macht kon blijven. In de officieuze uitslag die op maandag 8 juni bekend werd gemaakt door de Guyanese Kiescommissie behaalde de PPP 33 zetels en de APNU/AFC van president Granger 31 zetels. Met deze uitslag wordt de veertigjarige Irfaan Ali (1980) namens de PPP de nieuwe president van Guyana. Hij was eerder parlementslid en minister in de PPP-regering. Met Grangers afwijzing van de verkiezingsuitslag moeten nieuwe gewelddadige botsingen tussen Indo- en Afro-Guyanezen in Guyana niet worden uitgesloten.
Grangers opstelling vertoont overeenkomsten met die van Bouterse: beiden wensen zich niet neer te leggen bij de verkiezingsuitslag. Zowel Bouterse als Granger propageert vrije en eerlijke verkiezingen, maar hun handelen bewijst echter het tegendeel. In Caraïbische politieke kringen wordt president Granger omschreven als een ‘sanctimonious gangster’ [schijnheilige gangster – quote van John Beale, oud-ambassadeur van Barbados in de VS en bij de OAS, geciteerd in Inewsguyana.com, 6 Juni, 2020: ‘Opinion: Zero Tolerance for any violation of democracy in Guyana’]. Evenals David Granger is Desi Bouterse van hetzelfde laken een pak. De opstelling van beiden betekent een ondermijning van het democratisch proces in hun land en geeft blijk van hun ondemocratische inborst.
- Published in BIBLIOTHEEK, Korte berichten, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname
5 juni 2020: 147 jaar Hindostaanse immigratie – Prof. Chan E.S. Choenni
5 juni 2020 is het precies 147 jaar geleden dat Hindostanen vanuit India voet aan land zetten in Suriname. Het zeilschip Lalla Rookh vertrok op woensdag 26 februari 1873 uit de havenstad Calcutta en arriveerde na een reis van ruim drie maanden op woensdag 4 juni 1873 in Suriname. De Lalla Rookh bleef echter voor anker liggen op de Surinamerivier bij Fort Nieuw Amsterdam. De Lalla Rookh was namelijk een ijzeren zeilschip van 1.277 ton (het draagvermogen/de inhoud van het schip) en had een te grote diepgang. Daarom kon het niet doorvaren naar de haven in Paramaribo. De 410 Hindostaanse immigranten werden pas op donderdag 5 juni 1873 ontscheept met kleine boten en opgevangen in het Fort Nieuw Amsterdam gelegen aan de rechteroever van de Surinamerivier. Daarom is niet 4 juni, maar 5 juni de datum voor de herdenking en viering van de Hindostaanse immigratie. Vanuit Nieuw Amsterdam werden zij vervolgens toegedeeld aan de plantages van de eigenaren die hen hadden besteld. De eerste zending Hindostaanse immigranten is dus niet opgevangen in het zogeheten Koeliedepot te Paramaribo gelegen aan de linkeroever van Surinamerivier, de plek waar het immigratiemonument Mai en Baba staat. De meeste immigranten die daarna in Suriname aankwamen werden wel in het depot opgevangen. De Lalla Rookh (betekent de tulpenwangige) werd de icoon van de Hindostaanse immigratie. In Engelstalige landen staat de dag van eerste aankomst van Indiase immigranten bekend als Indian Arrival Day. Vermeldenswaard is dat ook de jonge vrouw Dhunputteea met de Lalla Rookh arriveerde. Zij was de áji (paternale grootmoeder) van dr. J. Ferrier, de eerste President van Suriname.
Traditiegetrouw zijn er op en rondom de jaarlijkse Hindostaanse immigratiedag herdenkingen en vieringen. Vaak worden er lezingen, studiedagen en/of feesten georganiseerd. Vroeger werden er ook optochten georganiseerd in Suriname. Tevens werden soms brochures en boeken uitgegeven. Helaas zijn vanwege de zogeheten coronapandemie en het risico van verspreiding van de dodelijke COVID-19 alle Hindostaanse immigratie-activiteiten afgeblazen. Toch heeft Hindorama besloten om de 147-ste Hindostaanse Immigratiedag niet ongemerkt voorbij te laten gaan en ondanks allerlei beperkingen ter gelegenheid van deze dag een boekje met veel foto’s uit te geven. Met enthousiaste ondersteuning van Radjin Thakoerdin (uitgever Sampreshan | Hindorama) en Kanta Adhin (redacteur Hindorama.com) heb ik dit kleurrijk werk samengesteld over de Hindostaanse geschiedenis die de periode 1873-2015 bestrijkt. Het beslaat 52 pagina‘s in A5 formaat en is getiteld Hindostaanse migratiegeschiedenis in kort bestek (1873-2015). Dit handzaam boekje dat in 5 hoofdstukken de immigratie uit India, vestiging en integratie in Suriname, alsmede de integratie in Nederland behandelt, is te BESTELLEN via Sampreshan/Hindorama.com. Bij bestelling is de prijs 5 euro excl. verzendkosten.
Historische foto’s
Het boekje is rijk geïllustreerd met foto’s. Er zijn mooie historische foto’s opgenomen die een sfeerbeeld geven van de ontwikkeling van de Hindostaanse gemeenschap door de tijd heen. Dit maakt deel uit van een project historische foto’s met als doel de visuele documentatie van de Hindostaanse geschiedenis. U kunt hieraan bijdragen door historische foto’s in te zenden. Het uitgebrachte boekje toont op handzame wijze de fascinerende geschiedenis van een bijzondere bevolkingsgroep. Hindostanen zijn zowel in Suriname als in Nederland na verloop van tijd erin geslaagd in sociaal–economisch opzicht succesvol te zijn. Ook is hun cultuur in grote mate behouden. In politiek opzicht zijn ze minder succesvol geweest; een groot deel is gedwongen van Suriname naar Nederland gemigreerd. Maar tegen de achtergrond van hun emigratie uit India, de uitbuiting en ontberingen in de contractperiode is dit succes opmerkelijk. De ruim 34.000 Hindostaanse contractarbeiders (bijna een derde keerde terug naar India) en de circa 3.000 Hindostanen uit de omringende Caribische landen die tussen 1865-1920 naar Suriname migreerden, hebben gaandeweg een Hindostaanse gemeenschap gevormd. Het geeft de kracht weer van een gemeenschap die het heeft gered ondanks alle tegenslagen, waarbij ook velen zijn bezweken aan uitbuiting en ontberingen. Hen gedenken wij vandaag, maar wij vieren tegelijkertijd het succes van de Hindostaanse gemeenschap. Door ijver, doorzettingsvermogen en geloof in vooruitgang hebben de overlevers hun nakomelingen de weg gewezen. Wij zijn hun dankbaar en zijn trots op wat wij naar vermogen hebben bereikt. Hun geschiedenis en onze geschiedenis mag niet verloren gaan. Integendeel: deze geschiedenis moet worden gedocumenteerd en doorgegeven aan de huidige en volgende generaties. Mede voor dit doel is vorig jaar juni Hindorama.com als website van start gegaan. Dit portal van en over de Hindostanen geeft ook actuele informatie zowel in Nederland als in Suriname. Hindorama.com bestaat nu één jaar en is een succesvolle website met een digitale bibliotheek geworden, beheerd door vrijwilligers. Helaas is de viering van één jaar Hindorama.com thans niet mogelijk in verband met de coronapandemie. Wij hopen echter in augustus 2020 alsnog een viering te houden in de vorm van een studiedag. Het boekje over de Hindostaanse geschiedenis zal daar ter plekke verkrijgbaar zijn. Nadere informatie daarover volgt te zijner tijd. Lees het verslag van een Geslaagde Studiemiddag Een jaar Hindorama.com op zondag 16 augustus 2020.
Bij bestelling via Sampreshan/Hindorama kost het boekje €5,- + €3,84 verzendkosten. Houdt u er rekening mee dat in verband met de coronacrisis de bezorging vertraging kan oplopen.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
Fotoalbum Hindostaanse Immigratie
Surinaamse geschiedenissen
Symbool voor de Hindostaanse Immigratie
Baba en Mai. Dit fotoalbum vertelt het beeldverhaal van het standbeeld dat is onthuld ter gelegenheid van 120 jaar Hindostaanse immigratie. Met een verrassend Hindostaans museum in Wanica en het oorspronkelijke beeld van Baba. Lees de teksten bij de foto’s.
Een volledige verhaal staat in het boek Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed dat op 7 mei 2020 is verschenen. Het boek is verkrijgbaar via de (online) boekhandel, eventueel met link naar boekhandel waar jullie connectie mee hebben. Of naar LM Publishers, boek is te bestellen via deze link: https://lmpublishers.nl/catalogus/oog-in-oog-met-paramaribo/
1 Standbeeld Baba en Mai, het symbool van alle Brits-Indische immigranten. Kleine Combéweg, onthuld op 4 juni 1994.
2 Op de achtergrond het Kabinet van de president, vroeger het stadhuis.
3 Het beeld van kunstenaar Krishnapersad Khedoe (1940-2017) is van massief aluminium en weegt 2480 kilo.
4 Onder het naambord Baba & Mai plein 5 juni 1873 hangt een vitrine met daarin een lijst met de namen van alle 64 schepen die de 34.304 contractarbeiders van India naar Suriname hebben vervoerd.
De locatie aan de Kleine Combéweg, langs de Van Sommelsdijcksekreek, is historisch. Het is de plek waar het Immigratiedepot (onder de bevolking beter bekend als het ‘koeliedepot’) stond.
7 Op de plaquette staat Baba en Mai. Maar let op, het beeld Baba (man) staat rechts en het beeld Mai (vrouw) staat links.
8 Beeldhouwer Krisnapersad Khedoe Museum, Noordpolderdam, hoek Leiding 8, Wanica. Open sinds 20 februari 2018.
9 Borstbeeld van Krisnapersad Khedoe.
10 Het oorspronkelijke beeld van Baba, op het erf van de familie Khedoe.
Onthuld: 4 juni 1994 | Locatie: Kleine Combéweg
Het symbool van alle Brits-Indische immigranten
Op 5 juni 1873 arriveert het zeilschip Lalla Rookh in Suriname. Aan boord zijn de eerste 410 Brits-Indische immigranten. Zij gaan als contractarbeiders op verschillende plantages aan het werk. In totaal zijn tot en met 1916 met 64 schepen 34.304 contractarbeiders van India naar Suriname gebracht.
Het standbeeld Baba en Mai – een man, een vrouw, symbool voor alle Brits-Indische immigranten – wordt op zaterdag 4 juni 1994 onthuld. Tot grote tevredenheid van initiatiefnemer drs. Benjamin Mitrasingh. Hij is lid van de Nationale Stichting Hindostaanse Immigratie (NSHI). De locatie, grenzend aan de Van Sommelsdijcksekreek, is historisch. Het is de plek waar het Immigratiedepot stond, onder de bevolking bekend als ‘koelidepot’. In de gebouwen zijn tienduizenden immigranten opgevangen en tijdelijk gehuisvest. Allemaal in afwachting van het vervoer naar één van de honderden plantages.
Het beeld van kunstenaar Krishnapersad Khedoe (1940-2017) is van massief aluminium en weegt 2480 kilo. De eerste productiepoging bij Suralco te Paranam (district Para) was geen succes. De beide beelden smolten onherkenbaar aan elkaar vast. De tweede keer zijn er geen problemen en gaat alles goed. Maar de oorspronkelijke onthullingsdatum moet met één jaar worden verschoven, naar 4 juni 1994.
Bron en copyright foto’s album: Eric Kastelein
- Published in BIBLIOTHEEK, Media, Migratiegeschiedenis, Suriname
Mahatma Gandhi: held van Hindostaanse immigranten? – Hans Ramsoedh

Standbeeld Mahatma Gandhi in Paramaribo
Mahatma Gandhi (2 oktober 1869–30 januari 1948) geldt internationaal als een icoon van geweldloos verzet tegen racisme, discriminatie en kolonialisme. Veel strijders voor mensenrechten vonden en vinden hun inspiratie in Gandhi en zijn levensmissie, zoals Martin Luther King Jr. en Nelson Mandela. In 2007 werd zijn geboortedag door de Verenigde Naties uitgeroepen tot internationale dag van de geweldloosheid. In veel landen zijn standbeelden van hem te vinden en straten of pleinen naar hem vernoemd, zoals in landen waar nazaten van ex-contractarbeiders zich hebben gevestigd: Suriname, Guyana, Trinidad & Tobago, Mauritius en Fiji. In deze landen wordt hij niet alleen door veel Hindostanen beschouwd als inspirator, maar ook als strijder tegen het systeem van contractarbeid. Gandhi wordt in Suriname naast zijn geboortedag ook op 5 juni herdacht, de dag waarop ieder jaar in Suriname wordt herdacht dat de eerste Brits-Indische contractarbeiders in 1873 met het zeilschip Lalla Rookh in Suriname aankwamen (immigratiedag) met aan boord 410 mensen. Tussen 1873 en 1916 zijn in totaal 34.304 contractarbeiders vanuit Brits-Indië (het huidige India) naar Suriname overgebracht. Tweederde deel van de in totaal aangevoerde contractarbeiders koos uiteindelijk voor een permanent verblijf in Suriname na afloop van de contractperiode.

