Recensie Ongezien ongehoord: Hindostanen in de Nederlandse koloniale geschiedenis – Freek Bakker
Jaswina Elahi en Ruben S. Gowricharn, Ongezien ongehoord: Hindostanen in de Nederlandse koloniale geschiedenis, Zutphen: Walburg Pers 2023, 240 p., ISBN 978-94-6456062-6, prijs €24,99.
Eind mei 2023 kwam dit boek op de markt. Het is, zoals de titel zegt, een overzichtswerk over de geschiedenis van de Hindostanen in de Nederlandse koloniale geschiedenis. Tegelijk gaat een belangrijk deel van het boek ook over de periode na de onafhankelijkheid van Suriname, dus na de koloniale tijd, en over de Hindostanen in Nederland.
Het is breed bekend dat hoogleraar Chan E.S. Choenni een aantal uitgebreide studies over dit onderwerp geschreven heeft. Daarnaast hebben ook anderen kleinere publicaties over deze materie het licht doen zien. Toch wil ik een klein pleidooi houden voor dit boek van Ruben Gowricharn en Jaswina Elahi. Gowricharn werd in 2015 benoemd tot de opvolger van Choenni op de Lalla Rookh-leerstoel. In zijn eerdere werk heeft Gowricharn laten zien dat hij andere accenten legt en nogal eens behoorlijk kritisch kan zijn op zijn eigen etnische groep.
De titel van het boek wijst op de geringe aandacht die er in Nederland is voor de Hindostanen. Zij gelden als mensen die op bijna probleemloze wijze in het moederland geïntegreerd zijn. Dat gebrek aan problemen zou mogelijk ook een van de oorzaken van het gebrek aan belangstelling voor hen kunnen zijn. Ze vallen niet op en daardoor trekken zij nauwelijks aandacht.
De auteurs bespreken drie grote thema’s en geven daar een eigen visie op. Allereerst brengen zij naar voren dat de contractarbeiders niet geworven zijn om de slaven te vervangen, maar om ervoor te zorgen dat er goedkopere loonarbeiders kwamen, van wie de lonen al in contracten waren vastgelegd voordat zij in Suriname gearriveerd waren. Hoewel contractarbeid iets heel anders is dan slavernij, hebben de contractarbeiders wel zwaar geleden. Ook zij waren object van koloniale uitbuiting en werden in veel gevallen bijna net zo behandeld als de slaven. De afschaffing van de slavernij maakte geen einde aan de koloniale exploitatie van mensen. Maar de contractarbeiders waren na hun contractperiode wel weer vrij.
Het tweede thema dat de auteurs aan de orde stellen is dat de periode dat contractarbeiders weer vrij waren de tijd is geweest waarin zij de eigen Hindostaanse cultuur vorm begonnen te geven. Natuurlijk was dat al op de plantages begonnen, maar in de periode daarna werden de contouren geschetst waarin deze cultuur tot ontwikkeling ging komen. Volgens de auteurs waren het niet de meest succesvollen die in de Caraïben achterbleven, integendeel. Het waren vooral de mensen die niet anders konden vanwege hun armoede bijvoorbeeld. Maar er waren ook mensen die sowieso weinig gemotiveerd waren om naar Brits-Indië met zijn kastensamenleving terug te keren, met name veel vrouwen. In Suriname werd vervolgens jarenlang grote armoede geleden, maar uiteindelijk lukte het om de rijstverbouw op poten te krijgen en van rijst het Surinaamse volksvoedsel te maken. In het vervolg daarvan werden ook de nodige structuren opgezet om de eigen religie vorm te geven. In de beschrijving hiervan blijkt dat de auteurs niet goed op de hoogte zijn van de verschillende wrijvingen en conflicten die er waren. Met name die in islamitische kring zijn hen ontgaan. Niet de moskee van de Surinaams Islamitische Vereniging (SIV) aan de Keizerstraat, die wel wordt genoemd, is de belangrijkste moskee van Paramaribo, maar het bedehuis van de Surinaamse Moeslim Associatie (SMA) aan de Kankantriestraat, dat niet wordt vermeld. Tevens laten de schrijvers zien hoe de Hindostanen hun cultureel erfgoed in toenemende mate vorm geven in een cultuur van feesten en festivals die de onderlinge verbondenheid versterken. ‘Hindostanen zijn veranderd van een sober levende tot een feestende gemeenschap’ (p. 155). Dat begon al toen er bij de hindoe tempels grote zalen kwamen om daar bruiloften te vieren en andere bijeenkomsten te houden. Deze verandering ging bovendien samen met nieuwe ontwikkelingen in de Hindostaanse muziek.
Het derde thema is het gegeven dat de Hindostaanse bevolkingsgroep in Nederland ongezien en ongehoord is. Veel jongeren vragen zich bovendien af of ze Indiaas, Surinaams of Nederlands zijn. Velen komen, mede na een of meer reizen naar India, tot de conclusie dat ze toch vooral Surinaams zijn.
De eigen benadering van de Hindostaanse geschiedenis en de aandacht voor de culturele ontwikkelingen onder de Hindostanen en dan met name die in de muziek en in het theater maken dit boek uniek. Maar helaas is het boek te snel uitgegeven. Het wordt ontsierd door spelfouten, fouten in de formulering van het Nederlands en echte fouten. Eén zo’n fout is dat op p. 123 staat dat het Ramlila zijn inspiratie vindt in het Mahabharat. Op 146 blijken de auteurs heus wel te weten dat het toneelspel gebaseerd is op het Ramayan. Het is duidelijk dat een extra correctie door iemand met een grondige kennis van het Nederlands en de Hindostaanse cultuur het boek goed gedaan zou hebben. Misschien wordt dat bij de tweede druk goedgemaakt.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, Suriname, Taal & Literatuur
De lange en moeizame weg naar ‘Ten kon drai’ en ‘Den keti koti, fu tru!’ – Hans Ramsoedh
Als langstzittende premier van Nederland strooit Mark Rutte ruimhartig met excuses voor steken die hij (en zijn voorgangers) laten vallen. Deze bijdrage gaat over recente excuses die betrekking hebben op het Nederlandse slavernijverleden.
Zestig jaar geleden (1963) trok voor het eerst een groep Surinaamse Nederlanders door de binnenstad van Amsterdam met spandoeken met de daarop de tekst Ketie Kotie fri moe de [verbroken ketenen, vrijheid moet er zijn]. In de Nederlandse media was echter nauwelijks sprake van aandacht voor het Nederlandse slavernijverleden. Slavernij werd geassocieerd met de Verenigde Staten en in het Nederlandse collectieve bewustzijn was er geen aandacht voor de Nederlandse rol in deze mensenhandel.
Aandacht voor het slavernijverleden
In het begin van de jaren negentig van de twintigste eeuw krijgt de slavernijherdenking in Nederland een belangrijke impuls als Afro-Surinaamse groepen op het Amsterdamse Surinameplein de 1-juli herdenking houden. Het gaat om enkele honderden mensen maar van brede media-aandacht is dan nog steeds geen sprake. Ook verschijnen in deze jaren ingezonden stukken in de brievenrubrieken van enkele Nederlandse dagbladen waarin Afro-Surinaamse actiegroepen de Nederlandse betrokkenheid bij de slavenhandel en slavernij in Suriname aan de orde stellen.
De belangrijkste impuls voor de discussie over het Nederlandse slavernijverleden kwam pas na de VN Wereld Anti Racisme Conferentie in Durban in Zuid Afrika in september 2001. Op deze conferentie werden de trans-Atlantische slavenhandel, slavernij en het kolonialisme als misdaden tegen de menselijkheid verklaard. Op deze conferentie betuigde de Nederlandse minister Roger van Boxtel (D-66 minister voor Grotestedenbeleid) diep berouw over de slavernij en slavenhandel die plaats hadden gevonden.
Na de Durbanconferentie kwam er langzamerhand meer aandacht voor het Nederlandse slavernijverleden. In Nederland vroegen zwarte activisten om implementatie van de Durban verklaring en niet geheel zonder succes. Nederland financierde de realisatie in 2002 van het Nationaal Monument Slavernijverleden in het Oosterpark in Amsterdam en in 2003 werd het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis (NiNsee) opgericht met als doel onderzoek te doen naar en bewustwording van het Nederlands slavernijverleden. In opdracht van de Nederlandse regering werd voor het geschiedenisonderwijs in 2006 de geschiedeniscanon van Nederland samengesteld waarbij slavernij een verplicht onderdeel werd van het geschiedenisonderwijs in Nederland. In de herziene geschiedeniscanon in 2020 kreeg ook de Surinaamse activist Anton de Kom een plek. Nederlandse ministers hebben sinds 2002 bij de nationale slavernijherdenking op 1 juli in het Oosterpark namens het Nederlandse kabinet diepe spijt uitgesproken over het Nederlandse slavernijverleden, maar tot het maken van excuses kwam het niet.
Racistische moord op George Floyd in 2020 als kantelpunt in Nederland
Het is de racistische politiemoord op de 46-jarige Afro-Amerikaan George Floyd in de Verenigde Staten (VS) in mei 2020 die een kantelpunt betekende, niet alleen in de aandacht voor racisme en discriminatie in Nederland maar ook voor het Nederlandse slavernijverleden. Deze racistische moord leidde in de VS en daarbuiten tot veel protesten (Black Lives Matter-protesten-BLM). Ook in Nederland waren er grote demonstraties tegen het racistische politiegeweld in de VS en racisme en discriminatie in eigen land.
Tot dan zag het kabinet-Rutte weinig in Nederlandse excuses voor het slavernijverleden. In de optiek van premier Rutte zouden excuses polariserend werken. Hoewel enkele Nederlandse politieke partijen (Groen Links, Christen Unie, D66) alsmede de burgmeesters van Amsterdam en Rotterdam de regering opriepen om namens Nederland excuses te maken voor het slavernijverleden was er echter in de Tweede Kamer geen meerderheid te vinden voor het maken van excuses.
Het zijn de BLM-protesten die uiteindelijk bij Rutte hebben geleid tot inkeer. Op 1 juli 2020 installeerde de Nederlandse regering een Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden om te rapporteren over het Nederlandse slavernijverleden. Dit adviescollege bracht op 1 juli 2021 zijn rapport uit met een aantal concrete voorstellen zoals: de oprichting van een nationaal slavernijmuseum, verankering van het slavernijverleden op alle niveaus in het onderwijscurriculum, de bestrijding van institutioneel racisme op de arbeidsmarkt, de woningmarkt, het onderwijs en de politie.
