Hindorama

Let's get IN(fo)SPIRED!
  • HOME
  • ACTUEEL
  • CULTUUR
  • COLUMN
  • INTERVIEW
  • JAI
    • JNAN ADHIN INSTITUUT (JAI)
    • BIBLIOTHEEK
      • INFOSITE / EEN OVERZICHT
      • JNAN HANSDEV ADHIN
      • MIGRATIEGESCHIEDENIS
  • OVER ONS
    • CONTACT
    • WEBSHOP Sampreshan.com
    • ADVERTEREN
    • NUTTIGE LINKS | DOWNLOAD
WEBSHOP

180 jaar Boeroes in Suriname – Hindorama.com / Ricardo Loor

donderdag, 19 juni 2025 by Redactie Hindorama

Nederlanders van nu – en ook delen van de Surinaamse gemeenschap in Nederland – zijn zich er niet van be­wust dat er gedurende de koloniale geschiedenis ook arme Nederlanders naar Suriname werden overge­bracht om onder erbarmelijke omstandigheden land­bouw te bedrij­ven. Rond 1840 waren er in Nederland al discussies over de afschaffing van de slavernij in de overzeese koloniën. De vrees was dat na de afschaffing de plantage- economie ineen zou storten. Groot-Brit­tannië had de slavernij in 1833 afgeschaft en Frankrijk volgde in 1848. Nederland ging er pas in 1863 toe over. Daaraan vooraf­gaand werden al plannen bedacht hoe de landbouw­economie van Suriname op peil te houden. De contract­arbeid van de Chinezen (1853-1874), Brits-Indiërs (1873-1921) en Javanen (1890-1930) bood een oplossing. Maar nog daarvoor waren er in Nederland ook andere ini­tia­tieven, namelijk een koloni­satie­poging van Neder­landse boeren (1845-1853) door dominee Arend van den Brandhof.

Eminente Surinaamse historicus André Loor (1931-2013). Foto: Hindorama

Het vertrek van de Nederlandse boeren kwam niet zomaar uit de lucht vallen. Grote delen van de Nederlandse plattelands­bevolking werden geteisterd door mislukte oogsten, werkloos­heid en bittere armoede. Hiernaast was kinderarbeid eerder regel dan uitzondering en als men al werk had, ging men gebukt onder onmenselijk lange werktijden. [….]

Toen de kolonisten arriveerden was dokter Tydeman getuige van hun komst. Deze arts kende Voorzorg goed en hij maande de predikant al meteen om voor voldoende begraafplaatsen te zorgen. Van alle door de regering gedane beloften bleef geen spaan heel. […]

Men begon met het overbrengen van de huishoudens [van Voorzorg] naar Groningen. Daar ging gelukkig alles beter. Er werden huizen gebouwd door de overlevenden en de nieuw aangekomen boeren, met hulp van slaven die het gouvernement aan hen ter beschikking had gesteld. Dit was zeer uniek voor het Suriname van toen, slaven en vrijen die gezamenlijk dezelfde arbeid verrichtten. Er kan gezegd worden dat dit een eerste stap was naar de integratie van de Nederlandse boeren in de Suri­naamse samenleving.

(Uit: interview met André Loor in het Surinaamse magazine Parbode, 9 november 2007)

Op vrijdag 20 juni 2025 is het 180 jaar geleden dat de eerste Nederlandse boeren in Suriname arriveerden. De dag is eenmalig uitgeroepen tot een nationale vrije dag. De Stichting Sranan Boeroe (SSB) heeft een grootse herdenking en viering gepland. Er zullen vele activiteiten plaatsvinden in het district Saramacca, waar de boeren werden gevestigd, waaronder een kranslegging, een wandelloop van 5 km, de presentatie van een fotoboek en de overhandiging van een herdenkingsmunt aan de president van Suriname.

In Nederland is de Stichting Boeroe Kon Makandra (BKM) actief. Deze viert dit jaar haar 20-jarig bestaan. Op de website van BKM www.boeroes.nl is uitgebreide informatie over de Nederlandse Boerengemeenschap van Suriname te vinden. Hieronder volgt een korte schets van de geschiedenis van deze bijzondere groep, die zich uit barre omstandigheden heeft omhooggewerkt tot een welvarende gemeenschap in Suriname.

* * *

Het BKM bestuur v.l.n.r. Frank Veldhuizen, Gerbrand van Brussel, Paul Droog, Steven van Ravenswaay en Ricardo Loor (voorzitter) Foto: BKM

1845-1853: DE NEDERLANDSE BOERENKOLONISATIE IN SURI­NAME

Ricardo Loor

Het initiatief voor de Boerenkolonisatie medio 19e eeuw kwam van de hervormde dominee Arend van den Brandhof (1793-1863). In Nederland heerste grote armoede en hij bedacht dat arme Nederlandse boeren in Suriname landbouw konden gaan bedrijven. De Nederlandse regering stond positief tegenover dit kolonistenproject. Een nieuwe groep van zelfstandige, kleine boeren in Suriname zou kunnen helpen de landbouweconomie in stand te houden. Met steun van de regering in Den Haag emigreerde een aantal families uit hoofdzakelijk Midden-Nederland (Utrecht, Gelderland) naar Suriname. Later kwam er ook een aantal uit Groningen en Friesland bij.

Het project bleek geen succes. Sterker nog, het begin verliep desastreus. Er was van de beloofde voorberei­dingen (huizen, vee, gereedschap, deels beplante landbouwgrond) amper iets geregeld. De gekozen locatie Voorzorg aan de Saramaccarivier was voor de opzet ook geen geschikte plek: zeer drassig. In de eerste zes maanden na aankomst overleed de helft van de kolonisten door een uitgebroken epidemie. Men ging toen uit van tyfus. Een veel later onderzoek door prof. dr. J. van Dissel (in 2012 gestart met dr. R. de Vries) heeft echter uitgewezen dat het om bacillaire dysenterie ging, iets wat met voldoende schoon drinkwater te voorkomen was geweest. In 1853 werd de kolonisatie formeel als mislukt bestempeld. Gedurende de achtjarige periode emi­greer­den er in totaal 393 personen, van wie 63 terugkeerden naar Nederland. De nakomelingen van deze kolonisten worden in Suriname Boeroes genoemd. Zij vormen een van de kleine bevol­kings­groepen. Hun aantal bedraagt momenteel zo’n 1100 personen in Suriname en 3000 in landen als Nederland, Canada en de VS.

Vier kolonisten Foto: BKM

Het plan van dominee Arend van den Brandhof
In 1838 verscheen er een artikel in De Kolonist (een in 1838 opgericht maandelijks Surinaams tijdschrift) van de arts F.H. Hostmann over hoe de “Kolonie uit de Verachterden Staat te Redden”. Daarin pleitte hij voor koloni­satie door Europeanen in Suriname, stellende ‘dat het bestaan der kolonie Suriname, op den duur zonder eene vrije kolonisatie niet eens denkbaar is’. Hij had het over ‘een land, in vruchtbaarheid des bodems slechts met zeer weinige landen te vergelijken’. Dit artikel heeft van den Brandhof waarschijnlijk gemotiveerd om zijn kolonistenproject vorm te geven. Hij vond in twee andere dominees, zijn zwager Dirk Copijn en vriend Jan Betting, medestanders. In 1843 gaf de Nederlandse regering haar goedkeuring aan het project en Betting ging naar Suriname om de voorbereidingen te treffen.

Van den Brandhof was voornemens om de eerste keer met tweehonderd gezinnen naar Suriname te vertrekken. De voorbereidingen daarvoor in Suriname waren echter nog volstrekt onvoldoende. Het kolonistenproject mocht dan wel officieel door de regering in Den Haag zijn goedgekeurd, de lokale Nederlandse vertegenwoordigers zagen er niets in. Sterker, ze zagen het als ondermijning van het prestige en gezag van henzelf en de hele blanke elite als de tot slaaf gemaakten ineens witte Nederlanders zagen zwoegen op het land. Zij verleenden dan ook geen of nauwelijks steun.

De geplande locatie voor de Nederlandse boeren was Voorzorg aan de Saramaccarivier, een voormalige plantage en melaatsenkolonie. De bedoeling was dat Voorzorg gebruiksklaar zou worden gemaakt en dat er vijftig goede woningen zouden worden gebouwd. Kort voor het beoogde vertrek bleek dat er slechts enkele noodwoningen min of meer in elkaar waren getimmerd, dat het land niet was ontgonnen, er geen afwateringsysteem was aangelegd en er geen drinkwaterbron was. Dominee van den Brandhof besloot tegen de adviezen van onder meer Jan Betting in om het emigratieplan toch door te zetten, maar dan met een kleinere groep van vijftig gezinnen. Op 20 juni 1845 legde het schip met de eerste groep kolonisten aan bij Voorzorg.

In 1845 zijn vier schepen aangekomen: De Susanna Maria op 20 Juni, de Noord Holland op 21 Juni, de Antonie en Eugenie op 12 Juli (alle drie te Voorzorg). De Phoenix meerde vanwege de op Voorzorg heersende epidemie bij plantage Mijn Vermaak, ook aan de Saramaccarivier, aan. In 1843 waren de voorbereiders (onder wie dominee Betting en Rijsdijk) op de Wilhelmina aangekomen. Tussen 1846 en 1849 is nog een aantal kolonisten aangekomen.

Op papier zag het er mooi uit.

Traumatische ervaring
Het schip met de eerste kolonisten legde op 20 juni 1845 aan en die datum wordt aangehouden als de Dag van de Boerenkolonisatie. De aankomst in Surinaamse wateren alleen al was een behoorlijk traumatische ervaring. De eerste twee schepen, de Suzanna Maria en de Noord Holland, kwamen al op 11 juni aan voor de kust van Suriname. Er was echter geen loods beschikbaar om de schepen naar de aanlegplaats te leiden. De kolonisten hebben ongeveer tien dagen lang op het schip moeten verblijven alvorens zij konden worden uitgescheept. Na de lange reis nog zo lang in de hitte en felle zon op het schip te moeten wachten, was al een vreselijke ervaring. En daarbovenop kwam de ontgoocheling bij het zien van de plek waar zij, mannen, vrouwen en kinderen, van boord moesten gaan. Onbegaanbaar oerwoud. Moeras. Amper voorzieningen om hen onder te brengen. En dan die muskieten….. Sommigen wilden niet van boord maar hadden geen andere keus dan aan wal te gaan.

Het bleek dat deze eerste groep niet voldeed aan het plan van dominee van den Brandhof. Onder de kolonisten waren weinig boeren en bovendien was de gemiddelde leeftijd vrij hoog. De gedachte was om de kolonisatie te beginnen met jonge gezinnen. Uit onderstaande bevolkings­piramide op datum van aankomst blijkt echter dat de kolonisatie relatief veel oudere personen bevatte en veel kinderen. Ook waren lang niet allemaal bekend met landbouw.

De eerste zorg na aan land gaan was bescherming (onderdak) regelen. Zij gingen daarmee meteen aan de slag met de zeer beperkte middelen die zij hadden. Daarna volgde het klaarmaken van de grond voor het starten van de landbouwonderneming. Ondanks dat de landbouw op een gegeven moment wel wat begon op te leveren, was Voorzorg erg drassig en zeker niet de beste plek daarvoor.

Grafsteen van Anna Sophia Pannekoek Foto: Eric Kastelein

Vanwege de onhy­gië­nische omstandig­heden braken er echter al gauw ziektes uit. Binnen drie weken na aankomst was er zelfs een heuse epidemie (bacillaire dy­sen­te­rie, zoals vrij recent vastgesteld) die binnen zes maanden 184 personen het leven kostte. Gemiddeld 1 persoon per dag. Onder de slachtoffers was ook de vrouw van dominee Van den Brandhof, Anna Sophia Pannekoek. De over­ge­bleven kolonisten trokken langzaamaan van plantage Voorzorg naar Groningen aan de andere kant van de Saramaccarivier, waar ze van de overheid landbouw mochten bedrijven. Daar was tevens veilig bronwater.

Echter, ook Groningen was niet erg geschikt voor landbouw. En als er toch producten konden worden geteeld, was er nauwelijks een afzetmarkt. De enige plaats om producten te kunnen verkopen was Paramaribo, maar dat was twee dagen varen, waardoor de producten niet goed bleven. Ze plantten overwegend bonen (peesjes) maar ook verschillende andere gewassen. De grotere overstap naar Groningen vond na 1848 plaats. De woning die Van den Brandhof voor zichzelf liet bouwen op Groningen, heeft van 1863 tot 2010 dienst gedaan als ambts­woning van de districtscommissaris van Saramacca, maar raakte in verval. Enkele jaren geleden is besloten tot renovatie over te gaan en het pand als museum en exporuimte in te richten.

De renovatie van de voormalige woning van de leider van de Boerenkolonisatie en later ambtstwoning DC Saramacca is bijna voltooid. Foto: Eric Kastelein

In twee aan Van den Brandhof gerichte brieven die op een filatelistische veiling zijn aangekocht door de stichting Boeroe Kon Makandra in Nederland samen met Stichting Sranan Boeroe in Suriname, is te lezen over de gewaagde onderneming. Zo staat in een brief van 1844 vanuit Groningen, waar een voorbereidingsmissie was, naar Nederland: ‘in vele opzigten zal de onderneming bij den aanvang niet meede vallen’. En naderhand in een brief van 1848 vanuit Nederland aan Groningen: ‘Uit de Saramacca luiden de berigten, dat de toestand der kolonisten aldaar minder gunstig is ofschoon de werkzaamheden, althans bij de meesten met vlijt worden doorgezet’. Na het door­drukken van de kolonisatie­poging ondanks alle waar­schuwingen (notabene ook door een van de drie initiatiefnemers) en het bekende verloop van de eerste maanden, kan niet anders dan van grove nalatigheid en onverschilligheid voor het leed van de kolonisten worden gesproken. Nadat de kolonisatie in 1853 formeel als mislukt werd bestempeld, keerde een deel van de kolonisten terug naar Nederland, onder wie Van den Brandhof. Degenen die achterbleven wogen de omstandigheden in Suriname af tegen die in Nederland en zagen blijkbaar kansen op een beter bestaan in Suriname.

Melk op een boerenkar Foto: BKM

Trek naar Paramaribo
Dominee Van den Brandhof had bewust gekozen voor een nederzetting ver van Paramaribo. Hij vond de ‘grote’ stad niet geschikt, naar eigen zeggen te losbandig, voor zijn gelovigen. Na de opheffing van het kolonisatieproject op Saramacca trokken de Boeroes gaandeweg richting Paramaribo, waar ze zich in nabijgelegen plaatsen als Kwatta en Uitvlugt vestigden. Zij deden ook daar aan landbouw en, onder meer vanwege de concurrentie die ze ondervonden van Hindostaanse boeren, specialiseerden zij zich vooral in melkvee. Rond deze plekken is hun vroegere aanwezigheid nog duidelijk merkbaar. Bij de nadere ontwikkeling van die gebieden werden de straten vernoemd naar de kinderen van de Boeroes die daar hun boerderij hadden. Ook zijn er straatnamen die anderszins met deze groep in verband kunnen worden gebracht, bijvoorbeeld de Kolonistenweg. Door toenemende scholing waren de Boeroes richting het midden van de 20e eeuw langzaamaan ook steeds meer in andere sectoren dan de landbouw te vinden. Onder de volgende generaties zag men zo vaker Boeroes als bijvoorbeeld leerkracht, militair, arts enzovoorts.

Voetbalclub RIVO Boys (Ren In Voor Overwinning) 1959/1960. Foto: BKM

De Boeroes waren Nederlands Hervormd wat nog steeds voor een groot deel geldt. In het midden van de 20e eeuw was de vereniging VANK (Vereniging van Afstammelingen van de Nederlandse Kolonisten) de plek voor bijeen­komsten, muziek en dans. De Boeroes hielden ook van sport en spel. Voetbal was erg geliefd maar ook spelletjes als kaarten en sjoelen en voor de kinderen knikkeren en zaklopen. Waar de Boeroes in het begin van de twintigste eeuw een redelijk gesloten groep waren, gingen zij met de trek richting Paramaribo al snel op in de grote gemeen­schap en vond vermenging met andere bevolkings­groepen plaats.

Bijdrage aan de samenleving
Ondanks hun kleine aantal hebben de Boeroes in Suriname een cruciale rol vervuld in de landbouw en veeteelt. Na het stopzetten van de proefkolonisatie in 1853 kregen de Boeroes, via de gouverneur van Suriname die zich hun lot aantrok, de kans om aan de rand van Paramaribo een nieuwe start te maken. Hier waren echter ook leningen aan gekoppeld die terugbetaald moesten worden. Ze kregen grond en een boerenwoning in pacht en ontwikkelden zich daar tot een dynamische gemeenschap met gezonde bedrijven, die voor hun agrarische producten in Paramaribo een goede afzetmarkt hadden. In de loop van de 19de eeuw probeerde men enkele keren de agrarische sector in Suriname verder te ontwikkelen, maar in Nederland was het draagvlak daarvoor gering. De eerdere negatieve berichtgeving omtrent de kolonisatie werkte helaas nog steeds door.

Na 1945 breidde Paramaribo zich snel uit met als gevolg dat de boerenbedrijven daar onteigend werden. Maar de ondernemende Boeroes ontwikkelden toen elders in Suriname nieuwe, grotere agrarische bedrijven en begon­nen steeds meer een rol te spelen in de maatschappelijke ontwikkelingen van Suriname. Enkele bekende Boeroes zijn: Statenlid R.A. Tammenga, historicus André Loor, ministers Rick van Ravenswaay en Albert van Dijk en vakbondsman Jan Veldema.

De Boeroes hebben een verbondenheid op basis van waarden die van generatie op generatie worden door­ge­geven. Volharding, het vertrouwen in eigen kunnen maar zeker ook de kennis van en het respect voor de geschiedenis van de Boeroes zijn factoren die hen verbinden, waar ze ook zijn. En ze blijven het zeggen: ze zijn in de eerste plaats Surinamer. En dan pas een Boeroe. Als teken van waardering voor de Boeroes als volwaardige groep in de Surinaamse samenleving en hun enorme bijdrage daaraan alsmede het verder versterken van de nationale eenheid heeft president Chandrikapersad Santokhi van Suriname op verzoek van de Stichting Sranan Boeroe 20 Juni 2025 als eenmalige nationale feestdag vastgesteld.

Herdenking en viering 75 jaar Boerenkolonisatie Foto: BKM

Herdenking en gedenktekens
In 1920 was er een grote herdenking van 75 jaar Boerenkolonisatie en kregen 48 Boeroes een her­denkings­penning uitgereikt. In datzelfde jaar stuurde het Gouvernement enkele afstammelingen van de boeren­kolonisten naar Nederland voor agrarische scholing die naderhand in Suriname in de praktijk werd gebracht. In 1945 is een monument te Groningen onthuld bij de viering van 100 jaar Boerenkolonisatie ter ere van de vastberadenheid en moed van de Boeroes ondanks de zware tijden die zij hebben doorstaan en waaruit zij zich met veel ijver hebben opgewerkt naar een beter bestaan. In 1995 is een rode kabbes (Andira coriacea) als herdenkingsboom geplant op Groningen. Deze boom werd eerder ook op de boerderijen van de Boeroes geplant.

Gedenksteen met de namen van gestorven kolonisten. Foto: BKM

Bij de begraafplaats waar de eerste kolonisten begraven liggen, werd in 2021 bij de viering van 176 jaar Boeren­kolonisatie een gedenksteen onthuld met de namen van de kolonisten die in de periode 1845 – 1853 op Voorzorg en Groningen zijn overleden. Tegenover de krant de Ware Tijd benadrukte de voorzitter van de Stichting Sranan Boeroe, Erick Rijsdijk, de noodzaak van zo een gedenkteken: “Als Stichting Sranan Boeroe voelden wij ons hiertoe geroepen. Wij hadden nagelaten om de mensen die hier letterlijk gecrepeerd zijn in de modder een gezicht te geven in de samenleving. Wij zijn trots dat we dit alsnog hebben kunnen realiseren.”

Naast andere activiteiten is er elk jaar op 20 juni op Groningen een kranslegging door de Stichting Sranan Boeroe bij zowel de gedenksteen als het monument. In Nederland organiseert de stichting Boeroe Kon Makandra jaarlijks rond 20 juni een kon makandra, een combinatie van een informatieve dag en een bijeenkomst met als doel het onderhouden en bevorderen van contacten tussen Boeroes en sympathisanten.

