Hindorama

Let's get IN(fo)SPIRED!
  • HOME
  • ACTUEEL
  • CULTUUR
  • COLUMN
  • INTERVIEW
  • JAI
    • JNAN ADHIN INSTITUUT (JAI)
    • BIBLIOTHEEK
      • INFOSITE / EEN OVERZICHT
      • JNAN HANSDEV ADHIN
      • MIGRATIEGESCHIEDENIS
  • OVER ONS
    • CONTACT
    • WEBSHOP Sampreshan.com
    • VRIENDEN van HINDORAMA
    • ADVERTEREN
    • NUTTIGE LINKS | DOWNLOAD
WEBSHOP

De Hindostaanse opstand op Mariënburg in 1902 – Prof. Chan Choenni

donderdag, 28 juli 2022 by Redactie Hindorama

Prof. Chan Choenni

Inleiding
Op 30 juli 2022 is het precies 120 jaar geleden dat de grote opstand van Hindostanen op plantage Mariënburg met veel bloed­vergieten werd neer­ge­sla­gen. Op woensdagochtend 30 juli 1902 hadden Hindo­staanse opstandelingen de vrijlating geëist van de veertien vermeende schuldigen die op dinsdag 29 juli 1902 de plantagedirecteur James Mavor met houwers (kapmessen) hadden ‘doodgekapt’. Deze waren in de vroege ochtend van woensdag 30 juli 1902 door de Nederlandse koloniale regering met ondersteuning van de inderhaast van Paramaribo naar Mariënburg overgebrachte militairen gearresteerd in de zogeheten ‘koelielines’. Daar lagen aan de overkant, en op enige afstand van het fabriekscomplex en de woning van James Mavor, de immigrantenwoningen van de arbeiders. Enige uren na hun arrestatie rukten opstandelingen met geslepen houwers en stokken op naar het fabriekscomplex om de vrijlating van de veertien arrestanten te eisen die ter plekke werden vastgehouden. De autoriteiten, onder wie de procureur-generaal, ver­hinderden met ondersteuning van gewapende militairen dat zij het complex betraden. Na herhaaldelijke waar­schuwingen via tolken om het complex niet te naderen werd het vuur geopend op de opstandelingen. Ter plekke stierven zestien Hindostaanse contractarbeiders en later bezweken nog eens acht gewonden aan hun verwondingen. Deze zeer bloedige afloop kan als de zwartste bladzijde in de geschiedenis van de Hindostaanse contractarbeid worden beschouwd. Er waren overigens ongeveer veertig grote en kleine opstanden van de Hindostaanse contractarbeiders tijdens de contracttijd (1873-1920). Een andere grote opstand was in 1884 op plantage Zorg en Hoop – ook met een dodelijke afloop. Maar de opstand op plantage Mariënburg was bloediger en had meer traumatische gevolgen. De Hindostanen mochten hun doden niet zelf begraven. De zestien lijken werden in een massagraf gedumpt.

Plantage Mariënburg

Ter herdenking geef ik een reconstructie van deze grote opstand. Eerst wordt een korte beschrijving van plantage Mariënburg gegeven. Vervolgens komt het zogeheten voorspel aan bod: namelijk enkele ontwikkelingen die voorafgingen aan deze grote opstand. Tevens wordt de rol van James Mavor, de directeur van plantage Mariënburg besproken. Daarna wordt stilgestaan bij de redenen voor deze opstand, zoals de eis om meer loonsverhoging. Tot slot volgt een pleidooi voor compensatie door de voormalige eigenaar van plantage Mariënburg en de Nederlandse regering voor deze wreedheden.

De plantages Mariënburg en Alliance gelegen aan de Commewijnerivier.

Plantage Mariënburg
Plantage Mariënburg is gelegen aan de linkeroever van de Commewijnerivier in het district Commewijne. Deze plantage werd in 1745 gesticht door de weduwe Maria de la Jaille als investering. In 1754 bestond plantage Mariënburg uit 120 ‘akkers’ (ongeveer 4.000 vierkante meter) met koffiebomen plus een aantal kostgronden waarop bananen, tajerblad en koren werden verbouwd, alsmede een perceel met slavenhuizen (‘neegerhuysen’). Er werkten toen 133 Afrikaanse slaafgemaakten. In de jaren daarna verdubbelde hun aantal (Van Fulpen 2021: 90). Na diverse malen van eigenaar te zijn gewisseld, werd plantage Mariënburg in de negentiende eeuw een grote koffieplantage, maar werd vervolgens verwaarloosd. In 1880 werd de verlaten plantage Mariënburg samen met enkele omliggende plantages gekocht door de Nederlandsche Handels Maatschappij (NHM). De NHM vestigde hier een centrale suikerfabriek die het suikerriet van Mariënburg en de omliggende plantages moest verwerken. De in cultuur gebrachte plantage met het bedrijf Mariënburg CF werd in 1882 geopend en werd daarna een zeer succesvolle onderneming in Suriname. In de wandelgangen werden de plantage en het bedrijf kortweg aangeduid als Mariënburg. Voor de aanvoer van het suikerriet van de omliggende plantages naar de centrale fabriek en vandaar na verwerking in de fabriek naar de rechteroever van de Surinamerivier, werd een spoorweg aangelegd. Bij de plaats Belwaarde werd aan de haven een opslagloods gebouwd. De schepen konden daar aanmeren om de ruwe suiker in te slaan en te vervoeren naar Europa, waar de suiker werd geraffineerd.

Plattegrond spoorlijn. Van Fulpen 2021:17

 De raffinagefabrieken in Nederland deden goede zaken en veel Nederlanders vonden er emplooi. De NHM maakte dan ook grote winsten en floreerde. Het hoofdkantoor van de NHM was gevestigd in Amsterdam in een kapitaalpand aan de Vijzelstraat. De NHM werd na een fusie met de Twentsche Bank in 1964 een bankbedrijf onder de naam Algemene Bank Nederland (ABN). De ABN fuseerde vervolgens met AMRO-bank. ABNAMRO is nu een van de grootste bankbedrijven in Nederland.

Voormalig hoofdkantoor van de NHM aan de Vijzelstraat in Amsterdam; tegenwoordig bekend als gebouw De Bazel. De ingang van de Bazel met beelden van twee vrouwen uit de Koloniën.

Bedrijf Mariënburg
Na de nodige investeringen -zoals de aanplant van suikerriet- werd Mariënburg in 1884 operationeel als suikeronderneming en kon ongeraffineerde suiker worden geëxporteerd. Het aantal hectaren in cultuur gebracht land groeide gestaag van 108 hectaren in 1890 tot 2.600 hectaren in 1933. Het aantal tonnen suiker nam toe van ongeveer 30.000 ton in 1890 tot 190.000 ton in 1932.

De NHM was voordat het bedrijf Mariënburg werd opgezet al eigenaar van suikerplantage De Resolutie (luslusi) in het district Commewijne. Deze suikerplantage was gelegen aan de rechteroever van Commewijnerivier tegenover de plaats Nieuw Amsterdam. Omdat deze plantage dichtbij een zwampgebied lag en de opbrengst van suikerriet gaandeweg begon terug te lopen, besloot de NHM deze plantage op te heffen. Op plantage De Resolutie hadden Afrikaanse slaafgemaakten gewerkt en later werkten er een klein aantal Chinese contractarbeiders. Hindostaanse contractarbeiders namen vervolgens het werk over. Na het besluit om plantage De Resolutie op te heffen moesten de Hindostaanse contractarbeiders verhuizen naar Mariën­burg waar zij werden tewerkgesteld. Velen gingen onder protest mee omdat zij hun zelf aangelegde moestuinen moesten verlaten.

Het suikerriet werd per trein vervoerd (1922).

Het aantal arbeiders op Mariënburg groeide uit van 541 in 1890 tot meer dan 3.000 in 1930. Naast contractarbeiders werkten er ook zogeheten vrije arbeiders. In het begin werkten er vrijwel uitsluitend Hindostaanse arbeiders maar na 1890 werden gaandeweg steeds meer Javaanse arbeiders aangesteld. In het jaar 1900 -twee jaar voor de grote Hindostaanse opstand- werkten er 2.648 arbeiders, onder wie 1.6.32 contractarbeiders en 1.016 vrije arbeiders. Het aantal vrije arbeiders nam echter af; in 1920 waren van de in totaal 2916 arbeiders 142 vrije arbeiders en 2.772 contractarbeiders (Hoefte 1987). Gemiddeld heeft 20% van de Hindostaanse contractarbeiders en 25% van de Javaanse contractarbeiders in Suriname voor Mariënburg gewerkt. Daarmee is Mariënburg de grootste werkgever geweest van deze immigranten. Zoals vermeld lagen de immigrantenwoningen (de koelielines) aan de ene kant van de weg en aan de overkant, gescheiden door een sloot, lag het fabriekscomplex annex kantorencomplex. Daar bevond zich ook de directeurswoning. De arbeiders moesten een brug oversteken om dit complex te bereiken. De directeurswoning was op hoge neuten en van daar had men goed zicht op een groot deel van het terrein alsook op de koelielines aan de overkant.

Het kantorencomplex Mariënburg met een hek. De directeurswoning op Mariënburg.

Staking op plantage Alliance
Voordat de grote opstand op plantage Mariënburg eind juli 1902 uitbrak was het al flink onrustig geweest op de verder gelegen suikerplantage Alliance, waar eveneens Hindo­staanse contractarbeiders werkten. Alliance ligt stroom­opwaarts aan de rechteroever van de Commewijne­rivier. De Hindostaanse contractarbeiders van beide suikerplantages hadden contact met elkaar. Er werden doorgaans roeiboten gebruikt, maar er waren toen al ook stoomboten in de vaart die stopten bij de verschillende plantages. De arbeiders waren in het weekeinde vrij en hadden bovendien relatief veel vrije feestdagen; de hindoes hadden 32 feestdagen en de moslims 16 feestdagen per jaar. Eind juni 1902 waren er problemen tussen de Hindostaanse arbeiders en de leiding van plantage Alliance, waar de Schot A.G. Knott directeur was. De humaan ingestelde gezagvoerder Alex Shedden ging in het voorjaar van 1902 met een kortstondig verlof naar Europa en over zijn waarnemer waren veel arbeiders ontevreden. Zij klaagden over ‘een sedert het vertrek van den gezagvoerder ingevoerde aanmerkelijke verlaging der loonen en over minder goede behandeling door een der Hindostaanse hoofdlieden’. De klacht betrof dus loonsverlaging en het optreden van de sardaar Abdoolah. In deze regio waren er toentertijd twee districts­commis­sarissen aangesteld. Op de plaats Ephrata zetelde districtscommissaris H. J. Kremer voor het gebied Cottica en Boven-Commewijne waar plantage Alliance onder viel. Deze districtscommissaris was niet geliefd onder de arbeiders. Districtscommissaris H. Van Breen van Beneden-Commewijne, waar plantage Mariënburg onder viel, had wel oor voor de klachten van arbeiders en genoot meer vertrouwen. De Hindostaanse contractarbeiders mochten klachten indienen bij de districts­­commis­saris over hun behandeling door de leidinggevenden van hun plantage. Op zaterdag 28 juni 1902 staakten Hindostaanse en Javaanse arbeiders op plantage Alliance het werk. Een 137-tal, namelijk 100 Hindostanen en 37 Javanen gingen zonder toestemming van de waarnemende gezagvoerder van plantage Alliance en ‘met voorbijgang van hunnen op Ephrata wonenden districtscommissaris’ Kremer naar het nabijgelegen Frederiksdorp waar districts­commis­saris Van Breen zetelde. Zij klaagden bij hem over te zwaar werk ‘in verband met het geringe loon en over den hoofdman’ (Koloniaal Verslag 1903, bijlage M). Van Breen hoorde hun grieven aan. Hij raadde hun aan terug te keren naar hun plantage en het werk te hervatten. Zij werden met een stoomboot teruggestuurd. De houwers die zij hadden meegenomen werden zekerheidshalve in beslag genomen, in zakken verpakt en teruggestuurd. De ontevreden arbeiders bereikten om 11.00 uur in de ochtend op 29 juni 1902 hun plantage die -zoals gezegd- formeel onder het gezag van districtscommissaris Kremer viel. Op zondagochtend 29 juni 1902 bezocht Kremer vergezeld van een tolk en twee politiebeambten daarom plantage Alliance om een onderzoek in te stellen naar de oorzaken van de werkstaking.

Trolley op een spoorbaan.

Jumpa Raygaroo
De waarnemend gezagvoerder liet districtscommissaris Kremer weten dat de contractarbeider Jumpa Raygaroo de leider (de ‘hoofdopruier’) van de werkstaking was. Daarop liet Kremer Raygaroo arresteren, namelijk hem ‘binden’. Het Koloniaal Verslag 1903 vermeldt dat daarna:

de overige koelies onrustig werden en begonnen te roepen dat, als hun makker werd gebonden, zij ook wilden gebonden worden, want dat deze niets meer had gedaan dan zij. Toen op hun geroep Jumpa Raygaroo niet werd losgelaten, begonnen zij tegen het gebouw op te dringen, waar zich, behalve de districts-commissaris, ook nog 2 politiebeambten, een tolk, de waarnemende gezagvoerder en een opzichter der plantage bevonden, en eindelijk met steenen en flesschen in het kantoor te werpen.

Kremer voelde zich onveilig en liet eerst door de politie­beambten zes revolverschoten

‘op de koelies lossen, gaf daarna last om Jumpa Raygaroo los te laten, verliet vervolgens met allen die bij hem waren, door een achterdeur het kantoor en vluchtte in de bottelarij van de gezagvoerderswoning, waar de koelies hem echter ontdekten en met stokken mishandelden. Na die mishandeling verlieten ze hem, doch kort daarop kwam één hunner, die een schot in de bil had gekregen, hem zeggen, dat hij niet bang meer behoefde te zijn en niet meer mishandeld zou worden, waarop die koelie hem naar de woning van den eigenaar der plantage bracht. De waarnemende gezagvoerder, de opzichter en de politie-beambten, die tegelijk met den districts-commissaris Kremer uit het kantoor waren gevlucht, werden eveneens door de koelies achterhaald en zoodanig met stokken geranseld, dat zij zeer ernstige verwondingen opliepen.

Gezien de mishandelingen van deze autoriteiten kwam in de middag van 29 juni 1902 om vier uur districts­commis­saris Van Breen aan op plantage Alliance om de orde te herstellen. Het lukte hem ‘met den besten uitslag de koelies tot kalmte’ aan te manen en langzamerhand werden de gemoederen ‘tot bedaren’ gebracht. Vanuit Paramaribo waren op dezelfde dag ook de procureur-generaal en agent-generaal Barnet Lyon met een detachement van 26 militairen en politieagenten vertrokken met een stoombarkas. Toen zij ’s avonds om half negen in de buurt van plantage Alliance arriveerden, vernamen ze van districtscommissaris Van Breen, die hen ‘een eindweegs was tegemoet gevaren’, dat de rust op Alliance was hersteld. Er werd besloten het detachement door te zenden naar de naburige plantage Nieuw Meerzorg en zelf daar te gaan overnachten. Op beide volgende dagen werd door de procureur-generaal, op diens verzoek bijgestaan door districtscommissaris Van Breen en de agent-generaal een nauwkeurig onderzoek ingesteld naar de oorzaken van de ontevredenheid. Op plantage Alliance werd spoedig een andere gezagvoerder aangesteld en de lonen voor enkele werkzaamheden werden iets meer verhoogd. Daarna was de rust teruggekeerd dankzij de bijzondere inspanningen van districtscommissaris Van Breen. Niettemin werd een rechtszaak gevoerd over deze opstand van Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders. Bij vonnis van het Hof van Justitie van 4 oktober 1902, n°. 24, werden:

‘één Nederlandsche en zestien Britsch-Indische immi­grant­en van de plantage Alliance schuldig bevonden aan weerspannigheid door aantasting van een ambtenaar en ondergeschikte ambtenaren van politie, handelende ter uitvoering van algemeene verordeningen gepleegd door meer dan twintig gewapende personen en deswege onder aanneming van verzachtende omstandigheden ieder veroordeeld tot gevangenisstraf voor den tijd van zes maanden, met bepaling dat zij buiten de gevangenis aan openbare werken zullen mogen worden te werk gesteld en hoofdelijk in de kosten van het geding.’ (Koloniaal Verslag 1903, bijlage M).

Directeur James Mavor
De directeur van plantage Alliance, de eerdergenoemde Knott was in 1882 gepolst om directeur van de nieuwe suikerplantage Mariënburg te worden. Hij weigerde echter en de NHM moest buiten Suriname op zoek gaan naar een geschikte directeur die deze grote onderneming zou gaan leiden. In het naburige Brits-Guyana werd de directeur van de grote suikerplantage Rosehall, de Schot James Mavor, bereid gevonden om deze taak op zich te nemen. Mavor werd beschreven als een grote persoonlijkheid die in staat was met ‘koelies en negers’ te werken. Mavor vertrok op 17 juli 1883 naar Suriname en was toen 38 jaar. Hij begon met de opbouw van Mariënburg. Mavor wist tot zijn gewelddadige dood op 29 juli 1902 deze onderneming succesvol te leiden. Hij verdiende 10.000 guldens per jaar en had naast een riante woning recht op allerlei extra’s, zoals een verloftoelage van 5.000 guldens per jaar. Ter vergelijking: het gemiddelde loon van mannelijke Hindostaanse contractarbeiders was iets minder dan 200 guldens per jaar. Mavor werd toentertijd als een machtige man in Suriname beschouwd vanwege de grote inkomsten uit de belasting die werd geheven op de export van suiker. Directeur James Mavor en zijn staf voerden echter op plantage Mariënburg een streng regime. Vooral toen de zogeheten suikercrisis uitbrak moesten bezuinigingen worden doorgevoerd. Er werd gepoogd om tegen een zo laag mogelijk loon maximale arbeidsprestaties te bereiken. Over de arbeidsprestaties van Hindostaanse contract­arbei­ders was men doorgaans zeer tevreden.

Er werd terdege ingezien dat de koelies het uiterste van zichzelf vergden door 4 uur in de ochtend op te staan, een eenvoudige maaltijd te gebruiken, van 6 uur inde ochtend tot en met 4 uur in de middag veldarbeid of 10 uur per dag fabrieksarbeid te verrichten, daarna in hun moestuinen of op percelen tot voorbij het vallen van de avond door te werken, alles in en om hun woningen in goede orde te onderhouden; daar was niets op aan te merken (Ferrier 1998: 112).

Bij overtreding van de regels van het arbeidscontract, zoals het niet beschikbaar zijn voor arbeid (werkweigering) en desertie waren er zware straffen. Er waren om de twee weken rechtszittingen, waarbij een zogeheten omme­gaan­de rechter straffen oplegde. De directeur en de opzichters mochten de arbeiders niet zelf straffen; dat gebeurde doorgaans pas na een rechtszitting. Na veroordelingen werden degene die een gevangenisstraf kregen en zich opstandig gedroegen soms veroordeeld tot de zogeheten kromboei. De Britse consul die in Paramaribo zetelde en moest toezien op de naleving van de rechten van de Hindostaanse contractarbeiders klaagde daarover. De gouverneur en agent-generaal durfden echter niet te veel tegen Mavor in te gaan vanwege de grote inkomsten die door Mariënburg werden gegenereerd. Mavor werd Massa Mewa genoemd. Massa is verbastering van het Sranan woord Masra dat baas betekent. Mavor genoot respect. Hij was echter niet geliefd bij de arbeiders. Er waren soms ook communicatieproblemen. De tolken konden niet altijd alles goed vertalen, vooral wanneer het emoties en agressie betrof.

Eis voor loonsverhoging
Het minimumloon was 60 cent per dag voor mannen en 40 cent voor vrouwen. Men werkte meestal volgens het principe van de werktaak. De veldarbeiders moesten onder meer het suikerriet (af)kappen van de toppen en het riet (uit)dragen en tevens ook de trenzen schoonmaken. Het werk werd verdeeld per ‘bed’ (een bepaald oppervlakte). Op plantage Mariënburg klaagden de arbeiders dat het werk te zwaar was en er werd ook per afgeronde werktaak betaald. Bovendien was er een tekort aan arbeiders omdat er in India een uitbraak was van de pest. In 1900 was een zending van Hindostaanse contractarbeiders geannuleerd. Volgens het Koloniaal Verslag van 1903 had het bedrijf Mariënburg in 1901 mede daarom werkovereenkomsten gesloten

met een aantal koelies, afkomstig van Demerara en Trinidad, die altijd over te zwaar werk klaagden en den slechten geest onder het volk niet weinig aanwakkerden. Alle pogingen door den agent-generaal en den districts-commissaris van Beneden-Commewijne aangewend, om de loonen te doen verhogen, waren tevergeefs.

Er waren loonsverlagingen ingevoerd per werktaak en de eerdergenoemde districtscommissaris Van Breen pleitte voor loonsverhogingen. Het lukte mannelijke veldarbeiders niet meer om 80 cent of meer per dag te verdienen. Zo vertelde de contractarbeider Emambux (afkomstig uit Brits-Guyana) dat hij vroeger (vóór 1900) vier, vijf of zelfs zes gulden per week kon verdienen. Er werd in principe vijf dagen per week gewerkt. De laatste jaren was het loon minder geworden en de week vóór de opstand verdiende hij f3,30 per week (Ferrier 1998: 106, 108). Op 27 juli 1902 weigerde een groep rietkappers om hun werktaak uit voeren. Er werd 15 cent per ‘bed’ betaald. De opzichter Hermelijn kon Mavor ervan overtuigen een loonsverhoging toe te kennen voor de ‘langste bedden’. Zijn argument was ‘omdat arbeiders over zo’n verren afstand het riet hadden uit te dragen’. Hermelijn kondigde deze voorgenomen loonsverhoging tot 24 cent per ‘bed’ aan. De arbeiders waren daar echter niet tevreden mee en zochten Mavor op in zijn kantoor. Zij gedroegen zich daarbij ordelijk (Bhagwanbali 2011: 107). Mavor besloot daarop om zelf naar het veld te gaan om de ‘bedden’ te inspecteren.

Bedrijfslogo Mariënburg. Directeur James Mavor op poster van Film Het geheim van Mariënburg.

Op dinsdag 29 juli 1902 kwam Mavor te paard om de ‘bedden’ te inspecteren. In het Koloniaal Verslag 1903 staat het volgende:

De heer Mavor beloofde zelf naar het werk te komen kijken en met dat doel begaf hij zich ’s middags omstreeks 3 uur te paard naar het veld. Daar aangekomen liet hij door eenige rietkappers een vaam suikerriet opstapelen, waarna hij beloofde het loon nog iets te zullen verhoogen.

 Een deel van de rietkappers, zowel Hindostaanse als Javaanse contractarbeiders, weigerde echter tegen de geringe loonsverhoging verder te werken. Het waren voornamelijk arbeiders die op ‘de langen bedden waren geplaatst’; zij zaten of op de dam of in het rietveld. Zij wilden districtscommissaris Van Breen hierover spreken en kregen van Mavor te horen dat drie van hen daarvoor een verlofpas konden krijgen. Daarna volgde de dramatische gebeurtenis. Het Koloniaal Verslag vermeldt:

Toen de heer Mavor zich daarop wilde verwijderen, begonnen eenige Britsch-Indische immigranten naar hem rietstokken te werpen en te vervolgen. Ook de hem vergezellende opzichters werden op dezelfde wijze aangevallen. De gezagvoerder (Mavor -C.C.) sprong toen op zijn paard en reed hard weg, de opzichters op een aldaar wachtende locomotief, gevolgd door een tweehonderdtal razende en tierende, met houwers gewapende koelies, uit wier geschreeuw van maro, maro! (slaan, slaan) nu ten duidelijkste bleek, wat ze in hun schild voerden. Voor het kantoor steeg de heer Mavor van het paard, liep even naar binnen om den zich aldaar bevindenden mede-agent der Handelsmaatschappij mede te deelen, wat er gebeurd was en na dezen verzocht te hebben om hulp te telephoneeren, begaf hij zich naar de suikerfabriek. De inmiddels uit het veld aangekomen koelies, wier aantal aanmerkelijk was toegenomen, begonnen nu de telephoonpalen af te hakken, waardoor de telephonische gemeenschap tusschen het kantoor en het op 15 minuten afstand gelegen politiestation werd verbroken en deden een aanval op het kantoor en den winkel.

Directeur Mavor gewelddadig omgebracht
De woedende arbeiders kwamen zo dreigend op directeur Mavor af dat hij naar de fabriek vluchtte. In de fabriek haastte het personeel zich naar de bovenverdieping toen ze de directeur, gevolgd door de opstandige menigte, zagen aankomen. De arbeiders stonden schreeuwend en scheldend buiten. Om te voorkomen dat ze de boel zouden stukslaan, ging Mavor naar buiten. Zij ‘vielen den heer Mavor met houwers aan, waarna zij hem bloedend en verwond op de meest barbaarsche wijze afmaakten’. Mavor kreeg van alle kanten houwer- en stokslagen en was een kwartier later dood door 47 kap- en steekwonden. Sommige bronnen melden overigens dat Mavor in de fabriek bleef en daar werd gedood (Hira 1982; Hoefte 1987). Uit de getuigenverhoren over de dood van Mavor die vier dagen in beslag namen, blijkt dat de eerste houwerslag op het hoofd hem buiten was toegebracht. Wel waren er stenen naar hem gegooid toen hij zich in de fabriek bevond en was hij toen al gewond geraakt aan het hoofd. Bloedend kwam hij naar buiten en verzocht de opstandelingen tevergeefs hem niet te doden (Ferrier 1998: 106). De woedende menigte bekogelde vervolgens schreeuwend alle stafhuizen met stenen en flessen. Het zij opgemerkt dat Mavor zich ongewapend te paard begaf en ook na zijn vlucht zich niet terugtrok in zijn huis, maar naar de fabriek ging. Hij kon thuis boven de hoge trap zijn Winchester rifle (geweer) ter hand nemen en eventueel schieten. Maar ‘hij begaf zich naar de opgewondenen… erop rekenende, dat zijn invloed groot genoeg was om hen tot bezinning te brengen.’ (Waller 1965: 109). Mavor had vanwege zijn negentien jaar ervaring met de Hindostaanse contractarbeiders blijkbaar niet verwacht dat zij ertoe over zouden gaan hem te doden. Hij was er overigens van overtuigd dat er geen opstand op Mariënburg zou uitbreken onder zijn strakke leiding. Het zij vermeld dat de NHM (te Amsterdam) vanwege bezuinigingen opdracht had gegeven de lonen te verlagen en Mavor had terug­ge­schreven dat loonsverlaging niet mogelijk was. Toch werd het laden van suikerriet van 20 cent per ton teruggebracht tot 15 cent.