Monument Baba en Mai in Paramaribo
In 1960 werd in Paramaribo aan de Knuffelsgracht (bij de Heiligenweg) het bronzen standbeeld van Gandhi onthuld. Herdenking van de Hindostaanse immigratiedag in Suriname begint met een kranslegging bij het standbeeld van Gandhi en het omhangen met málá’s (bloemenkrans om de nek). Op 4 juni 1994 werd in Suriname ter gelegenheid van de herdenking van 120 jaar Hindostaanse immigratie het monument Baba en Mai aan de Kleine Combéweg in Suriname onthuld. De locatie is historisch omdat op deze plek vroeger het Immigratiedepot stond waar de aangekomen contractarbeiders werden opgevangen en tijdelijk gehuisvest in afwachting van het vervoer naar de plantages. Op 5 juni worden Baba en Mai, naast Gandhi, door de Hindostaanse gemeenschap met málá’s omhangen.
Bij de herdenking van 130 jaar Hindostaanse immigratie in juni 2004 is door een aantal Haagse Hindostaanse organisaties (met Rabin Baldewsingh als grote initiator) het Nationaal Hindostaans Immigratiemonument op het Hobbemaplein in Den Haag onthuld. Dit monument bestaat uit twee onderdelen: twee panelen in brons en een standbeeld van Gandhi. Op de twee panelen wordt aan beide kanten de immigratiegeschiedenis van Hindostanen (van India naar Suriname en van Suriname naar Nederland) uitgebeeld met op de sokkel een tekst van Gandhi: ‘Daar waar het mij goed gaat is mijn Vaderland’. Op de sokkel van het standbeeld van Gandhi is eveneens een tekst van hem opgenomen:

Hindostaanse Immigratiemonument in Den Haag
Ik wil dat alle culturen van alle landen zo vrij mogelijk
door mijn huis waaien.
Maar ik weiger van mijn voeten geblazen te worden
door welke dan ook.
Is het terecht dat we bij de Hindostaanse immigratieherdenking ook Gandhi als de grote held eren? De antropoloog en columnist Bris Mahabier, die geregeld de knuppel in het Hindostaanse doksenhok gooit, spreekt in dit verband van een ‘overdreven verering van de Mahatma, die soms richting vergoddelijking gaat’ (columns Bris Mahabier afl. 5, 4 februari 2017, afl. 9, 5 juni 2017, afl. 12, 3 september 2017, Sarnamihuis.nl).

Achterkant van het Immigratiemonument
Immers, Indiase nationalisten, waaronder Gandhi, waren felle tegenstanders van Brits-Indische contractarbeid. Zij zagen contractarbeid als een schande voor India en vergeleken deze vorm van arbeid met ‘semi-slavernij’. Belangrijk is echter om in ogenschouw te nemen dat het verzet van de Indiase nationalisten niet werd ingegeven door de barre leef- en arbeidsomstandigheden van de Brits-Indische contractarbeiders op de plantages overzee. Hun verzet was in de eerste plaats een onderhandelingspunt met de Britse regering om een betere positie voor alleen de handelsklasse van ‘vrije Indiërs’ (uit Gujurat) in Zuid-Afrika af te dwingen. Om dit te begrijpen moeten we naar Natal in Zuid-Afrika waar Gandhi (zelf ook een Gujurati) tussen1893 en 1915 als advocaat actief was.
De jaren in Natal hebben Gandhi’s vorming sterk beïnvloed. Hier werd hij namelijk geconfronteerd met racisme en als een ‘koelie’ behandeld. Treffend is de scene in de Hollywoodfilm Gandhi (1982) waarin Gandhi in Zuid-Afrika uit een treinwagon van de eerste klas wordt verwijderd. Een blanke medepassagier had namelijk geklaagd over de ‘koelie’ met wie hij de wagon moest delen. Gandhi was tot in het diepst van zijn ziel gekrenkt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij zich als advocaat vooral ging focussen op rechtszaken die betrekking hadden op de burgerrechten van ‘vrije Indiërs’ in Zuid-Afrika. Hij werd een van de medeoprichters van Natal Indian Congress in 1894 dat opkwam voor de rechten van de Indiase immigranten. Hij riep hen op zich geweldloos te verzetten tegen allerlei discriminatoire wetten in Zuid-Afrika, zoals de pasjeswetgeving. In 1915 keerde hij terug naar India waar hij inmiddels een bekendheid was geworden. Enkele jaren later werd hij leider van de Congrespartij die als belangrijkste doelstelling had de onafhankelijkheid van India.

Standbeeld Mahatma Gandhi bij het Hindostaanse Immigratiemonument in Den Haag.
In zijn studie wijst de Indiase historicus Ashutosh Kumar (Coolies of the Empire, 2017: 205-240) erop dat de roep om stopzetting van contractarbeid door de Indiase nationalisten alles te maken had met de racistische politiek van de Zuid-Afrikaanse regering tegen de gekleurde bevolking en dus ook tegen de klasse van Indiase handelaren in Zuid-Afrika. Dit land kende naast de ‘vrije Indiërs’ een groot aantal Brits-Indische contractarbeiders. Tussen 1860 en 1911 zijn circa 152.000 Britse contractarbeiders in Zuid-Afrika aangevoerd voor arbeid op de suikerrietplantages en bij de aanleg van spoorwegen. Van contact tussen de ‘vrije Indiërs’ en de contractarbeiders was geen sprake. De Zuid-Afrikaanse regering maakte geen onderscheid tussen beide groepen. Het betekende dat in Zuid-Afrika de ‘vrije Indiërs’ op één hoop werden gegooid met de koelies op de plantages, boven wie Gandhi en de ‘vrije Indiërs’ zich ver verheven voelden. Toen Gandhi inzag dat zijn poging om gelijke behandeling voor de ‘vrije Indiërs’ geen succes had, zocht hij naar een alternatieve strategie: stopzetting van de emigratie van contractarbeiders naar Natal. Toen dit pressiemiddel echter nauwelijks enig effect sorteerde werd het opgevolgd door de eis om een algehele stopzetting van de emigratie van Brits-Indische contractarbeiders. Met andere woorden, het uitbuitingskarakter van het systeem van contractarbeid was voor Gandhi en de Indiase nationalisten van ondergeschikt belang in hun strijd om beëindiging van de Brits-Indische contractmigratie.
In Suriname waren voorlieden van de Hindostaanse gemeenschap op de hoogte van de opvattingen van de Indiase nationalisten. Zo verzocht een van de Surinaams-Hindostaanse organisaties in 1912 de Brits-Indische regering om een onderzoek in het Caraïbisch gebied door McNeill en Chimman Lal naar de situatie van Hindostaanse immigranten ook tot Suriname uit te breiden. Beide onderzoekers bezochten Suriname in 1913. In hun rapport een jaar later waren zij behoorlijk positief over de maatschappelijke positie van de Hindostanen in Suriname. Desalniettemin bleven de Indiase nationalisten een felle campagne voeren tegen contractarbeid. De Britse regering ging door de knieën en besloot uiteindelijk in 1917 het systeem van contractarbeid te beëindigen. In 1920 vertrok nog een vierhoofdige delegatie vanuit Suriname naar India om te pleiten voor vrije emigratie vanuit India naar Suriname. Deze delegatie had onder meer een onderhoud met Gandhi, maar de Indiase nationalisten waren niet te porren voor dit plan.
Om terug te komen op mijn vraag: Is het terecht dat we bij Hindostaanse immigratieherdenking ook Gandhi als de grote held eren, een persoon die gestreden heeft voor beëindiging van het systeem van contractarbeid? Gandhi blijft een icoon van geweldloos verzet en voor veel mensen een belangrijke inspiratiebron. Maar laten we bij de immigratieherdenking onze echte helden herdenken: leiders op de plantages die zich hebben verzet tegen uitbuiting en onderdrukking van de contractarbeiders (zoals Mathura, Ramjanee en Jumpa Rajguru), leiders van organisaties in de eerste helft van de twintigste eeuw die opkwamen voor de belangen van de Hindostaanse gemeenschap, leiders van politieke en culturele organisaties in de naoorlogse periode die streefden naar een gelijkwaardige positie voor Hindostanen in Suriname en niet te vergeten onze adja’s, adji’s, nana’s en nani’s [pater- en maternale grootouders] voor de offers die zij gebracht hebben en op wier schouders wij staan. Ter afsluiting hieronder een gedicht van Jit Narain (pseudoniem van Djietnarainsingh Baldewsingh) als ode aan onze voorouders.
* Sri Ram: In plaats van Surinam dachten de Brits-Indische contractanten dat zij naar Sri Ram gingen, het land van Ram [hindoegod].
* Mathura en Ramjani: Leiders van de opstand van contractarbeiders
Bron: Michiel van Kempen, Spiegel van de Surinaamse poëzie. Van de oude liedkunst tot de jongste dichters. Amsterdam 1995: Meulenhoff. Pp. 538-41.
- Published in BIBLIOTHEEK, Nederland, Suriname
Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed – Hans Ramsoedh
Paramaribo kent veel gedenktekens, maar ik sluit niet uit dat bij het grote publiek slechts een aantal bekend is zoals het Monument van de Surinaamse Gevallenen van de Tweede Wereldoorlog (1950) bij de Marinetrap aan de Waterkant, het standbeeld van Mahatma Gandhi (1959) aan de Knuffelsgracht bij de Heiligenweg, het Vrijheidsbeeld Kwakoe (1963) op de hoek van de Dr. Sophie Redmondstraat / Zwartenhovenbrugstraat, de standbeelden van de politici Jopie Pengel (1974) en Jagernath Lachmon (2014) op het onafhankelijkheidsplein, het Monument van de Revolutie (1981) aan de Waterkant op plek waar tot 25 februari 1980 het Hoofdbureau van Politie stond en het standbeeld Baba en Mai (1994) aan de Kleine Combéweg (vóór het Kabinet van de President van Suriname).

Monument Baba en Mai
Daarnaast zijn er nog andere gedenktekens die een prominente plek innemen in Paramaribo maar die niettemin tamelijk onbekend zijn bij het grote publiek zoals het Dankbaarheidsmonument, het Eenheidsmonument Mama Sranan, het Statenmonument en het carillon. Het Dankbaarheidsmonument (1955) op het Sivaplein (op de hoek van Dominee- en Zwartenhovenstraat) werd tijdens het bezoek van koningin Juliana en prins Bernard aan Suriname onthuld als dank voor de Surinaamse hulp aan de Nederlandse bevolking tijdens de Tweede Wereldoorlog. Op de sokkel staat de tekst: Nederland gedenkt dankbaar de hulp tijdens de oorlog 1940-1945 en daarna door Suriname uit gevoel van saamhorigheid. Het Eenheidsmonument Mama Sranan (1965) aan de Kleine Combéweg werd door koningin Juliana tijdens haar bezoek aan Suriname in 1965 onthuld en symboliseert eenheid in verscheidenheid in Suriname: een gestileerde vrouwenfiguur (zinnebeeld voor Suriname) die haar vijf kinderen koestert. De kunstenaar, Jozef Klas liet zich hierbij inspireren door de oude Surinaamse vlag die bestond uit vijf gekleurde sterren (symbool voor de vijf verschillende bevolkingsgroepen) verbonden door een eclips.

Dankbaarheidsmonument

Monument Mama Sranan
Het Statenmonument (1966) op het Vaillantsplein (tegenover Spanhoek) van de kunstenaar Stuart Robles de Medina werd onthuld ter gelegenheid van honderd jaar Staten van Suriname. Dit monument staat in een ronde vijver met fontein en bestaat uit zeven gestileerde figuren. Vijf gestaltes dragen ieder een vaandel als symbool van democratie, twee kinderen vertegenwoordigen de Surinaamse jeugd. Door verwaarlozing en vervuiling was het fontein lange tijd buiten gebruik. Het Carillon (1978) is een klokkenspel op het Vaillantsplein en een geschenk van de Nederlandse Eerste en Tweede Kamer aan Suriname ter gelegenheid van de Surinaamse onafhankelijkheid in 1975. Het Carillon speelt iedere kwartier van 6.00 uur tot 20.00 uur. Het klokkenspel begint en eindigt met het Surinaamse volkslied. Daarnaast worden andere liedjes gespeeld zoals Peroen Peroen mi patron en Ghori ghori.

Statenmonument
In Oog in oog met Paramaribo gaat Eric Kastelein op zoek naar de meer dan honderd cultuurhistorische gedenktekens in Paramaribo, hun geschiedenis en naar de kunstenaars die ze maakten: standbeelden, borstbeelden, beeldengroepen, gedenkstenen, gedenkzuilen en plaquettes. Ze staan langs de kant van de weg, op pleinen, in grasperkjes, op binnenplaatsen van gebouwen, langs het water, in de Palmentuin, op begraafplaatsen of in de hal van gebouwen en dus soms op locaties die niet altijd vrij toegankelijk zijn. Sommige zijn opvallend groot, weer andere bescheiden, ze zijn van marmer, brons, graniet, beton, metaal, hout, tegels, aluminium en baksteen. Ieder standbeeld, borstbeeld en iedere plaquette heeft een eigen verhaal en een eigen geschiedenis. Al deze gedenktekens vallen onder herinneringserfgoed. Onder de gedenktekens vallen ook drie bijzondere bomen, de Niemboom aan de Waterkant bij het Onafhankelijkheidsplein, de Mamabon op de hoek van de Mr. Dr. J.C. de Mirandastraat en de Henck Arronstraat (tegenover het oud gebouw van de Staten van Suriname en de Herdenkingsboom op de hoek van de Zwartenhovenbrugstraat en de Saramaccastraat.