Ricardo Loor is voorzitter van de Stichting Boeroe Kon Makandra
(stichtingbkm@gmail.com | www.boeroes.nl)

Lees hier meer over het herinneringserfgoed aan de Boeroes.

Dit artikel is mede mogelijk gemaakt door het
Jnan Adhin Instituut (JAI)

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Suriname
No Comments

Het herinneringserfgoed aan Nederlandse boeren in Suriname – Eric Kastelein

donderdag, 19 juni 2025 by Redactie Hindorama

Eric Kastelein

Op donderdag 20 juni 1845 komt de bark ss Suzanna Maria met aan boord 112 Nederlandse boe­ren (mannen, vrou­wen en kin­de­ren) aan bij Voorzorg aan de Sara­mac­ca­rivier. De vol­gen­de dag arriveert de bark ss Noord Holland met nog eens 90 kolonisten. Kort daarop volgen de Antonia en Eugenie en de Phoenix. In totaal bereiken 367 Nederlandse boeren Suriname, op zoek naar een nieuw bestaan.

De vestigingsplaats Voorzorg was een voormalige lepra­kolonie, gesticht in 1791 en verlaten in 1823 toen de patiënten werden overgebracht naar Batavia aan de Coppenamerivier. De omstandigheden zijn zo erbarmelijk – moeras, overwoekerde grond, van de 17 woningen waren er negen enigszins bewoonbaar, geen bronwater, geen medische zorg – dat bij het aanzicht ervan de (…) vrouwen en kinderen jammerden en schreiden, de mannen liepen (…) als wanhopenden en woedenden over het dek.

Het is het begin van rampzalige jaren. Hoewel veel kolo­nisten onderdak vinden in de tegenovergelegen voor­malige kazerne Groningen – met veilig bronwater – breekt er een epidemie uit die in deze eeuw wordt vastgesteld als dysenterie. Van de 367 boeren overlijden er binnen een paar maanden 174, waarbij vrouwen en kinderen niet worden ontzien. Acht jaar later zijn er nog 54 mensen over en wordt de kolonie opgeheven.

Het herinneringserfgoed aan deze pioniers is uiteenlopend. Van speciale boeken bij jubilea tot en met de restauratie van de zo belangrijke waterput in Groningen. Een chro­no­logisch overzicht geeft inzicht hoe belangrijk dit erfgoed voor de nazaten en voor Suriname is.

Zilveren jubileum 1870 komt te vroeg
Gesteund door gouverneur Van Raders met grond en soms leningen vertrekken de meeste boeren als snel richting Paramaribo om daar in de omgeving hun landbouw­bedrijven te beginnen. Anderen gingen aan de slag als dagloners. Maar van een zekere mate van welvaart was nog geen sprake en het werk was zwaar (…) uitgeput van liggaam en Ziel niets hebbende as een sobere kleding (…). Het zilveren jubileum krijgt geen blijvende herinnering: De wonden waren nog niet geheeld.

1895: Het vijftigjarig jubilé der boeren in Suriname
Geen plaquette, geen stand­beeld, geen borst­­­beeld maar een uniek her­inne­rings­boekje verschijnt bij de her­den­king op 21 juni 1895. De auteurs Julius Muller en C. Hoek­stra brengen in veertien pagina’s een eere­saluut aan (…) het vijftigjarig werken der wakkeren boeren, die zich door eigen kracht zoo ferm hebben staande gehouden. Het vijftigjarig jubilé der boeren in Suriname 1845 -21 juni-1895 is beschikbaar via Google Books. Een aanrader.

Het grote feest vindt plaats op het land van weduwe Tammenga aan de Eerste Rijweg. Speciaal voor deze gelegenheid is een grote loods met zinken dak gebouwd. Op donderdag 20 juni – een dag eerder omdat de organisatie bang was voor een te grote toeloop uit de stad – verzamelen de oud-kolonisten zich in de feesttent, die van binnen en van buiten versierd is met bloemen en vlaggen. Zij zien hoe onder meer gouverneur Titus van Asch van Wijck en zijn vrouw door de vier commissieleden Van Brussel, Tamminga, Veldhuizen en Copijn worden verwelkomd. Na zijn toespraak overhandigt de gouverneur aan de commissie een krediet van 500 gulden voor het verbeteren van de waterafvoer op de landerijen. De Nieuwe Surinaamsche Courant doet verslag: De dag werd verder in gepaste vrolijkheid doorgebracht (…) met wedstrijden, voorstellingen en Bengaals vuurwerk.

1920: 75 jaar Nederlandsche Kolonisten
Net als in 1895 is de blijvende herinnering in 1920 aan de kolonisten een boek. De groep “Suriname” van het Algemeen Nederlandsch Verbond besluit ‘in een herdenkingsbundel (…) alles wat op den feestdag -21 juni 1920- heeft plaats gehad (…) vast te leggen. Dat schrijft Fred. Oudschans Dentz in het voorwoord van De vestiging van de Nederlandsche Kolonisten in Suriname herdacht uit 1921. De publicatie is beschikbaar op de website van Stichting Boeroe Kon Makandra onder Geschiedenis, Herdenkingen.

Op initiatief van de Vereeniging “De Nederlandsche Kolonist” met als voorzitter de heer H.L. Loor begint 21 juni met een feest op de boerderij van W. van Brussel. Tot grote spijt van alle aanwezigen kan de enige nog in leven zijnde voormalig kolonist, de heer R.A Tammenga, wegens ziekte niet aanwezig zijn. ’s Avonds is er een druk bezochte receptie in het gebouw van Buiten Sociëteit ‘Het Park’ aan de Waterkant. Jozias Leys, hoofd van het Landbouw­onder­wijs, vraagt in zijn toespraak (…) over een dag die met zwarte koop is aangeteekend (…) Waar zijn uw gedenkteekenen (…) die aanwijst de plek (…) waar uw vaders en grootvaders, uw moeders en grootmoeders, uw broeders en zusters gevallen zijn als slachtoffers van de barbaarschheid van het Nederlandsche Bestuur (…)? Het hoogtepunt is de uitreiking aan alle families van een Gedenkpenning 1845 – 20 juni – 1920 ‘Zaai en hoop op zegen’.

Geen herinneringserfgoed maar wel een ‘monument’ dat genoemd moet worden. De publicatie De mogelijkheid van landbouw -kolonisatie voor blanken in Suriname is de dissertatie van Eline Francoise Verkade-Cartier van Dissel uit 1937. Een gedegen studie over de Nederlandse kolo­nisten in Suriname. Als motto gaf ze mee Aan de moedigen in eenzaamheid.

Gedenkteken 1945

Eeuwfeest met gedenkteken: 1945
Op zondag 17 juni 1945 (…) door prachtig weer begunstigd (…) onthult gouverneur J.C. Brons op het com­mis­sariaats­plein in Groningen het gedenkteken ‘1845-1945 Neder­landse boeren’. Hij doet dit op uitnodiging van voorzitter van het comité Herdenkingsjaar Nederlandse kolonisten J.C. van Brussel en in aanwezigheid van tientallen genodigden, onder wie mr. J. de Niet, professor Stahel, kolonel Van Oosten, dominee Paap en stadscommissaris J. Robles de Medina. Natuurlijk gade­geslagen door ruim honderdtwintig nazaten van de kolonisten.

Het monument is een ontwerp van (de later veel ge­vraag­de) architect J.A. Wiegerinck, die sinds 1943 in dienst is van departement van Openbare Werken. Het brede voetstuk is van cement. Daarop staat een kolom die is opgetrokken uit in Suriname geproduceerde rode bakstenen, symboli­serend moed en vastberadenheid. Bovenop is een golvende plaat van smeedijzer aange­bracht, het zinnebeeld van het moeilijke begin, de ups en downs. De rijzende zon en de zonnestralen staan voor een beloftevolle toekomst. De plaquette met tekst is vervaardigd door de heer Van Duykeren TER HERDENKING VAN DE KOMST, HET LIJDEN EN DE VOLHARING VAN DE NED. BOEREN IN SURINAME.

Een paar dagen later, op woensdag 20 juni, wordt de herdenking gevierd met een groot feest op het erf en in het gebouw van de R.A. Tammengaschool aan de Tweede Rijweg in Paramaribo. Ook de gouverneur is weer aan­wezig. Veel aandacht gaat uit naar de tentoonstelling van voorwerpen die de kolonisten vanaf het begin aan hadden meegenomen uit Nederland. Bijzonder is dat de radio-uitzending door de A.V.R.O.S ook in Nederland is te beluisteren. Het feest duurde tot (…) een tijdstip dat het melken der koeien niet verre meer was (…).

150 jaar “Boeren” kolonisatie
Onder deze titel schrijft historicus André Loor op 19 juni 1995 in de Ware Tijd een pagina groot artikel over de geschiedenis van de boeren die 150 jaar eerder naar Suriname kwamen en hun nazaten. Hij gaat in op hun onmiskenbare bijdrage aan de Surinaamse gemeenschap. Zij zijn (…) trend-setters in de wijze van beoefening van boerenbedrijf (…) door wisselbouw en samengaan van landbouw en veeteelt.

Aan het gedenkteken van 1945 werd het jaartal 1995 toegevoegd.

Een dag later, op dinsdag 20 juni, wordt het herin­nerings­erfgoed uit 1945 ‘gekroond’ met de toevoeging in de zonnestralen van het ‘gietijzeren’ jaar 1995. Op deze eenmalige vrije dag zijn onder meer aanwezig president Ronald Venetiaan, minister van Volksgezondheid Rakhieb Khudabux, voorzitter van DNA Jagernath Laschmon, districtscommissaris van Saramacca Harry Ramlakhan en Elize Henriette van Brussel, een van de oudste afstam­me­lingen.

Medisch Laboratorium geschonken door de Boeroegemeenschap.

Iets later opent president Ronald Venetiaan een nieuw medisch laboratorium, als onderdeel van de Regionale Gezondheid Dienst (RGD). In dit lab kunnen diverse testen (waaronder urine en bloed) worden uitgevoerd. Van groot belang voor de bewoners van Saramacca en Coronie omdat ze voorheen altijd naar Paramaribo moesten. Het Sf 20 miljoen kostende lab is een geschenk van de nazaten van de Nederlandse boeren.

Hier blijft het niet bij. André Loor en Erwin van Brussel schrijven het herin­ne­rings­boek­je met op het omslag een af­beelding van de ken­merkende boerenkar. Het is een initiatief van het Comité Herdenking 150 jaar Boeren kolo­nisatie in Suriname dat in Ter ge­lei­de schrijft (…) ge­meend heeft om als een blijvende herinnering (…) een ge­denk­boek uit te geven. (150 jaar, uitgave Comite 1995 blz 3). Tot slot planten Herman Floris Veltkamp en Michel van Dijk voor het gebouw van het districts­com­missariaat een jonge rode kabbes, een veel voorkomende boomsoort op de erven van de Nederlandse boeren.

De gerestaureerde waterput Bron van hoop

Bron van hoop, 20 juni 2016
De eerste beschrijving over vers drink­water komt van August Kappler (1815-1887). In Zes jaren in Suriname beschrijft hij zijn bezoek aan de post Groningen en stelt vast dat Het land is tamelijk hoog (…) klippen die bestaan uit gedroogde schelpen. Een bron van ijskoud water stroomt uit deze klippen. In zijn proefschrift uit 1860 over de epidemie onder de Nederlandse boeren noteert dokter Frederik Tijdeman Ook hier was een bron die zuiver water opleverde (…) op Groningen geen gebrek aan drinkwater is. (…) Op Voorzorg ontbrak goed drinkwater geheel (…).

Op de plattegrond van Groningen en Voorzorg die dominee Van de Brandhof – de leider van de kolonisatie – in 1845 heeft getekend bevindt de waterput zich in de nabijheid van de oever van de Saramaccarivier, iets voorbij de landingsplaats met stenen trap.

De waterput, zo belangrijk voor de kolonisten, verliest in de loop van de jaren zijn functie en raakt in verval. Stichting Sranan Boeroe neemt het initiatief om de toendertijd levensbron te restaureren. De eerste steenlegging is op 20 juni 2015 een gezamenlijke inspanning van weduwe mevrouw Judith Loor, districtscommissaris Laksmienarain Doebay, directeur Cultuur Stanley Sidoel en de voorzitter van Sranan Boeroe. Een jaar later wordt de vernieuwde put onthuld door districtscommissaris Ramkhelawan Gopaldew en leden van de stichting.

Hoewel de waterput anno 2025 niet geschikt is voor drinkwater heeft hij nog steeds een functie. Schubert Asmowidjojo, werkzaam op het commissariaat Saramacca, woont in het huis achter de waterput en hij gebruikt de bron om door middel van een motor het water op te pompen om zijn moestuin te besproeien. Het levert hem meerdere keren per jaar een rijke oogst op.

Monument voor de overledenen, 20 juni 2021
Zondag 20 juni 2021 is een belangrijke dag voor de nazaten van de Nederlandse kolonisten. Districtscommissaris, de burgermoeder Sherin Bansi-Durga onthult het monument dat herinnert aan alle kolonisten die tussen 1845 en de opheffing van de kolonisatie in 1853 onder erbarmelijke omstandig­heden zijn overleden. Het gedenkteken staat op een ruim stuk grond van de algemene begraafplaats van Groningen en is goed zichtbaar vanaf de Landingsstraat, iets voorbij de Pannekoekstraat.

Erick Rijsdijk, voorzitter van Stichting Sranan Boeroe, bena­drukt het belang van de vierkanten zuil. In het zwart graniet zijn in goudkleurige letters de namen gegrafeerd. Hij legt uit aan de ruim tweehonderd aanwezigen Om diegenen die het niet overleefd hebben alsnog te eren (…) voor iedereen zichtbaar (…). Het leed is voelbaar bij het zien van familienamen zoals Wouters, Zweers, Welij, Van Ravenswaay, Roode: gezinnen zijn gedecimeerd. Aan de voet, net boven het grind, de plaquette 1845-1853 EEN ZWARE TOL.

Van de verschrikkelijke ge­beurtenissen is een oog­getuigenverslag be­­waard gebleven. Frederik Tijde­man is officier van ge­zond­heid derde klas op de plantage Catharina Sophia, ook aan de Sara­mac­ca­rivier. Hij wordt eind juni 1845 door dominee Dirk Copijn ge­vraagd om te assisteren bij de patiënten. Zijn ervaringen, bevindingen, ingrepen, diagnoses (tyfus) en meer legt hij vast in het Academisch proefschrift DE EPIDEMIE VAN TYPHUS waarop hij in 1860 promoveert tot doctor in de geneeskunde.

Enkele van zijn observaties geven een beeld van het lijden: (…) de koorts was vrij hevig (…) door hoofdpijn, misse­lijk­heid en braken van olie dikke gal (… ) voorafgegaan. (…) de oogen waren rood geinjicieerd, de Pupil verwijd, de tong beslagen met roode randen. (…) ook hadden velen neusbloedingen (…) constipatie afgewisseld met dia­rrhoeen (…) onder verschijnselen van uitputting stierf de lijder meestal binnen de 6 a 8 dagen.

Foto’s: Eric Kastelein

Eric Kastelein is auteur van het geschiedenisboek Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinne­rings­erfgoed (Sampreshan, Zoetermeer). Met steun van het Cultuurfonds doet hij onderzoek naar het herinne­rings­erfgoed in de districten, waaronder Groningen te Saramacca. Naar verwachting verschijnt dit boek in 2029 bij Sampreshan.

Lees hier over 180 jaar Boeroes in Suriname.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Suriname
No Comments

Majoie Hajary: Hindostaans-Surinaamse pianist en componist van wereldformaat – Dr. Chan Choenni

woensdag, 04 juni 2025 by Redactie Hindorama

Dr. Chan Choenni

Op 25 maart 2025 vond in de openbare biblio­theek te Den Haag de presentatie plaats van de biografie van de componist en pianist Majoie Hajary. Deze biografie getiteld Suri­naam­se Rapsodie: ’t leven van Majoie Hajary in zeven muziekstukken is in hardcover uitgegeven door Waanders uitgevers gevestigd te Zwolle. Een rapsodie is een muziekstuk dat bestaat uit tegengestelde gedeelten die ondanks de vrije stijl toch een eenheid vormen. De schrijfster van dit boek, Ellen de Vries, kiest terecht voor de term rapsodie om het indruk­wekkende leven van de in Suriname geboren veelzijdige Hindostaans-Surinaamse vrouw te typeren. Behalve pianist en componist, was zij ook de tekenkunst machtig. Verder vertaalde ze Nederlandse boeken in het Frans. De presentatie van haar biografie vond plaats in aan­­wezig­heid van een zeer geïnteresseerd publiek en werd opgeluisterd door pianomuziek gebaseerd op enkele van haar composities.

Majoie Hajary overleed in 2017 op 96-jarige leeftijd in een voorstad van Parijs, waar zij vrij lang had gewoond. Haar fascinerende leven kende nogal wat tegenstellingen, maar kan ook worden beschouwd als overlevingskunst op het Europese continent tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog. In de periode daarna was ze een internatio­nale glamour diva tot de eenentwintigste eeuw. Toch is deze bijzondere vrouw in brede Surinaamse kring en, in het bijzonder, de Hindostaanse gemeenschap vrijwel onbe­kend gebleven. Dat laatste is opmerkelijk want tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar ook daarna stelde zij haar Indiase (Hindostaanse) identiteit meestal op de voorgrond. Wie was deze bijzonder getalenteerde vrouw en welke verdiensten heeft zij gehad?

Majoie op jonge leeftijd achter de piano.

Indiase afkomst
Majoie Hajary werd op 12 augustus 1921 in Para­maribo geboren in een groot huis aan de Keizerstaat 179. Paramaribo was toen nog een kleine stad met Witten die de macht hadden en een kleine lichtgekleurde elite die de middenklasse vormde. Afro-Surinamers, Hindostanen en Javanen vormden grotendeels de lagere klasse. In het binnenland woonden Marrons en Inheemsen. Haar vader H.N. (Harry) Hajary was een Hindostaan. Haar moeder, Wilhelmina (Mien) Tjong Ayong, was Afro-Chinese. Majoie was dus half Hindostaans, kwart Afro en kwart Chinees; een dogla of moksi zou men in Suriname zeggen.

Vader Harry Hajary (met dank aan dr. Karen Ali)

Eerst zal worden stilge­staan  bij de Indiase afkomst van Majoie Hajary. Zij stelde immers deze identiteit op de voorgrond en etaleerde gedurende haar inter­natio­nale loop­baan na­druk­kelijk haar India­se wortels. Haar vader Harry Hajary was des­tijds een ambtenaar in dienst van het Neder­lands gouverne­ment. Hij behoorde tot de kleine groep vooraanstaande Hindostanen in Paramaribo. Zo maakte hij deel uit van een vierhoofdige delegatie die in 1920 toenmalig Brits-Indië bezocht nadat de emigratie van contractarbeiders in 1917 was stopgezet. De delegatie pleitte – overigens tevergeefs – bij de Indiase verzetsleider M.K. Gandhi ervoor om de emigratie naar Suriname te hervatten. Harry Hajary was in 1891 in Suriname geboren. Zijn ouders kwamen uit India. Zijn vader Jainab Hajary kwam in 1873 met het derde transport (het schip Yorkshire) als contractarbeider in Suriname aan. De ájá (paternale grootvader) van Majoie behoorde dus tot de groep pioniers onder de Brits-Indische contract­arbeiders. Hij werd ‘koelietolk’, toentertijd een voorname functie die goede beheersing van het Nederlands vereiste. Hij ondersteunde de Brits-Indische contract­arbeiders die doorgaans het Nederlands nauwelijks beheersten en hij vertaalde voor de overheid en andere organisaties de voor hen bestemde mededelingen. Tolken speelden toen ook een belangrijke rol tijdens zittingen van de rechtbank in zaken waar Brits-Indiërs bij waren betrokken.