Intussen boden de gemeentes Amsterdam (juli 2021), Rotterdam (december 2021) Utrecht en Den Haag (2022) excuses aan vanwege de rol van het stadsbestuur bij het systeem van slavernij en de wereldwijde handel in tot slaaf gemaakten. Deze en nog vele andere steden, alsmede ABNAMRO en De Nederlandse Bank, hebben inmiddels ook onderzoek laten verrichten naar de rol van hun burgers/bestuurders bij de slavenhandel en slavernij en excuses aangeboden.
Ik ontkom niet aan de indruk dat veel steden niet achter wilden blijven om te benadrukken dat óók zij een link hadden met het slavernijverleden en dan ook onderdeel wilden zijn van de ‘collectieve Nederlandse schuld’, alsof je als stad niet ‘echt’ meetelt zonder een slavernijverleden. Maar dit terzijde. In veel steden verrezen slavernijmonumenten. Ook het Nederlandse koningshuis laat inmiddels onderzoek verrichten naar zijn rol bij de slavenhandel en het kolonialisme.
‘Tide mi wani taki pardon’: een punt, geen komma
De algemene verwachting was dat premier Rutte op 1 juli 2023 officieel namens Nederland excuses zou aanbieden voor het Nederlandse slavernijverleden. Als een donderslag bij heldere hemel kondigde premier Rutte in november 2022 aan op 19 december deze excuses uit te spreken. Dit bericht zorgde voor veel commotie. Op geen enkel moment maakte Rutte duidelijk waarom hij koos voor 19 december in plaats van 1 juli 2023, een datum die voor de Afro-Caraïbische groepen in Nederland, Suriname en de Nederlandse Caraïbische eilanden grote symbolische of haast sacrale betekenis heeft.
Rutte bleef echter bij zijn standpunt om op 19 december zijn toespraak te houden. Dit deed hij in aanwezigheid van een groot aantal ministers en vertegenwoordigers van organisaties die zich sterk maken voor erkenning van de gevolgen van slavernij.
Ruttes ‘betekenisvol moment’ had als rode draad erkenning en excuses. Hij bood namens de Nederlandse regering aan alle tot slaaf gemaakten en hun nazaten postuum excuses aan. De expliciete excuses deed hij in vier talen: Nederlands, Engels, Papiamento en Sranan Tongo (Tide mi wani taki pardon- vandaag bied ik mijn excuses aan). Rutte was ook open over zijn persoonlijke verandering in het denken over excuses voor het slavernijverleden. Lange tijd dacht hij dat het niet goed mogelijk was op een betekenisvolle manier verantwoordelijkheid te nemen voor iets dat zo lang geleden is gebeurd en waar niemand van onszelf bij is geweest: ‘Maar ik had het mis. Want eeuwen van onderdrukking en uitbuiting werken door in het hier en nu’, aldus Rutte.
‘Ten kon drai den keti koti fu tru’
Tegelijkertijd met Ruttes toespraak op 19 december presenteerde de Nederlandse regering een nadere uitwerking van de geboden adviezen van het Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden. Er komt geld beschikbaar voor een slavernijmuseum (€29 miljoen) en een bewustwordingsfonds (€ 200 miljoen).Voorts verklaarde het kabinet structureel een jaarlijkse bijdrage van €8 miljoen beschikbaar te stellen voor de ondersteuning van de werkzaamheden van een op te richten Nationaal Herdenkingscomité Slavernijverleden.
Ruttes ‘knieval’ namens de Nederlandse regering was een groots gebaar richting de nazaten van tot slaaf gemaakten. Een groots gebaar omdat zijn toespraak getuigde van oprechte en diepe spijt; het was een oproep tot dialoog, erkenning en heling. Het was ook een historisch moment waarbij Nederland eindelijk het eigen pijnlijke verleden onder ogen kwam. ‘We zetten vandaag een komma, geen punt’, aldus Rutte. De Nederlandse koning haakte in zijn kersttoespraak op 25 december 2022 aan bij de excuses van premier Rutte voor het slavernijverleden, maar tot expliciete excuses kwam hij niet.
Veel belangrijker dan naar de excuses door premier Rutte, werd vanuit de Afro-Caraïbische gemeenschap in Nederland uitgekeken naar excuses door de koning als staatshoofd en woordvoerder van het Nederlandse nationale geweten op 1 juli 2023 in het Oosterpark. Het was een indrukwekkende rede (oprecht en met hart en ziel) van de koning die breed werd gewaardeerd: ‘Ten kon drai [tijden zijn veranderd], Den keti koti, brada, sisa [De ketenen zijn verbroken, broeder, zuster]. ‘Den keti koti, fu tru!’ [De ketenen zijn verbroken, echt waar!], aldus de koning in zijn toespraak op 1 juli jongstleden.
Miskenning van het leed van contractarbeiders?
Dit jaar is het 150 jaar geleden dat Hindostaanse contractarbeiders in Suriname aankwamen om de voormalige tot slaaf gemaakten op de plantages te vervangen. Door alle aandacht die dit jaar uitging naar de herdenking van 160 jaar afschaffing van de slavernij in Suriname raakte de herdenking van 150 jaar Hindostaanse ondergesneeuwd. Het leed van contractarbeiders werd door sommige nazaten vergeleken met dat van de tot slaaf gemaakten. Er verschenen tientallen boeken over slavernij die ruim de aandacht kregen in recensierubrieken van de kranten; men kon geen Nederlandse krant openslaan of er was veel aandacht voor het Nederlands slavernijverleden en op de televisie was er eveneens veel aandacht voor deze zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis.
Het verwijt vanuit Hindostaanse kring riekt naar competitief slachtofferschap (niet alleen zij hebben geleden, óók wij) en is misplaatst. Contractarbeid geschiedde op vrijwillige basis, de contractarbeiders kregen loon en konden na afloop van de contractperiode (vijf of tien jaar) terug naar Brits-Indië of Java. De situatie van de veenarbeiders in de tweede helft van de 19eeeuw en de eerste twee decennia van de 20e eeuw in de provincies Drenthe, Overijssel en delen van Friesland en Groningen die veelal in plaggenhutten woonden en leefden van het afgraven van veen voor de productie van turf, was beslist niet beter dan die van de contractarbeiders. Hiermee wil ik beslist niet suggereren dat de arbeidsomstandigheden tijdens de contractperiode rooskleurig waren. Dit systeem was gebaseerd op uitbuiting maar dat is iets anders dan slavernij die een inhumaan systeem en een misdaad tegen de menselijkheid was.
Dat er weinig aandacht was voor contractarbeid in de Nederlandse media is maar ten dele waar. Bij de kranslegging bij het Hindostaanse immigratiemonument op 5 juni in Den Haag was de minister van Onderwijs namens het Kabinet aanwezig en het NOS-journaal besteedde op die dag aandacht aan deze herdenking (ruim 5 minuten!). Ook in de Nederlandse kranten werd aandacht besteed aan de kranslegging op 5 juni en aan contractarbeid. Voorts zond de NPO in juni een drieluik over Hindostanen in Suriname en Nederland (Brieven aan achterblijvers) en het Rijksmuseum kent een (kleine) fototentoonstelling over de eerste generaties contractarbeiders met daarbij aandacht voor het vrouwelijk perspectief binnen de Hindostaanse gemeenschap (Een Waakzame Blik, 150 jaar Hindostaanse contractarbeiders in Suriname, van juni tot en met 27 november 2023). De belangstelling voor Hindostaanse en Javaanse contractarbeid is niet te vergelijken met die voor slavernij, maar op zich is dit niet verwonderlijk aangezien de periode van 48 jaar contractarbeid in het niet valt bij 213 jaar slavernij in Suriname (1650-1863). Wat trouwens opvalt is dat veel zogeheten herdenkingsbijeenkomsten in verband met 150 jaar Hindostaanse immigratie in het teken stonden van ‘de lichtzijde van 150 jaar migratie’ (zie Trouw 26 april 2023) met een sterk ‘Milangehalte’ [gezelligheidskarakter].
Gevolg van alle aandacht die nu gefocust is op slavernij is wel dat het Nederlands kolonialisme dreigt vereenzelvigd te worden met slavernij. Slavernij is slechts een van de aspecten (zij het niet onbelangrijk) van het Nederlands koloniaal verleden. Een aandachtspunt is ook dat bij alle aandacht voor het slavernijverleden deze eenzijdig gericht is op de trans-Atlantische slavenhandel. Bij het Nederlandse aandeel in de trans-Atlantische ging het om circa een half miljoen tot slaaf gemaakten, waarbij over het hoofd wordt gezien dat de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) ruim een miljoen slaven heeft verhandeld.
Na de komma
Wat er na de komma komt, is nog volstrekt onduidelijk. Met de excuses van premier Rutte en de koning voor het slavernijverleden zijn belangrijke stappen gezet voor het leed dat daaruit is voortgekomen en de erkenning van de doorwerking van het slavernijverleden in het heden. Of er herstelbetalingen zullen komen is zeer de vraag. Voor sommige activisten is het maken van excuses slechts een begin. Uiteindelijk gaat het hen om herstelbetaling aan nazaten van tot slaaf gemaakten. Nog afgezien van de verjaring kleven aan deze kwestie veel praktische problemen: wie komen er voor in aanmerking, wie niet, wie bepaalt de hoogte van de compensatie et cetera? Premier Rutte had al eerder herstelbetaling door de Nederlandse staat uitgesloten en nazaten van tot slaaf gemaakten hoefden volgens hem ook niet te rekenen op uitkeringen van achterstallig salaris. In een Kamerdebat op 25 februari 2023 over Ruttes excuses en het slavernijverleden herhaalde de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Hanke Bruins Slot – CDA) dat de Nederlandse regering geen herstelbetaling zal doen aan nazaten van slaaf gemaakten..
Dat de slavernijgeschiedenis onderdeel moet worden van een werkelijk gedeelde Nederlandse geschiedenis spreekt voor zich. De Gouden Eeuw is niet alleen de bloeiperiode van Nederland op het terrein van handel, wetenschap en schilderkunst, maar staat ook voor een gewelddadige handelwijze, rooftochten, slavernij en onderdrukkend kolonialisme in de West én de Oost.
