Boekpresentatie DIVINE SUNDAYS – Hindorama.com
Divine Sundays is de tweede gedichtenbundel van Jay A. Lecton, pseudoniem van Jane Arifa Badoella. De lancering van de bundel vond plaats op zondag 9 oktober 2022 in Zoetermeer, waar Jane een paar jaar geleden vanuit Amsterdam naar toe verhuisde. Haar eerste bundel What is Love? kwam uit in 2018.

Jane overhandigt een exemplaar aan haar moeder en zoon.
Jay A Lecton’s werk staat sterk in het teken van volhouden, niet opgeven. Maar ook: elkaar niet links laten liggen, maar om elkaar geven, elkaar betrekken. In het dagelijks leven is zij erg bezig met het thema diversiteit en inclusie. Zelf geeft zij een zo rijk mogelijke invulling aan haar leven ondanks haar slechtziendheid. Ze spreekt niet van een visuele beperking, maar zegt dat zij “visueel uniek” is. Het woord “beperking” schrapt zij het liefst uit haar vocabulaire. Je moet de weg naar je bestemming door niets laten beperken, vindt zij. Dit brengt zij ook tot uiting in het gedicht Ik leef door geloof en niet door zicht.
Jay A. Lecton noemt zichzelf ook een divers mens. Dat blijkt ook uit haar werk. De titels van haar bundels zijn in het Engels. Zij dicht in het Nederlands, Engels, Hindi, Frans, Spaans, al naar gelang de taal waarin het gedicht wil worden geschreven. Voor de gedichten zelf put zij uit de diversiteit van het leven. Liefde, haat, mens, dier, plant, land en nog meer komen in haar gedichten aan bod. Daarbij kan ze heel scherp en dan weer honingzoet uit de hoek komen. De soms lange en soms heel korte gedichten variëren ook in diepgang. Sommige lezen heel eenvoudig, bij andere moet je wat verder zoeken.
Het gedicht Het nut van de rotonde beschrijft de ergernis over het niet (kunnen) kiezen in een relatie. De laatste twee strofen luiden als volgt:
Het nut van de rotonde,
Is het nietsnutten.
Om daarvoor nooit afgerekend of gestraft te worden,
welke richting je ook opgaat.
De goede of de slechte!
Eeuwig cirkelend om de rotonde.
Geef mij dan maar liever het kruispunt!
Linksaf, rechtsaf, rechtdoor?
Oftewel simpelweg stoppen bij rood!

Hadiatou Barry en Joy Bindraban droegen gedichten voor.
Het titelgedicht Divine Sundays (Goddelijke zondagen) waarvan het origineel in het Engels is geschreven, bouwt voort op dit thema:
Het leven zit vol rotondes,
oversteekplaatsen en kruispunten.
Als schepen in de nacht door het donker varend,
de mens altijd hekelend zijn levenspad kiezend.
Het levenspad kan goed of fout zijn.
De menselijke richting kan hard of zacht zijn.
De cirkel van het leven is recht door zee gaand.
Onderwijl, genietende en ervarende de Goddelijke Zondagen!

Violiste Shauntell Baumgard zorgde voor muzikale omlijsting.
De schrijfster is in Suriname geboren en kwam in 1985 naar Nederland voor onderzoek naar haar visuele aandoening en voor studie. Zij heeft jarenlang bij de gemeente Amsterdam gewerkt, onder meer als loopbaanadviseur en vicevoorzitter van het Diversiteitsplatform. In 2020 werd zij politiek actief voor D66 en was zij kandidaat-Kamerlid bij de verkiezingen in 2020 en kandidaat in Zoetermeer bij de gemeenteraadsverkiezingen in 2022. De reden voor haar om politiek actief te worden is de verharding in de maatschappij. Zij wil mensen juist verbinden en vindt het een slechte zaak dat groepen mensen lijnrecht tegenover elkaar staan. Daarnaast is zij maatschappelijk zeer actief, onder meer als voorzitter van de Stichting Meerdanjijdenkt en voorzitter van de Stichting All-4U Development 2013.

Rabin Baldewsingh en Jane Arifa Badoella
Afkomst en familie zijn voor Jay A. Lecton ook erg belangrijk. De gedichten Mijn Moeder en Mijn Vader geven hiervan blijk. De bundel bevat tevens een gedicht van haar zoon als gastdichter “Sadat”. Haar pseudoniem Jay (afgeleid van de eerste letter van haar naam Jane en op zijn Engels uitgesproken) is ook Hindi voor ‘overwinning’. Met deze naam wil ze dan ook graag haar Hindostaanse komaf eren. Lecton is de naam van haar biologische grootvader, die naast haar moeder een belangrijke rol in haar leven heeft gespeeld. Zij heeft Divine Sundays ook opgedragen aan haar Moeder en aan Opa Lecton. Tijdens de presentatie overhandigde de schrijfster de eerste twee exemplaren van haar nieuwe bundel aan haar moeder en zoon. Exemplaren werden ook overhandigd aan Rabin Baldewsingh als Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme, tevens dichter, aan de Surinaamse dichter Jit Narain en aan de Surinaamse jeugdboekenschrijver en literatuurcriticus Effendi Ketwaru. Zij droeg zelf het gedicht Pyar ka Gam (Het verdriet van de liefde) uit haar eerste bundel What is Love? voor.
Jay A. Lecton’s eerste bundel was vooral een boost voor zichzelf na een moeilijke tijd. Ze verwoordt dit in het dankwoord van What is Love? met: “Mijn wedergeboorte in het woord is nu een feit!” Met Divine Sundays vervolgt ze de zoektocht naar zichzelf en haar bestemming, maar wil zij ook nadrukkelijk verbinding maken. Zoals zij zelf zegt, wil zij graag de harten van de lezers raken en als deze moeilijkheden ervaren, hoopt zij hen met haar woorden warm te houden. Divine Sundays is zowel in het Nederlands als in het Engels uitgebracht.
Jay A. Lecton | Sampreshan, Zoetermeer 2022 | ISBN 978-90-8319-962-7 | 48 pagina’s | € 17,95
Foto’s: Vincent van Kleef en Radjin Thakoerdin
Lees alle recensies op: https://j-a-l.nl/media/
Bekijk de fotogalerie van de feestelijke presentatie door te klikken op een foto.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Taal & Literatuur
Hoofdtolk Sitalpersad: de eerste Hindostaanse leider – Chan Choenni
Hurdutt Sitalpersad Doobay (1866-1923) die in India was geboren, kan worden beschouwd als de eerste leider van de Hindostanen in Suriname. Hij stond alom bekend als Sitalpersad en werd door veel Hindostaanse immigranten respectvol aangesproken als Sital(persad) Maharaj (Grote koning).

Sitalpersad gebruikte zelden zijn geslachtsnaam Doobay/Doobai, dat kenner van twee Veda’s betekent (de vier Veda’s zijn heilige boeken van het hindoeïsme). Hij werd ook vaak aangeduid als Sital Persad of als Sital Prasad. Sitalpersad kwam als jonge contractarbeider naar Suriname en werd tewerkgesteld op de cacaoplantage Jagtlust aan de rechteroever van de Surinamerivier, aan de overkant van het huidige Paramaribo Noord. De eigenaar was Barnet Lyon. Deze machtige witte man was toen ook plaatsvervangend procureur-generaal en volgde in 1884 Cateau van Rosevelt, na diens overlijden, op als Agent-generaal van de (Hindostaanse) immigratie. Barnet Lyon adopteerde de 15-jarige Sitalpersad als zijn zoon. Mede daardoor kon Sitalpersad zich in educatief opzicht goed ontwikkelen en schopte hij het later tot hoofdtolk. Toentertijd beheersten slechts weinig Hindostanen het Nederlands. Enkelen, die goed geschoold waren in het Nederlands, werden tolk, destijds een prestigieuze functie binnen de Hindostaanse gemeenschap. Sitalpersad was verbonden aan het Immigratiedepartement en verdiende een goed salaris. Samen met de Agent-generaal ving hij de pas gearriveerde Hindostaanse contractarbeiders uit India op in het zogeheten Koeliedepot te Paramaribo, waar zij enige tijd verbleven voordat zij werden toebedeeld aan de plantages. Naast het Hindi en het Nederlands beheerste hij het Engels. Hij werd tevens adviseur van zowel de koloniale overheid als van veel contractarbeiders en trad ook regelmatig op als bemiddelaar in conflicten en bij de koop van eigendomsgronden. Zo werd hij gaandeweg de meest gezaghebbende vertegenwoordiger van de Hindostanen, zat in besturen van verschillende organisaties en werd de eerste belangrijke leider van de zich formerende Hindostaanse gemeenschap. Sitalpersad Maharaj was niet onomstreden. Hij was ook een ijdele man, die zich voor zijn dood -in navolging van M.K. Gandhi die hij in 1920 in India had ontmoet- liet uitroepen tot Mahatma (grote geest) van Suriname.
In dit artikel komt eerst zijn achtergrond en in het bijzonder de redenen voor zijn vertrek uit India aan bod. Daarna wordt de rol van zijn witte pleegvader Barnet Lyon besproken. Vervolgens wordt stilgestaan bij zijn gezin en overige familie. Zijn zoon Harry schopte het tot eerste stuurman. Zijn dochter Alice Elizabeth Bhagwandy(e) verhuisde na haar huwelijk met de arts J. B. Singh naar Brits-Guyana, waar het echtpaar een toonaangevende rol speelde in de Indo-Guyanese gemeenschap. Alice Bhagwandy heeft een korte autobiografie in het Engels geschreven, waaruit uitgebreid wordt geciteerd om ook de sfeertekening van het leven begin twintigste eeuw weer te geven. Voorts wordt stilgestaan bij de verschillende functies die Sitalpersad uitoefende. Sitalpersad werd in 1913 door de Nederlandse regering naar India gestuurd om een adequaat beeld te geven over het leven van Hindostanen in Suriname. Hij heeft een summier rapport van zijn reis geschreven in het Engels waarnaar ook wordt verwezen.

Sitalpersad was een donkergekleurde en een vrij korte man. Zijn moeder Mai Phuljaree op oudere leeftijd.
Afkomst
Sitalpersad werd geboren in 1866 in India in de regio Basti, gelegen in de deelstaat Uttar Pradesh in Noord-India. Hij arriveerde op 9 januari 1882 met het zeilschip Ailsa III als 15-jarige jongeman (Contractnummer K/23) in Suriname met zijn moeder die weduwe was. In zijn zes pagina’s tellend rapport opgesteld in november 1913, schreef Sitalpersad dat hij afkomstig was van het dorp Baitee, vier mijlen verwijderd van de stad Faizabad (waar indertijd een subdepot voor emigratie naar Suriname was gevestigd). Tijdens zijn promotiereis naar India in oktober 1913 had hij Baitee bezocht. Sitalpersad schreef dat de dorpelingen zeer verheugd waren hem te zien. Hij gaf hun informatie over het leven in Suriname en velen wilden met hem mee naar Suriname. Tijdens zijn reis logeerde hij bij Malimiro Dutt Bahadur, de Raja (Koning) van het vorstendom Khujarhut. Sitalpersad’s vader was een Brahmaanse priester aan het hof van een Raja. Niet duidelijk is of Sitalpersad in hetzelfde vorstendom heeft gelogeerd van de Raja waar zijn vader had gediend.
Na het overlijden van zijn vader ging Sitalpersad met zijn moeder bij een familielid wonen. Zijn moeder Phuljaree ook bekend als Phuljariya was de enige dochter van een Pandit in Jyrabad, nabij de heilige stad Ayodhya. Volgens Alice Bhagwandy was haar áji (paternale grootmoeder) Phuljaree die door iedereen Mai werd genoemd, knap en hooghartig. Mai vertelde dat Sitalpersad op zijn vader leek. Sitalpersad had een jongere zus en een broer die in India al in hun kinderjaren waren gestorven.

De deelstaat Uttar Pradesh in India. De steden Faizabad en Ayodhya grenzen aan de regio Basti waar veel Hindostaanse contractarbeiders zijn geworven.
Emigratiereden
Bepaalde Brahmaanse weduwen werden in India destijds gedwongen om sati (suttee) te worden. Dat hield in dat zij na de dood van hun echtgenoot samen met hem werden verbrand als teken van eeuwige trouw aan hem. Blijkbaar werd er druk uitgeoefend op Phuljaree, als Brahmaanse weduwe, om hiertoe over te gaan. Mevrouw Nita Dwarka Panday geboren in 1912, die zowel haar áji Phuljaree als haar dada (vaders oudere broer) Sitalpersad heeft gekend en in 2012 door mij is geïnterviewd, vertelde over Sitalpersad en de familie:
Mijn áji noemden wij Mai. Zij kwam met mijn dada Sitalpersad uit India. In Suriname is zij hertrouwd met Dwarka. Wij noemden hem Baba. Dat was mijn ájá (paternale grootvader). Zij kregen samen een zoon, mijn vader en de halfbroer van Sitalpersad. Mai is gevlucht omdat zij als weduwe zichzelf moest verbranden volgens de hindoerituelen van die tijd. […] Zij wilde echter niet verbrand worden. Daarom is zij gevlucht met haar zoon Sitalpersad. Hij heeft Mai zelfs op zijn schouders gesjouwd in de buurt van Benares tijdens een bedevaart […] Weet u: Mai was veel jonger dan haar man in India. Wij begrepen echt niet hoe zij levend verbrand zou worden; mijn zuster en ik spraken vaak daarover.
Alice Bhagwandy bevestigt in haar autobiografie het verhaal dat haar vader en grootmoeder Mai Phuljaree met andere familieleden naar een bedevaart gingen. In de grote menigte raakten zij van elkaar gescheiden. Haar vader, Mai en twee andere familieleden bleven bij elkaar. Zij kwamen al snel ‘aardige’ mensen tegen die hen zouden helpen hun verloren familieleden terug te vinden. Na een paar dagen reizen kwamen zij met zijn vieren echter terecht in het emigratiedepot van Calcutta. Daar werd hun een leven van melk en honing beloofd in een nieuw land, aldus Alice Bhagwandy. Er zat niets anders op dan het voorstel te accepteren en naar Suriname af te reizen. Aan boord van het zeilschip Ailsa III informeerde Mai Phuljaree naar haar twee andere familieleden, maar ze kreeg te horen dat die op een ander schip waren terechtgekomen.

Het zeilschip Ailsa dat viermaal Hindostaanse immigranten naar Suriname heeft vervoerd. Bron: wrecksite.eu
Sitalpersad had verteld dat hij een levendige herinnering aan de reis had. Hij was bang aan boord omdat Mai Phuljaree ‘altijd problemen maakte.’ Zij was niet tevreden met het leven aan boord, terwijl Sitalpersad niet altijd door had wat er precies aan de hand was. Hij vertelde aan zijn dochter dat de scheepsarts op een dag bij hen op het tussendek langskwam en Mai Phuljaree verantwoordelijk maakte voor het handhaven van de orde onder de alleenstaande vrouwen op het schip. Alice Bhagwandy schrijft dat Mai nogal bazig was en dat de alleenstaande vrouwen het niet makkelijk zullen hebben gehad met haar als hun toezichthouder.

Muzikaal eerbetoon – let op de lange trompet en de dhapla (grote trom) – aan Barnet Lyon (in het midden met tropenhelm) en Sitalpersad rechts met colbert en pochet.
Pleegvader Barnet Lyon
Na aankomst in Suriname werden Sitalpersad en Mai Phuljaree aan de cacaoplantage Jagtlust toebedeeld. Haar áji vertelde aan Alice Bhagwandy dat ze hevig was geschrokken toen ze een kleine kamer kreeg toegewezen om samen met haar zoon in te wonen. Toen haar vervolgens werd opgedragen om in het veld te gaan werken en zij een houwer aangereikt kreeg, liet ze haar kleine zachte handen zien. Daarna ging ze gewoon zitten en weigerde te bewegen. De opzichter vroeg aan Sitalpersad of dit wel de handen waren van iemand die gewend was om het land te bewerken. Zij was immers geselecteerd als contractarbeidster om op het land te werken. Sitalpersad vertelde de opzichter over de afkomst van zijn moeder. Omdat Phuljaree jong, knap en strijdbaar was, kwam plantage-eigenaar Barnet Lyon haar tegemoet. Ze werd assistent-verpleegster in het ziekenhuis van plantage Jagtlust. Sitalpersad moest zijn vijfjarig contract (1882 tot 1887) uitdienen. Barnet Lyon adopteerde hem als zijn pleegzoon. Hoewel Mai Phuljaree niet wilde dat haar zoon Nederlands leerde en hem in het Hindi onderwees, leerde Sitalpersad niettemin de Nederlandse taal. Sitalpersad werd later overigens als een Hindi-geleerde beschouwd en werd vaak aangesproken als Pandit(ji) (Rahman Khan 2003). Alice Bhagwandy vermeldt dat haar vader de beste opleiding had gevolgd op de toenmalige Hollandse School. Hoogstwaarschijnlijk was dat de pas opgerichte Hendrikschool, een achtjarige muloschool. In hoeverre hij deze opleiding al tijdens zijn contractperiode volgde, is niet duidelijk. Tijdens haar contractperiode trouwde Phuljaree volgens de wet met Dwarka Dauri, die later de naam Dwarka Panday aannam. Ze kregen een zoon, Ramanand Dwarka Panday.