Moeder Mien, de zussen Toetie en Jettie en vader Harry in 1938. Foto gemaakt ter gelegenheid van de verjaardag van Majoie die toen al in Amsterdam woonde. Bron: Boek Ellen de Vries

Majoie Hajary is vernoemd naar haar áji (paternale grootmoeder) die als zevenjarig meisje in 1883 met het schip Sheila I in Suriname aankwam. Zij overleed voor de geboorte van haar kleindochter. Haar in India opgetekende voornaam Majoie was hoogstwaarschijnlijk een verschrij­ving. Tijdens de inschrijving bij het (sub)depot van contractarbeiders door de registratie-ambtenaren in India werden de namen niet altijd correct opgeschreven. Hoogstwaar­schijn­lijk was de voornaam van haar áji Madhavi, hetgeen in het Hindi de zoete, zoetbrengende of de bedwelmende betekent. De naam is afgeleid van madhu dat honing betekent. Hoe dan ook, Majoie Hajary heeft haar voornaam later gekoesterd. Tijdens haar jeugd stond zij bekend als Rieke, maar in Europa waar zij na haar jeugd terechtkwam, merkte zij dat de naam Majoie exotisch en mysterieus klonk. Later werd Majoie soms geassocieerd met ‘zonnestralen’.

Majoie Hajary bleek in muzikaal opzicht bijzonder begaafd te zijn. Al op haar zevende jaar viel haar bijzondere talent op tijdens de pianolessen die door nonnen werden gegeven. Bij haar Surinaamse buurvrouw Elly Fernandes-Benjamins die aan het Amsterdams conservatorium piano had gestudeerd, leerde Majoie ook de eerste beginselen van het componeren. In 1936 behaalde deze intelligente leerling van de Hendrikschool haar Mulodiploma. Zij componeerde toen al muziekstukken. In het hetzelfde jaar trad in Paramaribo het Amsterdamse acteursechtpaar Jan Mulder en Elly van Stekelenberg op. Majoie maakte een optreden mee en componeerde een muziekstuk voor hen getiteld Romanze. Het echtpaar sloot vervolgens vriendschap met de ouders van Majoie en overtuigde hen ervan dat Majoie haar talent verder moest ontplooien in Nederland. Als vijftienjarige vertrok Majoie in 1937 met de boot naar Amsterdam waar ze bij het acteursechtpaar verbleef. Al vrij snel slaagde zij voor het toelatingsexamen tot het conservatorium in Amsterdam.

Majoie Hajary achter de piano. Bron: Boek Ellen de Vries

Overleven in de nazitijd
In Europa werd de dreiging van de Tweede Wereldoorlog steeds voelbaarder. Bovendien vierde de racistische opvatting over het zogeheten Arische ras hoogtij in Nazi-Duitsland. De pleegouders van Majoie sloten zich aan bij de NSB: de Nederlandse partij die gelieerd was aan de Nazipartij van Adolf Hitler. Haar pleegvader vond een oplossing voor de acceptatie van Majoie als gekleurde persoon door haar Indiase verwantschap te benadrukken. De Duitsers hadden toen grote bewondering voor de aloude cultuur van India en de vermeende ‘Arische’ verwantschap tussen Duitsers en hindoes. Dat werd gesuggereerd op grond van de gemeenschappelijke oude Indo-Germaanse taal: het Sanskriet. Ellen de Vries schrijft dat Majoie daarom een ‘Indiase podiumidentiteit’ aannam. Zij benadrukte ’in goud geborduurde sari’s haar exotische afkomst en presenteerde zich als een Indiase podium­artiest’. Terwijl in 1942 Joodse artiesten en kunstenaars in Nederland door de Duitse bezetter tot niet-Ariërs werden verklaard en gemarginaliseerd, kon de ambitieuze Majoie als ‘Indische pianist’ en ‘typisch Oosterschen loop’ vrijelijk optreden als pianist. Zij studeerde op 30 juni 1942 cum laude af aan het Amsterdams conservatorium. Zij maakte daarna onder meer een muziekstuk voor piano en orkest waarmee ze westerse muziek wilde combineren met klanken van het Oosten. Dit stuk was getiteld ‘Hindoustaansche Fantasie (ook wel Hindostaansche of Hindoestaanse Fantasie). Dat werd door Majoie precies zo geschreven. Opmerkelijk is dat zij toen al deze termen gebruikte in Nederland, maar deze blijkbaar niet verder waren doorgedrongen. Toen ruim 30 jaar daarna grote aantallen Hindostanen zich in Nederland vestigden, bleek de grote meerderheid van Nederland de term Hindostanen niet of nauwelijks te kennen.

Links: Portretfoto in bontmantel en bontmuts gekleed. Rechts: Marjorie Hajary in sari gekleed en tiká op het voorhoofd. Bron: Boek Ellen de Vries

In mei 1943 maakte Majoie Hajary een tournee door Nazi-Duitsland en de bezette gebieden. In juli 1943 trad zij op in Berlijn. De Berliner Morgenpost van 31 juli 1943 merkte op dat de: Indische pianiste Majoie het publiek een onver­getelijke avond had bezorgd en dat zij, wat ze ook speelde – Brahms, Liszt of eigen composities in de traditie van Duitse muziek – altijd overtuigde … dat in haar spel een oeroude Indo-Germaansche verwantschap tot leven werd gewekt. Vermeldenswaard is dat Majoie in 1943 in Berlijn ook een concert heeft gegeven dat door radio Azad Hind werd uitgezonden in India. Azad Hind was de vrij­heids­beweging onder leiding van Subhas Chandra Bose die India, in tegenstelling tot Mahatma Gandhi, met geweld wilde bevrijden van de Britse overheersing en daartoe ook samenwerkte met Nazi-Duitsland en Japan. Hij was overigens ook onder een deel van de Hindostaanse gemeenschap in Suriname populair. Op 25 mei 1944 speelde Majoie haar muziekstuk Hindostaansche Fantasie in het concertgebouw van Amsterdam onder leiding van het concertgebouworkest. Onder het publiek was ook aanwezig de Rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart, de toenmalige hoogste baas in door Duitsland bezet Nederland. In hoeverre men in Suriname toen iets heeft geweten over deze optredens en haar muziekstuk Hindostaansche Fantasie is niet bekend. Het contact tussen Majoie en haar familie in Suriname was namelijk tijdens de Tweede Wereldoorlog verbroken.

Na de oorlog
Na de Tweede Wereldoorlog volgt een nieuwe episode in haar leven. Majoie vertrok op 21 november 1945 met haar pleegvader Jan Mulder naar Amerika. Zij werd van niet ernstige collaboratie beticht en kreeg wel een voorlopig uitreisvisum. Later zou Majoie zeggen dat ze alleen maar had willen spelen en geen enkel politiek motief had bij haar optredens in Nazi-Duitsland. Zij ontmoette in New York haar ouders die uit Suriname waren gereisd om daar vakantie te vieren. Majoie sloot tevens een contract met een managementbureau, die haar optredens regelde. Ze speelde op piano werken van Chopin, Schubert, Schumann, Brahms, Liszt, Beethoven en eigen composities. Venezuela werd vervolgens haar standplaats en ze componeerde onder meer muziek op bekende gedichten van Helle von Heister: Sommernacht en Der Wanderer. Zij bleef haar Indiase afkomst benadrukken en liet zich neerzetten als een ‘hindu Princess’ die optrad in ‘hindu kostuum’, in sari dus. In Amerika vond de première van haar ’Ballet hindu’ in New York plaats in de prestigieuze Carnegie Hall. Zij reisde door het Caribisch gebied en trad op in Brits-Guyana en de Antillen. In 1948 bezocht ze Suriname en trad in Paramaribo op in het nieuwe theater Tower in aanwezigheid van de toenmalige gouverneur dr. W. Huender. Majoie droeg haar pianostuk Variaties op aan hem. Dit stuk, gebaseerd op het populaire Surinaamse lied Peroen, peroen… mi patron … met een uit de slaventijd stammende tekst, is later Surinaamse Rapsodie gaan heten. Gouverneur Huender gaf haar als dank een beurs om in Parijs verder te studeren.

Huwelijksfoto Majoie Hajary Bron: Boek Ellen de Vries

Huwelijk met Roland Garros
In 1949 vertrok Majoie naar Parijs en studeerde bij de bekende componisten/pedagogen Louis Aubert en Nadia Boulanger. In de Lichtstad ontmoette ze Roland Garros, een neef van de beroemde vliegtuigpionier en oorlogsheld naar wie het grote tennisstadion in Parijs is genoemd. Zij trouwden in 1951. Majoie droeg een sari als bruidskleding. Zij was toen 30 jaar en had al een turbulent leven achter de rug.

Haar echtgenoot kreeg een managementfunctie bij de vliegmaatschappij Air France. Majoie reisde vrijwel de hele wereld rond en behoorde tot de internationale jetset. Zij kreeg met Roland Garros een dochter en een zoon. Zij woonde met haar gezin op verschillende continenten. De muzikale indrukken die ze opdeed tijdens haar verblijf in India, Congo-Brazzaville, Madagaskar, Algerije, Tokio en Turkije inspireerden haar. Majoie deed steeds minder optredens en beperkte zich vooral tot componeren. In haar composities liet ze westerse klassieke muziek versmelten met oosterse klanken en Afrikaanse motieven. Ook maakte ze bijzondere uitstapjes naar blues, jazz en andere genres, zoals het chanson. Ze produceerde eind jaren zestig in Parijs drie elpees: La passion selon Judas, New Sound from India en Requiem pour Mahatma Gandhi. Een requiem is een traditionele, kerkelijke mis die opgedragen wordt aan overleden personen. Deze muzikale compositie voor Gandhi met elementen van verdriet en herdenking componeerde Majoie in 1969 ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Gandhi.

Majoie wilde Indiase klassieke muziek combineren met Europese muziek en de raga leende zich goed hiervoor. In een interview legde ze enthousiast uit: “De raga – van het werkwoord ranj, behagen – raakt de ziel, brengt de mens in een hogere en nobelere staat, kan zelfs een wonder teweegbrengen, als het onder ideale omstandigheden wordt gespeeld, zo wil het Indiase geloof. Het bijzondere aan de raga is, dat het alleen kan worden beluisterd in een kalme, bijna meditatieve sfeer.” In dit verband bracht zij de 33 toeren plaat New sound from India uit. Het voert te ver om andere muziekstukken van Majoie Hajary hier te noemen. Op YouTube zijn verschillende muziekwerken van haar te downloaden. Het requiem voor Gandhi zal overigens binnenkort opnieuw worden uitgebracht.

LP van Majoie Hajary

Al met al was Majoie ondanks haar gezinsleven vrij pro­ductief gebleven. Haar echtgenoot Roland Garros was echter een veeleisende persoon en bovendien overspelig. Na ruim 20 jaar huwelijk scheidde zij in 1972 op 51-jarige leeftijd van hem. Er waren vele echtelijke ruzies en een keer kreeg zij een grove racistische opmerking te horen: ’Ga terug naar je kokosnoten­land.’ Volgens biograaf Ellen de Vries had hij Majoie hiermee ‘dodelijk beledigd’.

Opera’s De gouden traan en Lijdensweek
Als getrouwde vrouw verdiende Majoie al wat, maar als gescheiden vrouw moest zij nu alleen voor haar inkomen zorgen. Ze vertaalde Nederlandse boeken in het Frans (zoals Max Havelaar), trad in dienst bij de Nederlandse ambassade in Parijs als receptioniste en vertaalster en gaf les. Daarnaast werkte ze aan twee grote opera’s. De opera over de geschiedenis van haar Surinaamse voorouders noemde zij La larme d’or (De gouden traan) en zij begon hiermee in 1980. Majoie vond deze opera haar beste werk en was er tot aan haar dood mee bezig. De opera vertelt de geschiedenis van Suriname tijdens de goudkoorts gedurende de eerste twee decennia van de twintigste eeuw (1900 – 1920). De oorspronkelijke bewoners, de Inheem­sen, de koloniale bezetters, zwarte vrijheidsstrijders als Baron en haar Chinese, Indiase en Afrikaanse voorouders die als contractarbeiders en slaafgemaakten naar Suriname kwamen, spelen een rol in deze opera. Zij vatte de uniciteit van Suriname waar westerse, Afrikaanse én oosterse melodieën samenkomen in deze opera samen. Zij liet de Franstalige tekst vertalen in het Engels en Duits en ook in het Sranan (Na gowtu watr’a). Hoogstwaarschijnlijk was deze opera te complex en bovendien kostte de uitvoering heel veel geld. Talloze pogingen om dit werk te voltooien en in volle bezetting uitgevoerd te krijgen, faalden dan ook. Zelfs de Franse President Nicolas Sarkozy wiens zoon een van Majoie’s leerlingen is geweest, kon haar niet helpen om de benodigde financiële middelen te verwerven.

Maternale grootmoeder Carolina Essed (oma Carootje) en Maternale grootvader Willem Tjong Ajong

De Afro-christelijke identiteit van Majoie kreeg aandacht in haar opera-oratorium over de Lijdensweek – Da Pinawiekie in het Sranan. Een oratorium is groot instrumenteel muziekstuk dat meestal in concertvorm zonder decor en acteerwerk wordt uitgevoerd. Majoie: “Da Pinawiekie is een Surinaams Oratorium. De tekst is gekozen uit de 4 evangeliën Matheus-Markus- Lukas- Johannes en uit Da tori (verhaal) vo den apostel.” (zie verder: Majoiehajary.org). Dit oratorium is met eerbied opgedragen aan haar maternale grootmoeder Carolina Essed. In 1974 is dit muziekstuk over het lijden en sterven van Jezus en het verraad van Judas uitgevoerd in Suriname in drie kerken. Daarna trad Majoie in contact met de culturele voorhoede van Suriname om de uitvoering uit te breiden met meer muziek en met klassieke muziek­instru­menten uit andere culturen, zoals uit de Indiase cultuur. Het werd echter een grote teleurstelling, ook omdat de militairen in 1980 de macht hadden overgenomen en grote culturele producties eigenlijk tot 2000 in Suriname nauwelijks aan bod kwamen. Bovendien kon Majoie niet goed overweg met Surinamers die in haar ogen onvoldoende deskundig waren en niet goed in het nakomen van afspraken. Zo had zij, bijvoorbeeld, de muziek in noten uitgeschreven voor het bekende Maranatha koor. Toen zij in Suriname aankwam, merkte zij tot haar verbazing dat de koorleden geen noten konden lezen.

Advertentie uitvoering Pinawiekie in Suriname en titelpagina boek Yoga voor de pianist uit 1987.

Gedegen studie
in de jaren negentig trad Majoie op in Den Haag als pianist gekleed in sari. John Waalring van het Suriname Muziek Collectief en toenmalig ambtenaar van de gemeente Den Haag heeft geprobeerd een vervolg op de opera Pinawiekie te laten componeren en opgevoerd te krijgen. De gemeente Den Haag verstrekte hiervoor een forse subsidie aan Majoie. Zij was echter al op hoge leeftijd en had financiële problemen. Haar gecomponeerde muziekstuk voldeed niet aan de verwachtingen. Niettemin bleef John Waalring contact houden met haar. In 2011 benaderde hij mij en vertelde over de bewonderenswaardige loopbaan van Majoie. Hij vroeg mij om Majoie thuis in de voorstad van Parijs uitgebreid te interviewen. Zij was toen al 90 jaar en bleek niet meer bereid om interviews af te staan. Zij was toen al schuw geworden en voelde zich kwetsbaar, aldus Ellen de Vries.

Het zij gezegd dat Ellen de Vries na het overlijden van Majoie in 2017 een uitstekende en rijk gedocumenteerde biografie heeft kunnen samenstellen. Zij heeft zeer uitgebreid research gedaan en zich verdiept in het klassieke muzikale genre. Haar gedegen studie over het leven en oeuvre van Majoie Hajary is uitgemond in een boek, waarin ook muziekstukken in noten zijn opgenomen alsmede een zeer uitgebreide verantwoording van de bronnen. De journalist Benny Ooft ondervroeg Majoie Hajary in 1972 voor radio Hilversum over de Surinaamse klassieke muziek. Zij stelde, doelend op zichzelf, dat grote artiesten niet tijdens hun leven worden gewaardeerd, maar pas na hun dood. Dit lijkt te kloppen, want zeven jaar na haar dood verscheen haar biografie. Op de Nederlandse televisie werd in twee programma’s aandacht besteed aan Majoie Hajary. Ook in Suriname was er aandacht voor haar biografie en vond in de maand april tijdens de Paasperiode in de kathedraal van Paramaribo de opvoering van Pinawiekie plaats. Het fascinerende leven en vooral de muziekwerken van Majoie Hajary zullen voor het nage­slacht beschikbaar blijven en zij zal als een inter­na­tio­nale muzikale icoon van Suriname worden beschouwd.

Bronnen:
Ellen de Vries (2025), Surinaamse rapsodie, ’t leven van Majoie Hajary in zeven muziekstukken, Zwolle: Uitgeverij Waanders, 288 pagina’s
Majoie Hajary (1987), Yoga voor de pianist, Naarden: Strengholt, 67 pagina’s
Wikipedia: informatie over Majoie Hajary
Https://Majoiehajary.org

Omslag Surinaamse Rapsodie ’t Leven van Majoie Hajary in zeven muziekstukken Auteur: Ellen de Vries

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Suriname
No Comments

Suriname na de verkiezingen van 25 mei 2025: keuze voor ontwikkeling of onderontwikkeling? – Dr. Hans Ramsoedh

woensdag, 28 mei 2025 by Redactie Hindorama

In een democratische samenleving hebben niet politici het laatste woord, maar de kiezers. Met hun stem bij de verkiezingen kiezen zij voor de richting waarin de samenleving zich dient te ontwikkelen. Het betekent dat ontwikkeling of onderontwikkeling een land niet overkomt, maar mede een gevolg is van de keuze van kiezers. Een land krijgt dan ook niet de regering die het verdient, maar die het kiest. De subtitel ‘keuze voor ontwikkeling of onderontwikkeling’ is een variatie op een publicatie van de Surinaamse sociologe Maureen Silos ‘Onderontwikkeling is een keuze’ uit 1991. De rode draad in deze publicatie is dat het magisch denken in de Surinaamse samenleving de oorzaak is van de gebrekkige ontwikkeling van Suriname. Surinamers hopen dat alles door een of andere externe macht vanzelf wel goed komt, in plaats van zelf hun lot ter hand te nemen. Het is het verlosserssyndroom waaraan de Surinaamse bevolking lijdt. Een ander aspect in haar boek is het gedrag van de politieke elite in Suriname die niet in staat is transformatief en evoluerend leiderschap te vertonen en de bevolking een visie op de toekomst te presenteren, aldus Silos. Bij de afgelopen verkiezingen kwam de Nationale Demo­cratische Partij (NDP) van wijlen Desi Bouterse als grootste partij uit de bus. Deze partij heeft een niet al te beste track record als het gaat om het bestuur van het land. In deze bijdrage staat de vraag centraal of Surinaamse kiezers hebben gekozen voor ontwikkeling of onderontwikkeling.

25 mei 2025: Oil & gas verkiezingen
De verkiezingen op 25 mei stonden in het teken van de toekomst van Suriname en werden ook bekend als de oil & gas-verkiezingen: welke partij krijgt het beheer over de miljarden aan inkomsten na 2028 als de olie- en gas­productie op gang komen? Het was duidelijk dat de strijd zou gaan tussen de Vooruitstrevende Hervormings­partij (VHP) onder aanvoering van zittende president Chan Santokhi en de NDP na het overlijden van Desi Bouterse onder aanvoering van Jenny Simons. De VHP ging voor 26 zetels (absolute meerderheid in De Nationale Assemblée), maar de verwachting was dat deze partij met moeite haar huidige twintig zetels zou kunnen behouden. Er was namelijk veel onvrede in de Surinaamse samenleving over het beleid van president Santokhi de afgelopen vijf jaren.

De (serieuze) peilingen voorspelden dat de VHP zou terugvallen van twintig naar zeventien zetels en de NDP zou uitkomen op rond de veertien zetels. De voorlopige resultaten van de afgelopen verkiezing laten zien dat de VHP, zoals in de peilingen voorspeld, zeventien zetels behaalde en de NDP achttien. Daarmee is het haast zeker dat de NDP in het machtscentrum komt met Jenny Simons als (eerste vrouwelijke) president. De NDP heeft inmiddels een intentieverklaring voor politieke samenwerking gete­kend met alle partijen die zetels hebben behaald, met uitzondering van de VHP. Deze samenwerking is echter niet gebaseerd op inhoudelijke overeenkomsten, maar heeft het karakter van een ‘piki pley’ [willekeurige samenstelling] en een Afro-etnische blokvorming gericht tegen de VHP. Deze stap van de NDP betekent niets anders dan een verscherping van de etnische tegenstellingen in Suriname.

