Hindorama

Let's get IN(fo)SPIRED!
  • HOME
  • ACTUEEL
  • CULTUUR
  • COLUMN
  • INTERVIEW
  • JAI
    • JNAN ADHIN INSTITUUT (JAI)
    • BIBLIOTHEEK
      • INFOSITE / EEN OVERZICHT
      • JNAN HANSDEV ADHIN
      • MIGRATIEGESCHIEDENIS
  • OVER ONS
    • CONTACT
    • WEBSHOP Sampreshan.com
    • VRIENDEN van HINDORAMA
    • ADVERTEREN
    • NUTTIGE LINKS | DOWNLOAD
WEBSHOP

Recensie De wilde vaart; op zoek naar de veerkracht van Suriname ~ Tessa Leuwsha – Chan Choenni

maandag, 27 juni 2022 by Redactie Hindorama

De coronapandemie die de afgelopen twee jaar woedde, heeft grote negatieve ge­vol­gen voor de economie van verschillende landen gehad. Ook Suriname is dit lot niet gespaard gebleven. Vooral de toerismesector die in de lift zat en voor buitenlandse inkomsten -in Suriname valu­ta genoemd- zorgde, werd zwaar getrof­fen. Nu de pandemie grotendeels voorbij is, kan de staat van deze negatieve gevolgen worden opgemaakt. In haar onlangs uitgekomen boek getiteld De wilde vaart geeft schrijfster Tessa Leuwsha inzicht in hoe het de toerismesector in Suriname is vergaan. Zij doet dat aan de hand van haar persoonlijk verhaal. Samen met haar levenspartner, de beeldend kunstenaar Sirano Zalman, en enkele anderen was zij in 2017 mede-eigenaar geworden van het toeristenoord Frederiksdorp. Deze plantage gelegen aan de rechteroever van de Commewijnerivier was opgeknapt en de grotere plantagewoningen -onder meer van de directeur- waren in ere hersteld door de vorige en eerste eigenaar. De plantage werd omgetoverd in een toeristenoord waar men kon logeren en verpozen in de omgeving. Het verblijf was weliswaar prijzig maar men kreeg er kwaliteit voor terug. Frederiksdorp was dan ook een van de beste locaties in Suriname om de sfeer van het oude plantageleven te proeven. Vooral rijkere toeristen uit Nederland logeerden daar. Vanaf de uitbraak in 2020 van corona kwamen echter nauwelijks buitenlandse toeristen meer naar Frederiksdorp. Er waren daardoor weinig inkomsten, terwijl de voorzieningen onderhouden moesten worden. Frederiksdorp ging failliet en op de koop toe ging de boot ‘Bosrokoman’ van Leuwsha en Zalman, waarmee zij samen met toeristen boottochten maakten, ten onder. De nieuwe bootsman had de boot niet goed vastgebonden aan de steiger en de boot was gekiept, zo vertelt Leuwsha in haar boek.

Plantage en toeristenoord Frederiksdorp aan de Commewijnerivier voor uitbraak Coronapandemie. (foto vliegvakantiesuriname.nl)

Leuwsha en Zalman gingen echter niet bij de pakken neerzitten en maakten van de nood een deugd. Met een zogeheten overdekte garnalenboot van 10 meter lang en 1,5 meter breed besloten zij in 2020 een boottocht langs de Commewijne- en de Surinamerivier te maken. Zij deden daarbij bepaalde voormalige bezienswaardige plantages aan om de sfeer te proeven. Het verslag van deze vaartocht gelardeerd met relevante wetens­waardig­heden over Suriname is het onderwerp geworden van het boek De wilde vaart. De term wilde is afgeleid van de wilde kust, zoals het Surinaamse kustgebied vroeger werd aangeduid. Tijdens deze vaart gaat Leuwsha op zoek naar de veerkracht van Suriname. Zij beschrijft het land met ‘de overweldigende natuur’ en ‘een levenslustig volk van hosselaars, scharrelaars en marskramers’. Net als veel andere Surinamers heeft Leuwsha gelukkig ook een andere reguliere baan, waardoor zij een basisinkomen heeft en deze tocht kan financieren. Zij is tevens cultureel attaché op de Nederlandse Ambassade in Paramaribo en kon net als veel Surinamers daardoor net de eindjes aan elkaar knopen. Vermeldenswaard is dat Tessa Leuwsha in Amsterdam is geboren. Zij is van gemengde afkomst: haar vader is van Surinaamse en haar moeder van witte Nederlandse afkomst. Leuwsha bezocht Suriname in 1996, omdat zij een opdracht kreeg een reisgids over Suriname samen te stellen. In 1997 verscheen de eerste editie van haar Reishandboek Suriname. Deze uitgave is herzien en onder diverse titels verschenen. Leuwsha raakte echter zo gefascineerd door het land Suriname dat ze zich er vestigde als freelancejournalist. Vervolgens richtte zij met haar levenspartner een toeristisch bedrijf op. Zij vermeldt tevens in dit boek dat de Chinees aandoende familienaam Leuwsha een zogeheten vergissing is. Haar paternale grootvader was geboren op het Caribische eiland St. Lucia en emigreerde naar Suriname. Bij de inschrijving van zijn familienaam begin twintigste eeuw noemde haar grootvader St. Lucia als geboorteland. De betreffende ambtenaar verstond het niet goed. Door een misverstand schreef hij als familienaam Leuwsha op. Sommige ambtenaren wilden destijds niet te veel tijd besteden aan het goed luisteren en het precies opschrijven van ‘vreemde’ familienamen. Zo zijn veel namen, ook Hindostaanse en Javaanse namen toentertijd verkeerd geschreven.

Beladen geschiedenis
Leuwsha en haar levenspartner die overigens een volleerde bootsman is, besloten deze wilde vaart te maken door slechts een deel van Suriname: namelijk het stroomgebied van de Commewijne- en de Surinamerivier. Daar ontstonden de eerste plantages en ter oriëntatie gebruikten zij de kaarten van de cartograaf Cateau van Rosevelt -afgebeeld op pagina’s 53 en 104. Cateau van Rosevelt was tevens de eerste Agent-generaal van de Immigratie. Vanwege zijn humane inborst werd hij vrij populair onder de Hindostaanse contractarbeiders en werd ‘Koeliepapa’ genoemd. Een voorbeeld van een wetenswaardigheid in dit boek is dat Cateau van Rosevelt was getrouwd met zijn voormalige ‘slavin’ aan wie in 1849 op zeventienjarige leeftijd manumissie was verleend. Met deze vrijgekochte vrouw Josephina Leentje Haver kreeg hij zes kinderen.

De wilde vaart is een reis­verslag waarbij de be­la­den geschiedenis van slaver­nij en contractarbeid, opge­sierd met verhalen van lokale bewoners en mythen aan bod komen. Zo vertelt Leuwsha hoe ze zelf op een nacht wakker schrok uit een droom over haar Surinaamse grootmoeder Fansi. Zij zegt daarna tegen haar levenspartner Zalman: ‘We moeten een wasi doen, nú meteen.’ Een wasi (uitgesproken als: wassie) is een Afro-Surinaams ritueel om voorouders te eren en (natuur)goden tevreden te stellen. Er bestaan geen strakke voorschriften. Leuwsha voert dit ritueel samen met Zalman denkend aan haar grootmoeder Fansi uit door water in kalebassen te plengen en flarden van liedjes in het Sranan te zingen. Bijzonder is dat Leuwsha goed oog heeft voor de culturele diversiteit onder Surinamers. Anders dan bij veel schrijvers over Suriname komen de van oorsprong Aziatische bevolkingsgroepen -zoals Hindostanen en Javanen- bij haar wel aan bod. Naast namen als Roy Koorndijk en Arnold Sabajo komen wij Hindostaanse personen als Soenil en Akash en de Javaanse vrouw Miramin tegen in haar boek. Vanaf de Surinaamse kust zakken Leuwsha en Zalman op hun vaartocht eerst de Commewijnerivier af en vervolgens varen zij de Suri­namerivier op. Leuwsha observeert een vorm van eigenzinnigheid bij de oeverbewoners –veelal nazaten van mensen die eerder in slavernij of contractarbeid op de voormalige plantages leefden. Zij leven van moestuintjes, visvangst en jacht in een soort parallelle samenleving buiten Paramaribo. Na de plantages Reynsdorp (in het Sranan bekend als Bakkie), Alliance, Frederiksdorp en Nieuw Amsterdam gelegen aan de Commewijnerivier te hebben bezocht, volgen bezoeken aan bepaalde plantages gelegen aan de Surinamerivier. Langs de Surinamerivier stappen zij uit op de plaats Domburg om proviand in te slaan. Veel Surinamers komen in het weekend daar verpozen; er waait een frisse wind en er zijn eettentjes. Domburg ligt namelijk aan de windzijde van Surinamerivier. Daarna bezoeken zij aan de lijzijde de aan de overkant gelegen voormalige plantage Laarwijk. Op Laarwijk is het windstil in de namiddag en kan het er erg heet worden. Leuwsha beschrijft de landerige sfeer daar en de mannen die in de schaduw zitten. Zij wijdt een paragraaf in haar boek aan Rambo, de energieke en tenger gebouwde Hindostaanse sluiswachter. Leuwsha betrekt de actualiteit en beschrijft hoe Rambo verantwoordelijk is voor distributie van de te ontvangen voedselpakketten voor de niet meer dan honderd inwoners van dit gehucht. Dat was vroeger wel anders op deze nostalgische plantage in de vorige eeuw toen daar honderden landbouwers op Laarwijk en de aangrenzende overwoekerde plantages Vreeland en Maagdenburg woonden. Mijn paternale grootvader Mahashay Soekdew Choenni (1893-1972) was daar Lambardár (dorpshoofd). Ik bracht mijn schoolvakanties door op Laarwijk en kan mij de landerige sfeer vanwege de hitte goed herinneren.

De vaartocht aan de rechteroever van de Surinamerivier gaat door naar de Surnaukreek, want bij de bovenloop lag een groot zwampgebied  bekend als Kaimangrasi zwamp. Nog voorafgaand aan de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 hadden opstandelingen tegen het koloniale regime onder leiding van de zwarte kapitein Broos, gebruikmakend van de weerbarstige natuur, verzet geboden tegenover de overheersers. Leuwsha vertelt het een en ander over de slavernij en het verzet en daarna over het voormalige leprozengesticht Groot Chatillion dat ook aan de rechteroever van Surinamerivier lag. De aan de linkeroever gelegen voormalige bauxietstad Paranam getuigt van vergane glorie. De vaartocht gaat door naar de voormalige plantage Overbridge dat een vakantieoord is geworden. De wilde vaart van Leuwsha en Zalman eindigt bij de verlaten vestiging Jodensavanne gelegen aan rechteroever van de Surinamerivier. Dit was een van de eerste vestgingen van Joden in Suriname. Om bij de actualiteit te blijven noemt zij ook het nabijgelegen ‘Bouterseland’, een eiland die de voormalige president D. Bouterse zich heeft toegeëigend. ‘Is dit land niet van de staat, hoe komt Bouterse eraan?’ vraagt Leuwsha aan Frank die het eiland ‘beheert’. Zijn antwoord luidt: ‘Als je de baas bent…’

Al met al wordt de lezer meegenomen in een span­nende wilde vaart waarbij zowel de geschie­denis als de actualiteit aan bod komt. Dit boek is niet alleen voor Surinamers een aanwinst omdat het nieuwe inzichten verschaft, maar is vooral ook interessant voor witte Neder­landers die meer over Suriname en de geschiedenis willen weten. En vooral degenen die het land willen bezoeken, kunnen er hun voordeel mee doen. In dit verband is het aan te bevelen ook Leuwsha’s reisgids Wereldwijzer Suriname, uitgegeven bij Elmar, te lezen. De Wilde vaart is een vlot geschreven en handzaam boek van 224 pagina’s. Leuwsha heeft een vaardige pen en schrijft in een onderhoudende stijl, waardoor het boek zeer toegankelijk is. Nu de coronapandemie achter de rug is en er hopelijk geen grote uitbraak meer plaatsvindt, kan het toerisme in Suriname hopelijk weer opbloeien. Duurzaam toerisme kan een van de trekpaarden worden van de Surinaamse economie, maar meer dan voorheen moet er aandacht zijn voor kwaliteit in relatie tot de prijs.

Tessa Leuwsha, De wilde vaart; op zoek naar de veerkracht van Suriname, Amsterdam/Antwerpen: uitgeverij Augustus/Atlas contact, 2022, 224 pagina’s. Prijs: 22,99 euro

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Suriname, Taal & Literatuur
No Comments

Suriname: Bestuurlijke cultuur en stagnatie – Hans Ramsoedh

maandag, 06 juni 2022 by Redactie Hindorama

Dr. Hans Ramsoedh publicist en historicus

Ontwikkeling in zijn alge­meen­heid van een land en welvaart voor brede lagen van de bevolking zijn mede afhankelijk van goed be­stuur (good governance) en goed functionerende instel­ling­en. Ondanks de aan­wezig­heid van natuur­lijke hulp­bron­nen (zoals olie et cetera) leeft een groot deel van de bevolking in landen als Venezuela, Nigeria en Angola in grote armoede. Wetenschappers noemen dit de ‘paradox van de overvloed’. Wat deze landen met elkaar gemeen hebben zijn de afwezigheid van goed bestuur, een democratische gezindheid bij bestuurders alsmede disfunctionerende instellingen. De economische crisis in bovengenoemde landen is vooral een crisis van de instellingen. Suriname vormt in dat opzicht geen uit­zondering.
Goed bestuur en daarmee vertrouwen van de bevolking in bestuurders zijn het begin en het einde van een fatsoenlijke samenleving. Die fatsoenlijke samenleving staat inmiddels ook in Nederland ter discussie. Dit onder meer naar aanleiding van de toeslagenaffaires (ten onrechte fraudeverdenking bij meer dan dertigduizend ouders bij de kinderopvangtoeslag en de toeslagenaffaire bij de belastingdienst) en de stroperigheid in de afhandeling van de aardbevingsschade voor getroffen bewoners in Groningen door de overheid. De Nederlandse regering heeft inmiddels erkend dat er bij de toeslagenaffaires sprake is geweest van institutioneel racisme. Ook het vertrouwen van burgers in politici en bestuurders is de laatste jaren in Nederland sterk gedaald.

Democratie als bestuursvorm kan alleen bestaan bij de gratie van vertrouwen van de burger in maatschappelijke en politieke instituties én een wijdverbreide democratische gezindheid bij burgers en bestuurders. Onder het laatste moet worden verstaan de verinnerlijking van demo­cratische waarden en normen en deze ook voorleven zoals het dulden van kritiek, tegenspraak en dwarsdenkers, openstaan voor andere meningen en opvattingen, erkennen dat je het bij het verkeerde eind kunt hebben en dat de ander gelijk kan hebben, openstaan voor dialoog et cetera.
De afwezigheid van een democratische gezindheid bij bestuurders van instituties in Suriname is een opvallend gegeven. Over het algemeen wordt de bestuursstijl in Suriname gekenmerkt door een hybride systeem waar­binnen democratische en autocratische praktijken samenvallen. Er is weinig ruimte voor dialoog en een kritische opstelling wordt gekwalificeerd als vijandschap. In Suriname heeft de bevolking weinig vertrouwen in politieke en maatschappelijke instituties en organisaties (zie grafiek hieronder). Een democratie kan echter niet functioneren zonder draagvlak, want wanneer burgers op grote schaal ontevreden zijn met het functioneren van de instituties dan komt de legitimiteit van het democratische bestel in het geding.

Bron: Nikos.sr

In deze bijdrage ga ik in op één specifiek aspect van het besturen van instituties en organisaties in Suriname, te weten de praktijk van de bestuursverkiezing bij maat­schappelijke instituties. Deze bestuursverkiezingen hebben weinig met democratie te maken maar hebben in de regel het karakter van een machtsovername of paleiscoup. Deze cultuur van de wijze waarop bestuurs­ver­kie­zingen plaatsvinden leidt vaak tot bestuurlijke discontinuïteit. Zij is illustratief voor het failliet van de instellingen in Suriname en daarmee voor zijn stagnerende ontwikkeling. Allereerst enkele opmerkingen over de afwezigheid van een democratische gezindheid in Suriname.

Commando democratie
Het optreden van bestuurders in Suriname vertoont grote overeenkomsten met het koloniaal bestel: een autoritaire bestuurslaag die weinig op heeft met democratie. De Surinaamse sociologe Maureen Silos (Onderont­wikke­ling is een keuze, Paramaribo 1991; 154-159) spreekt in dit verband met betrekking tot Suriname van een commando democratie waarbij bestuurders blijk geven van een autoritaire mentaliteit uit de koloniale periode. De commando democratie is een combinatie van de uiterlijke kenmerken van de liberale parlementaire democratie en de innerlijke kenmerken van de autoritair beheerde plantages in de koloniale periode (plantage command­isme). Silos ziet het overheersende mythische-magisch denken in Suriname in combinatie met de heersende commando democratie als een van de obstakels van Suriname voor ontwikkeling. Met mythisch-magisch denken bedoelt Silos de geesteshouding in Suriname waarbij gehoopt wordt dat alles door een of andere externe macht vanzelf wel goed zal komen, in plaats van zelf het lot te bepalen door rationeel beleid. Deze commando democratie leidt tot polarisatie en verlamming en vervolgens tot achteruitgang in de Surinaamse samenleving.

Deze koloniale autoritaire bestuursstijl drukt nog steeds een groot stempel op de Surinaamse samenleving. Het begint al bij de opvoeding en in het onderwijs waarbij de cultuur die hoort bij een  bevelshuishouding over het algemeen overheersend is in plaats van de cultuur passend bij een onderhandelingshuishouding. Bij de cultuur van de bevelshuishouding wordt een autoritair opvoedings­patroon gehanteerd waarbij kinderen en leerlingen leren zich te houden aan regels die door opvoeders worden opgesteld, discussie niet op prijs wordt gesteld en kinderen/leerlingen weinig tot geen zeggenschap hebben. In tegenstelling tot de cultuur van de bevelshouding worden binnen die van de onder­handelings­huishouding mondigheid, onafhankelijkheid en zelfontplooiing als belangrijke waarden gezien en beslissingen genomen na overleg met elkaar. Dominantie van de cultuur van de bevels­huishouding leidt uiteindelijk tot een cultuur met grote verschillen in machtsafstand binnen alle geledingen van de samenleving zoals het gezin, op school, op het werk en binnen instituties.

Slaafse partijvertegenwoordigers
Om de democratie goed te laten functioneren dienen politici en bestuurders de spelregels van een democratische cultuur te aanvaarden namelijk het bewustzijn dat opponenten deel uitmaken van een gemeenschappelijke democratische ruimte en op gelijke voet verkeren. Exemplarisch voor de afwezigheid van een democratische cultuur is het functioneren van het parlement, De Nationale Assemblée (DNA), waar de dictatuur van de meerderheid heerst. Politieke onver­draag­zaamheid is gemeengoed en de sfeer in DNA kenmerkt zich door confrontatie en verruwing in woord en daad. Zaken worden vaak met een minimum aan kennis en een maximum aan stemmingmakerij besproken. Het gevolg van deze politieke cultuur is dan ook dat er over het vertegenwoordigend college een deken van negativiteit hangt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat bijeenkomsten van dit college worden getypeerd als Leba Yuru [bijeenkomst van dolende geesten].
Illustratief voor de autoritaire bestuursstijl is het op 1 juni jongstleden ingediende wetsvoorstel in DNA door leden van de coalitiepartijen de VHP en ABOP en dat betrekking heeft op beëindiging van het lidmaatschap van volksvertegenwoordigende organen. In dit wetsvoorstel is opgenomen dat wanneer een partij een Assembléelid royeert, de volksvertegenwoordiger zijn zetel dient in te leveren. Dit wetsvoorstel is echter niet bedoeld om de democratie te versterken, maar primair ingegeven om het kritische Assembléelid Edward Belfort van de ABOP politiek te elimineren. De afgelopen twee jaar heeft hij zich, tot groot ongenoegen van de regeringscoalitie, ontwikkeld tot een van de felste critici van het regeringsbeleid. Aanname van dit wetsvoorstel  zal in de praktijk neerkomen op de dictatuur van de partij en het einde van de onafhankelijke positie van een volksvertegenwoordiger die geacht wordt ‘zonder last’ te stemmen. Aanname betekent tevens dat we in de vertegenwoordigende organen geen volks­vertegen­woordigers meer hebben, maar slechts partij­vertegen­woordigers die slaafs de partijorders volgen. Dit wetsvoorstel is dan ook een ondermijning van het democratische bestel in Suriname en is tekenend voor de democratische gezindheid van de initiatiefnemers.

Foto Paul Middellijn, Suriname Unite

Banencarrousel
Daarnaast hangt het failliet van de instellingen ook samen met de gepolitiseerde Surinaamse samenleving. Na iedere verkiezing wordt de ambtelijke top (directeuren van departementen, districtscommissarissen, Raden van Commissarissen van parastatale bedrijven (staats­bedrij­ven), ambassadeurs et cetera) vervangen, banen die vergeven worden aan familie, vrienden en partijloyalisten. Het komt neer op een banencarrousel na iedere verkiezing. Dit heeft in de praktijk tot gevolg dat van continuïteit van beleid geen sprake is. De gepolitiseerde ambtelijke top en bestuurlijke discontinuïteit betekenen dan ook een ondergraving van twee belangrijke factoren die de kwaliteit van een democratisch systeem bepalen, te weten governability en accountability. Governability heeft betrek­king op het organiserend en sturend vermogen van instituties, dat wil zeggen het vermogen om zaken voor elkaar te krijgen en om toegevoegde waarde voort te brengen. Bij accountability gaat om verantwoording afleggen, aanspreekbaar zijn op je gedragingen en acties en eventueel consequenties aan verbinden.
Ook op een ander vlak zien we in Suriname een ondermijning van de governability en accountability van belangrijke instellingen zoals de Rekenkamer, de Staatsraad (adviescollege van de staat) en het in 2020 opgerichte Constitutioneel Hof. Leden van deze drie instellingen worden voor vijf jaar benoemd en het betekent dat een al te kritische opstelling bij het aantreden van een nieuwe regering kan leiden tot vervanging van de leden door partijloyalisten. Deze korte aanstellingstermijn van vijf jaar kan repercussies hebben voor een kritische en onafhankelijke opstelling van deze instellingen. De onafhankelijkheid van deze instellingen kan worden versterkt door de leden voor een langere periode dan vijf jaar te benoemen.