Detachement militairen
Het verminkte lijk van Mavor met vele kapwonden werd naar zijn woning gebracht. Districts­commissaris Van Breen riep de hulp van de autoriteiten in Paramaribo in met een bericht: ‘Opstand op Mariënburg! Directeur is vermoord!’. Hij stelde voorts de gouverneur via een telefoonbericht op de hoogte van de gewelddadige dood van Mavor, de vernielingen en de wanorde op plantage Mariënburg en de nabijgelegen plantage Zoelen. In Paramaribo werd besloten hardhandig op te treden tegen de opstande­lingen. Er werden snel twee stoombarkassen in gereedheid gebracht van de dienst Koloniale Vaartuigen. Samen met de procureur-generaal, de advocaat-generaal, agent-generaal Barnet Lyon en 30 politieagenten vertrok een groot detachement bestaande uit 94 militairen om 18.00 uur uit Paramaribo richting Mariënburg. Ook vanuit het Fort Nieuw Amsterdam vertrok een detachement van 29 militairen richting Mariënburg. Er waren berichten dat de opstandige arbeiders gewapend met houwers zich op Mariënburg en de nabijgelegen plantage Zoelen ophielden. In de avond omstreeks 21.00 uur kwamen de autoriteiten en de 123 militairen op plantage Mariënburg aan. De in 1895 geboren heer Bhola die als jongen op plantage Zoelen woonde, gaf het volgende beeld van de sfeer:

Op deze dag bevond ik mij op weg naar de winkel van de Chinees Yaw om boodschappen te doen. Plotseling zag ik soldaten van het regiment Nieuw-Amsterdam op de weg, richting Mariënburg gaan…zag ik boten bemand met soldaten die vanuit de stad kwamen en de Comme­wijnerivier opvoeren. Ik snelde naar huis …Mijn ouders haasten zich naar Zoelen om mijn broertjes op te halen. Op Zoelen dreigde er ook een opstand uit te breken. De arbeiders maakten een plan om de gehate Sardaar, de koeliehoofdman Ramharak, op te ruimen. Maar door de reeds aangekomen troepenmacht op Mariënburg zagen ze hiervan af. Op Jaglust (Aklos) werd er ook een Sardaar gekapt… Mavor heb ik gezien. Hij bereed een groot bruin paard. Om zijn hoofd had hij een doek en daarop een grote hoed. Hij had geen al te groot postuur. (Djwalapersad & Mac Donald 1988: 24).

Direct na aankomst van de autoriteiten en de militairen op Mariënburg werd alles geïnspecteerd en een strategie bepaald om de verdachten te arresteren.

Woningen van contractarbeiders te Mariënburg. Foto J.F. Hennequin

Gewelddadige confrontatie
Op woensdagochtend 30 juli 1902 werd om 5.30 uur in de ochtend opdracht gegeven tot een zogeheten reveille (ontwaken). Het detachement marcheerde om 5.45 uur naar het (hoofd)kantoor van de plantage Mariënburg. Omdat er grote problemen werden verwacht bij het arresteren van de daders en hun leiders werd de gezaghebbende districtscommis­sa­ris Van Breen hiermee belast, daarbij ondersteund door veertien politiemannen en twintig militairen. Men wilde de arbeiders niet provoceren. Niettemin werden meer dan zestig militairen op afstand -en gewapend- als reserve gehouden. Omstreeks 7.45 uur werden de arbeiders geacht naar de suikerrietvelden te vertrekken om te werken. Districtscommissaris Van Breen vertrok naar de koelielines om de verdachte arbeiders te arresteren. Hij keerde met veertien arrestanten terug die door enkele getuigen als de hoofddaders waren aangewezen, onder wie ook een Javaan. Bij de arrestatie had Van Breen geen verzet ondervonden. Enkele arbeiders hadden hem wel toe gesnauwd: ‘Aph kaun tjied ke wagti kare hai? Soeroe karde ham log ke djaan lene ko’. (Waarop wachten jullie nu op? Begin ons te doden). Om 8.00 uur werden enkele contractarbeiders verhoord door de procureur–generaal.

De arbeiders weigerden aan het werk te gaan. Bij de brug over de looskreek die de koelielines scheidde van het kantoorcomplex en stafwoningen merkte districtscommis­saris Van Breen dat een groot aantal Hindostanen en Javanen de daar staande slijpstenen in gebruik had genomen om houwers te slijpen. ‘Verscheidene koelies waren toen bezig hunnen houwers te scherpen’, terwijl zij allen ’s morgens hardnekkig hadden geweigerd aan het werk te gaan, aldus het Koloniaal Verslag. Uit het geroep, het heen-en-weer geloop en geschreeuw van de grote groep leidde Van Breen af dat verzet op handen was. Om 8.45 uur begonnen de arbeiders zich te verzamelen. Districtscommissaris Van Breen was met de arrestanten bij het hoofdkantoor aangekomen toen gemeld werd dat van alle zijden woedende arbeiders met houwers naderden. Het gerucht ging dat drie groepen arbeiders, elk ettelijk honderden personen sterk, van verschillende zijden op het hoofdkantoor afkwamen waar de autoriteiten zich ophielden. Het was inmiddels 10.00 uur. De militairen en politie waren al gewapend aangetreden. De Javanen en de Hindostanen vormden elk een groep die van de rechterzijde naderde. Verder naderde een heel grote groep Hindostanen vanaf de hoofdweg het terrein van het hoofdkantoor. Allen eisten vrijlating van de arrestanten. Via een tolk werden de arbeiders verzocht rustig naar huis te gaan, maar dat had een averechtse uitwerking. Zij bleven nog harder schreeuwen om vrijlating van de arrestanten. Het demonstratief laden van geweren en het opzetten van de bajonetten maakten geen indruk op de woedende menigte.

De procureur-generaal gaf in drie talen, het Hindostaans, het Sranan (Neger-Engels) en het Javaans, via de tolken de opdracht aan de arbeiders om terug te keren naar de koelielines. Maar hun houding werd steeds dreigender. Zij hieven een oorverdovend geschreeuw aan en eisten vrijlating van de arrestanten. De procureur-generaal wilde niet meteen de aanval openen. Hij liet de sommatie om terug te keren nog tweemaal herhalen. De militaire commandant, luitenant Pet, schatte in dat de gevolgen niet te overzien zouden zijn wanneer zijn detachement frontaal in botsing zou komen met de grote overmacht van woedende arbeiders. De procureur–generaal liet de tolken nogeens tweemaal de eerdere sommatie herhalen. Maar de arbeiders drongen langzaam op richting de brug die toegang gaf tot het kantorencomplex. Zij riepen: ‘maro, maro’ (slaan, slaan). De Javaanse groep drong niet verder op. Zij namen een afwachtende houding aan en bleven op een ‘eerbiedige afstand’ staan.

24 doden
Er werd bevolen het gebied van het kantoorcomplex niet te betreden. Toen de opstandelingen ‘over de tevoren vastgestelde lijn’ gingen, gaf Luitenant Pet het middelste detachement opdracht het vuur te openen, en daarna aan de rechtervleugel van het detachement. Er volgde een salvo. De linkervleugel heeft niet gevuurd omdat de Javaanse groep massaal op de vlucht sloeg na het horen van het eerste schot. Het Koloniaal Verslag 1903 (bijlage M) geeft het volgende relaas:

De procureur-generaal, den hachelijken toestand ziende, waarin het detachement militairen en de ambtenaren zich bevonden gaf verlof om te vuren. De menigte tot vijf malen toe gesommeerd om uit elkaar te gaan en zich rustig te gedragen, antwoordde daarop met ‘gehoe’ een eigenaardig geschreeuw, dat minachting beduidt. De immigranten, waarschijnlijk in de overtuiging dat, er niet geschoten mocht worden, drongen steeds meer en meer op, en toen moest eindelijk van de vuurwapenen gebruik worden gemaakt. Zeventien Britsch-Indische immigranten werden gedood en 39 gewond. Van de gewonden stierven er later nog zeven. Dit optreden der militairen maakte een diepen indruk op de oproérige menigte. Zij stoof onmiddellijk uit elkaar en den volgenden morgen hervatte het grootste deel der arbeiders het werk.

Hoewel er slechts één salvo was gegeven, waren sommige militairen blijven doorvuren. Met enige moeite was het commandant Pet gelukt om het vuren te doen staken. Een commandant van de troepen in Suriname, F. Boissevain, liet op 3 augustus 1902 aan de gouverneur weten:

Die rapporten geven mij aanleiding op te merken dat de troep…teveel patronen verschoten heeft. De commando’s zijn goed gegeven …Daar slechts één salvo is bevolen hadden hoogstens 40 patronen verschoten mogen zijn: nu zijn er op dat oogenblik 91 verbruikt… Door de manschap­pen van luitenant Brandt zijn er 26 verbruikt (zie verder: Bhagwanbali 2011: 100-125).

In totaal werden er 117 schoten op de arbeiders gelost en vielen meer dan zestig Hindostaanse arbeiders neer. De overige opstandelingen vluchtten naar de koelielines. Dertien Hindostaanse arbeiders waren ter plekke dood; twee overleden kort daarna en een overleed onderweg naar het hospitaal. Naast deze zestien doden zijn later nog acht Hindostaanse arbeiders overleden in het militair hospitaal in Paramaribo. Sommige bronnen, zoals het Koloniaal Verslag 1903, hebben het over zeventien doden en zeven gewonden die later overleden. Er werden twintig vlijmscherp geslepen houwers op het slagveld in handen van de doden en gewonden of naast hen op de grond aangetroffen. Na de slachting was alles rustig. In de fabriek van Mariënburg werden nog enige werkzaamheden verricht en de militairen hielden de wacht op strategische posten.

Ongebluste kalk
De lijken van de omgekomen arbeiders werden op een rij naast elkaar gelegd en enige tijd zo gelaten om als een afschrikwekkend voorbeeld te dienen. Daarna werden ze vervoerd op een trolley (trollie), een spoorwagen die met de hand wordt bediend. Zij werden in een massagraf gegooid en met twee lagen ongebluste kalk (calciumoxide) overdekt, zodat de beenderen snel zouden vergaan (Jhauw 1984: 65). Agent-generaal Barnet Lyon heeft nog tevergeefs geprotesteerd tegen deze ‘begrafenismethode’, omdat geen rekening werd gehouden met hindoe- en moslim­gebruiken en -tradities. De autoriteiten wilden echter alle herinneringen uitwissen en geen pelgrimsplek laten ontstaan. Barnet Lyon vertrok spoedig daarna naar Nederland met groot verlof en is niet meer teruggekomen naar Suriname. Djwalapersad & Mac Donald (1988: 8, 24) stelden over de plek van het massagraf:

De lijken van de doorgeschoten arbeiders werden gedumpt in een grote kuil (barka garjiha) en overgoten met tjuna, ongebluste kalk. Dit graf ligt vermoedelijk aan de overkant van de houtzagerij in Mariënburg…de doden werden met de trollie (spoorwagen) vervoerd. In de fabriek werd ongebluste kalk gebruikt bij het zuiveringsproces van de suiker.

Archeoloog Ben Mitrasingh bij de verroeste machines op Mariënburg.

Er zijn pogingen ondernomen om dit massagraf te vinden. De Hindostaanse archeoloog B. Mitrasingh heeft tot april 2016 tevergeefs gezocht naar de plek van het massagraf.

Consternatie
22 gewonde arrestanten werden in de voormiddag van 30 juli 1902 samen met het lijk van Mavor -op verzoek van zijn echtgenote- per boot naar Paramaribo overgebracht. Daar werd de boot aan de Waterkant opgewacht door een nieuwsgierige en opgewonden menigte. De in India geboren Mahadew Gangaram Panday die als jongen in Paramaribo heeft gewoond, maakte de komst van het lijk van Mavor in Paramaribo mee:

Op de middag van 30 juli 1902 slenterde Mahadew langs de Waterkant. Hij zag toen ter hoogte van het Politiebureau, lontu house, bij de platte brug een grote oproerige menigte. Mahadew wilde er meer van weten en ging een kijkje nemen. Toen schrok hij hevig en deinsde terug. De menigte was woedend en deed lelijke uitlatingen aan het adres van de Brits Indiërs…terwijl de menigte bij de platte brug stond, arriveerde een barkas met soldaten, politieagenten, gewonde Hindostaanse arbeiders en een lijkkist. De menigte was woedend en gooide met stenen naar de gewonde arbeiders, en wilde hen te lijf gaan. De jonge Mahadew snelde, geschrokken door dit alles, naar huis…Mavor werd begraven op Jacobus Rust, een nu verdwenen begraafplaats. (Djwalapersad & Mac Donald 1988: 31).

De brute aanslag op Mavor bracht veel consternatie met zich mee en de Hindostaanse contractarbeiders raakten erdoor in diskrediet. Jhauw (1984: 65):

De lijkstoet en de brancards en rijtuigen met gewonden trokken veel belangstellenden. De stemming was zeer verbitterd. Beesten, ellendelingen, bloedhonden, moorde­naars, dat waren de namen waarmee het publiek de gewonde immigranten ontving. Om te voorkomen dat het op baldadigheden zou uitlopen had men goede maatregelen getroffen voor een snel transport. Voorts was op de dag van de begrafenis de vlag van het gouverne­ments­hotel halfstok gehesen.

Hindostanen werden in de straten van Paramaribo ‘getart, uitgejouwd, gemolesteerd en zelfs aangevallen’. Op 31 augustus 1902, de jaarlijkse konverjari (Koninginnedag) werd flink gefeest, gedronken en gescholden op de koelies. De autoriteiten deden een beroep op de gemeenschap om zich te beheersen. Niettemin werd gepleit voor het invoeren van ‘catting’: het geselen met een zweep (chatkun) van contractarbeiders die de wet overtraden. De rechtszitting begon op 18 oktober 1902 en het vonnis volgde op 5 november 1902. De voorstanders van het geselen stelden dat de straffen te licht waren. De discussie over invoering van het geselen was al opgelaaid toen in 1891 een contractarbeider de directeur van plantage St. Barbara had doodgekapt. Gouverneur Savornin Lohman verbood echter destijds de invoering van ‘catting’ dat wel werd toegepast in Brits-Guyana. De doodstraf noch geseling werd ingevoerd na het vonnis in 1902. Overigens was Mavor wel voorstander van geseling als straf (Ferrier 1998: 109, 110,125).

In 1940 werd de begraafplaats Jacobsrust in Paramaribo waar Mavor begraven lag, ontruimd om woningen te bouwen voor de opvang van Joodse vluchtelingen. De resten van Mavor zijn toen herbegraven op de begraafplaats Karangsarie bij plantage Mariënburg, waar ook andere directeuren van Mariënburg waren begraven.

Grafsteen van Mavor bij Mariënburg.

Redenen
De rechtszittingen namen vier dagen in beslag en de arrestanten verklaarden dat er ontevredenheid bestond over het loon. Van hen werden acht schuldig be­vonden aan ‘doodslag in vereniging’ en werden veroordeeld tot twaalf jaar dwangarbeid in de gevan­ge­nis. De namen van de veroordeelden zijn: Deokali, Budree, Mohan­goo, Natha, Ganpat, Charru, Sheosing en Herdith. De overige veertien werden vrijge­sproken. Een van de ver­oor­deelden was de opstandeling Dhoen-Dhoen. Hij zou de hoofddader zijn geweest; hij zou Mavor als eerste hebben ‘doodgekapt’. Tijdens het proces werd Budree als hoofdader aangewezen; dit was hoogstwaarschijnlijk de achternaam van Dhoen-Dhoen. Er werd beweerd dat Mavor ‘een buitenechtelijke affaire’ zou hebben gehad met de vrouw van Dhoen-Dhoen en dat was voor hem de directe reden geweest voor het doden van Mavor (Ferrier 1998: 105, 130). Dhoen-Dhoen kreeg later gratie van koningin Wilhelmina en werd een vrij man. Omdat Dhoen-Dhoen jarenlang was geketend kon hij niet meer lopen; hij was mank geworden. Een informante van 85 jaar vertelde in 2012 dat zij Dhoen–Dhoen heeft gekend:

Dhoen-Dhoen sleepte zich voort op handen en voeten. Ik heb hem gezien in de Jodenbreestraat. (Ham dekhli Dhoen-Dhoen kaise raha Jodenbreestratwa me). Zijn ellebogen en knieën bloedden telkens bij het voortslepen. Een maráthin (halfblanke) vrouw had medelijden met hem. Zij heeft hem naar een schoenmaker gebracht. De schoenmaker heeft voor hem leren omhulsels laten maken voor knieën en ellebogen, zodat zijn lichaam niet in contact kwam met de grond en hij daardoor niet telkens verwond raakte.

Later bewoog Dhoen-Dhoen zich voort op een wagentje op wielen door Paramaribo. Dhoen-Dhoen werd geres­pecteerd door de contractarbeiders vanwege zijn vermeende eerwraak. Volgens een informante die op Mariënburg in 1924 was geboren had Mavor ook een Hindostaanse ‘buitenvrouw’ die op Alkmaar woonde en had kinderen met haar. Ferrier (1998: 130) stelde dat in de archieven van NHM die hij heeft bestudeerd niets hierover is terug te vinden, maar hij acht dit ‘als meer dan heel en zeer waarschijnlijk’.

Het gewelddadige optreden van de militairen op Mariënburg had veel beroering teweeggebracht, ook bij de autoriteiten en plantage-eigenaren. Men zag in dat het ingrijpen van het leger wel erg rigoureus was geweest. De soldaten, zo werd aangenomen, waren in het nauw gedreven en hadden in paniek gehandeld. Een Schotse planter, eigenaar van plantage Burnside in Coronie, eiste een grondig onderzoek. Hij meende dat de immigratie van Britse onderdanen moest worden stopgezet zolang dit onderzoek niet was verricht. Hij stelde dat Hindostaanse opstandelingen wisten dat er op hen zou worden geschoten en de gevolgen daarvan hadden aanvaard. Een andere planter meende echter dat de opstandelingen dachten dat de geweren met los kruit waren geladen. Daarom weigerden zij gehoor te geven aan de sommaties (Ferrier 1998). Leden van de Tweede Kamer in Nederland stelden nog vragen aan de Minister van Koloniën. De Minister van Koloniën, A.W.F. Idenburg verklaarde onomwonden dat de misstanden van de kant van de leidinggevenden op Alliance en Mariënburg tot deze opstanden hadden geleid (Hoefte 1987). Maar men ondernam geen actie om dergelijke excessen in de toekomst te voorkomen. De officiële rapporten spraken over een loonconflict dat uit de hand was gelopen. De werkelijke problemen op de plantages, zoals de slechte werk- en leefomstandigheden en machtsmisbruik door eigenaren en opzichters werden niet onderkend. Van de zijde van Hindostaanse contractarbeiders is -zoals gezegd- betoogd dat Mavor Hindostaanse vrouwen seksueel intimideerde, hetgeen de reden was voor hun gewelddadige actie jegens hem. Het Koloniaal Verslag 1903 gaf echter een welhaast racistische verklaring van de toedracht:

Een complex van oorzaken is de aanleiding geweest tot de hierboven medegedeelde gebeurtenissen, doch wat bij menschen van anderen volksaard hoogstens aanleiding zou hebben gegeven tot lijdelijk verzet of het inbrengen van klachten, leidde bij de Britsch-Indische immigranten met hun licht ontvlambaren aard tot verzet en moord.

De autoriteiten in Suriname en in Nederland vroegen zich na deze opstand nog af hoe dit geweld voorkomen had kunnen worden. Het optreden werd geëvalueerd, maar van de kant van het gezag in Suriname bekende men geen schuld en maakte men geen excuses.

Het vervallen fabrieksgebouw van Mariënburg.

Vloek?
Na deze grote opstand in 1902 op Mariënburg bleef het wat betreft collectief verzet op enkele stakingen na, tot begin jaren dertig relatief rustig. Het zij vermeld dat op Mariënburg een monument is opgericht waarop de namen van de doden staan vermeld ter herinnering van deze bloedige episode uit de Hindostaanse geschiedenis. Er is ook een monument ter nagedachtenis van de Javaanse contractarbeiders. Er werd beweerd dat door de bloedig neergeslagen opstand een vloek zou rusten op Mariënburg. Opmerkelijk genoeg kwamen de twee volgende directeuren om bij heel bizarre ongelukken. De eerdergenoemde Alex Shedden, die directeur werd van Mariënburg, kwam om bij een treinongeluk. Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) kon geen meel (‘blom’) worden ingevoerd in Suriname. Er was daardoor geen bakbrood in Suriname. Op 1 juli 1918 bracht het stoomschip Gorton dat suiker kwam ophalen bij Belwaarde, ook zestien zakken meel voor Mariënburg. Direct na aankomst zou het meel per trein naar Mariënburg worden gebracht, waarna het gebakken brood gratis beschikbaar zou zijn voor iedereen van plantage Mariënburg. Omdat de trein met de zakken meel niet op tijd kwam, besloot directeur Shedden persoonlijk met een zogeheten trolley/trollie naar Belwaarde te gaan om polshoogte te nemen. Onderweg kwam plots de trein de bocht om en Shedden kon niet tijdig remmen. Het remmen van de trolley moest handmatig gebeuren. Directeur Shedden kwam onder de trein terecht. Zijn lichaam werd gruwelijk verminkt. Ook de nieuwe directeur E.W.J. Juta onderging een tragisch lot. Hij maakte op 22 september 1923 een dodelijke val. Tijdens controle van de werkzaamheden in de fabriek stapte hij op een stellage, waarvan de planken los lagen. Hij viel achterover naar beneden en overleed een dag later. Er werd ook beweerd dat er vreemde dingen gebeurden op Mariënburg en dat het daar spookte (Van Fulpen 2021: 32-34).

Mariënburg Rum, Black Cat en Borgoe.

Er werd ook rum gestookt en de rumstokerij werd in 1911 vernieuwd; in 1954 werd een nieuwe grote stokerij gebouwd van zeven verdiepingen. De Mariënburg Rum werd populair alsook de Black Cat en later, toen Mariënburg al was opgeheven, werd de Surinaamse rum Borgoe populair.

In 1922 werd hele fabriek vernieuwd en rond 1930 ging het minimumloon voor mannen van 60 cent naar 80 cent en voor vrouwen van 40 cent naar 60 cent. Het bedrijf Mariënburg raakte in verval en werd –inclusief een schuld van 6 miljoen– in 1973 overgenomen door de Surinaamse overheid voor een symbolisch bedrag van 1 gulden. Het bedrijf Mariënburg ging in de jaren tachtig als bedrijf ten onder.

Monument voor de slachtoffers van Mariënburg onthuld in 2006.

Jaarlijkse herdenking
Er bestaat een Stichting Gevallen Helden 1902. Jaarlijks wordt de grote opstand van 1902 herdacht. Bij deze herdenking worden kransen en bloemen bij het monument op het Plein van 30 juli 1902 te Mariënburg gelegd, voorafgegaan door gebeden van diverse geestelijken en enkele culturele voordrachten. De namen van de zestien gedode Hindostaanse arbeiders met hun contractnummer zijn: Ashruf 846 Y, Somaro 255 Bb, Goptar 220 Ee, Asgan 1342 R, Gurdin 968 U, Jeuna 150 V, Kanisakhya 275 V, Takhurddin 108 Ee, Chadi 183 Aa, Husen-Ali 257 X, Ramautar 378 W, Ramudi 198 X, Leedar 841 X, Surajbali 364 W, Kiskun 263 W en Ramdhari 176 Aa. Later overleden acht aan hun verwondingen : Launjari 232 W, Balay 1128 W, Mohabir 173 Bb, Dayaram 220 I, Gopie 944 U, Baksenem 645 I, Budram 1130 Y en Haeseek 1228 CC (zie ook: Bhagwanbali 2010: 122,123).

Er bestaat echter geen consensus over de juistheid van de namen van deze slachtoffers die worden geëerd op het plakkaat van het monument in Mariënburg. Het zij vermeld dat de Hindostaanse filmproducent Abdul Rahman in opdracht van de toenmalige hindoe-omroep OHM een film over de opstand in Mariënburg heeft gemaakt met als titel: Het Geheim van Mariënburg. De film werd in 2014 uitgezonden op de televisie in Suriname en in Nederland.

Javaanse herdenkingsmonument plantage Mariënburg onthuld in 2010.

Eerherstel Mariënburg
De NHM en indirect de Nederlandse Staat heeft goed geld verdiend aan de arbeid van vooral Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders op Mariënburg. Er heeft zich daar ook een van de bloedigste opstanden in 1902 in de geschiedenis van Suriname voltrokken waarvoor de Nederlandse Staat en de NHM medeverantwoordelijk droegen. Compensatie lijkt dan ook geboden. Gedacht kan worden aan een project Eerherstel Mariënburg. Dat zou inhouden een renovatie van de fabriek als industrieel erfgoed. De distilleerderij van zeven verdiepingen zou kunnen worden ingericht als een uitkijktoren. De directeurswoning zou kunnen worden hersteld en als documentatiecentrum/ museum kunnen fungeren. Mariënburg zou zo meer dan thans het geval is een belangrijke toeristische functie kunnen krijgen. In het jaar 2000 werd een dergelijk plan deels uitgevoerd. In de directeurswoning werd een klein museum gevestigd.

Maar in 2004 en 2005 wordt tot verbazing van alle bewoners, de fabriek plotseling ontmanteld. Industrieel erfgoed of niet, drie maanden lang zijn slopers bezig met snijbranders de fabriek in kleine stukken te hakken. Metalen tanks, boilers en pompen worden als schroot verkocht. Bulldozers, draglines en tractoren worden weggehaald…Het museum wordt leeggehaald en de antieke meubelen die erin stonden verdwijnen spoorloos (Van Fulpen 2021: 206).