Track record NDP 
Het track record van de NDP is dat steeds als zij aan de macht is geweest (1996-2000 en 2010-2020) zij een gerampaneerd land achterliet om vervolgens te profiteren van de onvrede in de samenleving, door de bevolking te mobiliseren. Met Jules Wijdenbosch als president (1996-2000) gingen in mei 1999 naar schatting tussen vijftig- en zeventigduizend mensen, de grootste demonstratie in de geschiedenis van Suriname en getypeerd als de mars der dwaze burgers, de straat op om te protesteren tegen het beleid van zijn regering. Met de NDP in het machtscentrum en Desi Bouterse als president tussen 2010 en 2020 was het niet anders gesteld. Na zijn verkiezingsnederlaag in 2020 drong pas goed door hoezeer het land onder zijn leiding was leeggeroofd. Suriname verkeerde in een complete crisis: een betalingsbalanscrisis, een crisis in de overheidsfinanciën, een schuldencrisis en een crisis bij de Centrale Bank van Suriname (CBvS). De totale schuldenlast van Suriname bedroeg in juli 2020 3.9 miljard USD (exclusief gelden die bij parastatale bedrijven waren weggehaald en vele onbetaalde rekeningen) hetgeen neerkwam op een schuld van achtduizend USD per hoofd van de bevolking en een schuldenlast die 159% van het BBP bedroeg, terwijl wettelijk het schuldenplafond maxi­maal zestig procent van het BBP mag zijn. Het betekende ook dat rentes en aflossingen alleen al veertig procent van de overheidsuitgaven bedroegen.

In internationale onderzoeksrapporten werd Suriname onder president Bouterse bestempeld als een ‘gecrimina­liseerde staat’ met banden met transnationaal georga­niseerde misdaad die zich bezig hield met drugshandel, het witwassen van drugsgeld, illegale goudhandel en groot­schalige corruptie. Hiermee was Suriname verworden tot een schaduwstaat waar macht­hebbers zich boven de wet stelden en was daarnaast, in de ergste traditie van derdewereldlanden, een persoonlijk wingewest geworden van een kliek rond Bouterse binnen de NDP.

In een redactioneel commentaar schreef het dagblad de Ware Tijd in 2020 dat voor de NDP zou moeten gelden: ‘nooit meer aan de macht’ (redactioneel commentaar de Ware Tijd: ‘Verschroeide aarde’, 25 juli 2020). Dit dagblad schreef dit naar aanleiding van de tactiek van de verschroeide aarde en een houding van na-mij-de-zondvloed door de vertrekkende NDP-regering in juli 2020. In de maanden voorafgaand aan de verkiezingen in 2020 werden enkele duizenden ambtenaren in dienst genomen en een verhoging van vijftig procent toegekend aan alle ambtenaren. Op de valreep verhoogde de regering-Bouterse salarissen van ministers, directeuren en onder­directeuren van departementen, vonden er dubbele benoemingen plaats, zijn honderden personen in functies gepromoveerd voor hogere salarissen, zijn op de verschillende ministeries honderden personen benoemd als ‘beleidsmedewerker’ of ‘beleidsadviseur’ en wurg­contracten getekend. Al deze maatregelen waren niet anders dan het plaatsen van een tijdbom onder de nieuwe regering-Santokhi. Zij werd in juli 2020 zelfs geconfronteerd met haast leeggedragen kantoren. Zo was president Santokhi onaangenaam verrast toen hij op de eerste werk­dag op zijn kabinet ontdekte dat er niet eens een computer en printer meer aanwezig waren voor brieven die de deur uit moesten. Op het ministerie van Financiën was er geen enkele administratie te vinden over de besteding van miljoenen gelden. Dit was de situatie die de regering-Santokhi aantrof in 2020.

Jenny Simons op een partijbijeenkomst. Foto NDP

Na de verkiezingsnederlaag in 2020 heeft de NDP nimmer blijk gegeven van reflectie op tien jaar wanbeleid. Jenny Simons, bleef tijdens de afgelopen verkiezingscampagnes bij een ‘verwarrende en leugenachtige voorstelling van zaken’ met betrekking tot het beleid van haar partij tussen 2010 en 2020, zoals de Vereniging van Economisten (VES) in Suriname schreef in haar economisten uitgave (VES-Inzicht) van april 2025 (https://ves.sr/ves_inzicht-61_april-2025/).

Punt van zorg is ook de democratisch rechtsstatelijke opvattingen van de NDP: de veroordeling van Bouterse door de onafhankelijke rechter voor zijn aandeel in de Decembermoorden bestempelde zij als een ‘politiek proces’. Tijdens zijn voortvluchtige periode was gratie­verlening aan Bouterse een belangrijk verkie­zings­punt voor de NDP. Ook verklaarde zij dat gratie zou worden verleend aan de veroordeelde voorvluchtige ex-minister van Financiën (Hoefdraad), de ex-governor van de Centrale Bank van Suriname (Van Trikt) alsmede aan directieleden van de Surinaamse Postspaarbank tegen wie nog processen lopen vanwege de leegroof van beide banken. Met andere woorden, personen die verant­woorde­lijk waren voor grootschalige corruptie onder de NDP-regering in de periode 2010-2020 gaan onder een nieuwe NDP-regering vrijuit.

President Santokhi: mooie woorden en beloftes 
Vanwege de failliete boedel die Santokhi in 2020 aantrof was een gang naar het Internationale Monetaire Fonds (IMF) noodzakelijk. Onder druk van het IMF moesten echter vele subsidies (water, licht, benzine en gas) worden afgeschaft en de overheidsuitgaven drastisch worden verlaagd. Dat Suriname niet helemaal is verdronken in het moeras was vooral te danken aan deze begrotingssteun van het IMF. Met de IMF-steun (572 miljoen USD) konden de meest urgente zaken worden bekostigd, zoals uitbetaling van het ambtenarenapparaat, sociale uitke­ringen en andere kosten. Het moet president Santokhi worden nagegeven dat dankzij de IMF-steunde macro-economische situatie in Suriname in 2025 beter was gesteld dan die hij aantrof in 2020. De economie vertoonde een groei van ongeveer drie procent, de inflatie daalde van zestig (2022-2023) naar onder de zes procent begin 2025, de wisselkoers daalde, de staatsschuld ten opzichte van het Bruto Binnenlands Product (BBP) daalde naar 87% in 2024, de monetaire reserves waren met 1,4 miljard USD in 2024 (na de slechte staat van 528 miljoen USD in 2020) aanzienlijk gestegen en internationale ratingbureaus verhoogden de kredietwaardigheid van Suriname hetgeen betekende dat het land zijn pariastatus op de inter­nationale kredietmarkt van zich kon afwerpen.

President Santokhi tijdens een meeting van zijn partij. Foto VHP

Op micro-economisch niveau schoot het beleid van de regering-Santokhi echter duidelijk te kort. De bevolking betaalde een torenhoge prijs voor het bezuinigingsbeleid tussen 2020 en 2024. Uit diverse onderzoeken van de Wereldbank en de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IDB) kwam naar voren dat in 2022 en 2023 circa twintig procent van de Surinaamse bevolking (ongeveer 110.000 mensen) in armoede leefde. Suriname stond in 2023 op de zesde plek op de armoede wereldranglijst als één van de armste landen in de wereld. Opmerkelijk is dat het uitgerekend het IMF is geweest dat het uitgevoerde sociaal programma van de regering-Santokhi ondermaats en teleurstellend noemde. De regering had te weinig gedaan om de samenleving op te vangen bij het doorvoeren van maatregelen. Het IMF stelde dat de regering-Santokhi van de sociale bescherming een bijzaak had gemaakt en daar te weinig geld voor had vrijgemaakt. De resultaten waren daardoor voor het volk teleurstellend. Het verwijt aan Santokhi was dan ook dat hij niet deed wat hij beloofd had tijdens de verkiezings­campagne in 2020 en dat zijn regering in aloude politieke onhebbelijkheden verviel. Hij werd gezien als een president die vooral grossierde in mooie woorden en valse beloften. Santokhi’s imago als ‘redder van Suriname’ liep dan ook vrij snel een behoorlijke deuk op. Zijn beleid bleek een voortzetting van dat van zijn voorganger: een benoemingsbeleid waarbij gekozen werd voor familie, vrienden en partijloyalisten (nepotisme) in plaats van mensen met kennis en ervaring, ondoorzichtige besluitvormingsprocessen, onbegrijpelijke besluiten, gebrek aan eenheid binnen zijn regeerteam, niet optreden tegen corruptie en gebrek aan communicatie. Bij de bevolking maakte hoop langzamerhand plaats voor vrees; vrees voor een pur bruku, wer bruku–scenario [lood om oud ijzer] of zoals de woordkunstenaar Paul Middellijn het stelde: A srefi kaka, nanga tra frey frey [dezelfde shit, maar nu van andere strontvliegen].

Als reactie op de ontevredenheid binnen de samenleving en de impopulariteit van zijn regering koos Santokhi voor een beleidsombuiging op sociaal terrein. Er kwam koop­krachtversterking voor ambtenaren en gepen­sio­neerden, de algemene oudedagsvoorziening en kinder­bijslag en de financiële bijstand voor zwakke huishoudens werden verhoogd. Al deze maatregelen kwamen te laat en waren te weinig om het tij nog te keren. Als klap op de vuurpijl lanceerde Santokhi één week vóór de verkiezingen zijn ‘Royalty voor Iedereen Programma’ (RVI) met als doel om burgers alvast te laten profiteren van de te verwachten olie-inkomsten. Burgers kregen na registratie een eenmalig certificaat ter waarde van 750 US-dollar met jaarlijks een rente van 7 procent. Deze RVI-belofte van de president is echter een ernstige schending van ethische en democratische normen en kwam neer op stemmenkoperij en onverantwoord financieel beheer. Santokhi kreeg de rekening gepresenteerd op 25 mei jongstleden. Behaalde de VHP bij de verkiezingen in 2020 nog 108.000 stemmen (39 procent van de stemmen), in mei 2025 viel zij terug naar 76.000 stemmen, een terugval van dertig procent. Opmerkelijk is wel dat ondanks de kritiek op Santokhi hij met circa veertigduizend stemmen bij de afgelopen verkiezingen de meeste stemmen heeft behaald, terwijl zijn opponent, Jenny Simons, vieren­dertig­duizend stemmen behaalde. 

Het electoraat en het verlosserssyndroom 
Wat verklaart het huidige vertrouwen in de NDP in 2025 na in 2020 door het Surinaamse electoraat afgestraft te zijn? In 2015 behaalde de NDP nog 118.000 stemmen en 26 zetels (46 procent). Voor haar wanbeleid tussen 2010 en 2020 viel zij bij de verkiezingen in 2020 terug naar 66.000 stemmen, een verlies van 44 procent. Bij de afgelopen verkiezingen in mei 2025 wist de NDP zich enigszins te herstellen en behaalde zij nu 79.000 stemmen, dat is een groei van twintig procent. Het betekent dat ondanks tien jaar wanbeleid tussen 2010- 2020 deze partij in de oppositie tussen 2020-2025 wederom wist te profiteren van de onvrede in de samenleving. Dat delen van het Surinaamse electoraat vertrouwen blijven hebben in een partij als de NDP hangt volgens de oud-journalist en publicist Rudie Kross (Anders maakt het leven je dood, 1987, 52-54) samen met het karakter van Suriname als een parakletische staat. Hiermee bedoelt Kross een land waar generaties lange onderdrukking, armoede en uitzicht­loos­heid een wijdverbreide cultuur van lethargie, het koesteren van slachtofferschap, afhankelijkheid, het schuwen van verantwoordelijkheid heeft voortgebracht. Een land ook, zoals de journalist en schrijver Herman Vuisje schreef (God zij met ons Suriname, 2019, 169-174), waar de bevolking een buitensporige behoefte ontwikkeld aan een verlosserssyndroom, een weldoende verlosser, een ver­zorger, een ‘yepiman’ [manusje van alles dat zaken voor je regelt], een verpersoonlijking van veiligheid biedende macht. Het is met andere woorden het magisch denken dat bij een niet onbelangrijk deel van de NDP-achterban overheerst. Ondanks de endemische corruptie tijdens haar regeerperiode wist de NDP de achterban aan zich te binden door het uitdelen van voedselpakketten. Hierdoor kreeg deze partij bij een belangrijk deel van haar achterban het aureool van verlosser en verzorger. Met het wegvallen van Desi Bouterse richt de hoop zich nu op Jenny Simons. Zo riep iemand tegen haar tijdens een verkiezings­campagne in de binnenstad van Paramaribo enkele dagen vóór de verkiezingen in mei 2025: ‘Yu na a nyun Gado fu Sranan!’ [je bent de nieuwe God van Suriname] (Yu na a nyun Gado fu Sranan, de Ware Tijd, 23 mei 2025).

Ontbreken van visie 
Magisch denken en het verlosserssyndroom kunnen alleen bestaan bij het gebrek aan transformatief leiderschap. Dit gebrek uit zich onder meer in de verkiezingsprogramma’s van de verschillende partijen. Deze zijn inwisselbaar, hebben het karakter van wensenlijstjes (sinterklaaslijstjes) en een prachtig stuk proza. Sinds de verkiezingen in 2015 analyseert de Stichting Projekta in Suriname (het Burgerinitiatief voor Participatie en Goed Bestuur –BINI) verkiezingsprogramma’s van politieke partijen. In haar analyse van de verkiezingsprogramma’s van de ver­schil­lende politieke partijen in 2025 (Analyse Partijprogramma’s Verkiezingen 2025) stelt Stichting Projekta dat partijen weinig bekend zijn met de basisprincipes van programmatisch plannen en ontwerpen. Het ontbreekt aan een logische samenhang tussen visie, missie, doelen, strategieën en acties. De kiezer vindt hierin geen concrete uitwerking en een financiële onderbouwing van de plannen Hoewel alle partijen het belang van goed bestuur, rechtsstaat, democratie en mensenrechten erkennen, blijven voorstellen vaak steken in abstracte voornemens, zonder concrete acties. Het algemene beeld is dat verkiezingsprogramma’s wel ambitieus en visionair willen zijn, maar structureel worstelen met uitvoer­baar­heid, samenhang en realiteitszin. Een belangrijke conclusie is ook dat partijen geen duidelijk plan hebben voor het beheer of de besteding van de olie-inkomsten na 2028. Het is dan ook niet ondenkbeeldig dat de olie eerder een vloek dan een zegen zal zijn voor Suriname.

Tot slot: rol van de kiezer 
De rol van kiezers bij de heersende politieke cultuur en de keuze voor ontwikkeling of onderontwikkeling is niet onbelangrijk. Een politieke cultuur kan slechts voort­be­staan dankzij hun steun. Enerzijds hebben veel kiezers in Suriname kritiek op het functioneren van politici, maar anderzijds verwachten zij van hen tegenprestaties (een baan bij de overheid, een vergunning of een stuk grond et cetera) in ruil voor hun stem. Dat diezelfde politici de democratische instituties ondermijnen, wordt kennelijk door de kiezers op de koop toe genomen. Met andere woorden, een politieke cultuur kan niet veranderen zolang politici én het electoraat elkaar in een wurggreep houden bij het in stand houden van een corrupte status quo. Hun stem is een keuze voor ontwikkeling of onderontwikkeling. Of een deel van de Surinaamse kiezers met hun stem op de NDP, die ook bekend staat als de Nyan Dringi, Prisiri partij [eten, drank, en plezier partij], gekozen heeft voor ontwikkeling of onderontwikkeling zal de komende tijd duidelijk worden. Het track record van de NDP geeft vooralsnog weinig reden tot optimisme.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Suriname
No Comments

Suriname tussen hoop en vrees: wat voorafging aan de onafhankelijkheid (1973-1975) – Roy Sankatsing

donderdag, 24 april 2025 by Redactie Hindorama

Roy Sankatsing is maatschappijhistoricus /
Beleid & Bestuur

De reden voor het schrijven van dit artikel is, dat naar mijn mening heel veel Surinamers en hun nakomelingen die in Nederland wonen en/of geboren zijn weinig weten over hetgeen plaats heeft gevonden op weg naar de onaf­hankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 op sociaal-maatschappelijk en politiek gebied.

Waar het moment in andere voormalige koloniën vaak gepaard ging met vlagvertoon en trots, gebeurde in Suri­name iets opmerkelijks: tien­duizenden mensen verlieten het land, op de vlucht voor wat komen zou. Wat maakte deze onafhankelijkheid zo beladen, dat velen liever hun moederland verlieten dan er te blijven?

Om dat te begrijpen, moeten we terug naar de jaren voor 1975. Die periode laat zich samenvatten als een inge­wikkelde mix van etnische spanningen, politieke intriges, sociale onrust en toenemende onzekerheid over de toekomst. Hieronder volgt een terugblik in vogelvlucht.

Spanningen onder de oppervlakte
Suriname kende vanaf de jaren vijftig een zogenoemde verbroederings­politiek. Politieke partijen die verschillende bevolkingsgroepen vertegen­woordigden – zoals Creolen, Hindostanen, Javanen en anderen – probeer­den met elkaar samen te werken. In theorie een mooi idee, maar in de praktijk steeds moeilijker houdbaar. Exponenten van de verbroederingspolitiek waren Johan Adolf Pengel van de Creoolse partij NPS en Jagernath Lachmon van de Hindostaanse VHP. Aan hun samenwerking kwam in 1967 een einde.

Het land had een koloniale bestuurscultuur, waarbij Nederland nog altijd veel macht uitoefende. Maar binnen Suriname groeide de wens om zelfstandig te regeren. Tegelijkertijd begonnen etnische groepen zich steeds meer te organiseren rondom hun eigen belangen. Vooral tussen Creolen (afstammelingen van tot slaaf gemaakten) en Hindostanen (afstammelingen van Brits-Indische contract­arbeiders) bestond er rivaliteit en groeide het wantrouwen.

Een reeks gebeurtenissen zorgde ervoor dat de spanning toenam. In 1966 werd het kiesstelsel aangepast, wat gevolgen had voor de machtsverdeling tussen bevol­kings­groepen. Voorheen was de Creoolse bevolkingsgroep altijd in het voordeel; de wijziging bracht een eerlijker systeem van evenredige vertegenwoordiging van de verschillende bevolkingsgroepen tot stand. In 1969 viel de regering van Pengel, na aanhoudende stakingen en economische problemen. Daarna volgde een korte periode van een interim-regering. De verkiezingen van 1969 leverde een overwinning op voor de VHP. VHP-leider Lachmon zag af van het premierschap. Er trad een nieuwe coalitie van de VHP en de Creoolse PNP (een afsplitsing van de NPS) aan onder leiding van Jules Sedney van de PNP.

Hoewel Sedney zelf een Creool was, werd de regering door veel Creolen gezien als een regering die vooral de belangen van de VHP diende. Sedney kreeg onder de Creoolse bevolking al snel de bijnaam Bobo – een term die zoveel betekent als “sufferd” of “naïeveling”. Dit illustreert hoe diep de animositeit zat.

De machtsstrijd achter de schermen
De politieke spanningen draaiden niet alleen om wie er aan de macht was, maar ook om wie er in de toekomst aan de touwtjes zou trekken. De Creolen waren gewend de staatsmacht uit te oefenen en meende dat die ook aan hen voorbehouden was. Hindostanen waren inmiddels in de meerderheid qua bevolkingsaantal en stonden bekend om hun economische discipline en sociale samenhang. Dat boezemde bij veel Creolen angst in: zouden zij straks overheerst worden? Omgekeerd bestond er ook angst bij Hindostanen voor Creoolse overheersing.

Deze angst werd nog gevoed door herinneringen aan etnisch geweld in het naburige Guyana, waar in de jaren zestig spanningen tussen Creolen en Hindostanen uitmond­den in bloedige conflicten. Guyanese Hindostanen werden daar het slachtoffer van. Zulke verhalen gingen rond en voedden het wantrouwen in de eigen samenleving.