Continuïteit versus discontinuïteit binnen organisaties
Ik keer hier terug naar de praktijk van de bestuurs­verkiezing bij maatschappelijke instituties in Suriname. Statuten vormen de basis van een organisatie. Hierin zijn de interne regels en afspraken van de rechtspersoon opgenomen, zoals doelstelling, geld­mid­delen, benoeming van bestuurders, besluitvorming van het bestuur, vertegenwoordigingsbevoegdheid van de bestuurders en ontbinding en vereffening. Continuïteit in bestuur is een groot goed en belangrijk om een organisatie te laten groeien. Bestuurlijke discontinuïteit daar­en­tegen remt de ontwikkeling van de organisatie. Een nieuw bestuur bouwt voort op datgene wat er in het verleden door de organisatie is opgebouwd. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuw bestuur opnieuw het wiel moet uitvinden.
In het statuut is opgenomen hoe het bestuur wordt samengesteld en hoe de verkiezing van nieuwe bestuursleden plaatsvindt. Meestal is het gebruikelijk dat er ieder jaar een gedeelte van het aantal bestuursleden aftreedt, een en ander overeenkomstig een door het bestuur vastgesteld rooster van aftreden. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat bij het vaststellen van een rooster van aftreden de voorzitter, secretaris en penningmeester niet gelijktijdig aftreden. Deze getrapte bestuurs­wisse­ling is van belang zodat niet in één keer alle kennis en opgedane contacten van het bestuur verloren gaan. In principe geldt er geen maximale bestuurstermijn voor bestuursleden, maar in de praktijk is veelal een statutaire beperking waarbij bestuursleden voor een bepaalde periode (3-5 jaar) worden benoemd en daarna één of twee keer herkozen kunnen worden.

Surinaamse praktijk van bestuursverkiezing
In Suriname verlopen bestuursverkiezingen van veel maatschappelijke organisaties (vakbonden, politieke partij­en en andere maatschappelijke organisaties) volgens een ander patroon. Niet de getrapte bestuursverkiezing is daarbij de norm waarbij slechts een deel van het bestuur aftreedt, maar een bestuursverkiezing waarbij het gehele bestuur aftreedt en zich eventueel opnieuw herkiesbaar stelt (voor het gemak Lijst A). Tegenover het zittende bestuur dat zich herkiesbaar stelt, stelt zich een andere groep kandidaat om als nieuw bestuur verkozen te worden (voor het gemak Lijst B). In het geval een compleet nieuw bestuur (Lijst B) wordt gekozen, betekent dat het vertrek van het gehele oude bestuur. Verkiezingen hebben hierdoor enerzijds het karakter van een strijd om behoud van de macht (Lijst A) en anderzijds een strijd om verwerving van de macht of een paleiscoup (Lijst B) binnen de organisatie. Bij de verkiezing van een nieuw bestuur van de Surinaamse Politiebond in 2021 konden leden hun stem uitbrengen op maar het liefst vijf lijsten.
Een dergelijke wijze van bestuursverkiezing in Suriname leidt dan ook tot veel strubbelingen en onrust binnen de organisaties. Niet zelden moet de rechter er aan te pas komen om een uitspraak te doen over de rechtmatigheid van de verlopen bestuursverkiezing. Ik volsta hier met twee voorbeelden. Zo is nog steeds niet duidelijk wie de grootste ambtenarenvakbond, de Centrale Landsdienaren Organisatie (CLO), vertegenwoordigt: de groep onder leiding van Miskin of de groep onder leiding van Hooghart. Recentelijk hebben we te maken gehad met het bestuursconflict binnen de Surinaamse Voetbal Bond (SVB) waarbij een deel van de leden een interim-bestuur heeft gevormd terwijl het oud-bestuur het nieuwe interim-bestuur van onrechtmatig handelen beschuldigt. Een gevolg van de bestuursperikelen bij de SVB is dat de internationale voetbalorganisatie, de FIFA, reeds toege­kende financiële fondsen aan de SVB heeft bevroren. Deze bestuursperikelen binnen de SVB hebben uiteraard gevolgen voor de voetbalontwikkeling in Suriname.
Met het ‘wegzuiveren’ of ‘wegstemmen’ van het gehele bestuur gaat veel kennis, expertise, en opgebouwde contacten verloren. Het betekent dan ook dat het nieuwe bestuur bij het nulpunt begint hetgeen de bestuurlijke continuïteit en groei van de organisatie niet ten goede komt. Niet onbelangrijk bij bestuursperikelen is vaak de opstelling van voorzitters voor wie het voorzitterschap ‘eeuwigdurend’ is en een bron voor status, prestige en macht in de samenleving.

Foto Paul Middellijn, Suriname Unite

Suriname als low Trust Society
Het is dan ook niet verwonderlijk dat bij een groot deel van de bevolking van Suriname bestuurders (politieke en maatschappelijke) een slecht imago hebben. Zij worden gezien als mensen die niet het algemeen belang dienen maar primair voor eigen gewin bestuurlijke functies bekleden en die daarnaast blijk geven van een verontrustende morele lichtheid. Wo set’en [wij gaan orde op zaken stellen] is de leuze waarmee de huidige president van Suriname, Chan Santokhi en zijn partij (VHP) de verkiezing in mei 2020 inging om na tien jaar wan- en plunderbeleid van Desi Bouterse en zijn partij, de NDP, orde op zaken te stellen. Wo set’en is inmiddels synoniem voor ‘geen daden maar woorden’.
Vanwege de afwezigheid van het vertrouwen van een groot deel van de Surinaamse bevolking in bestuurders en instituties kan Suriname worden getypeerd als een Low Trust Society. De heersende autoritaire bestuurscultuur (commando democratie), de afwezigheid van een democratische gezindheid bij veel bestuurders binnen verschillende instituties en organisaties en de huidige praktijk van bestuurswisselingen liggen hieraan ten grondslag. Om tot een High Trust Society te komen is onder meer wijziging van de praktijk van bestuurs­wis­selingen dringend gewenst. Bestuurlijke continuïteit is een voorwaarde voor een goed functionerend systeem. Daarnaast moet meer aandacht worden gegeven aan kritisch burgerschap, in de opvoeding en in het onderwijs. Het betekent dat burgers hierdoor al in een vroeg stadium de gelegenheid krijgen in aanraking te komen met een aantal basisprincipes van de democratie, zodat op den duur kan worden afgerekend met de nog steeds dominante autoritaire cultuur uit de koloniale periode.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname
No Comments

Opgroeien in het etnisch gesegregeerde Mauritius – Walter Palm

woensdag, 01 juni 2022 by Redactie Hindorama

Inleiding
Opgroeien op een eiland waar twee bevolkings­groe­pen volstrekt gescheiden van elkaar leven dat is het onderwerp van de schit­te­ren­de roman Silent winds, dry seas (2021). Het is het glorieuze debuut van de op Mauritius geboren auteur Vinod Busjeet. De hoofd­figuur is de in 1949 geboren Hindostaanse jongen Vishnu Bhushan, die in de tweede helft van de twintigste eeuw opgroeit in de toenmalige Britse kolonie Mauritius. Er zijn daar twee bevolkings­groepen Creolen en Hindostanen. De Creolen zijn afstammelingen van tot slaafgemaakten die werkten op de suikerplantages. De Hindostanen zijn nakomelingen van contractarbeiders uit India die in de landbouw de plaats innamen van de Creolen toen de slavernij werd afgeschaft. Het zijn twee parallelle werelden op één eiland.
De eerste Bhushan is in 1853 uit India op Mauritius aangekomen. Na voltooiing van zijn vijfjarige con­tract­periode vestigde hij zich in de door Creolen gedomineerde stad Mahébourg, aan de zuidoost kust van Mauritius.

Film Wan Pipel

Interetnische liefdesrelaties en alcoholmisbruik
Net als in de prachtige film Wan Pipel (1976) van de Surinaamse regisseur Pim de la Parra worden interetnische liefdesrelaties in Mauritius niet getolereerd. Vishnu begeleidt zijn aangetrouwde Tante Ranee naar het naburige gehucht Madame Lolo waar haar geadopteerde broer Oom Karan samenwoont met een Creoolse vrouw. Tante Ranee probeert haar broer over te halen om zijn vrouw in de steek te laten maar de poging mislukt omdat Oom Karan inmiddels vader is geworden van zijn dochter Sapna. Als Sapna’s moeder overlijdt, wordt Sapna liefdevol opgevoed door dezelfde Tante Ranee, maar later pleegt Sapna zelfmoord. Het zou kunnen dat Sapna als product van een interetnische relatie in deze etnisch gesegregeerde samenleving, door geen van de twee bevolkingsgroepen wordt geaccepteerd, maar de schrijver gaat niet in op de redenen van haar zelfmoord. Een jaar na de dood van Sapna overlijdt oom Karan aan levercirrose als gevolg van overmatig alcoholgebruik.
Levercirrose veroorzaakt door alcoholmisbruik is ook de doodsoorzaak van een andere oom van Vishnu, namelijk Oom Ram. Deze oom had simultaan twee vrouwen. Een officiële Hindostaanse vrouw na een gearrangeerd huwelijk en een Creoolse vrouw waarmee hij niet kon trouwen want ‘she would make our blood impure’ volgens zijn familie. In 1945 raasde een alles verwoestende orkaan door zijn hart, toen zijn beide vrouwen overleden. De een aan malaria en de ander bij de bevalling van hun eerste kind. Deze innerlijke orkaan was een onheilspellende voorbode van orkanen die het eiland zouden treffen. Orkanen die als een zwaard van Damocles boven het eiland hangen. Orkanen die je kunt horen, ruiken en voelen als de wind je omverblaast. In februari 1960 waait Carol, een orkaan van de vierde categorie, het voorste gedeelte van het dak van Vishnu’s ouderlijk huis weg.

De auteur Vinod Busjeet

Interetnische spanningen en onafhankelijkheid
Net als in Suriname speelt ook in Mauritius de vrees van overheersing van de ene bevolkingsgroep over de ander als in de jaren zestig op dat eiland de discussie over onafhankelijkheid losbarst. Waren in Suriname in de jaren zeventig de Hindostanen bevreesd voor dominantie door de Creolen na de onafhankelijkheid, op Mauritius zijn de Creolen bang dat als de Britten weg zijn, de Hindostanen de baas gaan spelen, want zij zijn numeriek in de meerderheid op Mauritius: ‘Hindus will force everyone to wear the dhoti’. Bij een werkbezoek van president Santokhi aan Nederland demonstreerden Creolen die van mening zijn dat Hindostanen de macht nu hebben overgenomen in Suriname. In mei 1965 moet de politie eraan te pas komen, en later zelfs het Britse leger, namelijk de legendarische Coldstream Guards, om de rassenrellen te beteugelen. Kort voor de onafhankelijkheid van Mauritius op 12 maart 1968, vinden er in januari 1968 nog ernstiger rellen plaats tussen Creolen en Hindostanen. Vielen in 1965 drie doden te betreuren, in 1968 was dat het tienvoudige.
Ook op politiek niveau is er segregatie. De door Hindostanen gedomineerde Labour Party is voor­stander van onafhankelijkheid, de Parti Mauricien Social Démocrat (PMSD) van de Creolen is ertegen. De oprichter van de Labour Party was dr. Maurice Curé die gratis behulpzaam was geweest bij de geboorte van Vishnu.
De discussie over onafhankelijkheid leidt ook in de familiekring tot fricties. Onenigheid over onafhankelijkheid leidt tot een vechtpartij tussen de twee Creoolse broers Kalipa en Fringant. Kalipa is met zijn rode T-shirt van de Labour party en Fringant in zijn blauwe van de PMSMD. Nadat zij hun T-shirts hebben uitgetrokken gaan ze met ontbloot bovenlijf als gladiatoren in het Colosseum elkaar op straat te lijf met harpoenen. Omstanders vinden het Kaïn tegen Abel, of Mohammed Ali versus Sony Liston. Als een harpoen toevallig terecht komt bij de voet van hun vader die net kwam aanlopen, is het gauw gedaan met de ruzie.

Erfenissen en familiegeheimen
Niet alleen discussies over onafhankelijkheid maar ook verdeling van erfenissen en familiegeheimen leiden tot heftige familieruzies. Na het overlijden van Oom Ram betwist Shiv Bhushan, Vishnu’s vader, de verdeling van de erfenis. Hij vindt dat het pertinent niet kan dat de grond van zijn ouders naar tante Ranee, de weduwe van Oom Ram, gaat. Deze grond moet immers in de familie blijven. En bovendien Ram is geen broer, zoals iedereen dacht, maar slechts een neef. Dus heeft hij niet het recht om de erfenis van Shivs ouders, te verdelen.
Familie Bhushan spreekt er schande van dat Shiv dit familiegeheim prijsgeeft om zijn erfdeel op te eisen.
Familiegeheimen zijn er in overvloed. Zo bekent Vishnu’s moeder aan Vishnu dat zij eerder getrouwd is geweest met Amar, een jongere broer van Shiv. Deze broer is in dienst getreden van het Britse koloniale leger en is in Palestina opgeblazen in het laatste jaar dat Palestina een Brits mandaatgebied was. Ansichtkaarten in zwart-wit uit Palestina, zoals Port Said, Haifa en Bethlehem, die Amar liefdevol had verstuurd naar Vishnu’s moeder, waaien nadat de orkaan Carol had huisgehouden, ontzield rond in de tuin. Voordat Amar naar Palestina vertrok, verkocht hij zijn aandeel in de familieplantage die hij geërfd had van Shivs ouders, aan Oom Ram. Het is deze transactie die na het overlijden van Oom Ram leidt tot het heftige dispuut over de erfenis.

De familiereünie over de erfkwestie leidt niet tot een oplossing want Shiv weigert in te gaan op het com­pro­misvoorstel om het land van Ram in gelijke delen te verdelen tussen hem en Tante Ranee. Het loopt bijna uit op een vechtpartij tussen Vishnu’s vader en de fors­ge­bouwde Oom Mohan die een veelbelovende carrière bij de koloniale politie was misgelopen omdat hij in een dronken bui een Britse politie-inspecteur had beledigd en uit eergevoel had geweigerd om openlijk zijn excuses aan te bieden waarna hij ontslagen werd.

Na de mislukte bespreking over de verdeling van de erfenis wordt Vishnu ziek. Gespeculeerd wordt dat hij slachtoffer is geworden van de voodoo die eigenlijk bedoeld was voor zijn vader. Er zou door Tante Ranee geofferd zijn bij Hanuman met een zwarte kip. Anderen verwezen als verklaring naar het leergierig karakter van Vishnu: ‘Too much reading has worn out his brains’. Tijdens zijn zenuwinzinking hallucineert Vishnu over een film die ook interetnische spanningen tot onderwerp heeft, name­lijk West Side Story (1957) en fantaseert hij dat hij Natalie Wood, de steractrice in deze film, ontmoet.

Emigratie en cultuurschok
Films zijn een van de schaarse amusementen in het eentonige bestaan op dit doodsaaie agrarische eiland. De mannen ploeteren onder de meedogenloze zon op de suikerplantages of varen uit om te vissen waarbij zij zomaar verzwolgen konden worden in een storm, zoals een keer bevreesd werd voor Kalipa en Fringant. De vrouwen zijn thuis en doen het huishouden. De kinderen gaan naar school. Sommige kinderen moeten zowel voor als na de schooltijd meehelpen op de suikervelden, zoals Shankar, Vishnu’s neef. Om te ontsnappen aan de ‘sugarcane hell’ zoals Shankar dat zelf noemt, solliciteert hij na het behalen van zijn Cambridge School Certificate, naar een betaalde opleidingsplaats voor verpleegkundige bij een opleiding in het Verenigd Koninkrijk. Hij wordt aange­no­men maar na heftig verzet van zijn vader, Oom Roshan, gaat hij toch niet. Zijn vader is bang dat niemand hem zo goed kan helpen als Shankar bij het verbouwen van suiker en tomaten. Shankar erft vrijwel niets van zijn vader. De bankrekeningen gaan naar zijn zussen en de beste landbouwgrond naar zijn broer.
Met de nodige bijlessen van zijn vader, slaagt de ambitieuze Vishnu er als eerste in, om als leerling van de lagere school van Mahébourg toegelaten te worden tot de Royal College Curepipe, de prestigieuze middelbare school op Mauritius die gemodelleerd is naar Buckingham Palace. Bij het eindexamen eindigt hij op de lijst van best geslaagde leerlingen op de vierde plaats, maar hij krijgt toch niet de felbegeerde Gemenebest-beurs om in het Verenigd Koninkrijk te studeren. De beurs gaat naar Sharmila, de nicht van een minister, die veel minder mooie punten had dan Vishnu. Ook een beurs van de Franse regering om in Parijs of Nice te studeren, loopt om onduidelijke redenen spaak. Shiv probeert op alle mogelijke manieren het besluit over de Gemenebest-beurs, wat een lokale verant­woorde­lijk­heid is, terug te draaien, maar het lukt niet. ‘Those who thought Mauritius was granted independence prematurely by the British were right’ zei zijn vader. ‘Nepotism and corruption’ voegde hij eraan toe ter verduidelijking.
Het zit Shiv niet mee want in hoger beroep heeft hij na een paar succesvolle rechtszaken toch de rechtszaak over de erfenis van Oom Ram verloren, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. Op verzoek van Vishnu’s moeder brengt Vishnu het bedrag naar de advocaat van de tegenpartij, want Shiv is daar te trots voor. Het betekent wel dat Shiv echt geen geld heeft om een studie in het buitenland voor Vishnu te bekostigen. Vishnu moet genoegen nemen met een studiebeurs voor de universiteit van Madagaskar.
Na met glans zijn studie aan de universiteit van Madagaskar voltooid te hebben krijgt Vishnu een studiebeurs van de Yale University en vertrekt hij in augustus 1971 naar Amerika. Daar wacht hem een cultuurschok. In het gastgezin waar hij verblijft voor de colleges beginnen, de familie Tucker, helpt de vader mee met koken. Dit is echt heel heftig voor Vishnu want net als zijn vader heeft hij nooit de tafel afgeruimd, borden gewassen, laat staan gekookt.
Toen hij opgroeide had hun buurvrouw mevrouw Kajal Desai, meer interesse voor literatuur dan voor koken. Als haar echtgenoot meneer Desai ontevreden was over de maaltijd die zij hem voorschotelde, wat frequent het geval was, dan sloeg hij haar in elkaar. Kajals moeder vertelde aan Vishnu’s moeder dat ze regelmatig haar man had gewaarschuwd dat ‘too much education is not good for girls; they lose respect for our traditions’. Met mevrouw Kajal liep het slecht af. Op een dag werd ze kronkelend van pijn en met schuim rond haar mond, door Vishnu aangetroffen. Zij werd met spoed naar het ziekenhuis gebracht maar het mocht niet meer baten. De dokter verklaarde dat ze azijnzuur had gedronken. De rechter stelde later vast dat ze zelfmoord gepleegd had.
Vishnu kan zijn oren niet geloven dat bij Yale University studenten hun professor bij de voornaam noemen en met verbazing ziet hij dat in Amerika witte mensen banen verrichten die in Mauritius worden gedaan door gekleurde personen. Met opperste verbazing ziet hij hoe in de keuken van de campus een zwarte manager opdrachten geeft aan witte medewerkers. Dat zou ondenkbaar zijn in Mauritius waar de huidskleur de maatschappelijke positie bepaalt. Toen Vishnu’s moeder een keer aan de jongere zussen van haar man vroeg om haar te helpen met het vegen van bladeren in de tuin, kreeg ze later de wind van voren van haar schoonbroers; “How will they find suitable husbands if they turn dark laboring in the sun?” zei één van hen verontwaardigd.

Slot
Silent winds, dry seas schetst een indringend beeld van het opgroeien in het etnisch gesegregeerde Mauritius. Een samenleving waar alcohol­mis­bruik vaak voor­komt. Zelfmoord, zoals beschreven in Azijn in mijn aderen (2012) van Orchida Bachnoe, is ook geen onbekend verschijnsel. Het is ook een samenleving van waaruit Hindostaanse jongeren vurig willen emigreren zodat ze een beter toekomstperspectief hebben en zij kunnen ontsnappen aan het knellend keurslijf van gearrangeerde huwelijken en het benauwend kastestelsel. Tegelijkertijd gaat de roman niet voorbij aan de cultuurschok die Vishnu onderging in Amerika.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Suriname, Taal & Literatuur
No Comments

Growing up in ethnically segregated Mauritius – Walter Palm

woensdag, 01 juni 2022 by Redactie Hindorama

Introduction
Growing up on an island where two ethnic groups live completely separated from each other is the subject of the brilliant novel Silent winds, dry seas (2021). It is the glorious debut of Mauritian-born author Vinod Busjeet. The main character is the Hindu boy Vishnu Bhushan, born in 1949, who grows up in the second half of the 20th century in the then British colony of Mauritius. There are two population groups there, Creoles and Hindostanis. The Creoles are descendants of enslaved people who worked on the sugar plantations. The Hindostanis are descendants of Indian indentured labourers who replaced the Creoles in agriculture when slavery was abolished. They are two parallel worlds on one island.
The first Bhushan arrived in Mauritius from India in 1853. After completing his five-year contract, he settled in the Creole-dominated town of Mahébourg, on the south-east coast of Mauritius.

Film Wan Pipel

Interethnic love affairs and alcohol abuse
Just as in the beautiful film Wan Pipel (1976) by the Surinamese director Pim de la Parra, interethnic love relationships are not tolerated in Mauritius. Vishnu accompanies his in-law Aunt Ranee to the neighbouring hamlet of Madame Lolo where her adopted brother Uncle Karan is living with a Creole woman. Aunt Ranee tries to persuade her brother to abandon his wife but the attempt fails because Uncle Karan has become the father of his daughter Sapna. When Sapna’s mother dies, Sapna is lovingly raised by the same Aunt Ranee, but later Sapna commits suicide. It could be that Sapna, as the product of an inter-ethnic relationship in this ethnically segregated society, is not accepted by either ethnic group, but the author does not elaborate on the reasons for her suicide. A year after Sapna’s death, Uncle Karan dies of cirrhosis of the liver caused by excessive alcohol consumption.

Liver cirrhosis caused by alcohol abuse is also the cause of death of another uncle of Vishnu, namely Uncle Ram. This uncle had two wives simultaneously. An official Hindu woman after an arranged marriage and a Creole woman whom he could not marry because ‘she would make our blood impure’ according to his family. In 1945, a devastating hurricane raced through his heart when both his wives died. One of them died of malaria and the other while giving birth to their first child. This inner hurricane was an ominous harbinger of hurricanes that would hit the island. Hurricanes that hung over the island like a sword of Damocles. Hurricanes that you can hear, smell and feel when the wind blows you over. In February 1960, Carol, a fourth category hurricane, blew away the front part of the roof of Vishnu’s childhood home.

Author Vinod Busjeet

Inter-ethnic tension and independence
In Mauritius, as in Suriname the fear of domination by one population group over another plays a role when, in the 1960s, the debate on independence erupts on the island. Whereas in Suriname, in the 1970s, Hindostanis feared domination by the Creoles after independence, on Mauritius the Creoles are afraid that, once the British have left, the Hindostanis will take control, for they are in the numerical majority on Mauritius: ‘Hindus will force everyone to wear the dhoti’. On an official visit of the current president of Suriname, Mr. Santokhi, to the Netherlands Creole demonstrators claimed that Hindostanis took control of Suriname. In May 1965 the police, and later even the British army, the legendary Coldstream Guards, had to be called in to quell the race riots on Mauritius. Shortly before the country’s independence on 12 March 1968, even more serious riots took place between Creoles and Hindostanis. While three people were killed in 1965, the figure was tenfold in 1968.