Gelukkig staat de structuur van het fabrieksgebouw en de distilleerderij overeind, alsook de fundamenten van de directeurswoning. Maar het blijft schandalig dat op deze wijze wordt omgegaan met het Nederlands en Surinaams erfgoed en de historie. De Nederlandse regering en ABNAMRO samen met de Nederlandse Bank zouden dan ook de financiering van het project Eerherstel Mariënburg voor hun rekening moeten nemen alsook het beheer voor de eerste vijf jaar.

In het kader van compensatie voor het slavernijverleden heeft op 1 juli 2022 De Nederlandse Bank terecht een bedrag van 10 miljoen euro gereserveerd voor projecten om de funeste gevolgen te compenseren. Voorts komt er een slavernijmuseum in Amsterdam onder meer gefinancierd door de gemeente Amsterdam. De Stad Amsterdam was betrokken bij de slavernij in Suriname en op de Antillen. Er is al een slavernijmuseum op Curaçao in Willemstad in de wijk Cura Hulanda dat grotendeels is gefinancierd door de filantroop Jacob Gelt Dekker. Het is merkwaardig dat in Suriname waar juist de wreedste vorm van slavernij heeft geheerst geen slavernijmuseum is! Ik heb de burgemeester van Amsterdam, mevrouw Femke Halsema, hierover aangesproken tijdens de herdenking van 149 jaar afschaffing van de slavernij in het Oosterpark te Amsterdam. Zij stelde dat zij niet gaat over een slavernijmuseum in Suriname. Dat is een vreemd standpunt. Suriname was een kolonie van Nederland. De Nederlandse Staat en de verschillende steden hebben geprofiteerd van de slavernij en zouden dan ook het tot stand brengen van een slavernijmuseum in Suriname moeten ondersteunen. Gedacht kan worden de plek naast het Fort Zeelandia in Paramaribo. Het is eveneens vreemd dat de grootste plantage van Suriname, Mariënburg, er zo verwaarloosd en verlaten bij ligt. In het kader van reparations zou de voormalige eigenaar van Mariënburg zich moeten ontfermen over het erfgoed Mariënburg. Een dergelijk project Eerherstel Mariënburg moet overigens apart worden gezien van het reparations traject over het slavernijverleden van Suriname.

Gebruikte Literatuur
Bhagwanbali, R. (2010), De nieuwe awatar van slavernij: Hindoestaanse migranten onder het indentured labour systeem naar Suriname 1873-1916, Den Haag: Amrit.

Bhagwanbali, R. (2011), Tetary, de koppige., Den Haag: Amrit.

British Library, Emigration to Surinam; practice of punishing Indians by imprisonment in irons – ref. IOR/L/PJ/6/303, File 1201 – date: 25 Jul 1891

Choenni, Chan E.S. (2016), Hindostaanse Contractarbeiders 1873-1920. Volendam: LM Publishers.

Djwalapersad, R. I. & R.W. Mac Donald (1988), De laatste stemmen van immigranten, Paramaribo; Djehaaj productions,

Ferrier, Leo H. (1998), De moord op James Mavor, in: Hindostanen, Paramaribo: Stichting Hindostaanse Immigratie.

Fulpen, Har van (2021), Leven en werken op plantage Mariënburg, Amsterdam: Uitgeverij Drukwerk.

Hira, Sandew (1983), Van Priary tot en met De Kom, Rotterdam: Futile.

Hoefte, Rosemarijn (1987), Control and resistance: indentured labor in Suriname, in: New West Indian Guide/ Nieuwe West-Indische Gids no: 1/2, p.1-22.

Internationalsteam.co.uk, The Railways of Surinam, Plantation Railways.

Hoefte, Rosemarijn (1998), In place of slavery, Gainesville: University of Florida.

Handelingen Tweede Kamer, Koloniaal Verslagen 1899, 1902 en 1903, Den Haag.

Jhauw, Ramnarain (1984), Surinam ke bharat vanschi, Paramaribo.

Mc Leod, Cynthia (1997), Tweemaal Mariënburg. Surinaamse historische roman, Schoorl: Conserve.

Morpurgo, J. (1904), Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1905, Paramaribo.

Waller, Thomas (1965), Surinaamse herinneringen van Boer Thomas, Paramaribo.

***

Bekijk op youtube TRAILER: Het geheim van Mariënburg – Cry of a cursed plantation (2013)

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Nederland, Suriname
No Comments

President Santokhi en het boemerangeffect – Hans Ramsoedh

maandag, 25 juli 2022 by Redactie Hindorama

Dr. Hans Ramsoedh publicist en historicus

Burgers staan op waar politici falen. De huidige protestdemonstraties in Suriname tegen het beleid van de regering-Santokhi getuigen daarvan. Tijdens de verkiezingen in mei 2020 beloofde Santoki en zijn partij, de Vooruitstrevende Hervormingspartij (VHP) na tien jaar wanbeleid van de regering-Bouterse een eind te maken aan financieel-economische chaos, corruptie en nepotisme. Politici die zich schuldig hadden gemaakt aan corruptie zouden worden vervolgd en het gestolen geld zou worden teruggehaald. Wo set’en [wij gaan orde op zaken stellen] was de leuze van Santokhi en zijn partij. Het was stoere en klare taal van Santokhi als oud-politiecommissaris en oud-minister van Justitie en Politie die kiezers aansprak. Hij kreeg dan ook het vertrouwen van de kiezer. Wij zijn inmiddels twee jaar verder en de president heeft zijn beloftes niet waar gemaakt: Veel geblaat en weinig wol, niet doen wat je zegt en niet zeggen wat je doet. Een groot deel van de bevolking heeft het gevoel met een pur bruku, wer bruku-scenario [van de wal in de sloot] oftewel A srefi kaka naga tra frey frey [dezelfde shit maar nu van andere strontvliegen] te maken hebben.

Boemerangeffect
We kunnen de huidige protestdemonstraties (Organic Movement) in Suriname dan ook beschouwen als een boemerang recht in het gezicht van president Santokhi. De boemerang is vooral bekend van de Aboriginals in Australië. Het is een gebogen werpstok die door zijn speciale vorm de eigenschap heeft bij de werper terug te komen. Door de Aboriginals werd de boemerang in het verre verleden gebruikt als een oorlogswapen en later als graaf- of jachtwerktuig. Inmiddels wordt de boemerang door niet-Aboriginals gebruikt om mee te spelen. In ons taalgebruik heeft de boemerang al enige tijd een plaats verworven en het begrip ‘boemerangeffect’ is inmiddels gemeengoed. Een boemerangeffect kan worden vergeleken met het gezegde ‘wat je zaait zul je oogsten’

Demonstranten voor het Kabinet van de president, 19 juli 2022 Foto: Suriname Herald

De feiten zijn bekend, maar het is wellicht goed om, zonder uitputtend te zijn, een aantal van deze zaken hier nogmaals kort te benoemen: nepotisme viert hoogtij, vriendjes­politiek bij de toekenning van domeingronden, stilzwijgend toezien dat Ronnie Brunswijk een minister (Diana Pokie) de laan uitstuurt die weigert mee te werken aan corruptieve praktijken op het Ministerie van Grondbeleid en Bosbeheer en tolereren dat de opvolgster van Pokie (Dinotha Vorswijk) feitelijk opereert als de assistente van Ronnie Brunswijk bij de toekenning van domeingronden aan zijn familie en politieke vrienden. Daarnaast zijn er nog allerlei dubieuze deals die weliswaar zijn afgeblazen maar waarover de president in gebreke is gebleven de samenleving te informeren,waaronder de oprichting van de naamloze vennootschap New Surfin om kapitaal aan te trekken en die bemenst zou worden door partijgenoten van Santokhi; de overeenkomst met een schimmige Deense onder­neming (HPSG) over de bouw van een waterstoffabriek en de intentieverklaring over het aangaan van een lening van US$ zeven miljard bij een dubieuze Italiaanse onder­neming.

Daarnaast heeft Santokhi te maken met vicepresident Ronnie Brunswijk als een ongeleid projectiel die zich weinig gelegen laat liggen aan wat de president vindt. Feitelijk heeft Suriname sinds 2020 twee kapiteins aan het roer: de ABOP-ministers die verantwoording schuldig zijn aan en geleid worden door vicepresident Ronnie Brunswijk en de VHP-ministers geleid door president Santokhi. Vanaf dag één is Santokhi, zoals de woordkunstenaar Paul Middellijn het stelt, in een aboma-brasa [omhelzing door een boa] van Brunswijk verstrikt geraakt waarbij hij er maar niet in slaagt zich hieraan te ontworstelen.
Op één terrein heeft de regering-Santokhi succes geboekt: de vervolging en veroordeling van de president van de Centrale Bank van Suriname en twee medewerkers, de directeur van de Surinaamse Postspaarbank en van oud-minister van Financiën (Hoefdraad) die verantwoordelijk worden gesteld voor de verdwijning van enkele honderden miljoenen tijdens de regering-Bouterse. Van het terughalen van de verdwenen miljoenen is echter geen sprake.

Punt is ook dat de president een kijk heeft op de sociaal­economische situatie die contrasteert met de realiteit voor de bevolking. Daar waar hij spreekt over financieel-economische stabiliteit, verkeert het land nog steeds in een diepe crisis met een inflatie van boven de zestig procent. Er stierven de afgelopen week enkele baby’s in het ziekhuis vanwege het gebrek aan neonatale zorg. Snelgroeiende onvrede onder diverse lagen van de samenleving is dan ook het gevolg. Het is dan ook niet verrassend dat langzamerhand het imago van Santokhi als crime fighter en redder van het Surinaamse volk in duigen ligt. ‘Chan is zwak, Chan is bang, jokkebrok Chan, Chan ga naar huis, je hebt jouw kansen verspeeld’ zijn veelgehoorde uitspraken op sociale media over president Santokhi.

Uitslaande veenbrand 
Langzamerhand ontstond als gevolg van het beleid van de regering-Santokhi en het gebrek aan daadkracht een smeulende veenbrand in de bodem van de Surinaamse samenleving die afgelopen week uitsloeg en bovengronds kwam. Directe aanleiding vormde het fraudeschandaal op het ministerie van Financiën waarbij de staat voor meer dan SRD zevenenveertig miljoen (circa € 1.8 miljoen) lichter kon worden gemaakt.
Onder aanvoering van jonge activisten gingen duizenden de straat op met een eisenpakket waaronder het terugdraaien van de benoemingen van vrienden en familie (zo ook de benoeming van de presidentsvrouw in verschillende functies en van Leo Brunswijk, broer van Ronnie Brunswijk), de verlaging van de brandstof- en energieprijs, adequate medische zorg en bescherming van de consument tegen woekerprijzen. De protestacties in Suriname zijn duidelijk geïnspireerd door die elders in de wereld zoals recentelijk in Sri Lanka. Afgelopen week zagen we de bestorming door duizenden betogers van de ambtswoning van de Sri Lankaanse president die vervolgens het land uitvluchtte. De leiders van de protestdemonstraties in Suriname hebben ook gekozen voor de strategie van bivakkeren op het Onaf­hanke­lijkheidsplein, zoals elders in de wereld, totdat hun eisen zijn ingewilligd.

Protestdemonstratie in Paramaribo op 19 juli 2022. Foto: Suriname Herald

Verklaarde president Santokhi aanvankelijk dat hij niet peinsde over een eventueel aftreden en dat de NDP van Bouterse achter de acties zou zitten, in een tele­visieverklaring kwam hij op zijn schreden terug en zei de boodschap van de betogers begrepen te hebben. Hij verklaarde bereid te zijn met een afvaardiging van de actievoerders in dialoog te gaan. Het dagblad De Ware Tijd schreef dat het statement van Santokhi ‘de toon had van een president die neerdaalde naar het niveau van zijn volk en bijna als een smekende vader schuld heeft bekend en verbetering heeft beloofd’ (20 juli 2022).
Feitelijk staat de president met de rug tegen de muur. De leiders van de protestdemonstraties hebben aangegeven met de president in dialoog te gaan pas nadat uitvoering is gegeven aan minimaal drie van de zeven gestelde eisen: het terugdraaien van alle onrechtmatige recente grond­uit­gifte, het terugdraaien van alle benoemingen van vrienden en familie te beginnen met de benoemingen van de presidentsvrouw en Leo Brunswijk, en het transparant oplossen van het corruptieschandaal op het ministerie van Financiën.

Met zijn oproep tot dialoog is de president bezig met damage control en de uitslaande veenbrand onder controle te krijgen. Duidelijk moge zijn dat succes afhankelijk zal zijn van de mate waarin de president erin slaagt dat te doen wat hij tijdens de verkiezingen in mei 2020 heeft beloofd: Wo set’en.
Ronnie Brunswijk trachtte zijn politieke huid te redden door aan de actievoerders te beloven dat hij binnen vierentwintig uur de benoemingen van zijn broer zal intrekken. Het is afwachten in hoeverre Brunswijk de daad bij het woord zal voegen want op eerdere kritieken op zijn benoeming van familie verklaarde hij ‘mi famiri mu njan tu’ [mijn familie mag ook wel mee eten]. Waar de president aanvankelijk weinig daadkracht toonde bij het schandaal rond toekenning van domeingronden aan politici en hun familie en vrienden verklaarde hij als reactie op de eis van de actievoerders dat van alle personen die in strijd met de procedures domeingrond hebben gekregen (Sabaku­pro­ject) de toekenningen worden ingetrokken. Het is een eerste handreiking, maar er zal nog veel meer water door de Surinamerivier moeten vloeien om de geest weer in de fles te krijgen.

Krokodillentranen van de NDP 
Het is illustratief voor het gebrek aan transparantie bij deze regering dat het fraudeschandaal door de oppositie naar buiten werd gebracht. Uit het voorlopig onderzoek komt naar voren dat de hoofddader een ambtenaar op het ministerie van Financiën is die samen met enkele medestanders verantwoordelijk is voor het fraude­schan­daal en dat van politieke betrokkenheid daarbij geen sprake is. Het zijn personen die weet hebben van het falende controlesysteem bij Financiën en vervolgens hun slag hebben geslagen. Het betekent dat er op het ministerie controlemechanismen (checks and balances) ontbreken waarvoor de minister politiek verantwoordelijk is.
In De Nationale Assemblée (DNA) is het Melvin Bouva van de NDP geweest die deze kwestie aan de orde heeft gesteld. Het is een goede zaak dat DNA-leden dit soort zaken aan het licht brengen. We ontkomen echter niet aan de indruk dat Bouva politieke munt uit deze kwestie probeert te slaan. Door het fraudeschandaal namelijk te politiseren en te doen voorkomen alsof aan de regering gelieerde personen zich schuldig hebben gemaakt aan de miljoenenfraude waarbij hij zelfs het bedrag van SRD vijfhonderd tot SRD negenhonderd miljoen (!) in plaats van 47 miljoen noemde, tracht hij de aandacht af te leiden van de honderden miljoenen USD die door de regering-Bouterse zijn leeggeroofd bij de Centrale Bank. Bouva is nota bene een van de personen die genoemd worden bij de grootschalige corruptie bij de Naschoolse Opvang (begeleiding van kinderen na schooltijd en verstrekking van voeding aan hen) tijdens de regering-Bouterse, een project dat de lading kreeg van ‘het odium van een corrupte operatie’. Het was een njan patu [zelfverrijking] voor een aantal betrokken personen onder wie Bouva. Vriend en vijand zijn het erover eens dat de corruptie tijdens de regering Bouterse nog nooit zo omvangrijk was, zelfs niet in de jaren tachtig tijdens de militaire dictatuur.
Het corruptieschandaal bij Financiën is dan ook een ‘geschenk uit de hemel’ voor de NDP om daarmee de eigen corruptieve praktijken te verdoezelen. Met andere woorden, als de NDP roept dat zij ‘ernstig bezorgd’ is over de ontstane situatie in het land, het volk verpaupert en dat de corruptie tot extreme hoogte is gestegen dan zijn dat krokodillentranen en onderdeel van haar desta­bilisatie­politiek.
Deze partij heeft bij haar vertrek na de verkie­zings­nederlaag in mei 2020 de tactiek van de verschroeide aarde toegepast. Terwijl er in juli 2020 nauwelijks geld was om salarissen van ambtenaren uit te betalen, waren in de maanden voorafgaand aan de verkiezingen circa zesduizend ambtenaren in dienst genomen en was een verhoging van vijftig procent toegekend aan alle ambtenaren. Op de valreep verhoogde de regering-Bouterse salarissen van ministers, directeuren en onderdirecteuren van departementen, werden op de verschillende ministeries honderden personen benoemd als ‘beleidsmedewerker’ of ‘beleidsadviseur’ (zelfs schoon­makers en wachters). Of ze ooit invulling hebben gegeven aan hun beleidsadviseurschap mag ernstig worden betwijfeld. Al deze maatregelen van de vertrek­kende regering-Bouterse waren bedoeld als desta­biliserende acties om vervolgens te kunnen profiteren van onvrede in de samenleving zoals dat het geval was in de jaren tachtig en negentig toen de militairen (in 1987 en 1990) en de regering-Wijdenbosch (1996-2000) een failliet land achterlieten. De immorele en onethische inborst van de vertrekkende NDP-regering bleek ook toen een imposante hoeveelheid eigendommen van lanti [overheid] verdween. De president, vicepresident en bijkans alle ministers werden geconfronteerd met haast leeg gedragen kantoren. Zo was president Santokhi onaangenaam verrast toen hij op de eerste werkdag op zijn kabinet ontdekte dat er niet eens een computer en printer meer aanwezig waren voor brieven die de deur uit moesten.

Curieus is dat op vrijdag 22 juli j.l een groep Surinamers op de Dam in Amsterdam meende te moeten protesteren over de manier waarop Suriname wordt bestuurd. Je vraagt je af waar ze waren toen de regering-Bouterse tussen 2010 en 2020 Suriname in de afgrond stortte. Blijkbaar waren ze in een diepe winterslaap verzonken in switi bakra kondre [het heerlijke Nederland] vertrouwend op Bouterse als hun Messias.

Er hoeft niet getwijfeld te worden aan de legitieme intenties van de leiders van de protestdemonstraties in Suriname, want de huidige onrust is voor een belangrijk deel het gevolg van falend bestuur. Dat mag de regering-Santokhi zich aanrekenen. Gewaakt dient te worden voor het kapen van het protest voor eigen politiek gewin door Bouterse en zijn NDP.
Gelet op het track record van de Bouterse en zijn NDP is het te hopen dat de Surinaamse bevolking geen last heeft van een korte termijn geheugen, want hun regeerverleden wordt gekenmerkt door financieel-economisch wanbeleid, machtsmisbruik, corruptie, moreel verval en diefstal van het volk op ongekende schaal. Die stank hangt nog steeds om deze partij die gedomineerd wordt door ‘baas en bazen’ (Surinostra).

Drai anu, pari a boto 
President Santokhi gaat ervan uit dat hij voor vijf jaar is gekozen no matter what. Zo werkt dat niet in de politiek. Wanneer politieke steun in het parlement wegvalt of sociale onrust escaleert zoals recent in Sri Lanka, dan is het exit president. Als de president ook nog tijdens een spoedpersconferentie op vrijdag 22 juli verklaart dat hij kijkt naar negentig procent van de zwijgende personen die nog steeds vertrouwen heeft in de regering en (vooralsnog) niet bereid is zijn wederhelft in de RVC van Staatsolie terug te draaien en af te rekenen met het benoemen van familie en vrienden op cruciale posten, dan betekent het dat hij in een eigen werkelijkheid leeft die ver staat van de huidige maatschappelijke realiteit in Suriname. Gebrek aan realiteit mag ook zijn partij worden verweten.

Een Protestbord in het Sarnami. Foto: Suriname Herald [Vert. VHP’ers, schamen jullie je niet dat door al dit gedoe jullie de eer van de oudste politieke partij in Suriname te grabbel hebben gegooid?]

De VHP beschouwt namelijk de acties als een oorlogs­ver­klaring en ziet de timing ervan als onderdeel van de strategie van de NDP om het hachje te redden van Desi Bouterse wiens hoger beroep-zaak in het Decemberproces op 29 juli plaatsvindt. Met deze opstelling geeft de partij feitelijk blijk van geen boodschap te hebben aan de eisen van de leiders van de protestdemonstraties en stuurt zij niet aan op dialoog maar op confrontatie. Een dergelijke opstelling getuigt van arrogantie van de macht die haar duur kan komen te staan. De protestacties krijgen inmiddels een sneeuwbaleffect doordat vakbonden en oppositiepartijen en studentenorganisaties deze onder­steu­nen.
Een beleidsombuiging (goed en transparant bestuur, moreel leiderschap) door de regering-Santokhi is dringend gewenst, want zoals aan het begin gesteld: burgers staan op waar politici falen. Het betekent voor hem niets anders dan drai anu, pari a boto [het roer drastisch omgooien]. Eenmaal bovengronds is een uitslaande smeulende veenbrand niet meer te blussen. De president en zijn partij dienen zich hiervan terdege bewust te zijn.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname
No Comments

Chan Santokhi: een president die liever zwijgt dan spreekt – Hans Ramsoedh

donderdag, 07 juli 2022 by Redactie Hindorama

Dr. Hans Ramsoedh publicist en historicus

Een bekend spreekwoord luidt spreken is zilver, zwij­gen is goud. Veel spreek­woorden ontstaan uit ervaringen in het (verre) verleden, maar omdat ervaringen beperkt zijn is de waarheid van een spreekwoord daarom ook beperkt. We kunnen het ook omdraaien en zeggen dat spreken goud is en zwijgen zilver of  zelfs fout. Het hangt natuurlijk van de omstandigheden af. In bepaalde gevallen moet er juist gesproken worden, met klem worden geprotesteerd (bij mensenrechtenschendingen, racisme en discriminatie) of met verontwaardiging worden tegengesproken (bij fakenieuws). In weer andere gevallen is het gewenst uit respect te zwijgen zoals in het geval van roddels, insinuaties of op grond van onvol­doen­de informatie over een bepaalde kwestie.

Naar aanleiding van een aantal belangrijke issues die op dit moment spelen in de Surinaamse samenleving ontkomen we niet aan de indruk dat President Chan Santokhi het spreekwoord spreken is zilver (en vooral) zwijgen is goud tot zijn lijfspreuk heeft gemaakt, terwijl juist in die kwesties spreken door de president dringend gewenst is en dus zwijgen ongewenst. Zijn beleid wordt gekenmerkt door een gebrek aan communicatie, ondoorzichtige besluit­vormings­processen en onbegrijpelijke besluiten, waar juist commu­nicatie een essentieel onderdeel is van vertrouwen in de politiek.

Ronnie Brunswijk en Chan Santokhi

Een zwijgende president 
De afgelopen twee jaar werd de regering-Santokhi beheerst door verschillende controverses zoals de benoeming van familie en vrienden op belangrijke posten, het uitblijven van een gerichte aanpak van corruptie, het ontslag van voormalig minister Diana Pokie van Grond en Bosbeheer (GBB) in 2021 die weigerde grond toe te kennen aan de broer van vicepresident Ronnie Brunswijk, de onthulling dat de ministers van Financiën en Buitenlandse Zaken in december 2020 een Memorandum of Under­standing hadden ondertekend met een dubieus Italiaans bouwbedrijf voor een lening van maar liefst US$ 7 miljard die echter niet doorging en de verklaring van minister Ramdin van Buitenlandse zaken dat Suriname een ambassade zou openen in Jeruzalem. Over al deze kwesties deed de president er het zwijgen toe. Recentelijk is er ophef ontstaan over uitgegeven domeingronden op het Sabaku-project in Paramaribo-Noord aan politici en hun familieleden van de regeringscoalitie waaronder de familie van vicepresident Brunswijk en familie van Mahinder Jogi, Assembléelid van de VHP. De president hield aanvankelijk nog vol dat hij niet beschikte over de lijst met namen wat betreft de toekenning van gronden op het Sabaku-project, terwijl inmiddels door publicaties van de columnisten Sookhlall en Mahabier in SRHerald (23 juni 2022) het hele land op de hoogte is van de namen van personen aan wie gronden zijn toegekend. Na de onthulling in SRHerald was het enige commentaar van de president dat hij het afkeurde dat personen die zelf grond kunnen kopen deze hebben gekregen en politici vanaf nu geen voorrang krijgen bij de uitgifte van domeingrond. De verklaring van de president betekent feitelijk niets anders dan het gedogen van grondroof onder zijn toeziend oog. Als vervolgens landje-pik-koning Mahinder Jogi in een interview met SRHerald op 21 juni 2022 verklaart dat alleen de regering-Santokhi Suriname kan redden en Ronnie Brunswijk recentelijk tijdens een meet & greet- bijeenkomst van zijn partij aangeeft zich goed te voelen in de samenwerking met Santokhi dan geven zij daarmee impliciet aan dat zij van de president niets te vrezen hebben in hun graaizucht. Het geeft ook te denken dat de president in alle talen zwijgt over de dreigende taal van Ronnie Brunswijk aan het adres van de advocaat Serena Essed en het Constitutioneel Hof over een eventuele wijziging van het kiesstelsel, een bedreiging die een ondermijning inhoudt van de democratische rechtsstaat notabene door een vicepresident.

We kunnen stellen dat de president bij belangrijke controversiële issues in de samenleving kiest voor de strategie van ‘zwijgen’ of ‘dokken’ in plaats van op een open en transparante manier over deze zaken te spreken en desgewenst corrigerend op te treden. Het leidt tot een beeld van hem dat hij geen visie en regie heeft, eerder een figurant is dan de regisseur van zijn eigen toneel­voor­stelling en een Ali Baba is die zijn rovers geen strobreed in de weg legt.

Nieuwe conquistadores van Suriname 
Door deze opstelling is de regering-Santokhi is niet bij machte het vertrouwen van de bevolking te winnen. Dit hangt in belangrijke mate samen met de ‘leegte’ van de Surinaamse politiek. De politiek in Suriname is geen strijd tussen botsende maatschappijvisies en ideeën over de inrichting van de staat en draait niet om de vraag hóe het land bestuurd moet worden, maar is primair een machtsstrijd tussen politieke coalities met als belangrijkste kenmerk: who gets what, when and how? Deze politici gedragen zich als de nieuwe conquistadores van Suriname waarbij zij in de ergste traditie van derdewereldlanden het land als een persoonlijk wingewest beschouwen en de maat­schap­pelijke orde voor hen een bijkomstigheid is.