Intussen groeide ook in Nederland de zorg. De migratie van Surinamers naar Nederland was al jaren aan de gang, maar begon op te lopen. Veel politici, vooral van de PvdA, vreesden dat die migratiestroom uit de hand zou lopen. Tegelijk zagen ze dat het moeilijk was om in Suriname tot een stabiel bestuur te komen zolang het land formeel nog onderdeel was van het Koninkrijk der Nederlanden.

Daarom ontstond aan beide kanten van de oceaan een opvallende coalitie: Nederlandse sociaaldemocraten en Surinaamse Creoolse leiders zoals Henck Arron zagen onafhankelijkheid als een manier om grip te krijgen op de situatie. Voor Nederland zou het betekenen dat Surina­mers een eigen nationaliteit kregen en dus niet meer automatisch toegang hadden tot Nederland. Voor sommige Surinaamse leiders bood onafhankelijkheid de kans op “Creoolse” controle over het staatsapparaat.

Een onafhankelijkheid zonder draagvlak
Maar was de bevolking hier klaar voor? Volgens mij en met mij velen, was dit niet het geval. Integendeel, het idee van onafhankelijkheid riep bij velen juist angst op. Suriname had geen lange antikoloniale strijd gekend, zoals Indonesië. Er was ook geen sterke nationale identiteit die alle bevolkingsgroepen bond. In plaats daarvan overheerste het gevoel van onzekerheid: wat gebeurt er als Nederland zich terugtrekt? Krijgen de Hindostanen dan alle macht ? Of juist de Creolen? En wat betekent het voor de economie?

Omdat de politiek geen breed draagvlak had voor onaf­hankelijkheid, werd er ook geen referendum gehouden. Dat zou waarschijnlijk op een “nee” zijn uitgedraaid. In plaats daarvan werd de datum gewoon vastgesteld door de regering Arron, die er na de verkiezingen van 1973 voor had gekozen geen samen­werking aan te gaan met Hindostaanse partijen. En toen begon het echte drama.

Aankomst in Nederland. Foto: NA – Hans Peters

Massale uittocht
Tussen 1973 en 1975 begon een ware exodus. In eerste instantie waren het vooral Hindostanen die vertrokken. De VHP, hun politieke partij, sprak zich openlijk uit tegen de onafhankelijkheid. Op partijbijeenkomsten werd het publiek gewaarschuwd voor mogelijke vervolging, onder­druk­king en chaos. De vrees werd vaak toegelicht in het Nederlands, maar toespraken in het Sarnámi (de Hindo­staanse volkstaal) maakten de meeste indruk.

Veel mensen wilden het risico niet nemen. Nederland werd gezien als veiliger, stabieler, en vooral: bekend terrein. De Surinaamse gemeenschap had er al wortel geschoten. Families haalden elkaar over, buren vertrokken samen, en het vertrek van de een leidde tot de angst van de ander: “Als zij weggaan, waarom zou ik dan blijven?”

In korte tijde verlieten tienduizenden mensen het land. In de periode 1974 – 1975 alleen al migreerden 57.601 Surinamers naar Nederland. Meer dan de helft van hen was Hindostaans. Maar naarmate de onafhankelijkheid dichterbij kwam, sloten ook Creolen en Javanen zich aan bij de massale vlucht. Angst werd een collectief verschijnsel, versterkt door media, kerken en buurtpraat.

De regering in Paramaribo kon of wilde die stroom niet tegenhouden. Sommige politici – cynisch of realistisch – dachten zelfs: laat ze maar gaan. Met minder Hindostanen zou het numerieke machtsverschil immers weer ver­schui­ven ten gunste van de Creolen.

Waarom mensen vertrokken
Er is vaak geprobeerd te achterhalen wat de precieze motieven waren van de mensen die wegtrokken. Maar veel Surinamers die in Nederland arriveerden, gaven sociaal wenselijke antwoorden of beschermden hun zelfbeeld. Toch is duidelijk dat de migratie meer was dan zomaar een economische beslissing. Het ging om veiligheid, toekomst­zekerheid en wantrouwen tegenover de Suri­naamse politiek.

Het is belangrijk te beseffen dat deze migratie, die eerst economisch van aard was, in korte tijd veranderde in een massavlucht. Er was een psychologisch kantelpunt: hoe meer mensen uit een buurt vertrokken, hoe groter de druk op de achterblijvers om hetzelfde te doen. Het idee om achter te blijven in een leeglopend land werkte ver­lammend.

Ook de massamedia speelden een rol. Met televisie en radio als belangrijkste informatiebronnen werd elke discussie over de onafhankelijkheid breed uitgemeten. De publieke onzekerheid werd zo steeds verder aange­wak­kerd. Mensen stemden niet in een stemhokje, ze stemden met hun voeten.

Onafhankelijkheid Suriname 25 november 1975 v.l.n.r. Arron, van Genderen, Prinses Beatrix, Ferrier en Lachmon bij de plechtigheid. Foto: NA – Bert Verhoeff

Een bevochten vrijheid?
Op 25 november 1975 was het zover: Suriname werd onafhankelijk. Maar de feestelijkheden in Paramaribo konden het gevoel van verlies en onzekerheid niet volledig maskeren. Veel burgers ervoeren het niet als een bevrijding, maar als het begin van iets onbekends en beangstigends.

De onafhankelijkheid werd uiteindelijk niet gedragen door een brede volksbeweging, maar door een kleine groep politici met uiteenlopende belangen. Aan Nederlandse kant speelde migratiebeperking een grote rol; aan Surinaamse kant de wens om de touwtjes zelf in handen te krijgen, vaak vanuit etnisch-politieke motieven.

Wat resteerde was een jonge republiek met een zwak fundament, een getraumatiseerde samenleving en een enorme diaspora in Nederland. In die zin was Suriname bij de geboorte als natie al verdeeld, niet alleen door etnische grenzen, maar vooral door de vraag: wie hoort erbij en wie vertrekt?

De geschiedenis van Suriname’s onafhankelijkheid is dus zeker niet alleen een verhaal van politieke besluiten, maar vooral ook van emotie, angst, hoop en teleurstelling. Het is een geschiedenis die nog altijd doorwerkt, in de gemeen­schappen aan beide kanten van de oceaan.

Tot slot:
Wie vandaag de dag kijkt naar de band tussen Suriname en Nederland, ziet de erfenis van deze haastige breuk nog steeds. De verdeeldheid die in de jaren zeventig zijn kiem vond, werkt nog altijd door – sociaal, cultureel en politiek.

Suriname kreeg formeel vrijheid, maar verloor onderweg iets anders; het vertrouwen van een groot deel van zijn eigen bevolking. Dat zou iedereen die het heden van de postkoloniale verhoudingen wil begrijpen, tot nadenken moeten stemmen.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Suriname
No Comments

Duurzame ontwikkeling van Suriname – 10 voorstellen – Dr. Chan Choenni

maandag, 24 maart 2025 by Redactie Hindorama

Dr. Chan Choenni

Op zondag 23 februari 2025 vond een exper­t­meeting plaats in het Van de Valk hotel te Breda die was geor­ganiseerd door Stich­ting Finance­Surina­me. Deze expert­mee­ting was een initia­tief van Dennis Lapar met medewerking van Staatsolie Suriname en de experts. Stichting FinanceSurina­me wilde ideeën inventari­seren voor een duurzame ontwikkeling van Suriname in verband met de hoge inkomsten die de Surinaamse Staat vanaf 2028 zal ontvangen uit de oliewinning voor de Surinaamse kust. De directeur van Staatsolie, de heer Annand Jagesar, hield een inleiding. Daarin gaf hij aan dat vanaf 2028 voor de komende twintig jaren daarna verwacht wordt dat de omvang van de inkomsten 16 tot 26 miljard US dollar zullen bedragen.

Met betrekking tot de mogelijke besteding van deze middelen heb ik een tiental, deels aan elkaar gerelateerde, voorstellen gedaan ter bevordering van een duurzame economische ontwikkeling in Suriname. In dit verband zie ik twee belangrijke trekpaarden: de landbouw en het toerisme. Beide sectoren zijn arbeidsintensief en zorgen voor werkgelegenheid. Bij deze voorstellen is rekening gehouden met de negatieve gevolgen van klimaat­verande­ring en bedreigingen voor het milieu. Deze gaan immers niet aan Suriname voorbij. De vraag naar landbouw­producten zal blijven (stijgen). Suriname heeft voldoende landbouwareaal, maar een groot deel van de bevolking is niet ‘landbouwminded’. Het (eco)toerisme naar Suriname zal blijven groeien en bepaalde (infrastructurele) voor­zieningen komen ook aan de bevolking ten goede. Sommige voorstellen vergen een relatief kleine investering, terwijl andere ingrijpender zijn.

1. Upgrading van de landbouwsector/agro-industrie

De landbouw/agrosector kampt met een imagoprobleem in Suriname. Werken in deze sector wordt als statusdalend beschouwd en deel van de bevolking heeft een zogeheten landbouwtrauma onder meer vanwege het slavernij­verleden. Het gevolg is dat velen niet in deze sector willen werken. Een upgrading van de agrosector is dan ook geboden alsook imagoverbetering en import van agro­technologie. Promotie van landbouwsector/agro-industrie alsook maatregelen om de productie te faciliteren zijn essentieel om deze sector aantrekkelijk te maken. Er kan goed geld worden verdiend. Het is zaak dat het Ministerie van LVV moet worden opgetuigd met competente landbouwdeskundigen die deze taak ter hand nemen. Overtollige ambtenaren kunnen worden omge­schoold ten behoeve van voorlichting en dienst­verlening in de landbouwsector/agro-industrie. Promotie moet op het hoogste niveau ter hand worden genomen, dat wil zeggen door de president en andere hoge bestuurders. De modernste productietechnieken moeten worden geïntro­duceerd om Suriname daad­werkelijk de ‘voedsel­schuur van het Caribisch gebied’ te maken. Uiteraard moet het grondbeleid dit faciliteren.

2. Informatie- en educatiecentra landbouwsector/agro-industrie

De grote uitdaging is om de meerderheid van de Surinaamse bevolking te motiveren om in de landbouw­sector/agro-industrie te willen werken alsmede de daarvoor vereiste kwalificaties en competenties te ont­wikkelen. Er moet dan ook een beleid worden ont­wikkeld dat zich richt op de gehele Surinaamse bevolking. Daarom moet meer dan voorheen voorlichting worden gegeven over de natuur en het belang van landbouw voor de toekomstige ontwikkeling van Suriname, ook op radio en televisie en voorbeeldfiguren werkzaam in deze sectoren zouden als rolmodellen kunnen worden geëtaleerd. Er moeten ook (meer) schooltuinen worden aangelegd en schoolexcursies naar landbouwbedrijven worden georga­niseerd. Sterker nog: de bevolking en in het bijzonder de jonge generatie moet klaargestoomd worden via onderwijs en scholing om in deze sectoren emplooi te vinden. Men moet geënthousiasmeerd worden om in de agro-industrie te werken en door efficiënte methoden en grootschalige productie kan een goed inkomen worden verdiend. Het gaat immers om het kapitaliseren van het ‘groen’ en de vruchtbare bodem van Suriname. Daarom moeten In de verschillende gebieden van Suriname infor­matie- en educatiecentra landbouwsector/agro-industrie worden ingericht. Tevens moet in het onderwijs – meer dan thans het geval is – aandacht worden besteed aan deze sector en het belang ervan voor de Surinaamse economie.

3. Researchcentrum agrosector en agrarische opleidingen

Nederland is wereldwijd een belangrijke speler op het gebied van agro-innovatie. Meer dan nu het geval is, moet de Nederlandse agrosector worden betrokken bij het opzetten van de agro-industrie in Suriname. De land­bouw­universiteit Wageningen zou een (research) afdeling moeten hebben aan de universiteit van Suriname. Nederlandse agrarische opleidingen en beroepssectoren zouden moeten worden betrokken om in Suriname afdelingen op te zetten. De Surinaamse diaspora kan hierbij een rol spelen als intermediair. Inschakeling van efficiënte landbouwmethoden door het Ministerie van LVV is nodig. Surinamers moeten leren om de modernste land­bouwmethoden te kopiëren.

Zeedijk van Leonsberg naar Weg naar Zee. Bron: World Bank

4. Robuuste zeedijk van Leonsberg naar Weg naar Zee

Een substantieel deel van de oliedollars moet worden ingezet voor de verbetering en uitbreiding van infra­structuur. Daarbij is de kust­verdediging en kust­bescher­ming van eminent belang. Er moet een robuuste zeedijk van Leonsberg naar Weg naar Zee worden aangelegd om de kust in het noorden van Paramaribo te beschermen. Op de dijk zou een vierbaansweg moeten komen die wordt verbonden met de Henri Fernandesweg (Weg naar Zee). Later kan deze zeedijk worden verlengd tot het district Saramacca. Met de aanleg van deze zeedijk zal ook landaanwinst plaatsvinden. Dit gebied waar de oceaanbries voor afkoeling zorgt, zou als Paramaribo aan de kust kunnen worden aangeduid en aantrekkelijk vertoeven zijn mede gelet op de stijgende temperatuur in Suriname. Er zouden ontspanningscentra en hotels in dit gebied kunnen komen. Natuurlijk zal vanwege de dagelijkse aanvoer van modder deze kust zich minder lenen voor strandtoerisme. Maar een combinatie van grijs (beton) en groen (parwa, mangrove) als kustverdediging kan zorgen voor een groen landschap en dat is bevorderlijk voor het ecotoerisme.

5. Snelweg naar de Tafelberg en toeristenoorden

Een deel van de oliedollars kan worden ingezet voor de infrastructuur ten behoeve van duurzaam toerisme. De tochten naar het binnenland zijn thans vrij prijzig mede vanwege de gebrekkige infrastructuur. De gemiddelde temperatuur stijgt in Suriname, maar op de Surinaamse bergen is het koeler. Op de Tafelberg/Wilheminatop gelegen op ruim 1.000 meter is het 10 graden koeler. Veel Surinamers en zeker ook de expats en toeristen willen verpozen in de koelere streken van Suriname. Het ontsluiten van dit gebied voor toerisme zal veel geld kosten. Een snelweg naar de Tafelberg van Zanderij/JAPI airport is nodig.

Mariënburg en Margrita. Foto United News

De spin-off is echter groot. Aan weerszijden van de snelweg zullen naderhand landerijen ontstaan en economische activiteiten plaatsvinden. Met een groeiend en bloeiend toeristenoord Tafelberg kan worden overwogen de snel­weg door te trekken naar Brazilië. Een brug over de Commewijnerivier om de rechteroever te ontsluiten is aan te bevelen. Een brug van Mariënburg naar Margrita zal het ecotoerisme bevorderen in dit gebied. Het strand van Matapica en het zeeschildpadden reservaat te Galibi worden ontsloten en over land bereikbaar.

6. Ondertunneling dr. Sophie Redmondstraat

Paramaribo heeft mede door de intensieve bouw weinig groene gebieden als parken. Bovendien is vaak sprake van files. Een van de belangrijke straten is de dr. Sophie Redmondstraat, tevens een belangrijke verkeersader. Er is ook een busstation aan deze straat. Door de grote verkeers­drukte is er ook veel luchtverontreiniging. Een oplossing voor deze problemen is om het auto- en bus verkeer in deze straat ondergronds te laten plaatsvinden door een vierbaanstunnel aan te leggen. Deze tunnel zou moeten beginnen bij de hoek van de Centrale Markt/Saramaccastraat en eindigen bij de rotonde op Benjaminstraat, dus over de gehele lengte van de Sophie Redmondstraat. Ook het busstation zou ondergronds moeten komen, wat koelte brengt voor de wachtenden en passagiers.

P.M. Allerlei technische kwesties m.b.t. waterbeheer zijn hier buiten beschouwing gelaten. De (Nederlandse) inge­nieurs zullen hier wel een oplossing voor hebben.

Busstation Sophie Redmondstraat. Foto NII

7. Sophie Redmond boulevard

Er ontbreekt een boulevard in Paramaribo, terwijl een tropische stad als Paramaribo er een nodig heeft: dat wil zeggen een brede laan met schaduwrijke bomen in het centrum van de stad. De dr. Sophie Redmondstraat leent zich hier uitstekend voor, juist omdat deze straat Paramaribo doorkruist van oost naar west en eigenlijk symbolisch de stad verdeelt in noord en zuid. De straat is breed en lang genoeg om getransformeerd te worden tot een ‘tropische boulevard’. Vroeger was deze straat een laan met in het midden een gracht, genaamd Steen­bakkers­gracht, met aan weerszijden mooie schaduw­rijke mahonie­bomen en heette in de volksmond Ondro­bong (onder de bomen). Deze bomen werden onderhouden en de fowroe­dotie regelmatig verwijderd. Langs de hele Sophie Redmondstraat dienen aan weerszijden konings­palmen en schaduwrijke bomen te worden geplant alsook functioneel groen, die bloemen dragen. Zo kan deze brede laan de allure van een boulevard verwerven met het karakter van een wandelpark. Er kunnen zitbanken worden geplaatst. De rotonde voor het Academisch Ziekenhuis Paramaribo zou ook van functioneel groen moeten worden voorzien. Paramaribo wordt op deze wijze ook ‘als het ware vergroend’ en aantrekkelijker voor toeristen.

Standbeeld Kwakoe. Foto Wikimedia

8. Kwakoepark en renovatie historisch erfgoed

Het was in 1963 zeer toepasselijk dat het beeld van Kwakoe dat de afschaffing van de slavernij (Keti Koti) verzinne­beeldt, op de hoek van de Sophie Redmondstraat en de Zwartenhovenbrugstraat werd geplaatst. Maar deze plek is intussen door het drukke verkeer nauwelijks meer aantrekkelijk te noemen. Het is zelfs gevaarlijk om over te steken en het standbeeld te aanschouwen. Bovendien is het vlak bij het verloederde terrein van (het voor­malige) Ston oso. Dat was het gerechtsgebouw, waar vroeger het volk op de rode bakstenen betonnen veranda zat. Het gebouw is echter nu in zodanige staat dat restauratie niet zinvol is. Dit historisch terrein kan echter een passende bestemming krijgen, in het bijzonder ten behoeve van de herdenking van de afschaffing van de slavernij. Het terrein van Ston oso zou door de overheid moeten worden overgenomen voor een redelijke prijs of door de eigenaar(s) ter beschikking worden gesteld als geste om het standbeeld van Kwakoe daar te plaatsen. Het terrein kan dan de naam Kwakoepark dragen en worden uitgebreid met een deel van de Sophie Redmond­boulevard tot aan de Fred Derbystraat. Rond het beeld worden zitbanken geplaatst en palmbomen geplant; de rode bakstenen worden gebruikt als plaveisel. Zo zal het beeld van Kwakoe beter tot zijn recht komen en kunnen burgers zich verpozen.

Restanten van Ston Oso. Foto Facebook

Gezien de gedeelde geschiedenis zouden er tevens meer samenwerkings- en ondersteuningsprojecten tussen Neder­­land en Suriname moeten worden ontwikkeld om het historisch erfgoed te ‘rehabiliteren’ en te conserveren alsook deskundig te beheren. Het betreft niet alleen de historische panden in Paramaribo, maar bijvoorbeeld ook plantages en waterwerken (bijvoorbeeld sluizen en kanalen). Plantages als Frederiksdorp, Peperpot en Reyns­dorp (Bakkie) kunnen als voorbeeld dienen. Voor Neder­landers moet Suriname een belangrijker vakantie­land worden, net zoals bijvoorbeeld Curacao.