Segregation also occurred at the political level. The Hindostani-dominated Labour Party is in favour of independence, the Creole Parti Mauricien Social Démocrat (PMSD) is against. The founder of the Labour Party was Dr Maurice Curé, who had assisted at Vishnu’s birth free of charge.

The discussion on independence also leads to friction in the family circle. Disagreement over independence leads to a brawl between the two Creole brothers Kalipa and Fringant. Kalipa in his red T-shirt is from the Labour party and Fringant in his blue one from the PMSMD. After taking off their T-shirts, they go bare-chested and harpoon each other in the street like gladiators in the Colosseum. Bystanders think it is Cain versus Abel, or Muhammad Ali versus Sony Liston. When a harpoon accidentally ends up on the foot of their father who had just turned the corner, the fight is soon over.

Inheritances and family secrets
Not only discussions about independence, but also division of inheritances and family secrets lead to fierce family quarrels. After the death of Uncle Ram, Shiv Bhushan, Vishnu’s father, disputes the division of the inheritance. He feels that it is out of the question that his parents’ land should go to Aunt Ranee, Uncle Ram’s widow. After all, this land should remain in the family. And besides, Ram is not a brother, as everyone thought, but only a cousin. So he has no right to divide the inheritance of Shiv’s parents.

The Bhushan family is outraged that Shiv is giving away this family secret to claim his inheritance. Family secrets are abundant. For instance, Vishnu’s mother confesses to Vishnu that she was previously married to Amar, a younger brother of Shiv. This brother enlisted in the British colonial army and was blown up in Palestine in the last year that Palestine was a British Mandate. Postcards in black and white from Palestine, such as Port Said, Haifa and Bethlehem, which Amar had lovingly sent to Vishnu’s mother, were blowing around in the garden after Hurricane Carol had hit the island. Before Amar left for Palestine, he sold his share in the family plantation inherited from Shiv’s parents to Uncle Ram. It is this transaction that leads to the heated dispute over the inheritance after Uncle Ram’s death.

The family reunion over the inheritance issue does not lead to a solution as Shiv refuses to accept the compromise proposal of dividing Ram’s land in equal parts between him and Aunt Ranee. It almost ends in a scuffle between Vishnu’s father and the fatuous Uncle Mohan, who had missed out on a promising career in the colonial police because he had drunkenly insulted a British police inspector and had refused to apologise openly out of honour, after which he was sacked.

After the failed discussion on the division of the inheritance, Vishnu falls ill. It is speculated that he has fallen victim to the voodoo that was actually meant for his father. A black chicken was said to have been offered to Hanuman by Aunt Ranee. Others referred to Vishnu’s studious nature as an explanation: ‘Too much reading has worn out his brains’. During his nervous breakdown, Vishnu hallucinated about a film that also dealt with inter-ethnic tensions, namely West Side Story (1957) and fantasised about meeting Natalie Wood, the star actress in this film.

Emigration and culture shock
Films are one of the rare amusements in the monotonous existence on this dull agricultural island. The men toil under the relentless sun on the sugar plantations or sail out to fish, where they could be swallowed up in a storm, as once feared by Kalipa and Fringant. The women are at home, doing the housework. The children go to school. Some children have to help in the sugar fields both before and after school, like Shankar, Vishnu’s nephew. To escape the ‘sugarcane hell’, as Shankar calls it, he applies for a paid position as a nurse at a training college in the UK after graduating from Cambridge School Certificate. He is accepted but after strong resistance from his father, Uncle Roshan, he does not go. His father is afraid that no one can help him as much as Shankar in cultivating sugar and tomatoes. Shankar inherits almost nothing from his father. The bank accounts go to his sisters and the best agricultural land to his brother.

With the necessary tutoring from his father, the ambitious Vishnu is the first student from the primary school of Mahébourg to be admitted to the Royal College Curepipe, the prestigious secondary school in Mauritius modelled on Buckingham Palace. At the final examination, he finished in fourth place on the list of best-successful pupils, but he was not awarded the coveted Commonwealth Scholarship to study in the UK. The scholarship goes to Sharmila, the niece of a minister, who had much lower marks than Vishnu. A scholarship from the French government to study in Paris or Nice also fails for reasons that are unclear. Shiv tries in every way possible to reverse the decision on the Commonwealth scholarship, which is a local responsibility, but to no avail. Those who thought Mauritius was granted independence prematurely by the British were right,’ said his father. ‘Nepotism and corruption’, he added by way of explanation.

Things are not going well for Shiv who, after a few successful appeals, has lost the case on Uncle Ram’s inheritance and is ordered to pay the legal costs. At the request of Vishnu’s mother, Vishnu takes the money to the other party’s lawyer, as Shiv is too proud to do so. It does mean that Shiv really has no money to pay for a study abroad for Vishnu. Vishnu has to settle for a scholarship to the University of Madagascar.

After successfully completing his studies at the University of Madagascar, Vishnu gets a scholarship from Yale University and leaves for America in August 1971. A culture shock awaits him there. In the host family where he stays before the start of his lectures, the Tucker family, the father helps with the cooking. This is really intense for Vishnu because like his father, he has never cleared the table, washed plates, let alone cooked.

When he was growing up, their neighbour, Mrs. Kajal Desai, was more interested in literature than cooking. If her husband, Mr Desai, was dissatisfied with the meal she served him, which was often the case, he would beat her up. Kajal’s mother told Vishnu’s mother that she had regularly warned her husband that ’too much education is not good for girls; they lose respect for our traditions’. Mrs Kajal fared badly. One day, she was found by Vishnu writhing in pain and foaming at the mouth. She was rushed to hospital but to no avail. The doctor stated that she had drunk acetic acid. The judge later established that she had committed suicide.

Vishnu could not believe his ears that at Yale University students called their professors by their first names and with amazement he saw that in America white people did jobs that in Mauritius were done by coloured people. It is with utter amazement that he sees a black manager giving orders to white employees in the kitchen of the campus. This would be unthinkable in Mauritius where skin colour determines social position. Once, when Vishnu’s mother asked her husband’s younger sisters to help her sweep leaves in the garden, she was given a hard time by her brothers-in-law. “How will they find suitable husbands if they turn dark labouring in the sun?” said one of them indignantly.

Closing
Silent winds, dry seas paints a penetrating picture of growing up in ethnically segregated Mauritius. A society where alcohol abuse is common. Suicide, as described in Vinegar in My Veins (2012) by Orchida Bachnoe, is also not an unknown phenomenon. It is also a society from which Hindostani youngsters fervently want to emigrate so that they will have better prospects for the future and escape the straitjacket of arranged marriages and the oppressive caste system. At the same time, the novel does not ignore the culture shock that Vishnu underwent in America.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Suriname, Taal & Literatuur
No Comments

Dr. J.P. Kaulesar Sukul: de eerste Hindostaanse academicus en een markante persoonlijkheid – Prof. Chan Choenni

dinsdag, 31 mei 2022 by Redactie Hindorama

Prof. Chan Choenni

Dr. J.P. Kaulesar Sukul (1900-1980) was de eerste Hindostaans-Surinaamse academicus in Suriname. Hij behaalde de graad Master of Arts (M.A.) in 1948 aan de Amerikaanse Columbia University in New York. J.P. Sukul, zoals hij destijds bekendstond, promoveerde 10 jaar later -in 1958- aan de Universiteit van Utrecht tot Doctor. Zijn proefschrift behandelt één van de belangrijkste filosofische werken uit het hindoeïsme, namelijk de Srimad Bhagavad Gita. Hij was niet alleen een intellectueel, maar ook een markante persoonlijkheid vanwege zijn postuur, rijzige gestalte en levensstijl. Hij dwong respect af en straalde gezag uit in een tijd waarin hiërarchische verhoudingen domineerden in Suriname; dat was tot de jaren zestig het geval. J.P. Sukul heeft grote verdiensten gehad voor Suriname en in het bijzonder voor de Hindostaanse gemeenschap. Tijdens de contracttijd (1873-1920), met name in het begin van de twintigste eeuw, waren er enkele bekende Hindostaanse voormannen, te weten de hoofdtolk Sitalpersad Doobay en zakenman Lutchmon Sing. Zij waren echter beiden geboren in India. De ambtenaar Najaralie Hajary, geboren in 1893 in Suriname (in het district Nickerie), was destijds eveneens een prominente Hindostaan. Hij was ambtenaar en heeft enkele artikelen geschreven. Deze drie leiders zijn in 1920 naar India geweest om een hervatting van de Hindostaanse immigratie naar Suriname te bepleiten. Zij hebben onder meer Mahatma Gandhi ontmoet, maar de immigratie naar Suriname werd helaas niet hervat. In de jaren dertig en veertig waren de praktizijn (niet-academisch opgeleid advocaat) Clemens Ramkisoen Biswamitre, geboren in 1897, en de hoofdonderwijzer William Juglall, geboren in 1900, prominente Hindostaanse voormannen. Biswamitre was rooms-katholiek en Juglall was EBG’er -hij behoorde tot de protestantse Evangelische Broedergemeente. De leidende persoon onder de hindoes in de jaren dertig en veertig werd de hoofdonderwijzer J.P. Sukul, geboren in 1900. Hij bereikte de leeftijd van 80 jaar en kan worden beschouwd als de eerste Hindostaanse gezaghebbende intellectueel. Hij heeft een voorbeeldfunctie gehad voor Hindostaanse intellectuelen die prominent werden in de jaren vijftig en zestig. Voor enkele Hindostaanse politici was hij een goeroe (leermeester). Toen hij onderwijzer was in Nickerie heeft hij onder andere één van zijn intelligente leerlingen, Jagernath Lachmon, in 1926 naar Paramaribo gehaald en om hem beter onderwijs te laten volgen. Toch is dr. J.P. Kaulesar Sukul minder bekend en minder populair geworden. De vraag is hoe het komt dat hij ondanks zijn intellectueel kaliber en verdiensten niet de populariteit kreeg die hij verdient. In dit artikel wordt gepoogd deze vraag te beantwoorden. Eerst komt aan de orde zijn afkomst en zijn rol als pater familias. Het vooruitbrengen van de (uitgebreide) familie door het familielid dat succesvol werd, werd toentertijd als heilige plicht beschouwd binnen de Hindostaanse gemeenschap. Daarna wordt zijn veelzijdige loopbaan besproken. Vervolgens wordt stilgestaan bij zijn karakter en, in het bijzonder, zijn reputatie zich te laten voorstaan op zijn hoge kaste­achtergrond. Hij was een behoudende man die de teloorgang van het kastenstelsel heeft meegemaakt. Tot slot komen zijn verdiensten aan bod.

De contractarbeider Sitalu Sewbarun geboren in 1856 in India en overleden in 1938 in Suriname.

De gezaghebbende Pandit Hindori geboren in 1867 in India en overleden in 1925 in Suriname.

Familieachtergrond
Jagessar Persad Kaulesar Sukul werd geboren in Parama­ribo in het jaar 1900 in een Brahmaanse familie, de hoogste kaste onder de hindoes. Hij gebruikte graag de afkorting J.P. Hij emigreerde in 1973 naar Nederland en overleed op 28 september 1980 in Utrecht. Toen J.P. Sukul werd geboren was de Hindostaanse gemeenschap in Paramaribo vrij klein. Bovendien was de emigratie vanuit India nog volop gaande en velen dienden nog als contractarbeider op de plantages. De contracttijd eindigde omstreeks 1920 en J.P. Sukul was toen al volwassen. De Hindostanen hadden nog steeds de status van ‘koelie’ en werden meestal achtergesteld door de zogeheten lichtgekleurde elite die de voorhoede vormde van de gemengde bevolking. Ook Javanen en Afro-Surinamers werden achtergesteld. Sterker nog: Hindostanen werden als Britse onderdanen in Suriname toen als vreemdelingen beschouwd. Pas in 1927 werden de in Suriname geboren Hindostanen van rechtswege Nederlands onderdaan.

J.P. Sukul’s náná – maternale grootvader- Sitalu Sewburn (contractnummer M/1993) was in 1856 geboren in India. Hij arriveerde op 12 december 1884 in Suriname met het zeilschip British Nation II op 28-jarige leeftijd als contract­arbeider in Suriname. Hij was van Brahmaanse afkomst en koos in 1932 de geslachtsnaam Sewbarun Misser. Sewbarun behoorde tot de groep van de pioniers onder de Hindostaanse contractarbeiders; dat was de groep aangekomen tussen 1873-1889. Hij heeft zich na zijn contractperiode in het district Commewijne opgebouwd als ondernemer. Sewbarun werd in het begin van de twintigste eeuw één van de welvarende Hindostanen in Suriname en bezat een grote cacaoplantage in het district Saramacca met tientallen werknemers. Hij exporteerde cacao en kocht een grote landerij aan de rand van het toenmalige Paramaribo. Dat was bij de huidige Louise­laan op Combé. Vroeger heette deze straat een tijd lang Sewbarun Misserstraat. Er wordt beweerd dat de Creolen het moeilijk vonden om de naam Sewbarun uit te spreken. Bij de aansluiting van de Sewbarun Misserstraat met de Louiselaan werd daarom gekozen voor de naam Louise­laan. Overigens zou het van historisch besef getuigen om deze Hindostaans-Surinaamse pionier te eren en de naam Louiselaan alsnog te wijzigen in Sewbarun Misserstraat. Tegenwoordig worden immers Hindostaanse, Javaanse en andere namen die vroeger vreemd klonken in de oren van de gevestigde bevolking correct uitgesproken. Het ouderlijk huis van J.P. Sukul was op de hoek van de Mahonylaan en de Louiselaan.

Sewbarun trouwde officieel in 1912 met Gangi Isree (M/1810) die net als hijzelf op 12 december 1884 arriveerde in Suriname met het zeilschip British Nation II. Gangi Isree had een dochter van 22 maanden die was meegekomen naar Suriname. Deze dochter genaamd Roghobunsee Sorojpaul (M/1811) was de moeder van J.P. Sukul. Zijn vader was de contractarbeider Kaulesar Bhowanidihul (W/406) uit India die met het zeilschip Erne II op 14 maart 1894 in Suriname arriveerde. Hij was een goede zanger en geschoold in het Hindi. Het paar had vijf kinderen, twee zoons en drie dochters. Omdat naast J.P. Sukul, zijn jongere broer en zijn drie zusters belangrijke stamvaders en stammoeders zijn geworden van grote Hindostaanse families worden zij in dit verband ook genoemd.

De eerste dochter Sarjoo (geboren oktober 1897) trouwde met Basdew Sharma. Zij werd de náni (maternale grootmoeder) van de later bekende rechter Mr. Albert Ramnewash. De familie Sharma heeft Hindostaanse muzikanten voortgebracht. De tweede dochter Gangadai (geboren in oktober 1907) was de schoonmoeder van de voormalige Minister van Justitie, Hemradj Shriemisier, die een boezemvriend werd van de Afro-Surinaamse leider Johan Pengel.

De jongste dochter Premda (1910-2008) trouwde met Budhram Hindori die van plantage Vreeland eind jaren twintig verhuisde naar Paramaribo. Budhram werd later een welvarende makelaar en woonde aan de Tour­tonne­laan. Hij was de zoon van de bekende pandit Hindori afkomstig uit India. Deze gezaghebbende pandit Hindori is onder andere de goeroe geweest van J.P. Sukul en heeft hem Hindi geleerd en de beginselen van de hindoefilosofie bijgebracht. Hindorising (sing werd later geschrapt) arriveerde op 22-jarige leeftijd op 28 maart 1902 met het zeilschip Lena II in Suriname. Hij overleed op plantage Vreeland op 57-jarige leeftijd. Een andere zoon van pandit Hindori was Sukhram die zelf ook een gezaghebbende en bekende pandit van de Arya Samaj werd. Het gezin van Premda en Budhram bestond uit 10 kinderen, onder wie de VHP-politicus ir. George Hindori. Het doorgeven van kennis via de familielijn was een bekende praktijk in de hindoegemeenschap en J.P. Sukul was op zijn beurt weer de goeroe van George Hindori die aan de vooravond van de onafhankelijkheid van Suriname tegen de wens van zijn partij (VHP) ervoor koos mee te werken aan onafhankelijkheid op 25 november 1975. Helaas ging mijn geplande interview in 2006 met de toen 95-jarige Premda in Paramaribo in haar woning niet door omdat de bediende de poort uit veiligheidsoverwegingen weigerde te openen.

De karakteristieke woning van de familie Budhram Hindori en Premda aan de Tourtonnelaan in Paramaribo. Premda Hindori-Kaulesar Sukul werd één van de stammoeders van de familie Hindori. Haar echtgenoot Budhram Hindori werd een succesvolle makelaar.

De broer van J.P. Sukul heette Sooraj Persad en stond bekend als Gobhrie Sukul. Hij werd bestuursopzichter, was een bekende zanger, harmonium- en sitarspeler. Hij heeft een belangrijke rol gespeeld in het behoud van de Hindostaanse cultuur. Hij was onder andere de eerste Hindostaanse radio-omroeper bij de AVROS en bestuurslid van de Shri Sanatan Dharm, de landelijke organisatie van de grote behoudende stroming onder de hindoes in Suriname.

J.P. Sukul was getrouwd met Dhanpatia. Het gezin telde vijf kinderen: vier dochters en één zoon. Hun zoon Harrypersad Kaulesar Sukul werd chirurg en later hoogleraar aan de Universiteit van Suriname. De andere kinderen hadden ook een hogere opleiding. Hun dochter Hilda was gehuwd met de cardioloog dr. Rambaran Mishre. Hij was overigens door J.P. Sukul samen Lachmon van Nickerie gehaald en in huis opgevangen in Paramaribo. Rambaran Mishre werd in 1958 Minister van Landbouw, Veeteelt en Visserij (LVV). De tweede dochter Betty was getrouwd met chirurg Hans Adhin.

Dr. J.P. Sukul na zijn promotie in 1958.

Pater familias
J.P. Sukul heeft als een pater familias de meeste familie­leden ondersteund en geholpen. Hij stond bekend als Barká mámá (moeders oudste broer) en zijn broer Gobhrie was bekend als Chotka mámá (moeders jongere broer). In de rol van Barká mámá werd J.P. Sukul alom gerespecteerd en ook gevreesd. De Hindostanen hielpen elkaar toentertijd wanneer ze zich vestigden in Paramaribo; niet alleen met huisvesting, maar ook met het verwerven van arbeid. J.P. Sukul stond op goede voet met veel witte bestuurders en werd gerespecteerd om zijn kennis van het hindoeïsme en de hindoefilosofie. Hij kon op voorspraak het een en ander regelen. Hij stond ook op zeer goede voet met de dominante gouverneur J.C. Kielstra die Suriname heeft geregeerd tussen 1933-1944. Zo heeft gouverneur Kielstra op uitnodiging van J.P. Sukul een hindoehuwelijk bijgewoond. Hij ging zelfs mee met de barát (de bruidegomstoet).

J.P. Sukul was tevens goed bevriend met de derde agent-generaal van de Immigratie C. Van Drimmelen die in Suriname diende van 1902 tot januari 1921. Toen hij naar Nederland afreisde voor zijn promotietraject werd hij tijdelijk opgevangen in Amsterdam door de dochter van Drimmelen. Dit toont aan dat J.P. Sukul toentertijd als Hindostaan en zoon van contractarbeiders in tegenstelling tot de meeste Hindostanen wel gelijkwaardig werd bejegend en zich in de hoogste kringen bewoog.

Brahmaanse afkomst
J.P. Sukul ’s vader Kaulesar Bhowanidihul (en J.P. zelf ook) heeft gecorrespondeerd met de familie in India. Zijn kleindochter Anoesoeijadebi Birjmohan-Hindori -thans 93 jaar- vertelde dat zij in India de familie heeft opgezocht.

De familie bestaat uit geleerde mensen. Zij zijn Brahmanen. Bij aankomst in de woning van de familie kwam iemand met een thariyá (koperen schaal) met daarop een lotá (rondvormige koperen beker) met water om mijn voeten te wassen. Ik heb dat geweigerd. Al zijn wij Brahmanen, maar deze rewáj (praktijk/gewoonte) hebben wij niet meer in Suriname en Nederland. Ik vond het leuk in India, maar het leven voor veel Hindostanen in Suriname en Nederland is veel beter en gelukkig bestaan die Brahmaanse dingens niet meer.

Bij inschrijving van de familienaam Kaulesar werd het achtervoegsel Sukul toegevoegd om de Brahmaanse afkomst te accentueren (net als bijvoorbeeld Panday). De familienaam werd dus officieel Kaulesar Sukul. Enkelen voeren echter alleen de achternaam Sukul. Er kan dan verwarring ontstaan, want niet iedereen die de achternaam Sukul voert, is verwant aan elkaar. Zo waren er in de jaren dertig binnen de hindoegemeenschap twee prominente personen met de naam Sukul. Naast Kaulesar Sukul was er pandit Rampersad Sukul die tegen het kastenstelsel was en zich bekeerde tot Arya Samaj. Hij trouwde met de bekende Mata Mahadei, die toen al vermogend was. Met het vermogen van dit kinderloze echtpaar werd de mooie inmiddels afgebroken mandir aan de Gravenstraat annex Mahatma Gandhi internaat gebouwd.

In de jaren dertig waren kastentegenstellingen nog prominent aanwezig in Suriname. Binnen de hindoe­gemeen­schap waren er conflicten tussen de behoudende Sanatan Dharm en de reformistische Arya Samaj. Ook hadden vertegenwoordigers van de lage kasten in 1934 een aparte vereniging, de Haridjan (Gods Volk) opgericht (zie: C.J.M. De Klerk, De Immigratie der Hindostanen, 1953 pagina 172). Praktijken zoals dat Brahmanen eerst moesten eten tijdens diensten en feesten voordat anderen aan de beurt kwamen (Brahmbhojan), waren nog niet verdwenen. Toentertijd probeerde men zoveel mogelijk te trouwen binnen de Brahmaanse kaste. Dat werd echter lastiger, omdat de groep in omvang vrij klein was. Door onderlinge huwelijken werd men steeds meer verwant aan elkaar. Anders dan bij moslims werden neef-nicht huwelijken niet geaccepteerd. Er was kans op inteelt en erfelijke ziekten in de volgende generaties. Handhaving van het kastenstelsel met bijhorende praktijken werd dan ook steeds moeilijker.

J.P. Sukul in zijn uniform als Districtscommissaris.