Niemboom
De Niemboom is in 1948 geplant ter herdenking van het 75-jarig verblijf van Hindostanen in Suriname. Dit exemplaar is voor die gelegenheid uit India geïmporteerd. Er is voor deze boom gekozen omdat niem voor Hindostanen belangrijk is vanwege de geneeskrachtige bestanddelen tegen allerlei ziektes. Door de Stichting Mátá Gauri is bij deze boom in 1979 een gedenksteen op een tafelhoge lessenaar geplaatst. De Mamabon of Statuutboom is op 29 december 1954 geplant ter gelegenheid van de inwerkingtreding van het Statuut waarbij Suriname binnenlandse autonomie verkreeg. Deze groenhartboom geniet in Suriname grote bekendheid omdat burgers vaak onder deze boom uiting geven aan hun ongenoegen of bijeenkomen om te protesteren tegen vermeend onrecht. De Herdenkingsboom (ook een groenhartboom) is in 1963 geplant als herdenking van honderd jaar afschaffing van de slavernij in Suriname. Slavernijherdenkingsbijeenkomsten vinden in de regel plaats bij het standbeeld van Kwakoe waardoor de Herdenkingsboom bij het grote publiek tamelijk onbekend is gebleven.
De auteur is van huis uit marketing manager. Zijn belangstelling voor Suriname en de gedenktekens ontstond toen hij naast zijn baan geschiedenis studeerde. Bij een van de vakken stond Suriname centraal. Hij is toen veel gaan lezen over het land. Toen vervolgens een paar Surinaamse collega’s hem vertelden over het binnenland, over het prachtige en ongerepte tropisch regenwoud, vertrok hij in 2010 naar Suriname om met eigen ogen de gedeelde geschiedenis te ervaren en de oude binnenstad te zien. Vanaf 2010 is hij figuurlijk nooit meer weggegaan. Hij komt er sindsdien bijna jaarlijks. Hij werkte drie jaar aan deze publicatie.
In dit boek is het herinneringserfgoed verdeeld over elf thematische hoofdstukken: Koloniale overheid en het Koningshuis, Religie, Immigratie, Economie, Slavernij, Oorlog en Strijd, Cultuur, Wetenschappen en Sport, Politiek en Vakbond, Onafhankelijkheid, Samenleving en Buitenland.

Borstbeeld Luchman Sing
In het hoofdstuk Immigratie vinden we onder meer een beschrijving van het borstbeeld van de Brits-Indische contractant Luchman Sing (1923), het standbeeld van Jai Kisan (2011) bij de zondagsmarkt aan de Kwattaweg dat een ode is aan Hindostaanse kleinlandbouwers en Jane Tetary (2017) die bij een opstand van contractarbeiders in 1884 werd doodgeschoten. Het zijn de achtergrondverhalen bij een aantal gedenktekens die dit boek lezenswaardig en bijzonder maken zoals over de succesvolle en steenrijke Brits-Indische contractarbeider Luchman Sing en de ontstaansgeschiedenis van het standbeeld Baba en Mai van de kunstenaar Krishnapersad Khedoe. Luchman Sing kwam in 1889 op negentienjarige leeftijd aan in Suriname als contractarbeider. Na afloop van zijn contractperiode vestigde hij zich in Paramaribo waar hij een winkel opende en goederen importeerde uit India waaronder Asamzijde voor herenpakken. Hij investeerde zijn geld in onroerend goed, werd rijk en verwierf aanzien. Als voorzitter van het Comité Gedenkteeken Barnet Lyon speelt hij een belangrijke rol in de realisatie van het borstbeeld van de Agent-Generaal voor de Immigratie in 1908 bij de ingang Palmentuin aan de Grote Combéweg. Dit borstbeeld bleef daar tot 2017 staan toen het werd vervangen door het standbeeld van Tetary. Luchmon Sing was ook een van de voorzitters van de in 1910 opgerichte Surinaamsche Immigranten Vereeniging waarvan de naam in 1922 werd veranderd in Bharat Oeday. Hij overleed tijdens een zakenreis in India in 1922. Zijn weduwe richtte na zijn overlijden de Luchman Sing Stichting op die met de schenking van haar (dertigduizend gulden) een opvanghuis (het Bosmanshuis naast het politiebureau aan de Waterkant) begon voor hulpbehoevende ex-Brits-Indische contractarbeiders. Om haar man te gedenken gaf de weduwe aan een Italiaanse beeldhouwer de opdracht om van Silezisch marmer een borstbeeld van hem te vervaardigen. Dit borstbeeld kreeg een plek in het Bosmanshuis. Toen tijdens de militaire staatsgreep in 1980 het politiebureau werd beschoten en vervolgens afbrandde, ging ook het naastgelegen Bosmanshuis in vlammen op. Het borstbeeld, hoewel beschadigd, werd gered door de Chinese winkelier die de ruimte op de begane grond huurde. In 2003 kreeg het borstbeeld van Luchman Sing een plek in het verenigingsgebouw van Suriname Hindi Parshad aan de Hindilaan. Deze tweede onthulling geschiedde door de Indiase minister van Buitenlandse Zaken tijdens zijn bezoek aan Suriname. Lezenswaardig in dit boek is ook het verhaal rond het standbeeld Baba en Mai van de kunstenaar Khedoe. De vrachtauto waarmee het kleimodel werd vervoerd belandde in een sloot en het kunstwerk raakte onherstelbaar beschadigd. In 1993 ging het voor de tweede keer mis. De kunstenaar had het model van Baba in de auto geladen om te vervoeren, maar op nog geen vijftig van het huis viel het van de achterbank waardoor beide armen afbraken. Het bovenstuk van Baba met de afgebroken armen stond meer dan twintig jaar op een verroeste velg aan de rand van een trens en onder twee bomen op het voorerf van het huis van de kunstenaar. Sinds de opening van het beeldhouwer Khedoe-museum in 2018 staat het beeld op een sokkel voor de ingang.
In een aantal reisgidsen over Suriname vinden we soms summier informatie over gedenktekens. Oog in oog met Paramaribo voorziet daarom in een behoefte. Het is rijk geïllustreerd (200 foto’s) met oog voor details. De auteur neemt in dit boek de lezer mee langs vergeten historische verhalen en voorziet de bekende verhalen van nieuwe details. Dit maakt het boek ook uniek. De in dit boek bijeengebrachte erfgoedverhalen over bijzondere mensen, bijzondere gebeurtenissen en bijzondere plekken in Suriname leveren een belangrijke bijdrage aan onze kennis van het Surinaamse herinneringserfgoed en daarmee van een belangrijk aspect van de Surinaamse culturele geschiedenis.
Eric Kastelein, Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed. Volendam 2020: LM Publishers, ISBN 978940225031, hardcover, 328 pp, prijs € 24,50.
Het boek is verkrijgbaar via de (online) boekhandel, eventueel met link naar boekhandel waar jullie connectie mee hebben. Of naar LM Publishers, boek is te bestellen via deze link: https://lmpublishers.nl/catalogus/oog-in-oog-met-paramaribo/
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Suriname, Taal & Literatuur
‘In dienst van Hare Majesteit’ – Hans Ramsoedh

Wapeninstructie aan Surinaamse militairen in Australië 1944-1945
De Duitse bezetting van Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog is een belangrijk onderdeel van het collectieve Nederlandse bewustzijn. Met collectief bewustzijn wordt bedoeld dat mensen een bepaalde voorstelling hebben over de samenleving waarvan zij deel uitmaken. Die voorstelling is collectief omdat de beelden uit het verleden in het socialisatieproces (zoals onderwijs) worden overgedragen en daarmee min of meer worden bestendigd. Op 5 mei 1945 werd Nederland bevrijd. Sinds 1946 vindt in Nederland op 4 mei de Nationale Dodenherdenking plaats. Met de onthulling van het Nationaal Monument op de Dam in Amsterdam in 1956 wordt vanaf 1961 deze herdenking op deze plek gehouden. Aanvankelijk werden alleen de Nederlandse slachtoffers tijdens de Tweede Wereldoorlog herdacht. Sinds enkele jaren worden alle Nederlandse slachtoffers sinds de Tweede Wereldoorlog herdacht. Het gaat om militairen en burgers die stierven in oorlogssituaties en bij vredesoperaties. Op deze dag hangt de Nederlandse vlag (zonder wimpel) halfstok en tussen 20.00 en 20.02 uur houdt iedereen twee minuten stilte in acht. In verband met het coronavirus zijn de 4-mei Herdenkingen dit jaar afgelast.
Voor veel allochtone groepen (in het bijzonder Surinaamse en Antilliaanse) is de 4-mei Dodenherdenking echter nog steeds vooral een autochtone aangelegenheid, terwijl ook hun voorouders een rol hebben gespeeld in deze oorlog. Bij hen is weinig bekend over de bijdrage van Suriname en Surinamers aan de Tweede Wereldoorlog. De Surinaamse activist Anton de Kom was actief in het Nederlandse verzet en overleed in een Duits concentratiekamp. Het themapark Madurodam in Den Haag is een levende herinnering aan de uit Curaçao afkomstige verzetsman en oorlogsheld George Maduro die eveneens in een Duits concentratiekamp omkwam. Ook bij de Nederlandse bevolking is weinig bekend over de bijdrage van de Rijksdelen in de West aan de Tweede Wereldoorlog. Dit hangt samen met het feit dat in tegenstelling tot Nederlands-Indië Suriname en de Antillen niet bezet zijn geweest, reden waarom er lange tijd geen aandacht is geweest voor deze landen in relatie tot de Tweede Wereldoorlog.
De Goslar en interneringen
Iedere Surinamer kent wel de Goslar, een schip dat op z’n zij ligt midden in de Surinamerivier voor de haven van Paramaribo en weet dat het iets te maken heeft met de oorlogsjaren. De Goslar was een Duits vrachtschip dat in 1939 na het uitbreken van de oorlog naar het toen nog neutrale Paramaribo was uitgeweken. Na de Duitse bezetting van Nederland in mei 1940 werd de Duitse bemanning geïnterneerd, maar een van de bemanningsleden slaagde erin de luiken open te zetten. Het schip maakte slagzij en de bemanning voorkwam daarmee dat het schip in Nederlandse handen viel. De Goslar heeft nog steeds een permanente en prominente plek in de haven van Paramaribo. Gelijk na de Duitse bezetting werden alle in Suriname woonachtige 160 Duitsers (zendelingen van de EBG-kerk) geïnterneerd in een klooster aan de Copieweg. Daarnaast werden in 1942 146 uit Nederlands-Indië overgebrachte Indische NSB-ers geïnterneerd in een interneringskamp op Jodensavanne. Bij de totale groep geïnterneerden hoorde nog een groep van 55 Nederlandse dienstweigeraars uit Zuid-Afrika. Na de Duitse bezetting van Nederland werden alle Nederlandse dienstplichtigen in het buitenland opgeroepen voor militaire dienst in de Prinses Irene Brigade in Canada. Bij de dienstweigeraars uit Zuid-Afrika ging het om in de jaren dertig naar Zuid-Afrika geëmigreerde Nederlanders die de Nederlandse nationaliteit hadden behouden.
Suriname’s bijdrage aan de oorlog
Ondanks de Duitse bezetting van Nederland ging het leven in Suriname zijn gewone gang. Die houding veranderde toen de jurist Hugo Pos (later oud-rechter in Suriname en in Nederland) uit bezet Nederland ontsnapte en via Engeland en Canada naar Suriname reisde waarbij hij op een drukbezochte bijeenkomst in theater Bellevue een treffend beeld had gegeven van wat in Nederland was gebeurd. Er meldden zich prompt vierhonderd vrijwilligers voor de Prinses Irene brigade in Canada. Deze brigade zou worden ingezet om Nederland te bevrijden. De Nederlandse regering in Londen zag echter af van de diensten van deze vrijwilligers in Suriname omdat, zoals de Nederlandse staatshistoricus Lou de Jong schrijft (Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 9, Eerste helft, 1979: 487), zij vreesde dat Nederlandse militairen met een Zuid-Afrikaanse achtergrond binnen de brigade aanstoot zouden kunnen nemen aan de aanwezigheid van gekleurde troepen. Een merkwaardige opstelling van de Nederlandse regering in ballingschap waarbij de gevoelens van Nederlandse Zuidafrikanen belangrijker werd geacht dan de bijdrage van gekleurde troepen uit de West bij de bevrijding van Nederland. Enkele tientallen Surinaamse militairen, die al voor de oorlog deel uitmaakten van de Nederlandse marine of de Prinses Irene Brigade, zouden uiteindelijk betrokken raken bij de geallieerde verovering van de Schelde en Zeeuws Vlaanderen. Door de Surinaamse bevolking werd geld ingezameld voor de geallieerde oorlogvoering. In 1941 werd het Spitfirefondsopgericht waarbij door geldinzamelingsacties en loterijen geld bijeen werd gebracht voor de aankoop van een Spitfire gevechtsvliegtuig en een torpedojager. Daarnaast werd er ook geld ingezameld voor voedselpakketten voor krijgsgevangen Nederlandse militairen en hulpgoederen voor de Nederlandse bevolking gedurende de bezettingsjaren.
Ook de economische bijdrage van Suriname was belangrijk. Zo waren de bauxietmijnen in Suriname van vitaal belang voor de Amerikaanse oorlogsindustrie. De Surinaamse bauxietproductie voorzag in ruim zestig procent van de behoeften van de Amerikaanse oorlogsindustrie. De Amerikanen hadden echter weinig vertrouwen in de militaire kracht van in Suriname gelegerde Nederlandse troepen om de bauxietmijnen tegen mogelijke vijandelijke aanvallen te beschermen. Om die reden werden gedurende de oorlogsjaren circa tweeduizend Amerikaanse militairen in Suriname gelegerd ter bescherming van de bauxietmijnen. In het Caraïbisch gebied waren namelijk Duitse onderzeeboten actief die aanvallen uitvoerden op schepen met bauxiet en olietankers. Ongeveer tweehonderd Surinamers meldden zich aan als gunners voor de bediening van het afweergeschut op koopvaardijschepen die olie, bauxiet of voedsel vervoerden van de Verenigde Staten naar Europa of het Caraïbisch gebied. Daarbij kwam een dertigtal Surinamers om.