Het in 2017 verwijderde borstbeeld van Barnet Lyon; het beeld van de Hindostaanse heldin Janey Tetary kwam daarvoor in de plaats.
Vermeldenswaard is dat Barnet Lyon zijn functie als Agent-generaal in 1902 heeft opgegeven na het bloedig neerslaan van de opstand op plantage Mariënburg (30 juli 1902). Hij vertrok met groot verlof naar Nederland en keerde niet meer terug. Hij had geprotesteerd tegen het gooien van de 16 lijken van de doodgeschoten Hindostanen in een massagraf. In hoeverre deze traumatische gebeurtenis voor hem de reden was om niet meer terug te keren naar Suriname, is niet bekend. Wel heeft Sitalpersad daarna ervoor geijverd dat er ter ere van zijn pleegvader een borstbeeld werd opgericht. Hij zamelde geld in en het borstbeeld werd op 7 januari 1908 onthuld op de hoek van de Grote Combéweg en de Gravenstraat vlakbij het toenmalige Gouvernementsplein. In 2017 heeft dit beeld plaats moeten maken voor het beeld van Janey Tetary die tijdens een opstand in 1884 op plantage Zorg en Hoop werd doodgeschoten.
Gezin en familie
Sitalpersad huwde in 1888 met Mary Dulley, een christelijke Hindostaanse vrouw die toen 21 jaar oud was. Zij was de dochter van een tolk afkomstig uit Bengalen in India, die op het Caribische eiland Grenada woonde. Het echtpaar Sitalpersad kreeg drie kinderen. De oudste zoon Henrie Luchmidutt, beter bekend als Harry, werd in 1889 geboren. Op advies van Barnet Lyon ging hij in Nederland navigatie studeren. Harry schopte het later tot eerste stuurman. Hij hield van mooie kleding en uniformen. Alice Bhagwandy schrijft over haar broer die toen in Rotterdam studeerde:
Harry was homoseksueel en had veel vrienden, vooral vriendinnen. Elk van hen verwachtte met hem te trouwen. Toen hij student was in Rotterdam, schreef hij naar huis dat hij een fietsongeluk had gehad en dat zijn zomerpak zwaar beschadigd. Hij moest een nieuwe pak bestellen. Natuurlijk hadden pa en ma medelijden met hem en stuurden meteen het geld voor een nieuw pak.
Harry overleed in 1919 toen zijn schip een drijvende mijn raakte. Hij was slechts 30 jaar oud. Het ongeluk gebeurde in de buurt van Bordeaux toen het schip richting Engeland voer. Harry zou na terugkeer in Suriname worden aangesteld als kapitein op een van de stoomschepen die van Paramaribo naar Brits-Guyana voeren. Alice Elizabeth Bhagwandy werd als tweede kind in 1892 geboren. Zij mocht overigens als 15-jarige Hindostaanse jongedame in 1908 het borstbeeld van Barnet Lyon officieel onthullen. In 1896 werd het derde kind geboren, Willem Mihunduth. Alice Bhagwandy schrijft dat hij gehandicapt raakte toen hij als baby van vier maanden van het hoge mahoniehouten bed van Mai Phuljaree viel. Hij kon niet lopen en praten; de familie raakte ondergedompeld in verdriet. De familie Sitalpersad woonde met Mai, de halfbroer Ramanand (van Sitalpersad) en een pleegkind in een huis van twee verdiepingen aan de Sommelsdijkskreek, dichtbij het Koeliedepot. Zij werden destijds beschouwd als een welvarende Hindostaanse familie. Alice Bhagwandy schrijft over hun woning in het begin van twintigste eeuw:
Pa liet in ons huis gaslicht aanleggen. De meter werd onder de traptrede geplaatst die naar de tweede verdieping leidde. Welnu, toen de eerste keer ons huis verlicht zou worden, bevond ma zich al lang voor zes uur ’s avonds thuis. Ma hield van haar oude meubels. Ze gebruikte zelfs op haar bed een wollen dekbed, dat we in die tijd een “moltow-deken” noemden.
Zoals gezegd, trouwde Alice Bhagwandy met de geneesheer Jung Bahadur Singh uit Brits-Guyana. Het was in 1910 een ‘glamarous‘ bruiloft. Er was een wettelijk huwelijk en een grote receptie mede gefinancierd door de rijke zakenman Lutchman Sing. In het koeliedepot werd tevens een groot Hindostaans huwelijksfeest gegeven volgens de (Sanatan Dharm) hindoeriten. Volgens de journalist Harry Van Ommeren die het als een ‘geruchtmakend huwelijk‘ omschreef waren er 2.500 gasten aanwezig, omdat per advertentie dagen van tevoren alle Hindostanen in de kolonie waren uitgenodigd. Zelfs van de ‘verre districten’ Coronie en Nickerie waren gasten aanwezig (krant Suriname, 25 februari 1910). Alice Bhagwandy schreef:
Op 23 februari op een woensdag trouwden we op het kantoor van de huwelijksambtenaar – dit noemen we de Burgerlijke stand. We gingen naar boven, ik en Pa, goed gekleed en gevolgd door de twee getuigen, de ene was de Agent-generaal, de andere weet ik niet meer. Er was een koets met mijn Ma en twee bloemenmeisjes, gevolgd door twee bruidsmeisjes. Van daaruit regelde Ma dat we naar de kerk gingen voor de zegening. Hierna was er een galareceptie in het grote huis van Babu Lutchman Sing, een rijke landeigenaar en een goede vriend van mijn Pa. Maar het echte feest was ’s avonds; mijn hindoehuwelijk. Dit was een schitterende gebeurtenis. Het Koeliedepot werd voor de gelegenheid uitgeleend en helemaal versierd. De maro (huwelijksprieel – C.C.) was oh zo mooi. Er waren honderden genodigden, Hindostanen en anderen. Hierna was er vuurwerk, muziek en een feest. Na de ceremonie moesten we naar Brits-Guyana varen – de boot vertrok om 2 uur ’s nachts.

Jung Bahadur Singh en Alice Bhagwandy. Biografie Jung Bahadur Singh gepubliceerd door B. Ramharack.
Na het huwelijk reisde het echtpaar per stoomschip af naar Georgetown. Alice Bhagwandy werd de zeer gerespecteerde echtgenote van de geneesheer en politiek leider J.B. Singh. Vermeldenswaard is dat het echtpaar tussen 1914-1917 in Edinburgh woonde, waar J.B. Singh zijn universitaire medische specialisatie afrondde. In 1917 meerde het schip van haar broer Harry aan bij Glasgow. Hij reisde per trein naar Edinburgh waar Alice Bhagwandy hem op het station Waverly ophaalde. Harry logeerde twee weken bij hen. Na terugkeer in Brits-Guyana werden Alice Bhagwandy en Jung Bahadur belangrijke leiders van de Indo-Guyanese gemeenschap. Jung Bahadur werd onder meer voorzitter van de British Guiana East Indian Association (B.G.E.I.A.), de representatieve organisatie van de Indo-Guyanese gemeenschap, en lid van het Guyanese parlement. Bijzonder was dat J.B. Singh als scheepsarts terugkeertransporten naar India, onder meer in 1938 met het grote stoomschip Ganges, heeft begeleid. Alice Bhagwandy werd voorzitter van verschillende culturele organisaties. Een van haar dochters, Rajkumari Singh (1923-1979) werd een schrijver, politiek activist, en cultureel leider. Zij woonde in New York en organiseerde onder meer jaarlijks diasporabijeenkomsten die bekend stonden als ‘kedgeree parties’. De kleinkinderen van Alice Bhagwandy beheren het cultureel centrum The Rajkumari Cultural Center in New York alwaar een grote Indo-Guyanese gemeenschap woont.
Sitalpersad heeft geen directe nakomelingen in Suriname. Zijn halfbroer Ramanand werd de stamvader van de familie Dwarka Panday. Hij werd, na een afgebroken studie medicijnen in New York, hospitaaltechnicus in het Militair Hospitaal en trouwde met een vrouw van Chinees-Franse afkomst. Een van zijn dochters, Nita, heb ik in 2012 geïnterviewd toen zij in een ouderentehuis in Lelystad verbleef; zij was toen 100 jaar en nog helder van geest. Bij haar zoon Ronald Alrack heb ik enkele unieke foto’s kunnen verzamelen. Nita’s zus Esseline leek heel erg op Mai Phuljaree. Nita vertelde dat Mai lange witte rokken droeg met diepe zakken. Daar bewaarde zij pruimtabak die zij regelmatig kauwde. Haar zus graaide vaak in de zakken van haar grootmoeder omdat zij dacht dat het snoep was. ‘Ahre hath’ (wegwezen) zei Mai en sloeg haar hand weg, aldus Nita. Esseline ging in de jaren dertig werken in de toenmalige bloeiende stad Moengo en kwam terug met een Creoolse man. Deze relatie zorgde toentertijd voor grote consternatie in de familie. Uiteindelijk werd hij toch geaccepteerd. Een van hun tweelingzonen, Paul Texel, is een bekende operazanger geworden in Italië.

Alice Bhagwandy in gala dress (links) in Georgetown in 1921
Verschillende functies
In 1889 werd Sitalpersad aangesteld als tolk bij het Immigratiedepartement. Binnen een jaar had hij voldoende indruk gemaakt en kreeg hij een vaste aanstelling. In 1907 werd hij hoofdtolk. Omstreeks 1910 had Suriname een bevolking van 92.000, waarvan ongeveer 20.000 Hindostanen. Als deskundige die zowel het Hindi als het Nederlands beheerste werd Sitalpersad een intermediair tussen de groeiende Hindostaanse gemeenschap en de rest van de bevolking. Hij werd adviseur betreffende Hindostaanse aangelegenheden, in het bijzonder voor de koloniale bestuurders. Vanwege zijn goede beheersing van het Hindi en zijn Brahmaanse afkomst, alsook zijn goede verstandhouding met de bestuurders, werd hij vertrouwensman en adviseur van de Hindostanen. Hij ontwikkelde zich ook tot belangenbehartiger. Volgens Alice Bhagwandy consulteerde iedereen hem als het ging om zaken betreffende de Hindostanen. Vaak zochten Hindostanen hem in het weekend thuis op en volgens zijn nicht Nita zat hij dan ‘als een soort heilige’ in een sofa. De Hindostanen raakten zijn voeten aan voordat zij om advies vroegen. Toentertijd bestonden er hiërarchische verhoudingen en Hindostanen die zijn advies of iets ‘geregeld’ wilden hebben, bogen voor hem en gaven hem soms geschenken. De Klerk (1953: 144) vermeldt in dit verband:
Ongetwijfeld hebben tolken, zoals Sitalpersad, hun invloed aangewend, om kleine misverstanden uit de weg te ruimen en de immigranten ertoe te brengen de verwezenlijking van hun wensen alleen langs wettelijke weg na te streven. Hun door deze bemiddeling juist groeiende invloed werd echter bedenkelijk, waar hun persoonlijke interesse in het spel kwam. Inderdaad is het veelvuldig voorgekomen, dat het resultaat van een klacht, door een immigrant ingebracht, afhing van de goede of kwade gezindheid van de tolk tegenover de appellant en van het persoonlijk voor- of nadeel, dat de tolk van de uitslag kon verwachten. Ook in het Indische gebruik, Brahmanen bij de paulagi (voetverering) geschenken aan te bieden school een reëel gevaar, wanneer het werd toegepast bij tolken, die Brahmanen waren. Het was moeilijk uit te maken, of het geld, dat belanghebbende Brits-Indiërs bij die gelegenheid tussen het schoeisel van de tolk stopten, een bewijs was van louter eerbiedbetuiging ofwel als steekpenning bedoeld was.

Nita Dwarka Panday (derde rij tweede van links) werd 103 jaar en behoorde tot de eerste lichting verpleegsters in Suriname. Zij poseren voor s Landshospitaal temidden van inspecteur van Gezondheid met kepi (pet).
Licenties en verzoeken van allerlei aard werden door Sitalpersad behandeld en bij de koop van de landerijen was hij adviseur en getuige. Een voorbeeld is het verzoek van ene Ramphul om allerlei goederen te verkopen die van de ene plaats naar de andere gaan. Het werd ondertekend door Sitalpersad op 16 februari 1899 (Egger 2022; Nationaal archief Suriname, Inventarisnummer 97). Een ander voorbeeld geeft de schrijver Rahman Khan die de ‘heer pandit Shitalprasad’ in april 1910 inschakelde, omdat hij en zijn vrouw ten onrechte door pandit Bhawanibikh van diefstal waren beschuldigd en waren gedagvaard (Rahman Khan 2003: 242-245). Sitalpersad was ook bemiddelaar en getuige bij de koop van landerijen. Zo was hij in 1915 getuige van de verkoop van een groot deel van plantage Vreeland (gelegen naast plantage Laarwijk), namelijk ruim 68 hectare. De eigenaar La Parra verkocht het aan 30 Hindostanen: onder wie 29 contractarbeiders en mijn paternale grootvader Soekdew Choenni, die in Suriname in 1893 was geboren. Onder deze contractarbeiders waren de bekende stamvaders van de familie Hindori en van de familie Gajraj (de worstelaar Shankar). Interessant is dat hoogstwaarschijnlijk allen ruim 2 hectare en maximaal 2,5 hectare hebben gekocht, terwijl vroeger ten onrechte werd beweerd dat bepaalde families ‘hele grote stukken land in eigendom op Vreeland hebben’. Opscheppen over grondbezit was niet vreemd onder Hindostanen.

Tekst uit koopakte van plantage Vreeland door 30 Hindostanen in 1915 met de naam van Sitalpersad geschreven als Sital Prasad.
Sitalpersad zat in verschillende besturen, zoals van het Weldadigheidsgesticht Lands grond Boniface (Lansigron), het Groene Kruis en de Gezondheidsverzekering maatschappij de Uitkomst. Maar de belangrijkste bestuursfunctie die Sitalpersad verwierf, was het voorzitterschap van de Surinaamsche Immigranten Vereeniging (afgekort SIV) die in 1910 op instigatie van Agent-generaal C. van Drimmelen werd opgericht. Het hoofddoel was het dienen en bevorderen van de belangen van de immigranten in Suriname. Ook wilde de SIV immigranten stimuleren om zich met de rest van de samenleving te identificeren en hun kinderen naar school te sturen. Schalkwijk (2011: 354,355) rekent Sitalpersad dan ook als behorend tot de toenmalige elite van de kolonie Suriname.
Dat Sitalpersad toentertijd een belangrijke man was, blijkt uit het feit dat de krant Suriname op 2 februari 1915 een artikel over hem schreef toen hij zijn 25-jarig jubileum als (hoofd) tolk vierde (zie ook: Egger 2022).

Hoe belangrijk Sitalpersad toentertijd was, blijkt uit het feit dat toen hij zijn 25 jaar jubileum als (Hoofd) tolk vierde de krant Suriname over hem op 2 februari 1915 een artikel schreef (zie ook: Egger 2022).

Sitalpersad met witte colbert in het Koeliedepot en pas gearriveerde Hindostaanse immigranten. Links van hem zijn echtgenote Mary Dulley en rechts van hem zijn dochter Alice Bhagwandy (Foto uit Zijlmans; Fotografieën van Suriname).
Rechtszaak
Door zijn invloedrijke positie kon niemand om Sitalpersad heen. Maar Sitalpersad was niet onomstreden. Door tegenstanders werd hij beschuldigd van heulen met Agent-generaal C. van Drimmelen en corruptie. Zo werd beweerd dat Sitalpersad de f 100 premie in verband met permanente vestiging in Suriname niet uitkeerde aan bepaalde Hindostanen van de lage kasten (De Klerk 1953: 173). Uit mijn berekening bleek echter dat de grote meerderheid deze ’jahaz ke paisa’ (terugkeerpremie) wel heeft ontvangen (Choenni 2016: 472). Er werden ook klachten over omkoping, diefstal van voedsel uit het depot, nepotisme en verbaal geweld tegenover immigranten ingediend bij het immigratiedepartement. Een onderzoek, met inbegrip van getuigenverhoren, leverde geen substantieel en geloofwaardig bewijs op. Ter ondersteuning van Sitalpersad werd in december 1910 een petitie, ondertekend door 750 Hindostanen, aangeboden aan de toemalige gouverneur Dirk Fock (krant Suriname 11 december 1910). De tegenstanders van Sitalpersad kwamen uit een toenmalige ‘kritische groep’ die zich op 11 juni 1911 verenigde in Ekhtiyar aur Hak ook bekend als de Surinaamse Britsch-Indische Bond. Het doel was ’Bescherming, Verbroedering en Inburgering van de Br.-Indiërs zonder onderscheid’. De organsatie was de tegenhanger van de SIV en werd ondersteund door de witte activiste mevrouw Grace Howard-Schneiders en de invloedrijke EBG-dominee Julius Theodoor Wenzel. Zij lobbyden bij de Nederlandse regering om de levensomstandigheden van Hindostanen te verbeteren. Zij ageerden tegen Sitalpersad en -in hun ogen- de toenmalige Hindostaanse elite verenigd in het SIV. De SIV was tegen terugkeer naar India en pleitte ervoor dat Hindostanen niet als vreemdelingen moesten worden beschouwd maar als burgers van Suriname. Voorts streefde SIV ernaar dat Hindostanen ‘rustige en nuttige burgers’ zouden worden en niet ‘telkens met allerelei vermeende grieven komen opdagen’ (Fokken 2018: 315). Toen de vader van de penningmeester van Ekhtiyar aur Hak werd vermoord, suggereerde mevrouw Schneiders dat de moordenaar door Sitalpersad tot zijn daad zou zijn aangezet. Sitalpersad kwalificeerde dit als laster en spande een rechtszaak aan die hij won. De rechtszaak diende in juni 1912 en de rechter achttte de ‘beschuldigingen’van mevrouw Schneiders ongegrond, Zij kreeg twee maanden gevangenisstraf en een boete van f 25 (krant Suriname, 2 juli 1912). De Klerk (1953: 174) schreef in dit verband:
Op 14 Aug. 1911 werd een zekere Br. Indiër Bunsie (de vader van de Penningmeester van de Bond) te Paramaribo op straat door een andere Br. Indiër gewond, tengevolge waarvan hij nog diezelfde avond overleed. Op 19 Aug. verscheen een artikel in “De West” van de hand van Mevr. Schneiders, waarin betoogd werd, dat deze misdaad op instigatie van de hoofdtolk Sitalpersad was gepleegd. Sitalpersad klaagde Mevr. Schneiders voor laster aan en de gerechtelijke vervolging liep op bovenvermelde veroordeling van de schrijfster uit. Dit vonnis betekende praktisch ook het eind van de Bond, ofschoon niet van de oppositiepartij.