Loopbaan
In het begin van de twintigste eeuw was er geen middel­baar onderwijs in Suriname dat toegang gaf tot een universitaire studie in Nederland. Men kon na afronding van de achtjarige mulo en na een zwaar toelatingsexamen naar de geneeskundige school. Naast geneeskundige kon men praktizijn (Surinaams advocaat) of landmeter worden. Dat waren prestigieuze beroepen die weggelegd waren voor slechts enkele zeer getalenteerde personen uit de Hindostaanse en Afro-Surinaamse gemeenschap. Als ze tenminste niet werden gediscrimineerd en voldoende geld hadden om deze studie te betalen. Voorts kon men hoofonderwijzer worden; dat was toen ook een beroep met een hoog prestige. Men moest echter de zogeheten hoofdakte behalen om deze bevoegdheid te krijgen. Het lukte de intelligente en getalenteerde J.P. Sukul om hoofdonderwijzer te worden. Hij werd eerst kwekeling en behaalde daarna de vierde rang (hulponderwijzersakte) en vervolgens de derde rang (onderwijzersakte). Hij werd als onderwijzer uitgezonden naar verschillende scholen, zoals in het district Nickerie maar ook aan de rand van Paramaribo (de wijk Duisburg). Nadat hij de hoofdakte had behaald werd J.P. Sukul hoofd van de Koningin Wilhelminaschool in Paramaribo. Deze openbare school was gelegen tegenover de Centrale markt van Paramaribo. J.P. Sukul had -als Hindostaan- dan ook een prestigieuze functie verworven in de jaren dertig. Bekende Hindo­staanse hoofonderwijzers waren toen ook Biswamitre, Juglall en L.B. Sitalsing. J.P. Sukul was vooruitstrevend en wilde zich in intellectueel opzicht verder ontwikkelen. Hij besloot Sanskriet te studeren in New York. Hij behaalde zijn Master of Arts titel (vergelijkbaar met drs) in 1948. Na terugkeer uit New York werd hij in Suriname waarnemend hoofd (Chef) van het Centraal Archief in Paramaribo. In 1951 werd hij benoemd tot tijdelijk Districtscommissaris van Saramacca.

Proefschrift van dr. J.P. Sukul. In 1981 uitgegeven als De Bhagavad Gita: beschouwingen en interpretatie. J.P. Sukul in Nederland op oudere leeftijd.

Drs. J.P. Sukul wilde promoveren en vertrok naar Nederland waar hij, zoals gezegd, in juni 1958 tot doctor promoveerde aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Zijn proefschrift werd een boekwerk over de Bhagavad Gita, een rechtstreekse vertaling uit het Sanskriet en beschouwing in het Nederlands. Dr. J.P. Sukul is overigens nooit hoogleraar (professor) geworden, zoals hier en daar ten onrechte wordt beweerd. Hij heeft wel enkele belangrijke publicaties geschreven, maar vergeleken met, bijvoorbeeld, dr. mr. drs. Jnan Adhin is zijn publicatielijst vrij bescheiden. J.P. Sukul was een intellectueel van een generatie eerder, toen er ook veel minder werd gepubliceerd. Niettemin werd hij zeer hooggeacht om zijn kennis en kunde. Dit hoorde ik in 1987 ook van Mr. Hugo Pos (1913-2000), de voormalige procureur-generaal van Suriname en tijdgenoot van J.P. Sukul. Mr. Pos werd in 1985 de eerste voorzitter van het Landelijk Bureau Racismebestrijding (LBR) waar ik wetenschappelijk onderzoeker was. Nadat hij mijn artikel over racismebestrijding in Frankrijk had gelezen, zei hij op complimenteuze toon: Choenni, mi boi, jij bent een intellectueel. In mijn tijd was J.P. Sukul een grote Hindostaanse intellectueel; Heb je hem gekend? 

Markante persoonlijkheid
Na zijn terugkeer uit Nederland werd J.P. Sukul in Suriname vanaf eind 1958 Districtscommissaris en ook waarnemend hoofd van het binnenlands bestuur. J.P. Sukul had ook andere kwaliteiten en heeft verschillende nevenfuncties gehad. Toen hij nog hoofdonderwijzer was, werd hij in 1938 voor een periode van vier jaar benoemd tot lid van de Staten van Suriname. Van de vijftien Statenleden werden er toen tien gekozen door een kleine welvarende groep burgers (volgens het zogenoemde census- en capaciteitskiesrecht). Tevens werden vijf Statenleden benoemd om onder meer de Hindostaanse en Javaanse groep te vertegenwoordigen. Als vertegenwoordiger van de hindoes werd J.P. Sukul In 1942 herbenoemd als Statenlid tot 1946. In 1948 maakte hij deel uit van de Surinaamse delegatie die deelnam aan de Ronde Tafel Conferentie (RTC) in Nederland over de Staatkundige toekomst van Suriname. J.P. Sukul heeft ook in verschillende adviesraden en commissies gezeten. Hij was voorzitter van de Raad van Advies voor de regering en tweede vervanger van de Gouverneur. De eerste vervanger was de procureur-generaal. Hij was onder meer ondervoorzitter van de commissie die de Encyclopedie van Suriname in 1977 uitbracht. Hij heeft voorts de auteur pater C. De Klerk geadviseerd bij de samenstelling van zijn proefschrift Cultus en ritueel van het orthodoxe Hindoeïsme in Suriname. En last but not least: hij was tot de jaren vijftig de belangrijke deskundige op het terrein van het hindoeïsme en de Hindostaanse gemeenschap. Hij is tevens bestuurslid en adviseur geweest van Hindostaanse organisaties, maar was ook een bekend lid van de orde van vrijmetselaren. In 1960 werd hij benoemd tot officier in de Orde van Oranje-Nassau. Hij ontving felicitaties van Prins Bernard met wie hij bevriend was geraakt tijdens diens bezoeken aan Suriname.

J.P. Sukul was een gezaghebbende, zelfingenomen en strenge man die er niet voor schroomde af en toe een sneer uit te delen. Vooral als hij in Hindostaanse kringen kwam, moest men zich gedragen volgens de normen en waarden -die overigens niet precies waren omschreven- en het nodige respect in acht nemen. Hij kon degenen die afweken van de houding die hij gewenst achtte -zich dus onbehoorlijk gedroegen in zijn ogen- ter plekke een schrobbering geven. Volgens enkele informanten werd hij gevreesd en werd iedereen rustig als hij het gezelschap naderde. Niettemin had J.P. ook een andere kant. Hij was modern en had als hobby fotograferen. Hij ontwikkelde zelf zijn foto’s in zijn eigen donkere kamer in huis. Ook volgde hij op latere lijftijd dansles en sitarles. Kennisvergaring en zich verder ontwikkelen waren voor hem heel belangrijk. Hij lustte tevens een borreltje en kleedde zich altijd netjes en westers. Hij was een heer van stand. De 85-jarige radioloog dr. Pertab Chandiesaw ontmoette J.P. Sukul midden jaren vijftig op het schip met passagiers naar Nederland. Hij vertelde dat J.P. Sukul ook humor had en goed Frans kon spreken. Al met al was dr. J.P. Sukul een markante persoonlijkheid.

Teloorgang kastenstelsel
Op één gebied vertegenwoordigde hij echter een stroming in Suriname die niet alleen controversieel was, maar ook de emancipatie van de hindoegemeenschap blokkeerde. Hij had de reputatie erg gesteld te zijn op zijn hoge kastenachtergrond en geleerdheid. Overigens bestrijden familieleden de opvatting dat J.P. Sukul zijn hoge kaste op de voorgrond stelde. Niettemin heeft hij geprobeerd het kastenstelsel in Suriname te handhaven en ook daarnaar te handelen. Dat verklaart mede waarom hij met anderen op 13 februari 1947 de Surinaamse Hindoe Partij oprichtte. J.P. Sukul werd de voorzitter en de partijtop bestond uit Brahmanen. In Suriname was toen volop discussie over de invoering van het algemeen kiesrecht. Het algemeen kiesrecht hield in dat alle volwassen burgers zouden mogen stemmen in tegenstelling tot het census- en capaciteitskiesrecht dat toen bestond in Suriname. Bij het censuskiesrecht mochten alleen burgers met een bepaald minimuminkomen en opleidingsniveau stemmen. Dat was een minderheid van ongeveer 3.000 volwassenen van de ongeveer 100.000 volwassenen in Suriname. De zogeheten lichtgekleurde elite die aan de macht was, fulmineerde tegen invoering van dit algemeen kiesrecht. De vertegenwoordigers van de overgrote meerderheid van Hindostanen, Afro-Surinamers en Javanen waren fervente voorstanders. Opvallend genoeg bleek de Surinaamse Hindoe partij onder leiding van J.P. Sukul tegen invoering van het algemeen kiesrecht te zijn! Mr. dr. F. Mitrasing stelde in zijn proefschrift uit 1959 (pagina 84) het volgende vast over deze Hindoe partij, die weinig aanhang kreeg:

In een voor de geloofsgenoten weinig acceptabele eenzijdigheid vanwege het dominerend familie-, kaste- en conservatieve element in het bestuur…de Hindoes toonden hierdoor dat politiek vertrouwen en religie verering inclusief kastenontzag niet per sé behoeven samen te gaan. De partij had ten doel het algemeen welzijn van de Hindoegodsdienstbelijders te bevorderen…veel is van deze partij niet uitgegaan. T.a.v. het algemeen kiesrecht nam zij een dubieuze en daardoor verwonderlijke houding aan.

J.P. Sukul nam dus een positie in die tegen de belangen en de emancipatie inging van de Hindostaanse bevol­kings­groep die hij jarenlang had gerepresenteerd. De lichtgekleurde elite was tegen invoering van het algemeen kiesrecht, want het geven van stemrecht aan lager- en ongeschoolden werd gelijkgesteld als ‘het geven van een scheermes aan een aap’. Vanuit het belang dat hij hechtte aan kennis en hiërarchie alsook aan kasteachtergrond, meende J.P. Sukul blijkbaar dat personen behorende tot de lagere kasten en ongeschoolden geen stemrecht mochten krijgen, want dat zou gelijkstelling betekenen van alle volwassenen. De essentie van het kastenstelsel was juist ongelijkheid. Wat de precieze reden is geweest blijft echter duister. Helaas heeft hij zich hierover niet uitgelaten en is ook later niet geïnterviewd over zijn toenmalige standpunt. De Nederlandse regering besloot in 1948 wel het algemeen kiesrecht in te voeren in Suriname. Er werd evenwel een kiesstelsel ingevoerd dat ten nadele was van de Hindostaanse en Javaanse groep. De Hindostaanse partijen waren gedwongen om te fuseren om kans te maken op het winnen van zetels in de Staten van Suriname. De Hindoe partij van Sukul fuseerde daarom met de Hindostaans-Javaanse Politieke Partij en de Moslim Partij tot één partij. De Verenigde Hindostaanse Partij (VHP) werd in januari 1949 geproclameerd. De voormalige leerling van J.P. Sukul, Jagernath Lachmon, werd voorzitter van de VHP. Jagernath Lachmon werd de dominante politieke leider, maar was evenals als J.P. Sukul nogal autoritair en dat maakte de onderlinge communicatie tussen beiden niet gemakkelijk. Bovendien behoorde Lachmon niet tot de hogere kaste. Blijkbaar had J.P. Sukul ook moeite om het gezag van Lachmon te accepteren en heeft zich wijselijk terug­ge­trokken uit de actieve politiek. Andere Brahmaanse prominenten erkenden wel het gezag van Lachmon.

Dat J.P. Sukul zich liet voorstaan op zijn hoge kasteachtergrond, maar ook bepaalde verhoudingen wilde handhaven kan deels worden verklaard uit de context waarin hij opgroeide. Hij groeide op in de wijk Combé in de buurt van de Louiselaan. In het begin van de twintigste eeuw was daar een concentratie van hindoes behorende tot de zogeheten lage kasten. Er woonden daar:

vooral Doms en Dhankars in ellendige krotten bijeen. Dit stadsgedeelte werd toen door de andere Br. –Indiërs: Kidderpur genoemd, naar de gelijknamige Pariahwijk in Calcutta (zie: C.J.M. De Klerk, De Immigratie der Hindo­stanen in Suriname, 1953 pagina 167).

Kiddir betekent in het Sanskriet pauper en is afgeleid van Khidira. Doms zijn straatvegers en Dankars of Darkars zijn bamboebewerkers. Het verschil tussen J.P. Sukul en deze hindoes was groot; niet alleen in welvaart, maar zeker ook in kennis, opleiding en sociaal gedrag. J.P. Sukul was een zeer belezen man en bezat een grote bibliotheek. Na de Tweede Wereldoorlog en vooral vanaf de jaren zestig ontstond een grote sociale dynamiek binnen de Hindostaanse gemeenschap. Velen verhuisden van de districten naar Paramaribo en bereikten vooruitgang in het economisch leven en in het onderwijs. Kasteachtergrond werd minder bepalend en de macht en het gezag van behoudende Brahmanen kalfde af. J.P. Sukul heeft dit emancipatieproces en de veranderingen binnen de Hindostaanse gemeenschap, zoals de vervlakking van de hiërarchische verhoudingen meegemaakt (zie verder: C. Choenni, Sociale dynamiek binnen de Hindostaanse gemeenschap, Hindorama.com). Zo luidde de derde stelling bij zijn proefschrift uit 1958:

Het kastewezen onder de Hindoes in Suriname heeft thans reeds vele zijner scherpe kanten verloren en nadert langzaam aan het stadium van een standenstelsel.

J.P. Sukul in zijn studeerkamer in Paramaribo.

Toen was echter al nauwelijks meer sprake van een standenstelsel binnen de hindoegemeenschap. De omgeving van J.P. Sukul veranderde en zijn opstelling en bejegening van degenen die niet tot hoge kasten behoorden, paste niet meer bij de gewijzigde verhou­dingen. Enkele informanten beaamden dat en stelden zelfs dat hij hindoes behorende tot de hogere kasten bevoordeelde. Maar er zijn ook voorbeelden bekend waaruit blijkt dat hij personen behorende tot een lagere kaste of een andere religie heeft geholpen. De mentorrol die hij heeft gespeeld ten opzichte van Lachmon is al genoemd. Hij had ook een jongeman van Marron afkomst geadopteerd die bij hem op de benedenverdieping van het grote huis aan de Mahonylaan heeft gewoond. De Hindostaanse ‘international’ voetballer Paul Amereerali vertelde mij in 2007 dat J.P. Sukul hem heeft geholpen:

Hij was hoofd van de Wilheminaschool die tegenover de markt van Paramaribo was gevestigd. Ik zat op deze school. Hij zag mij vaak kippen sjouwen, want mijn vader verkocht kippen op de markt. Toen ik mijn getuigschrift had behaald, zei hij tegen mijn vader dat ik naar de Hendriksschool moest. Dat was een chique muloschool. Ik had toen nooit gedacht dat ik ooit op de Hendrikschool terecht zou komen. Dat was een school voor de rijken. Mijn vader zei tegen Sukul: Pandit, wat zegt u nu. Ik heb gewacht tot deze jongen van school is. Hij kan mij nu de hele dag helpen. Ik heb nauwelijks twee dubbeltjes om te eten. Hoe kan ik hem naar een hogere school sturen. Ik kan geen schoolgeld betalen, en ook schoenen en kleren. Mijn moeder kwam dit verhaal te weten. Zij zei dat als mijn jongen verder wil leren wij moeten zorgen dat hij verder gaat leren. Het was in de tijd van de Tweede Wereldoorlog. De directeur van de Hendrikschool was ene meneer Calor. Iedereen was bang voor hem, omdat hij zeer streng was. Hij wilde mij niet inschrijven omdat ik arm was. Ik had nauwelijks een behoorlijke broek aan. Hij kan zich niet aanpassen en heeft geen schoeisel, zei hij. Meneer Sukul heeft toen lang met de heer Calor gepraat en gezegd: ik sta garant voor die jongen en zijn schoolgeld. Ze zijn toen overeengekomen om mij voor zes maanden toe te laten op de Hendrikschool. Sukul is toen garant gebleven voor mij. Ik moet zeggen dat een hindoeman mij heeft geholpen. Geen enkele rijke of geleerde moslim wilde mij toen helpen.

Verdiensten
 J.P. Sukul heeft zichtbaar en vaak ook onzichtbaar velen geholpen en geadviseerd. In dit verband is het vermeldenswaard dat hij zijn gezag heeft aangewend, waardoor mevrouw Betsy Ramkalia Gonesh de eerste Hindostaanse vroedvrouw werd. Zij heeft talloze kinderen ter wereld helpen brengen en hen ook financieel ondersteund. Haar vader wilde niet dat zij als Brahmaanse het beroep van vroedvrouw zou uitoefenen, want dat was een beroep voorbehouden aan vrouwen van de laagste kaste; zij werden dái genoemd. J.P. Sukul heeft haar vader gezegd dat zij tolk zou worden in het ‘s Landshospitaal, terwijl zij daar feitelijk de opleiding tot vroedvrouw zou volgen. Het was een leugentje om bestwil, maar dit illustreert dat J.P. Sukul niet oerconservatief was. Hij vond het prima dat een Brahmaanse vrouw vroedvrouw werd. Ook op persoonlijk vlak kon hij met sommige leiders van de lage kasten overweg. Zo was hij in 1938 voorzitter geworden van een hindoe-organisatie die de Vedische kennis moest promoten, terwijl Johannes Mungra penningmeester werd. Mungra was leider van de lage kasten en zakenman en werd later de belangrijkste propagandist van de VHP.

Ook op het terrein van het behoud en ontwikkeling van de Hindostaanse cultuur heeft J.P. Sukul grote verdiensten gehad. Door zijn uitstekende contacten met de witte machthebbers van Suriname lukte het hem zendtijd te krijgen op de radio voor Hindostaanse programma’s. In 1935 kwam de AVROS (Algemene Vereniging Radio Omroep Suriname) radio en J.P. Sukul kon wekelijks een Hindostaans programma verzorgen. Later werd zijn broer Gobhrie de radio-omroeper van een uitgebreider Hindostaans programma. De eerste uitzending was op 1 september 1941 en deze Hindostaanse radio-uitzending werd intensief beluisterd. In september 1942 was de viering van 1 jaar Hindostaanse radio-uitzending. Er was een feestmaal voor 60 personen, onder wie veel Hindostaanse vrouwen. J.P. Sukul verzorgde een radio-uitzending over deze viering. Volgens het blad De West van 12 september 1942 was het ’voor het eerst in de geschiedenis van Suriname, dat Hindostaansche dames aanzaten aan een maaltijd welke een min of meer openbaar karakter droeg.’ Toentertijd namen nog weinig Hindostaanse vrouwen deel aan het openbare leven (zie ook: L. Gobardhan. Onderwijs als sleutel tot maat­schap­pelijke vooruitgang, 2001 pagina 231). Volgens prof. Michiel van Kempen, kenner van de Surinaamse literatuur, is er naast dr. Jnan Adhin geen enkele Surinamer geweest die zich zo breed voor de emancipatie van het Hindostaanse volksdeel heeft ingezet als J.P. Sukul. Niet onvermeld mag blijven de vriendschap tussen J.P. Sukul en gouverneur Kielstra. Het is mede aan de invloed van hem te danken dat gouverneur Kielstra tegen de wil van de meerderheid van de Staten van Suriname het hindoe- en moslimhuwelijk wettelijke erkenning heeft gegeven. Dit staat bekend als de Aziatische huwelijkswetgeving van oktober 1940. Daardoor konden de Hindostanen de erfenissen overdragen aan hun kinderen.

De chela’s (leerlingen) J. Lachmon en G. Hindori van J.P. Sukul kwamen tegenover elkaar te staan aan de vooravond van de dramatische onafhankelijkheid van Suriname.

In 1948 heeft J.P. Sukul twee belangrijke artikelen geschreven ten behoeve van de Nederlandse commissie tot bestudering van bestuurlijke hervormingen. Het betrof beknopte overzichten over de positie van Hindostanen en van Javanen. J.P. Sukul trok zich na zijn pensionering grotendeels terug uit het openbare leven en vestigde zich in 1973 in Nederland. De verwijdering tussen Lachmon en Hindori, twee van zijn chela’s (leerlingen) en de dramatische onafhankelijkheid van Suriname heeft hij vanuit Nederland gevolgd. Welke mening dr. J.P. Sukul had over deze en andere ontwikkelingen daarna, weten wij niet. Hij heeft in 1974 nog een brochure over het Holifeest geschreven voor de vereniging Sanatan Dharm gevestigd in Utrecht. Daarna heeft hij in betrekkelijke anonimiteit geleefd in Nederland. Hij overleed in 1980 en is gecremeerd in Utrecht. Het is jammer dat hij niet is geïnterviewd en zijn visie heeft kunnen geven waarom hij in 1948 tegen invoering van het algemeen kiesrecht was.

Al met al heeft dr. J.P. Kaulesar Sukul grote verdiensten gehad voor Suriname en, in het bijzonder, voor de Hindostaanse gemeenschap. Niet in de laatste plaats omdat hij heeft gezorgd dat de latere vader des vaderlands van Suriname, Jagernath Lachmon, voortgezet onderwijs kon genieten. Indirect heeft J.P. Sukul dan ook een bijdrage geleverd aan de verbroederingspolitiek en een harmo­nieuze multi-etnische samenleving in Suriname. Het moge duidelijk zijn dat de markante dr. J.P. Kaulesar Sukul daarom meer waardering en meer bekendheid verdient. Gelet op de verdiensten van J.P. Sukul zou de Mahonylaan naar hem kunnen worden vernoemd. Ik ben geen voorstander van wijziging van historische gefundeerde straatnamen, maar in dit geval gaat het om de naam van een boom. Straatnamen gebaseerd op boomsoorten, fruitsoorten en dergelijke kunnen wel worden gewijzigd. Overigens was de Mahonylaan al naar hem vernoemd en was zelfs een naamboord geplaatst. Dit bord is echter verwijderd. Het zou in dit verband vanuit historisch besef wel op zijn plaats zijn om de Mahonylaan officieel te wijzigen in Dr. J.P. Kaulesar Sukullaan.

Geraadpleegde literatuur
Dumont, L., 1980. Homo hierarchicus; The caste system and its implications. Chicago: University of Chicago Press.
Den Boer, Elizabeth, 2009. Kastenbewustzijn in Suriname in: Tijdschrift OSO. Jaargang 28, p.43-59.
De Klerk C.J.M., 1951. Cultus en ritueel van het orthodoxe hindoeïsme in Suriname, Amsterdam: Urbi et Orbi.
De Klerk C.J.M., 1953. De immigratie der Hindostanen in Suriname, Amsterdam: Urbi et Orbi.
Ghurye, G. S. , 1969. Caste and Race in India, Bombay: Popular Prakashan.
Kaulesar Sukul, J.P., 1958. De Bhagavadgītā: beschouwingen en Nederlandse vertaling, Utrecht.
Kaulesar Sukul, J.P., 1948. De Hindostani in Suriname, in: Verslag Commissie Staatkundige hervormingen, ’s-Gravenhage: Staatsdrukkerij.
Kaulesar Sukul, J.P., 1948. De Indonesiërs in Suriname, in: Verslag Commissie Staatkundige hervormingen, ’s-Gravenhage: Staatsdrukkerij.
Kaulesar Sukul, J.P., 1973. Historische schets der Immigratie, in: 100 jaar immigratie, red. J. Adhin, Paramaribo: NSHI.
Kaulesar Sukul, J.P., 1974. Enkele beschouwingen over het Holifeest, Shri Sanatan Dharm Nederland, Utrecht.
Mitrasing, F.E.M. (1959), Tien jaar Suriname. Leiden: Luctor et Emergo.