De schaduwrijke Steenbakkergracht werd in de jaren vijftig vernoemd naar de overleden arts Sophie Redmond. Foto Wikimedia

9. Schaduwrijke overkappingen

Vergeleken met enkele decennia geleden is het in Suri­name enkele graden Celsius warmer geworden. Vooral in Paramaribo is de toegenomen hitte vergeleken met 50 jaar geleden merkbaar. Overigens komt dit niet alleen vanwege de opwarming van de aarde, maar ook door steeds meer beton, asfalt, het kappen van bomen en het verdwijnen van water als gevolg van demping van de verschillende grachten. Er zijn parkeerplaatsen verrezen door de toegenomen mobiliteit. Sterker, het stikt er als het ware van auto’s en bussen. Natuurlijk: door de airco in veel auto’s en bussen is het draaglijk om je ondanks de hitte te verplaatsen in de stad. Maar met name veel toeristen willen de stad al wandelend verkennen, zoals dat vroeger vaak gebeurde. Een wandeling door het winkelcentrum van Paramaribo zou ondanks de hitte aantrekkelijk moeten zijn. Toeristen houden doorgaans geen siësta en lopen ook wanneer de zon fel schijnt (tussen 11.00-16.00 uur) door de stad. Men heeft beperkte tijd en wil zoveel mogelijk zien en ervaren. Er is echter weinig beschutting tegen de zon en ook niet tegen de regen! Het is immers niet de bedoeling dat toeristen alleen maar gaan schuilen in koele hotels of erger, dat ze het stadscentrum links laten liggen en, net als een deel van de elite, zich liever terugtrekken in de mall’s buiten het centrum. De winkeliers van het centrum zouden luifels en schaduwrijke overkappingen moeten aanbrengen. De overheid kan daarbij een rol spelen. Men kan in Singapore te rade gaan en wellicht zelfs sponsoring verwerven. Een stedenband tussen deze rijke stadstaat en Paramaribo (‘jumelage’) is een goed middel. Trouwens: de winkels zouden ook een deel van het trottoir moeten onderhouden.

10. Witte huizen en gebouwen en een cruiseshiphaven

Van oudsher waren de grote huizen in Suriname wit geverfd en voorzien van groene kozijnen en ramen. Deze kleuren van Paramaribo dreigen bij de nieuwbouw te verdwijnen. De kleur wit was niet alleen esthetisch bedoeld maar ook vanwege het warme klimaat. De kleur wit reflecteert het zonlicht en laat dus minder warmte binnen, terwijl donkere kleuren en vooral zwart het zonlicht absorberen en daardoor meer warmte opslaan. Daarom droeg men vroeger ook vaak witte kleding! Het is dus beter -ook gelet op de temperatuurstijging- de huizen en gebouwen wit te verven. Maar vooral ook de daken zouden wit of witgrijs geverfd moeten worden. Dat scheelt enkele graden onder het dak en in de omgeving. Als velen het voorbeeld volgen van het monumentale gedeelte van Paramaribo waar wit en groen domineren, krijgt Parama­ribo als het ware zijn oorspronkelijke kleuren terug: het groen van de bomen en het wit van daken en muren/gevels. Paramaribo wordt daarmee een koele tropische stad en aantrekkelijker voor toeristen, ook voor cruiseschiptoeristen. Om deze laatste categorie naar Suriname te halen, moet de Surinamerivier worden uitgebaggerd tot voor Leonsberg. Bij de redoute Purmerend kan dan een cruiseterminal verrijzen vanwaar­uit de toeristen met bussen naar de monumentale stad Paramaribo gaan en/of een tocht ondernemen naar Commewijne. Plantage Mariënburg en het fort Nieuw Amsterdam zouden een upgrade moeten ondergaan met goede horecavoorzieningen. Hierdoor wordt ook werk­gelegen­heid gecreëerd.

Cruiseschepen zijn milieuvervuilend. Er wordt echter niet gemikt op de mega cruiseschepen die meer dan 1.000 passagiers vervoeren, maar op de kleinere cruiseschepen. Dat is het zogeheten hogere segment. Op deze kleinere cruiseschepen betalen de passagiers gemiddeld meer en zijn meer geïnteresseerd in historische steden, flora en fauna dan in overdadige consumptie en amusement. Er wordt dus niet gericht op massatoerisme, maar op ecotoerisme. Overigens wordt de laatste jaren geïn­vesteerd door cruisemaatschappijen in klimaat­neutrale voorzieningen, zoals bio-LNG (gas) en recycling van afval.

Tot slot

Het is van belang op te merken dat voor duurzame ontwikkeling niet alleen financiën nodig zijn, maar ook een mentaliteit bij de burgers om vooruit te komen, en het gevoel van eigenaarschap. In dit verband moet verval van waarden en normen in Suriname worden bestreden. De betrokkenheid van burgers bij het beheer en de vorm­geving van de omgeving en omringende samenleving moet worden versterkt; daarnaast verdient de integriteit van bestuurders en ambtenaren de nodige aandacht. Introductie van het concept burgerschap en daaraan verbonden activiteiten en maatregelen zijn geboden.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Suriname
No Comments

Achter de façade van ‘nationaal’ en ‘multi-etnisch’ in Suriname – Hans Ramsoedh

dinsdag, 25 februari 2025 by Redactie Hindorama

Wat opvalt in Suriname is dat de begrippen nationaal en multi-etnisch exclusief worden geclaimd door de Afro-Surinaamse groep. Ongeacht de doelen, de bemensing van een organisatie of de aard van de activiteiten, presenteren Afro-Surinaamse groepen zich per definitie als Surinaams en dus nationaal. Het zijn in hun optiek andere bevol­kings­groepen die etnisch handelen en denken.
Ook in de politiek zien we dit verschijnsel terug. Politieke partijen die in Suriname in de naoorlogse periode werden opgericht, waren alle een emancipatiebeweging van een bevolkingsgroep en dus langs etnische lijnen georga­ni­seerd. De NPS vertegenwoordigde de Creoolse groep, de VHP de Hindostaanse en de KTPI de Javaanse. Ondanks haar etnische oriëntatie beschouwde de NPS zich als een nationale partij die opkwam voor alle Surinamers. Dit werd in de Surinaamse politieke arena het algemene beeld: Creoolse partijen zijn per definitie nationaal en streven nationale doelen na, terwijl partijen uit andere etnische groepen etnisch zijn en de belangen van de eigen etnische groep vooropstellen.
Het betekent in de praktijk dat de regeermacht in Suriname het beste in handen is van Creoolse partijen aangezien zij opkomen voor de belangen van alle Surinamers, terwijl met andere etnische partijen in het machtscentrum slechts etnische belangen worden behartigd hetgeen niet in het algemeen of nationaal belang is.
De impliciete aanname binnen de Creoolse groep is dat, aangezien Hindostanen de economische macht in handen hebben, de bestuursmacht Creolen toekomt. De Creoolse groep beschouwt zich, op de inheemsen na, als de oudste groep in Suriname aan wie ook de eerste rechten toekomen, zoals het bestuur van het land na 1949 na het einde van het Nederlands koloniaal bestuur in Suriname. In de Creoolse visie mag dit Creoolse prerogatief niet ter discussie staan. Op sociale media komen we vaak raciaal getinte berichten tegen, niet zelden van personen die gelieerd zijn aan de NDP van wijlen Bouterse, die erop duiden dat na Santokhi er geen tweede Hindostaan president van Suriname mag zijn. Niet zijn beleid wordt bekritiseerd, maar zijn etnische achtergrond.

Politieke partijen en beeldvorming

De beeldvorming dat Creoolse partijen per definitie nationaal zouden zijn is echter onterecht. Ten eerste was het uitgerekend de NPS die pretendeerde een nationale partij te zijn, maar die zich in 1949 keerde tegen de invoering van het algemeen kiesrecht in Suriname. Onder druk van Nederland werd toch het algemeen kiesrecht ingevoerd, maar in combinatie met een kiesstelsel (districten- en een personenmeerderheidsstelsel) dat een kunstmatige Creoolse politieke meerderheid in het parlement creëerde. Dit kiesstelsel was voor Creoolse leiders van de NPS op maat gesneden en zette de Hindostaanse en Javaanse districtsbevolking vele jaren op achterstand. In 1963 werd het kiesstelsel gewijzigd met de gedeeltelijke invoering van de landelijke evenredigheid. Het is met name de NPS als ‘nationale partij’ geweest die zich steeds heeft verzet tegen invoering van landelijke evenredigheid. In augustus 2022 bepaalde het Consti­tutioneel Hof dat het kiesstelsel indruiste tegen de grondwettelijk vastgelegde participatie en representa­tiviteit. In oktober 2023 werd met algemene stemmen in het parlement (De Nationale Assemblée, DNA) het districtenstelsel vervangen door een landelijk evenredig­heidsstelsel. De komende verkiezingen in mei 2025 worden op basis van dit landelijk evenredigheids­stelsel gehouden. Wat ik hiermee wil aangeven is dat partijen die zichzelf als nationaal profileren, zoals de NPS, in feite gefocust waren op etnische en niet op nationale belangen.

Ten tweede is de NPS feitelijk gewoon een Creools etnische partij geweest hetgeen blijkt uit het aantal parle­ments­leden dat afkomstig was uit de niet-Creoolse groep. In 1950 was de Hindostaan William Juglall het eerste lid dat voor deze partij in het toenmalige parlement (de Staten) werd gekozen, in 1967 gevolgd door Mohamed Ramdjan als het tweede Hindostaanse en George Rakim als het eerste Javaanse Statenlid voor de NPS. Iets dergelijks geldt ook voor de VHP: het eerste niet-Hindostaanse Statenlid voor de VHP was het Creoolse Statenlid Eddy Blackman in 1969 in 1974 gevolgd door de Marron Jarien Gadden in 1974 (door opschuiving). Uit deze voorbeelden kunnen we afleiden dat de claim van ‘nationaal’ door Creoolse partijen misleidend is. Als we kijken naar het track record van zowel de NPS als VHP dan waren beide in hoofdzaak etnisch.

Politieke partijen en multi-etniciteit

De onterechte claim zien we ook bij het begrip multi-etnisch. De NDP profileert zich vanaf haar oprichting als enige multi-etnische partij. Zij is in 1987 opgericht als een politieke tak van het Nationale Leger. Een belangrijk verschil met de traditionele partijen als de NPS, VHP en KTPI is wel dat de NDP niet opgericht is als een emancipatiebeweging van een bevolkingsgroep. Wat echter opvalt is dat het narratief van de NDP een multi-etnische partij te zijn voor zoete koek wordt geslikt, terwijl de VHP van Santokhi in Creoolse optiek nog steeds een exclusief Hindostaanse partij is.

De multi-etnische profilering van de NDP is niet meer dan een mythe. Ter vergelijking is het wellicht goed om naar de achtergrond van de DNA-leden en bestuurssamenstelling van beide partijen te kijken. De NDP telt op dit moment zestien DNA-leden. Van hen hebben zeven een niet-Afro achtergrond: twee Hindostanen, twee Inheemsen, één Chinees en twee Javanen. Het NDP-bestuur telt vierentwintig leden van wie negen met een niet-Creoolse achtergrond. Naast de voorzitter zijn er zeven onder­voorzitters van wie drie met een niet-Creoolse achtergrond. Het dagelijks bestuur (voorzitter, secretaris en pen­ningmeester) bestaat uitsluitend uit personen met een Creoolse achtergrond.

Bij de VHP is het beeld als volgt. Van de twintig DNA-leden hebben negen een niet-Hindostaanse achtergrond (drie Creolen, drie Javanen, één Chinees en twee Marrons). Het VHP-bestuur telt vijfentwintig leden van wie negen met een niet-Hindostaanse achtergrond. Naast de voorzitter zijn er vijf onder­­voorzitters van wie twee niet-Hindostanen. Het dagelijks bestuur (voorzitter, secretaris en penning­meester) bestaat uitsluitend uit Hindostanen.

Vergelijken we beide partijen met elkaar dan kunnen we stellen dat feitelijk beide in essentie etnische partijen zijn: De NDP als een overwegend Creoolse volkspartij met een niet-Creools randje en de VHP in hoofdzaak een Hindo­staanse partij met een niet-Hindostaans randje.

Racistische politieke campagne: Neks no fout

Het kwalijke wat we de laatste tijd zien, is de racistische politieke campagne van de NDP op sociale media, ondanks de met de mond beleden multi-etnische profilering van de partij. Met name het DNA-lid Cedric van Samson van de VHP moet het bij de NDP-achterban ontgelden. Van Samson schuwt de media niet hetgeen de vele aanvallen op zijn persoon verklaart. Hij wordt regelmatig uitgemaakt voor ‘verrader’ en ‘Redi Musu’ [verrader die ten strijde trekt tegen de eigen groep]. Ik sluit niet uit dat andere Creoolse en Marron DNA-leden van de VHP ook met dit soort verwijten worden geconfronteerd. Personen kiezen om hun moverende reden voor aansluiting bij een politieke partij en dit geldt ook voor de niet-Creoolse personen die zich hebben aangesloten bij de NDP. Hindostanen die zich aansluiten bij de NDP worden echter niet als verraders getypeerd. Personen uitmaken voor ‘verrader’ of ‘Redi Musu’ getuigt van etnisch en dus raciaal denken.

Bonter maakte Stephano Biervliet (Pakittow) het. Hij was de organisator van de acties op 17 februari 2023 toen het parlement werd bekogeld en vernield, en winkels, warenhuizen en tankstations werden geplunderd. Nu heeft hij zich aangesloten bij de NDP. Tijdens een massameeting van de NDP in OCER op zaterdag 22 februari j.l. verklaarde hij op het podium dat het bij het Ministerie van Openbare Werken alleen maar naar ‘kronto olie’ [kokosolie] ruikt, dat wil zeggen ‘naar Hindostanen ruikt’. Dit is onversneden racisme, notabene op een NDP-massabijeenkomst. Geen enkel woord van afkeuring van de zijde van de NDP. Dit geldt ook voor de vele racistisch getinte filmpjes op sociale media door NDP-sympathisanten.

Dat sociale pyromanie (het aanwakkeren van racisme) na de verkiezingsnederlaag in 2020 een beproefd middel is van de NDP bleek al in september 2021 bij de Anton de Kom-lezing in Amsterdam door president Santokhi. Een groep van circa vijfhonderd activisten zwaaiend met NDP-vlaggen had zich voor het gebouw van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) in Amsterdam verzameld waar de lezing werd gehouden. De president en Suri­naams-Hin­dostaanse bezoekers kregen allerlei racistische opmerkingen naar hun hoofd geslingerd. Ook Creoolse bezoekers moesten het ontgelden. Zij werden uitgemaakt voor landverraders, NSB-ers en Redi Musu’s. Ook toen hulde de NDP zich in zwijgen.

Schilderij Kurt Nahar 2015 (Readytex Art Gallery Suriname)

De racistische politieke campagne van de NDP op sociale media is een reactie op de regering-Santokhi. Toen president Santokhi in 2020 aantrad trof hij een Augiasstal aan: een staatsschuld van bijkans 3.9 miljard USD, een lege staatskas en een leeggeplunderde Centrale Bank van Suriname. Dat Suriname niet helemaal is verdronken in het moeras was te danken aan de begrotingssteun van het Internationale Monetaire Fonds (IMF). IMF-steun betekent in de praktijk het afschaffen van allerlei subsidies (op gas, elektriciteit, water, benzine) en beperking van de overheidsuitgaven. Het betekende voor de bevolking dat de tijd van de overheid als een gudu p’pa [suikeroom], zoals ten tijde van de regering-Bouterse, voorbij was. Het ‘belangrijkste wapenfeit’ van de regering-Bouterse (2010-2020) was namelijk het uitdelen van voedselpakketten om de bevolking zoet te houden in combinatie met het leegroven van de staatskas en een endemische corruptie door NDP-getrouwen. Of zoals oud-DNA-lid en de huidige penningmeester van de NDP, Rossellie Cotino, verklaarde: ‘Den [NDP-regering] ben len’ moni, maar unu ben man lib’ a libi yere. Den ben len’ moni, maar den ben luku den mofinawan yere. Den ben len’ moni, maar unu ben kan nyan yere’ [vert. Ze [de NDP-regering] hebben geld geleend, maar we konden er goed van leven. Zij hebben geld geleend, maar ze zorgden voor de allerarmsten. Ze hebben geld geleend, maar we konden er goed van eten] (geciteerd in Waterkant.net, 28 januari 2025).

Kan na vier jaren Santokhi worden gesproken van succes op monetair-economisch terrein, op micro-economisch niveau schoot zijn beleid duidelijk te kort. De bevolking betaalde een torenhoge prijs voor het bezuinigingsbeleid tussen 2020 en 2024 met een inflatie die in 2020, 2021en 2022 schommelde tussen de vijftig en zestig procent. De verarming van de bevolking was munitie voor de NDP om het regeringsbeleid te bekritiseren. Het is een beproefd middel van deze partij als zij aan de macht is geweest zoals in periode 1996-2000 en 2010-2020: een gerampaneerd land achterlaten en vervolgens de onvrede mobiliseren om weer aan de macht te komen waarbij een racistische campagne niet wordt geschuwd. Voor deze partij geldt nog steeds het adagium: Neks no fout.

Tot slot: Window dressing

Bij de huidige toename van etnische ressentimenten in Suriname gaat ook de VHP van Santokhi niet vrijuit. Santokhi pretendeerde de exclusieve Creoolse claim op nationaal en multi-etniciteit te doorbreken door onder zijn leiding de VHP te transformeren tot een multi-etnische partij met een nationale visie en bromkidyari-filosofie, de filosofie van de veelkleurige bloementuin in de betekenis van de partij openstellen voor verschillende etnische groepen. Echter, de bromkidyari-filosofie van Santokhi is een uiterlijke façade want in zijn veel bekritiseerde family en friends-beleid zien we vooral mensen die op hem lijken. Hiermee is Santokhi evenals de NDP mede verant­woorde­lijk voor de eruptie van etnische ressentimenten binnen de Surinaamse samenleving.

Van de NDP als oppositiepartij die terug wil naar het machtscentrum na mei 2025 mag worden verwacht dat zij reflecteert op gemaakte fouten in het verleden, afstand neemt van corrupte figuren binnen de eigen gelederen en duidelijk maakt wat zij anders gaat doen dan in de periode 2010-2020 toen zij aan de macht was, in plaats van raciaal gif in de Surinaamse samenleving te verspreiden door al dan niet aan deze partij gelieerde personen.

Wat we dus in de Surinaamse politiek zien is dat begrippen als nationaal en multi-etniciteit slechts fungeren als Window dressing waar achter gewoon etnische politiek schuilgaat en waarbij raciale politiek niet wordt geschuwd.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Suriname, Taal & Literatuur
No Comments

Prof. dr. Rahmat Ali: de eerste Hindostaanse Geneeskundige en alom geprezen vrouwenarts – Dr. Chan Choenni

zaterdag, 11 januari 2025 by Redactie Hindorama

Zo een vijftig jaar geleden overleed de eerste Hindostaanse geneeskundige en alom geprezen vouwenarts Rahmat Ali (1912-1975). In de jaren vijftig en zestig was hij vooral onder Hindostaanse vrouwen een begrip in Suriname. Velen werden vaak al op jonge leeftijd zwanger en baarden toentertijd verhoudingsgewijs een relatief groot aantal kinderen. Gezinnen van meer dan tien kinderen waren toen geen uitzondering. Het geboortecijfer onder de Hindostaanse bevolkingsgroep was toen heel hoog en leidde tot een verdubbeling van de Hindostaanse bevolking van 65.000 in 1950 tot 138.000 in 1972. Een deel van de vrouwen had echter te kampen met ziekten aan hun ge­slachtsorganen alsook last van uitputting. Voorbe­hoeds­middelen werden toen meestal niet gebruikt, maar sterilisatie en ‘verwijdering van de baarmoeder’ (bekend als ‘operatie’) werden toegepast. “Laat dokter Ali haar opereren’’ (dokter Ali se operatie kar wade) was een veel voorkomend advies dat werd gegeven aan Hindo­staanse vrouwen. Door zijn dienstbare opstelling is Rahmat Ali een voorbeeld geweest voor veel artsen en heeft hij bijgedragen aan de uitstekende reputatie die artsen toen hadden in Suriname.

In dit artikel wordt stilgestaan bij de familieachtergrond en loopbaan van Rahmat Ali alsook zijn onbaatzuchtige houding en verdiensten. Wij plaatsen hem in de bredere context van de diversiteit en emancipatie van de Hindo­staanse bevolking in de twintigste eeuw en, in het bijzonder, van de groep van Hindostaanse moslims.

Dr. Rahmat Ali (rechts) tijdens een operatie.