Weinigen hadden in 2020 kunnen voorzien dat de racistische politiemoord in de Verenigde Staten uiteindelijk zou leiden tot een radicale herbezinning op en herijking van een donkere bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis.
De lange en moeizame weg naar uiteindelijke excuses van Nederlandse zijde voor het slavernijverleden is het resultaat van aanhoudende inspanningen van activistische Afro-Surinaamse groepen in Nederland waarvoor zij alle lof verdienen. Daar past geen competitief slachtofferschap binnen de Surinaamse gemeenschap bij.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
Daar waar het mij goed gaat.… – Kanta Adhin
De maand juni stond volledig in het teken van de herdenking en viering van 150 jaar Hindostaanse immigratie. Daarbij werd de gevleugelde tekst “Daar waar het mij goed gaat, is mijn Vaderland” regelmatig aangehaald. Dit is een Nederlandse vertaling van een tekst uit het hindoeïstische geschrift Ramayana (Jahán base wahán sundar desu) die staat op het Immigratiemonument op het Hobbemaplein in Den Haag (en ook op het Baba en Mai immigratiemonument in Paramaribo). Deze woorden worden graag aangehaald om aan te geven dat het eigen is aan Hindostanen om zich zonder grote problemen aan nieuwe omstandigheden aan te passen en – door hard te werken – ook successen te bereiken, terwijl ze ook hun cultuur behouden. Een positieve eigenschap waar men trots op is. Dat mag ook. Er is echter een risico dat deze trots omslaat in te grote zelfingenomenheid met het vergaarde materiële bezit, de academische titels en het culturele erfgoed.
Minister Robbert Dijkgraaf van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap die op 5 juni namens het Nederlandse kabinet een krans legde bij het Immigratiemonument, ontkwam er niet aan het citaat op het monument aan te halen. Hij meende dat het “geruisloos” integreren van Hindostanen misschien ook de reden is dat hun geschiedenis nog te onbekend is. Hij spoorde de Hindostanen dan ook aan om zich duidelijker te profileren als zij willen dat hun verhaal ook moet worden gehoord. “Ontdek in deze tijd van herbezinning wat het Hindoestaanse verleden jou te zeggen heeft. Vertel over je verknochtheid aan Suriname. Zeg het als je trots bent dat je wortelt in de eeuwenoude cultuur van India.”
Het is bekend dat er veel is gemord dat er in Nederland te weinig aandacht is voor de gedeelde geschiedenis van de Hindostanen in vergelijking tot het slavernijverleden. Minister Dijkgraaf heeft met zijn aanwezigheid op 5 juni laten zien dat het kabinet het gemor heeft gehoord. Sedert de onthulling van het immigratiemonument op het Hobbemaplein in 2004 door de toenmalige minister voor Integratie Rita Verdonk, was er voor het eerst een lid van kabinet aanwezig op 5 juni, de Dag van de Hindostaanse Immigratie.
Dat geruisloos aanpassen is iets waar Hindostanen aan de ene kant trots op zijn. Zij hoeven niet de barricades op om van alles af te dwingen, zij werken er zelf aan. Aan de andere kant maakt men zich er toch druk om niet of onvoldoende te worden gezien of gekend. ‘Onzichtbaar’ is misschien niet het juiste woord. Zoals de Burgemeester van Den Haag zei tijdens een bijeenkomst bij ASAN op 10 juni: “Het stikt van de Hindostanen. Overal waar ik kom, zie ik ze.” Waarom dan dat miskende geluid van de laatste tijd? Het is wellicht goed om te reflecteren op de woorden: “Daar waar het mij goed gaat, is mijn Vaderland.”
Deze tekst wordt over het algemeen gezien als een aansporing tot integratie in het land waar men naar toe is geëmigreerd. Maar is het ook een aansporing om actief deel te nemen aan de samenleving of alleen maar om eigen geluk na te streven met gebruikmaking van de mogelijkheden die het land biedt? Is het een aansporing om je gedeisd te houden, een stille immigrant te zijn? Of moet er inspiratie uit worden geput om een plaats op te eisen in de maatschappij?
Moti Marhé, Neerlandicus en Hindi-kenner, meent dat de oorspronkelijke tekst uit het Ramayana veel betrokkener en actiever is en dat de huidige Nederlandse vertaling daar geen recht aan doet. De Nederlandse tekst heeft een te egoïstische en passieve lading. Ik ben het met hem eens. Je zou daarin inderdaad kunnen lezen: Zolang het mij maar goed gaat. Achter de schone schijn van sociaaleconomisch succes van Hindostanen gaan er nog steeds problemen schuil. Er zijn groepen die niet of minder goed meekunnen. Hebben wij als gemeenschap voldoende aandacht voor hen? Hebben wij hen ook betrokken bij de herdenking en feestelijkheden van de afgelopen tijd? Was, bijvoorbeeld, aan de ouderen in zorgtehuizen, die het dichtst bij onze voorouders staan, een prominente plek toegekend om getuige te zijn van de kranslegging door minister Dijkgraaf? Waren aan de minderbedeelden gratis kaarten verstrekt voor het concert in Amare?
Ook zouden wij meer kunnen doen om de cultuur waar we zo trots op zijn een plek in de mainstream cultuur te geven door ook autochtone gezelschappen te betrekken. Hoe mooi zou het zijn om in Amare, bijvoorbeeld, het Philharmonisch Orkest het legendarische Rat ke sapna van Ramdew Chaitoe te hebben horen spelen. De nationale viering van 150 jaar Hindostaanse immigratie heeft echter geen of nauwelijks externe uitstraling gehad. Het was een feestje voor de incrowd. Een gemiste kans, in mijn ogen. Het lijkt erop dat Hindostanen al blij zijn als zij kunnen dansen op baithak gana en al tevreden als hun Hollandse aangetrouwde familie meedoet. Hopelijk nemen we de oproep van minister Dijkgraaf tot duidelijker profilering ter harte en anders…. Wat mij betreft geen gezeur over onzichtbaarheid, onbekendheid en wat dies meer zij, maar wel zorgen dat het niet alleen mij, maar ons goed gaat.
Klik HIER voor de volledige tekst van de toespraak van minister Dijkgraaf op 5 juni 2023.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
Moti Marhé: geestelijk vader van Baba en Mai – Van vernedering tot trotse geuzennaam – Piet de Kroon
In 1964 krabbelde Moti Marhé op een papiertje de twee woorden die sinds zijn jeugd door zijn hoofd spookten: ‘Baba aur Mai’. Ze herinnerden hem aan de vernederingen die hij en andere Hindostaanse leerlingen op het schoolplein hadden moeten aanhoren. Woorden met een denigrerende betekenis, maar tegelijkertijd ook woorden die in zijn eigen Sarnámi op een respectvolle manier zijn voorouders aanduiden.
In gesprek met Piet de Kroon vertelt de 80-jarige taalwetenschapper, neerlandicus en Sarnámi- en Hindi-deskundige in zijn woonplaats Den Haag over de betekenis van 5 juni, de herkomst van Baba en Mai en de toekomst van het Hindostaans erfgoed.
Wat betekent 5 juni voor jou?
“Voorop staat natuurlijk dat het de dag is waarop we herdenken dat de eerste Hindostanen voet aan wal zetten in Suriname. Zolang ik mij kan herinneren is die dag altijd heel speciaal geweest. Als kind deed ik mee aan optochten, waarbij we met versierde auto’s, tractoren en pick-ups door Paramaribo reden. Midden jaren vijftig heb ik voor een van die optochten met mijn neef Ramesh en een stel vrienden een auto omgetoverd tot een schip. We noemden onze creatie de ‘ss Deva’, naar het laatste schip dat in 1916 immigranten vanuit Brits-Indië naar Suriname bracht. 5 Juni is voor ons de Á-Pravási Divas of Hindostaanse Immigratiedag. Tegenwoordig is ook gangbaar de Sarnámi naam Áparwási Din. Het is een dag die verschillende gevoelens oproept. Aan de ene kant is er iets van vreugde in ons. We staan stil bij de immigranten die ervoor hebben gezorgd dat wij in Suriname zijn geboren en grootgebracht en zijn dankbaar dat zij Suriname als nieuw vaderland hebben aanvaard. Deze immigranten heten in de wereldwijde diaspora-geschiedenis vanuit India ‘Girmitiya’s’ (afgeleid van het Engelse woord agreement, doelend op het 5-jarig contract). Het woord Girmitiya is een mooi voorbeeld van volksetymologie. In Suriname noemen wij hen ook Kalkatiyá’s of Kantráki’s.”
Wat is de andere kant van de medaille?
“Na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 begon tot ons door te dringen dat het Afro-Surinaamse gedeelte van de Surinaamse identiteit al te nadrukkelijk naar voren trad. In de geschiedenisboeken lazen we alleen over Baron, Boni en Joli-Coeur als de grote Surinaamse helden uit de slaventijd. We stoorden ons aan het feit dat de geschiedenis van de overige Surinaamse bevolkingsgroepen onderbelicht bleef. Een schoolvriend van mij, Benny Mitrasingh, en ik waren rond 1978 in Den Haag werkzaam bij de Stichting voor Surinamers. We besloten om onderzoek te doen in de jaarlijkse Koloniale Verslagen in het nationaal archief in Den Haag en na te gaan of er ook Hindostaanse helden te vinden waren.We vonden bewijs dat er inderdaad op verschillende plantages verzet is gepleegd tegen het onrechtvaardige koloniale gezag. Dat was bijvoorbeeld het geval in Mariënburg, Alliance en Zoelen. We vonden ook namen van verzetshelden en besloten in 1978 een brochure te schrijven om deze leemte in de geschiedschrijving op te vullen. We noemden de brochure: Mathura, Ramjanee en Raygaroo – Verzet tegen uitbuiting en onderdrukking in Suriname. Ik droeg de brochure op aan onze voorouders met de symbolische woorden: …voor baba en mai…, die ik in mijn geheugen bewaard had. Deze brochure is de basis voor nog twee monumenten geworden, namelijk van Tetary in Paramaribo en van De Gevallen Helden op plantage Mariënburg.