Amerikaanse militairen arriveren in Paramaribo in 1941

De blimp op vliegveld Zorg en Hoop om vijandige schepen op te sporen
In Suriname zelf zouden geen gevechtsacties plaats vinden. In de Caraïbische regio werd de oorlog vooral op zee uitgevochten. Met het uitbreken van de oorlog werd in 1942 in Suriname de dienstplicht ingevoerd. Het was de bedoeling een Surinaamse landmacht samen te stellen van ongeveer vijfduizend leden (op een bevolking van 167.000) waarbij 3.500 schutters zouden worden klaargestoomd voor de bevrijding van Nederland. Eind 1942 telde de krijgsmacht 2.431 personen onder wie 1.359 Creolen, 397 Hindostanen, 266 Javanen en 384 Europese militairen. Onder Hindostanen en Javanen was de animo voor indienstneming vrij gering. Het grootste deel van hen was woonachtig op het platteland, vond een bestaan in de kleinlandbouw en iedere arbeidskracht was hard nodig in deze economische sector. Vanwege hun onmisbaarheid voor de klein landbouwsector konden Hindostanen en Javanen makkelijker dan Creolen onder de dienstplicht uitkomen.

Decoratie van militair door prinses Juliana tijdens haar bezoek in Suriname in 1943
Voor de uitzending overzee van de Surinaamse troepen was er echter één belangrijk obstakel. De Surinaamse koloniale grondwet van toen bepaalde namelijk dat bij uitzending van troepen buiten het eigen grondgebied toestemming was vereist van de Staten van Suriname. Dat college weigerde echter zijn medewerking omdat het al enkele jaren overhoop lag met de autoritaire gouverneur Kielstra. Het gevolg was dat slechts op vrijwillige basis Surinaamse militairen konden tekenen voor uitzending overzee. Uiteindelijk zou de grootste groep Surinaamse vrijwilligers (circa vijfhonderd rekruten) in 1944 worden overgebracht naar Australië om van daaruit deel te nemen aan de strijd tegen de Japanners in Nederlands-Indië. Na de Japanse capitulatie zouden de Surinaamse militairen door Nederland worden ingezet tegen de Indonesische onafhankelijkheidsstrijders.

Aankomst Surinaamse militairen in Australië in 1945
In dienst van Hare Majesteit
Srigobind Ramsoedh (mijn vader), was in 1942 een van de dienstplichtigen. Hij was toen 21 jaar, getrouwd, had twee kinderen en woonde nog in groot familieverband op het platteland aan de rand van Paramaribo (Half Flora). Hij en zijn ouders vonden een bestaan een kleinlandbouw. Ondanks zijn gehuwde status moest hij zijn militaire dienstplicht vervullen. Als dienstplichtige was hij vooral belast met verdediging van de kust en vitale gebouwen in de hoofdstad. Na beëindiging van de oorlog werden alle Surinaamse dienstplichtigen gedemobiliseerd. Een uitzondering gold voor de Surinaamse dienstplichtigen, zoals mijn vader, die deel uitmaakten van de militaire kapel. Die kregen de mogelijkheid om als beroepsmilitair te tekenen. Een militaire kapel is namelijk een noodzakelijk onderdeel van het leger vanwege de talrijke ceremoniële plechtigheden. Als dienstplichtige was mijn vader trompettist bij de militaire kapel. Hij greep de mogelijkheid aan om tot aan zijn pensionering begin jaren zeventig te kiezen voor een carrière als beroepsmilitair. Ik heb het met hem nooit gehad over deze keuze, maar ik sluit niet uit dat die hem de mogelijkheid bood om te ontsnappen aan het harde bestaan in de kleinlandbouw, met zijn gezin een eigen leven op te bouwen los van het leven in groot familieverband en tot opwaartse mobiliteit. Hij heeft er nooit spijt van gehad.

Militaire kapel in Suriname omstreeks 1.950
Begin jaren vijftig kreeg hij de mogelijkheid om zich in Nederland verder te scholen als beroepsmilitair. Het zou voor hem betekenen dat hij met zijn gezin voor enkele jaren naar Nederland moest vertrekken, daarom zag hij af van een verdere militaire scholing. Zowel de ouders van mijn vader als die van mijn moeder zagen het niet zitten dat zij hun oudste zoon en dochter voor een aantal jaren zouden moeten missen. Hij legde zich neer bij het verzet van de ouders. Het noodgedwongen afzien van een militaire vervolgopleiding in Nederland betekende uiteraard een beperking van zijn carrière in het Nederlandse leger (Troepenmacht in Suriname –TRIS) in Suriname. Hij bleef daardoor tot aan zijn pensionering tot de groep van onderofficieren binnen de TRIS. Ik geloof niet dat hij er ooit spijt van heeft gehad. Hij was een familieman en de familie was hem dierbaar. Als oudste zoon had hij ook de rol van de pater familias in de familie.

Srigobind Ramsoedh
Hij had als beroepsmilitair de klassieke (Nederlandse) militaire doctrine geïnternaliseerd, dat wil zeggen dat militairen zich afzijdig dienen te houden van de politiek; de politiek is er voor politici en niet voor militairen. Het betekende dat bij ons thuis geen vlag van een politieke partij tijdens verkiezingen mocht worden opgehangen. En als hij bij wijze van hoge uitzondering toch naar een politieke partijbijeenkomst tijdens de verkiezingen in de buurt ging, dan koos hij op desbetreffende locatie een onopvallende plek uit. Militairen liepen namelijk de kans op een berisping door de militaire leiding als bekend werd dat zij op politieke bijeenkomsten waren gesignaleerd. Niet zozeer de politieke boodschap interesseerde hem, maar vooral de torie’s [zoetsappige verhalen] in de vorm van moddergooien naar en het belachelijk maken van politieke tegenstanders. Hij was ook trots op zijn beroep, en het koningshuis was hem dierbaar, of zoals hij het altijd zei: ‘Ik ben niet in dienst van de Nederlandse regering, maar in dienst van Hare Majesteit de Koningin.’

Surinaamse militairen op Bosbivak (links Srigobind Ramsoedh)
Nadat hij begin jaren zeventig met pensioen ging droeg hij met verve zijn militaire onderscheidingen. Hij kon daar soms smeuïge verhalen over vertellen. Zo vertelde hij een keer dat hij op Schiphol door een (autochtone) marechaussee werd aangehouden met de vraag hoe hij aan de militaire onderscheidingen kwam. Het is namelijk alleen aan (oud) militairen toegestaan deze insignes te dragen. Hij voelde zich enigszins in zijn trots gekrenkt omdat in zijn beleving de marechaussee er naar alle waarschijnlijkheid vanuit ging dat hij ergens op een rommelmarkt aan de onderscheidingen was gekomen. Op de vraag van de marechaussee stelde hij een wedervraag namelijk hoe oud deze was. Na enige aarzeling noemde de marechaussee zijn leeftijd waarop mijn vader hem antwoordde dat hij al in het leger zat toen de destreffende marechaussee nog geboren moest worden. Hij had het gevoel dat hij op zijn manier de marechaussee op zijn nummer had gezet. Hij kon ook hartelijk lachen toen hij een keer in Nederland in juli op bezoek was ten tijde van de Nijmeegse Vierdaagse. Op de televisie is dan veel aandacht voor dit festijn. Een van mijn neefjes vroeg in zijn onschuld aan hem of Baba [opa] ook de Vierdaagse had gelopen, dit vanwege de medailles op zijn colbert.
In onze woonkamer (voorzaal) in het ouderlijk huis hing een ingelijste stamboom met foto’s van de Koninklijke familie sinds 1815. Die stamboom eindigde bij de foto’s van de vier nog jonge dochters van prinses Juliana en prins Bernhard. Die ingelijste stamboom zou tot aan zijn dood in de woonkamer blijven hangen en symboliseerde zijn band met het Huis van Oranje. Ik sluit niet uit dat de stamboomfoto aan alle gekleurde beroepsmilitairen in Suriname werd verstrekt wellicht als een vorm van inburgering in de Nederlandse cultuur en geschiedenis. Ondanks dat ik voorstander ben van de republikeinse staatsvorm koester ik enige sympathie voor het Koningshuis in Nederland. Het zal naar alle waarschijnlijkheid te maken met de warme gevoelens voor dit huis in het ouderlijk huis. Zijn beroep had ook zijn weerslag op zijn opvoedingsstijl. Hij liet zich leiden door het principe van Ordnung muss sein, en waarden en normen als stiptheid, afspraak is afspraak, een woord is een woord, directheid, netheid, opgeruimdheid. Conflicten met opgroeiende kinderen waren dan ook niet uitgesloten.