Hindostaanse moslims
Rahmat Ali behoorde tot de kleine groep Hindostaanse moslims. Deze vormde ongeveer 17,5% van de Hindo­staanse contract­arbeiders. Naar schatting bedroeg het aantal ongeveer 6.000 op de ruim 34.000 Hindostaanse immigranten. Moslimvrouwen die in pardá/purdah (gesluierd en afgezonderd van het openbare leven) leefden werden niet geselecteerd voor emigratie uit India. Men moest immers gedurende het emigratietraject maanden­lang de openbare ruimte delen met (vreemde) mannen. Wel is er een klein aantal moslimechtparen gemigreerd naar Suriname. Veel moslimmannen trouwden tijdens de contracttijd met hindoevrouwen die vervolgens werden bekeerd tot de islam. Er bestaan echter geen betrouwbare cijfers van het aantal hindoe-moslim huwelijken en bekeringen. In 1971 waren er naar schatting bijna 25.000 Hindostaanse moslims (17,5% van de 138.000 Hindo­stanen). Volgens de (laatste) volkstelling uit 2012 was het aandeel van Hindostaanse moslims onder de 148.443 Hindo­stanen in Suriname gedaald tot 13 procent; dat komt neer op ongeveer 20.000 Hindostaanse moslims.

De verhoudingen tussen hindoes en moslims waren tot de jaren dertig van de twintigste eeuw in Suriname goed. Men leefde als ‘broeders en zusters’ met elkaar samen. Begin jaren dertig ontstond echter een verwijdering tussen beide gemeenschappen, onder meer vanwege pogingen van enkele hindoevoormannen tot bekering van moslims tot hindoes (de zogeheten shuddhi). Ook begonnen enkele moslims koeien te slachten tijdens het islamitische offer­feest. Uit respect voor hindoes voor wie koeien heilige dieren zijn, werden tot en met de jaren twintig in Suriname geen koeien geslacht door Hindostaanse moslims. Er was zelfs sprake van een boycot door hindoes van moslims. In 1943 normaliseerden de verhoudingen met af en toe wat rivaliteit. Over het algemeen kan worden gesteld dat tot op heden de relaties tussen hindoes en moslims binnen de Hindostaanse gemeenschap harmonieus zijn gebleven in Suriname.

Emancipatoire rol
Na de contracttijd heeft deze groep Hindostanen op drie terreinen een belangrijke rol gespeeld bij de inburgering en vooruitgang van Hindostanen. Vooral na de Tweede Wereldoorlog waren veel Hindostaanse moslims actief in het zakenleven, in het bijzonder de handel. Bekend waren bijvoorbeeld de grote (textiel) winkels als Khan Bros en winkel Oemar. Maar zij waren ook actief in bedrijven bij wegenbouw en infrastructurele werken, zoals het bedrijf Baitali (dat nog steeds bestaat) en de bedrijven van de gebroeders Sahoer en Jahoer Dahoe. Op politiek terrein waren de gebroeders Asgar en Ashruf Karamat Ali zeer actief. Zij werden echter in verband gebracht met corruptie en mede daardoor was de reputatie van politici van Hindostaanse moslimhuize minder florissant. Niettemin hadden Hindostaanse moslims toen gezien hun geringere getalsmatige omvang verhoudingsgewijs veel politieke invloed.

De medische sector is de derde sector waar Hindostaanse moslims verhoudingsgewijs een bijzondere rol hebben gespeeld. De reputatie van Hindostaanse moslims werkzaam in de medische sector was toentertijd zeer positief. Zij stonden te boek als zeer gerespecteerde en onbaatzuchtige medici Vooraanstaand was natuurlijk dr. Rahmat Ali, maar genoemd kunnen bijvoorbeeld ook worden de artsen Samuel Kafiluddi, gebroeders Jamaludin en later Khalil Ghafoerkhan en John Sadiek. Ook de jongste broer Karamat Ali (Hanief) had een uitstekende reputatie als arts en later hoogleraar.

Het was vóór de Tweede Wereldoorlog voor Hindostanen vrij lastig om door te dringen tot de hogere beroepen. Om notaris, advocaat (toen praktizijn), hoofdonderwijzer of landmeter te worden werd een mondeling eindexamen afgenomen. Witte mannen en degenen behorend tot lichtgekleurde elite bepaalden in feite wie slaagde. Uit ervaringen van vooraanstaande personen als C.R. Biswa­mitre, dr. ir. F. Essed en Mr. A. Saheblal bleek dat Afro-Surinamers en Hindostanen werden gediscrimineerd.

Voor toelating tot de Geneeskundige School gold een schriftelijk examen met een examennummer voor kandidaten. Dat was een eerlijker selectiesysteem dan een mondeling examen. Met een toenmalig mulodiploma kon men het zware toelatingsexamen afleggen voor de Geneeskundige School. Er werd slechts een beperkt aantal kandidaten toegelaten. De afgestudeerden waren officieel Genees­kundige, in de volksmond dokter genoemd. Behalve het schoolgeld voor de mulo, moest ook voor de opleiding aan de Geneeskundige School een fors bedrag worden betaald. Het was dus ook in financieel opzicht voor een kleine groep weggelegd om destijds Geneeskundige te worden.

Grootouders en moeder
Rahmat Ali werd geboren op 8 november 1912 en behoorde tot de derde generatie Hindostanen in Suriname. Zijn grootouders waren afkomstig uit India; zij behoorden tot de zogeheten pioniersgeneratie, de eerste generatie Hindostaanse immigranten die als contractarbeiders tussen 1873 tot 1890 arriveerden in Suriname. Vergeleken met de Hindostaanse immigranten die daarna arriveerden had de pioniersgeneratie een zwaarder bestaan op de plantages. Omdat Rahmat Ali was geboren tijdens de contracttijd (1873-1920) kende hij de situatie van Hindostaanse contractarbeiders goed. Zijn familie was echter toen al voornaam en bemiddeld. Het schoolgeld voor zijn opleiding kon worden betaald.

Náná van dr. Rahmat Ali: de bemiddelde immigrant en zakenman Khoonj Behary Singh.

Rahmat Ali groeide op in het district Commewijne op de gouvernementsplaats Nieuw Amsterdam. Hij heeft zijn grootouders gekend. Zijn náná (maternale grootvader) was de bekende zakenman Khoonj Behary Singh uit India. Meer specifieke gegevens over hem zijn niet gevonden in de Hindostaanse database van het Nationaal Archief. Wel is bekend dat hij in 1933 Nederland heeft bezocht. Hij vertrok met het schip Rensselaer en kwam terug met het schip Oranje Nassau. Hij was hindoe en zijn vrouw Booleah (ingeschreven in het algemeen register van immigranten uit Brits-Indië, onder nummer 41/L) was moslim. Hun dochter Bathoolum (Batoelan) was de moeder van Rahmat Ali. Zijn náná en nánivormden dus een gemengd hindoe-moslim echtpaar. Rahmat Ali werd door zijn moeder als moslim opgevoed. Hij groeide zonder zijn vader op en had ook later geen contact met hem. Zijn náná Khoonj Behary Singh heeft als het ware de vaderrol vervuld en gezorgd voor het inkomen en zijn schoolgeld.

Vader Hajary
De vader van Rahmat Ali was de toentertijd bekende ambtenaar H.N. (Harjali Najaralie) Hajary, die werkte op het Immigratiedepartement in Paramaribo. Hij was op 20 oktober 1892 in het district Nickerie geboren. Zijn ouders waren de immigrant mevrouw Majoie (contractnummer 372/L) en de heer Hajary (contractnummer 1215/B), die in augustus 1873 met het schip Yorkshire (het derde transport) in Suriname aankwam. Hij behoorde tot het eerste contingent Hindostaanse contractarbeiders in Suriname en werd later tolk in het district Nickerie. Zijn zoon H.N. Hajary (de vader van dokter Ali) was een van de vier leden van de delegatie die in 1921 naar India ging om (tevergeefs) de heropening van de immigratie van Hindostanen te bepleiten bij onder andere Mahatma Gandhi. H.N. Hajary werd in 1948 lid van het College van Algemeen Bestuur met onder meer de portefeuille Volksgezondheid. Dat was te vergelijken met de functie van een minister. Dr. Karen Ali (psycholoog), dochter van Rahmat Ali, vertelt over haar grootouders:

Mijn vaders moeder Batoelan was uitgehuwelijkt. Het was een islamitisch huwelijk met Harry Hajary, die toen 20 jaar oud was. Hun huwelijk was niet geregistreerd bij de Burgerlijke Stand. Mijn groot­moeder woonde bij de familie van mijn grootvader toen mijn vader werd geboren. Zij hield het daar niet lang vol. Toen mijn vader nog een peuter was keerde zij met hem terug naar het huis van haar ouders op Nieuw Amsterdam in het district Commewijne.

De relatie tussen Rahmat en zijn vader H.N. Hajary was niet al te best. Bekend is het verhaal over de gekozen geslachtsnaam Ali. Dochter Karen Ali:

Het verhaal wil (dat is aan mij verteld door mijn moeder) dat Paake (dat was de roepnaam van Hajary) voorgesteld had dat mijn vader, toen hij was afgestudeerd, voor de geslachtsnaam Hajary moest kiezen. Daar heeft mijn vader niet voor gekozen. Hij is niet door zijn natuurlijke vader opgevoed, maar grootgebracht door zijn grootvader van moeders kant, de heer Koonj Behary Singh.

Verschillende informanten vertelden mij dat toen Rahmat afstudeerde als Geneeskundige op het voorstel van zijn vader Hajary reageerde met de opmerking: Ali raha, Ali rahe jai, Hajary na hoi (Het was Ali en zal Ali blijven, het wordt geen Hajary). Hij had de voornaam Rahmatali en heeft bij de inschrijving Ali als geslachtsnaam gekozen en Rahmat als voornaam.

Vermeldenswaard is dat de vader van Ali samen met zijn toenmalige vrouw in 1948 de Moeder Majoie Stichting oprichtte met als doel: het verlenen van medische verzorging en voorlichting aan zwangere vrouwen in Suriname. Een bescheiden kliniek van deze stichting werd opgezet te Tijgerkreek in het district Saramacca.

Halfzus
H.N. Hajary trouwde opnieuw in 1921 met Philippine Wilhelmina Albertine Tjong Ajong. Een dochter uit dit huwelijk was de bekende pianiste/componiste Majoie Hajary, een halfzus van Rahmat Ali. Zij werd vernoemd naar haar áji (paternale grootmoeder). De getalenteerde Majoie (1921 – 2017) was geboren in Paramaribo en vertrok al op 15-jarige leeftijd naar Europa voor verdere muzikale studie. Zij trouwde met Roland Garros, een telg behorende tot de Franse elite. Zij woonde tot haar dood op 96-jarige leeftijd in Frankrijk (in Parijs). Zij schreef onder meer een requiem voor Mahatma Gandhi. De schrijfster Ellen De Vries brengt in 2025 een biografie over haar leven en werk uit.

De pianiste /componiste Majoie Hajary. Bron: Haags gemeentearchief/erven Hajary

Dr. Rahmat Ali met zijn echtgenote Alice Biswamitre.

Huwelijk
Rahmat Ali trouwde met een dochter van de eerste Hindostaanse advocaat en bekende politicus, C.R. Biswamitre (1898-1980). Zijn echtgenote Alice Biswamitre was rooms-katholiek. Zij mocht haar geloof behouden, want Rahmat Ali was in religieus opzicht een liberale man. Zijn echtgenote Alice overleed echter al in 1966.

Studie en loopbaan
Rahmat Ali startte zijn studie aan de Geneeskundige School in 1930 en studeerde op 15 juli 1938 af. De afgestudeerden (geneeskundigen) werden destijds in Suriname dokter genoemd, hoewel deze opleiding geen volwaardige medische opleiding was en niet gelijkgesteld was aan een Nederlandse artsenopleiding. Zij stonden niettemin in zeer hoog aanzien bij de Surinaamse bevolking. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Rahmat Ali gedetacheerd in het district Nickerie als Officier van Gezondheid tussen 1942-1946. Daarna was hij tot 1948 Gouvernements-genees­heer/directeur van het ziekenhuis te Margarethen­burg, in het district Nickerie. Bij zijn vertrek uit Nickerie werd hij geëerd door patiënten voor zijn kundige chirurgische operaties; enkelen kwamen zelfs uit Guyana. Zijn naam en kundigheid waren goed bekend in het toenmalige Brits-Guyana.

Rahmat Ali was ijverig en ambitieus, maar stond ook bekend als een bescheiden, humaan en onbaatzuchtig persoon. Hij vertrok in januari 1949 naar Nederland en werd (gediplomeerd) arts. Hij specialiseerde zich daarna in de gynaecologie en promoveerde in 1952 in Leiden. De titel van zijn proefschrift luidt: Obstetrische Shock; een clinische studie. Het behandelt de shock die kan optreden vooraf­gaand aan de bevalling. Zijn proefschrift heeft hij opgedragen aan zijn grootouders (ter nagedachtenis) en aan zijn moeder. In Nederland volgde hij tevens verschillende cursussen en oriënteerde zich breed op medisch gebied.

Na terugkeer oefende hij in Paramaribo zijn praktijk uit als vrouwenarts. Hij werkte in het ‘s Landshospitaal en later in het Academisch Ziekenhuis. Rahmat Ali heeft ook verschillende artikelen gepubliceerd en zich bezig­gehouden met voorlichting over gezondheid. Hij gaf ook college aan de Geneeskundige School en later de Universiteit in Suriname, waar hij vanaf 1971 verbonden was als hoogleraar in de leer der Verloskunde en Vrouwenziekten. Hij heeft een belangrijke rol gehad bij de totstandkoming van de medische faculteit.

Promotie dr. Rahmat Ali aan Universiteit van Leiden in 1952. Van links naar rechts: dr.ir. Frank Essed, dr. Rahmat Ali en dr. Samuel Kafiluddi.

Voorts was Rahmat Ali bestuurslid van de Surinaamse Islamitische Vereniging (SIV) die de grote moskee aan de Keizerstaat in Paramaribo heeft. De SIV behoort tot de Ahmadiyya stroming onder Hindostaanse moslims. De SIV heeft een belangrijke rol gespeeld met betrekking tot het imago van de islam in Suriname. Er is mede onder invloed van de SIV geen radicale of extremistische islam ontstaan in Suriname. De SIV moskee gevestigd naast de synagoge aan de Keizerstraat in Paramaribo, wordt beschouwd als hét bewijs van religieuze verdraagzaamheid in Suriname.

Zittend v.l.n.r.: moulvi Sheikh Ahmadali, hadji Abdoel Sovan, moulvi Ameer Ali (uit Trinidad), Sardar Karamat Ali, Asgar Ali. Staand v.l.n.r.: Abdoel Sakoer Joemanbaks, Ashruf Karamat Ali, Asgar Karamat Ali, Rahmat Ali, (met stropdas), Sheik Mohamed Jamaludin , Mamadeus, Soekroellah.

Dienstbare en onbaatzuchtige instelling
Rahmat Ali was een arts met een dienstbare instelling en hij stelde zich niet hooghartig op tegenover zijn patiënten. De meeste Hindostaanse vrouwen beheersten het Nederlands toentertijd onvoldoende en communiceerden het liefst in het Sarnami. Rahmat Ali was opgegroeid in het district Commewijne in een tijd dat er nog veel Hindo­staanse immigranten leefden in Suriname; hij kende de situatie van Hindostaanse contractarbeiders goed en beheerste het Sarnámi uitstekend. Daardoor kon hij zich goed inleven in de situatie van zijn patiënten, met hen communiceren en een vertrouwensband opbouwen. Het kan als bijzonder worden beschouwd dat Rahmat Ali zich specialiseerde in gynaecologie, een in die tijd nog gevoelig vakgebied omdat het zich bezighoudt met (geslachts)­orga­nen en ziekten die specifiek zijn voor vrouwen.

Hij zag de grote Hindostaanse gezinnen, het leed van het baren van veel kinderen, de spanningen in de gezinnen en vooral de moeilijke omstandigheden voor veel Hindo­staanse vrouwen. Hij voelde zich kennelijk geroepen om daar iets aan te doen. Ondanks schaamtegevoelens bij veel Hindostaanse vrouwen met betrekking tot hun geslachtsorganen voelden deze vrouwen zich veilig bij dokter Ali die hen respectvol behandelde. Rahmat Ali sprak ook vaak met de Hindostaanse mannen om hen te overtuigen van het laten steriliseren van hun echtgenote of het laten verwijderen van de baarmoeder. Daarbij verleende hij medische diensten aan menige Hindostaanse familie zonder daarvoor een passende financiële ver­goeding te vragen. In die tijd hadden veel Hindostaanse landbouwers weinig geld. Vaak accepteerde dokter Ali landbouwproducten als betaling, zoals een kip, groenten en/of fruit. Zijn dochter Aisha Ali:

Ik herinner mij dat mijn vader terugkwam van zijn werk en zei: ‘Ik heb vandaag tien eieren als betaling ontvangen, maar ik ben blij dat ik iemand heb geholpen’.

Verschillende Hindostaanse vrouwen van 80 jaar en ouder die ik ruim tien jaar geleden had geïnterviewd in verband met de reconstructie van de immigratiegeschiedenis van Hindostanen, memoreerden de verdiensten van dokter Ali. Mooi datrá rahá of acchá datrá rahá (hij was een goede dokter), merkten zij op. Ik heb toen echter niet door­gevraagd. In het kader van dit artikel heb ik bij vier informanten van 80 jaar en ouder informatie gevraagd. De 80-jarige mevrouw Kiertie Autar vertelde:

Mijn vader bracht mijn moeder regelmatig naar dokter Ali voor controle. Ik ging als oudste dochter vaak mee naar het ‘s Lands Hospitaal. Nee Bhai, zij is niet geopereerd door dokter Ali. Mijn moeder heeft twaalf kinderen gekregen. Zij sprak altijd met respect over deze dokter. Dat ving ik uit gesprekken op. Wij spraken als kinderen vroeger natuurlijk niet over hoe kinderen werden geboren en zeker niet met volwassenen.

De 84-jarige ondernemer Jozef Hassanmohamed heeft dokter Ali niet persoonlijk gekend, maar herinnert zich dat zijn moeder soms over hem sprak. Zij was door hem geopereerd. Ook hij memoreert dat destijds niet over zulke intieme kwesties werd gesproken. De 88-jarige filmmaker Ramdjan Abdoelrahman vertelde dat dokter Ali zeer populair was en ‘een begrip onder Hindostaanse vrouwen’.

De 86-jarige oogarts Frank Pultoo:

Dr. Ali was een van mijn docenten op de Geneeskundige School. Hij had altijd een schrift met aantekeningen bij zich. Hij gaf college en sprak dan op zachte toon. Andere docenten spraken luid en gedroegen zich vaak hooghartig. Dr. Ali was een rustige man en hij is in dit opzicht wel een voorbeeld voor mij geweest.

Voor zijn verdiensten heeft Rahmat Ali verschillende oorkondes ontvangen en werd gedecoreerd als Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Op 25 november 1975 werd het voormalig ziekenhuis in Nickerie dat later een kazerne werd, naar hem vernoemd (prof. dr. Ali kazerne).

Overlijden
Rahmat Ali bereikte geen hoge leeftijd. Hij overleed op 16 september 1975 op 63-jarige leeftijd. Dochter Karen Ali:

Mijn vader had een vergroot hart en heeft tijdens zijn middagslaap een hartinfarct gekregen dat hem fataal is geworden. Het was de tweede keer dat hij een hartinfarct kreeg; bij beide was ik aanwezig. De eerste keer heeft hij het overleefd; de tweede keer helaas niet. Hij was zich vanuit zijn eigen deskundigheid volledig bewust van zijn kwets­baar­heid gerelateerd aan zijn hartconditie en heeft dat zelfs met mij besproken.

Prof. dr. Hanief Karamat Ali typeerde zijn collega Rahmat Ali na zijn overlijden als volgt:

Hij was een man die de persoonlijke waardigheid van de patiënt eerbiedigde en ervoor op de bres stond. In persoonlijke gesprekken heeft hij weleens tegen me gezegd dat wij, artsen in de eerste plaats dienaren zijn van onze patiënten en pas door hen in dienst staan van de wetenschap. Wetenschaps­beoefening, zo betoogde hij, is in ons vak geen doel op zichzelf, maar zij krijgt pas reliëf wanneer zij in de context geplaatst wordt van de patiëntenzorg. Iedereen die dit vak van ons kiest, moet van tevoren beseffen dat hij zich voor 100% aan de patiënt moet geven. Wie dit niet kan, is niet voor dit beroep in de wieg gelegd. Wanneer wij honderd patiënten achter elkaar volgens een bepaalde methode opereren en er gaat slechts een daarvan dood, dan zeggen wij de mortaliteit van de toegepaste operatiemethode 1% is. Voor ons is het 1%, maar voor de nabestaanden van de patiënt is het 100%. Voor de man die zijn vrouw verliest voor de kinderen die hun moeder verliezen, is het verlies immers totaal. Hierom en ook omdat onze patiënten ons voor 100% vertrouwen schenken, kunnen en mogen wij niet anders dan ons voor de volle honderd procent inzetten en zulks niet alleen tijdens de operatie maar in alle fasen die aan de operatie voorafgaan (Al Haq, januari 1976).