In Nederland heb ik aan Benny toevertrouwd dat wij te zijner tijd in Suriname op de plek waar onze voorouders voet aan wal hebben gezet, een monument moesten oprichten met de naam Baba en Mai. Benny heeft dit in 1994 gerealiseerd met de hulp van enkele anderen, maar heeft toen niet verteld waar het idee vandaan kwam. Dat heeft jarenlang voor enige verwarring gezorgd, omdat enkelen claimden de bedenker ervan te zijn geweest. Benny heeft deze verwarring vervolgens uit de wereld geholpen door een artikel te schrijven in Dagblad Suriname Nationaal van dinsdag 10 maart 2015 waarin hij naar het onderzoek en de brochure van 1978 verwees en onder meer schreef: ‘De naam Baba en Mai is dus van de Neerlandicus/Sarnamikenner drs. R.M. Marhé (meer bekend als Moti Marhé) en de term ‘Baba en Mai’ is door mij overgenomen toen het monument hier werd gemaakt.’
Het is Benny’s verdienste dat hij als archeoloog ook op zoek is gegaan naar het massagraf van de immigranten die in 1902 omkwamen bij de opstand op Mariënburg. Helaas is het hem niet gelukt om deze plek te vinden, maar de belangstelling voor deze plek is nog steeds aanwezig.”
Hoe ben je op het idee van Baba en Mai gekomen?
“ Midden jaren vijftig zat ik op de A.T. Calor Muloschool aan de Weidestraat, in de barakken van de padvinderij Weest Paraat. Die straat heet nu de Mr. Eddy Brumastraat. Onze ouders, die tot dan toe nog veelal op het platteland in de landbouw werkten, begonnen in te zien dat hun kinderen goed geschoold moesten zijn om vooruit te komen in het leven. Zij stuurden hun kinderen naar de hogere scholen in Paramaribo. Op school ondervonden de Hindostaanse leerlingen de vernederingen aan den lijve. Zij werden belachelijk gemaakt door Creoolse medeleerlingen en soms zelfs door leraren. De algemene mening bij leraren was dat Hindostanen geen Nederlands konden leren. Wel gaf men toe dat ze uitstekend konden rekenen en goed waren in andere exacte vakken. Ik voelde me persoonlijk niet aangesproken, omdat ik uitblonk in Nederlands. Mijn ouders waren beiden goed geschoold en spraken thuis zowel Nederlands als Sarnámi. Op het schoolplein riepen Creoolse klasgenoten naar de Hindostaase jongens: ‘Ey babun, san yu e kon du dja?’ (‘Zeg baviaan, wat kom je hier doen?’). En tegen de meisjes: ‘Ey mai, go pran’ aleysi’ (‘Hé mai, ga rijst planten’).
Die twee denigrerende woorden ‘babun’ en ‘mai’ werden in mijn geheugen gegrift. Gek genoeg waren het tegelijkertijd ook twee normale Sarnámi woorden: ‘baba’ of ‘babu’ die ‘meneer’ of ‘heer’ betekenen en ‘mai’ wat ‘moeder’ betekent. Maar uit de mond van vijandige en discriminerende landgenoten kregen ze een vernederende betekenis. Hier begon mijn aspiratie om later Nederlands te gaan studeren aan de universiteit te Leiden. Ik wilde me bewijzen en tegelijkertijd opkomen voor mijn gemeenschap. Ik heb in mijn leven vele goede leermeesters gehad. Zij zijn mijn voorbeeldfiguren geworden. Zo heb ik in Suriname goed grammaticaal Hindi geleerd van de Indiase geleerde Babu Mahatamsingh. Van mr. dr. Jnan Adhin heb ik de hogere beginselen van het hindoeïsme geleerd, zoals evolutie, karma, reïncarnatie en ahimsa (geweldloosheid). En de Schotse esotericus Benjamin Creme bracht mij twee van de belangrijkste levensdoelen bij: Je groeit pas spiritueel door een combinatie van meditatie en onbaatzuchtige dienstbaarheid aan de gemeenschap (sevá), en het scheppen van juiste menselijke verhoudingen. Sevá is mijn belangrijkste drive om mijn land te dienen. En voor de goede orde: dat kan ook heel goed vanuit Nederland.
De vernederende betekenis van ‘babun’ (baba) en ‘mai’ maakte plaats voor een erkenning en waardering van wie onze voorouders waren. Ik heb nog een kladje uit midden jaren zestig waarin ik de termen Baba en Mai voor het eerst aan het papier toevertrouwde. Het waren geuzennamen geworden. Ik vind het schitterend om te zien dat wat ooit als een klein zaadje in mijn hoofd was ontstaan nu, ook door de inspanning van vele anderen, is uitgegroeid tot de naam voor een bijzonder monument in Paramaribo. Op 5 juni komen veel Surinamers van heinde en verre om málá’s (bloemenslingers) om de beelden van Baba en Mai te hangen. Het is weliswaar geen nationale feestdag geworden, maar dit jaar bij de 150-jarige herdenking is er in het hele land en elders veel aandacht voor onze Ápravási Divas. Inmiddels is het monument van Baba en Mai uitgegroeid tot hét immigratiemonument van Suriname, met replica’s in de districten Commewijne en Nickerie.” Voor mij zijn Baba en Mai niet alleen het symbool van respect voor en dankbaarheid aan onze voorouders. Het monument is vooral een verzetsmonument tegen discriminatie, vernedering en racisme, welke in Suriname helaas nog steeds deel uitmaken van de werkelijkheid. Onverlaten hebben zelfs Baba en Mai niet ontzien; een aantal jaren geleden werden zij met verf besmeurd.
Wat is de betekenis buiten Suriname?
“Ook in Nederland staan we stil bij onze geschiedenis. Hier in Den Haag op het Hobbemaplein staat sinds 2004 een monument van Helen Ferdinand dat de herinnering aan de immigratie levend houdt. Het zijn niet de figuren van Baba en Mai die worden weergegeven, maar het monument is er duidelijk op geïnspireerd. Op twee panelen wordt de immigratiegeschiedenis van de Hindostanen uitgebeeld. Het monument vertelt het verhaal van de immigratie, eerst vanuit India naar Suriname en vervolgens naar Nederland. Centraal staan de woorden van Mahatma Gandhi: ‘Daar waar het mij goed gaat is mijn vaderland’, ofwel: ‘Jahán base wahán sundar desu’. De vertaling vind ik overigens niet correct. Het geeft onze voorouders een te passieve en egoïstische rol, terwijl een betere en actieve vertaling is: ‘Waar wij ons ook vestigen, die plek toveren wij om tot een paradijs’.
De internationale aandacht voor Baba en Mai gaat verder. Ook de stad Kolkata (vroeger Calcutta) in India kent een Baba en Mai. Toen ik in 1976 een reis door India maakte op zoek naar mijn voorouders, heb ik in die stad een bezoek gebracht aan de plek waarvandaan de mensen ingescheept werden. Op het adres Garden Reach 20 heb ik het gebouw gefilmd waar de administratieve inschrijving van de immigranten plaatsvond. Ook filmde ik het terrein waarop de barakken hadden gestaan, waar men in afwachting van inscheping werd ondergebracht. De ruïnes daarvan waren nog zichtbaar. Als je er nu naar toe gaat, zie je een grote vlakte waarop een replica van het Baba en Mai monument staat. Het initiatief voor het monument in Kolkata kwam van mr. Aashna Kanhai, destijds ambassadeur van Suriname in India. Zij had contact gelegd met het Ministry of Overseas Indian Affairs (MOIA) en wist de Indiase overheidsfunctionarissen ervan te overtuigen dat er op de plek waarvandaan de immigranten vertrokken waren, een replica van Baba en Mai moest komen. Zij wist van mijn actieve rol rondom het Sarnámi en onze geschiedenis en vroeg me naar de achtergrond van Baba en Mai. De Hindi tekst die op het monument staat, heb ik op haar verzoek vertaald in het Sarnámi, de moedertaal van Baba en Mai. De eerste zin begint metEhi ghát se hajáran log apan javáni men Bharat ke kinárá chorlen aur girmitiya ke rúp men Sarnám des men khún-pasiná mitailen… In het Nederlands: Vanaf deze riviertrap hebben duizenden mensen in hun jeugd India verlaten en als girmitiya’s in Suriname hun jeugd opgeofferd…
Zijn Baba en Mai alleen belangrijk voor wie naar het verleden kijkt?
“Absoluut niet. Ik heb kleinkinderen en net als vele andere nazaten van immigranten wil ik hun het gedachtegoed van Baba en Mai aanreiken en hen opvoeden in het besef dat we zo’n lange historie hebben. En dat we verbonden zijn met India en de overige diasporalanden. Met deze diasporalanden delen wij dezelfde koloniale historie en hebben we grote overeenkomsten in taal en cultuur. Wij mogen in dankbaarheid terugkijken op het moment dat onze voorouders Suriname hebben mogen betreden. Baba en Mai worden soms voorgesteld als twee oudere mensen. Dat beeld klopt niet. De immigranten waren in de bloei van hun leven en waren daar ook op geselecteerd. Niemand mocht ouder dan 35 jaar zijn. Baba en Mai zijn onze krachtige voorouders die naar Suriname werden gebracht om te werken onder zeer moeilijke omstandigheden. Zij hebben voor een belangrijk deel bijgedragen aan de bloei van Suriname. Het gedachtegoed van Baba en Mai bevat twee elementen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn: respect voor het verleden en dankbaarheid voor hun bijdrage aan een betere toekomst voor hun kinderen. Met het oog op ons gedeeld koloniaal verleden zou het goed zijn als er een replica van Baba en Mai komt in alle Hindostaanse diasporalanden. Het zal onze verbondenheid met elkaar versterken.”