Militaire onderscheiding door de bevelhebber van de TRIS. 3e van links Srigobind Ramsoedh
Inclusieve herdenking
Ik keer hier terug naar de rol van Suriname en Surinamers bij de Tweede Wereldoorlog. Al enkele decennia proberen Surinaamse groepen het exclusieve karakter van de herdenking in Nederland te doorbreken door aandacht te vestigen op ook hun aandeel in de bevrijding van Nederland. In 1995 werd aan de Prins Hendrikkade in Amsterdam een monument onthuld met daarop de namen van de omgekomen (Surinaamse) zeelieden in dienst van de KNSM tijdens de oorlogsjaren. Surinaamse oorlogsveteranen krijgen thans een uitnodiging voor de Nationale Dodenherdenking op de Dam. In het Verzetsmuseum in Amsterdam is er nu ook aandacht voor de rol van Surinamers, Antillianen en Arubanen in het verzet in Nederland. Dit soort initiatieven kan zeer zeker bijdragen aan herkenning en erkenning van een gezamenlijke strijd, zodat in het collectieve Nederlandse geheugen bij het herdenken van de oorlog en het vieren van de bevrijding ook de inspanningen en verhalen van Surinamers en Antillianen aan bod komen. Hierdoor kan worden bereikt dat 4 mei in Nederland een inclusief karakter krijgt met daarbij aandacht voor gekleurde Nederlanders die in dienst waren van Hare Majesteit de Koningin.
Foto’s: Hans Ramsoedh
- Published in BIBLIOTHEEK, Suriname
Verkiezingen 25 mei 2020: Suriname verdient beter – Hans Ramsoedh
You can fool some people all of the time,
You can fool all people some of the time,
But you cannot fool all people all of the time.
Abraham Lincoln 1858
Van de Britse oud-premier Winston Churchill is de uitspraak dat de democratie de slechtste staatsvorm is die hij kende op alle andere na die zijn beproefd. Zijn uitspraak impliceert dat het democratische systeem imperfect is en gevaren met zich mee brengt. Het is namelijk de democratie die de verkiezing van populisten of politieke rattenvangers mogelijk maakt. In een democratie hebben kiezers het laatste woord. Hoe vaak wordt niet gezegd dat de kiezer altijd gelijk heeft. Deze stelling komen we vaak tegen in politicologische (hand)boeken en klinkt vaak op het eerste gezicht als een vanzelfsprekendheid. Het is echter tegelijk een dooddoener omdat ‘de kiezer’ niet bestaat, net zomin als ‘de politiek’. Vaak wordt hiermee bedoeld dat we de wil van de kiezer serieus moeten nemen. Deze uitspraak wordt meestal in de mond genomen door hen die zich kunnen vinden in de verkiezingsuitslag. Ik hecht grote waarde aan de democratische rechtsvorm, maar voeg gelijk hieraan toe dat in mijn optiek de kiezer niet altijd gelijk heeft. We kennen recente voorbeelden die aantonen dat de kiezer incompetente politici (Trump in de VS, Bolsonaro in Brazilië) een mandaat heeft gegeven, om over het verleden maar te zwijgen. Het blijft uiteraard een groot raadsel waarom de kiezer in beide landen een president heeft gekozen die incompetent, vrouwonvriendelijk en openlijk een racist is. Aanhangers van Trump zien hem vooral als iemand die de VS weer groot kan maken (Make America Great Again). Bolsonaro ziet Trump als zijn grote voorbeeld en voor hem geldt ook Brazilië eerst. Voor Bolsonaro geldt voorts dat hij de militaire dictatuur verheerlijkt, zoals die in Brazilië tussen 1964 en 1985 bestond. Beide voorbeelden illustreren dat ondanks de ‘heilige democratische methode’ heel gemakkelijk populisten en politieke rattenvangers via de democratie aan de macht kunnen komen. Zij gedijen in een klimaat waarbij (een deel van) de bevolking weinig vertrouwen heeft in politieke instituties in combinatie met sociale onvrede onder brede lagen van de bevolking. Deze politici werpen zich vervolgens op als de vertolker van de onvrede met de belofte de problemen op te lossen. Met populisten als leiders heeft een land niet de leiders die het verdient (omdat dit opgevat kan worden als eigen schuld dikke bult) maar wel de leiders die het kiest. Met hun stem hebben kiezers in een democratisch bestel echter wel een corrigerend instrument in handen. Met de leuze Change, Yes We Can! wist Barack Obama in 2008 Amerikaanse kiezers te bewegen om te kiezen voor verandering. Mahatma Gandhi wees burgers op het nemen van eigen verantwoordelijkheid: ‘Wees de verandering die je in de wereld wilt zien’.
Politieke rattenvanger
In mei 2010 kozen Surinaamse kiezers voor een populist en politieke rattenvanger: Desi Bouterse. Hij werd in 2010 in De Nationale Assemblée (DNA) langs democratische weg gekozen als president van Suriname. Voor de kiezer had Desi Bouterse en zijn partij (NDP) in 2010 de kroniek van een aangekondigde ontgoocheling moeten zijn. Onder leiding van coupleider Bouterse verpauperde Suriname tussen 1980 en 1987. De voornaamste binnenlandse productie werd geleverd door de bankbiljettenpers waarmee de binnenlandse geldvoorraad werd opgevoerd. Toen de militairen in 1987 terugkeerden naar de kazerne lieten zij een failliete boel achter. Hij geldt ook als de architect van de regering-Wijdenbosch tussen 1996 en 2000. De erfenis van deze regering was dat haar beleid Suriname in de grootste economische crisis in de historie van het land stortte. Suriname was in vier jaar tijd totaal verarmd en de economie was vrijwel kapot gemaakt. In deze jaren begon een proces van criminalisering van de staat in Suriname doordat de drugsmaffia onmiskenbaar greep had gekregen op de politiek, economie en het opsporingsapparaat. Deze door de NDP gedomineerde regering werd een regering van Baas en Bazen(naar Buddingh’, De geschiedenis van Suriname 2012; p. 388).In juli 1999 werd ondertussen Bouterse bij verstek door een Nederlandse rechtbank veroordeeld tot zestien jaar gevangenisstraf. Uiteindelijk werd hij in juni 2000 in hoger beroep tot elf jaar cel veroordeeld wegens betrokkenheid bij een cocaïnetransport naar Nederland.
De (Nieuw)Front-regeringen (coalitie van de traditionele etnische partijen) hadden voor economische stabiliteit gezorgd na de failliete boedel die zij hadden geërfd. De broodnodige saneringsmaatregelen leidden echter wel tot onvrede onder brede lagen van de bevolking waarvan politieke rattenvangers zelf veroorzakers waren en weer profiteerden. Bouterse wist dan ook in 2010 het reservoir van gevoelens van marginalisering, sociaaleconomisch en politiek onbehagen bij grote delen van de bevolking aan te boren en politiek te kanaliseren. Hoewel hij inmiddels officieel verdachte was in het Decemberproces was dat in Suriname geen beletsel voor het bekleden van een hoge politieke functie. Veel, vooral jonge, kiezers hadden behoefte aan verandering, aan een new car smell. In 2010 koos Suriname een president van wie zijn aanhang en partij vonden dat met hem, ondanks zijn verleden, neks no fout was [vrij vertaald ‘doe niet moeilijk, alles kan en alles mag’]. Bouterse begon enthousiast aan een waslijst met megalomane projecten (de bouw van een diepzeehaven, de aanleg van dammen en waterkrachtcentrales, de bouw van een brug over de Corantijnrivier, de aanleg van een weg naar Brazilië, de aanleg van een tramlijn tussen Paramaribo en Onverwacht et cetera) zonder dat duidelijk was hoe de plannen gefinancierd zouden worden. Luchtkastelen vlogen Surinamers sinds 2010 om de oren. Na vijf jaar waren er van zijn beloftes echter niet veel gerealiseerd. De regering-Bouterse I (2010-2015) maakte zich niettemin populair door een jaar voor de verkiezingen in 2015 een aantal populistische maatregelen te nemen: er kwam een algemene pensioenwet, een nationale basiszorgverzekering en een minimum uurloon. Daarnaast werden in januari 2015 de kinderbijslag en de Algemene Oudedagsvoorziening verhoogd. Voorts kregen basisschoolkinderen na school gratis eten en opvang. Onderdeel van het populistisch beleid van de regering-Bouterse was de forse uitbreiding van het overheidsapparaat. Het betekende in concreto dat economische stabiliteit werd opgeofferd aan de uitvoering van het sinterklaasbeleid van Bouterse. De verkiezingen in mei 2015 leverden de NDP met deze populistische maatregelen dan ook een historische monsteroverwinning op met zesentwintig zetels (van de 51 zetels van DNA).Na de euforie onder de NDP-aanhangers ontwaakten zij met een kater uit hun roes: de staatskas was leeg, de economische groei was rond de nul procent en de hulp van het IMF werd ingeroepen. De economische crisis was de ergste sinds de onafhankelijkheid en opeens was er het besef dat Suriname onder de regering-Bouterse zich had laten af- en misleiden door brood en spelen.
Pe a moni dé: Tralala
Vijf jaar later (2020) is de situatie nog alarmerender: de staatsschuld die ondertussen meer dan SRD 21 miljard (USD 3 miljard) bedraagt, internationale financiële instellingen die waarschuwden voor monetaire financiering door de Centrale Bank van Suriname (CBvS) en dat het ongebreidelde leengedrag van de NDP-regering het land naar de afgrond zal leiden. Surinames kredietwaardigheid werd zelf door kredietbeoordelaars (Fitch Ratings en Standard &Poor’s) verlaagd van ‘B-min naar CCC+’, een junkstatus waarbij lenen moeilijk wordt en alleen tegen zeer hoge rente. Een land waar je liever geen zaken meedoet. Deze kredietbeoordelaars achten de kans klein dat Suriname zijn schulden zal kunnen aflossen. Op dit moment is het belangrijkste ‘wapenfeit’ van president Bouterse het strooien met voedselpakketten voor het armste deel van de bevolking in plaats van duurzame ontwikkeling.
Bij dit alles volgde in januari 2020 het monetair drama waarbij de regering ruim honderd miljoen US dollar van de kasreserves van de commerciële banken (particulier geld) die waren ondergebracht bij de CBvS heeft gebruikt voor overheidsuitgaven zonder dat de banken hiervan op de hoogte waren. Het precieze bedrag is nog steeds onduidelijk. Zo worden er ook bedragen genoemd van 250 miljoen USD tot zelfs ruim 300 miljoen USD. Banken zijn maandenlang misleid en verkeerd geïnformeerd. Critici spreken van ‘gestolen kasreserves’, de ‘grootste bankroof allertijden’ en ‘diefstal met voorbedachten rade’. Pe a moni dé? [Waar is het geld gebleven?] is de vraag die iedereen in Suriname bezighoudt. De paladijn van Bouterse, vice-president Ashwin Adhin, bestempelde aanvankelijk deze hele kwestie als nep nieuws van ‘neppe mensen’ om vervolgens later te verklaren dat de kasreserves waren gebruikt voor de import van aardappelen [aloe in het Hindostaans], uien en valuta interventies. Onder de bevolking kreeg de vice-president de bijnaam van Aloe Baba. En de reactie van de president?Hij gaf tijdens een persconferentie aan dat twintig van de honderd miljoen USD was uitgegeven aan ‘tralala’: de ‘grote baas’ hing de vermoorde onschuld uit en zijn persconferentie was dan ook een knap staaltje a-no-mi-vertoning [ik ben niet verantwoordelijk, maar anderen]. Op de persconferentie werd duidelijk dat hij de regie kwijt was: hij sprak met een dikke tong, wauwelde, bazelde, zwamde en zeverde, en de meest gestelde vraag onder de aanwezige journalisten bij de persconferentie was of hij dronken was.
Met nog twee maanden voor de verkiezingen dacht de regering met gelegenheidswetgeving de economie te herstellen die op dit moment in een dramatische vrije val is terechtgekomen. Om de op hol geslagen dollarkoers omlaag te krijgen en de ontwaarding van de SRD tegen te gaan is door de coalitie in DNA op slinkse wijze een valutawet (Wet Controle Valutaverkeer en Transactiekantoren)uit de jaren tachtig doorgedrukt. In grote lijnen komt deze nieuwe wet erop neer dat overal slechts de door CBvS vastgestelde wisselkoers mag worden gehanteerd bij transacties. Het is verboden om vreemde valuta te kopen bij cambio’s of anderen en geldwisselkantoren mogen valuta die zij bij het publiek opkopen alleen aan banken verkopen. Oppositie en financiële instituten (CBvS, bankiersvereniging en cambiohouders) voelden zich misleid omdat zij benaderd waren om commentaar te geven op de Wet Toezicht Geldtransactiekantoren maar vervolgens geconfronteerd werden met een geheel nieuwe wet. Deze wet zal een herhaling van de economische ineenstorting uit de jaren tachtig betekenen toen er een enorme kapitaalvlucht plaatsvond omdat bedrijven niet meer investeerden, de officiële koers een lachertje werd, de zwarte markt ging bloeien, goederen vanwege de zware markt koers schaars en peperduur werden, de koopkracht achteruit ging en de werkloosheid en armoede toenamen. De Wet Controle Valutaverkeer en Transactiekantoren past bij een totalitair regime in een ontwrichte samenleving. Critici van dit ‘onuitvoerbaar gedrocht‘ spreken dan ook van ‘georganiseerde misdaad, institutionalisering van corruptie en een maffiawet’.
Samenvattend kan worden gesteld dat de financiële en sociaaleconomische situatie van Suriname in 2020 nog erger is dan die in 2000 toen de regering-Wijdenbosh na massale protesten naar huis ging. Onder president Bouterse kreeg de kleptocratie ruim baan, een nyan patu-regering [graaien in de staatskas] waarbij ex-militairen, vrienden en familie van Bouterse Suriname zijn gaan beschouwen als een persoonlijk wingewest. Ondertussen grijpt de armoede om zich heen in Suriname. Illustratief is een WhatsApp-bericht dat ik kortgeleden ontving van een jeugdvriend in Suriname. Op mijn vraag hoe het hem en zijn gezin verging, antwoordde hij: ‘A libi tranga, mi’e poesing wan fasi, maar a kondre ne lating tu, ding mang e kier oen dja’ [vrij vertaald: met heel veel moeite kan ik het hoofd boven water houden. Het is hier bar en boos]. Zijn situatie is vergelijkbaar met die van tienduizenden andere gezinnen. Ondertussen faciliteert Bouterses NDP mensen die kapitaal kunnen maken, maar die als tegenprestatie de partij moeten sponsoren. Vriend en vijand zijn het erover eens dat de corruptie tijdens de regering Bouterse nog nooit zo omvangrijk was, zelfs niet in de jaren tachtig tijdens de militaire dictatuur. De oppositie en maatschappelijke organisaties (werkgeversorganisaties en vakbonden) typeren de regering-Bouterse als een maffiaregering, evenals in de jaren 1996-2000 een regering van Baas en Bazen. In internationale onderzoeksrapporten wordt Suriname onder president Bouterse bestempeld als een ‘gecriminaliseerde staat’ met banden met transnationaal georganiseerde misdaad die zich bezig houdt met drugshandel, het witwassen van drugsgeld, illegale goudhandel en grootschalige corruptie. Hiermee is het land verworden tot een schaduwstaat waar machthebbers zich boven de wet stellen en daarnaast in de ergste traditie van derdewereldlanden een persoonlijk wingewest geworden van een kliek rond Bouterse.