Geloofwaardigheid 
Na de verkiezingen in mei 2020 gloorde na tien jaar wan- en plunderbeleid van de regering-Bouterse de hoop op een betere toekomst in Suriname. Met de rijke olievoorraden voor de Surinaamse kust en de verwachte miljarden aan olie-inkomsten na 2025 moet echter met de nieuwe conquistadores in het politieke machtscentrum gevreesd worden dat de olie eerder een vloek zal zijn dan een zegen. Immers, deze nieuwe conquistadores hebben geen boodschap aan rentmeesterschap in de zin van het ideaal van een verantwoord beheer zodat toekomstige generaties daar ook profijt van kunnen hebben en ethisch handelen als norm in de politiek. Een bekend Bijbelcitaat luidt: ‘waar het visioen ontbreekt, verwildert het volk’. De hoop op een betere toekomst is ondanks alle retoriek van de huidige regering en haar apologeten voor een groot deel van de bevolking nog steeds een fata morgana. Een president die liever zwijgt dan spreekt ondergraaft zijn geloof­waardig­heid.

Foto’s: Ra1 Photography en Ranjan Akloe (header)

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname
No Comments

Bronwater uit Suriname INI

zondag, 03 juli 2022 by Redactie Hindorama

Mijn naam is Anand Sukhai, ik ben een Surinaams-Neder­landse ondernemer, geboren in Suriname. Tot medio 2021 ben ik werkzaam geweest als directielid van een horeca­keten. Na 24 jaar vond ik dat het tijd werd om iets anders te gaan doen. Ik had altijd het gevoel iets meer te kunnen doen met en voor Suriname. In 2020 heb ik ons import-/exportbedrijf opgericht met mijn partners Karan Sukhai en Kavita Soekhoe. Hoewel ik in Nederland woon, ben ik altijd nauw betrokken geweest bij Suriname. Ik kom er geregeld en bezoek niet alleen familie en vrienden, maar reis ook veel door het land zelf. Daardoor ken ik het land en de bewoners goed.

Anand Sukhai | Natural Resources Suriname

Suriname heeft heel veel potentie en kan producten leveren die voldoen aan westerse maatstaven. Ik wil graag meer voor Suriname kunnen betekenen: door de export breder op de kaart te zetten en in het verlengde daarvan iets terug te doen voor de lokale bevolking. Duurzaam maatschappelijk ondernemen is niet alleen een noodzaak, maar ook een passie. De focus ligt in eerste instantie meer op de achterliggende ideologie (sociale projecten in Suriname) dan op de commercie. Ik wil als individu een maatschappelijke meerwaarde bieden.

Door middel van de import en introductie van zuiver Surinaams bronwater van hele goede kwaliteit willen wij Suriname op de kaart zetten als een land met een breder exportpotentieel in hoogwaardige eindproducten. Daar­naast wordt hiermee ook de nodige werkgelegenheid gecreëerd. Het zuivere bronwater dat ik importeer heet INI en is afgeleid van het Arrowakse (oorspronkelijke bewo­ners van Suriname) woord INIABO dat “water” betekent. Dit water komt uit het ongerepte regenwoud­gebied Powakka.

INI water is het schoonste bronwater dat ik heb gemeten.
(Karel Thieme, CEO en mede-oprichter van Aquapeak BV)

Anand Sukhai (directeur) | Natural Resources Suriname C.V. | e-mail: a.sukhai@nrsu.nl | www.nrsu.nl | 06 21815045

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname
No Comments

Recensie De wilde vaart; op zoek naar de veerkracht van Suriname ~ Tessa Leuwsha – Chan Choenni

maandag, 27 juni 2022 by Redactie Hindorama

De coronapandemie die de afgelopen twee jaar woedde, heeft grote negatieve ge­vol­gen voor de economie van verschillende landen gehad. Ook Suriname is dit lot niet gespaard gebleven. Vooral de toerismesector die in de lift zat en voor buitenlandse inkomsten -in Suriname valu­ta genoemd- zorgde, werd zwaar getrof­fen. Nu de pandemie grotendeels voorbij is, kan de staat van deze negatieve gevolgen worden opgemaakt. In haar onlangs uitgekomen boek getiteld De wilde vaart geeft schrijfster Tessa Leuwsha inzicht in hoe het de toerismesector in Suriname is vergaan. Zij doet dat aan de hand van haar persoonlijk verhaal. Samen met haar levenspartner, de beeldend kunstenaar Sirano Zalman, en enkele anderen was zij in 2017 mede-eigenaar geworden van het toeristenoord Frederiksdorp. Deze plantage gelegen aan de rechteroever van de Commewijnerivier was opgeknapt en de grotere plantagewoningen -onder meer van de directeur- waren in ere hersteld door de vorige en eerste eigenaar. De plantage werd omgetoverd in een toeristenoord waar men kon logeren en verpozen in de omgeving. Het verblijf was weliswaar prijzig maar men kreeg er kwaliteit voor terug. Frederiksdorp was dan ook een van de beste locaties in Suriname om de sfeer van het oude plantageleven te proeven. Vooral rijkere toeristen uit Nederland logeerden daar. Vanaf de uitbraak in 2020 van corona kwamen echter nauwelijks buitenlandse toeristen meer naar Frederiksdorp. Er waren daardoor weinig inkomsten, terwijl de voorzieningen onderhouden moesten worden. Frederiksdorp ging failliet en op de koop toe ging de boot ‘Bosrokoman’ van Leuwsha en Zalman, waarmee zij samen met toeristen boottochten maakten, ten onder. De nieuwe bootsman had de boot niet goed vastgebonden aan de steiger en de boot was gekiept, zo vertelt Leuwsha in haar boek.

Plantage en toeristenoord Frederiksdorp aan de Commewijnerivier voor uitbraak Coronapandemie. (foto vliegvakantiesuriname.nl)

Leuwsha en Zalman gingen echter niet bij de pakken neerzitten en maakten van de nood een deugd. Met een zogeheten overdekte garnalenboot van 10 meter lang en 1,5 meter breed besloten zij in 2020 een boottocht langs de Commewijne- en de Surinamerivier te maken. Zij deden daarbij bepaalde voormalige bezienswaardige plantages aan om de sfeer te proeven. Het verslag van deze vaartocht gelardeerd met relevante wetens­waardig­heden over Suriname is het onderwerp geworden van het boek De wilde vaart. De term wilde is afgeleid van de wilde kust, zoals het Surinaamse kustgebied vroeger werd aangeduid. Tijdens deze vaart gaat Leuwsha op zoek naar de veerkracht van Suriname. Zij beschrijft het land met ‘de overweldigende natuur’ en ‘een levenslustig volk van hosselaars, scharrelaars en marskramers’. Net als veel andere Surinamers heeft Leuwsha gelukkig ook een andere reguliere baan, waardoor zij een basisinkomen heeft en deze tocht kan financieren. Zij is tevens cultureel attaché op de Nederlandse Ambassade in Paramaribo en kon net als veel Surinamers daardoor net de eindjes aan elkaar knopen. Vermeldenswaard is dat Tessa Leuwsha in Amsterdam is geboren. Zij is van gemengde afkomst: haar vader is van Surinaamse en haar moeder van witte Nederlandse afkomst. Leuwsha bezocht Suriname in 1996, omdat zij een opdracht kreeg een reisgids over Suriname samen te stellen. In 1997 verscheen de eerste editie van haar Reishandboek Suriname. Deze uitgave is herzien en onder diverse titels verschenen. Leuwsha raakte echter zo gefascineerd door het land Suriname dat ze zich er vestigde als freelancejournalist. Vervolgens richtte zij met haar levenspartner een toeristisch bedrijf op. Zij vermeldt tevens in dit boek dat de Chinees aandoende familienaam Leuwsha een zogeheten vergissing is. Haar paternale grootvader was geboren op het Caribische eiland St. Lucia en emigreerde naar Suriname. Bij de inschrijving van zijn familienaam begin twintigste eeuw noemde haar grootvader St. Lucia als geboorteland. De betreffende ambtenaar verstond het niet goed. Door een misverstand schreef hij als familienaam Leuwsha op. Sommige ambtenaren wilden destijds niet te veel tijd besteden aan het goed luisteren en het precies opschrijven van ‘vreemde’ familienamen. Zo zijn veel namen, ook Hindostaanse en Javaanse namen toentertijd verkeerd geschreven.

Beladen geschiedenis
Leuwsha en haar levenspartner die overigens een volleerde bootsman is, besloten deze wilde vaart te maken door slechts een deel van Suriname: namelijk het stroomgebied van de Commewijne- en de Surinamerivier. Daar ontstonden de eerste plantages en ter oriëntatie gebruikten zij de kaarten van de cartograaf Cateau van Rosevelt -afgebeeld op pagina’s 53 en 104. Cateau van Rosevelt was tevens de eerste Agent-generaal van de Immigratie. Vanwege zijn humane inborst werd hij vrij populair onder de Hindostaanse contractarbeiders en werd ‘Koeliepapa’ genoemd. Een voorbeeld van een wetenswaardigheid in dit boek is dat Cateau van Rosevelt was getrouwd met zijn voormalige ‘slavin’ aan wie in 1849 op zeventienjarige leeftijd manumissie was verleend. Met deze vrijgekochte vrouw Josephina Leentje Haver kreeg hij zes kinderen.

De wilde vaart is een reis­verslag waarbij de be­la­den geschiedenis van slaver­nij en contractarbeid, opge­sierd met verhalen van lokale bewoners en mythen aan bod komen. Zo vertelt Leuwsha hoe ze zelf op een nacht wakker schrok uit een droom over haar Surinaamse grootmoeder Fansi. Zij zegt daarna tegen haar levenspartner Zalman: ‘We moeten een wasi doen, nú meteen.’ Een wasi (uitgesproken als: wassie) is een Afro-Surinaams ritueel om voorouders te eren en (natuur)goden tevreden te stellen. Er bestaan geen strakke voorschriften. Leuwsha voert dit ritueel samen met Zalman denkend aan haar grootmoeder Fansi uit door water in kalebassen te plengen en flarden van liedjes in het Sranan te zingen. Bijzonder is dat Leuwsha goed oog heeft voor de culturele diversiteit onder Surinamers. Anders dan bij veel schrijvers over Suriname komen de van oorsprong Aziatische bevolkingsgroepen -zoals Hindostanen en Javanen- bij haar wel aan bod. Naast namen als Roy Koorndijk en Arnold Sabajo komen wij Hindostaanse personen als Soenil en Akash en de Javaanse vrouw Miramin tegen in haar boek. Vanaf de Surinaamse kust zakken Leuwsha en Zalman op hun vaartocht eerst de Commewijnerivier af en vervolgens varen zij de Suri­namerivier op. Leuwsha observeert een vorm van eigenzinnigheid bij de oeverbewoners –veelal nazaten van mensen die eerder in slavernij of contractarbeid op de voormalige plantages leefden. Zij leven van moestuintjes, visvangst en jacht in een soort parallelle samenleving buiten Paramaribo. Na de plantages Reynsdorp (in het Sranan bekend als Bakkie), Alliance, Frederiksdorp en Nieuw Amsterdam gelegen aan de Commewijnerivier te hebben bezocht, volgen bezoeken aan bepaalde plantages gelegen aan de Surinamerivier. Langs de Surinamerivier stappen zij uit op de plaats Domburg om proviand in te slaan. Veel Surinamers komen in het weekend daar verpozen; er waait een frisse wind en er zijn eettentjes. Domburg ligt namelijk aan de windzijde van Surinamerivier. Daarna bezoeken zij aan de lijzijde de aan de overkant gelegen voormalige plantage Laarwijk. Op Laarwijk is het windstil in de namiddag en kan het er erg heet worden. Leuwsha beschrijft de landerige sfeer daar en de mannen die in de schaduw zitten. Zij wijdt een paragraaf in haar boek aan Rambo, de energieke en tenger gebouwde Hindostaanse sluiswachter. Leuwsha betrekt de actualiteit en beschrijft hoe Rambo verantwoordelijk is voor distributie van de te ontvangen voedselpakketten voor de niet meer dan honderd inwoners van dit gehucht. Dat was vroeger wel anders op deze nostalgische plantage in de vorige eeuw toen daar honderden landbouwers op Laarwijk en de aangrenzende overwoekerde plantages Vreeland en Maagdenburg woonden. Mijn paternale grootvader Mahashay Soekdew Choenni (1893-1972) was daar Lambardár (dorpshoofd). Ik bracht mijn schoolvakanties door op Laarwijk en kan mij de landerige sfeer vanwege de hitte goed herinneren.

De vaartocht aan de rechteroever van de Surinamerivier gaat door naar de Surnaukreek, want bij de bovenloop lag een groot zwampgebied  bekend als Kaimangrasi zwamp. Nog voorafgaand aan de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 hadden opstandelingen tegen het koloniale regime onder leiding van de zwarte kapitein Broos, gebruikmakend van de weerbarstige natuur, verzet geboden tegenover de overheersers. Leuwsha vertelt het een en ander over de slavernij en het verzet en daarna over het voormalige leprozengesticht Groot Chatillion dat ook aan de rechteroever van Surinamerivier lag. De aan de linkeroever gelegen voormalige bauxietstad Paranam getuigt van vergane glorie. De vaartocht gaat door naar de voormalige plantage Overbridge dat een vakantieoord is geworden. De wilde vaart van Leuwsha en Zalman eindigt bij de verlaten vestiging Jodensavanne gelegen aan rechteroever van de Surinamerivier. Dit was een van de eerste vestgingen van Joden in Suriname. Om bij de actualiteit te blijven noemt zij ook het nabijgelegen ‘Bouterseland’, een eiland die de voormalige president D. Bouterse zich heeft toegeëigend. ‘Is dit land niet van de staat, hoe komt Bouterse eraan?’ vraagt Leuwsha aan Frank die het eiland ‘beheert’. Zijn antwoord luidt: ‘Als je de baas bent…’

Al met al wordt de lezer meegenomen in een span­nende wilde vaart waarbij zowel de geschie­denis als de actualiteit aan bod komt. Dit boek is niet alleen voor Surinamers een aanwinst omdat het nieuwe inzichten verschaft, maar is vooral ook interessant voor witte Neder­landers die meer over Suriname en de geschiedenis willen weten. En vooral degenen die het land willen bezoeken, kunnen er hun voordeel mee doen. In dit verband is het aan te bevelen ook Leuwsha’s reisgids Wereldwijzer Suriname, uitgegeven bij Elmar, te lezen. De Wilde vaart is een vlot geschreven en handzaam boek van 224 pagina’s. Leuwsha heeft een vaardige pen en schrijft in een onderhoudende stijl, waardoor het boek zeer toegankelijk is. Nu de coronapandemie achter de rug is en er hopelijk geen grote uitbraak meer plaatsvindt, kan het toerisme in Suriname hopelijk weer opbloeien. Duurzaam toerisme kan een van de trekpaarden worden van de Surinaamse economie, maar meer dan voorheen moet er aandacht zijn voor kwaliteit in relatie tot de prijs.

Tessa Leuwsha, De wilde vaart; op zoek naar de veerkracht van Suriname, Amsterdam/Antwerpen: uitgeverij Augustus/Atlas contact, 2022, 224 pagina’s. Prijs: 22,99 euro

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Suriname, Taal & Literatuur
No Comments

Suriname: Bestuurlijke cultuur en stagnatie – Hans Ramsoedh

maandag, 06 juni 2022 by Redactie Hindorama

Dr. Hans Ramsoedh publicist en historicus

Ontwikkeling in zijn alge­meen­heid van een land en welvaart voor brede lagen van de bevolking zijn mede afhankelijk van goed be­stuur (good governance) en goed functionerende instel­ling­en. Ondanks de aan­wezig­heid van natuur­lijke hulp­bron­nen (zoals olie et cetera) leeft een groot deel van de bevolking in landen als Venezuela, Nigeria en Angola in grote armoede. Wetenschappers noemen dit de ‘paradox van de overvloed’. Wat deze landen met elkaar gemeen hebben zijn de afwezigheid van goed bestuur, een democratische gezindheid bij bestuurders alsmede disfunctionerende instellingen. De economische crisis in bovengenoemde landen is vooral een crisis van de instellingen. Suriname vormt in dat opzicht geen uit­zondering.
Goed bestuur en daarmee vertrouwen van de bevolking in bestuurders zijn het begin en het einde van een fatsoenlijke samenleving. Die fatsoenlijke samenleving staat inmiddels ook in Nederland ter discussie. Dit onder meer naar aanleiding van de toeslagenaffaires (ten onrechte fraudeverdenking bij meer dan dertigduizend ouders bij de kinderopvangtoeslag en de toeslagenaffaire bij de belastingdienst) en de stroperigheid in de afhandeling van de aardbevingsschade voor getroffen bewoners in Groningen door de overheid. De Nederlandse regering heeft inmiddels erkend dat er bij de toeslagenaffaires sprake is geweest van institutioneel racisme. Ook het vertrouwen van burgers in politici en bestuurders is de laatste jaren in Nederland sterk gedaald.

Democratie als bestuursvorm kan alleen bestaan bij de gratie van vertrouwen van de burger in maatschappelijke en politieke instituties én een wijdverbreide democratische gezindheid bij burgers en bestuurders. Onder het laatste moet worden verstaan de verinnerlijking van demo­cratische waarden en normen en deze ook voorleven zoals het dulden van kritiek, tegenspraak en dwarsdenkers, openstaan voor andere meningen en opvattingen, erkennen dat je het bij het verkeerde eind kunt hebben en dat de ander gelijk kan hebben, openstaan voor dialoog et cetera.
De afwezigheid van een democratische gezindheid bij bestuurders van instituties in Suriname is een opvallend gegeven. Over het algemeen wordt de bestuursstijl in Suriname gekenmerkt door een hybride systeem waar­binnen democratische en autocratische praktijken samenvallen. Er is weinig ruimte voor dialoog en een kritische opstelling wordt gekwalificeerd als vijandschap. In Suriname heeft de bevolking weinig vertrouwen in politieke en maatschappelijke instituties en organisaties (zie grafiek hieronder). Een democratie kan echter niet functioneren zonder draagvlak, want wanneer burgers op grote schaal ontevreden zijn met het functioneren van de instituties dan komt de legitimiteit van het democratische bestel in het geding.

Bron: Nikos.sr

In deze bijdrage ga ik in op één specifiek aspect van het besturen van instituties en organisaties in Suriname, te weten de praktijk van de bestuursverkiezing bij maat­schappelijke instituties. Deze bestuursverkiezingen hebben weinig met democratie te maken maar hebben in de regel het karakter van een machtsovername of paleiscoup. Deze cultuur van de wijze waarop bestuurs­ver­kie­zingen plaatsvinden leidt vaak tot bestuurlijke discontinuïteit. Zij is illustratief voor het failliet van de instellingen in Suriname en daarmee voor zijn stagnerende ontwikkeling. Allereerst enkele opmerkingen over de afwezigheid van een democratische gezindheid in Suriname.

Commando democratie
Het optreden van bestuurders in Suriname vertoont grote overeenkomsten met het koloniaal bestel: een autoritaire bestuurslaag die weinig op heeft met democratie. De Surinaamse sociologe Maureen Silos (Onderont­wikke­ling is een keuze, Paramaribo 1991; 154-159) spreekt in dit verband met betrekking tot Suriname van een commando democratie waarbij bestuurders blijk geven van een autoritaire mentaliteit uit de koloniale periode. De commando democratie is een combinatie van de uiterlijke kenmerken van de liberale parlementaire democratie en de innerlijke kenmerken van de autoritair beheerde plantages in de koloniale periode (plantage command­isme). Silos ziet het overheersende mythische-magisch denken in Suriname in combinatie met de heersende commando democratie als een van de obstakels van Suriname voor ontwikkeling. Met mythisch-magisch denken bedoelt Silos de geesteshouding in Suriname waarbij gehoopt wordt dat alles door een of andere externe macht vanzelf wel goed zal komen, in plaats van zelf het lot te bepalen door rationeel beleid. Deze commando democratie leidt tot polarisatie en verlamming en vervolgens tot achteruitgang in de Surinaamse samenleving.

Deze koloniale autoritaire bestuursstijl drukt nog steeds een groot stempel op de Surinaamse samenleving. Het begint al bij de opvoeding en in het onderwijs waarbij de cultuur die hoort bij een  bevelshuishouding over het algemeen overheersend is in plaats van de cultuur passend bij een onderhandelingshuishouding. Bij de cultuur van de bevelshuishouding wordt een autoritair opvoedings­patroon gehanteerd waarbij kinderen en leerlingen leren zich te houden aan regels die door opvoeders worden opgesteld, discussie niet op prijs wordt gesteld en kinderen/leerlingen weinig tot geen zeggenschap hebben. In tegenstelling tot de cultuur van de bevelshouding worden binnen die van de onder­handelings­huishouding mondigheid, onafhankelijkheid en zelfontplooiing als belangrijke waarden gezien en beslissingen genomen na overleg met elkaar. Dominantie van de cultuur van de bevels­huishouding leidt uiteindelijk tot een cultuur met grote verschillen in machtsafstand binnen alle geledingen van de samenleving zoals het gezin, op school, op het werk en binnen instituties.

Slaafse partijvertegenwoordigers
Om de democratie goed te laten functioneren dienen politici en bestuurders de spelregels van een democratische cultuur te aanvaarden namelijk het bewustzijn dat opponenten deel uitmaken van een gemeenschappelijke democratische ruimte en op gelijke voet verkeren. Exemplarisch voor de afwezigheid van een democratische cultuur is het functioneren van het parlement, De Nationale Assemblée (DNA), waar de dictatuur van de meerderheid heerst. Politieke onver­draag­zaamheid is gemeengoed en de sfeer in DNA kenmerkt zich door confrontatie en verruwing in woord en daad. Zaken worden vaak met een minimum aan kennis en een maximum aan stemmingmakerij besproken. Het gevolg van deze politieke cultuur is dan ook dat er over het vertegenwoordigend college een deken van negativiteit hangt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat bijeenkomsten van dit college worden getypeerd als Leba Yuru [bijeenkomst van dolende geesten].
Illustratief voor de autoritaire bestuursstijl is het op 1 juni jongstleden ingediende wetsvoorstel in DNA door leden van de coalitiepartijen de VHP en ABOP en dat betrekking heeft op beëindiging van het lidmaatschap van volksvertegenwoordigende organen. In dit wetsvoorstel is opgenomen dat wanneer een partij een Assembléelid royeert, de volksvertegenwoordiger zijn zetel dient in te leveren. Dit wetsvoorstel is echter niet bedoeld om de democratie te versterken, maar primair ingegeven om het kritische Assembléelid Edward Belfort van de ABOP politiek te elimineren. De afgelopen twee jaar heeft hij zich, tot groot ongenoegen van de regeringscoalitie, ontwikkeld tot een van de felste critici van het regeringsbeleid. Aanname van dit wetsvoorstel  zal in de praktijk neerkomen op de dictatuur van de partij en het einde van de onafhankelijke positie van een volksvertegenwoordiger die geacht wordt ‘zonder last’ te stemmen. Aanname betekent tevens dat we in de vertegenwoordigende organen geen volks­vertegen­woordigers meer hebben, maar slechts partij­vertegen­woordigers die slaafs de partijorders volgen. Dit wetsvoorstel is dan ook een ondermijning van het democratische bestel in Suriname en is tekenend voor de democratische gezindheid van de initiatiefnemers.

Foto Paul Middellijn, Suriname Unite

Banencarrousel
Daarnaast hangt het failliet van de instellingen ook samen met de gepolitiseerde Surinaamse samenleving. Na iedere verkiezing wordt de ambtelijke top (directeuren van departementen, districtscommissarissen, Raden van Commissarissen van parastatale bedrijven (staats­bedrij­ven), ambassadeurs et cetera) vervangen, banen die vergeven worden aan familie, vrienden en partijloyalisten. Het komt neer op een banencarrousel na iedere verkiezing. Dit heeft in de praktijk tot gevolg dat van continuïteit van beleid geen sprake is. De gepolitiseerde ambtelijke top en bestuurlijke discontinuïteit betekenen dan ook een ondergraving van twee belangrijke factoren die de kwaliteit van een democratisch systeem bepalen, te weten governability en accountability. Governability heeft betrek­king op het organiserend en sturend vermogen van instituties, dat wil zeggen het vermogen om zaken voor elkaar te krijgen en om toegevoegde waarde voort te brengen. Bij accountability gaat om verantwoording afleggen, aanspreekbaar zijn op je gedragingen en acties en eventueel consequenties aan verbinden.
Ook op een ander vlak zien we in Suriname een ondermijning van de governability en accountability van belangrijke instellingen zoals de Rekenkamer, de Staatsraad (adviescollege van de staat) en het in 2020 opgerichte Constitutioneel Hof. Leden van deze drie instellingen worden voor vijf jaar benoemd en het betekent dat een al te kritische opstelling bij het aantreden van een nieuwe regering kan leiden tot vervanging van de leden door partijloyalisten. Deze korte aanstellingstermijn van vijf jaar kan repercussies hebben voor een kritische en onafhankelijke opstelling van deze instellingen. De onafhankelijkheid van deze instellingen kan worden versterkt door de leden voor een langere periode dan vijf jaar te benoemen.

Continuïteit versus discontinuïteit binnen organisaties
Ik keer hier terug naar de praktijk van de bestuurs­verkiezing bij maatschappelijke instituties in Suriname. Statuten vormen de basis van een organisatie. Hierin zijn de interne regels en afspraken van de rechtspersoon opgenomen, zoals doelstelling, geld­mid­delen, benoeming van bestuurders, besluitvorming van het bestuur, vertegenwoordigingsbevoegdheid van de bestuurders en ontbinding en vereffening. Continuïteit in bestuur is een groot goed en belangrijk om een organisatie te laten groeien. Bestuurlijke discontinuïteit daar­en­tegen remt de ontwikkeling van de organisatie. Een nieuw bestuur bouwt voort op datgene wat er in het verleden door de organisatie is opgebouwd. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuw bestuur opnieuw het wiel moet uitvinden.
In het statuut is opgenomen hoe het bestuur wordt samengesteld en hoe de verkiezing van nieuwe bestuursleden plaatsvindt. Meestal is het gebruikelijk dat er ieder jaar een gedeelte van het aantal bestuursleden aftreedt, een en ander overeenkomstig een door het bestuur vastgesteld rooster van aftreden. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat bij het vaststellen van een rooster van aftreden de voorzitter, secretaris en penningmeester niet gelijktijdig aftreden. Deze getrapte bestuurs­wisse­ling is van belang zodat niet in één keer alle kennis en opgedane contacten van het bestuur verloren gaan. In principe geldt er geen maximale bestuurstermijn voor bestuursleden, maar in de praktijk is veelal een statutaire beperking waarbij bestuursleden voor een bepaalde periode (3-5 jaar) worden benoemd en daarna één of twee keer herkozen kunnen worden.