Ik dank drs. Prakash Jankipersad, Prem Girjasing en Dharmendre Hindori voor hun adviezen.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
No Comments

Het zoeken en vinden van roots in India: beperkingen en mogelijkheden – Prof. Chan Choenni

zondag, 10 april 2022 by Redactie Hindorama

Prof. Chan Choenni

De laatste jaren gaan steeds meer Hindo­sta­nen uit Nederland naar India om hun zogeheten roots te zoeken. Anderen heb­ben het voor­nemen hiertoe en zijn naarstig op zoek naar achtergrondgegevens van hun voorouders. Af en toe word ik gebeld en/of ontvang ik e-mails of whatsapp berichten met het verzoek om informatie te verstrekken over relevante historische gegevens. De meeste geïnteresseerden (b)lijken evenwel niet over voldoende achtergrondgegevens te beschikken om hun roots te kunnen traceren, laat staan eventueel hun familie in India te vinden. Sommigen hebben enkele achtergrondgegevens over hun (over)grootouders verza­meld. Anderen hebben tevens ‘verhalen’ gehoord van en/of over hun voorouders wat betreft hun achtergrond en de redenen om naar Suriname te emigreren. Maar in de meeste gevallen hebben de (over)grootouders weinig of niets verteld over hun achtergrond. Ook vanuit Suriname is er veel belangstelling om de roots te vinden en familie van de (over)grootouders in India te achterhalen. Een reis vanuit Suriname naar India is echter duur en slechts weinigen zijn in staat zich een reis en verblijf in India te veroorloven.

Wat betreft de emigratieredenen werd vroeger soms volstaan met het verhaal over emigratie naar Sri Rám: het land van de heilige God Rámá. De naam Suriname werd op deze wijze uitgesproken door sommige illegale wervers (arkáthiyá’s) in India. Er werd de beoogde emigranten voorgehouden dat in het land van Rámá veel geld kon worden verdiend. Er zou ook zijn beweerd dat men uit gouden schalen zou eten en uit gouden bekers drinken. Het is inmiddels genoegzaam bekend dat deze zogeheten mythe van misleiding (Bharmái deis) vaak diende als rationalisatie achteraf. Er bleken namelijk uiteenlopende redenen te zijn om contractarbeid te verrichten voor vijf jaar in een ver land. Deze varieerden van armoede en onderdrukking tot familieruzies. Voorts bestond er een uitgekiend systeem van werving en selectie, opvang en voorbereiding van de maandenlange zeereis. De meeste Hindostaanse contractarbeiders waren van plan om na vijf jaar contractarbeid in Suriname en met medeneming van het gespaarde geld terug te keren naar India. Ruim een kwart heeft dat ook daadwerkelijk gedaan, maar de meerderheid heeft zich gevestigd in Suriname vanwege de mogelijkheden op een betere toekomst.

De meerderheid van de Hindostaanse contractarbeiders was afkomstig uit de Noord-Indiase staat Uttar Pradesh; in het bijzonder van het oostelijk deel grenzend aan de staat Bihar.

Een andere reden voor het ontbreken van voldoende achtergrondgegevens was doorgaans het zwijgen van de voorouders over hun emigratie. Het was ook niet gebruikelijk in de toenmalige verhoudingen binnen de Hindostaanse gemeenschap dat (klein)kinderen hun (groot)ouders konden bevragen over hun verleden. Ook mochten kinderen zich niet de buurt van de Hindostaanse contractarbeiders ophouden om zo naar hun onderlinge gesprekken te luisteren. Het is dan ook jammer dat veel ’verhalen’ van de Hindostaanse contractarbeiders niet schriftelijk zijn vastgelegd en verloren zijn gegaan.

Het traceren van de roots en het vervolgens opsporen van familie in India blijkt daarom zeer lastig. Ik noem tien redenen die deze zoektocht vanwege ontoereikende gegevens bemoeilijken. Ik sta daarna uitgebreid stil bij één geval waar met succes de roots zijn getraceerd en er zelfs intensief contact is met de gevonden familie. Vervolgens geef ik enkele voorbeelden van personen die relaties onderhielden met hun familie dan wel hun familie -na lang zoeken- hebben gevonden in India. Tot slot wordt het belang van kaste en regio in India behandeld.

Ontoereikende achtergrondgegevens
Ruim 20 jaar geleden kwam een zogeheten database beschikbaar over de Hindostaanse contract­arbei­ders met hun achtergrondgegevens. Deze Hindo­staanse database is te raadplegen bij het Nationaal Archief in Nederland en het Nationaal Archief in Suriname. Deze database is ook digitaal toegankelijk (zie www.Gahetna). Het voorwerk is gedaan door de historici Sandew Hira en Maurits Hassankhan die in 1998 ook een namenboek hebben gepubliceerd met enkele achter­grond­gegevens van Hindostaanse contract­arbei­ders. Als men beschikt over het registratienummer -dat is hetzelfde als het contract­nummer- van de contractarbeiders dan zijn de namen van de schepen en het jaar van aankomst in Suriname alsook andere gegevens te traceren. Ook de laatste woonplaats in India (dorp of stad), de opgegeven naam en vaak de (geslachts)naam alsook de jaartallen van de con­tract­periode en de plantage zijn meestal vermeld op het registratieformulier van de betreffende con­tractarbeider. Deze informatie is terug te vinden in de Hindostaanse database. Helaas zijn de achter­grond­ge­gevens van ongeveer een kwart van de contractarbeiders verloren gegaan. De namen van de schepen waarvan de gegevens verloren zijn gegaan, zijn ook terug te vinden in de Hindostaanse database alsook de bijbehorende registratienummers. Deze staan ook vermeld in het boek van C. Choenni uit 2021 getiteld Geschiedenis van Hindostanen (zie: pagina 307). Maar de informatie achter de registratienummers is in deze gevallen helaas niet te achterhalen.

  1. De achtergrondgegevens in de Hindostaanse database zijn vaak niet compleet of kunnen onjuistheden bevatten. Met de beschikbare gegevens komt men echter een heel eind, indien men beschikt over het registratienummer. Dit registratienummer bestaande uit één of twee letters en een cijfer staan vermeld in de zogeheten (oude) familieboekjes. De letters staan voor de naam van het schip en het nummer voor het contractnummer van de betreffende contractarbeider. Soms zijn de namen van personen of dorpen evenwel verkeerd gespeld. Bovendien komen sommige dorpsnamen voor in verschillende staten van India.
  2. Op grond van de aangenomen familienaam kan men vaak geen familie in India traceren. Velen die het eerdergenoemde namenboek raadpleegden zijn dan ook teleurgesteld, omdat zij hun familienaam niet zijn tegengekomen. Vanaf 1916 werden Hindostanen in Suriname in de gelegenheid gesteld om een geslachtsnaam (familienaam) en een voornaam te kiezen. De expert van de Hindostaanse immigratie pater De Klerk vermeldt in 1953:
    als regel leidt het personeel van het Immigratie-Kantoor het daarheen, dat een man zijn register naam (doorgaans op zich voornaam) als geslachtsnaam aanneemt en de naam van zijn vader als voornaam (zie verder: C.J.M. De Klerk (1953), De Immigratie der Hindostanen in Suriname, pagina’s 182-184).
    Dat wil zeggen dat velen een familienaam hebben die de voornaam was van de naamgever (de contractarbeider). Veel Hindostanen hadden toentertijd geen haast om een familienaam te kiezen. Het zou tot ongeveer 1950 duren alvorens vrijwel alle Hindostanen een familienaam hadden laten registreren.
  3. Voorts hebben sommigen niet de naam van de paternale kant, maar van de maternale kant als familienaam. Tevens is sprake van verschrijving van namen. Bepaalde contractarbeiders hebben valse namen aangenomen om niet teruggevonden te worden door de familie die zij stiekem hadden verlaten om te kunnen emigreren. Er bestaan ook geconstrueerde familienamen (zie verder: C. Choenni, Het ontstaan van Surinaamse familie­namen, Hindorama.com). Daarom zijn veel namen niet de originele namen die deze contractarbeiders in India hadden.
  4. Sommige familienamen zijn veelvoorkomend, zoals namen afgeleid van de geboortedag): Boedhoe / Budhu (woensdag) of Soekhoe/Sukhu (vrijdag). Anderen hebben familienamen die refereren aan plaatsnamen, zoals Brindaban, Mathoera/Mathura, Ganga, Ajodhia of Hardwar/Hardoar. Het is vrijwel onmogelijk om uitsluitend op grond van dergelijke familienamen de roots en familie in India te traceren.
  5. Een deel van de familienamen met de naam of achtervoegsel Sing(h), Khan of Ali zijn dermate algemeen dat het ook lastig is om een familierelatie te traceren. Dat geldt ook voor aangenomen toevoegingen of namen -veelal Brahmaanse namen- als Panday, Tewari, Sharma, Misier/Mishre, Sukul of Dube. Voor personen met veel voorkomende familienamen als Ramlal of Narain is het ook heel lastig om de roots te traceren op grond van deze familienaam. Vaak blijkt dat in Suriname velen die deze vaak voorkomende familienamen hebben niet dezelfde (over) grootouders hebben. In India komen trouwens deze familienamen veelvuldig voor.
  6. In India zijn in de loop der tijd veel dorpsnamen en plaatsnamen veranderd. Sommige dorpsnamen waren bij de inschrijving van de Hindostaanse contractarbeiders verkeerd geschreven. Ook zijn families in India door de tijd heen vaak verhuisd. Voorts was de bevolkingsadministratie in India niet volledig. Deze is over het algemeen nog steeds niet makkelijk toegankelijk.
  7. Om in India de roots te traceren is vaak de kaste belangrijker dan de familienaam. Een deel van de kaste van Hindostaanse contractarbeiders is wel opgeschreven en in de Hindostaanse database te vinden. Maar soms is gewoon ‘hindoe’ of ‘geen kaste’ vermeld. Bij moslims staat gewoon ‘moslim’ vermeld. En het is ook voorgekomen dat de kaste bij inschrijving is gewijzigd.
  8. Het zoeken naar de roots via Indiase netwerken, experts of bureaus blijkt doorgaans problematisch. Vaak wil de zogenaamde expert gewoon geld verdienen zonder dat een garantie bestaat dat de roots kunnen worden getraceerd. Tevens blijkt dat bepaalde Indiërs graag een familierelatie willen om economische voordelen en contact te hebben met Hindostanen in Nederland en in Suriname.
  9. Tenslotte dunt het aantal levende personen wiens ouder(s) als contractarbeider(s) uit India zich in Suriname hebben gevestigd sterk uit. Bij de overgrote meerderheid van de Hindostanen gaat het thans om hun grootouders en in de meeste gevallen om één of meerdere (bet)overgrootouders. Uitgaande van het jaar van vertrek uit India en gerekend vanaf 2022 gaat het om een tijdbestek van minimaal 105 jaar geleden en maximaal zelfs 148 geleden. Het laatste schip (het stoomschip Dewa) met Hindostaanse contractarbeiders vertrok namelijk in 1916 naar Suriname en het eerste schip vertrok in 1873 (het zeilschip Lalla Rookh). Er ligt een periode van 43 jaar daartussen. Indien de terugkeerders onder de Hindostaanse contract­arbeiders worden betrokken dan is het ruim 100 jaar geleden. Het laatste schip (het stoomschip Sutlej) vertrok in 1921 uit Suriname met 886 terugkeerders naar India. Daarna zijn heel kleine aantallen via Brits-Guyana naar India vertrokken. Zij betaalden hun eigen terugreis en meestal betrof het oudere mannen die naar India ging om daar te sterven. Met het verstrijken der jaren van de aankomst van Hindostaanse contractarbeiders in Suriname en het vertrek naar India wordt het lastiger om op grond van mondeling overgeleverde informatie en herinneringen de roots te traceren.

Verhaal van familie Jipat
Ondanks deze beperkingen is het enkelen gelukt om hun familie terug te vinden. Een vermeldenswaardig geval vormt de familie Jipat, in het bijzonder mevrouw Padma Ratan-Jipat. Zij is geboren in 1943 in het district Nickerie en woont in Nederland. Padma is de paternale kleindochter van contractarbeider Paltoo Jipat (registratienummer Ji/1427) die in 1907 met het stoomschip Indus I arriveerde in Suriname. Paltoo werd tewerkgesteld op plantage Waterloo in het district Nickerie. Padma heeft haar ájá (paternale grootvader) goed gekend. Gelukkig waren naast zijn registratienummer ook enkele andere achter­grond­gegevens bewaard gebleven, zoals de naam van het dorp en de naam van de politiepost in de staat Bihar waar Paltoo uit afkomstig was. Haar ájá gaf haar les in het Hindi en beschermde haar tegen het strenge optreden van haar ouders. Zij bleef daarom ook na zijn overlijden interesse houden in haar roots in India, evenals haar oudere broer. Hij is met de gegevens over de dorpsnaam en naam van de politiepost in 1993 naar India gegaan. Hij heeft de staat Bihar bezocht en het dorp Eraura van hun ájá kunnen vinden. Dit dorp ligt ongeveer 30 kilometer verwijderd van de hoofdplaats Arrah, die ook bekend staat als Ara van het district Bhojpur.

Veel Hindostanen zijn geëmigreerd vanuit het oostelijk deel van de staat Bihar.

Ten westen van de hoofdplaats Patna ligt het district Bhojpur en daarnaast het district Buxar. Dit district grenst van het district Balia dat in de staat Uttar Pradesh is gelegen. Vroeger werd het gebied ten westen van Patna Shahabad genoemd. Uit het gebied Shahabad zijn relatief veel Hindostaanse contract­arbei­ders afkomstig. In 2006 noemde de Indiase regering Bhojpur een van de 250 meest achtergebleven dis­trict­en van het land (op een totaal van 640 ). De taal in dit gebied is het Bhojpuri en afgeleid van de naam Bhojpur. Bhojpuri is de belangrijkste brontaal van het Sarnámi (-hindi), waardoor Sarnámi sprekers goed kunnen communiceren met Bhojpuri sprekers.

Bij zijn bezoek aan het dorp van de familie kwam de broer van Padma te weten dat hun ájá was getrouwd, maar geen kinderen had. Hij had twee broers en kleinkinderen van één van de broers wonen in dit dorp. Men kende het verhaal over Paltoo, die werk was gaan zoeken in de stad Arrah en nooit meer teruggekeerde in het dorp. De broer van Padma werd echter geconfronteerd met zoveel schrijnende armoede in het dorp Eraura, dat hij de ontmoeting voor de familie heeft verzwegen. Hij heeft geld gegeven aan de getraceerde familie, maar verder geen contact met hen onderhouden.

Brief uit Bihar
In 2003 bezocht Padma de Hindi wereldconferentie die in Paramaribo werd gehouden. Zij gaf toentertijd Hindi-les aan kinderen in Nederland. Zij ontmoette tijdens deze wereldconferentie een groep afgevaardigden uit de staat Bihar in Paramaribo. Zij nam hen mee naar haar woning in Suriname.

Contractarbeider Paltoo Jipat.

Het ouderlijk huis van Paltoo in het dorp Eraura.

Daar is toen gesproken over haar roots en deed zij het verzoek om haar te helpen haar roots te traceren. Alle beschikbare gegevens over haar ájá werden uitgewisseld. In 1998 was het eerdergenoemde namenboek verschenen over de Hindostaanse contractarbeiders en daarin waren meer gegevens beschikbaar gekomen over Paltoo Jipat. Er werd aan Padma beloofd dat men op zoek zou gaan naar informatie in het dorp Eraura en de familie van haar ájá. Dat haar broer de roots had gevonden, was toen nog niet bekend. Na een half jaar ontving Padma een brief in het Hindi uit het dorp Eraura. In de brief werd informatie over haar ájá en zijn familie vermeld. In de brief werd ook vermeld dat haar broer daar was geweest. Zij trok dit na bij haar broer en toen wist zij dat het een en ander klopte. Er werd vermeld dat de moeder van Paltoo jarenlang had gewacht op haar zoon en dagelijks voor haar huis had zitten treuren. Eén verhaal was dat Paltoo was ontvoerd en ergens naar toe verbannen. Een ander verhaal was dat Paltoo een yogi was geworden. Als er yogi’s naar het dorp Eraura kwamen, klampte zijn moeder hen aan. Uit verdriet is zij doodgegaan, maar het verhaal over de verloren zoon Paltoo ging niet verloren. De briefschrijver was Ramnaumi, een kleinzoon van een broer van Paltoo. Padma kwam met hem telefonisch in contact met hulp van een van de afgevaardigden. Er was toen geen telefoon in het dorp Eraura. Ramnaumi moest naar het grotere dorp Dularpur om te telefoneren. Nadat er over en weer veel werd gecommuniceerd, besloot Padma met haar toenmalige partner Dien Sardjoe om in 2005 het dorp Eraura te bezoeken en de familie te ontmoeten.

Bezoek dorp Eraura
In India aangekomen reisden Padma en Dien naar de hoofdstad Patna. Daar werden zij ontvangen door familieleden en enkele dorpelingen. Zij reisden naar de hoofdplaats Arrah waar ze een paar dagen logeerden. Daarna vertrokken ze gezamenlijk naar het dorp Eraura. In het dorp werd Padma met veel ceremonieel ontvangen. Iedereen noemde haar phuwá (zus van vader) en zij scandeerden de naam Paltoo, de voornaam van haar ájá.

Padma met drie vlaggen wordt in 2005 ontvangen op het vlieghaven Patna.

Padma en Dien waren echter geschokt door de erbar­me­lijke armoede die zij aantroffen in het dorp. Zij besloten toch in het ouderlijk huis te logeren. Padma heeft met sári’s (Indiase kleding voor vrouwen) en stokken op het erf van haar ájá een badhok ingericht. Er was geen wc en het huis had een pairá (rieten) dak. Alles was primitief. De vrouwen droegen sluiers en kwamen nauwelijks uit hun huisjes. Ze leefden als het ware in het donker. Padma vertelt dat de sfeer haar deed denken aan haar jeugd in Nickerie. Zij herkende de saamhorigheid zoals die vroeger in Suriname bestond. Zij liet de eerste dag het voor­ge­scho­tel­de eten vanwege infectiegevaar staan en at alleen fruit. De dorpelingen aten alleen rijst met een heel klein beetje toespijs. Er was ook watertekort. Padma bleef een tijdje in het dorp logeren. Zij spoorde de vrouwen aan om actiever te worden en bijvoorbeeld alles op te ruimen en schoon te maken rondom hun huizen. Dien sprak uren met de oudere mannen.

Padma met dorpelingen van het dorp Eraura.

Padma vertelt verder: Ik spreek hun taal goed, het Bhojpuri. Overal werden wij door de kinderen oom en tante genoemd. Ik heb ook een lezing gegeven aan de universiteit van Patna over vrijwilligerswerk. Ik heb uitgelegd dat wij dit werk uit onszelf doen en geen subsidie hebben. Ik heb aangegeven dat je zelf actief moet zijn om vooruit te komen. Ze hebben daar een tekort aan ideeën. Op een gegeven moment zei iemand dat ik uit Europa kom en geen armoede ken en dus hun armoede niet kon begrijpen. Wel: ik heb daar met felheid gesproken! Ik heb hun verteld dat ik ook armoede heb gekend in Suriname. Ik had maar twee jurken. Als het regende werd je jurk nat. Mijn náni (maternale groot­moeder) was overleden. Ik heb niet mee kunnen gaan naar de begrafenis omdat mijn beide jurken nat waren. Ik heb geprobeerd om boven de chulhá (lemen kookoven) mijn jurk te drogen, maar het lukte niet omdat het vochtig was in de grote regentijd. Het enige verschil met Bihar was dat in Suriname Hindostanen allemaal een stuk grond hadden en eigen huisje en toilet op het achtererf. In Bihar was toen nog steeds alles heel onhygiënisch; men ging gewoon naar het veld om hun behoefte te doen. Ik was helemaal vermagerd toen ik terugkwam naar Nederland.

Padma bij de waterpomp die is aangelegd.

Waterpompen
Padma en Dien zijn daarna verschillende keren naar India geweest en naar het dorp Eraura om de dorpelingen te helpen. Zij hebben de Hindostaanse stichting Apna Dasi (eigen dienstbaarheid) die was opgericht door een actieve Hindostaanse vrouw die bekend stond als Mataji, gereactiveerd. Deze inmiddels overleden mevrouw Mangal woonde in Den Haag en was actief in ASAN (Arya Samaj Nederland). Mataji hielp met hulp uit Nederland arme mensen in Bihar. Zij had al een waterpomp cadeau gedaan aan een dorp. Maar zij was tijdens een van haar bezoeken aan Bihar in de stad Arrah beroofd. Padma en Dien hebben op verzoek van de dorpelingen van Eraura besloten om waterpompen aan te leggen. Namens deze stichting hebben zij geld ingezameld en aangevuld met eigen geld. Ze besloten hiermee 15 waterpompen te laten aanleggen. Zij wisten dat ze voorzichtig moesten zijn in Bihar en zelf alles moesten kopen alsook ter plekke toezicht houden. De waterpompen werden toentertijd handmatig aangelegd en de dorpelingen moesten meehelpen om de kosten te drukken. Later werden er nog eens 10 waterpompen aangelegd bij scholen. De kinderen hadden op school nauwelijks water en onderweg was er geen water. Padma vertelt dat zij aan haar eigen jeugd moest denken toen zij naar school ging. Er was toen in haar dorp in Nickerie geen elektriciteit. ‘s Avonds moest zij op haar buik liggen om bij het schijnsel van een olielamp boeken te lezen. Overdag moest zij helpen met het huishouden.

De vader van Padma, zoon van contractarbeider Paltoo Jipat, die politieagent werd in Nickerie.

 Padma heeft haar neef Ramnaumi geadopteerd als haar zoon en hem ondersteund met het betalen van schoolgeld en het aanschaffen van een bromfiets. Telkens wanneer ze naar India ging en Eraura bezocht, nam zij allerlei spullen en gereedschappen mee. Bijvoorbeeld harken om bladeren op te vegen. Zij heeft de dorpelingen geïnstrueerd om de omgeving schoon te houden. Zij heeft ook een kleine guesthouse en toilet ingericht om daar te kunnen logeren. Ze heeft ook zaden meegenomen en de vrouwen geleerd verschillende groenten te planten en ook delen van de erven af te rasteren zodat kippen niet overal liepen, ook in de huizen. Zij heeft tevens banken laten maken waar ze op kunnen zitten in plaats van op de grond. De dorpelingen accepteerden alles wat ze aan hen opdroeg.