Opoffering van Recht en Waarheid
Als president schoffeerde Bouterse De Nationale Assemblée die hij bestempelde als een ‘poppenkast’. Hij liet zich in dit vertegenwoordigend college heel sporadisch zien, zelfs niet tijdens begrotingsbehandelingen en belangrijke staatszaken. Voorts gaf hij blijk van minachting en intimidatie van de rechterlijke macht. Bouterse gebruikte het presidentschap om het Decemberproces tegen te werken. Een week voordat de openbaar aanklager zijn requisitoir zou houden nam de NDP-coalitie in 2012 in DNA een amnestiewet aan waarbij de verdachten van de Decembermoorden vrijuit gingen. Hiermee werkte de NDP op bestelling mee aan het uitschakelen van de rechtsstaat. Recht en waarheid werden opgeofferd voor het persoonlijk belang van de president. De Krijgsraad achtte de Amnestiewet echter strijdig met het grondwettelijk principe van niet-inmenging in een lopend proces.
Na zijn veroordeling in november 2019 door de Krijgsraad tot twintig jaar cel voor zijn betrokkenheid bij de Decembermoorden liet de komiek Bouterse niet na tijdens een kaderbijeenkomst van zijn partij lopend op het podium (‘mi o koiri go so’ [zo zal ik wandelend er naartoe gaan] te demonstreren hoe hij naar de Krijgsraad zou gaan om hoger beroep aan te tekenen. Vol bravoure verkondigde hij daarnaast op een politieke bijeenkomst in Coronie: ‘Mi taygi yu eerlijk. Den man no man sroto mi. Echte, echte, echte. Den no man. A no bigi mi du’ [Ik zeg het je eerlijk, ze gaan mij nooit kunnen opsluiten. Echt niet. Het gaat ze niet lukken. Dit is geen grootspraak].
Na Gado pot’ unu dya
Bouterse ziet zichzelf als de politieke leider die de fakkel van de linkse activist en antikolonialist Anton de Kom heeft overgenomen. Het is zijn persoonlijke missie de Surinaamse geschiedenisboeken in te gaan als een volkspresident en de populaire vader des vaderlands en niet als de ex-dictator die in de jaren tachtig tegenstanders koelbloedig uit de weg liet ruimen. Suriname werd echter onder zijn leiding een land in moreel verval en machthebbers die niet schromen bedreigende taal te uiten enkel uit machtsbehoud terwijl corruptie en machtsmisbruik manifest zijn geworden. Daarnaast ziet hij zijn presidentschap en het feit dat zijn partij in het machtscentrum zit als goddelijke Voorzienigheid. Als reactie op de strafeis in juni 2017 van de auditeur-militair voor zijn aandeel in de Decembermoorden deelde Bouterse op een partijbijeenkomst mee niet te zullen aftreden bij een veroordeling: ‘Als God mij hier heeft neergezet, wie is de rechter dan om mij weg te sturen?’ riep hij tegen zijn aanhangers. De goddelijke Voorzienigheid haalde hij weer van stal als reactie op de protestdemonstraties tegen zijn beleid in februari 2020: ‘….na Gado pot’ unu dya en na Gado kan pur’ wi dya’ [God heeft ons in het machtscentrum en alleen Hij kan ons wegsturen]. Ondanks de goddelijke Voorzienigheid heeft hij als president volledig gefaald. In Bouterses jargon, zijn presidentschap is één grote grap met desastreuze gevolgen voor land en volk, dat wil zeggen een gedesillusioneerde en straatarme bevolking. In zijn tweede ambtsperiode (2015-2020) rezen er zelfs steeds meer twijfels over zijn geestelijke gesteldheid.
Ook op zijn voorbeeldfunctie als president valt het nodige af te dingen. Hij overschrijdt regelmatig de grens van het toelaatbare. Ondanks de afgekondigde maatregelen in verband met de corona-crisis zat de ‘volkspresident’ die zichzelf ook graag ziet als ‘man van het volk’ op Goede Vrijdag in de volkswijk Flora ontspannen (sigaret in de mond, glas whisky op tafel) met meer dan tien personen voor een fatu [gezellig onderonsje] en brasa’s [omhelzing] te geven dat het een lieve lust is. De beelden kwamen op sociale media terecht en de kritieken die losbarstten waren niet mals. Twee dagen later kwam hij met excuses voor zijn gedrag. Naar aanleiding hiervan schreef de columnist Stuart Rahan in De Ware Tijd (16 april 2020) in de stijl van de Surinaamse schrijver Edgar Cairo: ‘Die man zijn hoofd is geboord’ [hij spoort niet]. Al deze zaken maken één ding duidelijk: Suriname zit sinds 2010 opgescheept met een president die gewoon niet deugt.
Alternatief voor regering van Baas en Bazen
Is er een alternatief voor de huidige regering van Baas en Bazen? Als het gaat om coalitievorming is de Surinaamse politiek onvoorspelbaar. Samenwerking tussen politieke partijen geschiedt niet op basis van programmatisch vergelijk, maar als de gelegenheid zich voordoet. Opportunisme is dan ook een belangrijk kenmerk van de Surinaamse politiek en de meeste politici geven daarbij blijk van een verontrustende morele lichtheid. Zo kwam er na de verkiezingen in 2010 in Suriname een coalitie aan de macht waarbij drie gezworen vijanden (Bouterse als oud-bevelhebber, Brunswijk als leider het Jungle Commando en Somohardjo als een van de leiders van verzet in Nederland tegen het Bouterse-regime in de jaren tachtig) een coalitie sloten die niemand in Suriname voor mogelijk had gehouden.
De morele lichtheid van veel politici zien we onder meer terug bij de samenstelling van de partij-kieslijsten voor de verkiezingen: wie staat op een verkiesbare plaats en wie niet, wie zijn mogelijke overlopers? Zo heeft de VHP personen voorafgaand aan hun definitieve kandidatering een verklaring (wurgcontract) laten ondertekenen dat zij na de verkiezing niet zullen overstappen naar een andere partij op straffe van een boete van drie miljoen USD. Voorts zijn met nog anderhalve maand voor de verkiezingen drie hoofdbestuursleden van de VHP opgestapt vanwege hun ontevredenheid over de kandidatenlijst. Duidelijk moge zijn dat verkiezingen in Suriname niet alleen gaan over de verkiezing van 51 DNA-leden, ze worden ook gezien als een stille strijd om de 51 nieuwe rijken. De meeste DNA-leden zijn namelijk meestal ambtenaar die bovenop hun ambtelijke salaris ook nog een riante schadeloosstelling genieten als lid van DNA.
In de opiniepeilingen staat de NDP op verlies. Dit is niet verrassend gelet op het desastreuze sociaaleconomisch beleid en de endemische corruptie. Het is alleen koffiedik kijken hoe groot dit verlies zal zijn. Ik sluit niet uit dat de NDP ondanks het verlies toch nog op 18-20 zetels (thans 26) zal uitkomen. Intimidatie, fake news, strooien met voedselpakketten en het op de valreep treffen van populistische maatregelen door monetaire financiering zijn middelen die tot de habitus behoren van de regering-Bouterse.
De grootste uitdager van de NDP is de VHP onder leiding van Chan Santokhi die zich inmiddels heeft getransformeerd van een etnische (Hindostaanse) tot een multi-etnische partij. Deze partij staat in de peilingen op winst. Deze partij verklaarde te gaan voor 28 zetels (van de 51 DNA-zetels),maar bij dit aantal is de wens eerder de vader van de gedachte dan dat het gebaseerd is op realisme. Punt is dat in veel kiesdistricten de etnische factor nog steeds doorslaggevend is bij de stemkeuze. De groei van de VHP zie ik vooral in het terugwinnen van een deel van de achterban dat onderdak vond bij de NDP in 2010 en 2015. Het betekent voor de VHP dat vooral winst is te behalen in de kiesdistricten Paramaribo, Wanica, Commewijne, Nickerie en Saramacca waar de overgrote meerderheid van haar traditionele aanhang zit. In het meest gunstige geval heeft de VHP in potentie de mogelijkheid om van haar huidige acht DNA-zetels door te groeien naar 16-18 zetels.
De vraag of de NDP voor een derde termijn uit het machtscentrum kan worden gehouden met Bouterse als president is daarmee niet alleen afhankelijk van de winst van de VHP, maar ook van de overige oppositiepartijen zoals de eens zo machtige NPS. Deze partij (thans drie DNA-zetels) heeft een groot deel van haar traditionele Creoolse achterban verloren aan de NDP. Het is nog zeer de vraag of de NPS zal weten te profiteren van het verlies van het vertrouwen van de kiezers in de NDP. Niet uitgesloten dient te worden dat de partijen die eerder onderdeel waren van de Nieuw Front-regering (VHP, NPS, Pertjajah Luhur van Somohardjo en de A-combinatie waaronder de ABOP van Ronnie Brunswijk) gezamenlijk een meerderheid kunnen vormen na de verkiezingen. Of een dergelijke coalitie wenselijk is valt zeer te betwijfelen. Met name de Pertajah Luhur en ABOP zijn in het verleden onbetrouwbare politieke partners gebleken voor wie, meer dan andere partijen, meeregeren primair gericht is op patronage en cliëntelisme. Een herstel van de oude Nieuw Front-coalitie zou dan feitelijk neerkomen op puru bruku weri bruku [van de wal in de sloot]. Een coalitie van de VHP en de NDP? In 2010 stuurden belangengroepen (handelaren, ondernemers) binnen de VHP tevergeefs aan op een coalitie met de NDP. Tien jaar in de oppositie van de VHP is niet bevorderlijk voor hun particularistische belangen. Zij willen eindelijk eens hun ‘investering’ in de partij ‘verzilverd’ hebben. Het betekent dan ook dat zij er alle belang bij hebben dat de VHP na mei 2020 gaat meeregeren, desnoods met de NDP en met Bouterse als president. Uit het oogpunt van transparantie naar de kiezer toe is het van groot belang dat de VHP vóór mei 2020 openheid van zaken geeft over een eventuele samenwerking met de NDP van Bouterse.
Gelet op het opportunistische karakter van de Surinaamse politiek moet geen enkele coalitie na 25 mei worden uitgesloten. Welke regering ook na mei 2020 zal aantreden, de hoogste prioriteit zullen de reanimatie van de vastgelopen economie en de afbetaling van de torenhoge schuldenlast zijn om de boel weer op de rails te krijgen. Geen enkele oppositiepartij heeft tot nu toe aangegeven hoe zij dat gaan doen. Uit vrees voor verlies van de kiezersgunst hullen zij zich in een groot stilzwijgen over de noodzakelijke pijnlijke maatregelen die genomen dienen te worden om de economie weer op gang te krijgen. Gepresenteerde verkiezingsprogramma’s van de verschillende partijen zijn inwisselbaar en feitelijk wensenlijstjes. De kiezer vindt hierin geen grootse vergezichten, samenhangende visies en een concrete uitwerking en financiële onderbouwing van de plannen.
Voor de huidige Baas en Bazen in Suriname staan op 25 mei grote belangen op het spel. Met de vondst van grote olievoorraden voor de kust van Suriname en de verwachte miljardeninkomsten vanaf 2025 is het de huidige machtshebbers alles aan gelegen om de macht te behouden. Voor hen is de staat immers het vehikel voor particularistische belangen en ongebreidelde zelfverrijking. Het vertrouwen in de regering-Bouterse is tot het nulpunt gedaald. Indicatief is de afkondiging in april 2020 van de Wet Burgerlijke Uitzonderingstoestand in verband met de Covid-19-crisis. Deze wet heeft in de samenleving geleid tot grote ongerustheid. Met deze wet heeft de regering het mandaat gekregen verregaande beslissingen te nemen om ervoor te zorgen dat de gezondheidszorg van de burger gewaarborgd blijft. Wereldwijd worden echter binnen bestaande wettelijke kaders de beoogde doelstellingen gerealiseerd zonder dat grondwettelijke vrijheden van de samenleving volledig opzij worden gezet. Critici, zoals de Vereniging van Economisten (VES), van deze wet wijzen erop dat deze wet primair bedoeld is om het huidige desastreuze financieel-economisch beleid te continueren, zonder wettelijke beperkingen begrotingstekorten ongebreideld monetair te financieren en het recht om te protesteren tegen het wanbeleid in te perken. Dit is tekenend voor de ondemocratische inborst van de NDP.
Voor politieke partijen in Suriname is het op dit moment in verband met de corona-crisis haast een onwerkbare situatie: politieke publieke manifestaties zijn niet toegestaan en dit is uiteraard voor alle partijen een belangrijke handicap bij het mobiliseren van het kiezersvolk. In dat opzicht is de regerende NDP in het voordeel omdat zij de door haar gecontroleerde staatsmedia (radio en televisie) optimaal kan inzetten om kiezers achter zich te krijgen en zaken mooier voor te stellen dan ze in werkelijkheid zijn. Ook is het zeer de vraag in hoeverre buitenlandse waarnemers vanwege de corona-crisis aanwezig zullen zijn bij de verkiezingen. De huidige regeerders zullen daar niet rouwig om zijn. Daarnaast is ook een punt van zorg bij de komende verkiezingen dat de voorzitter (de districtscommissaris) van het hoofdstembureau in elk district de autoriteit is over de verkiezingen. Aangezien alle voorzitters NDP-ers zijn moet dan ook extra worden gewaakt voor eerlijke verkiezingen.
Suriname op een tweesprong
De Surinaamse bevolking heeft geen gudu p’pa [gulle gever], helpiman of yepiman [weldoende verlosser of zorger] nodig, maar duurzame ontwikkeling door integere en competente bestuurders die democratische waarden omarmen en voorleven. Op 25 mei staat Suriname op een tweesprong: het gaat dan om een keuze voor politieke normaliteit dat wil zeggen goed bestuur en een fatsoenlijk Suriname of voor een partij of regering van Baas en Bazen. De kiezer heeft het laatste woord en in navolging van Gandhi: wees de verandering die je in Suriname wilt zien. Het land verdient beter!