Surinaamse praktijk van bestuursverkiezing
In Suriname verlopen bestuursverkiezingen van veel maatschappelijke organisaties (vakbonden, politieke partij­en en andere maatschappelijke organisaties) volgens een ander patroon. Niet de getrapte bestuursverkiezing is daarbij de norm waarbij slechts een deel van het bestuur aftreedt, maar een bestuursverkiezing waarbij het gehele bestuur aftreedt en zich eventueel opnieuw herkiesbaar stelt (voor het gemak Lijst A). Tegenover het zittende bestuur dat zich herkiesbaar stelt, stelt zich een andere groep kandidaat om als nieuw bestuur verkozen te worden (voor het gemak Lijst B). In het geval een compleet nieuw bestuur (Lijst B) wordt gekozen, betekent dat het vertrek van het gehele oude bestuur. Verkiezingen hebben hierdoor enerzijds het karakter van een strijd om behoud van de macht (Lijst A) en anderzijds een strijd om verwerving van de macht of een paleiscoup (Lijst B) binnen de organisatie. Bij de verkiezing van een nieuw bestuur van de Surinaamse Politiebond in 2021 konden leden hun stem uitbrengen op maar het liefst vijf lijsten.
Een dergelijke wijze van bestuursverkiezing in Suriname leidt dan ook tot veel strubbelingen en onrust binnen de organisaties. Niet zelden moet de rechter er aan te pas komen om een uitspraak te doen over de rechtmatigheid van de verlopen bestuursverkiezing. Ik volsta hier met twee voorbeelden. Zo is nog steeds niet duidelijk wie de grootste ambtenarenvakbond, de Centrale Landsdienaren Organisatie (CLO), vertegenwoordigt: de groep onder leiding van Miskin of de groep onder leiding van Hooghart. Recentelijk hebben we te maken gehad met het bestuursconflict binnen de Surinaamse Voetbal Bond (SVB) waarbij een deel van de leden een interim-bestuur heeft gevormd terwijl het oud-bestuur het nieuwe interim-bestuur van onrechtmatig handelen beschuldigt. Een gevolg van de bestuursperikelen bij de SVB is dat de internationale voetbalorganisatie, de FIFA, reeds toege­kende financiële fondsen aan de SVB heeft bevroren. Deze bestuursperikelen binnen de SVB hebben uiteraard gevolgen voor de voetbalontwikkeling in Suriname.
Met het ‘wegzuiveren’ of ‘wegstemmen’ van het gehele bestuur gaat veel kennis, expertise, en opgebouwde contacten verloren. Het betekent dan ook dat het nieuwe bestuur bij het nulpunt begint hetgeen de bestuurlijke continuïteit en groei van de organisatie niet ten goede komt. Niet onbelangrijk bij bestuursperikelen is vaak de opstelling van voorzitters voor wie het voorzitterschap ‘eeuwigdurend’ is en een bron voor status, prestige en macht in de samenleving.

Foto Paul Middellijn, Suriname Unite

Suriname als low Trust Society
Het is dan ook niet verwonderlijk dat bij een groot deel van de bevolking van Suriname bestuurders (politieke en maatschappelijke) een slecht imago hebben. Zij worden gezien als mensen die niet het algemeen belang dienen maar primair voor eigen gewin bestuurlijke functies bekleden en die daarnaast blijk geven van een verontrustende morele lichtheid. Wo set’en [wij gaan orde op zaken stellen] is de leuze waarmee de huidige president van Suriname, Chan Santokhi en zijn partij (VHP) de verkiezing in mei 2020 inging om na tien jaar wan- en plunderbeleid van Desi Bouterse en zijn partij, de NDP, orde op zaken te stellen. Wo set’en is inmiddels synoniem voor ‘geen daden maar woorden’.
Vanwege de afwezigheid van het vertrouwen van een groot deel van de Surinaamse bevolking in bestuurders en instituties kan Suriname worden getypeerd als een Low Trust Society. De heersende autoritaire bestuurscultuur (commando democratie), de afwezigheid van een democratische gezindheid bij veel bestuurders binnen verschillende instituties en organisaties en de huidige praktijk van bestuurswisselingen liggen hieraan ten grondslag. Om tot een High Trust Society te komen is onder meer wijziging van de praktijk van bestuurs­wis­selingen dringend gewenst. Bestuurlijke continuïteit is een voorwaarde voor een goed functionerend systeem. Daarnaast moet meer aandacht worden gegeven aan kritisch burgerschap, in de opvoeding en in het onderwijs. Het betekent dat burgers hierdoor al in een vroeg stadium de gelegenheid krijgen in aanraking te komen met een aantal basisprincipes van de democratie, zodat op den duur kan worden afgerekend met de nog steeds dominante autoritaire cultuur uit de koloniale periode.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname
No Comments

Opgroeien in het etnisch gesegregeerde Mauritius – Walter Palm

woensdag, 01 juni 2022 by Redactie Hindorama

Inleiding
Opgroeien op een eiland waar twee bevolkings­groe­pen volstrekt gescheiden van elkaar leven dat is het onderwerp van de schit­te­ren­de roman Silent winds, dry seas (2021). Het is het glorieuze debuut van de op Mauritius geboren auteur Vinod Busjeet. De hoofd­figuur is de in 1949 geboren Hindostaanse jongen Vishnu Bhushan, die in de tweede helft van de twintigste eeuw opgroeit in de toenmalige Britse kolonie Mauritius. Er zijn daar twee bevolkings­groepen Creolen en Hindostanen. De Creolen zijn afstammelingen van tot slaafgemaakten die werkten op de suikerplantages. De Hindostanen zijn nakomelingen van contractarbeiders uit India die in de landbouw de plaats innamen van de Creolen toen de slavernij werd afgeschaft. Het zijn twee parallelle werelden op één eiland.
De eerste Bhushan is in 1853 uit India op Mauritius aangekomen. Na voltooiing van zijn vijfjarige con­tract­periode vestigde hij zich in de door Creolen gedomineerde stad Mahébourg, aan de zuidoost kust van Mauritius.

Film Wan Pipel

Interetnische liefdesrelaties en alcoholmisbruik
Net als in de prachtige film Wan Pipel (1976) van de Surinaamse regisseur Pim de la Parra worden interetnische liefdesrelaties in Mauritius niet getolereerd. Vishnu begeleidt zijn aangetrouwde Tante Ranee naar het naburige gehucht Madame Lolo waar haar geadopteerde broer Oom Karan samenwoont met een Creoolse vrouw. Tante Ranee probeert haar broer over te halen om zijn vrouw in de steek te laten maar de poging mislukt omdat Oom Karan inmiddels vader is geworden van zijn dochter Sapna. Als Sapna’s moeder overlijdt, wordt Sapna liefdevol opgevoed door dezelfde Tante Ranee, maar later pleegt Sapna zelfmoord. Het zou kunnen dat Sapna als product van een interetnische relatie in deze etnisch gesegregeerde samenleving, door geen van de twee bevolkingsgroepen wordt geaccepteerd, maar de schrijver gaat niet in op de redenen van haar zelfmoord. Een jaar na de dood van Sapna overlijdt oom Karan aan levercirrose als gevolg van overmatig alcoholgebruik.
Levercirrose veroorzaakt door alcoholmisbruik is ook de doodsoorzaak van een andere oom van Vishnu, namelijk Oom Ram. Deze oom had simultaan twee vrouwen. Een officiële Hindostaanse vrouw na een gearrangeerd huwelijk en een Creoolse vrouw waarmee hij niet kon trouwen want ‘she would make our blood impure’ volgens zijn familie. In 1945 raasde een alles verwoestende orkaan door zijn hart, toen zijn beide vrouwen overleden. De een aan malaria en de ander bij de bevalling van hun eerste kind. Deze innerlijke orkaan was een onheilspellende voorbode van orkanen die het eiland zouden treffen. Orkanen die als een zwaard van Damocles boven het eiland hangen. Orkanen die je kunt horen, ruiken en voelen als de wind je omverblaast. In februari 1960 waait Carol, een orkaan van de vierde categorie, het voorste gedeelte van het dak van Vishnu’s ouderlijk huis weg.

De auteur Vinod Busjeet

Interetnische spanningen en onafhankelijkheid
Net als in Suriname speelt ook in Mauritius de vrees van overheersing van de ene bevolkingsgroep over de ander als in de jaren zestig op dat eiland de discussie over onafhankelijkheid losbarst. Waren in Suriname in de jaren zeventig de Hindostanen bevreesd voor dominantie door de Creolen na de onafhankelijkheid, op Mauritius zijn de Creolen bang dat als de Britten weg zijn, de Hindostanen de baas gaan spelen, want zij zijn numeriek in de meerderheid op Mauritius: ‘Hindus will force everyone to wear the dhoti’. Bij een werkbezoek van president Santokhi aan Nederland demonstreerden Creolen die van mening zijn dat Hindostanen de macht nu hebben overgenomen in Suriname. In mei 1965 moet de politie eraan te pas komen, en later zelfs het Britse leger, namelijk de legendarische Coldstream Guards, om de rassenrellen te beteugelen. Kort voor de onafhankelijkheid van Mauritius op 12 maart 1968, vinden er in januari 1968 nog ernstiger rellen plaats tussen Creolen en Hindostanen. Vielen in 1965 drie doden te betreuren, in 1968 was dat het tienvoudige.
Ook op politiek niveau is er segregatie. De door Hindostanen gedomineerde Labour Party is voor­stander van onafhankelijkheid, de Parti Mauricien Social Démocrat (PMSD) van de Creolen is ertegen. De oprichter van de Labour Party was dr. Maurice Curé die gratis behulpzaam was geweest bij de geboorte van Vishnu.
De discussie over onafhankelijkheid leidt ook in de familiekring tot fricties. Onenigheid over onafhankelijkheid leidt tot een vechtpartij tussen de twee Creoolse broers Kalipa en Fringant. Kalipa is met zijn rode T-shirt van de Labour party en Fringant in zijn blauwe van de PMSMD. Nadat zij hun T-shirts hebben uitgetrokken gaan ze met ontbloot bovenlijf als gladiatoren in het Colosseum elkaar op straat te lijf met harpoenen. Omstanders vinden het Kaïn tegen Abel, of Mohammed Ali versus Sony Liston. Als een harpoen toevallig terecht komt bij de voet van hun vader die net kwam aanlopen, is het gauw gedaan met de ruzie.

Erfenissen en familiegeheimen
Niet alleen discussies over onafhankelijkheid maar ook verdeling van erfenissen en familiegeheimen leiden tot heftige familieruzies. Na het overlijden van Oom Ram betwist Shiv Bhushan, Vishnu’s vader, de verdeling van de erfenis. Hij vindt dat het pertinent niet kan dat de grond van zijn ouders naar tante Ranee, de weduwe van Oom Ram, gaat. Deze grond moet immers in de familie blijven. En bovendien Ram is geen broer, zoals iedereen dacht, maar slechts een neef. Dus heeft hij niet het recht om de erfenis van Shivs ouders, te verdelen.
Familie Bhushan spreekt er schande van dat Shiv dit familiegeheim prijsgeeft om zijn erfdeel op te eisen.
Familiegeheimen zijn er in overvloed. Zo bekent Vishnu’s moeder aan Vishnu dat zij eerder getrouwd is geweest met Amar, een jongere broer van Shiv. Deze broer is in dienst getreden van het Britse koloniale leger en is in Palestina opgeblazen in het laatste jaar dat Palestina een Brits mandaatgebied was. Ansichtkaarten in zwart-wit uit Palestina, zoals Port Said, Haifa en Bethlehem, die Amar liefdevol had verstuurd naar Vishnu’s moeder, waaien nadat de orkaan Carol had huisgehouden, ontzield rond in de tuin. Voordat Amar naar Palestina vertrok, verkocht hij zijn aandeel in de familieplantage die hij geërfd had van Shivs ouders, aan Oom Ram. Het is deze transactie die na het overlijden van Oom Ram leidt tot het heftige dispuut over de erfenis.

De familiereünie over de erfkwestie leidt niet tot een oplossing want Shiv weigert in te gaan op het com­pro­misvoorstel om het land van Ram in gelijke delen te verdelen tussen hem en Tante Ranee. Het loopt bijna uit op een vechtpartij tussen Vishnu’s vader en de fors­ge­bouwde Oom Mohan die een veelbelovende carrière bij de koloniale politie was misgelopen omdat hij in een dronken bui een Britse politie-inspecteur had beledigd en uit eergevoel had geweigerd om openlijk zijn excuses aan te bieden waarna hij ontslagen werd.

Na de mislukte bespreking over de verdeling van de erfenis wordt Vishnu ziek. Gespeculeerd wordt dat hij slachtoffer is geworden van de voodoo die eigenlijk bedoeld was voor zijn vader. Er zou door Tante Ranee geofferd zijn bij Hanuman met een zwarte kip. Anderen verwezen als verklaring naar het leergierig karakter van Vishnu: ‘Too much reading has worn out his brains’. Tijdens zijn zenuwinzinking hallucineert Vishnu over een film die ook interetnische spanningen tot onderwerp heeft, name­lijk West Side Story (1957) en fantaseert hij dat hij Natalie Wood, de steractrice in deze film, ontmoet.

Emigratie en cultuurschok
Films zijn een van de schaarse amusementen in het eentonige bestaan op dit doodsaaie agrarische eiland. De mannen ploeteren onder de meedogenloze zon op de suikerplantages of varen uit om te vissen waarbij zij zomaar verzwolgen konden worden in een storm, zoals een keer bevreesd werd voor Kalipa en Fringant. De vrouwen zijn thuis en doen het huishouden. De kinderen gaan naar school. Sommige kinderen moeten zowel voor als na de schooltijd meehelpen op de suikervelden, zoals Shankar, Vishnu’s neef. Om te ontsnappen aan de ‘sugarcane hell’ zoals Shankar dat zelf noemt, solliciteert hij na het behalen van zijn Cambridge School Certificate, naar een betaalde opleidingsplaats voor verpleegkundige bij een opleiding in het Verenigd Koninkrijk. Hij wordt aange­no­men maar na heftig verzet van zijn vader, Oom Roshan, gaat hij toch niet. Zijn vader is bang dat niemand hem zo goed kan helpen als Shankar bij het verbouwen van suiker en tomaten. Shankar erft vrijwel niets van zijn vader. De bankrekeningen gaan naar zijn zussen en de beste landbouwgrond naar zijn broer.
Met de nodige bijlessen van zijn vader, slaagt de ambitieuze Vishnu er als eerste in, om als leerling van de lagere school van Mahébourg toegelaten te worden tot de Royal College Curepipe, de prestigieuze middelbare school op Mauritius die gemodelleerd is naar Buckingham Palace. Bij het eindexamen eindigt hij op de lijst van best geslaagde leerlingen op de vierde plaats, maar hij krijgt toch niet de felbegeerde Gemenebest-beurs om in het Verenigd Koninkrijk te studeren. De beurs gaat naar Sharmila, de nicht van een minister, die veel minder mooie punten had dan Vishnu. Ook een beurs van de Franse regering om in Parijs of Nice te studeren, loopt om onduidelijke redenen spaak. Shiv probeert op alle mogelijke manieren het besluit over de Gemenebest-beurs, wat een lokale verant­woorde­lijk­heid is, terug te draaien, maar het lukt niet. ‘Those who thought Mauritius was granted independence prematurely by the British were right’ zei zijn vader. ‘Nepotism and corruption’ voegde hij eraan toe ter verduidelijking.
Het zit Shiv niet mee want in hoger beroep heeft hij na een paar succesvolle rechtszaken toch de rechtszaak over de erfenis van Oom Ram verloren, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. Op verzoek van Vishnu’s moeder brengt Vishnu het bedrag naar de advocaat van de tegenpartij, want Shiv is daar te trots voor. Het betekent wel dat Shiv echt geen geld heeft om een studie in het buitenland voor Vishnu te bekostigen. Vishnu moet genoegen nemen met een studiebeurs voor de universiteit van Madagaskar.
Na met glans zijn studie aan de universiteit van Madagaskar voltooid te hebben krijgt Vishnu een studiebeurs van de Yale University en vertrekt hij in augustus 1971 naar Amerika. Daar wacht hem een cultuurschok. In het gastgezin waar hij verblijft voor de colleges beginnen, de familie Tucker, helpt de vader mee met koken. Dit is echt heel heftig voor Vishnu want net als zijn vader heeft hij nooit de tafel afgeruimd, borden gewassen, laat staan gekookt.
Toen hij opgroeide had hun buurvrouw mevrouw Kajal Desai, meer interesse voor literatuur dan voor koken. Als haar echtgenoot meneer Desai ontevreden was over de maaltijd die zij hem voorschotelde, wat frequent het geval was, dan sloeg hij haar in elkaar. Kajals moeder vertelde aan Vishnu’s moeder dat ze regelmatig haar man had gewaarschuwd dat ‘too much education is not good for girls; they lose respect for our traditions’. Met mevrouw Kajal liep het slecht af. Op een dag werd ze kronkelend van pijn en met schuim rond haar mond, door Vishnu aangetroffen. Zij werd met spoed naar het ziekenhuis gebracht maar het mocht niet meer baten. De dokter verklaarde dat ze azijnzuur had gedronken. De rechter stelde later vast dat ze zelfmoord gepleegd had.
Vishnu kan zijn oren niet geloven dat bij Yale University studenten hun professor bij de voornaam noemen en met verbazing ziet hij dat in Amerika witte mensen banen verrichten die in Mauritius worden gedaan door gekleurde personen. Met opperste verbazing ziet hij hoe in de keuken van de campus een zwarte manager opdrachten geeft aan witte medewerkers. Dat zou ondenkbaar zijn in Mauritius waar de huidskleur de maatschappelijke positie bepaalt. Toen Vishnu’s moeder een keer aan de jongere zussen van haar man vroeg om haar te helpen met het vegen van bladeren in de tuin, kreeg ze later de wind van voren van haar schoonbroers; “How will they find suitable husbands if they turn dark laboring in the sun?” zei één van hen verontwaardigd.

Slot
Silent winds, dry seas schetst een indringend beeld van het opgroeien in het etnisch gesegregeerde Mauritius. Een samenleving waar alcohol­mis­bruik vaak voor­komt. Zelfmoord, zoals beschreven in Azijn in mijn aderen (2012) van Orchida Bachnoe, is ook geen onbekend verschijnsel. Het is ook een samenleving van waaruit Hindostaanse jongeren vurig willen emigreren zodat ze een beter toekomstperspectief hebben en zij kunnen ontsnappen aan het knellend keurslijf van gearrangeerde huwelijken en het benauwend kastestelsel. Tegelijkertijd gaat de roman niet voorbij aan de cultuurschok die Vishnu onderging in Amerika.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Suriname, Taal & Literatuur
No Comments

Growing up in ethnically segregated Mauritius – Walter Palm

woensdag, 01 juni 2022 by Redactie Hindorama

Introduction
Growing up on an island where two ethnic groups live completely separated from each other is the subject of the brilliant novel Silent winds, dry seas (2021). It is the glorious debut of Mauritian-born author Vinod Busjeet. The main character is the Hindu boy Vishnu Bhushan, born in 1949, who grows up in the second half of the 20th century in the then British colony of Mauritius. There are two population groups there, Creoles and Hindostanis. The Creoles are descendants of enslaved people who worked on the sugar plantations. The Hindostanis are descendants of Indian indentured labourers who replaced the Creoles in agriculture when slavery was abolished. They are two parallel worlds on one island.
The first Bhushan arrived in Mauritius from India in 1853. After completing his five-year contract, he settled in the Creole-dominated town of Mahébourg, on the south-east coast of Mauritius.

Film Wan Pipel

Interethnic love affairs and alcohol abuse
Just as in the beautiful film Wan Pipel (1976) by the Surinamese director Pim de la Parra, interethnic love relationships are not tolerated in Mauritius. Vishnu accompanies his in-law Aunt Ranee to the neighbouring hamlet of Madame Lolo where her adopted brother Uncle Karan is living with a Creole woman. Aunt Ranee tries to persuade her brother to abandon his wife but the attempt fails because Uncle Karan has become the father of his daughter Sapna. When Sapna’s mother dies, Sapna is lovingly raised by the same Aunt Ranee, but later Sapna commits suicide. It could be that Sapna, as the product of an inter-ethnic relationship in this ethnically segregated society, is not accepted by either ethnic group, but the author does not elaborate on the reasons for her suicide. A year after Sapna’s death, Uncle Karan dies of cirrhosis of the liver caused by excessive alcohol consumption.

Liver cirrhosis caused by alcohol abuse is also the cause of death of another uncle of Vishnu, namely Uncle Ram. This uncle had two wives simultaneously. An official Hindu woman after an arranged marriage and a Creole woman whom he could not marry because ‘she would make our blood impure’ according to his family. In 1945, a devastating hurricane raced through his heart when both his wives died. One of them died of malaria and the other while giving birth to their first child. This inner hurricane was an ominous harbinger of hurricanes that would hit the island. Hurricanes that hung over the island like a sword of Damocles. Hurricanes that you can hear, smell and feel when the wind blows you over. In February 1960, Carol, a fourth category hurricane, blew away the front part of the roof of Vishnu’s childhood home.

Author Vinod Busjeet

Inter-ethnic tension and independence
In Mauritius, as in Suriname the fear of domination by one population group over another plays a role when, in the 1960s, the debate on independence erupts on the island. Whereas in Suriname, in the 1970s, Hindostanis feared domination by the Creoles after independence, on Mauritius the Creoles are afraid that, once the British have left, the Hindostanis will take control, for they are in the numerical majority on Mauritius: ‘Hindus will force everyone to wear the dhoti’. On an official visit of the current president of Suriname, Mr. Santokhi, to the Netherlands Creole demonstrators claimed that Hindostanis took control of Suriname. In May 1965 the police, and later even the British army, the legendary Coldstream Guards, had to be called in to quell the race riots on Mauritius. Shortly before the country’s independence on 12 March 1968, even more serious riots took place between Creoles and Hindostanis. While three people were killed in 1965, the figure was tenfold in 1968.

Segregation also occurred at the political level. The Hindostani-dominated Labour Party is in favour of independence, the Creole Parti Mauricien Social Démocrat (PMSD) is against. The founder of the Labour Party was Dr Maurice Curé, who had assisted at Vishnu’s birth free of charge.

The discussion on independence also leads to friction in the family circle. Disagreement over independence leads to a brawl between the two Creole brothers Kalipa and Fringant. Kalipa in his red T-shirt is from the Labour party and Fringant in his blue one from the PMSMD. After taking off their T-shirts, they go bare-chested and harpoon each other in the street like gladiators in the Colosseum. Bystanders think it is Cain versus Abel, or Muhammad Ali versus Sony Liston. When a harpoon accidentally ends up on the foot of their father who had just turned the corner, the fight is soon over.

Inheritances and family secrets
Not only discussions about independence, but also division of inheritances and family secrets lead to fierce family quarrels. After the death of Uncle Ram, Shiv Bhushan, Vishnu’s father, disputes the division of the inheritance. He feels that it is out of the question that his parents’ land should go to Aunt Ranee, Uncle Ram’s widow. After all, this land should remain in the family. And besides, Ram is not a brother, as everyone thought, but only a cousin. So he has no right to divide the inheritance of Shiv’s parents.

The Bhushan family is outraged that Shiv is giving away this family secret to claim his inheritance. Family secrets are abundant. For instance, Vishnu’s mother confesses to Vishnu that she was previously married to Amar, a younger brother of Shiv. This brother enlisted in the British colonial army and was blown up in Palestine in the last year that Palestine was a British Mandate. Postcards in black and white from Palestine, such as Port Said, Haifa and Bethlehem, which Amar had lovingly sent to Vishnu’s mother, were blowing around in the garden after Hurricane Carol had hit the island. Before Amar left for Palestine, he sold his share in the family plantation inherited from Shiv’s parents to Uncle Ram. It is this transaction that leads to the heated dispute over the inheritance after Uncle Ram’s death.

The family reunion over the inheritance issue does not lead to a solution as Shiv refuses to accept the compromise proposal of dividing Ram’s land in equal parts between him and Aunt Ranee. It almost ends in a scuffle between Vishnu’s father and the fatuous Uncle Mohan, who had missed out on a promising career in the colonial police because he had drunkenly insulted a British police inspector and had refused to apologise openly out of honour, after which he was sacked.

After the failed discussion on the division of the inheritance, Vishnu falls ill. It is speculated that he has fallen victim to the voodoo that was actually meant for his father. A black chicken was said to have been offered to Hanuman by Aunt Ranee. Others referred to Vishnu’s studious nature as an explanation: ‘Too much reading has worn out his brains’. During his nervous breakdown, Vishnu hallucinated about a film that also dealt with inter-ethnic tensions, namely West Side Story (1957) and fantasised about meeting Natalie Wood, the star actress in this film.

Emigration and culture shock
Films are one of the rare amusements in the monotonous existence on this dull agricultural island. The men toil under the relentless sun on the sugar plantations or sail out to fish, where they could be swallowed up in a storm, as once feared by Kalipa and Fringant. The women are at home, doing the housework. The children go to school. Some children have to help in the sugar fields both before and after school, like Shankar, Vishnu’s nephew. To escape the ‘sugarcane hell’, as Shankar calls it, he applies for a paid position as a nurse at a training college in the UK after graduating from Cambridge School Certificate. He is accepted but after strong resistance from his father, Uncle Roshan, he does not go. His father is afraid that no one can help him as much as Shankar in cultivating sugar and tomatoes. Shankar inherits almost nothing from his father. The bank accounts go to his sisters and the best agricultural land to his brother.