Sitalpersad staand in het midden met snor naast Mevrouw Howard Schneiders omstreeks 1900. Het Hindostaanse meisje zittend voor hem is hoogstwaarschijnlijk Alice Bhagwandy: Collectie Surinaams Museum.
Het kan als opmerkelijk worden beschouwd dat toentertijd ondanks ongelijke machtsverhoudingen een Hindostaanse leider erin slaagde een witte plantersdochter veroordeeld te krijgen.
Promotiereis naar India in 1913
In 1913 werd Sitalpersad door de Nederlandse regering naar India gezonden om onder meer de emigratie van Indiase immigranten naar Suriname te bevorderen. Hij reisde met het stoomschip Oranje-Nassau via Amsterdam naar India (krant Suriname, 19 oktober 1913). De bedoeling was dat hij daarna regelmatig India zou bezoeken met dit doel, maar het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) verhinderde dit. Sitalpersad was overigens al vóór 1913 tweemaal als begeleider op terugkeerschepen naar India geweest, waaronder in 1911 op het stoomschip Sutlej (krant De West, 17 februari 1911). Hij had toen al in India een positief beeld geschetst van de situatie van Hindostaanse contractarbeiders in Suriname. Eerder verdedigde hij het koloniale Nederlandse bestuur en stelde: ‘Ik denk niet dat men ergens anders een welwillender en vaderlijker Gouvernement zal vinden (krant Suriname, 10 April 1908). Sitalpersad’s voorgenomen promotiereis in oktober 1913 naar India werd zelfs vermeld in de Nederlandse kranten (Algemeen Handelsblad van 19 september 1913 en Het Vaderland van 20 september 1913). Sitalpersad stelde zijn zes pagina’s tellende rapport, gedateerd 3 november 1913, in het Engels op en ondertekende het met ‘Your most obedient servant Sital Persad’. Nadat hij het had aangeboden aan de Emigratie-agent L. Grommers van de Emigration Agency for Surinam, zond deze het rapport op 12 november 1913 naar de Agent-generaal C. van Drimmelen in Suriname met het advies om Sitalpersad ‘bij tusschenpoozen -om de 2 of 3 jaar bijv- dergelijke reizen te laten doen’.
In zijn rapport schreef Sitalpersad onder meer dat hij na aankomst in Calcutta de trein nam van het station Howrah richting Delhi. Hij ontmoette verschillende tegenstanders van de Hindostaanse immigratie in de trein en gaf hun informatie. Er was grote onwetendheid over de kolonie Suriname signaleerde Sitalpersad. Hij sprak met belangrijke personen in de deelstaten Bihar en Uttar Pradesh en kreeg de indruk dat men dacht dat Hindostanen in Suriname meer als beesten dan als mensen werden behandeld. Er zou ‘penal servitude’ voor 5 jaar zijn en velen meenden dat de contractarbeiders in Suriname als semi-slaven weren behandeld. Vaak was deze informatie gebaseerd op de negatieve ervaringen van Indiase immigranten in Zuid-Afrika. Sitalpersad gaf hun de juiste informatie en vertelde ook dat men in Suriname vrij was om de eigen religie uit te oefenen en dat in principe reguliere communicatie via brieven met familie in India mogelijk was. Dat er terugkeerders besmet met malaria en zogeheten paupers naar India werden teruggestuurd door de overheid in Suriname had mede gezorgd voor een negatief imago. Sitalpersad overtuigde zijn gesprekspartners van de goede behandeling in Suriname en zij beloofden emigratie naar Suriname te stimuleren. Op de terugreis met de trein richting Calcutta bezocht Sitalpersad het subdepot van Faizabad en zijn geboortedorp Baitee. Hij kreeg de kans om ook in Faizabad een groep invloedrijke personen te spreken tijdens een bijeenkomst in de woning van Babu Mahadeo Singh. Daar legde hij het systeem van lonen uit en vertelde dat alleenstaande vrouwen en weduwen mochten trouwen en dat de gratis retourpassagegelden mede door de plantage-eigenaren werden betaald. Er bestond een onjuist beeld dat de 100 gulden retourpassage werd afgetrokken van het loon. Sitalpersad vertelde ook dat, wanneer men zich na de contractperiode in Suriname vestigde, men land kon krijgen vrij van huur voor zes jaar. Hij concludeerde echter dat er grote druk was om de emigratie van contractarbeiders te stoppen en stelde dat het goed zou zijn als er regelmatig door vertegenwoordigers van Suriname informatie zou worden gegeven. Hij stelde voor dat vrije immigranten – boerenfamilies – zich zouden vestigen in Suriname. Hij was ook getuige geweest van de slechte situatie in India voor velen. Meer dan 300 naar India teruggekeerde personen wilden terug naar Suriname. Sitalpersad selecteerde 45 die met hem terugkwamen (Egger 2022; Krant Suriname, 15, 20 januari en 11 februari 1914).
Pleidooi heropening Hindostaanse immigratie
In 1917 stopte de Brits-Indiase regering mede onder invloed van Mahama Gandhi de emigratie van contractarbeiders naar de koloniën. Voorts werd het immigratietractaat met Suriname op 18 maart 1918 opgezegd. In de Hindostaanse gemeenschap in Suriname werd dit besluit betreurd. De SIV organiseerde een grote manifestatie in 1919 in Paramaribo om de Hindostaanse emigratie naar Suriname te heropenen (krant De West, 24 april 1919). Er werd besloten om een vierhoofdige delegatie naar India af te vaardigen die zou pleiten voor heropening van de contractarbeid in Suriname en voor de emigratie van vrije emigranten. Onder leiding van Sitalpersad gingen mee: de zakenman en SIV-voorzitter Lutchman Sing, de immigratie-ambtenaar Harjali Hajari en de arts Jung Bahadur Singh. Zij vertrokken in maart 1920 met het gecharterde Nederlandse stoomschip Madioen samen met 974 terugkeerders en kwamen op 18 april 1920 aan in Calcutta. Sitalpersad vertelde na terugkeer in Suriname dat het was gelukt om een van de fervente tegenstanders van de contractarbeid, Pandit Madan Mohan Malviya, over te halen. Maar Mahatma Gandhi kon niet worden overtuigd om de contractarbeid te heropenen en evenmin om emigratie van vrije emigranten toe te staan (krant Suriname, 26 oktober 1920). Voorts signaleerde hij dat in de Indiase krant Bharat Mitra de situatie van Hindostaanse immigranten in Suriname als zeer slecht werd voorgesteld. Een terugkeerder had in een ingezonden stuk gesteld: ‘Suriname was geen land voor menschen, maar voor beesten. De behandeling was erger dan in Fiji, enz’. Voorts dat Indiërs in Suriname werden tegengewerkt door de hoofdtolk Sitalpersad. Sitalpersad had eind april 1920 met de redacteur in Calcutta een gesprek gehad hierover. Samen met de Emigratie-agent L. Grommers in Calcutta zou een campagne worden gevoerd om de juiste informatie te geven. Of dat ook is gebeurd, wordt niet vermeld. Sitalpersad vertelde voorts over de teleurstelling onder veel terugkeerders na aankomst in Calcutta. Zij werden opgevangen in het emigratiedepot. De meegenomen sieraden, die in beheer waren van de kapitein, werden teruggegeven. Er onstond echter consternatie toen werd medegedeeld dat de terugkeerders hun gestorte bedrag pas over een paar dagen zouden ontvangen. Toen ook nog bleek dat het bedrag door de ongunstige koers van de gulden ten opzichte van de Indiase roepie minder was, ontstond grote ontevredenheid. De Emigratie-agent moest zelf de hulp van de politie inroepen om de gemoedern te bedaren. Het leven in India was ook duurder geworden en op dat moment heerste er ook nog een ondraaglijke hitte. Veel terugkeerders wilden weer terug naar Suriname. Sitalpersad deelde hun mede dat dat niet meer kon op overheidskosten. Hij had trouwens afgeraden om terug te gaan naar India en in Suriname al medegedeeld dat de waarde van de roepie was gestegen. Een deel van de terugkeerders wilde op eigen kosten terug en zou daartoe een deel van het gespaarde geld aanwenden. Zij waren verbolgen toen werd gezegd dat een terugreis vanuit India niet meer f 102, 50 kostte; de prijs was verhoogd tot f 430. (De West, 29 oktober 1920; Het Vaderland, 12 januari 1921). In juli 1921 vertrok Sitalpersad voor de laaste maal als begeleider van terugkeerders met het stoomschip Sutlej dat in september 1921 in India aakwam. Hij pleitte andermaal tevergeefs voor het toestaan van vrije emigratie naar Suriname. Op 23 december 1921 was hij terug in Suriname samen met 21 spijtoptanten die het gelukt was om op eigen kosten terug te keren naar Suriname (De West, 23 december 1921; De Avondpost, 22 januari 1922).
Mahatma van Suriname
Sitalpersad was een ijdele man en vrij westers georiënteerd in zijn levensstijl in tegenstelling tot de meeste Hindostanen. Veel Hindostanen noemden hem respectvol Sital(persad) Maharaj. Alice Bhagwandy schreef:
Pa had zijn eigen methode om door het leven te gaan. Wat betreft zijn lichaam was hij netjes en schoon, hij trok elke middag een schoon pak aan. Zijn pakken, wit of zijde, ondergoed, sokken, enz., waren allemaal geparfumeerd en genummerd, en deze genummerde kledingstukken werden nooit gemengd […] hij verfde zijn grijzende haar en snor, scheerde zich elke dag. Hij droeg dichtgeknoopte tuniekjassen, onder de tuniekkraag was een rechte kraag, en een gouden kraagknoop gluurde door de haak en bovenste knoop van de tuniek. Hij gebruikte nooit andere dan witte zakdoeken. Eau de Cologne was zijn parfum. Zijn schoenen waren altijd smetteloos en in alle tinten bruin. Hij rookte altijd sigaren, hij had een sigarenzakje. […] Als hij ging eten, kwam zijn hond – geen aardige hond! – Indal, bij zijn stoel aan de linkerkant zitten en zijn kat Mimi zat aan de rechterkant. Hij eindigde zijn maaltijd altijd met dal en een beetje rijst. En als hij dat kon krijgen, voegde hij er dahee aan toe – wat een mengsel!
De SIV riep hun voormalige voorzitter Sitalpersad in een ceremonie, bijgewoond door Gouverneur Gerard Johan Staal, de directeur van de Surinaamsche bank en drie districtscommissarissen, uit tot Mahatma van Suriname. In een artikel in de krant Suriname van 9 januari 1923 werd gesteld: ‘Wat de heer Sitalpersad in die 41 jaar heeft kunnen bereiken en doen in het belang van de kolonie Suriname en zijn landgenoten behoeft geen nadere uitleg.’ Er werden hem ook nog vele jaren toegewenst, zodat hij zich kon blijven inzetten voor de kolonie, het volk en zijn familie. Sitalpersad overleed echter een paar maanden daarna op 16 mei 1923 op 57-jarige leeftijd. In de autobiografie van Alice Bhagwandy is te lezen dat Sitalpersad op 27-jarige leeftijd diabetes kreeg. Daar was in die tijd geen remedie voor. Zijn medicijn kwam tegen hoge kosten uit Duitsland, maar hij kwam er nooit overheen. Zijn 100-jarige nicht Nita vertelde in 2012:
Dada, had longontsteking en is vroeg overleden. Mijn vader kreeg na het overlijden van dada een grote mand met drie hoeden. Een zwarte tophat en twee andere hoeden. Deftige kleding was vroeger heel belangrijk.

Grafsteen Sitalpersad op begraafplaats Oud Linasrust
Opmerkelijk is dat Sitalpersad werd begraven op de christelijke begraafplaats Oud Lina’s Rust, gevestigd aan de toemalilge Wanicastraat in Paramaribo, volgens de riten van de Arya Samaj. Dit, terwijl hij tot de orthodoxe stroming van het hindoeïsme behoorde en zich graag liet voorstaan op zijn Brahmaanse afkomst. Het erfelijk kastenstelsel wordt door de Arya Samaj juist verworpen (Karsten 1933: 167). Er zijn geen aanwijzingen dat Sitalpersad zijn leven als christen leidde, of dat hij lid was van de Arya Samaj. In de krant De West van 18 mei 1923 werd hij in een rouwadvertentie aangeduid als ‘Matahma Sital Persad Doobai‘ en er werd vermeld dat hij door de Nederlandse regering was gedecoreerd in de Orde van Oranje-Nassau. De krant Suriname publiceerde op 18 mei 1923 zijn levensbeschrijving en stelde: ‘onder zijn landgenoten was hij de meeste geziene man, de leider […] een zeer verdienstelijk man in onze kleine samenleving is heengegaan.’
Al met al kan worden vastgesteld dat Sitalpersad Doobay grote verdiensten heeft gehad voor de Hindostaanse contractarbeiders en de zich formerende Hindostaanse gemeenschap in Suriname. Hoewel hij niet onomstreden was, werd hij de eerste grote leider van de Hindostanen in Suriname en werd ook door de bestuurders en de rest van de bevolking als zodanig erkend.
Met dank aan Ronald Alrack (achterneef van Sitalpersad) en Prem Girjasing voor het ter beschikking stellen van foto’s en Eric Kastelein voor zijn ondersteuning bij het zoeken naar krantenartikelen op www.Delpher.nl.
Gebruikte literatuur
Choenni, Chan E.S. (2016), Hindostaanse Contractarbeiders 1873-1920. Volendam: LM Publishers
De Klerk, Cornelis J.M. (1953), De immigratie der Hindostanen in Suriname, Amsterdam: Urbi et Orbi.
Egger, J. (2016), Elisabeth Bhagwandye Singh: A Surinamese – Guyanese Female Voice in Migration History, in: M. Hassankhan, L. Roopnarine and H. Ramsoedh (eds.) The Legacy of Indian Indenture. Historical and Contemporary Aspects of Migration and Diaspora. New Delhi: Manohar.
Egger, J. (2022), Sitalpersad, a British Indian Interpreter in Colonial Surinam, in: Gounder, F, B. Brereton, J. Egger and H. Neus (eds). Collective Memory, Identity and the Legacy of Slavery and Indenture. New Delhi: Manohar.
Fokken, Margriet (2018), Beyond Being Koelies and Kantráki, Groningen; Universiteit van Groningen.
India Office Records (IOR), Relevant files in British Library, London.
Karsten, R. (1930). De Britsch. Indiërs in Suriname, ’s Gravenhage: Martinus Nijhoff.
Mosessite.blogspot.com, Autobiography of Alice Bhagwandy Sital Persaud (1892-1958.)
Schalkwijk, J.W.M. (2011), The Colonial State in the Caribbean. Structural Analysis and Changing Elite Networks in Suriname, 1650-1920, Den Haag: Amrit/Ninsee.
Rahman Khan, Munshi (2003), Het dagboek van Munshi Rahman Khan, Den Haag: Amrit.
Ramharack, Baytoram (2019), Jung Bahadur Singh, Trinidad and Tobago: Chakra.
Rapport Sitalpersad, Nationaal Archief, inventaris nr.1138, nr.77.
www.Delpher.nl, Kranten Suriname, De West, Het Vaderland, Algemeen Handelsblad, de Avondpost.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, Suriname, Taal & Literatuur
Jagernath Lachmon: “Hamke hinyá se nikár. Haal me hier weg.” – Stuart Rahan

Stuart Rahan
Als Jagernath Lachmon en Jopie Pengel mochten kiezen of er een standbeeld van hen moest komen, had Jopie Pengel als eerste zijn vinger opgestoken: “Ja, voor mij zeker een standbeeld.” Hij zou er zelfs op gestaan hebben en ook nog de plek hebben aangewezen: het Oranjeplein. Onafhankelijkheid van Suriname was voor de gewezen premier geen gedecideerde zaak dus had hij niet kunnen weten dat niet lang na zijn dood het Oranjeplein zou worden omgedoopt tot het Onafhankelijkheidsplein. Jopie Pengel stierf op 5 juni 1970.

Jagernath Lachmon (foto Ranjan Akloe)
Jagernath Lachmon zou in eerste instantie afwijzend hebben gereageerd. “Nee, liever niet maar nu jullie het toch vragen, doe maar. Ik kan jullie er echter niet toe verplichten.” Een voor hem gebruikelijke, bijna plichtmatige nederigheid. Voor de rest zou hij zich er niet mee bemoeien. Na zijn dood (19 oktober 2001) kreeg Jack van Oranje (een geuzenaam vanwege Lachmon’s onvoorwaardelijke liefde voor het Nederlandse Oranje koningshuis) ook zijn standbeeld. Helaas niet op zijn Oranjeplein maar op het Onafhankelijkheidsplein. Zo hartvochtig kan het leven ook zijn.
Jagernath Lachmon en Jopie Pengel waren twee eigenwijze politieke karakters van hun tijd. Zij spraken tot de verbeelding, een impact waar Suriname soms met genoegen op terugkijkt. Althans, het hangt ervan af door welke bril je deze mannen bekijkt. De standbeelden van deze twee grote Surinaamse zonen op het Onafhankelijkheidsplein hebben zo ook hun eigen karakteristieke trekken meegekregen. Hun beeltenis, gemaakt door de kunstenaars Stuart Robles de Medina (Jopie Pengel) en Erwin de Vries (Jagernath Lachmon), vertellen ons hoe hun scheppers hen zich verbeeldden. Beide opdrachtgevers kregen waar voor hun geld. Het Surinaamse volk betaalde via Lanti/NPS (1974) voor het standbeeld van Pengel terwijl voor Lachmon elke Surinaamse dollar die de VHP minder wilde besteden, ook een krampachtigere versie van zijn imago betekende.
Toen Erwin de Vries de opdracht kreeg van de VHP, de partij waar Lachmon tot aan zijn dood voorzitter van was, stond daar een bedrag tegenover. Wat de VHP wilde geven was bij lange na niet toereikend aan de grootheid die Lachmon voorstelde. Voor schepper Erwin de Vries was deze opdracht maar om het even. Zijn imago was ondergeschikt aan de Surinaamse dollar: Jagernath Lachmon werd het kind van de rekening door zijn eigen VHP. Niet dat de partij onvoldoende geld had. Het was hun krenterigheid die maakte dat hun partijleider en trekker van de verbroederingspolitiek nu in de schaduw van Jopie Pengel staat. “Je krijgt waar je voor betaalt.” Dat was het compromis.

(foto Eric Kastelein)
Bij de uitwerking echter, ontbreken ook nog typische karakteristieke trekken of voegden de kunstenaars iets toe. Jopie Pengel staat er bij als een goochelaar die elk moment met een stok een konijn uit zijn hoge hoed kan toveren. In zijn politieke loopbaan gedroeg hij zich vaak ook als zodanig. Jagernath Lachmon staat er in opgerolde mouwen terwijl hij altijd in witte overhemden met korte mouwen rondliep in het warme Suriname. Wezenlijk verschil voor een man die niet letterlijk met zijn handen in de modder ploeterde. Je ziet ook een opgehouden linkerhand, het typisch bedelende beeld waar hij altijd het Huis van Oranje om hulp vroeg. Wederom: je krijgt waar je voor betaalt. Dat getuigt van hoe de Surinaamse politiek kunst slash cultuur bejegent. En de VHP hoeft zich ook niet te schamen voor de elefantiasis-benen van hun grote leider. Die waren zijn eigendom en deel van zijn persoonlijkheid. Die benen zijn vakkundig door de kunstenaar weggewerkt als onderdeel van het compromis tussen de VHP en de kunstenaar.
Waarom moest Lachmon ook nog een plek krijgen op het Onafhankelijkheidsplein? Het antwoord is voor cultuur- en kunstbarbaren zonder ruimtelijk inzicht heel simpel: omdat Jopie Pengel er staat! Beide Surinamers hebben zich inderdaad samen ingezet voor verbroedering tussen de verschillende etniciteiten in Suriname, met name tussen de Afro- en Hindostaanse Surinamers. Had dan het standbeeld van Lachmon zodanig ontworpen dat hij hand in hand met Pengel als vaders van de natie de toekomst inwandelt. Niet dat hun verbroederingspolitiek hen niet kenmerkt. Kijken we echter naar hun politieke loopbanen dan is er één wezenlijk verschil: Lachmon bleef de bescheiden parlementariër, Pengel vrat zich vol met politieke functies.
Kijkend naar de twee beelden op zich dan valt Lachmon in het niet ten opzichte van de imposante Pengel. Groots, naar zijn tijdgeest. De iele Lachmon valt in het niet daartegenover. Doe Jagernath Lachmon dit niet aan, ook al is nederigheid zijn toonbeeld geweest. “Hamke hinyá se nikár, bháio.” Haal het beeld weg. Geef Lachmon de plek die de geschiedenis hem vanaf zijn intrede in de politiek reeds had toebedeeld: het terrein van De Nationale Assemblee. “Huwán ham ghare báti. Daar hoor ik thuis.” Ruimte genoeg om er voort te leven in de Surinaamse politieke geschiedenis. Zijn as mag er ook gestrooid worden.
Stuart Rahan: taknangami@live.nl
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
Het Suriname-gevoel – Kanta Adhin

Onlangs werd een lied van de Surinaamse zanger Ruben del Prado weer onder de aandacht gebracht. Het is een lied dat hij in 1986 schreef ten tijde van de binnenlandse oorlog in Suriname toen hij als arts werkzaam was op de artsenpost Dyumu en het onmetelijk lijden, verdriet en ellende van de binnenlandbewoners moest aanschouwen. In Wan kodo pisi u di mundu bezingt hij de schoonheid van Suriname en doet een oproep het land niet te verliezen door strijd. Nu, anno 2022, is dit lied opnieuw uitgebracht. Suriname bevindt zich in een moeilijke periode en hij doet een muzikale oproep tot eenheid (Starnieuws, 17 augustus 2022). De beelden die in de video worden vertoond roepen veel weemoedige gevoelens op. Voor mij een ander Suriname-gevoel dan wat je krijgt bij festivals als Kwaku en Milan.
Na vele jaren was ik afgelopen periode weer naar een Surinaams festival. Op Kwaku was er een boekenstand van uitgeverij Sampreshan, waar ik twee keer heb gestaan. Het was ontegenzeggelijk gezellig. Ik kwam oude bekenden tegen met wie herinneringen aan familie en kennissen werden opgehaald en ik heb ook nieuwe contacten kunnen leggen. Er was muziek. Maar het was vooral eten en nog eens eten. De gevulde bará’s, satés, nasi goreng, moksi alesi en talrijke lekkere Surinaamse koekjes en cakes werden in groten getale verkocht. Er stonden rijen mensen voor al het lekkers bij de ontelbare eetstands. Dat was wel anders bij de boekenstand. En het gebeurde weleens dat kinderen naar de boeken kwamen kijken, maar de ouders hen wegtrokken omdat ze zich naar een eetgelegenheid wilden begeven. Sommige kinderen persisteerden en kwamen terug waardoor vader of moeder zich gedwongen voelde het gewilde boek toch aan te schaffen. Om de prijs hoefden ze het niet te laten, want voor het eten betaalden ze vele malen meer dan voor een klein boekje.