Bij de foto’s:
1 Protestdemonstratie onder aanvoering van Bouterse tegen het beleid van de regering-Venetiaan in 2005
2 Protestdemonstratie tegen de NDP-regering 2020
3 Slachtoffers Decembermoorden ’82
4 De drie heldhaftige rechters van de Krijgsraad die het vonnis uitsprak
5/6 Aanhang VHP (foto: Ranjan Akloe)
7 VHP leider Chan Santokhi (foto: Ranjan Akloe)
- Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname
Suriname-boek van oud-minister Jan Pronk – Hans Ramsoedh
Van de hand van oud-minister Jan Pronk (1940) verscheen zijn lang verwachte Suriname-boek: Suriname. Van wingewest tot natiestaat. Hij was minister van Ontwikkelingssamenwerking in het Kabinet Den Uyl (1973-1977) en een groot voorstander van Suriname’s onafhankelijkheid. Samen met premier Den Uyl en minister De Gaay Fortman (ARP) van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden geldt Pronk als een van de architecten van de Surinaamse onafhankelijkheid van Nederlandse zijde. Eind jaren zeventig sprak Den Uyl van een modeldekolonisatie wat betreft de Surinaamse onafhankelijkheid, een voorbeeld voor de wereld. Hij betitelde de wijze waarop de onafhankelijkheid van Suriname is begeleid als het ‘grootste succes’ van zijn kabinet. Nederland wilde met de onafhankelijkheid van Suriname het beter doen dan de wijze waarop het met de dekolonisatie van Indonesië was omgegaan.
Suriname. Van wingewest tot natiestaat is een lijvig boek dat meer is dan alleen een beschrijving van zijn rol als Nederlandse minister bij de onafhankelijkheid van Suriname. In 31 hoofdstukken beschrijft hij de geschiedenis van Suriname (slavernij, contractarbeid, economie en autonomie in 1954) tot en met de regering-Wijdenbosch (1996-2000). De Surinaamse actualiteit van dit moment (de regering-Bouterse) blijft in dit boek (bewust?) buiten beschouwing. De focus in dit boek ligt op de onderhandelingen rond de onafhankelijkheid van Suriname in de periode 1974-1975, de moeizame ontwikkelingsrelatie tussen beide landen na 1975, de coup van Bouterse en de politieke ontwikkelingen in Suriname en de Nederlandse reactie daarop tussen 1982 en 2000.
Jan Pronk is iemand met een behoorlijke staat van dienst. Hij was lid van de Tweede Kamer (1971-1973; 1978-1980; 1986-1989), na zijn ministerschap in het kabinet Den Uyl trad hij nog driemaal aan als minister (van Ontwikkelingssamenwerking in het kabinet-Lubbers III 1989-1994 en het kabinet-Kok I 1994-1998 en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) in het kabinet-Kok II 1998-2002). Van 1980 tot 1986 was hij Adjunct-Secretaris-Generaal van de UNCTAD (een intergouvernementeel orgaan van de Verenigde Naties inzake handel en ontwikkeling) in Genève en hij was in verschillende perioden (1978-1980, 2002-2004) ook nog buitengewoon hoogleraar Theorie en Praktijk van de Internationale Samenwerking aan het Institute of Social Studies (ISS) in Den Haag. Aan dit laatste instituut is hij nog steeds als emeritus hoogleraar verbonden.
Zijn politieke en ideologische bevlogenheid werd gevormd door de sociaaldemocratie (Partij van de Arbeid) en de Derde Wereldbeweging. Hij kwam in contact met generatiegenoten die actief waren binnen progressieve politieke stromingen in Nederland en in ontwikkelingslanden. In bijeenkomsten georganiseerd door de Wereldraad van Kerken ontmoette hij jongeren uit Afrika, Azië en Latijns-Amerika die verhaalden over het onrecht van het kolonialisme, imperialisme en racisme. Hij werd, zoals hij schrijft, sterk aangetrokken door ideeën over de internationale rechtsorde: vrede, dekolonisatie, nationale soevereiniteit, economische verzelfstandiging van nieuwe natiestaten, internationale ontwikkelingssamenwerking, een gezond milieu, bestrijding van armoede en bescherming van mensenrechten. Pronk voelde zich aangesproken door de stroming van het Tiers Mondisme (solidariteit met Derde Wereldlanden) die de positie van landen en volken van de Derde Wereld onderzocht en een bijdrage wilde leveren aan de verbetering daarvan. Suriname en de Antillen kwamen in de publieke meningsvorming in de jaren zestig nog nauwelijks aan bod. Beide landen kwamen in die tijd op hem over als: ‘die landen bestaan en het gaat er goed. Dat mag zo blijven. We hebben er weinig aan, maar we hebben er ook geen last van. Maar als men het daar anders wil, dan mag dat ook’ (p. 52).
In de jaren zestig kwam Pronk in contact met een aantal jonge Surinamers die in Nederland werkten of studeerden en was hij aanwezig op bijeenkomsten van Surinaamse studenten en actiecomités in meerdere universiteitssteden in Nederland. Hij kende Wij slaven van Suriname van Anton de Kom en de geschriften van ijveraars voor onafhankelijkheid zoals Eddy Bruma. Hij beschouwde hen als voorhoededenkers op het punt van de onafhankelijkheid van Suriname. Hoewel zij nog geen politieke hoofdstroom in Suriname zelf vertegenwoordigden was het Pronks verwachting dat het slechts een kwestie van tijd was voordat die minderheid zich zou ontwikkelen tot een meerderheid. Voor hem was duidelijk dat het Koninkrijksstatuut van 1954 remmend werkte op de weg naar de uiteindelijk onvermijdelijke onafhankelijkheid van Suriname. In Pronks visie leek Suriname door het Statuut slachtoffer te worden van de wet van de remmende voorsprong: in de jaren die volgden verwierven steeds meer voormalige koloniën staatkundige onafhankelijkheid, maar twee decennia na 1954 was er voor Suriname en de Antillen echter weinig veranderd.
Pronk werd in zijn oordeel over het Statuut bevestigd door de gebeurtenissen in Willemstad op 30 mei 1969. Een uit de hand gelopen loonconflict leidde op die dag tot het platbranden en plunderen van de belangrijkste winkelstraten in Willemstad. De rellen konden destijds bedwongen worden met de inzet van Nederlandse mariniers. Voor Pronk ging het om een vorm van koloniaal optreden die niet meer gepast was. Nederland had in Indonesië leergeld betaald (Politionele Acties), op Curaçao was het op 30 mei 1969 fout gelopen en in Suriname moest dat hoe dan ook worden voorkomen. Met andere woorden, in Pronks optiek waren het de gebeurtenissen in Willemstad die beslissend waren in zijn denken over de onafhankelijkheid van de Rijksdelen in de West. Onafhankelijkheid van de Rijksdelen in de West was echter in Nederland tot eind jaren zestig geen issue. Van alle politieke partijen in Nederland was de PvdA het meest gecharmeerd van de onafhankelijkheid van deze Rijksdelen. Een Werkgroep van D’66, PPR en PvdA en met Pronk als lid kwam in Keerpunt 1972 met de aanbeveling dat moest worden gestreefd naar de onafhankelijkheid van Suriname voor eind 1976. Zowel in Nederland als in Suriname was 1973 een beslissend jaar. In Nederland kwam het kabinet-Den Uyl tot stand en in Suriname won Arrons Creoolse politieke combinatie de verkiezingen. Toen de regering-Arron verklaarde de onafhankelijkheid van Suriname ultimo 1975 te realiseren was het voor Den Uyl en Pronk dan ook geen verrassing. In 1972 had Arron aan beide Nederlandse politici verklaard dat als zijn politieke combinatie de verkiezingen in 1973 zou winnen hij direct daarna zou bekend maken dat Suriname in 1975 onafhankelijk diende te zijn.
In dit boek staat Pronk uitgebreid stil bij de Surinaams-Nederlandse onderhandelingen rond de onafhankelijkheid, een ‘lesje in onderhandelen’, zoals hij schrijft (p. 9). Voor de Nederlandse onderhandelaars was het belangrijkste doel van de onderhandelingen om te komen tot een politiek en juridisch ordelijke soevereiniteitsoverdracht. Voor de Surinaamse onderhandelaars stond die soevereiniteit echter al vast. Zij beschouwden de hoogte van de financiële toezeggingen voor de periode na de onafhankelijkheid als hét belangrijkste agendapunt. Bij deze onderhandelingen waren rationele argumenten ondergesneeuwd door bluf van de zijde van de Surinaamse onderhandelaars. Deze toonden zich uiterst vaardig in het benutten van Nederlandse schuldgevoelens over het koloniale verleden. Zo schrijven andere bronnen (Jansen van Galen, Het Suriname-syndroom 2001; Verkuil, De gedrevene 2019) dat Arron tijdens de onderhandelingen over de hoogte van de Nederlandse ontwikkelingshulp aan Suriname tegen Den Uyl zei: ‘Collega, ik ben hier niet om grappen te maken. Ik ben hier om zaken te doen’. Vooral de Surinaamse minister Van Genderen kon veel misbaar maken: ‘plannen, projecten? ‘Geld moeten we hebben’. Een onafhankelijk toeschouwer zou daar bewondering voor hebben opgebracht, aldus Pronk. Nederland had één miljard in gedachte aan ontwikkelingshulp voor Suriname na de onafhankelijkheid, terwijl van Surinaamse kant de vraag het tienvoudige was. Ten slotte werd men het eens over Nf 3,5 miljard. De Surinaamse delegatie die onderhandelde over de onafhankelijkheid werd dan ook bij terugkeer in Suriname groots ontvangen en bejubeld, niet vanwege de naderende onafhankelijkheid maar om de bruidsschat (Nederlandse ontwikkelingshulp) die was binnengehaald. De bruidsschat werd belangrijker geacht dan de bruid (de onafhankelijkheid).
Over het verzet van de oppositie in Suriname tegen de onafhankelijkheid is Pronk nogal formalistisch. Nederland had immers de hoogte van de te verstrekken ontwikkelingshulp als stok achter de deur om de regering-Arron te ‘dwingen’ om met de oppositie tot een vergelijk te komen. Hiermee was misschien de massale vlucht van Surinamers naar Nederland minder groot geweest. Pronk kon zich echter weinig inleven in de bezwaren van de oppositie, ook niet toen de regeringscoalitie haar meerderheid in het parlement had verloren doordat drie Statenleden zich hadden aangesloten bij de oppositie. In de Staten ontstond een patstelling. Zo schrijft hij dat de oppositie diende te accepteren dat de verkiezingen een minderheidspositie voor de VHP hadden opgeleverd en dat zij nu geen regeringspartij meer was. Het was haar taak niet proberen mee te regeren, maar de regering te controleren vanuit het parlement. Een nogal kortzichtig standpunt van Pronk destijds lijkt mij, gelet op de raciale verdeeldheid in Suriname op dat moment: een Creoolse coalitie versus een Hindostaanse oppositie. Het VHP-Statenlid Hindori doorbrak uiteindelijk de politieke impasse door te verklaren dat hij mee zou werken aan de onafhankelijkheid. De oprechtheid van zijn overwegingen werd echter door de VHP in twijfel getrokken door het gerucht rond te strooien dat Nederland zijn stem had gekocht. Pronk ontkent dit ten stelligste en stelt: ‘Dat was wel het domste wat wij zouden hebben kunnen doen’ (p. 148).
Over de eerste jaren na de onafhankelijkheid van Suriname is Pronk nogal gemengd over de economische ontwikkeling. Er was sprake van vreedzame co-existentie tussen de verschillende bevolkingsgroepen in Suriname, Nederland was positief gestemd over de constitutionele verankering van de democratische rechtsstaat, maar de economische ontwikkeling stagneerde meer dan mogelijk was geweest vooral ten gevolge van corruptie, bureaucratie, en nepotisme. Maar ineens ging het volstrekt mis in Suriname: de militaire coup in 1980. Pronk bekroop het gevoel dat er iets onherstelbaar kapot was gemaakt. In Nederland had niemand een staatsgreep verwacht. De Nederlandse regering maakte zich zorgen over de veiligheid van Nederlanders in Suriname, was beducht dat de stroom Surinamers naar Nederland nog groter zou worden, vreesde dat de staatsgreep zou leiden tot vergroting van de invloed van Cuba in de regio en vroeg zich wat er met de ontwikkelingshulp moest gebeuren.
Over de rol van kolonel Valk (hoofd van de Nederlandse Militaire Missie in Suriname) bij de staatsgreep schrijft Pronk dat deze de coupplegers heeft opgestookt en daarnaast ook heeft nagelaten zijn eigen chef, de Nederlandse ambassadeur, te informeren over de coupplannen. Volgens Pronk is er zeker aanleiding voor de veronderstelling dat Valk meer was dan een adviseur van de coupplegers. Van Nederlandse medeplichtigheid is in zijn optiek echter absoluut geen sprake. Hij kan zich namelijk niet voorstellen dat wie dan ook binnen de Nederlandse regering een staatsgreep in Suriname zou hebben willen bewerkstelligen. Opmerkelijk is dat in Pronks optiek het niet Valk was die Bouterse had gebruikt, maar eerder andersom. Bouterse had Valk gebruikt, eerst om de sergeanten achter zich te krijgen en vervolgens om de staatsgreep enige legitimiteit te doen verkrijgen. Valk erbij betrekken was vooral belangrijk voor de relatie met Nederland. Als Nederland de hulp zou stopzetten of als drukmiddel gebruiken, zou de positie van Bouterse aanzienlijk verzwakken. Op dit punt vind ik Pronk nogal speculatief. Alle bewijzen wijzen namelijk in de richting van een actieve rol van Valk vóór en na de staatsgreep. Het is van Pronk ook een overschatting van het intellect van Bouterse en een onderschatting van dat van Valk. De speculatie rond de rol van Valk is alleen maar vergroot doordat Nederland de archieven met betrekking tot deze kwestie tot 2060 als geheim heeft geclassificeerd. Op grond van deze geheimhouding wordt in Surinaamse kring de verdenking geuit dat Nederland destijds toch bij de coup betrokken is geweest. Ook Pronk pleit voor een openbaarmaking van deze stukken: de waarheidsvinding wordt immers belemmerd en de geheimhouding is niet in het belang van de verdere ontwikkeling van Suriname en evenmin in het belang van Nederland.