De nobelheid waarmee Prof. dr. Rahmat Ali zijn beroep uitoefende, maakt dat hij terecht als een parel van de Hindostaans-Surinaamse gemeenschap kan worden beschouwd.

Bronnen
Voor dit artikel heb ik zowel geschreven (zie onder) als persoonlijke bronnen gebruikt. Ik dank de dochters Aisha (Suriname) en Karen (Nederland) voor hun adviezen. Tevens dank ik Henk Moeniralam, Jane Arifa Badoella en Eric Kastelein voor de verstrekte achtergrondinformatie.

Literatuur
Ali, R. (1952), Obstetrische shock, een clinische studie, Proefschrift, Leiden: Stenfert Kroese.

Ali, R. (geen jaartal). Waak over uw gezondheid: voorlichting over zwangerschap en baring, Paramaribo.

Ali, R. (1971), Enkele aspecten over de ontwikkeling van het geslacht, Oratie, Paramaribo: Universiteit van Suriname.

Ali, R. (1972), Moeilijkheden tijdens de baring na de geboorte van het hoofd en de schouders, Overdruk uit Faculteitsnieuws, jrg. 1, no.6, Paramaribo.

Ali, R. (1972), Experiences with the lippes loop, Overdruk uit Faculteitsnieuws, jrg.1, no.7, Paramaribo.

Ali, R. (1972), Vergevorderde Extra-Uriene Graviditeit, Overdruk uit Faculteitsnieuws, jrg.1, no.8, Paramaribo.

Ali, R. (1972), Een ‘mammoet ’gezwel van het ovarium, Overdruk uit Faculteitsnieuws, jrg.1, no.9, Paramaribo.

Ali, R. (1975), Enkele verloskundige aantekeningen, Paramaribo.

Ali, R. (1975), Waak over uw lichaam, waak over buik en borst, Universiteit van Suriname, Paramaribo.

Badoella, Jane Arifa (2020), De Prof.dr. Ali Kazerne te Nickerie in Suriname, in: Trisblad, oktober 200, Zwijndrecht.

Choenni, C. & Adhin K. (2024), 150 jaar Hindostanen: geschiedenis van twee migraties, Zoetermeer: Sampreshan.

Gedenkboek, 70 jaar Imdadia Isha’at Islam, 16 augustus 1934 – 16 augustus 2004

Digitale archieven, Delpher.nl; gahetna.nl

Hira, S (redactie) (2003), Het dagboek Munshi Rahman Khan, Den Haag/Paramaribo: Uitgeverij Amrit/NSHI

Karamat Ali, Hanief (1976), In memoriam Prof. dr. Ali, in: Al Haq, no. 51, jrg.5, Paramaribo.

Makdoembaks, Nizaar (2022), Lachmon en de Hindostaanse godfathers in Suriname, Utrecht: Uitgeverij de Woordenwinkel.

Sadiek, John (2020), Mijn levensverhaal kinderarts, dammer, Paramaribo.

Saheblal, André (2006), GESLACHT Saheblal de laatste van de eerste generatie, Paramaribo: de West.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Suriname
No Comments

Geschiedenis van Afro-Surinamers 1863-1963 – Prof. dr. Chan E.S. Choenni

zondag, 31 december 2023 by Redactie Hindorama

Chan E.S. Choenni | Sampreshan: Zoetermeer 2023 | ISBN 9789083199689 | hardcover | pp. 688 pag. | prijs €39,95 | verkrijgbaar in alle (online) boekhandels | Suriname: boekhandel Vaco

BOEKPRESENTATIES >>

Afro-Surinamers zijn de vrijverklaarde slaafgemaakten en hun nakomelingen. In deze publicatie  gaat Chan Choenni na hoe het Afro-Surinamers is vergaan na de afschaffing van de slavernij in 1863 tot en met 1963. Hij geeft een levendig beeld van deze periode op basis van uitgebreid historisch onderzoek naar hun integratie in Suriname. Het heeft honderd jaar geduurd alvorens Afro-Surinamers politiek volwaardige burgers werden in Suriname. Hij stelt vast dat de Afro-Surinaamse groep na de Tweede Wereldoorlog op politiek niveau succesvol is geïntegreerd. Dit was in mindere mate het geval op cultureel niveau waar men in 1963 nog niet volledig tot de mainstream was doorgedrongen. Op sociaal­economisch terrein bleef de ontwikkeling achter. Er formeerde zich weliswaar een middenklasse, maar de meerderheid bleef behoren tot de lagere klasse en de onderklasse. Deze succesvolle politieke integratie en relatief succesvolle culturele integratie gepaard gaande met een minder succesvolle sociaal­economische integratie typeert hij als Integratie Afro-Surinaamse stijl. De auteur betoogt dat deze integratiestijl gedurende de honderdjarige periode in grote mate het gevolg is geweest van de negatieve gevolgen van de wrede slavernij in Suriname. Hij analyseert en verklaart uitgebreid de doorwerking van de slavernij op de integratiestijl van Afro-Surinamers in de toenmalige Surinaamse samen­leving.

… een monumentale studie.
Prof. dr. Humphrey E. Lamur

Prof. dr. Chandersen E.S. Choenni (Paramaribo, 1953) werd geboren in Suriname waar hij opgroeide in een Afro-Suri­naamse buurt. Hij studeerde Politicologie en Weten­schapsfilosofie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij promoveerde in 1995 in de Sociale wetenschappen. Hij kwalificeerde zich ook als sociaal onderzoeker en histo­ricus. Van 2010 – 2016 was hij bijzonder hoogleraar Hindostaanse migratie op de Lalla Rookh Leerstoel aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Daarvoor was hij be­leids­ambtenaar Integratiebeleid op verschillende mi­nisteries. Chan Choenni publiceerde vijf boeken en vele artikelen over de geschiedenis van Hindostanen alsook artikelen over de verschillende andere bevolkingsgroepen van Suriname. Tevens heeft hij gepubliceerd over etnische verhoudingen, racisme, integratiebeleid, burgerschap en is hij auteur van het boek De Vedische Dharma. Momenteel doet hij onderzoek naar de geschiedenis van Javanen.

Download INHOUDSOPGAVE

 

Minister-president Mark Rutte neemt het boek ‘Geschiedenis van Afro-Surinamers 1863-1963’ van prof. Chan E.S. Choenni uit handen van Asha Choenni in ontvangst.

 

President Chan Santokhi neemt het boek ‘Geschiedenis van Afro-Surinamers 1863-1963’ uit handen van de auteur in ontvangst (Suriname, 15 januari 2024 – foto: Kabinet van de President van Suriname).

 

Voormalige lerares mevrouw Lydia Kensenhuis (C.R. Froweinschool, mulo school van de EBG) krijgt het boek Geschiedenis van Afro-Surinamers 1863-1963 aangeboden door oud-leerling Chan Choenni. Hij roemde de inzet en betrokkenheid van de (Afro-) Surinaamse onderwijzeressen en onderwijzers in de jaren zestig. Prof. Chan Choenni heeft dan ook zijn historische studie aan hen opgedragen. Tijdens de presentatie (Stichting ASHA/Oase – Utrecht, 7 januari 2024) waren ook vier voormalige leerlingen van de vierde klas mulo B van het schooljaar 1968-1969 aanwezig.

 

Foto’s: Gerda Havertong (St. Eekta Den Haag 17 dec. 2023), Kathleen Ferrier (Vereniging Ons Suriname Amsterdam 16 dec. 2023), Hèlen Burleson (OBA Bijlmer Amsterdam 15 dec. 2023) en Dr. Barryl Biekman (Surinaamse ambassade Den Haag 14 dec. 2023) Foto © Sampreshan/Hindorama

 

Bestel bij SAMPRESHAN.COM

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Boeken, Suriname
No Comments

‘Recht en waarheid maken vrij’. Eindelijk een afsluiting van het Decemberproces in Suriname – Hans Ramsoedh

zondag, 24 december 2023 by Redactie Hindorama

41 Jaar lang wist Desi Bouterse de dans te ontspringen voor zijn betrokkenheid bij en aandeel in de Decem­ber­moorden in 1982. ‘Deze slimme indiaan krijgen ze nooit te pakken’ was een bekende uitspraak van hem. Al die jaren hield hij Suriname in een ijzeren greep. Het land raakte verdeeld in pro en contra Bouterse. Op 20 december 2023 viel het doek toch nog voor deze ‘slimme indiaan’, dat is zeventien jaar na het begin van het decem­ber­proces. Dat de afsluiting van het decemberproces jaren in beslag nam hangt samen onderbezetting van de rechterlijke macht én juridische spitsvondigheden door de verdediging van Bouterse.

Het Hof van Justitie (HvJ) legde hem, conform de eis van het Openbaar Ministerie, twintig jaar cel op. Vier medestanders van hem werden elk veroordeeld tot vijftien jaar straf. Hoewel het HvJ aanvankelijk levenslange straf overwoog zag het gelet op de leeftijd van de hoofdverdachte (78 jaar) hiervan af. Op die leeftijd komt twintig jaar celstraf feitelijk neer op levenslang zal het Hof gedacht hebben. Bij het vonnis werd echter door het Hof geen directe gevan­gen­neming gehonoreerd omdat het Openbaar Ministerie (OM) dit verzoek in onvoldoende mate had onderbouwd. Het HvJ oordeelde wel dat aangezien het een eindvonnis betrof het OM tot executie van dit vonnis dient over te gaan. De veroordeling door het HvJ hield een bevestiging in van de eerdere veroordeling door de Krijgsraad in november 2019 waarbij Bouterse eveneens tot twintig jaar werd veroordeeld.

Desi Bouterse op een partijbijeenkomst van de NDP in Ocer op 16 december 2023. Foto SRHerald

Obstructie

Dat Bouterse 41 jaar de dans wist te ontspringen en dat het decemberproces bijkans zeventien jaar heeft geduurd heeft te maken met de angst in de Surinaamse samenleving na de gruwelijke moorden in 1982. Politiek Suriname had na het herstel van de democratie in 1987 niet de moed deze kwestie aan te pakken. Ook na herstel van de democratie bleef Bouterse namelijk een machtsfactor in de Surinaamse samenleving en zijn geest hing als een donkere wolk boven het land.

Op allerlei manieren heeft hij getracht het decemberproces te saboteren. Het onderzoek naar de Decembermoorden begon op 1 november 2000 toen het HvJ, na aandringen van nabestaanden en de Organisatie voor Gerechtigheid en Vrede(OGV), het besluit nam om een onderzoek in te stellen. Eind 2004 was het gerechtelijk vooronderzoek afgerond en in november 2007 ging het proces van start. Het duurde echter nog vijf jaar alvorens het OM de strafeis had afgerond en de Krijgsraad de zaak kon gaan behandelen.

Ondertussen was in 2010 een nieuwe politieke situatie in Suriname ontstaan toen Bouterse in dat jaar werd verkozen tot president. Dit had zijn weerslag op de voortgang van het decemberproces. Als een Houdini in de Surinaamse politiek gebruikte Bouterse zijn macht om het decemberproces, door hem consequent aangeduid als ‘dat ding’, op allerlei manieren te dwarsbomen.

In 2012 nam het parlement (De Nationale Assemblée) een Amnestiewet aan waarbij de verdachten van de Decembermoorden vrijuit gingen. De aanname van deze wet betekende niets anders dan een grove inmenging van de politiek in de rechtspleging in Suriname en was daarmee strijdig niet alleen met de Surinaamse grondwet, maar ook met het internationaal recht dat amnestie verbiedt bij ernstige mensenrechtenschendingen. In 2016 droeg Bouterse als president op grond van artikel 148 van de Surinaamse grondwet de procureur-generaal op om de vervolging stop te zetten. In de samenleving rezen protesten tegen deze saboterende maatregelen die het karakter hadden van een halve militaire coup. Bouterse kwalificeerde personen die zich tegen deze maatregelen keerden als ‘vijanden van de staat’. Dankzij de moed van de drie (vrouwelijke) rechters van de Krijgsraad kon het Decemberproces niet worden afgesloten. In juni 2016 stelde de Krijgsraad dat de Amnestiewet een inmenging betekende in een lopend strafproces en dat de regering misbruik had gemaakt van artikel 148 om het proces te saboteren. De obstructie door Bouterse mislukte en de Krijgsraad gaf de auditeur-militair opdracht zijn requisitoir (in juni 2017) te houden in het Decemberstrafproces.

Het in 2020 opgerichte Constitutioneel Hof oordeelde trouwens in juli 2021 dat de Amnestiewet in strijd was met de grondwet en met internationale verdragen.

Slachtoffers Decembermoorden. Vanaf de bovenste rij en van links naar rechts: Rij 1: Bram Behr, Sugrim Oemrawsingh. John Baboeram, Cyrill Daal, Rij 2: Jozef Slagveer, Kenneth Gonçalves, Lesly Rahman, Surendre Rambocus Rij 3: Frank Wijngaarde, Gerard Leckie, Jiwansingh Sheombar, Robby Sohansingh Rij 4: Harold Riedewald, André Kamperveen, Eddy Hoost / Foto Kenneth Beeker, Project ‘De intellectuele onthoofding van Suriname’.

Vonnis Krijgsraad 2019

In november 2019 sprak de Krijgsraad eindelijk vonnis in het decemberproces. Volgens de Krijgsraad was wettig en overtuigend bewezen dat onder regie van Bouterse vijftien gearresteerden standrechtelijk waren geëxecuteerd: ‘het draaiboek voor de executies was ‘zorgvuldig voorbereid’ en de verdachten hadden zich de hoedanigheid van rechter en beul aangemeten’. ‘Pijnlijk’ voor Bouterse was dat hij bij de veroordeling door de Krijgsraad op dat moment op staatsbezoek was in China. Bouterse tekende verzet aan tegen het verstekvonnis (in zijn afwezigheid bij de rechtbank geveld) van de Krijgsraad. Op 31 augustus 2021 bevestigde de Krijgsraad het verstekvonnis waartegen Bouterse hoger beroep had aangetekend. Ook tegen dit vonnis ging de advocaat van Bouterse in hoger beroep bij het Hof van Justitie.

Gratieverzoek als wanhoopsdaad en ontsnappingsclausule?

Ik keer hier terug naar het vonnis van het HvJ op 20 december 2023. Een dag na het eindvonnis hebben Bouterse en de andere vier veroordeelden bij president Santokhi een gratieverzoek ingediend. In de Surinaamse grondwet is de bepaling opgenomen (artikel 109) dat de president het recht heeft gratie te verlenen voor straffen opgelegd door de rechter. Daarbij geldt dat hij dit recht uitoefent na het advies te hebben ingewonnen van de rechter die het vonnis heeft gewezen. Dit gratieverzoek moet echter worden gezien als een wanhoopsdaad en ontsnapping aan detentie. Het gratieverzoek dient binnen acht dagen na het vonnis te worden gedaan en het is niet voorstelbaar dat de rechter daags na het eindvonnis tot een ander oordeel zal komen. Bovendien heeft de president in diverse interviews (onder meer in Nieuwsuur, NPO-2, 21 december 2023) aangegeven dat hij geen andere keuze heeft dan over te gaan tot uitvoering van het door het HvJ uitgesproken vonnis: ‘Gratie heeft niet als doel om de overwegingen van het HvJ bij zijn eindvonnis onderuit te halen’, aldus de president in Nieuwsuur.

Gratie is daarnaast uit moreel-ethisch oogpunt niet aan de orde bij Bouterse die de afgelopen jaren, ondanks de bewijslast, iedere betrokkenheid bij de Decembermoorden heeft ontkend. Bij kritische vragen hierover simuleerde hij geheugenverlies: ‘tis zo lang geleden’. Hij schoof de verantwoordelijkheid hiervoor op zijn inmiddels overleden medecouplegers (Horb en Bhagwandas):  a no mi, na den trawan [mij treft geen blaam, het zijn anderen die schuldig zijn]. Daarnaast gaf hij blijk van minachting voor de democratische rechtsstaat in Suriname. Het December­proces heeft hij altijd betiteld als een ‘politiek proces met een politieke veroordeling’. Rechters waren in zijn ogen ‘politici in toga’. Bouterse waande zich 41 jaar onaantastbaar en had een houding van ‘kom me maar halen als je durft’. Of zoals hij een week na de veroordeling door de Krijgsraad in 2019 op een politieke bijeenkomst in Coronie vol bravoure verklaarde: ‘Mi taygi yu eerlijk. Den man no man sroto mi. Echte, echte. Den no man. A no bigi mi du’ [Ik zeg het je eerlijk, ze gaan mij nooit kunnen opsluiten. Echt niet. Het gaat ze niet lukken. Dit is geen grootspraak]. Over een eventuele opsluiting zei hij: ‘Nooit, niemals, jamais, nunca!’

Plaquette bij de Mozes en Aäronkerk in Amsterdam met daarop de namen van de slachtoffers van de Decembermoorden. Foto Radjin Thakoerdin

Op de bres voor de democratische rechtstaat in Suriname

De magistratuur in Suriname is niet gezwicht voor dreigementen van de voormalige putschist en zijn adepten. Na het uitgesproken vonnis door het HvJ heerste er dan ook grote opluchting bij de nabestaanden van de slachtoffers van de Decembermoorden en hen die de democratische rechtsstaat in Suriname een warm hart toedragen. Ook internationaal werd met instemming gereageerd op de uitspraak van het Hof in Suriname dat onder zeer uitdagende omstandigheden de rechtsstaat in Suriname heeft gehandhaafd en gerechtigheid heeft gebracht voor de vijftien slachtoffers en hun families. Ook werd de onafhankelijkheid en de integriteit van de Surinaamse rechterlijke macht geprezen. Volgens de vertegenwoordiger van de Internationale Commissie van Juristen (ICJ), Reed Brody, aanwezig tijdens het proces op 20 december, verdienden de rechters die het vonnis hebben geveld en ook de rechters van de Krijgsraad een applaus voor hun onafhankelijkheid, hun durf en hun standvastigheid. De Surinaamse rechters hebben getoond dat ze ondanks alle vertragingen en dwars door alle inmengingen de mantel van rechterlijke onafhankelijkheid met trots dragen en dat niemand boven de wet staat, aldus Broody (geciteerd in Starnieuws, 20 december 2023).
Dat de rechtsstaat in Suriname overeind is gebleven is ook mede te danken aan de nabestaanden van de slachtoffers van de Decembermoorden die de afgelopen decennia onvermoeibaar bleven strijden voor recht en waarheid, mensenrechtenorganisaties in Suriname (Organisatie voor Gerechtigheid en Vrede (OGV), Stichting 8 December 1982), verdedigers van de democratische rechtsstaat en de kritische media in Suriname.

Het was Bouterses persoonlijke missie de Surinaamse geschiedenisboeken in te gaan als een ‘living legend’, de populaire vader des vaderlands en niet als de ex-dictator die in de jaren tachtig tegenstanders koelbloedig uit de weg liet ruimen. Het recht in het decemberproces kreeg uiteindelijk na 41 jaar zijn beloop en de uitspraak van het HvJ (en eerder van de Krijgsraad) illustreert de kracht en vitaliteit van de democratische rechtsstaat in Suriname:  niemand staat boven de wet!

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS, Suriname
No Comments
  • 1
  • 2
  • 3

Search

  • EN | Colofon | Adverteren [About us]
  • Gebruikersvoorwaarden
  • Privacy- en cookiebeleid
  • Contact | e-mail: info@hindorama.com
  • Sitemap

Is de Hindostaanse gemeenschap sterk genoeg met elkaar verbonden?

https://youtu.be/1f2v0db5gao
Hindorama

Copyright © 2025 St. Jnan Adhin Instituut (JAI) | Sampreshan

TOP