Kwaku 2022
Er waren zeker ook mensen die geïnteresseerd waren in de boeken en deze ook kochten. Anderen zagen in de boeken een aanleiding om even gezellig bij te praten over Suriname, te vertellen hoe lang ze al in Nederland woonden en hoe lang ze niet naar Suriname waren gegaan en zich erg verheugden op een aankomende vakantie. Wat ze er allemaal gingen doen. Sommigen zouden het binnenland opzoeken, anderen zouden weer rustig ergens verblijven en zich vooral aan de lekkere sappige vruchten te goed doen. Sommigen zagen Suriname alleen maar als een goedkope bestemming voor eurohouders, waar dan ook nog lekker kan worden gegeten.
Het waren vaak leuke, ontspannende gesprekken, maar ik kon niet altijd heel gezellig meepraten omdat Suriname voor mij helemaal niet meer is wat het was. Niet meer het land waar ik mijn jeugd heb doorgebracht en waar ik na mijn studie in Nederland in 1978 weer naar toe ging om te werken en te helpen het land op te bouwen zodat het als een democratische rechtsstaat internationaal te boek zou staan. En met het ontwikkelingsbedrag dat Suriname had meegekregen, als een land waar tenminste in de basisbehoeften van eenieder zou kunnen worden voorzien. In die tijd kwam ik Ruben del Prado, een oude schoolgenoot, weer tegen. Hij studeerde toen nog medicijnen en trad ook op in hotel Torarica waar hij onder meer ballads van Billy Joel zong. De klanken van het lied Honesty galmden door de zaal… “Honesty is such a lonely word. Everyone is so untrue.” Veelzeggende woorden als we kijken naar hoe het Suriname is vergaan sedert de onafhankelijkheid met politici die het totaal niet meenden met het land en het zelfs in een militaire dictatuur hebben gestort met alle consequenties van dien waar het land nog steeds van te lijden heeft.
Het lied Wan kodo pisi di mundu, een ballad in de stijl van Billy Joel, is in het Saamaka, de taal van het gebied waar Ruben in 1986 in het binnenland werkte. Hij zingt: “Er is een prachtig land. Ze noemen het Suriname. Oh, wat een heerlijke plek is dit. Met haar hoofdstad. De boten op de rivieren. De stroomversnellingen. De bomen in het bos. Mooie vrouwen, knappe mannen en kinderen.” Melancholisch. Ik hoop dat hij met zijn oproep alle vrouwen, mannen en kinderen van nu ertoe kan bewegen zich ten volle in te zetten om te bewijzen dat honesty not such a lonely word is.
Foto’s: Kanta A. – Joshua Bolwerk • Kwaku – Sampreshan • Headerfoto Ruben del Prado tijdens de opname van ‘Da lobi fu wi kondre’ – Starnieuws.com
Beluister en bekijk: “Wan kodo pisi u di mundu” – © Ruben del Prado Dyuumu 1986, Paramaribo 2022
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
Diaspora pas op stoom als Suriname eerst zichzelf helpt – August Choenni

Er is al veel gezegd en geroepen over de diaspora als ontwikkelingsbron voor Suriname. En het ‘diasporakapitaal’ dat maar niet naar Suriname wil toevloeien ondanks de gewekte verwachtingen. Daar is al veel teleurstelling over geuit. Er is ook de spot mee gedreven alsof het allemaal leugens of luchtkastelen zouden zijn. Van recente datum zijn de gevallen in de media van diasporapersonen die juist plukken en de zwakke Surinaamse staat pootje zouden lichten. Van Surinaamse zijde wordt zo nu en dan ook geklaagd over de aanhoudende stroom negativiteit vanuit de diaspora over de Surinaamse gang van zaken. “Waarom gaan ze dan niet terug?”
Het is zonder meer waar dat de diaspora als troef is ingezet tijdens de laatstgehouden verkiezingen van 2020 en er zeer onjuiste verwachtingen zijn gewekt. Op basis van oppervlakkigheden zijn bergen aan zegeningen over de diaspora over de hoofden van de Surinamers uitgestort. Nu verwachtingen niet uitkomen is de neiging het andere uiterste te zoeken. Onlangs heeft Dagblad Suriname in een redactioneel commentaar (24 augustus 2022) onder de kop “Diasporabeleid doodgeboren kind of miskraam?” de diaspora helemaal afgeserveerd. Te midden van alle rumoer en ruis vind ik het gepast om eens koel en nuchter te kijken hoe het werkelijk zit en wat een realistisch verhaal over de diaspora kan zijn. Hopelijk zijn kreten als “we gaan samen met een miljoen Surinamers dit land tot ontwikkeling brengen” dan beter in perspectief te plaatsen en is er minder ruimte voor hippe wildwest verhalen.

Proclamatie Diaspora Instituut Nederland (DIN) met president Chan Santokhi (Amsterdam, 11 september 2021).
Kan de diaspora een ontwikkelingsbron zijn?
Op papier ziet het er prachtig uit. Nog geen 600.000 Surinamers in het thuisland en zo’n 360.000 in één van de rijkste landen ter wereld. Appeltje eitje zou je zeggen. Vanuit dat gegeven was het, bijvoorbeeld, voor Jawla Rambarran uit Trinidad (Paper Global Conference Diaspora Studies and Policies, 2017) hoogst verwonderlijk dat Suriname zich in 2016 tot de internationale kapitaalmarkt wendde om te lenen tegen woekerrentes van 10% terwijl in zijn ogen de diaspora genoegen had genomen met percentages van 2 of 3%. Die simpele associatie kan ook Surinamers niet ontzegd worden. Zo zijn er versimpelde rekensommen over vele miljarden aan diasporakapitaal gepresenteerd die met gemak zouden zijn in te schakelen. Dat er diasporapotentieel bestaat, is zonder meer waar, maar van meer van belang is om de vinger te leggen op de condities waaronder de diaspora overdrachtsbetrekkingen met Suriname zou willen onderhouden en wat hen drijft.
Met overdrachtsbetrekkingen wordt gedoeld op betrekkingen en transacties die ten goede komen aan Suriname, zoals: familie/vriendenbezoeken, vakantiebezoeken, geldzendingen, pakketzendingen, rituele retraites of tourneebezoeken, hervestiging, ondernemen of in loondienst treden, pensioen doorbrengen, aankopen van grond of onroerend goed, kapitaal verschaffen en zo meer.
Dat een diasporatoeloop zeker tot de mogelijkheden kan behoren laten bijvoorbeeld migratiecijfers uit 2013 en 2014 zien. In die beide jaren vestigden zich meer personen vanuit Nederland in Suriname dan andersom (332 respectievelijk 458, dagblad De West, 9 september 2015). Waar doorgaans het patroon een trek is van personen uit Suriname naar, in dit geval, Nederland, is het in 2013 en 2014 voorgekomen dat de trend net andersom was. Als deze ontwikkeling zich duurzaam zou voordoen met een breed palet activiteiten om geld te laten rollen en kennis en kunde over te dragen, zou dat een manier kunnen zijn om de diaspora als ontwikkelingsbron te benutten. De vraag is nu wat bepaalt in hoeverre er potentieel is onder de diaspora om tot een dergelijke ontwikkeling te komen en welke condities daarvoor vereist zijn. Dan betreft het dus uitbouw van de huidige overdrachten met de bestaande stroom aan geldovermakingen, hulp en pakketzendingen en de reizigersbezoeken. Wat mag op grond van het diasporaprofiel verwacht worden?
Diasporaprofiel
In hoeverre is er potentieel onder de Surinaamse diaspora om op een betekenisvolle schaal overdrachtsbetrekkingen met Suriname aan te gaan en zo een ontwikkelingsbron te vormen en onder welke voorwaarden? Het antwoord op deze vragen is mede afhankelijk van het profiel van de diaspora. Nu wordt in algemene termen gesproken over de diaspora die beschikbaar zou zijn. Daardoor wordt de gehele numerieke diaspora er met de haren bijgesleept alsof zij allen de warme band met Suriname delen en bereid en in staat zouden zijn om zich te voegen naar de diaspora-ontwikkelingsgedachte. Zo is het niet. Het gaat namelijk om een heterogene en gemêleerde groep met uiteenlopende achtergronden die op verschillende golflengtes kunnen zitten als het gaat om de gerichtheid op Suriname.
Kijken wij bijvoorbeeld naar de migratiegeschiedenis dan zijn er zeer diverse segmenten en karakteristieken te onderscheiden. Er zijn de vroege migranten en er zijn de latere migranten, zij die hier geboren zijn en zij die na remigratie weer teruggekeerd zijn. Feit is dat een grote groep Surinamers vanwege de naderende onafhankelijkheid min of meer gevlucht is en soms nog met trauma’s over Suriname zit. Onder hen zijn er categorieën die zich mede daardoor hebben afgekeerd van Suriname. Zij zijn als het ware alleen in naam een diaspora. De politieke instabiliteit, economische grilligheid en feilen van het politiek-bestuurlijk bestel bevestigt voor hen, en ook andere categorieën diaspora-Surinamers, zoals teruggekeerde remigranten, de juistheid van de beslissing om Suriname te verlaten. Daar staan weer categorieën tegenover bij wie juist de prettige herinneringen aan Suriname de boventoon voeren en die maar al te graag de vroegere sfeer opzoeken, de herinneringen opnieuw willen beleven, of er de oude dag willen doorbrengen. Anderen zouden er willen wonen en werken of gewoon iets terug doen (‘giving back’) om bij te dragen aan een opgaande trend voor Suriname.
Bijzondere migratiekarakteristiek
Een bijzondere migratiekarakteristiek om mee rekening te houden is dat het bij Surinamers in zeer grote mate gaat om gezins- en familiemigratie. De focus werd betrekkelijk snel gelegd op het opbouwen van een nieuw bestaan in Nederland. Er is sprake van relatief weinig achtergebleven leden van het kerngezin die ‘geholpen’ zouden moeten worden. Dit is anders dan bijvoorbeeld landen waarvan kostwinners of maar een klein deel van de familie is vertrokken die vervolgens veel geld en goederen zenden naar het herkomstland. Volgens een Barometer uit 2014 ontving maar 11,9% van de Surinaamse bevolking hulp uit het buitenland, waarmee op de lijst van landen die meededen een 8ste plaats werd ingenomen. Het illustreert dat door de migratieachtergrond in relatieve zin niet veel geld en goederen vanuit de diaspora terugvloeien naar Suriname. In 2014 werden particuliere geld- en hulpovermakingen geschat op circa USD 155 miljoen, zo’n 3.5% van het toenmalig nationaal inkomen. Anno 2022 wordt uitgegaan van een totaal bedrag van 300 miljoen Euro, inclusief het deel dat via het informele circuit loopt. Een respectabel bedrag, maar om verschil te maken zou het om een grotere impulswaarde moeten gaan.
Om een ontwikkelingsbron voor Suriname te zijn, moeten dus bredere lagen uit de diaspora een gerichtheid op Suriname koesteren met de wens om er uiteenlopende activiteiten te ontplooien. Hoe groot is dat potentieel? Wordt gekeken naar de maatschappelijke inworteling over een verblijfsduur van 50 jaar van grote groepen Surinamers die zich overzee vestigden, dan is bij veel van hen de band met Suriname er één op afstand geworden. Zij hebben zich verbonden in nieuwe relaties en verbanden, met de aanwezige familie, aangetrouwden, nieuwgeborenen, vrienden, buurtgenoten, beroepscollega’s. Velen hebben zich ingevlochten in de nieuwe samenleving en nieuwe opvattingen geïnternaliseerd. Diepe wortels hebben zich intussen vastgezet op Nederlandse bodem. De vermenging, met name met de autochtone Nederlandse bevolking, is onder Surinamers sterk en groeiende.
De grote meerderheid heeft een plek gevonden in de nieuwe samenleving, ook omdat er meer ontvankelijkheid komt voor het historisch erfgoed. Er is door hen een landelijk dekkende infrastructuur van religieuze voorzieningen opgebouwd. Ook ruimtelijke incorporatie van historisch erfgoed begint wortel te schieten door vernoeming van straten en pleinen naar Surinaamse historische figuren, straks met representatie van herinneringsartefacten (musea). In de ruim 50 jaar aanwezigheid van de Surinaamse diaspora in Nederland heeft een niet onaanzienlijk deel een goede maatschappelijke klim gemaakt met opbouw van hulpbronnen als kennis, kunde, ervaring, niveau van inkomen en vermogen. Naast werkenden in bijna het gehele beroepenspectrum, zijn er vrije beroepsbeoefenaren en geslaagde ondernemers. Onder de ondernemers zijn er echter nog weinig echt grote. Grote kapitalen zijn nog niet opgebouwd. Een deel van de Surinamers is, ook vanuit lagere sociale strata, opgeschoven naar de (lagere en ook hogere) middenklasse. Voor velen is Suriname niet meer dan een vakantieland geworden. Ook al voelen ze zich verbonden met het land van herkomst, terugkeer is geen reëel perspectief.
Gerichtheid op Suriname
Het zijn meer specifieke categorieën die motieven hebben voor een actieve dan wel een meer passieve gerichtheid op Suriname met de wens om er activiteiten te ontplooien. In de eerste plaats degenen met primaire banden in de gezinssfeer of met eerste en tweedegraads familie met een hulprelatie. Zij zijn verantwoordelijk voor het gros van de geldovermakingen en hulpzendingen. Dan zijn er de diasporamensen die in verenigingsverband zijn betrokken bij sociale, maatschappelijke of medische hulpverlening. Er zijn ook kleinere categorieën van commerciële dienstverleners en ondernemers. Een groep van enige omvang zijn de pendelpensionado’s die onroerend goed hebben gekocht dan wel huren om er tijdelijk te verblijven. Verder vaste en periodieke bezoekerscategorieën: familie- of vriendenbezoekers, rituele retraitées, tourneegangers, hulpverleners/ondersteuners en een brede schakering Surinaamse toeristen.
Uit peilingen, secundaire en informele bronnen blijkt een groep van behoorlijke omvang onder voorwaarden op één of andere wijze betrokken te raken in of met Suriname. Om te bezoeken, er te werken, ondernemen, ondersteuning te bieden, grond en ander onroerend goed te kopen, of de oude dag door te brengen, en zo meer. Zo zou volgens het rapport ‘Presidentieel advies diaspora’ (Kabinet President, 2021) zo’n 30.000 ouderen in Nederland bereid zijn om ‘financieel naar Suriname te verhuizen’. Deze tweede categorie met sluimerende of passieve motieven heeft een gelaagde samenstelling, er zitten ook goed opgeleiden en bemiddelden tussen, maar de wens is voorwaardelijk, facultatief, namelijk mits de condities in Suriname (aanzienlijk) verbeteren.
De Surinaamse context
Er is sprake van een groot welvaartsverschil met Nederland. Dat betekent dat inkomens, voorzieningen, kansen en mogelijkheden karig of ondermaats zijn ten opzichte van het rijke Nederland. Dat verschil alleen al oefent weinig trekkracht uit op de brede lagen van de diaspora-Surinamers om terug te keren. Aan de andere kant zijn er vele niet-materiële positieve kanten: de geuren, smaken en sfeer van vroeger, het gemoedelijke levensritme, de overzichtelijkheid, het knusse, de menselijke maat, de weldadige natuur, rust en ruimte. Die positieve kanten kunnen bij sommige categorieën, zoals ouderen, de boventoon gaan voeren.
Een factor van bijzonder belang in de Surinaamse context is het politiek-bestuurlijk bestel. De algemene consensus, ook onder de Surinamers in Suriname, is dat de status quo daarvan veel ongemak, maatschappelijk bederf en hindernissen voor Suriname’s ontwikkeling met zich brengt. Het vertrouwen in de politiek, politici en instituties is laag. Suriname is, zoals dat heet, een ‘low trust society’. Doorgaans wordt het huidige Surinaamse bestel gekarakteriseerd als een systeem van slecht bestuur en slecht beleid. Vele diaspora-Surinamers zien daarin mede een reden voor hun vertrek en de keuze voor blijvende vestiging in de nieuwe samenleving. Daarbij komt dat in het algemeen de belevingswerelden van Surinamers in Suriname en Surinamers in de diaspora zijn komen te verschillen. De laatsten hebben door het lange verblijf en socialisatie in de Nederlandse samenleving andere opvattingen geïnternaliseerd over hiërarchische verhoudingen, sociale rechtvaardigheid, werkethiek, werktempo, en doelmatigheid. De doorsnee diaspora-Surinamer verwondert zich al snel over de gang van zaken in Suriname, ook als zij in het verleden moeiteloos in die context hebben gefunctioneerd. Hun nieuwe bril leidt bij de Surinamers in Suriname weleens tot wrevel en irritatie en verwijten van aanstellerij en opklopperij.
Een basispotentieel en een reservepotentieel
Het diasporaprofiel en de Surinaamse context in aanmerking nemend valt er qua diasporapotentieel – de mate van gerichtheid om vanuit de diaspora zogeheten overdrachtsbetrekkingen met Suriname aan te gaan – onderscheid te maken tussen een basispotentieel en een reservepotentieel. Bij overdrachtsbetrekkingen gaat het om betrekkingen vanuit de diaspora met Suriname die ten goede komen aan Suriname. Dan kan het, zoals eerder aangegeven, gaan om een breed palet. Het basispotentieel wordt gedreven door actieve – soms dringende – motieven. In deze categorie vallen de onderhoudsplicht, hulp aan familie, naasten, sociale, maatschappelijke en medische hulp vanuit georganiseerd diasporaverband, familie- en vriendenbezoek, rituele retraites, pensionadoverblijf/ pendelpensionado’s, en vakantiegangers. De jaarlijkse impulswaarde wordt geschat op zo’n 300 miljoen Euro.
Het reservepotentieel vertegenwoordigt dan de categorie personen met sluimerende en meer passieve motieven die ook een gerichtheid op Suriname hebben en graag iets met en voor Suriname zouden willen doen maar, zoals hierboven al aangegeven, daarin voorwaardelijk en facultatief zijn. In deze categorie zitten ook goed opgeleiden en beter bemiddelden. Zij willen graag maar worden weerhouden door de ongunstige condities in Suriname, kortom wat wordt getypeerd als het systeem van slecht bestuur en slecht beleid. Gezien de schaal van de Surinaamse samenleving kan dit reservepotentieel bij verzilvering toch een ontwikkelingsbron van belang zijn. De impulswaarde kan een veelvoud van het basispotentieel zijn. Daarvoor is wel transformatie naar duurzaam goed bestuur en goed beleid en (mede daardoor) economische opleving gewenst. Van deze zich wijzigende conditie zal een sterke appélkracht op het reservepotentieel uitgaan. Naarmate het gedroomde betere Suriname dichterbij komt, zullen personen met sluimerende, passieve motieven zich getriggerd en geactiveerd voelen. De mooie kanten van Suriname komen dan meer op de voorgrond. Dat zal leiden tot veel meer verkeer naar en activiteiten gericht op Suriname. Zoals de uitbouw van vakantiebezoek/toerisme, familie, vrienden en institutionele bezoeken; alsook meer ondernemerschap en loonbetrekkingen vanwege de nieuwe kansen en mogelijkheden, meer pensionado’s/ouderen die zich (nu wel) willen vestigen of pendelen, aankopen van grond en onroerend goed, kapitaalparticipaties in Surinaamse bedrijven of publieke sector en zo meer.