De ontwikkelingen tussen 1980 en 2000 komen verder uitvoerig aan bod in dit boek met daarbij aandacht voor hoe politiek Den Haag reageerde op de ontwikkelingen in Suriname na 1980: de Decembermoorden, de sociaaleconomische ineenstorting na 1982, de binnenlandse oorlog, de restrictieve Nederlandse ontwikkelingshulp na 1987, Gemenebest Nederland-Suriname, Structureel Aanpassingsprogramma (SAP) en de regering-Wijdenbosch met Bouterse als architect.
In het voorlaatste hoofdstuk (hoofdstuk 30: Rekenschap) gaat Pronk in op zijn critici in wier optiek sprake is geweest van een snelle en slordige afhandeling van de onafhankelijkheid van Suriname en reflecteert hij op een aantal zaken rond de onafhankelijkheid. Pronks repliek op zijn critici is haast Lutheraans: ‘Hier sta ik, ik [kan] kon niet anders’. Zo stelt Pronk dat de toekomst van de Surinaamse bevolking al eeuwenlang stelselmatig vanuit Nederland was bepaald. Hij wilde daar afstand van nemen. Als Nederland dat niet had gedaan zouden dezelfde critici hebben gezegd dat Nederland de toekomst van Suriname wilde blijven bepalen. Het was het kabinet-Den Uyl er alles aan gelegen om niet dezelfde fouten te maken die de Nederlandse regering in de jaren veertig hadden gebracht tot het voeren van een koloniale oorlog in Indonesië. Bij Den Uyl en de zijnen ging het wel degelijk om de morele schuld van de kolonisator voor een paar honderd jaar uitbuiting en slavernij. Pronk schrijft dat zij zich juist ten opzichte van Suriname bewust waren van de koloniale schuld: Geen schuldgevoel, maar wel schuldbesef, een ethisch uitgangspunt dat van vitaal belang was voor de sociaaldemocraten tijdens de onafhankelijkheidsbesprekingen met Suriname. In de optiek van Pronk is er geen juist of ideaal moment voor een land om onafhankelijk te worden: Wanneer is het te vroeg, te laat of juist op tijd? Had het anders gekund en gemoeten? Over dit laatste schrijft Pronk dat als de onderhandelingen over voorwaarden, criteria en mensenrechten niet in de jaren zeventig waren gevoerd maar twintig jaar later, van Nederlandse zijde meer garanties zouden zijn geëist.
Aan het eind van dit hoofdstuk vat hij een paar van de Nederlandse beslissingen kort samen: misschien kreeg Suriname meer hulp dan goed was met hulpverslaving als resultaat, de ontwikkelingsrelatie leidde tot meer bevoogding dan wenselijk was, niet alle bestedingen pakten goed uit (spoorlijn in West-Suriname als voorbeeld), de beslissing in 1975 om Suriname te helpen bij de opbouw van een eigen leger was funest, de uitzending van een militaire missie voorgezeten door een Nederlands kolonel die zich gedroeg als een ongeleid projectiel was funest en de steun die het kabinet-Van Agt gaf aan de door Bouterse geïnstalleerde regering-Chin A Sen in 1980 had nooit mogen plaatsvinden.
De (politieke en economische) toekomst van Suriname is in Pronks optiek ongewis. Met name de economische afbraakpolitiek van de regering-Bouterse en het feit dat Bouterse nog steeds kan rekenen op veel steun van jonge mensen die het verleden niet kennen dan wel van mening zijn dat het niet relevant is voor de toekomst stemmen hem niet tot optimisme. Niettemin put hij hoop, en met hem veel Surinamers, in de moed en wijsheid van Cynthia Valstein-Montnor en haar collega’s van de Krijgsraad die ondanks dreigementen Bouterse veroordeelden voor zijn betrokkenheid bij de Decembermoorden.
Suriname. Van wingewest tot natiestaat is een vlot geschreven boek en een must-read voor een ieder die geïnteresseerd is in de naoorlogse politieke geschiedenis van Suriname en de relaties Suriname-Nederland. Dit boek is niet alleen een zakelijk maar ook een persoonlijk relaas van een direct bij Suriname betrokken Nederlandse oud-bewindsman. Jan Pronk heeft sinds de jaren zestig een bijzondere band met Suriname ontwikkeld, en zeker niet in de laatste plaats vanwege zijn inspanning om van de Surinaamse onafhankelijkheid in 1975 een modeldekolonisatie te maken. De treurige afloop hiervan ligt hem nog steeds na aan het hart.
Fotobijschriften:
– Regeringsconferentie in het Catshuis in Den Haag in maart 1975 met 2e van links Jan Pronk en met Henck Arron en Den Uyl (Nationaal Archief)
– Ondertekening Soevereiniteitsoverdracht van Suriname op 25 november door premier Den Uyl en premier Henck Arron (Nationaal Archief)
Jan Pronk, Suriname. Van wingewest tot natiestaat. Volendam 2020: LM Publishers,
ISBN 978-94-6022-516-1, 560 pp, prijs € 29.50
Ps: In april was er een debat over dit boek met Jan Pronk gepland, maar in verband met de maatregelen rondom COVID-19 is dit uitgesteld tot het najaar. Meer informatie over dit debat volgt te zijner tijd op de site van debatcentrum Rode Hoed in Amsterdam: https://rodehoed.nl/agenda/
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, NIEUWS, Suriname, Taal & Literatuur
Brief van Mahatma Gandhi en het zoeken naar de roots – C. Choenni
Na de afschaffing van de immigratie van Hindostanen naar Suriname vanuit India in 1917, werden er pogingen ondernomen om de vrije vestiging van Hindostanen aan te moedigen. Er was vooral een nijpend tekort aan Hindostaanse vrouwen. Vermeldenswaard is dat vanwege de Eerste Wereldoorlog twee lichtingen van contractarbeiders Suriname niet hebben bereikt. Zij waren al geselecteerd en hebben tevergeefs gewacht op transport naar Suriname. Zij werden teruggestuurd naar hun woonplaats in India. Het probleem was dat weinig transportschepen beschikbaar waren, omdat deze gevorderd waren om troepen te vervoeren naar de oorlogsgebieden. Bovendien was de kans op aanslagen door Duitse onderzeeboten (met zogeheten torpedo’s) heel groot. Onder leiding van de toenmalige belangrijkste Hindostaanse organisatie, de Surinaamse Immigranten Vereniging (SIV) -later veranderde de naam in Bharat Oeday (opkomend Hindostan)- werden acties ondernomen ten behoeve van de vrije vestiging van Hindostanen in Suriname. Nadat het zenden van ‘verzoekbrieven’ geen resultaat opleverde werd besloten om een vierkoppige delegatie in 1920 naar India te sturen. Deze delegatie heeft ondermeer gesproken met Mahatma Gandhi, maar dat was tevergeefs.
Een laatste poging om de vrije vestiging uit India naar Suriname op gang te krijgen werd ondernomen in oktober 1935 door pandit Bhawanibhikh Shriemisier. Hij was in India geboren en kwam als contractarbeider naar Suriname samen met zijn moeder die weduwe was geworden en zijn jongere broer. Zij waren uit vrije wil uit India vetrokken omdat het loon dat zij konden verdienen in Suriname veel hoger was dan in India. Zij arriveerden in 1893 in Suriname met het schip Hereford II (hij noemde het schip Harphoet) en werden te werk gesteld op plantage Poelwijk (district Commewijne). Omdat er toentertijd geen hooggekwalificeerde pandit was in Suriname, vertrok Bhawanibhikh in 1900 naar Guyana om daar een panditopleiding te volgen. Hij werd een gezaghebbende pandit in Suriname, maar ook een zakenman. Zijn zoon Hemradj werd in 1958 de eerste Hindostaanse minister van Justitie in Suriname. Toen pandit Bhawanibhikh voldoende geld had gespaard is hij via Guyana met een schip naar India vertrokken om onder meer de grote Indiase leider Mahatma Gandhi te ontmoeten. Hij verzocht ook de Mahatma (Grote Geest) om een boodschap te geven aan de Hindostanen in Suriname.
Pandit Bhawanibhikh Shrimisier (op de foto uiterst links) werd omstreeks 1878 geboren in India, in het district Basti in de staat Uttar Pradesh. Hij arriveerde in april 1893 met het schip Hereford II in Suriname samen met zijn moeder, die weduwe was, en een jongere broer. Pandit Shrimisier was een gezaghebbende pandit. Hij overleed op hoge leeftijd in 1975.
Boek in het Hindi
Pandit Bhawanibhikh Shriemisier heeft zijn levensverhaal laten vastleggen in een boek dat is verschenen in 1957 in het Hindi in India. In dit boek is de brief met de tekst van de boodschap van Mahatma Gandhi in het Hindi opgenomen.
Mahatma Gandhi schreef de onderstaande boodschap in het Hindi.
Bron: Biografie Pandit Shriemisier in het Hindi
Deze boodschap luidt vrij vertaald in het Nederlands:
Pandit Bhawanibhikh Mishre uit Dutch Guyana is samen met Shri Banarsi Dass Chatur Vedi bij mij gekomen om mij te ontmoeten en vroeg mij om een boodschap voor de Surinaamse Migranten. Ik heb slechts dit verzoek aan jullie, en dat is dat jullie altijd eensgezind moeten samen leven, de zuiverheid van het leven in acht nemen en in gesprekken, Hindi en Hindoestani taal gebruiken, Hindi scholen en -bibliotheken oprichten.
Magnabadi, Wardha
11 oktober 1935
M.K. Gandhi
Invoering familienamen
Overigens moest zijn familienaam luiden Shrierammisier. De Creoolse ambtenaar heeft ram geschrapt met de opmerking: ”Baboeng a neng langa toemsi “(Baboen –een denigrerende aanspreekvorm- uw naam is te lang). Destijds werd het zogeheten schoonschrift gebruikt bij de inschrijving van familienamen. Deze ambtenaar wilde blijkbaar niet teveel moeite doen om de naam volledig uit te schrijven. In 1916 had de Surinaamse overheid namelijk besloten dat Hindostanen in Suriname een familienaam (geslachtsnaam) zouden moeten aannemen, omdat het immigrantenummer minder bruikbaar was geworden. Er werden kinderen en vele kleinkinderen geboren en verwijzing naar het immigrantenummer –meestal terug te vinden in de zogeheten familieboek- werd bewerkelijk. Kind van de immigranten met nummer xxxx was in het geval van de tweede generatie (in Suriname geboren kinderen) nog te volgen, maar bij de derde generatie ((in Suriname geboren kleinkinderen) werd het veel ingewikkelder. Bijvoorbeeld, Sukhia dochter van R1646, Ramraji kleindochter van R1666, etc. Een deel van de Hindostanen dat een familienaam had ingeschreven, voordat de regeling van de geslachtsnaam van kracht werd, kreeg de naam van de moeder als familienaam bij de inschrijving.
Halkorisaw ke palwar (familie van Halkorisaw). Er werd toentertijd een onderscheid gemaakt. De roepnaam werd nog steeds gebruikt en met betrekking tot de familienaam werd gezegd: Tu log ke kon naam (bedoeld werd de officiële naam) chale he. Langzamerhand werd vooral met het uitsterven van de Hindostaanse immigranten de ingeschreven familienaam steeds vaker gehanteerd. Overigens hebben velen hun (familie)naam toen zij uit India vertrokken gewijzigd of valse namen, zoals bijvoorbeeld Bhikharie (bedelaar) of Garib (arm) opgegeven (zie verder: C. Choenni, Over het ontstaan van familienamen op Hindorama.com). Men koos vaak met medewerking van de officiële wervers in India een valse naam om niet terug gevonden te worden bij de subdepots en het hoofddepot in Calcutta. Veel jongemannen waren namelijk gevlucht van huis om te kunnen emigreren. Zij werden meestal tevergeefs door hun familie opgespoord. Bepaalde Hindostaanse jongemannen waren bijvoorbeeld gevlucht omdat zij het voedsel hadden opgegeten dat voor hun oudere broer was bestemd. De praktijk was toen in India dat vanwege de schaarste aan voedsel de oudere broer eerst at en de restjes gingen naar de jongere broers. Het is zelfs voorgekomen dat sommige Hindoes een moslimnaam hebben aangenomen. Zo is een hindoe emigrant behorende tot de schrijverskaste (Kayastha) onder de moslimnaam Ascarali geëmigreerd naar Suriname (zie J.M.M. De Klerk. De immigratie der Hindostanen 1953, pagina 69, noot 48).
Zoektocht
Daarom is op grond van de meeste familienamen het heel lastig om de roots i.c. voorouders in India te traceren. In de database Gahetna zijn gegevens van ongeveer 77% (26.2490 records) van Hindostaanse contractarbeiders opgenomen. Tijdens hun zoektocht raken velen teleurgesteld wanneer zij gegevens van hun voorouders niet kunnen vinden op grond van hun familienaam. En als ze wel relevante gegevens hebben gevonden lijken zij in hun zoektocht in India meestal niet te slagen. Vaak wordt men opgelicht door bepaalde bureaus of sommige Indiërs beweren al te graag dat zij familie zo om een relatie te hebben in het buitenland. Slechts een kleine groep heeft zijn roots kunnen vinden in India. Daarnaast had een heel kleine groep contact behouden via brieven en is het contact gebleven. Anderen hadden briefverkeer, maar door het beide wereldoorlogen is hun briefverkeer opgehouden. Ook is het soms voorgekomen dat de brieven uit India in Suriname zijn kwijt geraakt of niet bewaard.
Bovendien is een deel, bijna een kwart van de gegevens van de Hindostaanse contractarbeiders verloren in Suriname door slecht beheer (meestal is de lijst met gegevens verpulverd). Het Hoofddepot gevestigd in Calcutta is opgeheven in 1924 en het Agentschap overgedragen aan De Nederlandse Consul-Generaal J.C. F. Deddes (zie J.M.M. De Klerk, De immigratie der Hindostanen 1953, pagina 180,181). Het is niet bekend wat er is gebeurd met de administratie over de contractarbeiders die zijn vetrokken naar Suriname. Daarom heb in Nederland laten nagaan of het archief van het Suriname agentschap in het Nationaal Archief in Nederland is terechtgekomen. Dat is niet het geval en ook in Jakarta (Indonesië) is gezocht in de archieven. Ik heb ook in Londen in de National Archives en de Britisch Library honderden documenten ‘nagelopen’, maar niks relevants gevonden. Het lijkt mij indien het archief van het Suriname Agentschap in Calcutta niet is vernietigd dat in India moet worden gezocht. Ik heb de Archives of West Bengal in Calcutta bezocht. Wellicht is het daar terechtgekomen. Ik zag grote dozen en stapels dossiers in zeer slechte staat. Het kost zeer veel tijd en de nodige contacten om daar in de archieven onderzoek te mogen doen. Wellicht moet ook in de National Archives in New Delhi worden gezocht. De conclusie is helaas dat een deel van de Hindostaanse geschiedenis verloren is gegaan.
Fotobijschriften: Standbeeld Mahatma Gandhi te Paramaribo (Suriname) en prof. dr. Chan E.S. Choenni
Met dank aan Roy Khemradj en Prim Girjasing voor de foto van pandit Bhawanibhikh.
- Published in BIBLIOTHEEK, Suriname