With the necessary tutoring from his father, the ambitious Vishnu is the first student from the primary school of Mahébourg to be admitted to the Royal College Curepipe, the prestigious secondary school in Mauritius modelled on Buckingham Palace. At the final examination, he finished in fourth place on the list of best-successful pupils, but he was not awarded the coveted Commonwealth Scholarship to study in the UK. The scholarship goes to Sharmila, the niece of a minister, who had much lower marks than Vishnu. A scholarship from the French government to study in Paris or Nice also fails for reasons that are unclear. Shiv tries in every way possible to reverse the decision on the Commonwealth scholarship, which is a local responsibility, but to no avail. Those who thought Mauritius was granted independence prematurely by the British were right,’ said his father. ‘Nepotism and corruption’, he added by way of explanation.

Things are not going well for Shiv who, after a few successful appeals, has lost the case on Uncle Ram’s inheritance and is ordered to pay the legal costs. At the request of Vishnu’s mother, Vishnu takes the money to the other party’s lawyer, as Shiv is too proud to do so. It does mean that Shiv really has no money to pay for a study abroad for Vishnu. Vishnu has to settle for a scholarship to the University of Madagascar.

After successfully completing his studies at the University of Madagascar, Vishnu gets a scholarship from Yale University and leaves for America in August 1971. A culture shock awaits him there. In the host family where he stays before the start of his lectures, the Tucker family, the father helps with the cooking. This is really intense for Vishnu because like his father, he has never cleared the table, washed plates, let alone cooked.

When he was growing up, their neighbour, Mrs. Kajal Desai, was more interested in literature than cooking. If her husband, Mr Desai, was dissatisfied with the meal she served him, which was often the case, he would beat her up. Kajal’s mother told Vishnu’s mother that she had regularly warned her husband that ’too much education is not good for girls; they lose respect for our traditions’. Mrs Kajal fared badly. One day, she was found by Vishnu writhing in pain and foaming at the mouth. She was rushed to hospital but to no avail. The doctor stated that she had drunk acetic acid. The judge later established that she had committed suicide.

Vishnu could not believe his ears that at Yale University students called their professors by their first names and with amazement he saw that in America white people did jobs that in Mauritius were done by coloured people. It is with utter amazement that he sees a black manager giving orders to white employees in the kitchen of the campus. This would be unthinkable in Mauritius where skin colour determines social position. Once, when Vishnu’s mother asked her husband’s younger sisters to help her sweep leaves in the garden, she was given a hard time by her brothers-in-law. “How will they find suitable husbands if they turn dark labouring in the sun?” said one of them indignantly.

Closing
Silent winds, dry seas paints a penetrating picture of growing up in ethnically segregated Mauritius. A society where alcohol abuse is common. Suicide, as described in Vinegar in My Veins (2012) by Orchida Bachnoe, is also not an unknown phenomenon. It is also a society from which Hindostani youngsters fervently want to emigrate so that they will have better prospects for the future and escape the straitjacket of arranged marriages and the oppressive caste system. At the same time, the novel does not ignore the culture shock that Vishnu underwent in America.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Suriname, Taal & Literatuur
No Comments

Dr. J.P. Kaulesar Sukul: de eerste Hindostaanse academicus en een markante persoonlijkheid – Prof. Chan Choenni

dinsdag, 31 mei 2022 by Redactie Hindorama

Prof. Chan Choenni

Dr. J.P. Kaulesar Sukul (1900-1980) was de eerste Hindostaans-Surinaamse academicus in Suriname. Hij behaalde de graad Master of Arts (M.A.) in 1948 aan de Amerikaanse Columbia University in New York. J.P. Sukul, zoals hij destijds bekendstond, promoveerde 10 jaar later -in 1958- aan de Universiteit van Utrecht tot Doctor. Zijn proefschrift behandelt één van de belangrijkste filosofische werken uit het hindoeïsme, namelijk de Srimad Bhagavad Gita. Hij was niet alleen een intellectueel, maar ook een markante persoonlijkheid vanwege zijn postuur, rijzige gestalte en levensstijl. Hij dwong respect af en straalde gezag uit in een tijd waarin hiërarchische verhoudingen domineerden in Suriname; dat was tot de jaren zestig het geval. J.P. Sukul heeft grote verdiensten gehad voor Suriname en in het bijzonder voor de Hindostaanse gemeenschap. Tijdens de contracttijd (1873-1920), met name in het begin van de twintigste eeuw, waren er enkele bekende Hindostaanse voormannen, te weten de hoofdtolk Sitalpersad Doobay en zakenman Lutchmon Sing. Zij waren echter beiden geboren in India. De ambtenaar Najaralie Hajary, geboren in 1893 in Suriname (in het district Nickerie), was destijds eveneens een prominente Hindostaan. Hij was ambtenaar en heeft enkele artikelen geschreven. Deze drie leiders zijn in 1920 naar India geweest om een hervatting van de Hindostaanse immigratie naar Suriname te bepleiten. Zij hebben onder meer Mahatma Gandhi ontmoet, maar de immigratie naar Suriname werd helaas niet hervat. In de jaren dertig en veertig waren de praktizijn (niet-academisch opgeleid advocaat) Clemens Ramkisoen Biswamitre, geboren in 1897, en de hoofdonderwijzer William Juglall, geboren in 1900, prominente Hindostaanse voormannen. Biswamitre was rooms-katholiek en Juglall was EBG’er -hij behoorde tot de protestantse Evangelische Broedergemeente. De leidende persoon onder de hindoes in de jaren dertig en veertig werd de hoofdonderwijzer J.P. Sukul, geboren in 1900. Hij bereikte de leeftijd van 80 jaar en kan worden beschouwd als de eerste Hindostaanse gezaghebbende intellectueel. Hij heeft een voorbeeldfunctie gehad voor Hindostaanse intellectuelen die prominent werden in de jaren vijftig en zestig. Voor enkele Hindostaanse politici was hij een goeroe (leermeester). Toen hij onderwijzer was in Nickerie heeft hij onder andere één van zijn intelligente leerlingen, Jagernath Lachmon, in 1926 naar Paramaribo gehaald en om hem beter onderwijs te laten volgen. Toch is dr. J.P. Kaulesar Sukul minder bekend en minder populair geworden. De vraag is hoe het komt dat hij ondanks zijn intellectueel kaliber en verdiensten niet de populariteit kreeg die hij verdient. In dit artikel wordt gepoogd deze vraag te beantwoorden. Eerst komt aan de orde zijn afkomst en zijn rol als pater familias. Het vooruitbrengen van de (uitgebreide) familie door het familielid dat succesvol werd, werd toentertijd als heilige plicht beschouwd binnen de Hindostaanse gemeenschap. Daarna wordt zijn veelzijdige loopbaan besproken. Vervolgens wordt stilgestaan bij zijn karakter en, in het bijzonder, zijn reputatie zich te laten voorstaan op zijn hoge kaste­achtergrond. Hij was een behoudende man die de teloorgang van het kastenstelsel heeft meegemaakt. Tot slot komen zijn verdiensten aan bod.

De contractarbeider Sitalu Sewbarun geboren in 1856 in India en overleden in 1938 in Suriname.

De gezaghebbende Pandit Hindori geboren in 1867 in India en overleden in 1925 in Suriname.

Familieachtergrond
Jagessar Persad Kaulesar Sukul werd geboren in Parama­ribo in het jaar 1900 in een Brahmaanse familie, de hoogste kaste onder de hindoes. Hij gebruikte graag de afkorting J.P. Hij emigreerde in 1973 naar Nederland en overleed op 28 september 1980 in Utrecht. Toen J.P. Sukul werd geboren was de Hindostaanse gemeenschap in Paramaribo vrij klein. Bovendien was de emigratie vanuit India nog volop gaande en velen dienden nog als contractarbeider op de plantages. De contracttijd eindigde omstreeks 1920 en J.P. Sukul was toen al volwassen. De Hindostanen hadden nog steeds de status van ‘koelie’ en werden meestal achtergesteld door de zogeheten lichtgekleurde elite die de voorhoede vormde van de gemengde bevolking. Ook Javanen en Afro-Surinamers werden achtergesteld. Sterker nog: Hindostanen werden als Britse onderdanen in Suriname toen als vreemdelingen beschouwd. Pas in 1927 werden de in Suriname geboren Hindostanen van rechtswege Nederlands onderdaan.

J.P. Sukul’s náná – maternale grootvader- Sitalu Sewburn (contractnummer M/1993) was in 1856 geboren in India. Hij arriveerde op 12 december 1884 in Suriname met het zeilschip British Nation II op 28-jarige leeftijd als contract­arbeider in Suriname. Hij was van Brahmaanse afkomst en koos in 1932 de geslachtsnaam Sewbarun Misser. Sewbarun behoorde tot de groep van de pioniers onder de Hindostaanse contractarbeiders; dat was de groep aangekomen tussen 1873-1889. Hij heeft zich na zijn contractperiode in het district Commewijne opgebouwd als ondernemer. Sewbarun werd in het begin van de twintigste eeuw één van de welvarende Hindostanen in Suriname en bezat een grote cacaoplantage in het district Saramacca met tientallen werknemers. Hij exporteerde cacao en kocht een grote landerij aan de rand van het toenmalige Paramaribo. Dat was bij de huidige Louise­laan op Combé. Vroeger heette deze straat een tijd lang Sewbarun Misserstraat. Er wordt beweerd dat de Creolen het moeilijk vonden om de naam Sewbarun uit te spreken. Bij de aansluiting van de Sewbarun Misserstraat met de Louiselaan werd daarom gekozen voor de naam Louise­laan. Overigens zou het van historisch besef getuigen om deze Hindostaans-Surinaamse pionier te eren en de naam Louiselaan alsnog te wijzigen in Sewbarun Misserstraat. Tegenwoordig worden immers Hindostaanse, Javaanse en andere namen die vroeger vreemd klonken in de oren van de gevestigde bevolking correct uitgesproken. Het ouderlijk huis van J.P. Sukul was op de hoek van de Mahonylaan en de Louiselaan.

Sewbarun trouwde officieel in 1912 met Gangi Isree (M/1810) die net als hijzelf op 12 december 1884 arriveerde in Suriname met het zeilschip British Nation II. Gangi Isree had een dochter van 22 maanden die was meegekomen naar Suriname. Deze dochter genaamd Roghobunsee Sorojpaul (M/1811) was de moeder van J.P. Sukul. Zijn vader was de contractarbeider Kaulesar Bhowanidihul (W/406) uit India die met het zeilschip Erne II op 14 maart 1894 in Suriname arriveerde. Hij was een goede zanger en geschoold in het Hindi. Het paar had vijf kinderen, twee zoons en drie dochters. Omdat naast J.P. Sukul, zijn jongere broer en zijn drie zusters belangrijke stamvaders en stammoeders zijn geworden van grote Hindostaanse families worden zij in dit verband ook genoemd.

De eerste dochter Sarjoo (geboren oktober 1897) trouwde met Basdew Sharma. Zij werd de náni (maternale grootmoeder) van de later bekende rechter Mr. Albert Ramnewash. De familie Sharma heeft Hindostaanse muzikanten voortgebracht. De tweede dochter Gangadai (geboren in oktober 1907) was de schoonmoeder van de voormalige Minister van Justitie, Hemradj Shriemisier, die een boezemvriend werd van de Afro-Surinaamse leider Johan Pengel.

De jongste dochter Premda (1910-2008) trouwde met Budhram Hindori die van plantage Vreeland eind jaren twintig verhuisde naar Paramaribo. Budhram werd later een welvarende makelaar en woonde aan de Tour­tonne­laan. Hij was de zoon van de bekende pandit Hindori afkomstig uit India. Deze gezaghebbende pandit Hindori is onder andere de goeroe geweest van J.P. Sukul en heeft hem Hindi geleerd en de beginselen van de hindoefilosofie bijgebracht. Hindorising (sing werd later geschrapt) arriveerde op 22-jarige leeftijd op 28 maart 1902 met het zeilschip Lena II in Suriname. Hij overleed op plantage Vreeland op 57-jarige leeftijd. Een andere zoon van pandit Hindori was Sukhram die zelf ook een gezaghebbende en bekende pandit van de Arya Samaj werd. Het gezin van Premda en Budhram bestond uit 10 kinderen, onder wie de VHP-politicus ir. George Hindori. Het doorgeven van kennis via de familielijn was een bekende praktijk in de hindoegemeenschap en J.P. Sukul was op zijn beurt weer de goeroe van George Hindori die aan de vooravond van de onafhankelijkheid van Suriname tegen de wens van zijn partij (VHP) ervoor koos mee te werken aan onafhankelijkheid op 25 november 1975. Helaas ging mijn geplande interview in 2006 met de toen 95-jarige Premda in Paramaribo in haar woning niet door omdat de bediende de poort uit veiligheidsoverwegingen weigerde te openen.

De karakteristieke woning van de familie Budhram Hindori en Premda aan de Tourtonnelaan in Paramaribo. Premda Hindori-Kaulesar Sukul werd één van de stammoeders van de familie Hindori. Haar echtgenoot Budhram Hindori werd een succesvolle makelaar.

De broer van J.P. Sukul heette Sooraj Persad en stond bekend als Gobhrie Sukul. Hij werd bestuursopzichter, was een bekende zanger, harmonium- en sitarspeler. Hij heeft een belangrijke rol gespeeld in het behoud van de Hindostaanse cultuur. Hij was onder andere de eerste Hindostaanse radio-omroeper bij de AVROS en bestuurslid van de Shri Sanatan Dharm, de landelijke organisatie van de grote behoudende stroming onder de hindoes in Suriname.

J.P. Sukul was getrouwd met Dhanpatia. Het gezin telde vijf kinderen: vier dochters en één zoon. Hun zoon Harrypersad Kaulesar Sukul werd chirurg en later hoogleraar aan de Universiteit van Suriname. De andere kinderen hadden ook een hogere opleiding. Hun dochter Hilda was gehuwd met de cardioloog dr. Rambaran Mishre. Hij was overigens door J.P. Sukul samen Lachmon van Nickerie gehaald en in huis opgevangen in Paramaribo. Rambaran Mishre werd in 1958 Minister van Landbouw, Veeteelt en Visserij (LVV). De tweede dochter Betty was getrouwd met chirurg Hans Adhin.

Dr. J.P. Sukul na zijn promotie in 1958.

Pater familias
J.P. Sukul heeft als een pater familias de meeste familie­leden ondersteund en geholpen. Hij stond bekend als Barká mámá (moeders oudste broer) en zijn broer Gobhrie was bekend als Chotka mámá (moeders jongere broer). In de rol van Barká mámá werd J.P. Sukul alom gerespecteerd en ook gevreesd. De Hindostanen hielpen elkaar toentertijd wanneer ze zich vestigden in Paramaribo; niet alleen met huisvesting, maar ook met het verwerven van arbeid. J.P. Sukul stond op goede voet met veel witte bestuurders en werd gerespecteerd om zijn kennis van het hindoeïsme en de hindoefilosofie. Hij kon op voorspraak het een en ander regelen. Hij stond ook op zeer goede voet met de dominante gouverneur J.C. Kielstra die Suriname heeft geregeerd tussen 1933-1944. Zo heeft gouverneur Kielstra op uitnodiging van J.P. Sukul een hindoehuwelijk bijgewoond. Hij ging zelfs mee met de barát (de bruidegomstoet).

J.P. Sukul was tevens goed bevriend met de derde agent-generaal van de Immigratie C. Van Drimmelen die in Suriname diende van 1902 tot januari 1921. Toen hij naar Nederland afreisde voor zijn promotietraject werd hij tijdelijk opgevangen in Amsterdam door de dochter van Drimmelen. Dit toont aan dat J.P. Sukul toentertijd als Hindostaan en zoon van contractarbeiders in tegenstelling tot de meeste Hindostanen wel gelijkwaardig werd bejegend en zich in de hoogste kringen bewoog.

Brahmaanse afkomst
J.P. Sukul ’s vader Kaulesar Bhowanidihul (en J.P. zelf ook) heeft gecorrespondeerd met de familie in India. Zijn kleindochter Anoesoeijadebi Birjmohan-Hindori -thans 93 jaar- vertelde dat zij in India de familie heeft opgezocht.

De familie bestaat uit geleerde mensen. Zij zijn Brahmanen. Bij aankomst in de woning van de familie kwam iemand met een thariyá (koperen schaal) met daarop een lotá (rondvormige koperen beker) met water om mijn voeten te wassen. Ik heb dat geweigerd. Al zijn wij Brahmanen, maar deze rewáj (praktijk/gewoonte) hebben wij niet meer in Suriname en Nederland. Ik vond het leuk in India, maar het leven voor veel Hindostanen in Suriname en Nederland is veel beter en gelukkig bestaan die Brahmaanse dingens niet meer.

Bij inschrijving van de familienaam Kaulesar werd het achtervoegsel Sukul toegevoegd om de Brahmaanse afkomst te accentueren (net als bijvoorbeeld Panday). De familienaam werd dus officieel Kaulesar Sukul. Enkelen voeren echter alleen de achternaam Sukul. Er kan dan verwarring ontstaan, want niet iedereen die de achternaam Sukul voert, is verwant aan elkaar. Zo waren er in de jaren dertig binnen de hindoegemeenschap twee prominente personen met de naam Sukul. Naast Kaulesar Sukul was er pandit Rampersad Sukul die tegen het kastenstelsel was en zich bekeerde tot Arya Samaj. Hij trouwde met de bekende Mata Mahadei, die toen al vermogend was. Met het vermogen van dit kinderloze echtpaar werd de mooie inmiddels afgebroken mandir aan de Gravenstraat annex Mahatma Gandhi internaat gebouwd.

In de jaren dertig waren kastentegenstellingen nog prominent aanwezig in Suriname. Binnen de hindoe­gemeen­schap waren er conflicten tussen de behoudende Sanatan Dharm en de reformistische Arya Samaj. Ook hadden vertegenwoordigers van de lage kasten in 1934 een aparte vereniging, de Haridjan (Gods Volk) opgericht (zie: C.J.M. De Klerk, De Immigratie der Hindostanen, 1953 pagina 172). Praktijken zoals dat Brahmanen eerst moesten eten tijdens diensten en feesten voordat anderen aan de beurt kwamen (Brahmbhojan), waren nog niet verdwenen. Toentertijd probeerde men zoveel mogelijk te trouwen binnen de Brahmaanse kaste. Dat werd echter lastiger, omdat de groep in omvang vrij klein was. Door onderlinge huwelijken werd men steeds meer verwant aan elkaar. Anders dan bij moslims werden neef-nicht huwelijken niet geaccepteerd. Er was kans op inteelt en erfelijke ziekten in de volgende generaties. Handhaving van het kastenstelsel met bijhorende praktijken werd dan ook steeds moeilijker.

J.P. Sukul in zijn uniform als Districtscommissaris.

Loopbaan
In het begin van de twintigste eeuw was er geen middel­baar onderwijs in Suriname dat toegang gaf tot een universitaire studie in Nederland. Men kon na afronding van de achtjarige mulo en na een zwaar toelatingsexamen naar de geneeskundige school. Naast geneeskundige kon men praktizijn (Surinaams advocaat) of landmeter worden. Dat waren prestigieuze beroepen die weggelegd waren voor slechts enkele zeer getalenteerde personen uit de Hindostaanse en Afro-Surinaamse gemeenschap. Als ze tenminste niet werden gediscrimineerd en voldoende geld hadden om deze studie te betalen. Voorts kon men hoofonderwijzer worden; dat was toen ook een beroep met een hoog prestige. Men moest echter de zogeheten hoofdakte behalen om deze bevoegdheid te krijgen. Het lukte de intelligente en getalenteerde J.P. Sukul om hoofdonderwijzer te worden. Hij werd eerst kwekeling en behaalde daarna de vierde rang (hulponderwijzersakte) en vervolgens de derde rang (onderwijzersakte). Hij werd als onderwijzer uitgezonden naar verschillende scholen, zoals in het district Nickerie maar ook aan de rand van Paramaribo (de wijk Duisburg). Nadat hij de hoofdakte had behaald werd J.P. Sukul hoofd van de Koningin Wilhelminaschool in Paramaribo. Deze openbare school was gelegen tegenover de Centrale markt van Paramaribo. J.P. Sukul had -als Hindostaan- dan ook een prestigieuze functie verworven in de jaren dertig. Bekende Hindo­staanse hoofonderwijzers waren toen ook Biswamitre, Juglall en L.B. Sitalsing. J.P. Sukul was vooruitstrevend en wilde zich in intellectueel opzicht verder ontwikkelen. Hij besloot Sanskriet te studeren in New York. Hij behaalde zijn Master of Arts titel (vergelijkbaar met drs) in 1948. Na terugkeer uit New York werd hij in Suriname waarnemend hoofd (Chef) van het Centraal Archief in Paramaribo. In 1951 werd hij benoemd tot tijdelijk Districtscommissaris van Saramacca.

Proefschrift van dr. J.P. Sukul. In 1981 uitgegeven als De Bhagavad Gita: beschouwingen en interpretatie. J.P. Sukul in Nederland op oudere leeftijd.

Drs. J.P. Sukul wilde promoveren en vertrok naar Nederland waar hij, zoals gezegd, in juni 1958 tot doctor promoveerde aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Zijn proefschrift werd een boekwerk over de Bhagavad Gita, een rechtstreekse vertaling uit het Sanskriet en beschouwing in het Nederlands. Dr. J.P. Sukul is overigens nooit hoogleraar (professor) geworden, zoals hier en daar ten onrechte wordt beweerd. Hij heeft wel enkele belangrijke publicaties geschreven, maar vergeleken met, bijvoorbeeld, dr. mr. drs. Jnan Adhin is zijn publicatielijst vrij bescheiden. J.P. Sukul was een intellectueel van een generatie eerder, toen er ook veel minder werd gepubliceerd. Niettemin werd hij zeer hooggeacht om zijn kennis en kunde. Dit hoorde ik in 1987 ook van Mr. Hugo Pos (1913-2000), de voormalige procureur-generaal van Suriname en tijdgenoot van J.P. Sukul. Mr. Pos werd in 1985 de eerste voorzitter van het Landelijk Bureau Racismebestrijding (LBR) waar ik wetenschappelijk onderzoeker was. Nadat hij mijn artikel over racismebestrijding in Frankrijk had gelezen, zei hij op complimenteuze toon: Choenni, mi boi, jij bent een intellectueel. In mijn tijd was J.P. Sukul een grote Hindostaanse intellectueel; Heb je hem gekend? 

Markante persoonlijkheid
Na zijn terugkeer uit Nederland werd J.P. Sukul in Suriname vanaf eind 1958 Districtscommissaris en ook waarnemend hoofd van het binnenlands bestuur. J.P. Sukul had ook andere kwaliteiten en heeft verschillende nevenfuncties gehad. Toen hij nog hoofdonderwijzer was, werd hij in 1938 voor een periode van vier jaar benoemd tot lid van de Staten van Suriname. Van de vijftien Statenleden werden er toen tien gekozen door een kleine welvarende groep burgers (volgens het zogenoemde census- en capaciteitskiesrecht). Tevens werden vijf Statenleden benoemd om onder meer de Hindostaanse en Javaanse groep te vertegenwoordigen. Als vertegenwoordiger van de hindoes werd J.P. Sukul In 1942 herbenoemd als Statenlid tot 1946. In 1948 maakte hij deel uit van de Surinaamse delegatie die deelnam aan de Ronde Tafel Conferentie (RTC) in Nederland over de Staatkundige toekomst van Suriname. J.P. Sukul heeft ook in verschillende adviesraden en commissies gezeten. Hij was voorzitter van de Raad van Advies voor de regering en tweede vervanger van de Gouverneur. De eerste vervanger was de procureur-generaal. Hij was onder meer ondervoorzitter van de commissie die de Encyclopedie van Suriname in 1977 uitbracht. Hij heeft voorts de auteur pater C. De Klerk geadviseerd bij de samenstelling van zijn proefschrift Cultus en ritueel van het orthodoxe Hindoeïsme in Suriname. En last but not least: hij was tot de jaren vijftig de belangrijke deskundige op het terrein van het hindoeïsme en de Hindostaanse gemeenschap. Hij is tevens bestuurslid en adviseur geweest van Hindostaanse organisaties, maar was ook een bekend lid van de orde van vrijmetselaren. In 1960 werd hij benoemd tot officier in de Orde van Oranje-Nassau. Hij ontving felicitaties van Prins Bernard met wie hij bevriend was geraakt tijdens diens bezoeken aan Suriname.

J.P. Sukul was een gezaghebbende, zelfingenomen en strenge man die er niet voor schroomde af en toe een sneer uit te delen. Vooral als hij in Hindostaanse kringen kwam, moest men zich gedragen volgens de normen en waarden -die overigens niet precies waren omschreven- en het nodige respect in acht nemen. Hij kon degenen die afweken van de houding die hij gewenst achtte -zich dus onbehoorlijk gedroegen in zijn ogen- ter plekke een schrobbering geven. Volgens enkele informanten werd hij gevreesd en werd iedereen rustig als hij het gezelschap naderde. Niettemin had J.P. ook een andere kant. Hij was modern en had als hobby fotograferen. Hij ontwikkelde zelf zijn foto’s in zijn eigen donkere kamer in huis. Ook volgde hij op latere lijftijd dansles en sitarles. Kennisvergaring en zich verder ontwikkelen waren voor hem heel belangrijk. Hij lustte tevens een borreltje en kleedde zich altijd netjes en westers. Hij was een heer van stand. De 85-jarige radioloog dr. Pertab Chandiesaw ontmoette J.P. Sukul midden jaren vijftig op het schip met passagiers naar Nederland. Hij vertelde dat J.P. Sukul ook humor had en goed Frans kon spreken. Al met al was dr. J.P. Sukul een markante persoonlijkheid.