Minister Albert Ramdin
Diaspora als ontwikkelingsbron: organisch of organisatie?
Als de overdrachtsbetrekkingen door de zich wijzigende condities in Suriname op grote (re) schaal en over een breed palet tot stand komen, betekent het dat vele diaspora-Surinamers van alles en nog wat doen in en met Suriname. Mede door de multiplier en spin-offs krijgen de diasporabetrekkingen een betekenis van belang voor welvaart en welzijn in Suriname. De rijdende trein kan zo aanzienlijke vaart krijgen door een flinke diasporaduw. Suriname zal zich wel eerst zelf moeten helpen met de transformatie naar duurzaam goed bestuur en goed beleid. De toenemende groei van de ontwikkelbijdrage vanuit de diaspora kan vervolgens vanzelf tot stand komen, inspelend op de verbeterende condities, kansen en mogelijkheden. Dat zou dan een organisch proces zijn. Het komt vanzelf tot stand naarmate de voorwaarden in de goede richting wijzen.
Daar staat tegenover het organisatietraject: het doelbewust organiseren en op sleeptouw nemen van de diaspora voor Suriname’s ontwikkeling. In dit organisatietraject worden er instituten en voorzieningen opgezet om het potentieel te oogsten. Uiteindelijk is er een diaspora-infrastructuur, met mobilisatie, activering, facilitering, matching, productontwikkeling en projectontwikkeling. Het is wel de vraag of zo’n aanpak goed past bij het geschetste diasporaprofiel en de heersende Surinaamse context. Het model van de huidige regering heeft veel weg van een dergelijke aanpak en is naar de mening van velen voorlopig op een mislukking uitgedraaid. Ook dit model kan er niet om heen dat Suriname eerst haar zaken op orde moet hebben. Een Surinamer zei in de media naar aanleiding van de teleurstelling over het uitblijven van de diasporatoeloop: “Ze zullen pas komen als het hier goed gaat, maar nu we ze juist nodig hebben laten ze het afweten”. Zo zwart-wit is het niet. Naarmate Suriname haar zaken goed op orde brengt, zal het vertrouwen groeien en meer en meer de diaspora-Surinamers aanspreken.
Foto’s: Ranjan Akloe
- Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS
Mahesvari Autar organiseert amusement met diepgang “Geen Manoranjan, maar Manobhanjan” – Bina Makhan
Op donderdag 29 september 2022 organiseert DesiYUP Media Productions in de Doelen in Rotterdam ”Een ode aan klassieke Indiase muziek”. DesiYUP is in 2011 opgericht door Mahesvari Autar en inmiddels uitgegroeid tot een internationale muziekorganisatie. Het komende evenement in De Doelen is de aanleiding voor een kort interview met Mahesvari over haar beweegredenen om zich in te zetten voor het realiseren van een plaats voor de klassieke Indiase muziek op de reguliere podia in de Nederlandse theaters.
Mahesvari verwijst in dit verband naar een artikel dat zij geschreven heeft in het online blad “Om Rise Online”: Bhaja Govindam: Reduce Stress Through Indian Classical Music. Daarin beschrijft zij dat wetenschappelijk is bewezen dat het bezig zijn met muziek (luisteren, maken of zingen) de aanmaak van het knuffelhormoon oxytocine stimuleert. Zij maakt zich sterk voor het delen van betekenisvolle muziek met zoveel mogelijk mensen. “Hierdoor kun je je opladen en tot rust komen waardoor je weer geheeld verder kunt.”
Dit vind ik een nobel streven en probeer met dit korte artikel haar inzet onder uw aandacht te brengen. Want hoe je het ook draait of keert, alle inzet van gemotiveerden om klassieke muziek onder de aandacht van de gemeenschap te brengen staat of valt met onze bereidheid om kennis te willen nemen van het aanbod. Ja, in het begin is het vast even wennen om geen populaire Bollywoodmuziek voorgeschoteld te krijgen, maar heuse Ragas. Maar als je je er eenmaal voor openstelt, begint de schoonheid van de klanken je te omarmen.

Premier Modi en Mahesvari Autar
Mahesvari, kun je iets over jezelf en DesiYUP vertellen?
“Ik ben in Nederland geboren. Mijn moeder is in Suriname geboren en mijn vader in India. Ik heb Media en Journalistiek gestudeerd aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam en heb de titel Master in Arts behaald. Ik heb DesiYUP in 2011 in de Kamer van Koophandel ingeschreven. Er zijn drie DesiYUP teamleden die tien jaar samen met mij actief zijn: Ashis Mathura, Dimitri Woei en Victor Joseph. Desi Yup bestaat uit drie onderdelen. Een onderdeel organiseert concerten, een ander onderdeel houdt zich bezig met communicatie advies en het derde onderdeel doet veel aan visuele ondersteuning. Het eerste concert hebben we in 2012 georganiseerd. In de afgelopen elf jaar hebben we meer dan 50 evenementen/optredens gedaan voor theaters, festivals en culturele organisaties. Ik ben ook Master of Ceremony geweest tijdens het bezoek van de president van India in 2022. In 2017 heb ik samen met ongeveer 20 mensen deelgenomen aan een meet and greet met premier Modi van India. Tussen al de mannelijke CEO’s van grote bedrijven was ik daar de jongste vrouw. In 2019 was ik een van de drie genomineerden voor Rotterdamse zakenvrouw van het jaar in de categorie ZZP.”
Hoe kwam je op het idee om DesiYUP op te richten?
“Het idee om DesiYUP op te richten kreeg ik tijdens het filmen voor de Organisatie Hindoe Media van de inauguratie van professor Chandersen Choenni in 2010 als bijzonder hoogleraar Hindostaanse Diasporastudies aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Ik weet niet meer of het zijn inaugurele rede was of de bijeenkomst zelf. Ik denk dat het een combinatie van factoren was waardoor ik mij realiseerde dat er een gat hier in Nederland is als het gaat om het ervaren van kunst en cultuur. Aan de ene kant heb je de traditionele manier van organiseren van events. Het gaat dan aan de ene kant om volksmuziek en -vermaak, zoals de Ram Lila of anderzijds om programmering in het Tropentheater van Indiase klassieke concerten. Maar het was altijd bedoeld voor een bepaald publiek en niet toegankelijk voor een breed publiek. Want waar zijn de jongeren, waarom komen ze niet? De jongeren gingen meer naar de Bollywoodconcerten of Hindi-pop feestjes. Dus iets wat daartussen lag, ontbrak naar mijn mening. Voor mijn eigen entertainment ging ik naar Londen. Daar bruiste het. Daar had je meer variatie op het gebied van kunst, cultuur, theatervoorstellingen en festivals. Het was daar veel groter, diverser en exclusiever. Hier in Nederland werden wel pogingen gedaan, maar er kwam niets duurzaams van de grond. Ik dacht toen: dit ga ik nu zelf doen! Ik ga het gewoon proberen. Ik wil andere vormen van kunst en cultuur en entertainment voor jonge mensen van mijn leeftijd (midden twintig toen) voor het voetlicht brengen. Zo ben ik begonnen. Ik had geen ervaring met het organiseren van concerten. Wist niet hoe het werkte bij theaters en wist niets van muziek. Ik ben gewoon in het diepe gesprongen. En 11 jaar later sta ik er nog steeds en hoor van mensen dat ik geen Manorandjan organiseer maar Manobhajan.”
Wie of wat geeft jou inspiratie dat je het na elf jaar nog volhoudt?
“Dat is de muziek zelf! Mijn drijfveer om de Hindostaanse gemeenschap op een positieve manier onder de aandacht te brengen kwam uit de muziek. Ik kijk niet weg van de problemen die ook onder de gemeenschap leven. Daar heb ik ook altijd aandacht voor gevraagd. Maar de Hindostaanse gemeenschap is zo uniek. Ik denk dat we te bescheiden zijn. We moeten meer gebruikmaken van onze soft power. We moeten meer erkenning geven aan onze eigen talenten. We hebben veel amateurtalenten die zonder conservatorium opleiding mooie prestaties neerzetten. Deze parels hebben kansen, mogelijkheden en podia nodig om te laten zien wat ze kunnen. Ik wil hier een bijdrage aan leveren door hun een podium te bieden.”
Wat wil je nog meer bereiken?
“Naast het bieden van een podium aan onze jongeren wil ik ook aan mensen buiten onze gemeenschap laten zien dat wij ook kunnen organiseren. Dat wij ook in mooie theaters mooie voorstellingen kunnen maken. We hebben een moeilijke start gehad, maar kijk waar we nu zijn beland. Ik heb drie werelden in mij. De Surinaamse, de Indiase en de Nederlandse. Daar kan ik tussen laveren.”
Concert in De Doelen
Mahesvari vertelt wat het concert Muses of Mindfulness op 29 september 2022 te bieden heeft. In het eerste stuk krijgt het publiek het percussie instrument dholak te horen in een klassieke setting. Het concert begint met een instrumentaal stuk gespeeld op bánsuri (fluitinstrument) door Aura Rascón. Zij is leerling van Pandit Hariprasad Chaurasia en is afgestudeerd aan Codarts Rotterdam (gerenommeerde Hogeschool voor Kunsten waar men op bachelor niveau Indiase muziek kan studeren). Dit stuk is een energizer. Hier komen mensen na een drukke week van werk en afspraken tot rust. Je agenda laat je even voor wat het is.
In het tweede stuk, Celebrate Life, maken de luisteraars kennis met de bezielende stem van Diepak Ramjiawan. Hij is een jonge getalenteerde zanger uit de Surinaams- Hindostaanse gemeenschap. Spirituele muziek is Diepak letterlijk met de paplepel ingegoten. Hij komt uit een muzikaal gezin en heeft zijn vocale talenten door middel van zanglessen geperfectioneerd. De combinatie van deze klassieke zangtechnieken, zijn unieke stemgeluid en zijn verfijnd gevoel voor esthetiek maken het luisteren naar Diepak tot een waar genot. Aravinda Tedjai gaat Diepak op dholak begeleiden.
Het derde stuk heet Inner Calling. De aardse stem van Codarts Alumnus Prewien bekoort de harten van de luisteraars met Indiase Ragas. Ook tijdens zijn deel speelt Aravinda de dholak. Dit doet hij solo en in duo met de Indiase tablaspeler Tarang Poddar. Tijdens Muses of Mindfulness komen muziekwerelden samen: baithak, bhajans, mantra’s en rágas hoor je in het slotstuk. De kroon van deze voorstelling is een explosieve versmelting van emoties, tradities en technieken.
Dit klinkt mij geweldig in de oren en ik hoop dat nu meer mensen nieuwsgierig zijn geworden en onze jongeren binnen de Hindostaanse gemeenschap de erkenning geven voor hun bijdrage aan het willen behouden en doorleven van de cultuur die onze voorouders uit India meegenomen hebben.
DesiYup.com
- Published in BIBLIOTHEEK, INTERVIEW
De Hindostaanse opstand op Mariënburg in 1902 – Prof. Chan Choenni

Prof. Chan Choenni
Inleiding
Op 30 juli 2022 is het precies 120 jaar geleden dat de grote opstand van Hindostanen op plantage Mariënburg met veel bloedvergieten werd neergeslagen. Op woensdagochtend 30 juli 1902 hadden Hindostaanse opstandelingen de vrijlating geëist van de veertien vermeende schuldigen die op dinsdag 29 juli 1902 de plantagedirecteur James Mavor met houwers (kapmessen) hadden ‘doodgekapt’. Deze waren in de vroege ochtend van woensdag 30 juli 1902 door de Nederlandse koloniale regering met ondersteuning van de inderhaast van Paramaribo naar Mariënburg overgebrachte militairen gearresteerd in de zogeheten ‘koelielines’. Daar lagen aan de overkant, en op enige afstand van het fabriekscomplex en de woning van James Mavor, de immigrantenwoningen van de arbeiders. Enige uren na hun arrestatie rukten opstandelingen met geslepen houwers en stokken op naar het fabriekscomplex om de vrijlating van de veertien arrestanten te eisen die ter plekke werden vastgehouden. De autoriteiten, onder wie de procureur-generaal, verhinderden met ondersteuning van gewapende militairen dat zij het complex betraden. Na herhaaldelijke waarschuwingen via tolken om het complex niet te naderen werd het vuur geopend op de opstandelingen. Ter plekke stierven zestien Hindostaanse contractarbeiders en later bezweken nog eens acht gewonden aan hun verwondingen. Deze zeer bloedige afloop kan als de zwartste bladzijde in de geschiedenis van de Hindostaanse contractarbeid worden beschouwd. Er waren overigens ongeveer veertig grote en kleine opstanden van de Hindostaanse contractarbeiders tijdens de contracttijd (1873-1920). Een andere grote opstand was in 1884 op plantage Zorg en Hoop – ook met een dodelijke afloop. Maar de opstand op plantage Mariënburg was bloediger en had meer traumatische gevolgen. De Hindostanen mochten hun doden niet zelf begraven. De zestien lijken werden in een massagraf gedumpt.

Plantage Mariënburg
Ter herdenking geef ik een reconstructie van deze grote opstand. Eerst wordt een korte beschrijving van plantage Mariënburg gegeven. Vervolgens komt het zogeheten voorspel aan bod: namelijk enkele ontwikkelingen die voorafgingen aan deze grote opstand. Tevens wordt de rol van James Mavor, de directeur van plantage Mariënburg besproken. Daarna wordt stilgestaan bij de redenen voor deze opstand, zoals de eis om meer loonsverhoging. Tot slot volgt een pleidooi voor compensatie door de voormalige eigenaar van plantage Mariënburg en de Nederlandse regering voor deze wreedheden.

De plantages Mariënburg en Alliance gelegen aan de Commewijnerivier.
Plantage Mariënburg
Plantage Mariënburg is gelegen aan de linkeroever van de Commewijnerivier in het district Commewijne. Deze plantage werd in 1745 gesticht door de weduwe Maria de la Jaille als investering. In 1754 bestond plantage Mariënburg uit 120 ‘akkers’ (ongeveer 4.000 vierkante meter) met koffiebomen plus een aantal kostgronden waarop bananen, tajerblad en koren werden verbouwd, alsmede een perceel met slavenhuizen (‘neegerhuysen’). Er werkten toen 133 Afrikaanse slaafgemaakten. In de jaren daarna verdubbelde hun aantal (Van Fulpen 2021: 90). Na diverse malen van eigenaar te zijn gewisseld, werd plantage Mariënburg in de negentiende eeuw een grote koffieplantage, maar werd vervolgens verwaarloosd. In 1880 werd de verlaten plantage Mariënburg samen met enkele omliggende plantages gekocht door de Nederlandsche Handels Maatschappij (NHM). De NHM vestigde hier een centrale suikerfabriek die het suikerriet van Mariënburg en de omliggende plantages moest verwerken. De in cultuur gebrachte plantage met het bedrijf Mariënburg CF werd in 1882 geopend en werd daarna een zeer succesvolle onderneming in Suriname. In de wandelgangen werden de plantage en het bedrijf kortweg aangeduid als Mariënburg. Voor de aanvoer van het suikerriet van de omliggende plantages naar de centrale fabriek en vandaar na verwerking in de fabriek naar de rechteroever van de Surinamerivier, werd een spoorweg aangelegd. Bij de plaats Belwaarde werd aan de haven een opslagloods gebouwd. De schepen konden daar aanmeren om de ruwe suiker in te slaan en te vervoeren naar Europa, waar de suiker werd geraffineerd.

Plattegrond spoorlijn. Van Fulpen 2021:17
De raffinagefabrieken in Nederland deden goede zaken en veel Nederlanders vonden er emplooi. De NHM maakte dan ook grote winsten en floreerde. Het hoofdkantoor van de NHM was gevestigd in Amsterdam in een kapitaalpand aan de Vijzelstraat. De NHM werd na een fusie met de Twentsche Bank in 1964 een bankbedrijf onder de naam Algemene Bank Nederland (ABN). De ABN fuseerde vervolgens met AMRO-bank. ABNAMRO is nu een van de grootste bankbedrijven in Nederland.

Voormalig hoofdkantoor van de NHM aan de Vijzelstraat in Amsterdam; tegenwoordig bekend als gebouw De Bazel. De ingang van de Bazel met beelden van twee vrouwen uit de Koloniën.
Bedrijf Mariënburg
Na de nodige investeringen -zoals de aanplant van suikerriet- werd Mariënburg in 1884 operationeel als suikeronderneming en kon ongeraffineerde suiker worden geëxporteerd. Het aantal hectaren in cultuur gebracht land groeide gestaag van 108 hectaren in 1890 tot 2.600 hectaren in 1933. Het aantal tonnen suiker nam toe van ongeveer 30.000 ton in 1890 tot 190.000 ton in 1932.
De NHM was voordat het bedrijf Mariënburg werd opgezet al eigenaar van suikerplantage De Resolutie (luslusi) in het district Commewijne. Deze suikerplantage was gelegen aan de rechteroever van Commewijnerivier tegenover de plaats Nieuw Amsterdam. Omdat deze plantage dichtbij een zwampgebied lag en de opbrengst van suikerriet gaandeweg begon terug te lopen, besloot de NHM deze plantage op te heffen. Op plantage De Resolutie hadden Afrikaanse slaafgemaakten gewerkt en later werkten er een klein aantal Chinese contractarbeiders. Hindostaanse contractarbeiders namen vervolgens het werk over. Na het besluit om plantage De Resolutie op te heffen moesten de Hindostaanse contractarbeiders verhuizen naar Mariënburg waar zij werden tewerkgesteld. Velen gingen onder protest mee omdat zij hun zelf aangelegde moestuinen moesten verlaten.

Het suikerriet werd per trein vervoerd (1922).
Het aantal arbeiders op Mariënburg groeide uit van 541 in 1890 tot meer dan 3.000 in 1930. Naast contractarbeiders werkten er ook zogeheten vrije arbeiders. In het begin werkten er vrijwel uitsluitend Hindostaanse arbeiders maar na 1890 werden gaandeweg steeds meer Javaanse arbeiders aangesteld. In het jaar 1900 -twee jaar voor de grote Hindostaanse opstand- werkten er 2.648 arbeiders, onder wie 1.6.32 contractarbeiders en 1.016 vrije arbeiders. Het aantal vrije arbeiders nam echter af; in 1920 waren van de in totaal 2916 arbeiders 142 vrije arbeiders en 2.772 contractarbeiders (Hoefte 1987). Gemiddeld heeft 20% van de Hindostaanse contractarbeiders en 25% van de Javaanse contractarbeiders in Suriname voor Mariënburg gewerkt. Daarmee is Mariënburg de grootste werkgever geweest van deze immigranten. Zoals vermeld lagen de immigrantenwoningen (de koelielines) aan de ene kant van de weg en aan de overkant, gescheiden door een sloot, lag het fabriekscomplex annex kantorencomplex. Daar bevond zich ook de directeurswoning. De arbeiders moesten een brug oversteken om dit complex te bereiken. De directeurswoning was op hoge neuten en van daar had men goed zicht op een groot deel van het terrein alsook op de koelielines aan de overkant.