Wensdroom
De laatste jaren is Padma vanwege de coronapandemie niet naar India geweest. Zij heeft nu echter whatsapp contact met Ramnaumi, die na 17 jaar een volwassen man is geworden. Zij belt hem vrij regelmatig en is op de hoogte dat er veel ten goede is veranderd in het dorp Eraura. Mede door het beleid van Premier Narendra Modi zijn er openbare toiletten geplaatst. De vrouwen zijn actiever geworden en ook beter geschoold. Padma vertelt:

Ik denk bijna elke dag aan Bihar en het dorp Eraura. Ik wil in november 2022 weer naar India en het dorp Eraura bezoeken. ik heb genoeg geld gespaard om de dorpelingen te ondersteunen. Ik verlang heel erg ernaar om het dorp en de dorpelingen weer te zien. ik ben straks bijna 80 jaar. Ik zou graag iemand mee willen die alles van mijn bezoek op een camera kan vastleggen. Het is straks 150 jaar Hindostaanse immigratie in 2023. Kan misschien een Hindostaanse televisieploeg mee om alles vast te leggen? Dat is mijn sapná (wensdroom).

De áji (patenale grootmoeder) van Padma geboren in India.

Padma bij de politiepost in Kanpur op zoek naar roots van haar áji.

Padma heeft ook gepoogd de roots van haar áji (paternale grootmoeder) in India te traceren. Zij was afkomstig uit de stad Kanpur (Cawnpur) en ook de naam van de politiepost en het jaar van vertrek (in 1907) zijn bekend. Padma heeft de politiepost in Kanpur bezocht in Uttar Pradesh en heeft in het Hindi gesproken met de politieagenten. De vriendelijke politieagenten hebben onderling een beetje gelachen en zeiden dat Kanpur een miljoenenstad is. De mensen kennen niet eens hun buren en er is veel verhuizing in Kanpur. Ze lieten haar weten dat een persoon die meer dan honderd jaar geleden uit Kanpur is vertrokken niet is te traceren. Padma heeft zwaar teleurgesteld daarom deze zoektocht gestaakt. Ze koestert de herinneringen aan haar áji. Zij heeft verschillende liederen, zoals sohars (doopliederen; zie www.hamár Sarnámi Bhásá) van haar geleerd. Zij zingt zelf veel en zegt dat zingen helpt om leed te verwerken. Dat is beter dan te zitten treuren. In India vroeg men haar vaak om het lied Kalkattá se jhutá jaháj (het schip vertrok uit Calcutta) te zingen. Padma vertelt dat zij de kinderen van Eraura veel liederen heeft geleerd; ook enkele Hindostaanse liederen en zij hebben samen veel gezongen.

Dien en Padma in het dorp Eraura bij een plakkaat van haar vader, de politiegent Paltoo geboren in Suriname.

Andere familiecontacten
Ook andere Hindostanen hebben hun roots en hun familie in India gevonden. Sommigen hadden contacten behouden en hadden de mogelijkheden om India te bezoeken. De paternale grootvader van de financieel expert Amresh Tewarie was vanwege een familieruzie naar Suriname geëmigreerd. Hij was afkomstig uit de stad Agra in Uttar Pradesh. Hij had via brieven het contact onderhouden en Amresh Tewarie bezoekt de familie als hij in India is. De bekende en rijke pandit Jagdew Paragh had ook contact met de familie in India behouden. Hij was groot­grond­bezitter en had een bioscoop aan de Indra Gandhiweg (Pad van Wanica). Hij heeft in India herhaaldelijk donaties gedaan. Zo heeft hij een grote donatie gedaan aan de bouw van een hindoetempel in India. Zijn naam staat op een plakkaat. Hij heeft overigens ook het aan de Dr. S. Redmondstraat gevestigde cre­ma­torium in Suriname gefinancierd (het Jagdew Paragh Crematorium). Anderen is het na een lange zoektocht gelukt om de roots de traceren in India (zie voor een overzicht: Sandew Hira, Terug naar Uttar Pradesh, 2000). Zo vond de taalkundige en Sarnámi pionier Moti Marhé zijn roots -hij kende de naam van het dorp van zijn paternale grootvader- na lang zoeken. Overigens bleek dat Marhé een bijnaam was van zijn grootvader. Hij heeft contact met zijn Indiase familie behouden. De voormalig ambassadeur van Suriname Evert Gonesh (voorheen Azimullah) be­schikte ook over de naam van het dorp van zijn maternale grootvader. Het lukte hem het dorp te vinden. Er bestond ook een brief van de familie waarin men om geld vroeg. Hij heeft een familielid 100 Amerikaanse dollars in het dorp Ameethi gegeven in 1986. Het contact is echter verwaterd.

Enthousiaste dorpelingen die ook op de foto willen.

De familie Wazir beschikte over een foto van enkele Indiase familieleden in Suriname die was meegenomen uit India. Jozef Wazir, de bandleider van de bekende Veena Orchestra die in 1958 was opgericht heeft de familie gevonden. De documentairemaker Ruben Wazir heeft een ontmoeting van zijn familie gefilmd. De foto’s in India en uit Suriname werden met elkaar vergeleken. Hij vertelt dat zijn familie in India zeer behoudende moslims zijn. ‘De vrouwen zijn gesluierd en ik ben dankbaar dat mijn dádá (paternale grootvader) de beslissing heeft genomen om naar Suriname te gaan. In Suriname hebben ze een veel beter leven gekregen dan in India’, aldus Ruben Wazir.

Een bijzonder voorbeeld is Ghaseeta Ramsahai die in 1914 als vierjarige jongen met zijn vader Persadi naar Suriname kwam. Ramsahai is met zijn dochter Norine in 2000 naar India op zoek gegaan naar zijn roots. Zij hebben wel het dorp teruggevonden, maar geen familie gevonden. Zijn verhaal is verfilmd en uitgezonden op de Nederlandse televisie door de VPRO. Norine Ramsahai raakte echter zo begaan met de dorpsbewoners dat zij 38 naaimachines heeft meegenomen in 2018 voor de weduwen van het dorp. Zij had geld via familie en vrienden ingezameld om deze naaimachines te bekostigen (zie: Volkskrant, 16 maart 2022).

Hindostaanse contractarbeiders met hun kinderen in Suriname.

Paltoo Jipat registratie

Kaste
Vermeldenswaard is dat op 9 februari 2005 een kort artikel -online- werd gepubliceerd in het Engels in India waarin verslag werd gedaan van het bezoek van Padma en Dien aan het dorp Eraura (HindustanTimes.com States Bihar, Patna 9 februari 2005). Als reden voor de emigratie van Paltoo Jipat werd daarin vermeld dat hij betrokken was geweest bij de vrijheidsstrijd van het gebied Bhojpur tegen de lokale Britse overheid en had deelgenomen aan een bomaanslag. De overheid zou hem daarom hebben verbannen naar het buitenland. Padma zegt niks hierover te weten en haar ájá had nooit iets verteld over zijn emigratie. Er werd ook gemeld dat ’Paltu Jeepat was born Paltu Kahar, a member of a backward caste’ (Paltoo Jipat was geboren als Kahar, een achtergestelde kaste van dragers/sjouwers). Padma vertelt dat men haar af en toe in India vraagt tot welke kaste zij behoort. Zij reageert dan geïrriteerd en antwoordt dat zij niet weet wat kaste is. Zij vermeldt dan vervolgens dat zij niet gelooft in kasten en dat zij tot de stroming van Árya Samáj behoort die het kastenstelsel verwerpt. Kaste speelt echter nog steeds een belangrijke rol in het bewustzijn van veel Indiërs. India is een groot land en men wil de persoon die men niet kent ’plaatsen’. Kaste en ook de regio zijn daarbij belangrijke kenmerken. Ik heb ervaren dat men in India vaak naar mijn kasteachtergrond informeert. Zo was ik bijna tien jaar geleden (in 2013) in de stad Allahabad – tegenwoordig Prajagraj genoemd. Bij deze stad niet ver van de heilige stad Benares (Varanasi) komen de heilige rivieren Ganges en Yamuna samen. Ik hield in Allahabad onder meer een lezing over de Hindostaanse emigratie aan het Pant Institute/Museum dat gelieerd is aan de Universiteit van Allahabad. In dit museum was ook een tentoonstelling over de Hindostaanse emigratie te zien. Ik werd de volgende dag geïnterviewd door een journalist van de lokale krant. Hij wilde per se weten tot welke kaste ik behoor. Op mijn opmerking dat ik niet tot een kaste behoor, merkte hij op dat iedereen een bepaalde kaste heeft. Ik heb op zijn aandringen en om irritatie te voorkomen medegedeeld dat mijn paternale grootvader afkomstig uit India had verteld dat hij Aggarwal bania (een subkaste van de hande­laren­kaste) was. In het interviewartikel met mijn foto in de krant van Allahabad werd vermeld dat ik behoor tot de Aggarwal bania. Een mevrouw Aggarwal belde mij op in het hotel en beweerde dat wij familie zijn. Zij nodigde mij uit om een lezing te geven op de girls college (middelbare school) waar zij doceerde. Mijn echtgenote Bina en ik werden met alle égards ontvangen op deze school en zij behandelde ons als familie. Wij moesten dia’s aansteken voordat ik mijn inleiding voor ongeveer 80 scholieren hield. Op een conferentie overkwam mij hetzelfde: een student die het waardeerde dat ik als professor mij niet afstandelijk gedroeg wilde coûte que coûte weten tot welke kaste ik behoor. Toen ik na zijn aandringen zei dat mijn paternale overgrootvader Aggarwal bania was, was hij verguld. Hij was ook Aggarwal en noemde mij daarna cácá (oom). Ik was als het ware familie, maar in beide gevallen voelde ik helemaal geen familieband. Blijkbaar bestaat nog steeds een soort stambewustzijn of afstammingsbewustzijn dat meestal naast beroep de inhoud vormt van een kaste.

Mahatma Gandhi noemde het kastenstelsel echter de vloek van India. Het onderdrukkende kastenstelsel heeft ont­wik­ke­ling van India achtergehouden. Door moderne ontwik­kelingen, zoals digitalisering, worden de hiër­archische kasteverhoudingen gelukkig ondergraven en wordt kaste minder relevant. Ook het beleid van Premier Narendra Modi zorgt ervoor dat het kastenstelsel langzaamaan aan het verslijten is. In de Indiase diaspora is dit proces gelukkig veel sneller opgetreden. Degenen die hun roots willen traceren in India moeten echter rekening houden met dit kastebewustzijn.

Padma houdt een toespraak op een school in Bihar.

Regio
In India vraagt men naast kaste meestal ook uit welke regio jouw voorouders afkomstig zijn. Daarmee bedoelt men de staat en vaak het district en eventueel de plaats of het dorp. Dit is echter lastig vast te stellen. In veel gevallen zijn -zoals eerder gezegd- de gegevens verloren gegaan of is bijvoorbeeld de naam van het dorp verkeerd gespeld. Als men wel weet waar de (over)grootouders zijn gebo­ren / getogen in India dan doemt een nieuw probleem op. In het geval van grootouders betreft het vier personen en bij overgrootouders zelfs acht personen, waar men van afstamt. Deze (over)grootouders waren meestal afkomstig uit verschillende regio’s, plaatsen en dorpen. Men kan bijvoorbeeld tegelijk roots hebben in Uttar Pradesh en in Bihar. Vaak kiest men de regio van de paternale kant en meestal paternale (over)grootvader omdat zijn (voor)naam de familienaam is geworden. Een minderheid van de Hindostaanse contractarbeiders is afkomstig uit Bihar. Omdat bij de eerste lichtingen van Hindostaanse contractarbeiders personen uit Bihar verhoudingsgewijs oververtegenwoordigd waren, hebben zij een grote invloed gehad op de vorming van de Hindostaanse cultuur en gemeenschap. De staat Bihar heeft echter nog steeds een slechte naam vanwege de armoede, achterlopende ontwikkeling en corruptie. Menig Hindostaan heeft in India gemerkt dat de vermelding dat je voorouders uit Bihar afkomstig zijn, leidt tot statusdaling. Statusgevoelige Indiërs hebben de neiging na deze informatie op je neer te kijken. Bij het zoeken naar de roots in India moet men dan ook rekening houden met dergelijke bejegeningen. Trouwens als je het Bhojpuri bezigt, daalt vaak jouw status bij de moderne Indiërs. Het gebruik van Hindi verhoogt jouw status en vooral het bezigen van Engels wordt gewaardeerd. Helaas heeft het Engels nog steeds een hogere status dan het Hindi in India.

Ondanks al deze beperkingen om de roots in India te vinden zullen meer moge­lijk­heden ontstaan als gevolg van de digitalisering en ontsluiting van archieven. Er zijn initiatieven van onder meer het Indiase Ministry of Overseas Indians (MOIA) op dit terrein. Het traceren van de roots vereist veel geduld, doorzettingsvermogen en nieuwsgierigheid. Uiteraard is een gedegen voorbereiding nodig. In dit verband verwijs ik naar een boek van Gaiutra Bahadur, een journalist van Indo-Guyanese afkomst, uitgekomen in 2013. Haar boek is getiteld Coolie Woman en beschrijft uitgebreid de zoektocht naar haar paráji (paternale grootmoeder). Zij heeft hoogstwaarschijnlijk haar familie in Bihar gevonden, maar blijft een beetje twijfelen. Een analyse van haar DNA en matching met de gevonden familie zou het definitieve uitsluitsel geven. Maar opmerkelijk genoeg weigert Gaiutra Bahadur dat. Zij wil het zo houden en de twijfel blijft. Haar zoektocht was kennelijk belangrijker dan het resultaat.

Foto’s: Padma Ratan-Jipat

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
No Comments

Surinaamse kiezers en het verlosserssyndroom – Hans Ramsoedh

dinsdag, 08 maart 2022 by Redactie Hindorama

Dr. Hans Ramsoedh publicist en historicus

Surinaamse politici heb­ben een zeer lange houd­baarheidsdatum. Zij ver­bin­den ongeacht de ver­kiezingsuitslag geen con­sequenties aan hun politiek leiderschap. Van oud-premier Jopie Pengel (premier tussen 1963 en 1969) en politiek leider van de Creoolse Nationa­le Partij Suriname (NPS) is de veel bekritiseerde uitspraak ‘alleen ziekte en dood kunnen mij van deze zetel [premierschap] verwijderen’. Jagernath Lachmon bleef gedurende zijn gehele politieke loopbaan (1949-2001) politiek leider van de Hindostaanse Vooruit­strevende Hervormingspartij (VHP). Surinaamse politieke leiders beschouwen het voorzitterschap van de partij als hun persoonlijk bezit. Inmiddels kunnen we ook Desi Bouterse in het rijtje scharen van politici met een lange houdbaarheidsdatum. Hij is herhaalde malen afge­schreven, maar steeds weer slaagt hij erin uit de politieke dood te herrijzen. Wat deze politici met elkaar gemeen hebben is dat zij zich beschouwen als verlosser en verzorger van hun achterban. Cliëntelisme (kiezers ondersteunen in ruil voor hun stem) en patronage (gunsten verlenen) zijn daarbij instrumenten voor politieke leiders om de achterban aan zich te binden. Als gevolg van deze politieke cultuur is er bij de bevolking sprake van een verlosserssyndroom hetgeen inhoudt dat zij alle hoop heeft gevestigd op een politiek leider die haar problemen oplost.

In deze bijdrage ga ik in op de wijze waarop het verlosserssyndroom bij de Surinaamse kiezers mogelijk kan leiden tot de zoveelste politieke reanimatie van Desi Bouterse en zijn Nationale Democratische Partij (NDP), ook wel de paarse partij genoemd (naar paars als partijkleur).

Reanimatie van de rattenvanger 
Bouterse en zijn partij leken na de verkiezingsnederlaag in mei 2020 afgeschreven. Zijn regering had in de periode 1980-1987, 1990-1991, 1996-2000 en 2010-2020 een gerampaneerd land achtergelaten, een moreel en economisch failliet Suriname, de erosie van instituten, de ondergraving van maatschappelijk vertrouwen, van de rechtsstaat en van de democratie, het leegroven van de Centrale Bank, de aanwending van de staatsmacht om zichzelf en zijn vertrouwelingen te verrijken en het land achterlatend met een staatsschuld van circa vier miljard USD in 2020. Na de verkiezingen in mei 2020 schreef het Surinaamse dagblad De Ware Tijd in een redactioneel commentaar over Bouterse en de NDP: ‘Grote leiders weten wanneer het tijd is om met gevoel van zelfrespect de aftocht in te zetten. Voor de NDP-kliek moet dan ook gelden: nooit meer aan de macht want daar zijn geen grote leiders!’ (redactioneel commentaar Verschroeide aarde, 25 juli 2020).

Het is echter te vroeg om Bouterse en zijn NDP af te schrijven. Deze partij leed een gevoelig verlies in 2020 maar is met zestien zetels de tweede grote partij in Suriname en is daarmee nog steeds een machtsfactor van betekenis. Bouterse is in 2019 tijdens zijn presi­dentschap door de Krijgsraad veroordeeld tot twintig jaar gevangenisstraf echter zonder dat directe gevangenneming werd geëist. Tegen het vonnis van de Krijgsraad tekende Bouterse verzet aan. Ondanks zijn veroordeling waant Bouterse zich in een onaantastbare positie. ‘Kom me maar halen als je durft’ is zijn devies of zoals hij op een politieke bijeenkomst in januari 2020 in Coronie zei: ‘Mi taygi yu eerlijk. Den man no man sroto mi. Echte, echte, echte. Den no man. A no bigi mi du’ [Ik zeg het je eerlijk, ze gaan mij nooit kunnen opsluiten. Echt niet. Het gaat ze niet lukken. Dit is geen grootspraak].

Olieverfschilderij Tassen vol armoede (1982) van de kunstenaar  Ramon Bunsee (1935-2005)

Wie gedacht had dat het na mei 2020 exit Bouterse was vergist zich. Daar was hij namelijk opeens rond 25 februari jl. Een dag eerder bracht hij, omringd door partijgenoten en een enorme publieke belangstelling, als de rattenvanger van Hamelen, een bezoek aan de binnenstad van Paramaribo. Op 25 februari volgde een kranslegging bij het Monument van de Revolutie waarbij hij zijn toehoorders voorhield dat Suriname door het beleid van de huidige regering afstevende op de hel. Het was de bekende strategie van hem en zijn partij: eerst zelf de hel veroorzaken en vervolgens anderen de schuld toeschuiven oftewel a no mi, na den trawan [het is niet onze schuld, maar de schuld van anderen] en neks no fout [er is niets aan de hand]. Een dag later volgde een grote politieke manifestatie in het NDP-partijcentrum OCER die werd bijgewoond door enkele duizenden paarse volgelingen. Op zich is deze grote opkomst niet verrassend aangezien mensen uit het gehele land gratis met bussen naar OCER werden vervoerd en voedsel en drank overvloedig en vrij beschikbaar waren. Desalniet­temin zou deze massale paarse opkomst een signaal moeten zijn voor de regering-Santokhi. Voor de mofina wan [de allerarmsten] geldt nu eenmaal de uitspraak van de Duitse schrijver Bertolt Brecht Erst kommt das Fressen dann kommt die Moral.

We zagen echter op 26 februari jl. op het politieke podium een andere Bouterse dan we gewend waren. Als geen andere Surinaamse politicus beheerste de flamboyante Bouterse met zijn charisma en oratorische kwaliteiten in het verleden de kunst de massa te onderhouden. Als een popster betrad hij dansend en zingend het podium en entertainde hij de massa waarbij zijn politieke tegenstanders het moesten ontgelden. Waar Bouterse in het verleden binnenkwam ging iedereen rechtop zitten, want er ging iets gebeuren. De charmante revolutionair met uzi en baret van weleer die tussen 1980 en 1987 uitgroeide tot een machtsmachine die over lijken ging, is inmiddels een oud geworden pafferige oud-president (inmiddels 77-jaar!) die opvallend genoeg geen aanvallen deed op president Santokhi maar de regering slechts een nationale dialoog en vervroegde verkiezingen voorstelde.

Bouterse draagt het presidentschap over aan Santokhi in juli 2020 (foto Ra1 photography)

Geheim akkoord Leonsberg 2.0? 
Opvallend was ook de reactie van de huidige president Chan Santokhi en zijn partij: die wezen slechts op de Augiasstal die zij overnamen na tien jaar wanbeleid van de regering-Bouterse. Het is een herhaling van het conservatieve concept van propagandavoering van de (Nieuw-)Front-coalitie onder leiding van oud-president Ronald Venetiaan. Het belangrijkste wapenfeit van zijn coalitie tijdens verkiezingscampagnes was het wijzen op het gevaar Bouterse, een mantra die na drie decennia bij een groot deel van de kiezers was uitgewerkt. Het waren vooral jongeren die behoefte hadden aan verandering, aan een new car smell en voor de partij van Bouterse kozen. Deze jongeren kenden de militaire repressie en de Decembermoorden slechts van horen zeggen aangezien in de geschiedenisboeken over deze zaken met geen woord werd en wordt gerept.

Door deze mantra opnieuw van stal te halen is het alsof de huidige coalitie geen lessen trekt uit het verleden. De huidige regering-Santokhi heeft door haar beleid in korte tijd veel goodwill bij de bevolking verspeeld: een beleid dat wordt gekenmerkt door een gebrek aan commu­nicatie, ondoorzichtige besluitvormings­proces­sen en onbegrijpelijke besluiten en een benoe­mings­beleid waarbij gekozen wordt voor familie, vrienden en partij-loyalisten (nepotisme). In december 2020 kondigde president Santokhi begin 2021 financieel een doorbraak te verwachten met lichtpunten voor de bevolking. Maar Suriname verkeert nog steeds in een diepe crisis met op dit moment een inflatie van rond de vijfenzestig procent. Dit is een beleid dat bijdraagt aan de reanimatie van Desi Bouterse en zijn NDP.

Schilderij Kurt Nahar Soso Lollie 2015

De matiging van de kritiek van Bouterse op president Santokhi en het stilzwijgen van laatstgenoemde met betrekking tot een aantal zaken die Bouterse betreffen (zoals geen gevangenneming na de uitspraak van de Krijgsraad en diefstal van zware wapens uit de privéwoning van Bouterse) geven voeding aan specu­laties over een mogelijk Geheim Akkoord van Leonsberg 2.0. Het Geheim Akkoord van Leonsberg 1.0 verwijst naar een vermeend geheim akkoord in 1987 tussen de legerleiding en de burgerpolitici waarbij in ruil voor herstel van de democratie Bouterse c.s. niet zouden worden vervolgd voor hun aandeel in de Decembermoorden in 1982. Het Geheim Akkoord van Leonsberg 2.0 zou naar verluidt inhouden dat Bouterse zich koest houdt en in ruil daarvoor niet hoeft te vrezen voor gevangenneming na een definitieve uitspraak in de Decembermoorden-strafzaak. Ook is er mogelijk een coalitie in de maak is tussen de VHP van Santokhi en de NDP van Bouterse in 2025 of eventueel eerder.