Met dank aan Reno Tol
Foto’s: Moti Marhé en Sampreshan archief
- Published in BIBLIOTHEEK, INTERVIEW, Migratiegeschiedenis, Nederland, Suriname
Aanklacht – Kanta Adhin
Ongezien Ongehoord – Hindostanen in de Nederlandse koloniale geschiedenis is het boek van Jaswina Elahi en Ruben Gowricharn dat op 27 mei jl. werd gepresenteerd. Een aanklacht tegen het consequent negeren van Hindostanen en hun geschiedenis door de Nederlandse overheid en academische en andere instellingen die het koloniale verleden van Nederland gelijkstellen met het slavernijverleden, meer specifiek de slavernij van Afrikanen. Voor wat betreft Suriname wordt daarmee niet alleen de geschiedenis van de Hindostaanse contractarbeid genegeerd, maar ook de slavernij van de Inheemsen (de ‘rode slavernij’), de contractarbeid van de Chinezen en Javanen en de geschiedenis van andere groepen. Met hun boek willen Elahi en Gowricharn op toegankelijke wijze meer informatie over de geschiedenis van de Hindostanen verschaffen en de doorwerking ervan naar het heden. De auteurs identificeren ook een aantal narratieven rond de contractarbeid en het leven van Hindostanen na uitdienen van het contract, die zij als mythes kwalificeren en daarmee afrekenen.
De onvrede van de auteurs met de beperkte kijk op het koloniale verleden waar het Suriname betreft, is terecht. Ook de opmerking dat bij politici die belangstelling hebben voor dit onderwerp, sprake is van politiek opportunisme en gebrek aan kennis. Dit laatste is vooral te merken aan de klakkeloze omarming, ten tijde van de demonstraties van Black Live Matters een paar jaar geleden, van de bewering dat de slavernij in Suriname niet in 1863 maar in 1873 is afgeschaft. Een historisch onjuist feit dat een nieuwe waarheid is geworden. Toch was Jan Pronk (voormalig PvdA-politicus) die een reflectie op het boek gaf, getroffen door de harde toon van de titel van het boek en van het eerste hoofdstuk (‘Gewilde blindheid’). In zijn visie is er eerder sprake van ‘ongekende vanzelfsprekende aanwezigheid’ van Hindostanen.
Ik vond het tamelijk dapper van Pronk dat hij aan de orde stelde dat in het boek niet wordt ingegaan op de vraag hoe men aankijkt tegen de beslissing om in de jaren ’70 van de vorige eeuw massaal naar Nederland te emigreren. In de ogen van veel Hindostanen is de doorgedrukte onafhankelijkheid van Suriname in 1975, waarin de PvdA en Jan Pronk als toenmalig minister van Ontwikkelingssamenwerking een prominente rol hebben vervuld, bij uitstek een voorbeeld waarbij de Hindostanen zich ongehoord voelden en vervolgens hun biezen pakten naar het veiliger Nederland. Er zijn publicaties waarin wordt ingegaan op de aankomst en integratie van Hindostanen in Nederland en waarin een beeld wordt geschetst van de succesvolle en minder succesvolle aspecten; van het verdriet van velen dat zij hun bezittingen voor een appel en een ei hebben verkocht om vervolgens naar het koude Nederland te komen, geen werk op hun niveau te vinden, statusdaling te ondergaan met alle bijbehorende sociale problematiek.
Het is eigenlijk triest dat het 150ste gedenkjaar van de Hindostaanse immigratie zo in het teken staat van een strijd om aandacht en subsidies. De auteurs merken ook op dat Hindostanen vooral uit eigen middelen hun geschiedenis vastleggen, in tegenstelling tot de geschiedenis over het slavernijverleden waar fondsen voor beschikbaar zijn. En dan is er vervolgens ook nog geen aandacht voor in de mainstream media. Gaandeweg deze hele discussie is het mij wel duidelijk geworden dat voor Nederlanders ‘slavernij’ veel meer tot de verbeelding spreekt dan ‘immigratie’ of ‘contractarbeid’. Helaas is er wellicht daarom de neiging bij sommige Hindostanen om de Hindostaanse geschiedenis ook als geketende slavernij voor te stellen. Dit is niet het geval in het onderhavige boek. Wel wordt erop gewezen dat het ook geen verhaal van één en al vrijwillige keuzes is.
Op zich denk ik dat wij er best trots op mogen zijn dat Hindostanen op eigen kracht onderzoek doen en publicaties uitgeven. De tijdelijke leerstoel aan de Vrije Universiteit van Amsterdam gefinancierd door de stichting Diaspora Leerstoel Lalla Rookh was een nobel initiatief: fondsen van de voormalige welzijnsorganisatie Lalla Rookh die ten dienste van de hele Hindostaanse gemeenschap zijn gesteld. Het zou mooi zijn geweest als de Organisatie Hindoe Media (OHM) na ontmanteling zou hebben geïnvesteerd in een initiatief dat een plek voor Hindostanen in de media zou garanderen. Maar – en dat is misschien ook wel een reden waarom Hindostanen ongehoord en ongezien zijn – bij OHM was het altijd een getouwtrek tussen de verschillende hindoestromingen en de aangesloten organisaties. Bij deze organisaties worden vaak eigen belangen – niet zelden de belangen van slechts een of enkele personen binnen de organisatie- boven het gemeenschappelijke belang gesteld. Om indertijd voor landelijke zendtijd in aanmerking te komen, was men gedwongen samen te werken. Op andere terreinen is het vaak onmogelijk tot de nodige samenwerking te komen en probeert men eerder elkaar vliegen af te vangen. Wellicht is het bestaan van een Hindostaanse gemeenschap in Nederland een mythe en is er slechts sprake van een optelsom van personen van Hindostaanse komaf, van wie een deel zich actief opstelt en de illusie wekt van het bestaan van een gemeenschap.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN, Migratiegeschiedenis
Nederlandse uitgave van Silent Winds, Dry Seas van Vinod Busjeet
Stille Winden, Droge Zeeën is een authentieke roman over de strijd voor onafhankelijkheid en succes van een nakomeling van Indiase contractarbeiders in Mauritius, een eiland in de Indische Oceaan dat voor het eerst werd gekoloniseerd door de Nederlanders (1598-1710). Zij vernoemden het naar Maurits, Prins van Oranje, Graaf van Nassau. Het werd daarna door Frankrijk en vervolgens door Groot-Brittannië gekoloniseerd. Naar dit eiland werden na de afschaffing van de slavernij in 1833 de meeste Indiase contractarbeiders overgebracht: zo’n half miljoen gedurende de periode 1834 – 1920.
De in 2021 verschenen debuutroman van Vinod Busjeet, geboren in Mauritius en woonachtig in Washington D.C., wordt door experts geroemd om zijn literaire kwaliteiten. In de VS werd het boek door National Public Radio uitgeroepen tot een van de Beste Boeken van 2021; het werd tevens genomineerd voor de Dublin Literary Award 2023. Maar het is ook een universeel verhaal over identiteit, over de erfenis van het kolonialisme, over traditie, moderniteit, emigratie, en de drang naar succes. Een verhaal dat erg herkenbaar is voor nakomelingen van Indiase contractarbeiders in andere delen van de wereld, waaronder het Caribisch Gebied, inclusief Suriname; én een verhaal over een onderdeel van de Europese koloniale geschiedenis dat vaak onderbelicht blijft. De auteur is dan ook ingenomen met het feit dat de Nederlandse editie van zijn roman uitkomt in het 150ste gedenkjaar van de aankomst van de eerste Indiase contractarbeiders in Suriname op basis van het Immigratietraktaat tussen Groot-Brittannië en Nederland.
In het Journal of Indentureship and its Legacies schreef Michael Mitchell een recensie van de roman van Busjeet. Hieronder volgt een Nederlandse vertaling ervan.
Herkenning
Er is veel aandacht besteed aan het feit dat Silent Winds, Dry Seas de eerste Engelstalige roman uit Mauritius is die een grote verspreiding heeft gekregen. Toch zullen lezers van Caribische fictie getroffen worden door een gevoel van herkenning. De reden daarvoor is niet moeilijk te bedenken. Concurrerende koloniale praktijken van Europese landen die plantage-economieën tot stand brachten, gaven aanleiding tot in grote lijnen vergelijkbare verschijnselen. Op Mauritius, net als in delen van het Caribisch gebied, werd slavenarbeid gevolgd door een systeem van contractarbeid, en later door economische achteruitgang omdat rietsuiker minder winstgevend werd. Toen de Britten aan het begin van de 19e eeuw meer koloniën overnamen, stelden zij koloniale bestuurssystemen in die de vroegere economische, sociale, culturele en taalkundige structuren relatief intact lieten. Zo bleef op Mauritius het Frans – dat door de vroegere planterselite werd gesproken – de dominante taal en de wortel van het veel gesproken Creools, terwijl het administratieve en onderwijssysteem Brits was. Met de aanvang van de tewerkstelling van contractarbeiders op de suikerrietplantages vestigde zich een levendige Indiase gemeenschap, die haar hindoeïstische en islamitische cultuur, alsook aspecten van haar clan- en kaste-eigenschappen binnen de gelaagde economische en culturele eilandmaatschappij behield en ontwikkelde. Dit is de samenleving waarin Vinod Busjeets hoofdpersoon, Vishnu Bhushan, in 1949 wordt geboren.
Fictie
Het is een coming-of-age roman waarin niet alleen de initialen van de hoofdpersoon, maar ook de subjectiviteit van het verhaal verraden dat het om memoires gaat, gebaseerd op eigen ervaringen van de auteur. Als zodanig lijkt de memoireschrijver niet geheel te ontkomen aan de verleiding om de familiegeschiedenis volledig te documenteren. In interviews heeft de auteur de nadruk gelegd op fictieve elementen; hij heeft het materiaal ingekort, bijvoorbeeld door meerdere neven en nichten terug te brengen tot één neef; of gebeurtenissen die zich in de loop van maanden afspeelden te bundelen tot drie dagen vol actie wanneer het eiland wordt getroffen door een cycloon. De ‘flash-forward’ aan het begin van het eerste hoofdstuk, met het verhaal van de moeder over haar eerste liefde en haar omgang met de Bhushan-clan, is nogal zwaar. Maar wanneer de verteller zelf het middelpunt van het verhaal wordt, gaan goed gekozen details en strategisch geplaatste elementen van humor op prudente wijze samen met een gevoeligheid die deze recensent, die even oud is als de auteur, volkomen authentiek vindt. Het is een herinnering aan hoeveel er in de jaren zestig overal ter wereld is veranderd.