Het kantorencomplex Mariënburg met een hek. De directeurswoning op Mariënburg.
Staking op plantage Alliance
Voordat de grote opstand op plantage Mariënburg eind juli 1902 uitbrak was het al flink onrustig geweest op de verder gelegen suikerplantage Alliance, waar eveneens Hindostaanse contractarbeiders werkten. Alliance ligt stroomopwaarts aan de rechteroever van de Commewijnerivier. De Hindostaanse contractarbeiders van beide suikerplantages hadden contact met elkaar. Er werden doorgaans roeiboten gebruikt, maar er waren toen al ook stoomboten in de vaart die stopten bij de verschillende plantages. De arbeiders waren in het weekeinde vrij en hadden bovendien relatief veel vrije feestdagen; de hindoes hadden 32 feestdagen en de moslims 16 feestdagen per jaar. Eind juni 1902 waren er problemen tussen de Hindostaanse arbeiders en de leiding van plantage Alliance, waar de Schot A.G. Knott directeur was. De humaan ingestelde gezagvoerder Alex Shedden ging in het voorjaar van 1902 met een kortstondig verlof naar Europa en over zijn waarnemer waren veel arbeiders ontevreden. Zij klaagden over ‘een sedert het vertrek van den gezagvoerder ingevoerde aanmerkelijke verlaging der loonen en over minder goede behandeling door een der Hindostaanse hoofdlieden’. De klacht betrof dus loonsverlaging en het optreden van de sardaar Abdoolah. In deze regio waren er toentertijd twee districtscommissarissen aangesteld. Op de plaats Ephrata zetelde districtscommissaris H. J. Kremer voor het gebied Cottica en Boven-Commewijne waar plantage Alliance onder viel. Deze districtscommissaris was niet geliefd onder de arbeiders. Districtscommissaris H. Van Breen van Beneden-Commewijne, waar plantage Mariënburg onder viel, had wel oor voor de klachten van arbeiders en genoot meer vertrouwen. De Hindostaanse contractarbeiders mochten klachten indienen bij de districtscommissaris over hun behandeling door de leidinggevenden van hun plantage. Op zaterdag 28 juni 1902 staakten Hindostaanse en Javaanse arbeiders op plantage Alliance het werk. Een 137-tal, namelijk 100 Hindostanen en 37 Javanen gingen zonder toestemming van de waarnemende gezagvoerder van plantage Alliance en ‘met voorbijgang van hunnen op Ephrata wonenden districtscommissaris’ Kremer naar het nabijgelegen Frederiksdorp waar districtscommissaris Van Breen zetelde. Zij klaagden bij hem over te zwaar werk ‘in verband met het geringe loon en over den hoofdman’ (Koloniaal Verslag 1903, bijlage M). Van Breen hoorde hun grieven aan. Hij raadde hun aan terug te keren naar hun plantage en het werk te hervatten. Zij werden met een stoomboot teruggestuurd. De houwers die zij hadden meegenomen werden zekerheidshalve in beslag genomen, in zakken verpakt en teruggestuurd. De ontevreden arbeiders bereikten om 11.00 uur in de ochtend op 29 juni 1902 hun plantage die -zoals gezegd- formeel onder het gezag van districtscommissaris Kremer viel. Op zondagochtend 29 juni 1902 bezocht Kremer vergezeld van een tolk en twee politiebeambten daarom plantage Alliance om een onderzoek in te stellen naar de oorzaken van de werkstaking.

Trolley op een spoorbaan.
Jumpa Raygaroo
De waarnemend gezagvoerder liet districtscommissaris Kremer weten dat de contractarbeider Jumpa Raygaroo de leider (de ‘hoofdopruier’) van de werkstaking was. Daarop liet Kremer Raygaroo arresteren, namelijk hem ‘binden’. Het Koloniaal Verslag 1903 vermeldt dat daarna:
de overige koelies onrustig werden en begonnen te roepen dat, als hun makker werd gebonden, zij ook wilden gebonden worden, want dat deze niets meer had gedaan dan zij. Toen op hun geroep Jumpa Raygaroo niet werd losgelaten, begonnen zij tegen het gebouw op te dringen, waar zich, behalve de districts-commissaris, ook nog 2 politiebeambten, een tolk, de waarnemende gezagvoerder en een opzichter der plantage bevonden, en eindelijk met steenen en flesschen in het kantoor te werpen.
Kremer voelde zich onveilig en liet eerst door de politiebeambten zes revolverschoten
‘op de koelies lossen, gaf daarna last om Jumpa Raygaroo los te laten, verliet vervolgens met allen die bij hem waren, door een achterdeur het kantoor en vluchtte in de bottelarij van de gezagvoerderswoning, waar de koelies hem echter ontdekten en met stokken mishandelden. Na die mishandeling verlieten ze hem, doch kort daarop kwam één hunner, die een schot in de bil had gekregen, hem zeggen, dat hij niet bang meer behoefde te zijn en niet meer mishandeld zou worden, waarop die koelie hem naar de woning van den eigenaar der plantage bracht. De waarnemende gezagvoerder, de opzichter en de politie-beambten, die tegelijk met den districts-commissaris Kremer uit het kantoor waren gevlucht, werden eveneens door de koelies achterhaald en zoodanig met stokken geranseld, dat zij zeer ernstige verwondingen opliepen.
Gezien de mishandelingen van deze autoriteiten kwam in de middag van 29 juni 1902 om vier uur districtscommissaris Van Breen aan op plantage Alliance om de orde te herstellen. Het lukte hem ‘met den besten uitslag de koelies tot kalmte’ aan te manen en langzamerhand werden de gemoederen ‘tot bedaren’ gebracht. Vanuit Paramaribo waren op dezelfde dag ook de procureur-generaal en agent-generaal Barnet Lyon met een detachement van 26 militairen en politieagenten vertrokken met een stoombarkas. Toen zij ’s avonds om half negen in de buurt van plantage Alliance arriveerden, vernamen ze van districtscommissaris Van Breen, die hen ‘een eindweegs was tegemoet gevaren’, dat de rust op Alliance was hersteld. Er werd besloten het detachement door te zenden naar de naburige plantage Nieuw Meerzorg en zelf daar te gaan overnachten. Op beide volgende dagen werd door de procureur-generaal, op diens verzoek bijgestaan door districtscommissaris Van Breen en de agent-generaal een nauwkeurig onderzoek ingesteld naar de oorzaken van de ontevredenheid. Op plantage Alliance werd spoedig een andere gezagvoerder aangesteld en de lonen voor enkele werkzaamheden werden iets meer verhoogd. Daarna was de rust teruggekeerd dankzij de bijzondere inspanningen van districtscommissaris Van Breen. Niettemin werd een rechtszaak gevoerd over deze opstand van Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders. Bij vonnis van het Hof van Justitie van 4 oktober 1902, n°. 24, werden:
‘één Nederlandsche en zestien Britsch-Indische immigranten van de plantage Alliance schuldig bevonden aan weerspannigheid door aantasting van een ambtenaar en ondergeschikte ambtenaren van politie, handelende ter uitvoering van algemeene verordeningen gepleegd door meer dan twintig gewapende personen en deswege onder aanneming van verzachtende omstandigheden ieder veroordeeld tot gevangenisstraf voor den tijd van zes maanden, met bepaling dat zij buiten de gevangenis aan openbare werken zullen mogen worden te werk gesteld en hoofdelijk in de kosten van het geding.’ (Koloniaal Verslag 1903, bijlage M).
Directeur James Mavor
De directeur van plantage Alliance, de eerdergenoemde Knott was in 1882 gepolst om directeur van de nieuwe suikerplantage Mariënburg te worden. Hij weigerde echter en de NHM moest buiten Suriname op zoek gaan naar een geschikte directeur die deze grote onderneming zou gaan leiden. In het naburige Brits-Guyana werd de directeur van de grote suikerplantage Rosehall, de Schot James Mavor, bereid gevonden om deze taak op zich te nemen. Mavor werd beschreven als een grote persoonlijkheid die in staat was met ‘koelies en negers’ te werken. Mavor vertrok op 17 juli 1883 naar Suriname en was toen 38 jaar. Hij begon met de opbouw van Mariënburg. Mavor wist tot zijn gewelddadige dood op 29 juli 1902 deze onderneming succesvol te leiden. Hij verdiende 10.000 guldens per jaar en had naast een riante woning recht op allerlei extra’s, zoals een verloftoelage van 5.000 guldens per jaar. Ter vergelijking: het gemiddelde loon van mannelijke Hindostaanse contractarbeiders was iets minder dan 200 guldens per jaar. Mavor werd toentertijd als een machtige man in Suriname beschouwd vanwege de grote inkomsten uit de belasting die werd geheven op de export van suiker. Directeur James Mavor en zijn staf voerden echter op plantage Mariënburg een streng regime. Vooral toen de zogeheten suikercrisis uitbrak moesten bezuinigingen worden doorgevoerd. Er werd gepoogd om tegen een zo laag mogelijk loon maximale arbeidsprestaties te bereiken. Over de arbeidsprestaties van Hindostaanse contractarbeiders was men doorgaans zeer tevreden.
Er werd terdege ingezien dat de koelies het uiterste van zichzelf vergden door 4 uur in de ochtend op te staan, een eenvoudige maaltijd te gebruiken, van 6 uur inde ochtend tot en met 4 uur in de middag veldarbeid of 10 uur per dag fabrieksarbeid te verrichten, daarna in hun moestuinen of op percelen tot voorbij het vallen van de avond door te werken, alles in en om hun woningen in goede orde te onderhouden; daar was niets op aan te merken (Ferrier 1998: 112).
Bij overtreding van de regels van het arbeidscontract, zoals het niet beschikbaar zijn voor arbeid (werkweigering) en desertie waren er zware straffen. Er waren om de twee weken rechtszittingen, waarbij een zogeheten ommegaande rechter straffen oplegde. De directeur en de opzichters mochten de arbeiders niet zelf straffen; dat gebeurde doorgaans pas na een rechtszitting. Na veroordelingen werden degene die een gevangenisstraf kregen en zich opstandig gedroegen soms veroordeeld tot de zogeheten kromboei. De Britse consul die in Paramaribo zetelde en moest toezien op de naleving van de rechten van de Hindostaanse contractarbeiders klaagde daarover. De gouverneur en agent-generaal durfden echter niet te veel tegen Mavor in te gaan vanwege de grote inkomsten die door Mariënburg werden gegenereerd. Mavor werd Massa Mewa genoemd. Massa is verbastering van het Sranan woord Masra dat baas betekent. Mavor genoot respect. Hij was echter niet geliefd bij de arbeiders. Er waren soms ook communicatieproblemen. De tolken konden niet altijd alles goed vertalen, vooral wanneer het emoties en agressie betrof.
Eis voor loonsverhoging
Het minimumloon was 60 cent per dag voor mannen en 40 cent voor vrouwen. Men werkte meestal volgens het principe van de werktaak. De veldarbeiders moesten onder meer het suikerriet (af)kappen van de toppen en het riet (uit)dragen en tevens ook de trenzen schoonmaken. Het werk werd verdeeld per ‘bed’ (een bepaald oppervlakte). Op plantage Mariënburg klaagden de arbeiders dat het werk te zwaar was en er werd ook per afgeronde werktaak betaald. Bovendien was er een tekort aan arbeiders omdat er in India een uitbraak was van de pest. In 1900 was een zending van Hindostaanse contractarbeiders geannuleerd. Volgens het Koloniaal Verslag van 1903 had het bedrijf Mariënburg in 1901 mede daarom werkovereenkomsten gesloten
met een aantal koelies, afkomstig van Demerara en Trinidad, die altijd over te zwaar werk klaagden en den slechten geest onder het volk niet weinig aanwakkerden. Alle pogingen door den agent-generaal en den districts-commissaris van Beneden-Commewijne aangewend, om de loonen te doen verhogen, waren tevergeefs.
Er waren loonsverlagingen ingevoerd per werktaak en de eerdergenoemde districtscommissaris Van Breen pleitte voor loonsverhogingen. Het lukte mannelijke veldarbeiders niet meer om 80 cent of meer per dag te verdienen. Zo vertelde de contractarbeider Emambux (afkomstig uit Brits-Guyana) dat hij vroeger (vóór 1900) vier, vijf of zelfs zes gulden per week kon verdienen. Er werd in principe vijf dagen per week gewerkt. De laatste jaren was het loon minder geworden en de week vóór de opstand verdiende hij f3,30 per week (Ferrier 1998: 106, 108). Op 27 juli 1902 weigerde een groep rietkappers om hun werktaak uit voeren. Er werd 15 cent per ‘bed’ betaald. De opzichter Hermelijn kon Mavor ervan overtuigen een loonsverhoging toe te kennen voor de ‘langste bedden’. Zijn argument was ‘omdat arbeiders over zo’n verren afstand het riet hadden uit te dragen’. Hermelijn kondigde deze voorgenomen loonsverhoging tot 24 cent per ‘bed’ aan. De arbeiders waren daar echter niet tevreden mee en zochten Mavor op in zijn kantoor. Zij gedroegen zich daarbij ordelijk (Bhagwanbali 2011: 107). Mavor besloot daarop om zelf naar het veld te gaan om de ‘bedden’ te inspecteren.

Bedrijfslogo Mariënburg. Directeur James Mavor op poster van Film Het geheim van Mariënburg.
Op dinsdag 29 juli 1902 kwam Mavor te paard om de ‘bedden’ te inspecteren. In het Koloniaal Verslag 1903 staat het volgende:
De heer Mavor beloofde zelf naar het werk te komen kijken en met dat doel begaf hij zich ’s middags omstreeks 3 uur te paard naar het veld. Daar aangekomen liet hij door eenige rietkappers een vaam suikerriet opstapelen, waarna hij beloofde het loon nog iets te zullen verhoogen.
Een deel van de rietkappers, zowel Hindostaanse als Javaanse contractarbeiders, weigerde echter tegen de geringe loonsverhoging verder te werken. Het waren voornamelijk arbeiders die op ‘de langen bedden waren geplaatst’; zij zaten of op de dam of in het rietveld. Zij wilden districtscommissaris Van Breen hierover spreken en kregen van Mavor te horen dat drie van hen daarvoor een verlofpas konden krijgen. Daarna volgde de dramatische gebeurtenis. Het Koloniaal Verslag vermeldt:
Toen de heer Mavor zich daarop wilde verwijderen, begonnen eenige Britsch-Indische immigranten naar hem rietstokken te werpen en te vervolgen. Ook de hem vergezellende opzichters werden op dezelfde wijze aangevallen. De gezagvoerder (Mavor -C.C.) sprong toen op zijn paard en reed hard weg, de opzichters op een aldaar wachtende locomotief, gevolgd door een tweehonderdtal razende en tierende, met houwers gewapende koelies, uit wier geschreeuw van maro, maro! (slaan, slaan) nu ten duidelijkste bleek, wat ze in hun schild voerden. Voor het kantoor steeg de heer Mavor van het paard, liep even naar binnen om den zich aldaar bevindenden mede-agent der Handelsmaatschappij mede te deelen, wat er gebeurd was en na dezen verzocht te hebben om hulp te telephoneeren, begaf hij zich naar de suikerfabriek. De inmiddels uit het veld aangekomen koelies, wier aantal aanmerkelijk was toegenomen, begonnen nu de telephoonpalen af te hakken, waardoor de telephonische gemeenschap tusschen het kantoor en het op 15 minuten afstand gelegen politiestation werd verbroken en deden een aanval op het kantoor en den winkel.
Directeur Mavor gewelddadig omgebracht
De woedende arbeiders kwamen zo dreigend op directeur Mavor af dat hij naar de fabriek vluchtte. In de fabriek haastte het personeel zich naar de bovenverdieping toen ze de directeur, gevolgd door de opstandige menigte, zagen aankomen. De arbeiders stonden schreeuwend en scheldend buiten. Om te voorkomen dat ze de boel zouden stukslaan, ging Mavor naar buiten. Zij ‘vielen den heer Mavor met houwers aan, waarna zij hem bloedend en verwond op de meest barbaarsche wijze afmaakten’. Mavor kreeg van alle kanten houwer- en stokslagen en was een kwartier later dood door 47 kap- en steekwonden. Sommige bronnen melden overigens dat Mavor in de fabriek bleef en daar werd gedood (Hira 1982; Hoefte 1987). Uit de getuigenverhoren over de dood van Mavor die vier dagen in beslag namen, blijkt dat de eerste houwerslag op het hoofd hem buiten was toegebracht. Wel waren er stenen naar hem gegooid toen hij zich in de fabriek bevond en was hij toen al gewond geraakt aan het hoofd. Bloedend kwam hij naar buiten en verzocht de opstandelingen tevergeefs hem niet te doden (Ferrier 1998: 106). De woedende menigte bekogelde vervolgens schreeuwend alle stafhuizen met stenen en flessen. Het zij opgemerkt dat Mavor zich ongewapend te paard begaf en ook na zijn vlucht zich niet terugtrok in zijn huis, maar naar de fabriek ging. Hij kon thuis boven de hoge trap zijn Winchester rifle (geweer) ter hand nemen en eventueel schieten. Maar ‘hij begaf zich naar de opgewondenen… erop rekenende, dat zijn invloed groot genoeg was om hen tot bezinning te brengen.’ (Waller 1965: 109). Mavor had vanwege zijn negentien jaar ervaring met de Hindostaanse contractarbeiders blijkbaar niet verwacht dat zij ertoe over zouden gaan hem te doden. Hij was er overigens van overtuigd dat er geen opstand op Mariënburg zou uitbreken onder zijn strakke leiding. Het zij vermeld dat de NHM (te Amsterdam) vanwege bezuinigingen opdracht had gegeven de lonen te verlagen en Mavor had teruggeschreven dat loonsverlaging niet mogelijk was. Toch werd het laden van suikerriet van 20 cent per ton teruggebracht tot 15 cent.
Detachement militairen
Het verminkte lijk van Mavor met vele kapwonden werd naar zijn woning gebracht. Districtscommissaris Van Breen riep de hulp van de autoriteiten in Paramaribo in met een bericht: ‘Opstand op Mariënburg! Directeur is vermoord!’. Hij stelde voorts de gouverneur via een telefoonbericht op de hoogte van de gewelddadige dood van Mavor, de vernielingen en de wanorde op plantage Mariënburg en de nabijgelegen plantage Zoelen. In Paramaribo werd besloten hardhandig op te treden tegen de opstandelingen. Er werden snel twee stoombarkassen in gereedheid gebracht van de dienst Koloniale Vaartuigen. Samen met de procureur-generaal, de advocaat-generaal, agent-generaal Barnet Lyon en 30 politieagenten vertrok een groot detachement bestaande uit 94 militairen om 18.00 uur uit Paramaribo richting Mariënburg. Ook vanuit het Fort Nieuw Amsterdam vertrok een detachement van 29 militairen richting Mariënburg. Er waren berichten dat de opstandige arbeiders gewapend met houwers zich op Mariënburg en de nabijgelegen plantage Zoelen ophielden. In de avond omstreeks 21.00 uur kwamen de autoriteiten en de 123 militairen op plantage Mariënburg aan. De in 1895 geboren heer Bhola die als jongen op plantage Zoelen woonde, gaf het volgende beeld van de sfeer:
Op deze dag bevond ik mij op weg naar de winkel van de Chinees Yaw om boodschappen te doen. Plotseling zag ik soldaten van het regiment Nieuw-Amsterdam op de weg, richting Mariënburg gaan…zag ik boten bemand met soldaten die vanuit de stad kwamen en de Commewijnerivier opvoeren. Ik snelde naar huis …Mijn ouders haasten zich naar Zoelen om mijn broertjes op te halen. Op Zoelen dreigde er ook een opstand uit te breken. De arbeiders maakten een plan om de gehate Sardaar, de koeliehoofdman Ramharak, op te ruimen. Maar door de reeds aangekomen troepenmacht op Mariënburg zagen ze hiervan af. Op Jaglust (Aklos) werd er ook een Sardaar gekapt… Mavor heb ik gezien. Hij bereed een groot bruin paard. Om zijn hoofd had hij een doek en daarop een grote hoed. Hij had geen al te groot postuur. (Djwalapersad & Mac Donald 1988: 24).
Direct na aankomst van de autoriteiten en de militairen op Mariënburg werd alles geïnspecteerd en een strategie bepaald om de verdachten te arresteren.