Teloorgang kastenstelsel
Op één gebied vertegenwoordigde hij echter een stroming in Suriname die niet alleen controversieel was, maar ook de emancipatie van de hindoegemeenschap blokkeerde. Hij had de reputatie erg gesteld te zijn op zijn hoge kastenachtergrond en geleerdheid. Overigens bestrijden familieleden de opvatting dat J.P. Sukul zijn hoge kaste op de voorgrond stelde. Niettemin heeft hij geprobeerd het kastenstelsel in Suriname te handhaven en ook daarnaar te handelen. Dat verklaart mede waarom hij met anderen op 13 februari 1947 de Surinaamse Hindoe Partij oprichtte. J.P. Sukul werd de voorzitter en de partijtop bestond uit Brahmanen. In Suriname was toen volop discussie over de invoering van het algemeen kiesrecht. Het algemeen kiesrecht hield in dat alle volwassen burgers zouden mogen stemmen in tegenstelling tot het census- en capaciteitskiesrecht dat toen bestond in Suriname. Bij het censuskiesrecht mochten alleen burgers met een bepaald minimuminkomen en opleidingsniveau stemmen. Dat was een minderheid van ongeveer 3.000 volwassenen van de ongeveer 100.000 volwassenen in Suriname. De zogeheten lichtgekleurde elite die aan de macht was, fulmineerde tegen invoering van dit algemeen kiesrecht. De vertegenwoordigers van de overgrote meerderheid van Hindostanen, Afro-Surinamers en Javanen waren fervente voorstanders. Opvallend genoeg bleek de Surinaamse Hindoe partij onder leiding van J.P. Sukul tegen invoering van het algemeen kiesrecht te zijn! Mr. dr. F. Mitrasing stelde in zijn proefschrift uit 1959 (pagina 84) het volgende vast over deze Hindoe partij, die weinig aanhang kreeg:

In een voor de geloofsgenoten weinig acceptabele eenzijdigheid vanwege het dominerend familie-, kaste- en conservatieve element in het bestuur…de Hindoes toonden hierdoor dat politiek vertrouwen en religie verering inclusief kastenontzag niet per sé behoeven samen te gaan. De partij had ten doel het algemeen welzijn van de Hindoegodsdienstbelijders te bevorderen…veel is van deze partij niet uitgegaan. T.a.v. het algemeen kiesrecht nam zij een dubieuze en daardoor verwonderlijke houding aan.

J.P. Sukul nam dus een positie in die tegen de belangen en de emancipatie inging van de Hindostaanse bevol­kings­groep die hij jarenlang had gerepresenteerd. De lichtgekleurde elite was tegen invoering van het algemeen kiesrecht, want het geven van stemrecht aan lager- en ongeschoolden werd gelijkgesteld als ‘het geven van een scheermes aan een aap’. Vanuit het belang dat hij hechtte aan kennis en hiërarchie alsook aan kasteachtergrond, meende J.P. Sukul blijkbaar dat personen behorende tot de lagere kasten en ongeschoolden geen stemrecht mochten krijgen, want dat zou gelijkstelling betekenen van alle volwassenen. De essentie van het kastenstelsel was juist ongelijkheid. Wat de precieze reden is geweest blijft echter duister. Helaas heeft hij zich hierover niet uitgelaten en is ook later niet geïnterviewd over zijn toenmalige standpunt. De Nederlandse regering besloot in 1948 wel het algemeen kiesrecht in te voeren in Suriname. Er werd evenwel een kiesstelsel ingevoerd dat ten nadele was van de Hindostaanse en Javaanse groep. De Hindostaanse partijen waren gedwongen om te fuseren om kans te maken op het winnen van zetels in de Staten van Suriname. De Hindoe partij van Sukul fuseerde daarom met de Hindostaans-Javaanse Politieke Partij en de Moslim Partij tot één partij. De Verenigde Hindostaanse Partij (VHP) werd in januari 1949 geproclameerd. De voormalige leerling van J.P. Sukul, Jagernath Lachmon, werd voorzitter van de VHP. Jagernath Lachmon werd de dominante politieke leider, maar was evenals als J.P. Sukul nogal autoritair en dat maakte de onderlinge communicatie tussen beiden niet gemakkelijk. Bovendien behoorde Lachmon niet tot de hogere kaste. Blijkbaar had J.P. Sukul ook moeite om het gezag van Lachmon te accepteren en heeft zich wijselijk terug­ge­trokken uit de actieve politiek. Andere Brahmaanse prominenten erkenden wel het gezag van Lachmon.

Dat J.P. Sukul zich liet voorstaan op zijn hoge kasteachtergrond, maar ook bepaalde verhoudingen wilde handhaven kan deels worden verklaard uit de context waarin hij opgroeide. Hij groeide op in de wijk Combé in de buurt van de Louiselaan. In het begin van de twintigste eeuw was daar een concentratie van hindoes behorende tot de zogeheten lage kasten. Er woonden daar:

vooral Doms en Dhankars in ellendige krotten bijeen. Dit stadsgedeelte werd toen door de andere Br. –Indiërs: Kidderpur genoemd, naar de gelijknamige Pariahwijk in Calcutta (zie: C.J.M. De Klerk, De Immigratie der Hindo­stanen in Suriname, 1953 pagina 167).

Kiddir betekent in het Sanskriet pauper en is afgeleid van Khidira. Doms zijn straatvegers en Dankars of Darkars zijn bamboebewerkers. Het verschil tussen J.P. Sukul en deze hindoes was groot; niet alleen in welvaart, maar zeker ook in kennis, opleiding en sociaal gedrag. J.P. Sukul was een zeer belezen man en bezat een grote bibliotheek. Na de Tweede Wereldoorlog en vooral vanaf de jaren zestig ontstond een grote sociale dynamiek binnen de Hindostaanse gemeenschap. Velen verhuisden van de districten naar Paramaribo en bereikten vooruitgang in het economisch leven en in het onderwijs. Kasteachtergrond werd minder bepalend en de macht en het gezag van behoudende Brahmanen kalfde af. J.P. Sukul heeft dit emancipatieproces en de veranderingen binnen de Hindostaanse gemeenschap, zoals de vervlakking van de hiërarchische verhoudingen meegemaakt (zie verder: C. Choenni, Sociale dynamiek binnen de Hindostaanse gemeenschap, Hindorama.com). Zo luidde de derde stelling bij zijn proefschrift uit 1958:

Het kastewezen onder de Hindoes in Suriname heeft thans reeds vele zijner scherpe kanten verloren en nadert langzaam aan het stadium van een standenstelsel.

J.P. Sukul in zijn studeerkamer in Paramaribo.

Toen was echter al nauwelijks meer sprake van een standenstelsel binnen de hindoegemeenschap. De omgeving van J.P. Sukul veranderde en zijn opstelling en bejegening van degenen die niet tot hoge kasten behoorden, paste niet meer bij de gewijzigde verhou­dingen. Enkele informanten beaamden dat en stelden zelfs dat hij hindoes behorende tot de hogere kasten bevoordeelde. Maar er zijn ook voorbeelden bekend waaruit blijkt dat hij personen behorende tot een lagere kaste of een andere religie heeft geholpen. De mentorrol die hij heeft gespeeld ten opzichte van Lachmon is al genoemd. Hij had ook een jongeman van Marron afkomst geadopteerd die bij hem op de benedenverdieping van het grote huis aan de Mahonylaan heeft gewoond. De Hindostaanse ‘international’ voetballer Paul Amereerali vertelde mij in 2007 dat J.P. Sukul hem heeft geholpen:

Hij was hoofd van de Wilheminaschool die tegenover de markt van Paramaribo was gevestigd. Ik zat op deze school. Hij zag mij vaak kippen sjouwen, want mijn vader verkocht kippen op de markt. Toen ik mijn getuigschrift had behaald, zei hij tegen mijn vader dat ik naar de Hendriksschool moest. Dat was een chique muloschool. Ik had toen nooit gedacht dat ik ooit op de Hendrikschool terecht zou komen. Dat was een school voor de rijken. Mijn vader zei tegen Sukul: Pandit, wat zegt u nu. Ik heb gewacht tot deze jongen van school is. Hij kan mij nu de hele dag helpen. Ik heb nauwelijks twee dubbeltjes om te eten. Hoe kan ik hem naar een hogere school sturen. Ik kan geen schoolgeld betalen, en ook schoenen en kleren. Mijn moeder kwam dit verhaal te weten. Zij zei dat als mijn jongen verder wil leren wij moeten zorgen dat hij verder gaat leren. Het was in de tijd van de Tweede Wereldoorlog. De directeur van de Hendrikschool was ene meneer Calor. Iedereen was bang voor hem, omdat hij zeer streng was. Hij wilde mij niet inschrijven omdat ik arm was. Ik had nauwelijks een behoorlijke broek aan. Hij kan zich niet aanpassen en heeft geen schoeisel, zei hij. Meneer Sukul heeft toen lang met de heer Calor gepraat en gezegd: ik sta garant voor die jongen en zijn schoolgeld. Ze zijn toen overeengekomen om mij voor zes maanden toe te laten op de Hendrikschool. Sukul is toen garant gebleven voor mij. Ik moet zeggen dat een hindoeman mij heeft geholpen. Geen enkele rijke of geleerde moslim wilde mij toen helpen.

Verdiensten
 J.P. Sukul heeft zichtbaar en vaak ook onzichtbaar velen geholpen en geadviseerd. In dit verband is het vermeldenswaard dat hij zijn gezag heeft aangewend, waardoor mevrouw Betsy Ramkalia Gonesh de eerste Hindostaanse vroedvrouw werd. Zij heeft talloze kinderen ter wereld helpen brengen en hen ook financieel ondersteund. Haar vader wilde niet dat zij als Brahmaanse het beroep van vroedvrouw zou uitoefenen, want dat was een beroep voorbehouden aan vrouwen van de laagste kaste; zij werden dái genoemd. J.P. Sukul heeft haar vader gezegd dat zij tolk zou worden in het ‘s Landshospitaal, terwijl zij daar feitelijk de opleiding tot vroedvrouw zou volgen. Het was een leugentje om bestwil, maar dit illustreert dat J.P. Sukul niet oerconservatief was. Hij vond het prima dat een Brahmaanse vrouw vroedvrouw werd. Ook op persoonlijk vlak kon hij met sommige leiders van de lage kasten overweg. Zo was hij in 1938 voorzitter geworden van een hindoe-organisatie die de Vedische kennis moest promoten, terwijl Johannes Mungra penningmeester werd. Mungra was leider van de lage kasten en zakenman en werd later de belangrijkste propagandist van de VHP.

Ook op het terrein van het behoud en ontwikkeling van de Hindostaanse cultuur heeft J.P. Sukul grote verdiensten gehad. Door zijn uitstekende contacten met de witte machthebbers van Suriname lukte het hem zendtijd te krijgen op de radio voor Hindostaanse programma’s. In 1935 kwam de AVROS (Algemene Vereniging Radio Omroep Suriname) radio en J.P. Sukul kon wekelijks een Hindostaans programma verzorgen. Later werd zijn broer Gobhrie de radio-omroeper van een uitgebreider Hindostaans programma. De eerste uitzending was op 1 september 1941 en deze Hindostaanse radio-uitzending werd intensief beluisterd. In september 1942 was de viering van 1 jaar Hindostaanse radio-uitzending. Er was een feestmaal voor 60 personen, onder wie veel Hindostaanse vrouwen. J.P. Sukul verzorgde een radio-uitzending over deze viering. Volgens het blad De West van 12 september 1942 was het ’voor het eerst in de geschiedenis van Suriname, dat Hindostaansche dames aanzaten aan een maaltijd welke een min of meer openbaar karakter droeg.’ Toentertijd namen nog weinig Hindostaanse vrouwen deel aan het openbare leven (zie ook: L. Gobardhan. Onderwijs als sleutel tot maat­schap­pelijke vooruitgang, 2001 pagina 231). Volgens prof. Michiel van Kempen, kenner van de Surinaamse literatuur, is er naast dr. Jnan Adhin geen enkele Surinamer geweest die zich zo breed voor de emancipatie van het Hindostaanse volksdeel heeft ingezet als J.P. Sukul. Niet onvermeld mag blijven de vriendschap tussen J.P. Sukul en gouverneur Kielstra. Het is mede aan de invloed van hem te danken dat gouverneur Kielstra tegen de wil van de meerderheid van de Staten van Suriname het hindoe- en moslimhuwelijk wettelijke erkenning heeft gegeven. Dit staat bekend als de Aziatische huwelijkswetgeving van oktober 1940. Daardoor konden de Hindostanen de erfenissen overdragen aan hun kinderen.

De chela’s (leerlingen) J. Lachmon en G. Hindori van J.P. Sukul kwamen tegenover elkaar te staan aan de vooravond van de dramatische onafhankelijkheid van Suriname.

In 1948 heeft J.P. Sukul twee belangrijke artikelen geschreven ten behoeve van de Nederlandse commissie tot bestudering van bestuurlijke hervormingen. Het betrof beknopte overzichten over de positie van Hindostanen en van Javanen. J.P. Sukul trok zich na zijn pensionering grotendeels terug uit het openbare leven en vestigde zich in 1973 in Nederland. De verwijdering tussen Lachmon en Hindori, twee van zijn chela’s (leerlingen) en de dramatische onafhankelijkheid van Suriname heeft hij vanuit Nederland gevolgd. Welke mening dr. J.P. Sukul had over deze en andere ontwikkelingen daarna, weten wij niet. Hij heeft in 1974 nog een brochure over het Holifeest geschreven voor de vereniging Sanatan Dharm gevestigd in Utrecht. Daarna heeft hij in betrekkelijke anonimiteit geleefd in Nederland. Hij overleed in 1980 en is gecremeerd in Utrecht. Het is jammer dat hij niet is geïnterviewd en zijn visie heeft kunnen geven waarom hij in 1948 tegen invoering van het algemeen kiesrecht was.

Al met al heeft dr. J.P. Kaulesar Sukul grote verdiensten gehad voor Suriname en, in het bijzonder, voor de Hindostaanse gemeenschap. Niet in de laatste plaats omdat hij heeft gezorgd dat de latere vader des vaderlands van Suriname, Jagernath Lachmon, voortgezet onderwijs kon genieten. Indirect heeft J.P. Sukul dan ook een bijdrage geleverd aan de verbroederingspolitiek en een harmo­nieuze multi-etnische samenleving in Suriname. Het moge duidelijk zijn dat de markante dr. J.P. Kaulesar Sukul daarom meer waardering en meer bekendheid verdient. Gelet op de verdiensten van J.P. Sukul zou de Mahonylaan naar hem kunnen worden vernoemd. Ik ben geen voorstander van wijziging van historische gefundeerde straatnamen, maar in dit geval gaat het om de naam van een boom. Straatnamen gebaseerd op boomsoorten, fruitsoorten en dergelijke kunnen wel worden gewijzigd. Overigens was de Mahonylaan al naar hem vernoemd en was zelfs een naamboord geplaatst. Dit bord is echter verwijderd. Het zou in dit verband vanuit historisch besef wel op zijn plaats zijn om de Mahonylaan officieel te wijzigen in Dr. J.P. Kaulesar Sukullaan.

Geraadpleegde literatuur
Dumont, L., 1980. Homo hierarchicus; The caste system and its implications. Chicago: University of Chicago Press.
Den Boer, Elizabeth, 2009. Kastenbewustzijn in Suriname in: Tijdschrift OSO. Jaargang 28, p.43-59.
De Klerk C.J.M., 1951. Cultus en ritueel van het orthodoxe hindoeïsme in Suriname, Amsterdam: Urbi et Orbi.
De Klerk C.J.M., 1953. De immigratie der Hindostanen in Suriname, Amsterdam: Urbi et Orbi.
Ghurye, G. S. , 1969. Caste and Race in India, Bombay: Popular Prakashan.
Kaulesar Sukul, J.P., 1958. De Bhagavadgītā: beschouwingen en Nederlandse vertaling, Utrecht.
Kaulesar Sukul, J.P., 1948. De Hindostani in Suriname, in: Verslag Commissie Staatkundige hervormingen, ’s-Gravenhage: Staatsdrukkerij.
Kaulesar Sukul, J.P., 1948. De Indonesiërs in Suriname, in: Verslag Commissie Staatkundige hervormingen, ’s-Gravenhage: Staatsdrukkerij.
Kaulesar Sukul, J.P., 1973. Historische schets der Immigratie, in: 100 jaar immigratie, red. J. Adhin, Paramaribo: NSHI.
Kaulesar Sukul, J.P., 1974. Enkele beschouwingen over het Holifeest, Shri Sanatan Dharm Nederland, Utrecht.
Mitrasing, F.E.M. (1959), Tien jaar Suriname. Leiden: Luctor et Emergo.

Ik dank drs. Prakash Jankipersad, Prem Girjasing en Dharmendre Hindori voor hun adviezen.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
No Comments

Het zoeken en vinden van roots in India: beperkingen en mogelijkheden – Prof. Chan Choenni

zondag, 10 april 2022 by Redactie Hindorama

Prof. Chan Choenni

De laatste jaren gaan steeds meer Hindo­sta­nen uit Nederland naar India om hun zogeheten roots te zoeken. Anderen heb­ben het voor­nemen hiertoe en zijn naarstig op zoek naar achtergrondgegevens van hun voorouders. Af en toe word ik gebeld en/of ontvang ik e-mails of whatsapp berichten met het verzoek om informatie te verstrekken over relevante historische gegevens. De meeste geïnteresseerden (b)lijken evenwel niet over voldoende achtergrondgegevens te beschikken om hun roots te kunnen traceren, laat staan eventueel hun familie in India te vinden. Sommigen hebben enkele achtergrondgegevens over hun (over)grootouders verza­meld. Anderen hebben tevens ‘verhalen’ gehoord van en/of over hun voorouders wat betreft hun achtergrond en de redenen om naar Suriname te emigreren. Maar in de meeste gevallen hebben de (over)grootouders weinig of niets verteld over hun achtergrond. Ook vanuit Suriname is er veel belangstelling om de roots te vinden en familie van de (over)grootouders in India te achterhalen. Een reis vanuit Suriname naar India is echter duur en slechts weinigen zijn in staat zich een reis en verblijf in India te veroorloven.

Wat betreft de emigratieredenen werd vroeger soms volstaan met het verhaal over emigratie naar Sri Rám: het land van de heilige God Rámá. De naam Suriname werd op deze wijze uitgesproken door sommige illegale wervers (arkáthiyá’s) in India. Er werd de beoogde emigranten voorgehouden dat in het land van Rámá veel geld kon worden verdiend. Er zou ook zijn beweerd dat men uit gouden schalen zou eten en uit gouden bekers drinken. Het is inmiddels genoegzaam bekend dat deze zogeheten mythe van misleiding (Bharmái deis) vaak diende als rationalisatie achteraf. Er bleken namelijk uiteenlopende redenen te zijn om contractarbeid te verrichten voor vijf jaar in een ver land. Deze varieerden van armoede en onderdrukking tot familieruzies. Voorts bestond er een uitgekiend systeem van werving en selectie, opvang en voorbereiding van de maandenlange zeereis. De meeste Hindostaanse contractarbeiders waren van plan om na vijf jaar contractarbeid in Suriname en met medeneming van het gespaarde geld terug te keren naar India. Ruim een kwart heeft dat ook daadwerkelijk gedaan, maar de meerderheid heeft zich gevestigd in Suriname vanwege de mogelijkheden op een betere toekomst.

De meerderheid van de Hindostaanse contractarbeiders was afkomstig uit de Noord-Indiase staat Uttar Pradesh; in het bijzonder van het oostelijk deel grenzend aan de staat Bihar.

Een andere reden voor het ontbreken van voldoende achtergrondgegevens was doorgaans het zwijgen van de voorouders over hun emigratie. Het was ook niet gebruikelijk in de toenmalige verhoudingen binnen de Hindostaanse gemeenschap dat (klein)kinderen hun (groot)ouders konden bevragen over hun verleden. Ook mochten kinderen zich niet de buurt van de Hindostaanse contractarbeiders ophouden om zo naar hun onderlinge gesprekken te luisteren. Het is dan ook jammer dat veel ’verhalen’ van de Hindostaanse contractarbeiders niet schriftelijk zijn vastgelegd en verloren zijn gegaan.

Het traceren van de roots en het vervolgens opsporen van familie in India blijkt daarom zeer lastig. Ik noem tien redenen die deze zoektocht vanwege ontoereikende gegevens bemoeilijken. Ik sta daarna uitgebreid stil bij één geval waar met succes de roots zijn getraceerd en er zelfs intensief contact is met de gevonden familie. Vervolgens geef ik enkele voorbeelden van personen die relaties onderhielden met hun familie dan wel hun familie -na lang zoeken- hebben gevonden in India. Tot slot wordt het belang van kaste en regio in India behandeld.

Ontoereikende achtergrondgegevens
Ruim 20 jaar geleden kwam een zogeheten database beschikbaar over de Hindostaanse contract­arbei­ders met hun achtergrondgegevens. Deze Hindo­staanse database is te raadplegen bij het Nationaal Archief in Nederland en het Nationaal Archief in Suriname. Deze database is ook digitaal toegankelijk (zie www.Gahetna). Het voorwerk is gedaan door de historici Sandew Hira en Maurits Hassankhan die in 1998 ook een namenboek hebben gepubliceerd met enkele achter­grond­gegevens van Hindostaanse contract­arbei­ders. Als men beschikt over het registratienummer -dat is hetzelfde als het contract­nummer- van de contractarbeiders dan zijn de namen van de schepen en het jaar van aankomst in Suriname alsook andere gegevens te traceren. Ook de laatste woonplaats in India (dorp of stad), de opgegeven naam en vaak de (geslachts)naam alsook de jaartallen van de con­tract­periode en de plantage zijn meestal vermeld op het registratieformulier van de betreffende con­tractarbeider. Deze informatie is terug te vinden in de Hindostaanse database. Helaas zijn de achter­grond­ge­gevens van ongeveer een kwart van de contractarbeiders verloren gegaan. De namen van de schepen waarvan de gegevens verloren zijn gegaan, zijn ook terug te vinden in de Hindostaanse database alsook de bijbehorende registratienummers. Deze staan ook vermeld in het boek van C. Choenni uit 2021 getiteld Geschiedenis van Hindostanen (zie: pagina 307). Maar de informatie achter de registratienummers is in deze gevallen helaas niet te achterhalen.

  1. De achtergrondgegevens in de Hindostaanse database zijn vaak niet compleet of kunnen onjuistheden bevatten. Met de beschikbare gegevens komt men echter een heel eind, indien men beschikt over het registratienummer. Dit registratienummer bestaande uit één of twee letters en een cijfer staan vermeld in de zogeheten (oude) familieboekjes. De letters staan voor de naam van het schip en het nummer voor het contractnummer van de betreffende contractarbeider. Soms zijn de namen van personen of dorpen evenwel verkeerd gespeld. Bovendien komen sommige dorpsnamen voor in verschillende staten van India.
  2. Op grond van de aangenomen familienaam kan men vaak geen familie in India traceren. Velen die het eerdergenoemde namenboek raadpleegden zijn dan ook teleurgesteld, omdat zij hun familienaam niet zijn tegengekomen. Vanaf 1916 werden Hindostanen in Suriname in de gelegenheid gesteld om een geslachtsnaam (familienaam) en een voornaam te kiezen. De expert van de Hindostaanse immigratie pater De Klerk vermeldt in 1953:
    als regel leidt het personeel van het Immigratie-Kantoor het daarheen, dat een man zijn register naam (doorgaans op zich voornaam) als geslachtsnaam aanneemt en de naam van zijn vader als voornaam (zie verder: C.J.M. De Klerk (1953), De Immigratie der Hindostanen in Suriname, pagina’s 182-184).
    Dat wil zeggen dat velen een familienaam hebben die de voornaam was van de naamgever (de contractarbeider). Veel Hindostanen hadden toentertijd geen haast om een familienaam te kiezen. Het zou tot ongeveer 1950 duren alvorens vrijwel alle Hindostanen een familienaam hadden laten registreren.
  3. Voorts hebben sommigen niet de naam van de paternale kant, maar van de maternale kant als familienaam. Tevens is sprake van verschrijving van namen. Bepaalde contractarbeiders hebben valse namen aangenomen om niet teruggevonden te worden door de familie die zij stiekem hadden verlaten om te kunnen emigreren. Er bestaan ook geconstrueerde familienamen (zie verder: C. Choenni, Het ontstaan van Surinaamse familie­namen, Hindorama.com). Daarom zijn veel namen niet de originele namen die deze contractarbeiders in India hadden.
  4. Sommige familienamen zijn veelvoorkomend, zoals namen afgeleid van de geboortedag): Boedhoe / Budhu (woensdag) of Soekhoe/Sukhu (vrijdag). Anderen hebben familienamen die refereren aan plaatsnamen, zoals Brindaban, Mathoera/Mathura, Ganga, Ajodhia of Hardwar/Hardoar. Het is vrijwel onmogelijk om uitsluitend op grond van dergelijke familienamen de roots en familie in India te traceren.
  5. Een deel van de familienamen met de naam of achtervoegsel Sing(h), Khan of Ali zijn dermate algemeen dat het ook lastig is om een familierelatie te traceren. Dat geldt ook voor aangenomen toevoegingen of namen -veelal Brahmaanse namen- als Panday, Tewari, Sharma, Misier/Mishre, Sukul of Dube. Voor personen met veel voorkomende familienamen als Ramlal of Narain is het ook heel lastig om de roots te traceren op grond van deze familienaam. Vaak blijkt dat in Suriname velen die deze vaak voorkomende familienamen hebben niet dezelfde (over) grootouders hebben. In India komen trouwens deze familienamen veelvuldig voor.
  6. In India zijn in de loop der tijd veel dorpsnamen en plaatsnamen veranderd. Sommige dorpsnamen waren bij de inschrijving van de Hindostaanse contractarbeiders verkeerd geschreven. Ook zijn families in India door de tijd heen vaak verhuisd. Voorts was de bevolkingsadministratie in India niet volledig. Deze is over het algemeen nog steeds niet makkelijk toegankelijk.
  7. Om in India de roots te traceren is vaak de kaste belangrijker dan de familienaam. Een deel van de kaste van Hindostaanse contractarbeiders is wel opgeschreven en in de Hindostaanse database te vinden. Maar soms is gewoon ‘hindoe’ of ‘geen kaste’ vermeld. Bij moslims staat gewoon ‘moslim’ vermeld. En het is ook voorgekomen dat de kaste bij inschrijving is gewijzigd.
  8. Het zoeken naar de roots via Indiase netwerken, experts of bureaus blijkt doorgaans problematisch. Vaak wil de zogenaamde expert gewoon geld verdienen zonder dat een garantie bestaat dat de roots kunnen worden getraceerd. Tevens blijkt dat bepaalde Indiërs graag een familierelatie willen om economische voordelen en contact te hebben met Hindostanen in Nederland en in Suriname.
  9. Tenslotte dunt het aantal levende personen wiens ouder(s) als contractarbeider(s) uit India zich in Suriname hebben gevestigd sterk uit. Bij de overgrote meerderheid van de Hindostanen gaat het thans om hun grootouders en in de meeste gevallen om één of meerdere (bet)overgrootouders. Uitgaande van het jaar van vertrek uit India en gerekend vanaf 2022 gaat het om een tijdbestek van minimaal 105 jaar geleden en maximaal zelfs 148 geleden. Het laatste schip (het stoomschip Dewa) met Hindostaanse contractarbeiders vertrok namelijk in 1916 naar Suriname en het eerste schip vertrok in 1873 (het zeilschip Lalla Rookh). Er ligt een periode van 43 jaar daartussen. Indien de terugkeerders onder de Hindostaanse contract­arbeiders worden betrokken dan is het ruim 100 jaar geleden. Het laatste schip (het stoomschip Sutlej) vertrok in 1921 uit Suriname met 886 terugkeerders naar India. Daarna zijn heel kleine aantallen via Brits-Guyana naar India vertrokken. Zij betaalden hun eigen terugreis en meestal betrof het oudere mannen die naar India ging om daar te sterven. Met het verstrijken der jaren van de aankomst van Hindostaanse contractarbeiders in Suriname en het vertrek naar India wordt het lastiger om op grond van mondeling overgeleverde informatie en herinneringen de roots te traceren.