Rigide en gelaagde samenleving
De eerste pagina’s vervullen echter een belangrijke functie. Ze geven de claustrofobische druk van een patriarchale samenleving weer. Deze was niet alleen het gevolg van een imperiaal kader dat een rigide gelaagdheid handhaafde op basis van kleur, klasse, rijkdom, status en geslacht, maar werd ook bestendigd binnen de sociale systemen van de onderdrukten zelf. Zo is het de moeder van Vishnu die te schande wordt gemaakt wanneer zijn vader weigert zijn eigen zoon te erkennen, nadat zij zijn huis heeft verlaten als gevolg van huiselijk geweld. Van haar wordt verwacht dat ze zich erbij neerlegt. Zij vindt echter een manier om de clan onder druk te zetten zodat haar echtgenoot zich gewonnen geeft, door hun reputatie te beschadigen in een gemeenschap waar roddels en geruchten de naleving van zeden en religieuze normen afdwingen. Dit is ook een samenleving die de vrouwelijke seksualiteit demoniseert en onderdrukt. Voor adolescente mannen is het onmogelijk vriendinnen te hebben zonder het risico te lopen van fysiek geweld van vaders, broers en neven tegen hen en de meisjes. Ze moeten daarom vroegtijdige seksuele ervaring opdoen met prostituees waar dezelfde mannelijke familieleden hun toevlucht toe nemen. De adolescent Vishnu is verbaasd dat de callgirls, die door pooier Tamby voor een rendez-vous worden geregeld, uit een burgerlijk milieu komen. De meisjes doen dit vrijwillig. Dit is een voorbeeld van een poging om de controle over hun leven terug te krijgen.
Religieuze en culturele tradities
Seksuele onderdrukking en het door de vingers zien van geweld tegen vrouwen zijn aspecten van de sociale normen die door de religies op het eiland worden gesanctioneerd. Vishnu, die opgroeit in een hindoefamilie, ervaart hoe religieuze tradities die door de contractarbeiders uit India zijn meegebracht, zijn vastgelegd en versteend op een manier die de Indiërs op het subcontinent niet altijd zouden herkennen. Het is gemakkelijk te begrijpen waarom dat zo is. Indiërs die als ‘koelies’, of feitelijk als slaven, naar het eiland werden gebracht, zagen hun religieuze en culturele tradities als een manier om hun identiteit en waardigheid te behouden en het gevoel te geven van controle over hun lot. Door de rite van mundan – het scheren van het geboortehaar – uit te voeren en het haar te werpen in de Indische Oceaan, heeft Vishnu’s moeder het gevoel dat ze in “een heilig kanaal staat dat de zee verbindt met de Ganges in India” en met Shiva’s heilige stad Benares (Varanasi). Maar ironisch genoeg verwordt juist deze houvast tot een dwangmiddel in naam van religieuze waarden. Dit wordt erkend door Vishnu’s oom Ram. Met zijn oneerbiedige houding ten opzichte van religie, tot uiting gebracht in zijn spot met in dhoti’s geklede pandits met hun naar beneden hangende “aubergines”, is oom Ram iemand die “graag uitdaagt en verwart”. Oom Ram draagt, net als Vishnu’s vader, bij voorkeur een pak; als stationschef van de spoorweg op het eiland symboliseert zijn geliefde pet een gehechtheid aan een schijnbaar permanente koloniale wereld die binnenkort zal worden weggevaagd. En toch spoort hij Vishnu aan om goed te studeren zodat hij naar het buitenland kan ontsnappen. Zoals zoveel personages is hij “een vat vol tegenstrijdigheden”.
Vishnu’s sympathie ligt ook bij de gemarginaliseerden, met name de vrouwen, en bij elke poging om de krachten van conservatisme en onderdrukking de baas te worden. Maar zijn onmiddellijke doel is het winnen van een beurs om in Europa of de VS te studeren. Hij groeit op in een wereld die steeds meer met elkaar verbonden raakt, en waarin gesprekken over plaatjes van voetballers in sigarettenpakjes (van Jimmy Greaves en Bobby Charlton), muziek (Cliff Richard en Elvis) of het nieuws (het conflict tussen India en China, de Profumo-affaire) parallel liepen met die op mijn eigen Engelse school.
‘Innerlijke Gandhi’
De “wind der verandering” bracht onafhankelijkheid naar het eiland, maar de bevrijding van de koloniale controle gaat gepaard met sektarisch en interraciaal geweld, en de verstikkende koloniale structuren worden vervangen door corruptie en nepotisme. Zelfs het hoge aanzien dat Vishnu’s vader geniet bij zijn vroegere leerlingen van de lagere school is niet voldoende om Vishnu de beurs voor Europa te bezorgen die hij had moeten krijgen. Uiteindelijk accepteert hij een plaats aan een universiteit in Madagaskar en wint van daaruit een beurs voor de VS. Zijn successen, vernederingen en inzichten in de VS zijn het onderwerp van het laatste hoofdstuk, en vertellen een verhaal dat lezers van The Reluctant Fundamentalist bekend voorkomt. Als jongen stelde hij zich ten doel een buitenlandse academische opleiding te volgen teneinde zich te verzekeren van een comfortabel leven en status op het eiland. Maar als hij de kans krijgt om het ’te maken’ in de Amerikaanse bankierswereld, waar van hem een passie voor het vergaren van steeds meer geld wordt verwacht, wordt hij geconfronteerd met de tegenstrijdigheid van zijn ‘innerlijke Gandhi’, of misschien dat gevoel van idealisme uit de jaren zestig dat zo moeilijk vast te houden was. De carrière van de auteur in de internationale economische ontwikkeling (o.a. bij de Wereldbank) is een indicatie van de compromissen die zijn hoofdpersoon zou kunnen hebben gesloten.
De titel
De titel van het boek verwijst naar een Hindi zin die oom Ram elke avond roept – “Hawa baand, samoondar soukaray” – een oproep aan de wind om stil te zijn en de zeeën om droog te worden. Tegenover de krachten van de natuur, of nog meer tegenover persoonlijke rampen, staat de wens om absolute controle te krijgen; een onmogelijkheid, een contradictio in terminis. De zinloze en ongerechtvaardigde rechtszaak die Vishnu’s vader voert op basis van de ondoorgrondelijke bepalingen in het Franse rechtssysteem op Mauritius krijgt een symbolische functie: “Waarom vliegen jullie elkaar naar de keel voor een paar armzalige hectares onvruchtbare grond die de blanke suikerbaronnen tegen een goede prijs aan Indiase koelies hebben gedumpt?” Als controle in die zin onmogelijk is, blijven er woorden over. In die zin is het boek een poging om het geheugen onder controle te krijgen en een soort orde aan te brengen in het relaas van tegenstrijdigheden, raadsels en uitdagingen.
Belangrijke bijdrage aan literatuur over contractarbeid
De gedichten tussen de hoofdstukken voegen een aanzienlijke emotionele kracht toe aan het verhaal. Bovenal is de roman een belangrijke bijdrage aan de literatuur die voortkomt uit de wereldwijde erfenis van het systeem van contractarbeid. Het verhaal eindigt met een verwijzing naar Paul Simons song ‘America’, alsof het een zoektocht is naar de Amerikaanse werkelijkheid, terwijl het in feite een onvergetelijk portret van Mauritius schetst. Als zodanig had de auteur ook de titel van een eerdere hit van Simon en Garfunkel kunnen citeren: ‘Homeward Bound’.
Michael Mitchell is bijzonder gasthoogleraar aan het Yesu Persaud Centre for Caribbean Studies aan de Universiteit van Warwick, en docent Engels aan de Universiteit van Paderborn, Duitsland. Zijn originele recensie d.d. 22 december 2022 is te vinden op: https://www.scienceopen.com/document?vid=0e47ceae-50ce-404b-84de-1da7e3426134
Zie ook de eerder op Hindorama.com verschenen recensie d.d. 1 juni 2022 van Walter Palm (dichter/essayist).
Lees ook op Hindorama: Vinod Busjeet over Stille Winden, Droge Zeeën – Een roman over Indiase identiteit in een multiraciale samenleving d.d. 17 maart 2022.
Oorspronkelijke titel: Silent Winds, Dry Seas, New York 2021: Doubleday (Penguin Random House LLC, New York), 288 pp.
Nederlandse editie: Vinod Busjeet, Stille Winden, Droge Zeeën, Zoetermeer: Sampreshan 2023, ISBN 9789083199665, 300 pp. inclusief een voorwoord van de auteur bij de Nederlandse uitgave. Prijs € 19,95
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, Taal & Literatuur
Papiaments gedicht Moedertaal van Hilda De Windt-Ayoubi ook in Sarnámi vertaald – Henk Moeniralam
Op 25 maart jl. werd in Nijmegen door de Werkgroep Caribische en Aziatische Cultuur Nijmegen (WCACN) een bijeenkomst gehouden die in het teken stond van minderheidstalen. Wereldwijd worden er ruim 6.000 talen gesproken. Het grootste deel hiervan behoort tot een minderheidstaal. Dat wil zeggen een taal die door een relatief kleine groep wordt gesproken. Voor veel mensen die deze talen spreken, is het behoud en onderhoud ervan van groot belang. Taal is immers verbonden met o.a. ieders verleden, draagt bij aan de vorming van ieders culturele identiteit, zorgt voor verbinding met anderen, en speelt een rol in de overdracht van waarden binnen groepen. Dat geldt ook voor groepen die relatief klein van omvang zijn en in hun eigen vertrouwelijke taal (moedertaal) communiceren. We kunnen hier bijvoorbeeld denken aan het Sranantongo, Sarnámi, Papiaments, Berberse talen, verschillende inheemse talen overal in de wereld, bijvoorbeeld het Kichwa, het Nahuatl, Afrikaanse talen en dialecten in verschillende landen, ook in Nederland.
Voor de lezing had de WCACN een speciale gastspreker uitgenodigd: Hilda De Windt – Ayoubi, schrijfster, dichteres, columniste, kunstenares en hispaniste uit Curaçao. Ze is bekend vanwege o.a. haar vertaling in haar moedertaal Papiaments van het bekende boek The Prophet van Kahlil Gibran, CDL University Press, verschillende vertalingen van gedichten en haar jarenlange publicaties van gedichten in vier talen in de krant Amigoe op Curaçao. Ze presenteerde op deze middag ook haar Papiamentse vertaling van The Prophet die dit jaar wereldwijd haar 100 jarig bestaan viert en al in 105 talen, waaronder ook het Hindi, is vertaald.