Slavenmoraal en verlossers­syn­droom
Dat veel kiezers hun hoop wederom lijken te vestigen op Bouterse en zijn NDP stemt tot nadenken. De vraag is immers gerechtvaardigd of Surinaamse kiezers gek zijn geworden. Immers, de bevolking had zelf voor Bouterse en de NDP gekozen om vervolgens na tien jaar desastreus beleid met de gebakken peren te zitten. Met andere woorden, de verantwoordelijkheid voor de failliete staat waarin Bouterse en de NDP na tien jaar regeren het land achterlieten ligt niet alleen bij hem en zijn partij, maar ook bij de kiezer die immers op de hoogte was van hun track record.

Er zijn twee mogelijke verklaringen voor dit fenomeen. Door het huidige beleid van de regering-Santokhi krijgt Bouterse weer zuurstof toegediend krijgt, zoals de internetnieuwssite Starnieuws schreef (Coalitie geeft Bouterse zuurstof, 1 maart 2022). Een andere verklaring ligt in de slavenmoraal en in het verlengde hiervan het verlossingssyndroom bij Surinaamse kiezers. De schrijver Albert Helman introduceerde het begrip slavenmoraal met betrekking tot de Surinaamse cultuur waarbinnen in zijn optiek deze moraal nog steeds dominant is. Dit moraal filosofisch begrip (evenals het begrip herenmoraal) ontleende Helman aan de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche. Onder invloed van het christendom ontstond volgens Nietzsche de slaven­moraal waarbij vooral nederigheid, medelijden en vergeving als nieuwe deugden werden gepropageerd, niet echt een moraal die de mens helpt emanciperen. Het is deze moraal die in de optiek van Nietzsche de mens langdurig en wijdverbreid in zijn greep heeft kunnen houden. Tegenover de slavenmoraal staat de herenmoraal. De herenmoraal bestond al in de klassieke oudheid onder de heersende klassen van de maat­schappij die van mening waren dat iets pas goed is wanneer het assertief, nobel en nuttig is.

Met betrekking tot Suriname ziet Helman slavernij als bron voor de slavenmoraal: een geestesgesteldheid die leidt tot apathie, berusting en gelatenheid. Het betekent dat mensen zich onmachtig voelen, zich daarbij neer­leggen en dat ontsnappingsmogelijkheden niet ontdekt worden. Met andere woorden, een houding die niet leidt tot het nemen van verantwoordelijkheid en de hand in eigen boezem steken (Albert Helman in Gevecht om de geschiedenis, Amsterdam 1994; p. 70-98). Deze slaven­moraal leidde tijdens en na de slavernijperiode op de plantages in Suriname vervolgens tot het verlos­singssyndroom zoals de Surinaamse journalist en vakbondsman Rudie Kross schrijft in zijn essay Anders maakt het leven je dood. De dreigende verdwijning van de staat Suriname uit 1987. Het verlossingssyndroom is later door eeuwen van kerkelijk paternalisme versterkt en heeft zich nadien voortgezet in parlementair-achtige partijen in de postkoloniale en -dekolonisatieperiode in de uitvoering van leiderschap die men omschrijft als charismatisch of messiaans. Als gevolg van het verlossingssyndroom ontwikkelde Suriname zich volgens Kross tot een staat waar generaties lange onder­drukking, armoede en uitzichtloosheid een wijdverbreide cultuur van lethargie, het koesteren van slachtoffer­schap, afhankelijkheid, lijdelijkheid en het verafschuwen van verantwoordelijkheid heeft voort­gebracht. De bevolking heeft hierdoor een buitensporige behoefte ontwikkeld aan een verlossers­syndroom, een verlosser, een verzorger en een gudu p’pa [een gulle gever, een sinterklaasachtige figuur]. Ook de Neder­landse schrijver en journalist Herman Vuijsje wijst in zijn boek (God zij met ons Suriname. Religie als vloek en zegen, 2019) op de paternalistische rol van kerken in Suriname in het verleden die geleid heeft tot een cultuur van ingesloten afhankelijkheid bij de volgelingen. Het is dit verlos­singssyndroom dat in Suriname medeverant­woorde­lijk is voor de herhaalde reanimatie van een persoon als Bouterse ondanks zijn track record.

Slechts denkbare scenario 
President Santokhi had na mei 2020 kunnen afrekenen met het verlosserssyndroom of het vestigen van de hoop op een gudu p’pa in Suriname en daarmee met de reanimatie van Bouterse en zijn NDP. Santokhi’s imago van crime fighter en de redder van het Surinaamse volk heeft inmiddels een behoorlijke deuk opgelopen. Het betekent dat Bouterse en zijn NDP opnieuw de zoveelste kans krijgen om zich op te werpen als de verlossers in nood voor Suriname. In dat geval moeten we daad­werkelijk vrezen voor Suriname als een failed state. Een toekomst van Suriname met opnieuw de NDP in het machtscentrum is het slechtst denkbare scenario voor het land. De verantwoordelijkheid voor dat scenario ligt bij president Santokhi c.s. Dit zou hem en zijn partij tot nadenken moeten stemmen.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Korte berichten, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname
No Comments

Niet doen wat je zegt en niet zeggen wat je doet: Over politici en hun imago – Hans Ramsoedh

maandag, 07 februari 2022 by Redactie Hindorama

Dr. Hans Ramsoedh publicist en historicus

In het sociaal verkeer is doen wat je zegt of belooft een belangrijke omgangsregel. Je aan deze regel bezondigen leidt niet zelden tot een vertrouwensbreuk. De persoon die zich hieraan schuldig maakt wordt beschouwd als onbe­trouw­baar en geasso­cieerd met iemand met een slecht imago. Dit geldt zeer zeker voor de politiek omdat kiezers vertrouwen stellen in politici op wie zij stemmen.
Voor een politicus geldt dat succes in belangrijke mate afhangt van een goed of positief imago. Een politicus die het vertrouwen van kiezers schaadt, wordt beschouwd als onbetrouw­baar en heeft een serieus imagoprobleem.
Imago is het beeld dat we hebben van een persoon of een organisatie. In de politiek kan het stemgedrag van de burger hierdoor worden beïnvloed. Een imago dat te veel verschilt van wie je eigenlijk bent, levert narigheid op. Naast inhoud moet de relevantie van imago in de politiek (political brands of branding) niet worden onderschat. De beeldvorming en het imago van politici zijn sinds het televisietijdperk een steeds belangrijkere rol gaan spelen en zeker sinds de opkomst van sociale media. In deze bijdrage ligt de focus op president Chan Santokhi die met een serieus imagoprobleem kampt. Alvorens hierop in te gaan bespreek ik een aantal voorbeelden van de rol van imago in de politiek.

Chan Santokhi op verkiezingscampagne bij de verkiezingen in mei 2020.

Imago als politieke factor
Een krachtige illustratie van imago is het optreden van de Britse premier Margaret Thatcher (premier van 1979 tot 1990) in de Falklandoorlog dat haar naast electorale winst ook een versterking van haar imago als Iron Lady opleverde. Ook bij de Amerikaanse verkiezingen 2016 was imago een doorslaggevende factor. Tegen de verwachting in werd niet Hillary Clinton maar Donald Trump gekozen als president van de Verenigde Staten. Alle signalen (waaronder opiniepeilingen) wezen in de richting van een walk over voor Hillary. De overwinning leek haar niet te kunnen ontgaan. Maar het liep anders. Dat Hillary de verkiezingen verloor, heeft alles te maken met imago. Ze werd gezien als kil, afstandelijk, onderdeel van het Amerikaanse politieke establishment en iemand die weinig op had met de Amerikaanse onderklasse. De aanhangers van Trump typeerde zij als ‘a basket of deplorables’. Trump daarentegen presenteerde zich als de anti-establishment kandidaat die Amerika weer groot zou maken (Make America Great Again-MAGA).

Ook in de Nederlandse politiek zien we de cruciale factor van imago terug bij de premiers Ruud Lubbers en Mark Rutte. Lubbers (premier tussen 1982-1994) had het imago van een manager met een no-nonsense stijl. Mark Rutte (premier sinds 2010) had lange tijd het imago van joviale man (Hoe is het? Is het leuk? Enig. Super) die regelmatig op de fiets en casual gekleed met de muts op naar het Catshuis gaat. Hij heeft het imago van een leuke buurman die toevallig premier van dit land is. Zijn imago heeft zijn partij (VVD) de afgelopen twaalf jaar geen windeieren gelegd. Echter, zijn imago heeft het afgelopen jaar een behoorlijke deuk opgelopen. Naar aanleiding van een aantal affaires (Toeslagenaffaire bij de belastingdienst, de kwestie Pieter Omzigt ‘functie elders’) kleeft aan hem het imago van een premier die als het hem uitkomt lijdt aan selectieve amnesie (‘Ik heb er geen actieve herinnering aan’) en een rubberen ruggengraat heeft.

Imago Surinaamse politici 
Surinaamse politici kampen sinds de jaren vijftig van de twintigste eeuw met een slecht imago. Uit diverse opiniepeilingen, commentaren, columns en ingezonden stukken in de dagbladen en internetmedia in Suriname blijkt dat een overgrote meerderheid van de burgers al decennialang geen vertrouwen heeft in de politiek en politici. Kiezers hebben ook geen geloof in de eerlijkheid van politici. Bij de bevolking hebben zij een imago van ‘straatvechters en analfabeten’. In het parlement (De Nationale Assemblée-DNA) worden zaken vaak met een minimum aan kennis en een maximum aan stem­ming­makerij besproken. Zorgen voor hilariteit is de norm geworden en in plaats van hoogwaardige discussie gaat het vooral om ‘ordinaire ruzies en laag-bij-de-gronds viswijf geschreeuw’ zoals het dagblad De Ware Tijd schreef (2 februari 2022, Beschouwing: Rusland zal moeten kiezen). Het gevolg is dat er over DNA een deken van negativisme hangt en dat het vertegenwoordigend college tekortschiet in haar wetgevende en con­tro­lerende taak. Het wekt daarom ook geen verbazing dat dit college door pers en bevolking wordt gekwalificeerd als ‘circus stupido, een poppenkast, markttafereel, kesikesi sani [apekuren] of leba yuru [bijeenkomst van dolende geesten]’, een college dat door niemand nauwelijks nog serieus wordt genomen.

Terug naar president Chan Santokhi en zijn imago. Hij was oud-commissaris van politie en minister van Justitie en Politie (2005-2010). Als politiecommissaris leidde hij in 2000 het onderzoek naar de Decembermoorden. Als justitieminister pakte hij de drugsmaffia in Suriname aan. Santokhi beijverde zich als justitieminister verder voor de start van het 8 Decemberstrafproces in 2007 met Bouterse als hoofdverdachte. Bouterse gaf Santokhi vanwege zijn imago als crime fighter honend de bijnaam ‘de Sheriff’. In 2011 werd Santokhi gekozen als politiek leider van de Vooruitstrevende Hervormings­partij (VHP).

Santokhi als crime fighter en redder van Suriname
Santokhi en zijn VHP wierpen zich bij de verkiezingen in mei 2020 op als de redder van Suriname. Het Surinaamse volk had alle hoop gevestigd op de belangrijkste uitdager van Desi Bouterse, sheriff Chan Santokhi. Hij beloofde een eind te maken aan tien jaar wanbeleid van de Surinostra-regering van Desi Bouterse. Wo set’en [wij gaan orde op zaken stellen] was de belofte van Santokhi en zijn partij aan het Surinaamse volk. Santokhi wist een belangrijk deel van het electoraat te overtuigen dat hij weer orde op zaken zou stellen. De kiezers beloonden hem en zijn partij met een eclatante verkiezingsoverwinning. Bij zijn inauguratie als president in juli 2020 zei hij tegen het Surinaamse volk: ‘Geef mij uw vertrouwen en ik geef u een prachtig land terug’. Daarnaast deed hij nog de volgende beloftes: ‘Het zal goed komen met Suriname, het volk zal uit de crisis worden gehaald, we gaan werken voor het volk, wij zijn een volksregering, wij zullen blijven communiceren met het volk, het vertrouwen zal niet beschaamd worden en bij alles wat ondernomen wordt, moet afgevraagd worden of het goed is voor het land en volk’.

President Santokhi en vicepresident Brunswijk (l)

Deuk in imago President Santokhi
Het imago van de crime fighter en de man die zich presenteerde als de redder van het Surinaamse volk liep vrij snel na zijn aantreden als president een deuk op. Dit is opmerkelijk aangezien het zelden is voorgekomen in de politieke geschiedenis van Suriname dat een Surinaamse regeringsleider al kort na de verkiezingen het vertrouwen van de bevolking heeft verkwanseld. Het begon toen de president instemde met een nadruk­kelijke rol voor Ronnie Brunswijk (die in Neder­land en Frankrijk is veroordeeld voor handel in drugs) in het politieke bestel als vicepresident. Ook toen Brunswijk vervolgens bezig was Suriname om te turnen in het persoonlijk wingewest van de familie Brunswijk zweeg de president in alle talen. Zijn zwijgen geldt ook voor de strapatsen (ontslag van een eigen minister die weigerde mee te werken aan corruptie), het onbe­hou­wen gedrag (vanuit een auto of helikopter geld strooien naar de bevolking) en de vele driftige uitbarstingen (mishan­de­ling van een journalist door zijn veilig­heids­mensen) van de vicepresident die geldt als een ongeleid projectiel in de Surinaamse politiek.

Het beeld dat vervolgens is ontstaan is dat de president vanaf dag één, zoals de woordkunstenaar Paul Middellijn het stelt, in een aboma-brasa [omhelzing door een boa] van Brunswijk terecht is gekomen en er maar niet in slaagt zich hieraan te ontworstelen.
Daarnaast is er de kritiek dat zijn beleid wordt geken­merkt door een gebrek aan communicatie, ondoor­zichtige besluitvormingsprocessen en onbegrijpe­lijke besluiten en een be­noe­mings­beleid waarbij gekozen wordt voor family, friends en partij-loyalisten (nepo­tisme) in plaats van mensen met kennis en ervaring. Zo benoemde hij zijn echtgenote in verschillende functies die op haar beurt op sociale media het mikpunt is geworden van spot, satire en sarcasme en daarmee, zoals de columnisten Sookhlall en Mahabier schrijven (SRHerald, 30 januari 2022), de partij VHP enorme imagoschade berokkent.

Van cohesie binnen de coalitie is geen sprake. Het lijkt alsof Suriname de facto twee regeringen kent: de regering Brunswijk en de regering Santokhi. Bovendien is de NPS, de natuurlijke bondgenoot van de VHP, al enige tijd ontevreden over haar ondergewaardeerde positie binnen de coalitie. Het betekent dat de samenwerking binnen de coalitie dan ook danig aan het wankelen is.

De president heeft een kijk op de sociaaleconomische ontwikkelingen in Suriname die contrasteert met de realiteit. In zijn Kerstboodschap in december 2021 zei Santokhi dat zijn regering op veel gebieden het licht heeft gebracht naar de bevolking en dat het gelukt is om binnen 1.5 jaar tijd ‘s lands financieel huishouden op orde te krijgen. Op de nieuwjaarsreceptie van de Vereniging van Economisten in Suriname (VES) in januari 2022 sprak de president over bereikte financieel-economische stabiliteit en dat Suriname uit de crisis is, terwijl het land nog steeds in een diepe crisis verkeert. Zo kent het op dit moment een inflatie van rond de vijfenzestig procent. Volgens de VES heeft de regering-Santokhi slecht negentien procent van haar plannen uit haar Herstelplan weten te realiseren. Van licht voor de bevolking is absoluut geen sprake en de crisis zal de komende jaren in Suriname alleen maar in hevigheid toenemen als gevolg van de uitvoering van een IMF-programma waarbij er pijnlijke maatregelen zullen worden doorgevoerd en de bevolking zware offers zal moeten opbrengen. Als de president stelt dat Suriname uit de crisis is, dan is dat bezijden de waarheid hetgeen een belangrijke aantasting betekent van zijn geloof­waardigheid. Op sociale media wordt de president inmiddels dan ook ‘jokkebrok Chan’ genoemd.

Partijloyalisten worden door de president royaal onderscheiden met staatsonder­scheidingen (lintjes-sibibusi / tropische lintjesbui) kennelijk als doel om daarmee verzekerd te zijn van de loyaliteit van het partijkader. Het komt feitelijk neer op misbruik van staatsdecoraties voor partijdoeleinden. Het betekent dan ook dat het met de staatsdecoraties dezelfde kant opgaat als met de Surinaamse dollar (SRD): aan devaluatie onderhevig en van generlei waarde.
Van de door Santokhi en zijn partij verkon­dig­de bromkidyari-filosofie [filosofie van de veelkleurige bloementuin] wordt in de praktijk weinig gepraktiseerd. Wat we zien is dat de president in zijn be­noe­mingenbeleid vooral vrienden en familie van hem en partijleden accommodeert hetgeen neerkomt op het selectief koesteren van bloemen in de door hem zo geroemde Surinaamse bromkidyari.
Het heeft wel tot gevolg dat hierdoor raciale res­sen­ti­menten de laatste tijd weer de kop op steken in Suriname.

Kortom het verwijt aan de president is dat hij niet doet wat hij zegt of beloofd heeft tijdens de verkiezings­campagne in 2020 en dat zijn regering weer in de aloude politieke onhebbelijkheden vervalt. Hij is een president die vooral grossiert in mooie woorden en valse beloften. Op sociale media en in de nieuwsbladen vormen ontgoocheling en diepe teleurstelling de teneur van de kritieken. Het optreden van de regering-Santokhi wordt vergeleken met de herhaling van een theatervoorstelling maar nu met andere acteurs. Het overheersende beeld is dat van een ‘besluiteloze Chan’ die excelleert in het vermijden van het nemen van beslissingen en over heikele kwestie zwijgt. Hoop heeft bij de bevolking langzamerhand plaatsgemaakt voor vrees; vrees voor een pur bruku, wer bruku–scenario [lood om oud ijzer] of zoals de eerdergenoemde woordkunstenaar Paul Mid­del­lijn het stelde: A srefi kaka, nanga tra frey frey [dezelfde shit, maar nu van andere vogels].

Kritiek en tegenspraak bij leiderschap
President Santokhi’s imago is fors gebutst geraakt. Van zijn imago als crime fighter en redder van Suriname is bij een belangrijk deel van de bevolking weinig meer over. Zou hij maar één seconde over zijn imago nadenken? Zijn presidentschap dreigt een totale mislukking te worden. Is het tij nog te keren door hem? Een leider die zich omringt met vertrouwelingen en loyalisten loopt het risico dat ze hem naar de mond praten. Bij hen gaat het vooral om het veiligstellen van hun eigen plaats aan de ‘vleespotten’. Een aspect van goed leiderschap is het organiseren van kritiek en tegenspraak. Hiermee worden blunders voorkomen, wordt tunnelvisie tegengegaan en wordt gestimuleerd om continu te blijven leren. Als kritiek en tegenspraak ontbreken dan bestaat het gevaar dat leiders sterk in zichzelf gaan geloven. De Surinaamse bevolking zal grote offers moeten brengen voor de komende noodzakelijke saneringsmaatregelen. Het is een ongekende Augiasstal die de regering-Bouterse achterliet en het is voor de regering-Santokhi een herculestaak om die op te ruimen. Een vertrou­wens­breuk tussen politieke leider en kiezers is echter een sta in de weg voor het genereren van steun van de bevolking hiervoor. Het betekent dat president Santokhi zal moeten waarmaken dat hij moreel-ethisch leider­schap hoog in zijn vaandel heeft staan, want zoals de Amerikaanse oud-president Abraham Lincoln in 1858 zei:

You can fool some people all of the time,
You can fool all people some of the time,
But you cannot fool all people all of the time.

Foto’s: Ra1 Photography (1 en 2) en CDS (3)

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname
No Comments

Je naam is het symbool van je identiteit – Pandit Bhasker Rewti

zondag, 06 februari 2022 by Redactie Hindorama

Pandit Bhasker Rewti

Wanneer we naar de geschiedenis kijken dan zien we dat India (hierna ‘Bhārat’ genoemd omdat deze naam de officiële naam is) ongeveer 900 jaar is leeggeplunderd door invallers, bezetters en onderdrukkers die continu hebben getracht de lokale cultuur te vernietigen. De invallers, bezetters en onderdrukkers kwamen uit het noorden en namen de Islam en de Koran mee. Daarna is Bhārat ingevallen, bezet en onderdrukt door Portugezen, Fransen, Nederlanders en Engelsen. Wil men een volk vernietigen dan moet men de afkomst, cultuur, alle eigen namen en alle herinneringen die aan de afkomst verbonden zijn vernietigen. Het vernietigen en afpakken van de cultuur en godsdienst van de Indiase (hierna Bhāratse) inwoners hebben de moslims continu tijdens de bezettingsperiode uitgevoerd. De Engelsen vielen vanuit de oostkust Bhārat binnen en de vernietiging van de Bhāratse levenswijze en cultuur werd voortgezet. De Engelsen namen de Bijbel mee en er werden duizenden kerken gebouwd. Zowel de moslims als de Engelsen hebben de veranderingen en de vernietigingen naar hun eigen zin en stijl doorgevoerd. We zien dat hierdoor onder andere plaatsnamen in Bhārat zijn veranderd.

De namen van plaatsen werden veranderd
Enkele voorbeelden: Karṇavatī werd Ahmedabad, Saṁbhajī Nagar werd Aurangabad, Ānand Nagar werd Ahmed Nagar, Mumbai werd Bombay, Kōlkātā werd Calcutta, Chēnnai werd Madras. Agrāvan werd veran­derd in Agra, Prayāgrāj werd veranderd in Allaha­bad, et cetera.

Tempels werden veranderd in moskeeën
Maar ook onze Bhāratse tempels werden afgebroken en op dezelfde plaatsen werden dan moskeeën gebouwd. Enkele voorbeelden. De naam van bijvoorbeeld de Śiva mandir in Agra die Tējō Mahālaya heette werd veranderd in Taj Mahal. De Rāma Janmabhūmi tempel in Ayōdhiyā werd de Babri Mahdjid, de Kāśī Viśvanāth tempel werd de Gyanvapi Moskee, de Kṛṣṇa bhūmi tempel werd de Shah Idgah moskee, Ādināth tempel werd de Adina Moskee, de Bhadrakālī tempel werd de Jama Mahdjid, et cetera.

De namen van land en volk werden veranderd
Ook de naam van het land, cultuur en godsdienst zijn na de invasie veranderd.