Woningen van contractarbeiders te Mariënburg. Foto J.F. Hennequin
Gewelddadige confrontatie
Op woensdagochtend 30 juli 1902 werd om 5.30 uur in de ochtend opdracht gegeven tot een zogeheten reveille (ontwaken). Het detachement marcheerde om 5.45 uur naar het (hoofd)kantoor van de plantage Mariënburg. Omdat er grote problemen werden verwacht bij het arresteren van de daders en hun leiders werd de gezaghebbende districtscommissaris Van Breen hiermee belast, daarbij ondersteund door veertien politiemannen en twintig militairen. Men wilde de arbeiders niet provoceren. Niettemin werden meer dan zestig militairen op afstand -en gewapend- als reserve gehouden. Omstreeks 7.45 uur werden de arbeiders geacht naar de suikerrietvelden te vertrekken om te werken. Districtscommissaris Van Breen vertrok naar de koelielines om de verdachte arbeiders te arresteren. Hij keerde met veertien arrestanten terug die door enkele getuigen als de hoofddaders waren aangewezen, onder wie ook een Javaan. Bij de arrestatie had Van Breen geen verzet ondervonden. Enkele arbeiders hadden hem wel toe gesnauwd: ‘Aph kaun tjied ke wagti kare hai? Soeroe karde ham log ke djaan lene ko’. (Waarop wachten jullie nu op? Begin ons te doden). Om 8.00 uur werden enkele contractarbeiders verhoord door de procureur–generaal.
De arbeiders weigerden aan het werk te gaan. Bij de brug over de looskreek die de koelielines scheidde van het kantoorcomplex en stafwoningen merkte districtscommissaris Van Breen dat een groot aantal Hindostanen en Javanen de daar staande slijpstenen in gebruik had genomen om houwers te slijpen. ‘Verscheidene koelies waren toen bezig hunnen houwers te scherpen’, terwijl zij allen ’s morgens hardnekkig hadden geweigerd aan het werk te gaan, aldus het Koloniaal Verslag. Uit het geroep, het heen-en-weer geloop en geschreeuw van de grote groep leidde Van Breen af dat verzet op handen was. Om 8.45 uur begonnen de arbeiders zich te verzamelen. Districtscommissaris Van Breen was met de arrestanten bij het hoofdkantoor aangekomen toen gemeld werd dat van alle zijden woedende arbeiders met houwers naderden. Het gerucht ging dat drie groepen arbeiders, elk ettelijk honderden personen sterk, van verschillende zijden op het hoofdkantoor afkwamen waar de autoriteiten zich ophielden. Het was inmiddels 10.00 uur. De militairen en politie waren al gewapend aangetreden. De Javanen en de Hindostanen vormden elk een groep die van de rechterzijde naderde. Verder naderde een heel grote groep Hindostanen vanaf de hoofdweg het terrein van het hoofdkantoor. Allen eisten vrijlating van de arrestanten. Via een tolk werden de arbeiders verzocht rustig naar huis te gaan, maar dat had een averechtse uitwerking. Zij bleven nog harder schreeuwen om vrijlating van de arrestanten. Het demonstratief laden van geweren en het opzetten van de bajonetten maakten geen indruk op de woedende menigte.
De procureur-generaal gaf in drie talen, het Hindostaans, het Sranan (Neger-Engels) en het Javaans, via de tolken de opdracht aan de arbeiders om terug te keren naar de koelielines. Maar hun houding werd steeds dreigender. Zij hieven een oorverdovend geschreeuw aan en eisten vrijlating van de arrestanten. De procureur-generaal wilde niet meteen de aanval openen. Hij liet de sommatie om terug te keren nog tweemaal herhalen. De militaire commandant, luitenant Pet, schatte in dat de gevolgen niet te overzien zouden zijn wanneer zijn detachement frontaal in botsing zou komen met de grote overmacht van woedende arbeiders. De procureur–generaal liet de tolken nogeens tweemaal de eerdere sommatie herhalen. Maar de arbeiders drongen langzaam op richting de brug die toegang gaf tot het kantorencomplex. Zij riepen: ‘maro, maro’ (slaan, slaan). De Javaanse groep drong niet verder op. Zij namen een afwachtende houding aan en bleven op een ‘eerbiedige afstand’ staan.
24 doden
Er werd bevolen het gebied van het kantoorcomplex niet te betreden. Toen de opstandelingen ‘over de tevoren vastgestelde lijn’ gingen, gaf Luitenant Pet het middelste detachement opdracht het vuur te openen, en daarna aan de rechtervleugel van het detachement. Er volgde een salvo. De linkervleugel heeft niet gevuurd omdat de Javaanse groep massaal op de vlucht sloeg na het horen van het eerste schot. Het Koloniaal Verslag 1903 (bijlage M) geeft het volgende relaas:
De procureur-generaal, den hachelijken toestand ziende, waarin het detachement militairen en de ambtenaren zich bevonden gaf verlof om te vuren. De menigte tot vijf malen toe gesommeerd om uit elkaar te gaan en zich rustig te gedragen, antwoordde daarop met ‘gehoe’ een eigenaardig geschreeuw, dat minachting beduidt. De immigranten, waarschijnlijk in de overtuiging dat, er niet geschoten mocht worden, drongen steeds meer en meer op, en toen moest eindelijk van de vuurwapenen gebruik worden gemaakt. Zeventien Britsch-Indische immigranten werden gedood en 39 gewond. Van de gewonden stierven er later nog zeven. Dit optreden der militairen maakte een diepen indruk op de oproérige menigte. Zij stoof onmiddellijk uit elkaar en den volgenden morgen hervatte het grootste deel der arbeiders het werk.
Hoewel er slechts één salvo was gegeven, waren sommige militairen blijven doorvuren. Met enige moeite was het commandant Pet gelukt om het vuren te doen staken. Een commandant van de troepen in Suriname, F. Boissevain, liet op 3 augustus 1902 aan de gouverneur weten:
Die rapporten geven mij aanleiding op te merken dat de troep…teveel patronen verschoten heeft. De commando’s zijn goed gegeven …Daar slechts één salvo is bevolen hadden hoogstens 40 patronen verschoten mogen zijn: nu zijn er op dat oogenblik 91 verbruikt… Door de manschappen van luitenant Brandt zijn er 26 verbruikt (zie verder: Bhagwanbali 2011: 100-125).
In totaal werden er 117 schoten op de arbeiders gelost en vielen meer dan zestig Hindostaanse arbeiders neer. De overige opstandelingen vluchtten naar de koelielines. Dertien Hindostaanse arbeiders waren ter plekke dood; twee overleden kort daarna en een overleed onderweg naar het hospitaal. Naast deze zestien doden zijn later nog acht Hindostaanse arbeiders overleden in het militair hospitaal in Paramaribo. Sommige bronnen, zoals het Koloniaal Verslag 1903, hebben het over zeventien doden en zeven gewonden die later overleden. Er werden twintig vlijmscherp geslepen houwers op het slagveld in handen van de doden en gewonden of naast hen op de grond aangetroffen. Na de slachting was alles rustig. In de fabriek van Mariënburg werden nog enige werkzaamheden verricht en de militairen hielden de wacht op strategische posten.
Ongebluste kalk
De lijken van de omgekomen arbeiders werden op een rij naast elkaar gelegd en enige tijd zo gelaten om als een afschrikwekkend voorbeeld te dienen. Daarna werden ze vervoerd op een trolley (trollie), een spoorwagen die met de hand wordt bediend. Zij werden in een massagraf gegooid en met twee lagen ongebluste kalk (calciumoxide) overdekt, zodat de beenderen snel zouden vergaan (Jhauw 1984: 65). Agent-generaal Barnet Lyon heeft nog tevergeefs geprotesteerd tegen deze ‘begrafenismethode’, omdat geen rekening werd gehouden met hindoe- en moslimgebruiken en -tradities. De autoriteiten wilden echter alle herinneringen uitwissen en geen pelgrimsplek laten ontstaan. Barnet Lyon vertrok spoedig daarna naar Nederland met groot verlof en is niet meer teruggekomen naar Suriname. Djwalapersad & Mac Donald (1988: 8, 24) stelden over de plek van het massagraf:
De lijken van de doorgeschoten arbeiders werden gedumpt in een grote kuil (barka garjiha) en overgoten met tjuna, ongebluste kalk. Dit graf ligt vermoedelijk aan de overkant van de houtzagerij in Mariënburg…de doden werden met de trollie (spoorwagen) vervoerd. In de fabriek werd ongebluste kalk gebruikt bij het zuiveringsproces van de suiker.

Archeoloog Ben Mitrasingh bij de verroeste machines op Mariënburg.
Er zijn pogingen ondernomen om dit massagraf te vinden. De Hindostaanse archeoloog B. Mitrasingh heeft tot april 2016 tevergeefs gezocht naar de plek van het massagraf.
Consternatie
22 gewonde arrestanten werden in de voormiddag van 30 juli 1902 samen met het lijk van Mavor -op verzoek van zijn echtgenote- per boot naar Paramaribo overgebracht. Daar werd de boot aan de Waterkant opgewacht door een nieuwsgierige en opgewonden menigte. De in India geboren Mahadew Gangaram Panday die als jongen in Paramaribo heeft gewoond, maakte de komst van het lijk van Mavor in Paramaribo mee:
Op de middag van 30 juli 1902 slenterde Mahadew langs de Waterkant. Hij zag toen ter hoogte van het Politiebureau, lontu house, bij de platte brug een grote oproerige menigte. Mahadew wilde er meer van weten en ging een kijkje nemen. Toen schrok hij hevig en deinsde terug. De menigte was woedend en deed lelijke uitlatingen aan het adres van de Brits Indiërs…terwijl de menigte bij de platte brug stond, arriveerde een barkas met soldaten, politieagenten, gewonde Hindostaanse arbeiders en een lijkkist. De menigte was woedend en gooide met stenen naar de gewonde arbeiders, en wilde hen te lijf gaan. De jonge Mahadew snelde, geschrokken door dit alles, naar huis…Mavor werd begraven op Jacobus Rust, een nu verdwenen begraafplaats. (Djwalapersad & Mac Donald 1988: 31).
De brute aanslag op Mavor bracht veel consternatie met zich mee en de Hindostaanse contractarbeiders raakten erdoor in diskrediet. Jhauw (1984: 65):
De lijkstoet en de brancards en rijtuigen met gewonden trokken veel belangstellenden. De stemming was zeer verbitterd. Beesten, ellendelingen, bloedhonden, moordenaars, dat waren de namen waarmee het publiek de gewonde immigranten ontving. Om te voorkomen dat het op baldadigheden zou uitlopen had men goede maatregelen getroffen voor een snel transport. Voorts was op de dag van de begrafenis de vlag van het gouvernementshotel halfstok gehesen.
Hindostanen werden in de straten van Paramaribo ‘getart, uitgejouwd, gemolesteerd en zelfs aangevallen’. Op 31 augustus 1902, de jaarlijkse konverjari (Koninginnedag) werd flink gefeest, gedronken en gescholden op de koelies. De autoriteiten deden een beroep op de gemeenschap om zich te beheersen. Niettemin werd gepleit voor het invoeren van ‘catting’: het geselen met een zweep (chatkun) van contractarbeiders die de wet overtraden. De rechtszitting begon op 18 oktober 1902 en het vonnis volgde op 5 november 1902. De voorstanders van het geselen stelden dat de straffen te licht waren. De discussie over invoering van het geselen was al opgelaaid toen in 1891 een contractarbeider de directeur van plantage St. Barbara had doodgekapt. Gouverneur Savornin Lohman verbood echter destijds de invoering van ‘catting’ dat wel werd toegepast in Brits-Guyana. De doodstraf noch geseling werd ingevoerd na het vonnis in 1902. Overigens was Mavor wel voorstander van geseling als straf (Ferrier 1998: 109, 110,125).
In 1940 werd de begraafplaats Jacobsrust in Paramaribo waar Mavor begraven lag, ontruimd om woningen te bouwen voor de opvang van Joodse vluchtelingen. De resten van Mavor zijn toen herbegraven op de begraafplaats Karangsarie bij plantage Mariënburg, waar ook andere directeuren van Mariënburg waren begraven.

Grafsteen van Mavor bij Mariënburg.
Redenen
De rechtszittingen namen vier dagen in beslag en de arrestanten verklaarden dat er ontevredenheid bestond over het loon. Van hen werden acht schuldig bevonden aan ‘doodslag in vereniging’ en werden veroordeeld tot twaalf jaar dwangarbeid in de gevangenis. De namen van de veroordeelden zijn: Deokali, Budree, Mohangoo, Natha, Ganpat, Charru, Sheosing en Herdith. De overige veertien werden vrijgesproken. Een van de veroordeelden was de opstandeling Dhoen-Dhoen. Hij zou de hoofddader zijn geweest; hij zou Mavor als eerste hebben ‘doodgekapt’. Tijdens het proces werd Budree als hoofdader aangewezen; dit was hoogstwaarschijnlijk de achternaam van Dhoen-Dhoen. Er werd beweerd dat Mavor ‘een buitenechtelijke affaire’ zou hebben gehad met de vrouw van Dhoen-Dhoen en dat was voor hem de directe reden geweest voor het doden van Mavor (Ferrier 1998: 105, 130). Dhoen-Dhoen kreeg later gratie van koningin Wilhelmina en werd een vrij man. Omdat Dhoen-Dhoen jarenlang was geketend kon hij niet meer lopen; hij was mank geworden. Een informante van 85 jaar vertelde in 2012 dat zij Dhoen–Dhoen heeft gekend:
Dhoen-Dhoen sleepte zich voort op handen en voeten. Ik heb hem gezien in de Jodenbreestraat. (Ham dekhli Dhoen-Dhoen kaise raha Jodenbreestratwa me). Zijn ellebogen en knieën bloedden telkens bij het voortslepen. Een maráthin (halfblanke) vrouw had medelijden met hem. Zij heeft hem naar een schoenmaker gebracht. De schoenmaker heeft voor hem leren omhulsels laten maken voor knieën en ellebogen, zodat zijn lichaam niet in contact kwam met de grond en hij daardoor niet telkens verwond raakte.
Later bewoog Dhoen-Dhoen zich voort op een wagentje op wielen door Paramaribo. Dhoen-Dhoen werd gerespecteerd door de contractarbeiders vanwege zijn vermeende eerwraak. Volgens een informante die op Mariënburg in 1924 was geboren had Mavor ook een Hindostaanse ‘buitenvrouw’ die op Alkmaar woonde en had kinderen met haar. Ferrier (1998: 130) stelde dat in de archieven van NHM die hij heeft bestudeerd niets hierover is terug te vinden, maar hij acht dit ‘als meer dan heel en zeer waarschijnlijk’.
Het gewelddadige optreden van de militairen op Mariënburg had veel beroering teweeggebracht, ook bij de autoriteiten en plantage-eigenaren. Men zag in dat het ingrijpen van het leger wel erg rigoureus was geweest. De soldaten, zo werd aangenomen, waren in het nauw gedreven en hadden in paniek gehandeld. Een Schotse planter, eigenaar van plantage Burnside in Coronie, eiste een grondig onderzoek. Hij meende dat de immigratie van Britse onderdanen moest worden stopgezet zolang dit onderzoek niet was verricht. Hij stelde dat Hindostaanse opstandelingen wisten dat er op hen zou worden geschoten en de gevolgen daarvan hadden aanvaard. Een andere planter meende echter dat de opstandelingen dachten dat de geweren met los kruit waren geladen. Daarom weigerden zij gehoor te geven aan de sommaties (Ferrier 1998). Leden van de Tweede Kamer in Nederland stelden nog vragen aan de Minister van Koloniën. De Minister van Koloniën, A.W.F. Idenburg verklaarde onomwonden dat de misstanden van de kant van de leidinggevenden op Alliance en Mariënburg tot deze opstanden hadden geleid (Hoefte 1987). Maar men ondernam geen actie om dergelijke excessen in de toekomst te voorkomen. De officiële rapporten spraken over een loonconflict dat uit de hand was gelopen. De werkelijke problemen op de plantages, zoals de slechte werk- en leefomstandigheden en machtsmisbruik door eigenaren en opzichters werden niet onderkend. Van de zijde van Hindostaanse contractarbeiders is -zoals gezegd- betoogd dat Mavor Hindostaanse vrouwen seksueel intimideerde, hetgeen de reden was voor hun gewelddadige actie jegens hem. Het Koloniaal Verslag 1903 gaf echter een welhaast racistische verklaring van de toedracht:
Een complex van oorzaken is de aanleiding geweest tot de hierboven medegedeelde gebeurtenissen, doch wat bij menschen van anderen volksaard hoogstens aanleiding zou hebben gegeven tot lijdelijk verzet of het inbrengen van klachten, leidde bij de Britsch-Indische immigranten met hun licht ontvlambaren aard tot verzet en moord.
De autoriteiten in Suriname en in Nederland vroegen zich na deze opstand nog af hoe dit geweld voorkomen had kunnen worden. Het optreden werd geëvalueerd, maar van de kant van het gezag in Suriname bekende men geen schuld en maakte men geen excuses.