Taal is bijna alles voor Hilda. Ze komt mede door middel van haar gedichten en vertalingen op voor kleine onderdrukte groepen overal ter wereld. Ze schreef verschillende korte verhalen en twee dichtbundels. In 2019 kwam haar boek met taalgerelateerde gedichten uit, Geef me je Taal. Dat ik je beter versta. Duna mi bo Idioma pa mi por komprondé bo mihó. Dit boek had ze opgedragen aan Professor Pieter Muysken en Frank Martinus Arion. In 2022 volgde haar boek over het belang en behoud van moedertalen Translingualism, Translation and Caribbean Poetry – Mother Tongue has crossed the Ocean/Lenga di Mama a krusa Laman dat ze samen met wijlen Prof. Pieter Muysken uit Nijmegen heeft geschreven. Op 25 maart jl. werd het boek voor het eerst in Nijmegen gepresenteerd. Professor Maarten Mous (Leiden) die jarenlang met Muysken heeft gewerkt, hield op de bijeenkomst ook een toespraak over minderheidstalen in Tanzania.
Bij de presentatie sprak Hilda over de functie van taal in ons leven. Taal, geschreven of oraal, is in haar uitingsvorm heel divers maar belangrijk als middel om te communiceren. Bijvoorbeeld in leerprocessen, bij overdracht van kennis en tradities, om gevoelens van verbondenheid en saamhorigheid met anderen tot uitdrukking te brengen en te ontwikkelen, etc.
Ze maakt onderscheid tussen minderheidstalen en geminoriseerde talen. Minderheidstalen zijn doorgaans talen die door minder dan de helft van de bevolking in een land worden gesproken. Geminoriseerde talen zijn talen die onderdrukt of gemarginaliseerd worden, als minderwaardig worden beschouwd, verboden zijn of waarvan de sprekers vervolgd worden. De gastspreker benadrukte het belang van behoud en onderhoud van alle talen, omdat zij deel uitmaken van het culturele erfgoed van de mens. Dat kan bijvoorbeeld door te blijven schrijven in de taal om de taal levendig te houden via verhalen, artikelen, gedichten, leesboekjes voor kinderen, vertalingen, etc. Maar ook door leerboeken, spreekwoordenboeken en woordenboeken uit te brengen in de taal.
In het boek dat vorig jaar werd uitgebracht staat de moedertaal centraal en is het gedicht ‘Moedertaal‘ in ongeveer 60 talen vertaald, ook in het Sarnámi. Het gedicht was oorspronkelijk geschreven door Hilda in het Papiaments. PieterMuysken was de eerste die – toen hij het las- het direct vertaalde in het Nederlands. Verschillende mensen hebben Hilda hierna benaderd om het gedicht in hun moedertaal te vertalen en in de loop der tijd heeft Hilda zelf ook aan verschillende personen gevraagd om dit gedicht te vertalen. De Nederlandse vertaling door Pieter Muysken werd voorgedragen door zijn dochter Hannah Muysken. De vertaling in het Sarnámi is gemaakt door Rabin Baldewsingh. Op de bijeenkomst van 25 maart jl. is het gedicht in het Sarnámi voorgedragen door Usha Ganesh. Hieronder is zowel de Nederlandse als de Sarnámi versie van het gedicht te lezen.
Het gedicht Moedertaal, vertaald in het Sarnámi
(In de Sarnámi versie is Papiamento vervangen door Sarnámi)
Foto’s: Hilda De Windt-Ayoubi, Ken Wong, Henk Moeniralam en fotoarchief WCACN
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, Sarnámi, Taal & Literatuur
Plantage Mariënburg als blijvend symbool van de immigratie van contractarbeiders – Har van Fulpen
Op de voormalige plantage Mariënburg in Suriname (district Commewijne) staan nog steeds de restanten van de suikeronderneming Mariënburg die in 1882 door de Nederlandsche Handel-Maatschappij werd gebouwd. Het was destijds de grootste en modernste suikerfabriek van Suriname. De enorme suikerpers werd aangedreven door een stoommachine, en er werd een spoorlijn van 60 kilometer aangelegd om het suikerriet vanaf de naburige plantages naar de fabriek te transporteren. In 1924 werd de fabriek gemoderniseerd en in 1954 werd de zeven verdiepingen hoge distillatietoren (de “stijlerij”) gebouwd.
Verval
De distillatietoren is nog steeds een “landmark” van Mariënburg, maar helaas hevig in verval. Nadat in 1986 de productie van rum op Mariënburg werd gestopt en overgeheveld naar een moderne, nieuwgebouwde, distilleerderij van het “Surinaams Alcohol Bedrijf” in Paramaribo, is de stijlerij leeg en verlaten. Het merk “Mariënburg rum” bestaat nog wel, maar de grondstof – de suikermelasse – komt niet meer uit Suriname maar uit Trinidad & Tobago. De grote distillatietoren werd ontmanteld en aan zijn lot overgelaten. Inmiddels woekert het onkruid voort en huizen er Braziliaanse bijen tussen de ijzeren balken.
Ook de rest van het fabrieksterrein staat er vervallen bij. De prachtige directiewoningen staan leeg en zakken langzaam door de neuten waarop ze staan. Sommige stafwoningen worden nog bewoond maar verkeren desondanks in armoedige staat. De suikerloodsen hebben geen dak meer, en de suikerpers staat in de buitenlucht te verroesten. Er staat nog een oude diesellocomotief met wat wagonnetjes als een soort monument, naast de twee monumenten ter herdenking van de Hindostaanse en Javaanse immigratie en het in 2022 onthulde monument ter herdenking van de arbeidersopstand van 29 juli 1902 die een dag later door Nederlandse militie bloedig werd beëindigd.
Erfgoed
Er komen nog altijd toeristen naar de voormalige plantage die onder meer bekend is geworden door de boeken van Cynthia McLeod en de film en tv-serie “Hoe duur was de suiker”. Maar ze schrikken nu van de slechte staat waarin de eens zo trotse fabriek verkeert. Er zijn gelukkig nog een paar vrijwilligers, ex-arbeiders, die het verhaal kunnen vertellen hoe het was om te wonen en te werken op Mariënburg. Lang zal dat niet meer duren, want spoedig zullen ze te oud zijn om de toeristen te begeleiden over het fabrieksterrein. Als tegen die tijd ook de gebouwen zijn ingestort of gesloopt, is er niets meer over van een belangrijk stuk Nederlands – Surinaams erfgoed. In mijn boek “Leven en werken op suikerplantage Mariënburg”, dat in 2020 verscheen, heb ik daarom zoveel mogelijk verhalen vastgelegd van ex-contractarbeiders die op Mariënburg hebben gewerkt, zodat hun geschiedenis in ieder geval niet verloren zou gaan.
Eerherstel
In 2022 schreef prof. Chan Choenni een artikel over de Hindostaanse opstand op Mariënburg waarin hij onder meer eerherstel voor Mariënburg bepleitte en de betrokkenheid van ABNAMRO daarbij. Zo kwam door samenwerking het initiatief tot stand om de Stichting Eerherstel Mariënburg op te richten. Het doel van de stichting is, ten eerste, om bewustwording te creëren voor de geschiedenis van de Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders van wie velen op de suikeronderneming Mariënburg te werk werden gesteld; en ten tweede om het industrieel erfgoed van Suikeronderneming Mariënburg te behouden door renovatie van de thans nog aanwezige gebouwen en daar een cultureel- toeristische bestemming aan te geven. Wat betreft de tweede doelstelling is ABNAMRO, als opvolger van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, de aangewezen partner om hier de helpende hand te bieden. In de eerste plaats vanwege een stuk genoegdoening tegenover de contractarbeiders.
ABNAMRO heeft wel haar excuses aangeboden voor het slavernijverleden van de historische voorgangers van de bank. Echter, de tienduizenden contractarbeiders die onder zeer zware omstandigheden op Mariënburg hebben moeten werken, zijn daarbij vergeten. Arbeiders die werden geronseld in Brits-Indië en op Java, die een contract tekenden om gedurende vijf jaar te werken in Suriname, zonder precies te weten waarvoor ze tekenden. Veel van hen konden niet eens lezen of schrijven; ze wisten niet waar Suriname lag en wat voor werk ze precies zouden moeten doen. Hun werd voorgespiegeld dat ze na vijf jaar “als rijk man” zouden terugkeren naar hun geboorteland. Daar kwam vrijwel niets van terecht. De contractarbeiders op suikeronderneming Mariënburg werden onder slechte omstandigheden gehuisvest, verrichtten zeer zwaar werk tegen een veel te laag loon. Loon dat af en toe zelfs door de maatschappij verlaagd werd als men vond dat er te weinig winst werd gemaakt. Een maatregel die er in 1902 toe leidde dat de vlam in de pan sloeg. De woedende contractarbeiders kwamen in opstand en brachten de directeur met kapwonden om het leven. Het antwoord van de autoriteiten was bloedig. 24 arbeiders werden gedood nadat de Nederlandse militie het vuur op hen opende.
Gedurende ruim 70 jaar maakte de Nederlandsche Handel-Maatschappij door uitbuiting van de arbeiders flink winst op Mariënburg. Winst die volledig terechtkwam in Nederland. In 1964 bracht de inmiddels wat verwaarloosde fabriek nog eens vier miljoen gulden op door verkoop aan de Rubber Cultuur Maatschappij Amsterdam.
Renovatie
Mariënburg moet behouden blijven. Het is ons industrieel en cultureel erfgoed, een belangrijk stuk uit de geschiedenis van Nederland, de geschiedenis van Suriname én uit de geschiedenis van ABNAMRO. Een stuk geschiedenis dat volgende generaties kan laten zien en beleven hoe het was om als contractarbeider te moeten leven en werken op een suikerplantage en bij suikeronderneming Mariënburg. In 2024 is het precies 200 jaar geleden dat de Nederlandsche Handel-Maatschappij werd opgericht. Een mooie gelegenheid voor ABNAMRO om zichzelf, de contractarbeiders, toeristen én de huidige bewoners van Mariënburg een cadeau te geven, en wel in de vorm van een bijdrage om Mariënburg weer een stukje oude glorie terug te geven.