Verhaal van familie Jipat
Ondanks deze beperkingen is het enkelen gelukt om hun familie terug te vinden. Een vermeldenswaardig geval vormt de familie Jipat, in het bijzonder mevrouw Padma Ratan-Jipat. Zij is geboren in 1943 in het district Nickerie en woont in Nederland. Padma is de paternale kleindochter van contractarbeider Paltoo Jipat (registratienummer Ji/1427) die in 1907 met het stoomschip Indus I arriveerde in Suriname. Paltoo werd tewerkgesteld op plantage Waterloo in het district Nickerie. Padma heeft haar ájá (paternale grootvader) goed gekend. Gelukkig waren naast zijn registratienummer ook enkele andere achter­grond­gegevens bewaard gebleven, zoals de naam van het dorp en de naam van de politiepost in de staat Bihar waar Paltoo uit afkomstig was. Haar ájá gaf haar les in het Hindi en beschermde haar tegen het strenge optreden van haar ouders. Zij bleef daarom ook na zijn overlijden interesse houden in haar roots in India, evenals haar oudere broer. Hij is met de gegevens over de dorpsnaam en naam van de politiepost in 1993 naar India gegaan. Hij heeft de staat Bihar bezocht en het dorp Eraura van hun ájá kunnen vinden. Dit dorp ligt ongeveer 30 kilometer verwijderd van de hoofdplaats Arrah, die ook bekend staat als Ara van het district Bhojpur.

Veel Hindostanen zijn geëmigreerd vanuit het oostelijk deel van de staat Bihar.

Ten westen van de hoofdplaats Patna ligt het district Bhojpur en daarnaast het district Buxar. Dit district grenst van het district Balia dat in de staat Uttar Pradesh is gelegen. Vroeger werd het gebied ten westen van Patna Shahabad genoemd. Uit het gebied Shahabad zijn relatief veel Hindostaanse contract­arbei­ders afkomstig. In 2006 noemde de Indiase regering Bhojpur een van de 250 meest achtergebleven dis­trict­en van het land (op een totaal van 640 ). De taal in dit gebied is het Bhojpuri en afgeleid van de naam Bhojpur. Bhojpuri is de belangrijkste brontaal van het Sarnámi (-hindi), waardoor Sarnámi sprekers goed kunnen communiceren met Bhojpuri sprekers.

Bij zijn bezoek aan het dorp van de familie kwam de broer van Padma te weten dat hun ájá was getrouwd, maar geen kinderen had. Hij had twee broers en kleinkinderen van één van de broers wonen in dit dorp. Men kende het verhaal over Paltoo, die werk was gaan zoeken in de stad Arrah en nooit meer teruggekeerde in het dorp. De broer van Padma werd echter geconfronteerd met zoveel schrijnende armoede in het dorp Eraura, dat hij de ontmoeting voor de familie heeft verzwegen. Hij heeft geld gegeven aan de getraceerde familie, maar verder geen contact met hen onderhouden.

Brief uit Bihar
In 2003 bezocht Padma de Hindi wereldconferentie die in Paramaribo werd gehouden. Zij gaf toentertijd Hindi-les aan kinderen in Nederland. Zij ontmoette tijdens deze wereldconferentie een groep afgevaardigden uit de staat Bihar in Paramaribo. Zij nam hen mee naar haar woning in Suriname.

Contractarbeider Paltoo Jipat.

Het ouderlijk huis van Paltoo in het dorp Eraura.

Daar is toen gesproken over haar roots en deed zij het verzoek om haar te helpen haar roots te traceren. Alle beschikbare gegevens over haar ájá werden uitgewisseld. In 1998 was het eerdergenoemde namenboek verschenen over de Hindostaanse contractarbeiders en daarin waren meer gegevens beschikbaar gekomen over Paltoo Jipat. Er werd aan Padma beloofd dat men op zoek zou gaan naar informatie in het dorp Eraura en de familie van haar ájá. Dat haar broer de roots had gevonden, was toen nog niet bekend. Na een half jaar ontving Padma een brief in het Hindi uit het dorp Eraura. In de brief werd informatie over haar ájá en zijn familie vermeld. In de brief werd ook vermeld dat haar broer daar was geweest. Zij trok dit na bij haar broer en toen wist zij dat het een en ander klopte. Er werd vermeld dat de moeder van Paltoo jarenlang had gewacht op haar zoon en dagelijks voor haar huis had zitten treuren. Eén verhaal was dat Paltoo was ontvoerd en ergens naar toe verbannen. Een ander verhaal was dat Paltoo een yogi was geworden. Als er yogi’s naar het dorp Eraura kwamen, klampte zijn moeder hen aan. Uit verdriet is zij doodgegaan, maar het verhaal over de verloren zoon Paltoo ging niet verloren. De briefschrijver was Ramnaumi, een kleinzoon van een broer van Paltoo. Padma kwam met hem telefonisch in contact met hulp van een van de afgevaardigden. Er was toen geen telefoon in het dorp Eraura. Ramnaumi moest naar het grotere dorp Dularpur om te telefoneren. Nadat er over en weer veel werd gecommuniceerd, besloot Padma met haar toenmalige partner Dien Sardjoe om in 2005 het dorp Eraura te bezoeken en de familie te ontmoeten.

Bezoek dorp Eraura
In India aangekomen reisden Padma en Dien naar de hoofdstad Patna. Daar werden zij ontvangen door familieleden en enkele dorpelingen. Zij reisden naar de hoofdplaats Arrah waar ze een paar dagen logeerden. Daarna vertrokken ze gezamenlijk naar het dorp Eraura. In het dorp werd Padma met veel ceremonieel ontvangen. Iedereen noemde haar phuwá (zus van vader) en zij scandeerden de naam Paltoo, de voornaam van haar ájá.

Padma met drie vlaggen wordt in 2005 ontvangen op het vlieghaven Patna.

Padma en Dien waren echter geschokt door de erbar­me­lijke armoede die zij aantroffen in het dorp. Zij besloten toch in het ouderlijk huis te logeren. Padma heeft met sári’s (Indiase kleding voor vrouwen) en stokken op het erf van haar ájá een badhok ingericht. Er was geen wc en het huis had een pairá (rieten) dak. Alles was primitief. De vrouwen droegen sluiers en kwamen nauwelijks uit hun huisjes. Ze leefden als het ware in het donker. Padma vertelt dat de sfeer haar deed denken aan haar jeugd in Nickerie. Zij herkende de saamhorigheid zoals die vroeger in Suriname bestond. Zij liet de eerste dag het voor­ge­scho­tel­de eten vanwege infectiegevaar staan en at alleen fruit. De dorpelingen aten alleen rijst met een heel klein beetje toespijs. Er was ook watertekort. Padma bleef een tijdje in het dorp logeren. Zij spoorde de vrouwen aan om actiever te worden en bijvoorbeeld alles op te ruimen en schoon te maken rondom hun huizen. Dien sprak uren met de oudere mannen.

Padma met dorpelingen van het dorp Eraura.

Padma vertelt verder: Ik spreek hun taal goed, het Bhojpuri. Overal werden wij door de kinderen oom en tante genoemd. Ik heb ook een lezing gegeven aan de universiteit van Patna over vrijwilligerswerk. Ik heb uitgelegd dat wij dit werk uit onszelf doen en geen subsidie hebben. Ik heb aangegeven dat je zelf actief moet zijn om vooruit te komen. Ze hebben daar een tekort aan ideeën. Op een gegeven moment zei iemand dat ik uit Europa kom en geen armoede ken en dus hun armoede niet kon begrijpen. Wel: ik heb daar met felheid gesproken! Ik heb hun verteld dat ik ook armoede heb gekend in Suriname. Ik had maar twee jurken. Als het regende werd je jurk nat. Mijn náni (maternale groot­moeder) was overleden. Ik heb niet mee kunnen gaan naar de begrafenis omdat mijn beide jurken nat waren. Ik heb geprobeerd om boven de chulhá (lemen kookoven) mijn jurk te drogen, maar het lukte niet omdat het vochtig was in de grote regentijd. Het enige verschil met Bihar was dat in Suriname Hindostanen allemaal een stuk grond hadden en eigen huisje en toilet op het achtererf. In Bihar was toen nog steeds alles heel onhygiënisch; men ging gewoon naar het veld om hun behoefte te doen. Ik was helemaal vermagerd toen ik terugkwam naar Nederland.

Padma bij de waterpomp die is aangelegd.

Waterpompen
Padma en Dien zijn daarna verschillende keren naar India geweest en naar het dorp Eraura om de dorpelingen te helpen. Zij hebben de Hindostaanse stichting Apna Dasi (eigen dienstbaarheid) die was opgericht door een actieve Hindostaanse vrouw die bekend stond als Mataji, gereactiveerd. Deze inmiddels overleden mevrouw Mangal woonde in Den Haag en was actief in ASAN (Arya Samaj Nederland). Mataji hielp met hulp uit Nederland arme mensen in Bihar. Zij had al een waterpomp cadeau gedaan aan een dorp. Maar zij was tijdens een van haar bezoeken aan Bihar in de stad Arrah beroofd. Padma en Dien hebben op verzoek van de dorpelingen van Eraura besloten om waterpompen aan te leggen. Namens deze stichting hebben zij geld ingezameld en aangevuld met eigen geld. Ze besloten hiermee 15 waterpompen te laten aanleggen. Zij wisten dat ze voorzichtig moesten zijn in Bihar en zelf alles moesten kopen alsook ter plekke toezicht houden. De waterpompen werden toentertijd handmatig aangelegd en de dorpelingen moesten meehelpen om de kosten te drukken. Later werden er nog eens 10 waterpompen aangelegd bij scholen. De kinderen hadden op school nauwelijks water en onderweg was er geen water. Padma vertelt dat zij aan haar eigen jeugd moest denken toen zij naar school ging. Er was toen in haar dorp in Nickerie geen elektriciteit. ‘s Avonds moest zij op haar buik liggen om bij het schijnsel van een olielamp boeken te lezen. Overdag moest zij helpen met het huishouden.

De vader van Padma, zoon van contractarbeider Paltoo Jipat, die politieagent werd in Nickerie.

 Padma heeft haar neef Ramnaumi geadopteerd als haar zoon en hem ondersteund met het betalen van schoolgeld en het aanschaffen van een bromfiets. Telkens wanneer ze naar India ging en Eraura bezocht, nam zij allerlei spullen en gereedschappen mee. Bijvoorbeeld harken om bladeren op te vegen. Zij heeft de dorpelingen geïnstrueerd om de omgeving schoon te houden. Zij heeft ook een kleine guesthouse en toilet ingericht om daar te kunnen logeren. Ze heeft ook zaden meegenomen en de vrouwen geleerd verschillende groenten te planten en ook delen van de erven af te rasteren zodat kippen niet overal liepen, ook in de huizen. Zij heeft tevens banken laten maken waar ze op kunnen zitten in plaats van op de grond. De dorpelingen accepteerden alles wat ze aan hen opdroeg.

Wensdroom
De laatste jaren is Padma vanwege de coronapandemie niet naar India geweest. Zij heeft nu echter whatsapp contact met Ramnaumi, die na 17 jaar een volwassen man is geworden. Zij belt hem vrij regelmatig en is op de hoogte dat er veel ten goede is veranderd in het dorp Eraura. Mede door het beleid van Premier Narendra Modi zijn er openbare toiletten geplaatst. De vrouwen zijn actiever geworden en ook beter geschoold. Padma vertelt:

Ik denk bijna elke dag aan Bihar en het dorp Eraura. Ik wil in november 2022 weer naar India en het dorp Eraura bezoeken. ik heb genoeg geld gespaard om de dorpelingen te ondersteunen. Ik verlang heel erg ernaar om het dorp en de dorpelingen weer te zien. ik ben straks bijna 80 jaar. Ik zou graag iemand mee willen die alles van mijn bezoek op een camera kan vastleggen. Het is straks 150 jaar Hindostaanse immigratie in 2023. Kan misschien een Hindostaanse televisieploeg mee om alles vast te leggen? Dat is mijn sapná (wensdroom).

De áji (patenale grootmoeder) van Padma geboren in India.

Padma bij de politiepost in Kanpur op zoek naar roots van haar áji.

Padma heeft ook gepoogd de roots van haar áji (paternale grootmoeder) in India te traceren. Zij was afkomstig uit de stad Kanpur (Cawnpur) en ook de naam van de politiepost en het jaar van vertrek (in 1907) zijn bekend. Padma heeft de politiepost in Kanpur bezocht in Uttar Pradesh en heeft in het Hindi gesproken met de politieagenten. De vriendelijke politieagenten hebben onderling een beetje gelachen en zeiden dat Kanpur een miljoenenstad is. De mensen kennen niet eens hun buren en er is veel verhuizing in Kanpur. Ze lieten haar weten dat een persoon die meer dan honderd jaar geleden uit Kanpur is vertrokken niet is te traceren. Padma heeft zwaar teleurgesteld daarom deze zoektocht gestaakt. Ze koestert de herinneringen aan haar áji. Zij heeft verschillende liederen, zoals sohars (doopliederen; zie www.hamár Sarnámi Bhásá) van haar geleerd. Zij zingt zelf veel en zegt dat zingen helpt om leed te verwerken. Dat is beter dan te zitten treuren. In India vroeg men haar vaak om het lied Kalkattá se jhutá jaháj (het schip vertrok uit Calcutta) te zingen. Padma vertelt dat zij de kinderen van Eraura veel liederen heeft geleerd; ook enkele Hindostaanse liederen en zij hebben samen veel gezongen.

Dien en Padma in het dorp Eraura bij een plakkaat van haar vader, de politiegent Paltoo geboren in Suriname.

Andere familiecontacten
Ook andere Hindostanen hebben hun roots en hun familie in India gevonden. Sommigen hadden contacten behouden en hadden de mogelijkheden om India te bezoeken. De paternale grootvader van de financieel expert Amresh Tewarie was vanwege een familieruzie naar Suriname geëmigreerd. Hij was afkomstig uit de stad Agra in Uttar Pradesh. Hij had via brieven het contact onderhouden en Amresh Tewarie bezoekt de familie als hij in India is. De bekende en rijke pandit Jagdew Paragh had ook contact met de familie in India behouden. Hij was groot­grond­bezitter en had een bioscoop aan de Indra Gandhiweg (Pad van Wanica). Hij heeft in India herhaaldelijk donaties gedaan. Zo heeft hij een grote donatie gedaan aan de bouw van een hindoetempel in India. Zijn naam staat op een plakkaat. Hij heeft overigens ook het aan de Dr. S. Redmondstraat gevestigde cre­ma­torium in Suriname gefinancierd (het Jagdew Paragh Crematorium). Anderen is het na een lange zoektocht gelukt om de roots de traceren in India (zie voor een overzicht: Sandew Hira, Terug naar Uttar Pradesh, 2000). Zo vond de taalkundige en Sarnámi pionier Moti Marhé zijn roots -hij kende de naam van het dorp van zijn paternale grootvader- na lang zoeken. Overigens bleek dat Marhé een bijnaam was van zijn grootvader. Hij heeft contact met zijn Indiase familie behouden. De voormalig ambassadeur van Suriname Evert Gonesh (voorheen Azimullah) be­schikte ook over de naam van het dorp van zijn maternale grootvader. Het lukte hem het dorp te vinden. Er bestond ook een brief van de familie waarin men om geld vroeg. Hij heeft een familielid 100 Amerikaanse dollars in het dorp Ameethi gegeven in 1986. Het contact is echter verwaterd.

Enthousiaste dorpelingen die ook op de foto willen.

De familie Wazir beschikte over een foto van enkele Indiase familieleden in Suriname die was meegenomen uit India. Jozef Wazir, de bandleider van de bekende Veena Orchestra die in 1958 was opgericht heeft de familie gevonden. De documentairemaker Ruben Wazir heeft een ontmoeting van zijn familie gefilmd. De foto’s in India en uit Suriname werden met elkaar vergeleken. Hij vertelt dat zijn familie in India zeer behoudende moslims zijn. ‘De vrouwen zijn gesluierd en ik ben dankbaar dat mijn dádá (paternale grootvader) de beslissing heeft genomen om naar Suriname te gaan. In Suriname hebben ze een veel beter leven gekregen dan in India’, aldus Ruben Wazir.

Een bijzonder voorbeeld is Ghaseeta Ramsahai die in 1914 als vierjarige jongen met zijn vader Persadi naar Suriname kwam. Ramsahai is met zijn dochter Norine in 2000 naar India op zoek gegaan naar zijn roots. Zij hebben wel het dorp teruggevonden, maar geen familie gevonden. Zijn verhaal is verfilmd en uitgezonden op de Nederlandse televisie door de VPRO. Norine Ramsahai raakte echter zo begaan met de dorpsbewoners dat zij 38 naaimachines heeft meegenomen in 2018 voor de weduwen van het dorp. Zij had geld via familie en vrienden ingezameld om deze naaimachines te bekostigen (zie: Volkskrant, 16 maart 2022).

Hindostaanse contractarbeiders met hun kinderen in Suriname.

Paltoo Jipat registratie

Kaste
Vermeldenswaard is dat op 9 februari 2005 een kort artikel -online- werd gepubliceerd in het Engels in India waarin verslag werd gedaan van het bezoek van Padma en Dien aan het dorp Eraura (HindustanTimes.com States Bihar, Patna 9 februari 2005). Als reden voor de emigratie van Paltoo Jipat werd daarin vermeld dat hij betrokken was geweest bij de vrijheidsstrijd van het gebied Bhojpur tegen de lokale Britse overheid en had deelgenomen aan een bomaanslag. De overheid zou hem daarom hebben verbannen naar het buitenland. Padma zegt niks hierover te weten en haar ájá had nooit iets verteld over zijn emigratie. Er werd ook gemeld dat ’Paltu Jeepat was born Paltu Kahar, a member of a backward caste’ (Paltoo Jipat was geboren als Kahar, een achtergestelde kaste van dragers/sjouwers). Padma vertelt dat men haar af en toe in India vraagt tot welke kaste zij behoort. Zij reageert dan geïrriteerd en antwoordt dat zij niet weet wat kaste is. Zij vermeldt dan vervolgens dat zij niet gelooft in kasten en dat zij tot de stroming van Árya Samáj behoort die het kastenstelsel verwerpt. Kaste speelt echter nog steeds een belangrijke rol in het bewustzijn van veel Indiërs. India is een groot land en men wil de persoon die men niet kent ’plaatsen’. Kaste en ook de regio zijn daarbij belangrijke kenmerken. Ik heb ervaren dat men in India vaak naar mijn kasteachtergrond informeert. Zo was ik bijna tien jaar geleden (in 2013) in de stad Allahabad – tegenwoordig Prajagraj genoemd. Bij deze stad niet ver van de heilige stad Benares (Varanasi) komen de heilige rivieren Ganges en Yamuna samen. Ik hield in Allahabad onder meer een lezing over de Hindostaanse emigratie aan het Pant Institute/Museum dat gelieerd is aan de Universiteit van Allahabad. In dit museum was ook een tentoonstelling over de Hindostaanse emigratie te zien. Ik werd de volgende dag geïnterviewd door een journalist van de lokale krant. Hij wilde per se weten tot welke kaste ik behoor. Op mijn opmerking dat ik niet tot een kaste behoor, merkte hij op dat iedereen een bepaalde kaste heeft. Ik heb op zijn aandringen en om irritatie te voorkomen medegedeeld dat mijn paternale grootvader afkomstig uit India had verteld dat hij Aggarwal bania (een subkaste van de hande­laren­kaste) was. In het interviewartikel met mijn foto in de krant van Allahabad werd vermeld dat ik behoor tot de Aggarwal bania. Een mevrouw Aggarwal belde mij op in het hotel en beweerde dat wij familie zijn. Zij nodigde mij uit om een lezing te geven op de girls college (middelbare school) waar zij doceerde. Mijn echtgenote Bina en ik werden met alle égards ontvangen op deze school en zij behandelde ons als familie. Wij moesten dia’s aansteken voordat ik mijn inleiding voor ongeveer 80 scholieren hield. Op een conferentie overkwam mij hetzelfde: een student die het waardeerde dat ik als professor mij niet afstandelijk gedroeg wilde coûte que coûte weten tot welke kaste ik behoor. Toen ik na zijn aandringen zei dat mijn paternale overgrootvader Aggarwal bania was, was hij verguld. Hij was ook Aggarwal en noemde mij daarna cácá (oom). Ik was als het ware familie, maar in beide gevallen voelde ik helemaal geen familieband. Blijkbaar bestaat nog steeds een soort stambewustzijn of afstammingsbewustzijn dat meestal naast beroep de inhoud vormt van een kaste.

Mahatma Gandhi noemde het kastenstelsel echter de vloek van India. Het onderdrukkende kastenstelsel heeft ont­wik­ke­ling van India achtergehouden. Door moderne ontwik­kelingen, zoals digitalisering, worden de hiër­archische kasteverhoudingen gelukkig ondergraven en wordt kaste minder relevant. Ook het beleid van Premier Narendra Modi zorgt ervoor dat het kastenstelsel langzaamaan aan het verslijten is. In de Indiase diaspora is dit proces gelukkig veel sneller opgetreden. Degenen die hun roots willen traceren in India moeten echter rekening houden met dit kastebewustzijn.

Padma houdt een toespraak op een school in Bihar.

Regio
In India vraagt men naast kaste meestal ook uit welke regio jouw voorouders afkomstig zijn. Daarmee bedoelt men de staat en vaak het district en eventueel de plaats of het dorp. Dit is echter lastig vast te stellen. In veel gevallen zijn -zoals eerder gezegd- de gegevens verloren gegaan of is bijvoorbeeld de naam van het dorp verkeerd gespeld. Als men wel weet waar de (over)grootouders zijn gebo­ren / getogen in India dan doemt een nieuw probleem op. In het geval van grootouders betreft het vier personen en bij overgrootouders zelfs acht personen, waar men van afstamt. Deze (over)grootouders waren meestal afkomstig uit verschillende regio’s, plaatsen en dorpen. Men kan bijvoorbeeld tegelijk roots hebben in Uttar Pradesh en in Bihar. Vaak kiest men de regio van de paternale kant en meestal paternale (over)grootvader omdat zijn (voor)naam de familienaam is geworden. Een minderheid van de Hindostaanse contractarbeiders is afkomstig uit Bihar. Omdat bij de eerste lichtingen van Hindostaanse contractarbeiders personen uit Bihar verhoudingsgewijs oververtegenwoordigd waren, hebben zij een grote invloed gehad op de vorming van de Hindostaanse cultuur en gemeenschap. De staat Bihar heeft echter nog steeds een slechte naam vanwege de armoede, achterlopende ontwikkeling en corruptie. Menig Hindostaan heeft in India gemerkt dat de vermelding dat je voorouders uit Bihar afkomstig zijn, leidt tot statusdaling. Statusgevoelige Indiërs hebben de neiging na deze informatie op je neer te kijken. Bij het zoeken naar de roots in India moet men dan ook rekening houden met dergelijke bejegeningen. Trouwens als je het Bhojpuri bezigt, daalt vaak jouw status bij de moderne Indiërs. Het gebruik van Hindi verhoogt jouw status en vooral het bezigen van Engels wordt gewaardeerd. Helaas heeft het Engels nog steeds een hogere status dan het Hindi in India.

Ondanks al deze beperkingen om de roots in India te vinden zullen meer moge­lijk­heden ontstaan als gevolg van de digitalisering en ontsluiting van archieven. Er zijn initiatieven van onder meer het Indiase Ministry of Overseas Indians (MOIA) op dit terrein. Het traceren van de roots vereist veel geduld, doorzettingsvermogen en nieuwsgierigheid. Uiteraard is een gedegen voorbereiding nodig. In dit verband verwijs ik naar een boek van Gaiutra Bahadur, een journalist van Indo-Guyanese afkomst, uitgekomen in 2013. Haar boek is getiteld Coolie Woman en beschrijft uitgebreid de zoektocht naar haar paráji (paternale grootmoeder). Zij heeft hoogstwaarschijnlijk haar familie in Bihar gevonden, maar blijft een beetje twijfelen. Een analyse van haar DNA en matching met de gevonden familie zou het definitieve uitsluitsel geven. Maar opmerkelijk genoeg weigert Gaiutra Bahadur dat. Zij wil het zo houden en de twijfel blijft. Haar zoektocht was kennelijk belangrijker dan het resultaat.

Foto’s: Padma Ratan-Jipat

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
No Comments
  • 1
  • 2
  • 3
  • 4

Search

  • EN | Colofon | Adverteren [About us]
  • Gebruikersvoorwaarden
  • Privacy- en cookiebeleid
  • Contact | e-mail: info@hindorama.com
  • Sitemap

Schrijf je in voor onze Hindorama Nieuwsbrief

Door u in te schrijven voor onze GRATIS NIEUWSBRIEF blijft u op de hoogte van de meest recente informatie.

https://www.youtube.com/watch?v=obbLjWqCB0g
Hindorama

© 2022 Sampreshan/Hindorama
Jnan Adhin Instituut (JAI) | All rights reserved |

TOP