Het vernietigen van het kenniscentrum van de Bhāratse inwoners
Takṣaśilā was de eerste en grootste internationale universiteit ter wereld, gevestigd rond 500 jaar voor Christus in het oude onverdeelde noorden van Bhārat. Tegenwoordig is de plaats waar het gebouwd was Pakistan geworden. Takṣaśilā is door de Hunnen vernietigd. De Vēdische Nālandā Universiteit in Bihār is door de Turkse moslims onder leiding van Bakhtiyar Khilji geplunderd, de studenten werden verkracht en onthoofd, alle boeken zijn verbrand en uiteindelijk is de universiteit vernietigd en platgebrand.

Bekeringen en verandering van de eigen naam

  • De moslims hebben gedwongen bekeringen toegepast. U had de keuze tussen vermoord worden of moslim worden. Of, als niet moslim moest u zware belastingen betalen. Vele arme mensen waren toen door de Belastingmaatregel gedwongen om moslim te worden. De eigen hindoe­naam werd dan gelijk veranderd in een moslimnaam.
  • De Puranische Sanātana pandit baba’s, die het kastenstelsel hebben gebracht, hebben ook ertoe bijgedragen dat de allerlaagste kasten vrij snel werden overgehaald om moslim te worden. Immers bij de Purāṇische Sanātana Dharma hadden ze helemaal geen rechten. De Purāṇische pandit baba’s hadden bepaald dat de spijt­optanten niet het recht hadden om terug te keren naar de Sanātana Dharma. Zij vonden dat bekeerde arme mensen tot Islam onrein waren geworden.
  • De Engelsen brachten het Macaulayisme en er werden duizenden kerken gebouwd. Bhāratse mensen werden bekeerd tot het christendom. Deze bekeringen gaan tot en met heden in volle vaart nog door. Als je een christen wordt dan wordt je naam ook veranderd in een christelijke naam.

Wat is Macaulayisme? Engeland heeft de vraag gesteld “Hoe kunnen we de inwoners van India zodanig veranderen dat ze uiterlijk op Indiërs lijken maar van binnen Engelsen worden? Het antwoord is gegeven door Lord Macaulay: “Pak hun taal, cultuur, namen en hun identiteit af en geef Indiërs het gevoel dat wanneer ze Engels praten, dat ze dan superieur zijn”. Het plan van Lord Macaulay werd letterlijk uitgevoerd. Gurukula’s (kostscholen waar naast wetenschap ook Sanskriet lessen werden gegeven) werden vernietigd en de taal Sanskriet werd verboden. Verder zijn ze ook doorgegaan met het zoveel mogelijk veranderen van (plaats) namen in Bhārat. Dit beleid hebben ze trouwens ook in Brits-Guyana toegepast. Onze broeders in Guyana kunnen bijna geen Hindi meer spreken.

In Bhārat wordt soms de term “Macaulay’s Children” gebruikt om te verwijzen naar mensen van puur autochtone afkomst die de westerse cultuur als hun eigen levensstijl hebben overgenomen. Een “halfbloed” kind voelt zich superieur in Bhārat. Onze Bhāratse inwoners zijn inderdaad geworden zoals de Mahā-guru Lord Macaulay het had gewild, namelijk geen Bhāratse maar Hindoestaanse Indiërs met een bruine huidskleur en wonend in Bhārat. Daardoor uiten veel mensen in en uit Bhārat zich in het Engels, soms vooral om aan te geven dat ze beter ontwikkeld zijn dan mensen die alleen Hindi of hun eigen moedertaal spreken. Het is zelfs zo ver gekomen dat veel mensen in Bhārat geen zuiver Hindi meer kennen of hun moedertaal niet meer kunnen spreken. Er zijn in Bhārat ongeveer 415 levende talen. De trots dat ze bruine Engelsen zijn raast al een sneltrein nog steeds voort in Bhārat en bij Bhāratse mensen in het buitenland.

Bij de bekeringen door moslims en christenen worden nog steeds de hindoenamen veranderd in moslim- of christelijke namen. Deze verandering heeft ten doel je verleden te doen vergeten en je identiteit te vernietigen. Tegenwoordig mogen in Bharat bekeerde christenen geen contact meer hebben met hindoes omdat de christenen bang zijn dat ze weer hindoes worden.

India is op 15 augustus 1947 onafhankelijk geworden. Na de onafhankelijkheid is het land geregeerd door moslims en christenen, namelijk de Nehrū-Gandhi clan. De vernietiging van de Sanātana Dharma dendert na de onafhankelijkheid van Bhārat nog steeds voort. Onze geleerde pandits werden in 1990 uit Kashmir verdreven. De overheid geleid door de Nehrū-Gandhi clan deed niets om dit te voorkomen. Maar wanneer een bewuste Indiër deze christelijke en moslimbekeringen in Bhārat een halt wil toeroepen, 900 jaar vernietiging van Bhārat wil corrigeren, dan word je gebombardeerd tot niet seculiere, nationalistische, fundamentalistische en fana­tie­ke hindoe die moslims en christenen vervolgt. Voor de wereld doen de moslims en christenen zich dan zielig voor. Dit is kennelijk de reden dat er weinig positief nieuws door westerse journalisten in Europa wordt verspreid. Zodra er echter iets negatiefs gebeurt dan komt het nieuws in grote krantenkoppen in heel Europa.

Mensen in Bharat zijn ongeveer 900 jaar onderdrukt en gehersenspoeld. Het lijkt alsof deze onderdrukking in onze genen is gaan zitten. “Wij vinden alles goed en alle goden zijn hetzelfde” is ons karakter geworden. We komen niet meer op voor onze cultuur en levenswijze. We schamen ons om te zeggen: “Ik ben Bhāratīya of mijn voorouders komen uit Bhārat en mijn godsdienst (het woord religie en godsdienst is gebonden aan Islam en het Christendom) is, neen, mijn levenswijze is de Sanātana Dharma. Hebben wij geen Vēdische ruggen­graat meer? Wordt het nu geen tijd om als Sanātana Dharma met de Vēda’s (de ware bron van Sanātana Dharma) in de hand, bewuster in het leven te staan? Wordt het geen tijd om uw gedrag en de effecten van uw gedrag te bekijken? Wordt het geen tijd om over je gevoelens te praten en over wat 900 jaar onderdrukking heeft opgeleverd? Wordt het geen tijd om uw achtergrond en uw eigen geschiedenis te onderzoeken? Wordt het geen tijd om na te denken hoe we minimaal kunnen bijdragen aan de bewustwording van onszelf en onze kinderen? Kunnen we deze bewustwording ook thuis beginnen met de opvoeding van onze kinderen? Wordt het geen tijd om onze kinderen te laten groeten door met de handen bijeengebracht voor het hart het woord namastē te zeggen? Het is verbazingwekkend dat zelfs kinderen van 5 jaar oud zich schamen om de handen bijeen te brengen en geen namastē willen zeggen. Wordt het geen tijd om onze kinderen hun identiteit te geven door de juiste namen bij de geboorte mee te geven waarop ze trots kunnen zijn? Onze kinderen verdienen het om hun eigen identiteit te hebben.

Namen aan onze kinderen geven
Een van de 16 Vēdische saṁskāra’s is de “Nāmakaraṇam Saṁskāra”. Dit is de 5e saṁskāra. De Nāmakaraṇam saṁskāra is een ceremonie om het kind een voornaam te geven. Niet zomaar een willekeurige naam, maar een naam met betekenis. Een naam die de wens van de ouders uitdrukt en gedragen kan worden door de maatschappij. Een naam die het kind stimuleert de doelen te bereiken die de naam suggereert. Ik zal het duidelijk maken aan de hand van 2 voorbeelden waarom een betekenisvolle naam zo belangrijk is:

  1. Stel dat u een bedrijf wilt oprichten maar u geeft het geen naam. Hoe wilt u dan bekend worden? Een passende naam geven is essentieel voor uw bedrijf. Stel u wilt een advocatenkantoor beginnen en uw kantoor heet “Advocatenkantoor bela­ze­ren”. Stel dat u een olifant cadeau hebt gekregen. U noemt uw olifant “mijn kaboutertje”. Voelt u dat deze namen niet kloppen?
  2. Stel dat de wetenschapper Newton aan zijn ontdekking geen naam zou geven. Is dan deze kennis niet begrensd en alleen beschikbaar voor hemzelf. Door een naam te geven en te vertellen wat zwaartekracht is, heeft hij de wereld verteld wat hij heeft ontdekt.

Inderdaad. Als er iets nieuws in ons leven komt moet daar een passende naam aan worden gegeven. Als u bekendheid wilt geven aan uw vinding zult u er een naam aan moeten geven en vertellen wat het doet en waarvoor u het kunt gebruiken. In de wereld is er zelfs een octrooi op namen. Als u dit doet, dan komt er bekendheid in de samenleving, de maatschappij en de hele wereld. Dit veroorzaakt een herkenning bij alle mensen. De naam vertelt iets over uw bedrijf en het product.

Als we deze gedachte doortrekken naar de namen van onze kinderen dan zouden we ook mooie, passende namen kunnen geven die de wens van de ouders uitdrukken. De maatschappij krijgt dan een indruk van wat voor identiteit de persoon heeft. Er zijn heel veel mooie namen die in de Vēda’s en in alle overige Vēdisch gerelateerde boeken voorkomen. Er zijn mooie namen te vinden in onze geschiedenisboeken zoals de Ramāyana en Mahābhārata. Deze namen bepalen uw identiteit. Het zegt iets over wie u bent, wat uw achtergrond is, wat de wensen zijn geweest van de ouders en wat van u verwacht kan worden. Het geeft je een identiteitsgevoel. Het zegt iets over je geschiedenis, je voorouders en waar je vandaan komt.

Is er een reden te verzinnen waarom u uw eigen identiteit zou willen verliezen door uw kind een naam te geven die niet uit uw eigen cultuur komt? Zijn we dan niet trots op onze eigen namen, cultuur en gewoontes? Zou u deze trots niet door willen geven aan uw kind zodat u de identiteit van uw kind niet afpakt? Door geen naam uit uw eigen cultuur te geven brengt u uw kind later in verlegenheid en u pakt de identiteit van het kind af. Het klopt gewoon niet wanneer later iemand vraagt “hoe heet je” en het antwoord is “Kees”, terwijl uw kind bruin is en daal, bhaat, roti en chutney eet. Er zijn verschillende psychologen, zoals de Duitse psycholoog de heer Jochen Gebauer, die het bovenstaande bevestigen. Hij zegt dat de naam iets vertelt over wie u bent. Uw naam is sterk verbonden met uw identiteit. Een passende naam maakt u gelukkiger.

Een naam is slechts een woord, maar een woord kan behoorlijk krachtig zijn. Een naam geven aan het kind is het schenken van een woord met een bijzondere betekenis dat voortaan levenslang als roepnaam zal worden gebruikt. Iedere keer wanneer het kind wordt aangesproken met de voornaam zullen, bewust of onbewust, de gevoelens van het kind positief worden geraakt. De betekenis daarvan zal het kind inspireren om te begrijpen wat de wensen zijn van de ouders. Dit inspireert het kind om een goed mens te zijn. Het zal de gevoelens en het karakter van het kind beïnvloeden.

Zouden namen van dieren en dingen het kind inspi­reren? Namen als Gaṅgā (de Ganges rivier) of Tōtā (papegaai) zijn weinig inspirerend. Namen om niet trots op te zijn en die het kind in verlegenheid kunnen brengen dienen ook te worden vermeden.

Aan welke eisen zou een naam dan moeten voldoen?

  1. De naam moet het kind positief inspireren, een goed gevoel geven en prikkelen om na te denken wat van hem/haar wordt verwacht.
  2. De naam moet niet te lang en gemakkelijk uit te spreken zijn.

Voornamen met mooie volle beginletters, die in de dagelijkse omgang zo weinig mogelijk misvormd kunnen worden zijn geschikt om te dienen als roepnaam. Deze naam moet het liefst 2 tot 4 lettergrepen bevatten. Het belangrijkste is dat de namen kort, krachtig en gemak­kelijk uitspreekbaar moeten zijn. Tevens dient het mooi te klinken en een positieve, inspirerende betekenis te hebben.

***

Saṁskāra Bhāskara – de zestien Vedische Saṁskāra’s en de vier levensdoelen dharma, artha, káma en móksha | Auteur/uitgave Bhaskar Rewti 2021 Zoetermeer | ISBN 9789082710649 | hardcover pp. 288 | prijs 15 euro (excl. verzendkosten). U kunt dit boek bestellen via brewti@gmail.com

De opbrengst van dit boek gaat naar de Stichting voor Armen en Wezen ten behoeve van de inrichting van een in aanbouw zijnde polikliniek voor de allerarmsten in het dorpje Padampur (Órisa, India). Voor meer informatie over SAW zie: www.armenenwezen.nl

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, Religie & Levenswijze, Suriname, Taal & Literatuur, Traditie
No Comments

Sarnami hai als klassieker in de Surinaamse literatuur – Hans Ramsoedh

donderdag, 27 januari 2022 by Redactie Hindorama

Ruim vijftig jaar na verschijning is Sarnami, hai (1969) van de Surinaamse schrijfster Bea Vianen opnieuw her­drukt. Deze roman, evenals Strafhok (1971) van dezelfde schrijfster, wordt beschouwd als een klassieker in de Surinaamse literatuur. Opvallend daarbij is de uitge­brei­de positieve recensies in de recensierubrieken van de Nederlandse kwaliteitskranten en weekbladen. Kreeg Sarnami, hai bij verschijning in 1969 al enthou­siaste literaire kritieken in Nederland, ook bij deze herdruk overheersen de lovende literaire kritieken: ‘Een be­klemmende maar tegelijk ook vitale roman‘ (De Groene Amsterdammer, 4 november 2021); ‘Heruitgave van Sarnami hai is een voltreffer’ (de Volkskrant, 18 november 2021); ‘Een roman die je met een klap in het gezicht achterlaat’ (NRC, 10 december 2021), ‘Haar nu heruitgegeven debuut is koortsig sensueel en prachtig’ (Tijdgeest, Trouw 22 januari 2022).
Deze uitgebreide recensies bij deze herdruk zijn echter niet verrassend, aangezien de aandacht in Nederland voor het slavernijverleden en het kolonialisme sterk is toegenomen sinds de opkomst van Black Lives Matter. Langzamerhand is er inmiddels geen enkel boek in Nederland over, bijvoorbeeld, slavernij dat aan de aandacht van Nederlandse recensenten ontsnapt. Het is alsof zij hun ‘blinde vlek’ hebben ontdekt.

Bea Vianen (Paramaribo, 6 november 1935 – aldaar 6 januari 2019) geldt als een van de belangrijkste Surinaamse proza-auteurs van de jaren zeventig. Op de middelbare en kweekschool in Suriname was zij in die jaren en nog lange tijd daarna Surinames meest gelezen auteur. Er was geen leerling/student die niet één van haar eerste twee romans gelezen had. Ik moet gelijk hieraan toevoegen dat er in de jaren zeventig weinig proza­schrijvers in Suriname waren. Albert Helman was eveneens een veelgelezen schrijver, maar die woonde sinds de jaren twintig van de twintigste eeuw buiten Suriname.
Vianen was van gemengd etnische afkomst (moeder Hindostaans, vader Creools) en in haar werk is het vooral de Hindostaanse levenssfeer die overheerst. Zij is de eerste Surinaamse schrijfster van wie het werk bij de vooraanstaande Nederlandse uitgeverij Querido ver­scheen.
Haar moeder overleed op jonge leeftijd en de toen achtjarige Bea werd op het internaat bij de soeurs geplaatst, een verblijf dat, zoals zij in interviews vertelde, voor haar een sterk traumatisch periode zou worden. Voor het tijdschrift Avenue schreef zij in 1969 haar verhaal over de streng katholieke opvoeding in het internaat. Dit verhaal is in het kerstnummer van de Groene Amsterdammer (16 december 2021) integraal herdrukt. Na de mulo rondde Vianen de kweekschool af. Vervolgens vestigde zij zich in 1957 in Nederland waar zij als onderwijzeres werkzaam was. Het was echter geen permanent vertrek, want ze leefde sedertdien voort­durend gedurende periodes aan beide zijden van de oceaan. Ze ontwikkelde een haat-liefdeverhouding met Suriname en was kritisch over de verstikkende cultuur, de maatschappelijke verhoudingen en de etnische scheidslijnen. Haar geboorteland was een Strafhok met gesloten kamers voor de verschillende etnische groepen. Tussendoor woonde zij met onder­brekingen in landen als Bolivia, Columbia, Ecuador en Peru. De laatste jaren vóór haar overlijden woonde ze in een verzorgingstehuis in Suriname.

Bea Vianen debuteerde in de eerste helft van de jaren zestig met poëzie en proza in het in Suriname uitgegeven literaire tijdschrift Soela. In 1965 kwam haar eerste dichtbundel Cautal uit die liefdesliederen aan Krishna bevatte en waarin de migrantenpsyche even­eens een thema is.

Eerste druk Sarnami, hai 1969

Haar romandebuut volgt in 1969, Sarnami, hai. Deze roman is het verhaal van het meisje S. (Sita) dat op achtjarige leeftijd haar jonge moeder verliest. Zij komt vervolgens bij de soeurs in het internaat. Tijdens de pubertijd als zij inmiddels op het mulo zit, woont zij weer bij haar autoritaire en nurkse Creoolse vader die nauwelijks in haar is geïnteresseerd en haar jongere broertje. Het is het Paramaribo van de jaren vijftig van de vorige eeuw. In de multi-etnische Surinaamse samenleving heerst verdeeldheid en armoede en zijn tradities belangrijker dan individuele wensen. Zeker voor meisjes en vrouwen. Ze kan goed leren en is meer geïnteresseerd in boeken dan in jongens. Het is haar ambitie om biologie in Nederland te studeren.
Het verhaal begint als Sita zestien jaar is en op zoek gaat naar haar (maternale) grootouders die als contract­arbeiders met het laatste transport in 1916 vanuit Brits-Indië naar Suriname zijn gekomen. Sita kent haar verleden en dat van haar voorouders echter niet, ze is ‘iemand zonder geschiedenis’. Deze grootouders hadden een dochter, Radjkumari geheten, de moeder van Sita. De grootmoeder van Sita pleegde zelfmoord waarna haar grootvader naar Brits-Indië terugkeerde met achterlating van zijn dochter als wees in Suriname. Sita wil weten waarom haar grootvader zijn dochter aan een vreemde, ontwortelde en drankzuchtige vrouw te Lelydorp had toevertrouwd. Met uitzondering van enkele foto’s van haar grootouders die zij krijgt van de ‘weesmoeder’ van haar moeder komt zij echter nauwelijks iets te weten over haar grootouders. Haar moeder zweeg over de jaren die zij als kind bij haar weesmoeder had doorgebracht.

Sarnami, hai 2021

Haar ambitie om verder te studeren raakt op een zijspoor als ze zwanger raakt. Ze trouwt met haar vriend op zijn islamitisch. Hij begrijpt echter weinig van haar verlangen om zichzelf te ontwikkelen. Het huwelijk wordt voor haar een ongelukkige periode waarin zij vooral op zichzelf is aangewezen. Uiteindelijk besluit Sita van haar vriend die meer af- dan aanwezig is te scheiden. De prijs die zij daarvoor moet betalen is het zoontje afstaan aan haar ex-man, een voorwaarde die hij stelde voor de echtscheiding. Uiteindelijk staat ze haar zoontje af aan haar man om vrij te kunnen zijn. Haar individuele vrijheid kon zij slechts opeisen door naar Nederland te vluchten.
Met deze stap verbindt zij zich met de door haar zo vervloekte grootvader die met achterlating van zijn dochter terugging naar Brits-Indië en die wellicht eveneens verlangde naar vrijheid. Zo schrijft zij over haar grootvader: Ik haat je, grootvader. Je hoeft mij niet te vergeven dat ik je een hond noem. Een zwijn. Een smerige wegloper. Maar wat heb ik aan deze be­schul­digingen? We zijn uit hetzelfde hout gesneden. Ook ik vervloek deze wildernis. En ook ik zal een kind achter­laten! (p. 190).

Met haar besluit verzet Sita zich tegen de benauwende tradities en kiest zij voor vrijheid, zelfbevrijding en de eigen identiteit. Vrijheid betekent voor Vianen het doorsnijden van alle banden en het aangaan van geen enkele verplichting. Degene die zich bindt, wordt de gevangene van zijn omstandigheden, of zoals zij aan het eind van haar roman schrijft: Omdat ik weet wat ik niet wil: Stikken! Stikken! Stikken! (p. 213)

Bea Vianen op oudere leeftijd.

Na Sarnami, hai en Strafhok schreef Vianen nog een aantal andere romans (Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan, 1972; Het paradijs van Oranje, 1973, 1985; Geen onder­delen, 1979). In haar romans spelen de thema’s (ingeperkte) vrijheid, hypocrisie, gekonkel, vooroordelen, de kleinsteedsheid van de Surinaamse samenleving en de uitzichtloosheid een allesoverheersende rol. De scherpte in haar twee eerste romans zou echter, zoals Michiel van Kempen schreef, gaandeweg ‘oplossen in het gruis van haar bestaan’ (De Groene Amsterdammer, 23 januari 2019). Haar overige romans zouden dan ook nooit de populariteit van haar twee eerste boeken halen.

In Sarnami, hai schildert Bea Vianen, zoals Xandra Schutte in haar recensie schrijft, een genadeloos beeld van de man-vrouw-verhouding in het Suriname van de jaren vijftig, de knoet van achterdochtige vaders en daarna die van de echtgenoten (De Groene Amster­dammer, 4 november 2021). Afgelopen vijftig jaar is er weliswaar in dat opzicht het nodige veranderd, maar veel van wat Bea Vianen in Sarnami, hai beschrijft heeft vijftig jaar na dato nauwelijks aan actualiteit ingeboet. Dat maakt deze roman terecht tot een klassieker en de moeite waard om te lezen.
Voor een uitgebreid overzicht van de poëzie en proza van Bea Vianen, zie wikipedia>Bea Vianen

Bea Vianen, Sarnami, hai. Suriname, ik ben.
Amsterdam 2021: uitgeverij Cossee. 222 pp. 
€ 22,99

Foto’s Bea Vianen:  (1) Michiel van Kempen, Geschiedenis van de Surinaamse literatuur en (2) Literatuurgeschiedenis.org

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname, Taal & Literatuur
No Comments
  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5

Search

  • EN | Colofon | Adverteren [About us]
  • Gebruikersvoorwaarden
  • Privacy- en cookiebeleid
  • Contact | e-mail: info@hindorama.com
  • Sitemap

Schrijf je in voor onze Hindorama Nieuwsbrief

Door u in te schrijven voor onze GRATIS NIEUWSBRIEF blijft u op de hoogte van de meest recente informatie.

Is de Hindostaanse gemeenschap sterk genoeg met elkaar verbonden?

https://youtu.be/1f2v0db5gao
Hindorama

© 2023 Sampreshan/Hindorama
Jnan Adhin Instituut (JAI) | All rights reserved |

TOP