Het fabrieksterrein is nu een fabriekskerkhof waar nieuw leven in geblazen moet worden. Als eerste stap gaan de gedachten van de stichting uit naar renovatie van de twee suikerloodsen, zodat die kunnen worden ingericht met een foto-expositie over de geschiedenis van Mariënburg. Daarnaast zouden een filmzaaltje en een koffiekamer moeten komen om toeristen, maar ook scholieren en studenten, te informeren over de geschiedenis van Mariënburg en de geschiedenis van de Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders. Op die manier heeft Mariënburg in 2024 meteen een toeristische en educatieve functie. Daarna zal nagedacht moeten worden over verder herstel van het complex. Renovatie van de twee directiewoningen, de stafwoningen en uiteindelijk ook de zeventig jaar oude stijlerij die gezichtsbepalend is voor Mariënburg. Hoe een en ander vorm zal krijgen, zal vooral afhangen van ABNAMRO. Aan hen vragen we een stuk verantwoordelijkheid te nemen en medewerking en financiële middelen te verstrekken om het deel van de Suikeronderneming Mariënburg dat nog over is, te kunnen behouden als een blijvende herinnering aan een belangrijk onderdeel van de gezamenlijke geschiedenis.
Har van Fulpen is voorzitter van de Stichting Eerherstel Mariënburg – www.eerherstel-marienburg.nl
Foto’s: Harry van Fulpen, Ranjan Akloe en Chan Choenni
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Nederland, Suriname
De wolf en de koning – Kanta Adhin
De wolf veroorzaakt veel ophef in Nederland. Sinds enige jaren is dit dier dat voor velen alleen bekend was uit sprookjes als Roodkapje en De wolf en de zeven geitjes, terug in Nederland. En dat wordt zeer verwelkomd door natuurliefhebbers die hun enthousiasme niet op kunnen dat het dier zich weer is komen vestigen in wat eens zijn natuurlijke habitat was en de biodiversiteit weer een boost zal geven. Als de wolf zich maar gedeisd zou houden, lijkt er geen probleem. Echter, het dier gaat op pad en doodt schapen; of laat mensen die in de natuur willen recreëren schrikken; en nog schandelijker, het loopt zomaar door de straten van Doetinchem. Koren op de molen van tegenstanders van de wolf die het dier dus liefst zien verdwijnen, alhoewel sommigen het wel stoer vinden om eerst even een selfie te maken met de wolf om familie en vrienden daarmee te imponeren. Opjagen en afschieten mag niet zomaar omdat er strenge regelgeving is die de wolf beschermt.
Toen ik op tv naar de beelden van de viering van Koningsdag keek, moest ik onwillekeurig aan de wolf denken. Ook het koningshuis wordt aan de ene kant op handen gedragen door de koningsgezinden en, aan de andere kant, verguisd door antimonarchisten die het instituut alleen maar geldverspilling vinden en bovendien ongevraagd (ongekozen) aanwezig is, een archaïsch overblijfsel van vroeger dat alleen nog in sprookjes een plaats heeft. Elke misstap van de koning, zoals een vakantie naar het buitenland terwijl heel Nederland ‘grounded’ is, wordt dan ook aangegrepen om hem weg te honen. Maar het koningshuis is nu eenmaal verankerd in de grondwet en krijg je dus niet zomaar weg.
In Rotterdam waar de viering van Koningsdag 2023 plaatshad, was een heel divers programma opgezet met ook een plaatsje voor de antimonarchisten. Er was een uitgebreid aanbod aan activiteiten zoals zang, dans, kunst, sport die tentoon werden gespreid door een diversiteit aan groepen die de samenleving van Rotterdam uitmaken. Hindostanen kunnen dit keer niet klagen dat ze onzichtbaar waren. Ze waren onder meer aanwezig met dans, de londá ke nác (dansende mannen verkleed als vrouwen), waarmee ze tegelijk ook toonden dat genderdiversiteit al een heel oude en ingeburgerde traditie is.
Er werden ook maatschappelijke issues aan de orde gesteld, zoals het Nederlandse slavernijverleden. Aan de ene kant werd de koning bevraagd over het aanbieden van excuses. Daarbij gaf hij te kennen niet voornemens te zijn deze op 1 juli 2023 aan te bieden. Hij wil eerst het resultaat van het door hem gevraagde onafhankelijk onderzoek naar de rol van het koningshuis bij het slavernijverleden afwachten. Gezien de staatkundige verhoudingen in die tijd is het nauwelijks voorstelbaar dat er geen kwalijke rol van het koningshuis is geweest. Aan de andere kant waren er nazaten van slaafgemaakten die dans en andere kunsten voor het koninklijk gezelschap opvoerden. Ook waren er de dames in koto (kotomisies), een klederdracht die rechtstreeks naar de slavenhouders is terug te voeren. Althans naar de echtgenoten van slavenhouders die het mooie figuur van de zwarte vrouwen wilden verbergen onder een onelegante outfit van verschillende lagen stof, om te voorkomen dat hun mannen in de verleiding kwamen. De kotomisies zijn echter heel erg trots op hun klederdracht die zij door middel van eigen creativiteit vorm hebben gegeven. Een voorbeeld van het niet blijven steken in slachtofferschap.
Ik denk dat we moeten onderkennen dat zowel de wolf als de koning een nuttige rol kan vervullen. De wolf is goed voor de biodiversiteit en de koning vooral als symbool van eenheid in een diverse en gepolariseerde maatschappij. Als beide zich tot hun nuttige rollen beperken en zich niet aan uitspattingen te buiten gaan, moet het mogelijk zijn hen te behouden voor het Nederlandse landschap. Uiteindelijk is de wolf wellicht minder tot last dan de vele honden die rondlopen, je bijten of ongevraagd besnuffelen, overal maar poepen, of katten die op vogels jagen. Een wat gemoderniseerd koningshuis kost op den duur misschien zelfs minder dan wat we kwijt zijn aan het bestrijden van geweld rondom de sport, met name voetbal, en het beveiligen van mensen die vanwege hun werk maar lukraak worden bedreigd.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
Waarden, Groei & Ontwikkeling Herdenking 150 jaar Hindostaanse Immigratie – Hindorama.com
In het kader van 150 jaar Hindostaanse immigratie heeft Ranjan Akloe een logo ontworpen dat de ontwikkeling van de Hindostanen weergeeft: hun migratie vanuit India naar Suriname en vanuit Suriname naar Nederland. Een logo dat de triaspora uitbeeldt.
Ranjan Akloe, sedert 2015 woonachtig in Nederland, is al jaren actief bij de viering en herdenking van de Hindostaanse immigratie. Vanaf 2013 – het 140ste gedenkjaar – tot en met 2022 heeft hij voor de betrokken organisaties in Suriname een gezamenlijk logo ontworpen. De basis voor dat logo was het schip Lalla Rookh waarmee de eerste groep Hindostaanse contractarbeiders in 1873 vanuit India in Suriname aankwam. “Ik heb het altijd belangrijk gevonden dat een nationale herdenking een logo moet hebben, omdat er tal van organisaties, stichtingen en (buurt-) verenigingen zijn die vaak elk hun eigen activiteiten ontplooien. Als elke organisatie, hoe klein of groot ook, en individuen een nationaal (herdenkings)logo gebruiken, dan worden de organisaties zichtbaar met elkaar verbonden en als één grote organisatie of familie gepresenteerd. Het gebruik van een logo door verschillende organisaties en instanties kan meer eenheid en cohesie onderling brengen, al hebben zij hun eigen programma.”
In 2022 werd besloten om ter gelegenheid van het bijzondere 150ste gedenkjaar een wedstrijd uit te schrijven onder leiding van de Surinaamse kunstenaar George Ramjiawansingh. In het kader van vernieuwing was een van de vereisten dat er nu geen schip meer moest voorkomen in het logo. Uit de 28 ingezonden ontwerpen werd gekozen voor het ontwerp van Santosh Sheoratan, een logo dat het immigratieverhaal uitbeeldt met bijbehorende attributen.
Waarom nog een logo? “Ik vond het nu van belang dat er ook een tijdloos logo is dat de ontwikkelingen vanaf 1873 uitbeeldt. Behalve vooruitgang in sociaaleconomisch opzicht, heeft zich ook een andere ontwikkeling voorgedaan, namelijk dat Hindostanen in Nederland een diasporagemeenschap zijn van zowel Suriname als van India. Een triasporagemeenschap, ”legt Akloe uit. Hij licht zijn ontwerp toe: “Op het eerste gezicht zie je een gekleurde cirkel die de verbondenheid symboliseert. De cirkel is opgebouwd uit elf schoepen van een draaiende motor. De motor symboliseert vooruitgang. Tevens hebben deze schoepen de kleuren van de vlaggen van India, Suriname en Nederland. De twaalfde schoep is een houwer. De houwer is het basiswerktuig waarmee de Hindostaanse immigranten ontwikkeling hebben gebracht. Het bos is letterlijk weggekapt en Suriname is vooruitgebracht van Commewijne, Saramacca tot Nickerie. Het jaar 1873 staat centraal in het midden van de cirkel op het handvat van de houwer. Dit jaartal zullen wij nooit vergeten. Door hard werken en met waarden als soberheid en spaarzaamheid is er sedertdien veel vooruitgang geboekt. De motor symboliseert tevens de motor van een vliegtuig waarmee velen uit Suriname naar Nederland zijn geëmigreerd. En het vliegtuig maakt het ook mogelijk om de drie landen, de triaspora, persoonlijk te verbinden.”
Ranjan benadrukt het tijdloze en het triasporakarakter van zijn logo: “Ik heb ditmaal gekozen voor een strak logo zonder te veel icoontjes. Dit hoeft niet bij jaarherdenkingen gebruikt te worden, maar zou in Nederland, India en Suriname meer in het algemeen kunnen dienen als een symbool van immigratieverbondenheid en van vooruitgang: van de basis (houwer) tot hogere ontwikkeling (vliegtuigmotor/propeller). In het Engels: from basic blades, the cutlass, to engineering blades.”
Foto’s: Ranjan Akloe en Radjin Thakoerdin
Headerfoto: Tijdens de launch van de infosite Hindorama op 5 juni 2019 – 146 jaar Hindostaanse immigratie
Suriname: Logo 150 jaar Hindustaanse Immigratie / ontwerp: Santosh Wishwanand Sheoratan i.o.v. St. OHM
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Nederland, Suriname