Het vervallen fabrieksgebouw van Mariënburg.
Vloek?
Na deze grote opstand in 1902 op Mariënburg bleef het wat betreft collectief verzet op enkele stakingen na, tot begin jaren dertig relatief rustig. Het zij vermeld dat op Mariënburg een monument is opgericht waarop de namen van de doden staan vermeld ter herinnering van deze bloedige episode uit de Hindostaanse geschiedenis. Er is ook een monument ter nagedachtenis van de Javaanse contractarbeiders. Er werd beweerd dat door de bloedig neergeslagen opstand een vloek zou rusten op Mariënburg. Opmerkelijk genoeg kwamen de twee volgende directeuren om bij heel bizarre ongelukken. De eerdergenoemde Alex Shedden, die directeur werd van Mariënburg, kwam om bij een treinongeluk. Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) kon geen meel (‘blom’) worden ingevoerd in Suriname. Er was daardoor geen bakbrood in Suriname. Op 1 juli 1918 bracht het stoomschip Gorton dat suiker kwam ophalen bij Belwaarde, ook zestien zakken meel voor Mariënburg. Direct na aankomst zou het meel per trein naar Mariënburg worden gebracht, waarna het gebakken brood gratis beschikbaar zou zijn voor iedereen van plantage Mariënburg. Omdat de trein met de zakken meel niet op tijd kwam, besloot directeur Shedden persoonlijk met een zogeheten trolley/trollie naar Belwaarde te gaan om polshoogte te nemen. Onderweg kwam plots de trein de bocht om en Shedden kon niet tijdig remmen. Het remmen van de trolley moest handmatig gebeuren. Directeur Shedden kwam onder de trein terecht. Zijn lichaam werd gruwelijk verminkt. Ook de nieuwe directeur E.W.J. Juta onderging een tragisch lot. Hij maakte op 22 september 1923 een dodelijke val. Tijdens controle van de werkzaamheden in de fabriek stapte hij op een stellage, waarvan de planken los lagen. Hij viel achterover naar beneden en overleed een dag later. Er werd ook beweerd dat er vreemde dingen gebeurden op Mariënburg en dat het daar spookte (Van Fulpen 2021: 32-34).

Mariënburg Rum, Black Cat en Borgoe.
Er werd ook rum gestookt en de rumstokerij werd in 1911 vernieuwd; in 1954 werd een nieuwe grote stokerij gebouwd van zeven verdiepingen. De Mariënburg Rum werd populair alsook de Black Cat en later, toen Mariënburg al was opgeheven, werd de Surinaamse rum Borgoe populair.
In 1922 werd hele fabriek vernieuwd en rond 1930 ging het minimumloon voor mannen van 60 cent naar 80 cent en voor vrouwen van 40 cent naar 60 cent. Het bedrijf Mariënburg raakte in verval en werd –inclusief een schuld van 6 miljoen– in 1973 overgenomen door de Surinaamse overheid voor een symbolisch bedrag van 1 gulden. Het bedrijf Mariënburg ging in de jaren tachtig als bedrijf ten onder.

Monument voor de slachtoffers van Mariënburg onthuld in 2006.
Jaarlijkse herdenking
Er bestaat een Stichting Gevallen Helden 1902. Jaarlijks wordt de grote opstand van 1902 herdacht. Bij deze herdenking worden kransen en bloemen bij het monument op het Plein van 30 juli 1902 te Mariënburg gelegd, voorafgegaan door gebeden van diverse geestelijken en enkele culturele voordrachten. De namen van de zestien gedode Hindostaanse arbeiders met hun contractnummer zijn: Ashruf 846 Y, Somaro 255 Bb, Goptar 220 Ee, Asgan 1342 R, Gurdin 968 U, Jeuna 150 V, Kanisakhya 275 V, Takhurddin 108 Ee, Chadi 183 Aa, Husen-Ali 257 X, Ramautar 378 W, Ramudi 198 X, Leedar 841 X, Surajbali 364 W, Kiskun 263 W en Ramdhari 176 Aa. Later overleden acht aan hun verwondingen : Launjari 232 W, Balay 1128 W, Mohabir 173 Bb, Dayaram 220 I, Gopie 944 U, Baksenem 645 I, Budram 1130 Y en Haeseek 1228 CC (zie ook: Bhagwanbali 2010: 122,123).
Er bestaat echter geen consensus over de juistheid van de namen van deze slachtoffers die worden geëerd op het plakkaat van het monument in Mariënburg. Het zij vermeld dat de Hindostaanse filmproducent Abdul Rahman in opdracht van de toenmalige hindoe-omroep OHM een film over de opstand in Mariënburg heeft gemaakt met als titel: Het Geheim van Mariënburg. De film werd in 2014 uitgezonden op de televisie in Suriname en in Nederland.

Javaanse herdenkingsmonument plantage Mariënburg onthuld in 2010.
Eerherstel Mariënburg
De NHM en indirect de Nederlandse Staat heeft goed geld verdiend aan de arbeid van vooral Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders op Mariënburg. Er heeft zich daar ook een van de bloedigste opstanden in 1902 in de geschiedenis van Suriname voltrokken waarvoor de Nederlandse Staat en de NHM medeverantwoordelijk droegen. Compensatie lijkt dan ook geboden. Gedacht kan worden aan een project Eerherstel Mariënburg. Dat zou inhouden een renovatie van de fabriek als industrieel erfgoed. De distilleerderij van zeven verdiepingen zou kunnen worden ingericht als een uitkijktoren. De directeurswoning zou kunnen worden hersteld en als documentatiecentrum/ museum kunnen fungeren. Mariënburg zou zo meer dan thans het geval is een belangrijke toeristische functie kunnen krijgen. In het jaar 2000 werd een dergelijk plan deels uitgevoerd. In de directeurswoning werd een klein museum gevestigd.
Maar in 2004 en 2005 wordt tot verbazing van alle bewoners, de fabriek plotseling ontmanteld. Industrieel erfgoed of niet, drie maanden lang zijn slopers bezig met snijbranders de fabriek in kleine stukken te hakken. Metalen tanks, boilers en pompen worden als schroot verkocht. Bulldozers, draglines en tractoren worden weggehaald…Het museum wordt leeggehaald en de antieke meubelen die erin stonden verdwijnen spoorloos (Van Fulpen 2021: 206).
Gelukkig staat de structuur van het fabrieksgebouw en de distilleerderij overeind, alsook de fundamenten van de directeurswoning. Maar het blijft schandalig dat op deze wijze wordt omgegaan met het Nederlands en Surinaams erfgoed en de historie. De Nederlandse regering en ABNAMRO samen met de Nederlandse Bank zouden dan ook de financiering van het project Eerherstel Mariënburg voor hun rekening moeten nemen alsook het beheer voor de eerste vijf jaar.
In het kader van compensatie voor het slavernijverleden heeft op 1 juli 2022 De Nederlandse Bank terecht een bedrag van 10 miljoen euro gereserveerd voor projecten om de funeste gevolgen te compenseren. Voorts komt er een slavernijmuseum in Amsterdam onder meer gefinancierd door de gemeente Amsterdam. De Stad Amsterdam was betrokken bij de slavernij in Suriname en op de Antillen. Er is al een slavernijmuseum op Curaçao in Willemstad in de wijk Cura Hulanda dat grotendeels is gefinancierd door de filantroop Jacob Gelt Dekker. Het is merkwaardig dat in Suriname waar juist de wreedste vorm van slavernij heeft geheerst geen slavernijmuseum is! Ik heb de burgemeester van Amsterdam, mevrouw Femke Halsema, hierover aangesproken tijdens de herdenking van 149 jaar afschaffing van de slavernij in het Oosterpark te Amsterdam. Zij stelde dat zij niet gaat over een slavernijmuseum in Suriname. Dat is een vreemd standpunt. Suriname was een kolonie van Nederland. De Nederlandse Staat en de verschillende steden hebben geprofiteerd van de slavernij en zouden dan ook het tot stand brengen van een slavernijmuseum in Suriname moeten ondersteunen. Gedacht kan worden de plek naast het Fort Zeelandia in Paramaribo. Het is eveneens vreemd dat de grootste plantage van Suriname, Mariënburg, er zo verwaarloosd en verlaten bij ligt. In het kader van reparations zou de voormalige eigenaar van Mariënburg zich moeten ontfermen over het erfgoed Mariënburg. Een dergelijk project Eerherstel Mariënburg moet overigens apart worden gezien van het reparations traject over het slavernijverleden van Suriname.
Gebruikte Literatuur
Bhagwanbali, R. (2010), De nieuwe awatar van slavernij: Hindoestaanse migranten onder het indentured labour systeem naar Suriname 1873-1916, Den Haag: Amrit.
Bhagwanbali, R. (2011), Tetary, de koppige., Den Haag: Amrit.
British Library, Emigration to Surinam; practice of punishing Indians by imprisonment in irons – ref. IOR/L/PJ/6/303, File 1201 – date: 25 Jul 1891
Choenni, Chan E.S. (2016), Hindostaanse Contractarbeiders 1873-1920. Volendam: LM Publishers.
Djwalapersad, R. I. & R.W. Mac Donald (1988), De laatste stemmen van immigranten, Paramaribo; Djehaaj productions,
Ferrier, Leo H. (1998), De moord op James Mavor, in: Hindostanen, Paramaribo: Stichting Hindostaanse Immigratie.
Fulpen, Har van (2021), Leven en werken op plantage Mariënburg, Amsterdam: Uitgeverij Drukwerk.
Hira, Sandew (1983), Van Priary tot en met De Kom, Rotterdam: Futile.
Hoefte, Rosemarijn (1987), Control and resistance: indentured labor in Suriname, in: New West Indian Guide/ Nieuwe West-Indische Gids no: 1/2, p.1-22.
Internationalsteam.co.uk, The Railways of Surinam, Plantation Railways.
Hoefte, Rosemarijn (1998), In place of slavery, Gainesville: University of Florida.
Handelingen Tweede Kamer, Koloniaal Verslagen 1899, 1902 en 1903, Den Haag.
Jhauw, Ramnarain (1984), Surinam ke bharat vanschi, Paramaribo.
Mc Leod, Cynthia (1997), Tweemaal Mariënburg. Surinaamse historische roman, Schoorl: Conserve.
Morpurgo, J. (1904), Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1905, Paramaribo.
Waller, Thomas (1965), Surinaamse herinneringen van Boer Thomas, Paramaribo.
***
Bekijk op youtube TRAILER: Het geheim van Mariënburg – Cry of a cursed plantation (2013)
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Nederland, Suriname
President Santokhi en het boemerangeffect – Hans Ramsoedh

Burgers staan op waar politici falen. De huidige protestdemonstraties in Suriname tegen het beleid van de regering-Santokhi getuigen daarvan. Tijdens de verkiezingen in mei 2020 beloofde Santoki en zijn partij, de Vooruitstrevende Hervormingspartij (VHP) na tien jaar wanbeleid van de regering-Bouterse een eind te maken aan financieel-economische chaos, corruptie en nepotisme. Politici die zich schuldig hadden gemaakt aan corruptie zouden worden vervolgd en het gestolen geld zou worden teruggehaald. Wo set’en [wij gaan orde op zaken stellen] was de leuze van Santokhi en zijn partij. Het was stoere en klare taal van Santokhi als oud-politiecommissaris en oud-minister van Justitie en Politie die kiezers aansprak. Hij kreeg dan ook het vertrouwen van de kiezer. Wij zijn inmiddels twee jaar verder en de president heeft zijn beloftes niet waar gemaakt: Veel geblaat en weinig wol, niet doen wat je zegt en niet zeggen wat je doet. Een groot deel van de bevolking heeft het gevoel met een pur bruku, wer bruku-scenario [van de wal in de sloot] oftewel A srefi kaka naga tra frey frey [dezelfde shit maar nu van andere strontvliegen] te maken hebben.
Boemerangeffect
We kunnen de huidige protestdemonstraties (Organic Movement) in Suriname dan ook beschouwen als een boemerang recht in het gezicht van president Santokhi. De boemerang is vooral bekend van de Aboriginals in Australië. Het is een gebogen werpstok die door zijn speciale vorm de eigenschap heeft bij de werper terug te komen. Door de Aboriginals werd de boemerang in het verre verleden gebruikt als een oorlogswapen en later als graaf- of jachtwerktuig. Inmiddels wordt de boemerang door niet-Aboriginals gebruikt om mee te spelen. In ons taalgebruik heeft de boemerang al enige tijd een plaats verworven en het begrip ‘boemerangeffect’ is inmiddels gemeengoed. Een boemerangeffect kan worden vergeleken met het gezegde ‘wat je zaait zul je oogsten’

Demonstranten voor het Kabinet van de president, 19 juli 2022 Foto: Suriname Herald
De feiten zijn bekend, maar het is wellicht goed om, zonder uitputtend te zijn, een aantal van deze zaken hier nogmaals kort te benoemen: nepotisme viert hoogtij, vriendjespolitiek bij de toekenning van domeingronden, stilzwijgend toezien dat Ronnie Brunswijk een minister (Diana Pokie) de laan uitstuurt die weigert mee te werken aan corruptieve praktijken op het Ministerie van Grondbeleid en Bosbeheer en tolereren dat de opvolgster van Pokie (Dinotha Vorswijk) feitelijk opereert als de assistente van Ronnie Brunswijk bij de toekenning van domeingronden aan zijn familie en politieke vrienden. Daarnaast zijn er nog allerlei dubieuze deals die weliswaar zijn afgeblazen maar waarover de president in gebreke is gebleven de samenleving te informeren,waaronder de oprichting van de naamloze vennootschap New Surfin om kapitaal aan te trekken en die bemenst zou worden door partijgenoten van Santokhi; de overeenkomst met een schimmige Deense onderneming (HPSG) over de bouw van een waterstoffabriek en de intentieverklaring over het aangaan van een lening van US$ zeven miljard bij een dubieuze Italiaanse onderneming.
Daarnaast heeft Santokhi te maken met vicepresident Ronnie Brunswijk als een ongeleid projectiel die zich weinig gelegen laat liggen aan wat de president vindt. Feitelijk heeft Suriname sinds 2020 twee kapiteins aan het roer: de ABOP-ministers die verantwoording schuldig zijn aan en geleid worden door vicepresident Ronnie Brunswijk en de VHP-ministers geleid door president Santokhi. Vanaf dag één is Santokhi, zoals de woordkunstenaar Paul Middellijn het stelt, in een aboma-brasa [omhelzing door een boa] van Brunswijk verstrikt geraakt waarbij hij er maar niet in slaagt zich hieraan te ontworstelen.
Op één terrein heeft de regering-Santokhi succes geboekt: de vervolging en veroordeling van de president van de Centrale Bank van Suriname en twee medewerkers, de directeur van de Surinaamse Postspaarbank en van oud-minister van Financiën (Hoefdraad) die verantwoordelijk worden gesteld voor de verdwijning van enkele honderden miljoenen tijdens de regering-Bouterse. Van het terughalen van de verdwenen miljoenen is echter geen sprake.
Punt is ook dat de president een kijk heeft op de sociaaleconomische situatie die contrasteert met de realiteit voor de bevolking. Daar waar hij spreekt over financieel-economische stabiliteit, verkeert het land nog steeds in een diepe crisis met een inflatie van boven de zestig procent. Er stierven de afgelopen week enkele baby’s in het ziekhuis vanwege het gebrek aan neonatale zorg. Snelgroeiende onvrede onder diverse lagen van de samenleving is dan ook het gevolg. Het is dan ook niet verrassend dat langzamerhand het imago van Santokhi als crime fighter en redder van het Surinaamse volk in duigen ligt. ‘Chan is zwak, Chan is bang, jokkebrok Chan, Chan ga naar huis, je hebt jouw kansen verspeeld’ zijn veelgehoorde uitspraken op sociale media over president Santokhi.
Uitslaande veenbrand
Langzamerhand ontstond als gevolg van het beleid van de regering-Santokhi en het gebrek aan daadkracht een smeulende veenbrand in de bodem van de Surinaamse samenleving die afgelopen week uitsloeg en bovengronds kwam. Directe aanleiding vormde het fraudeschandaal op het ministerie van Financiën waarbij de staat voor meer dan SRD zevenenveertig miljoen (circa € 1.8 miljoen) lichter kon worden gemaakt.
Onder aanvoering van jonge activisten gingen duizenden de straat op met een eisenpakket waaronder het terugdraaien van de benoemingen van vrienden en familie (zo ook de benoeming van de presidentsvrouw in verschillende functies en van Leo Brunswijk, broer van Ronnie Brunswijk), de verlaging van de brandstof- en energieprijs, adequate medische zorg en bescherming van de consument tegen woekerprijzen. De protestacties in Suriname zijn duidelijk geïnspireerd door die elders in de wereld zoals recentelijk in Sri Lanka. Afgelopen week zagen we de bestorming door duizenden betogers van de ambtswoning van de Sri Lankaanse president die vervolgens het land uitvluchtte. De leiders van de protestdemonstraties in Suriname hebben ook gekozen voor de strategie van bivakkeren op het Onafhankelijkheidsplein, zoals elders in de wereld, totdat hun eisen zijn ingewilligd.

Protestdemonstratie in Paramaribo op 19 juli 2022. Foto: Suriname Herald
Verklaarde president Santokhi aanvankelijk dat hij niet peinsde over een eventueel aftreden en dat de NDP van Bouterse achter de acties zou zitten, in een televisieverklaring kwam hij op zijn schreden terug en zei de boodschap van de betogers begrepen te hebben. Hij verklaarde bereid te zijn met een afvaardiging van de actievoerders in dialoog te gaan. Het dagblad De Ware Tijd schreef dat het statement van Santokhi ‘de toon had van een president die neerdaalde naar het niveau van zijn volk en bijna als een smekende vader schuld heeft bekend en verbetering heeft beloofd’ (20 juli 2022).
Feitelijk staat de president met de rug tegen de muur. De leiders van de protestdemonstraties hebben aangegeven met de president in dialoog te gaan pas nadat uitvoering is gegeven aan minimaal drie van de zeven gestelde eisen: het terugdraaien van alle onrechtmatige recente gronduitgifte, het terugdraaien van alle benoemingen van vrienden en familie te beginnen met de benoemingen van de presidentsvrouw en Leo Brunswijk, en het transparant oplossen van het corruptieschandaal op het ministerie van Financiën.
Met zijn oproep tot dialoog is de president bezig met damage control en de uitslaande veenbrand onder controle te krijgen. Duidelijk moge zijn dat succes afhankelijk zal zijn van de mate waarin de president erin slaagt dat te doen wat hij tijdens de verkiezingen in mei 2020 heeft beloofd: Wo set’en.
Ronnie Brunswijk trachtte zijn politieke huid te redden door aan de actievoerders te beloven dat hij binnen vierentwintig uur de benoemingen van zijn broer zal intrekken. Het is afwachten in hoeverre Brunswijk de daad bij het woord zal voegen want op eerdere kritieken op zijn benoeming van familie verklaarde hij ‘mi famiri mu njan tu’ [mijn familie mag ook wel mee eten]. Waar de president aanvankelijk weinig daadkracht toonde bij het schandaal rond toekenning van domeingronden aan politici en hun familie en vrienden verklaarde hij als reactie op de eis van de actievoerders dat van alle personen die in strijd met de procedures domeingrond hebben gekregen (Sabakuproject) de toekenningen worden ingetrokken. Het is een eerste handreiking, maar er zal nog veel meer water door de Surinamerivier moeten vloeien om de geest weer in de fles te krijgen.
Krokodillentranen van de NDP
Het is illustratief voor het gebrek aan transparantie bij deze regering dat het fraudeschandaal door de oppositie naar buiten werd gebracht. Uit het voorlopig onderzoek komt naar voren dat de hoofddader een ambtenaar op het ministerie van Financiën is die samen met enkele medestanders verantwoordelijk is voor het fraudeschandaal en dat van politieke betrokkenheid daarbij geen sprake is. Het zijn personen die weet hebben van het falende controlesysteem bij Financiën en vervolgens hun slag hebben geslagen. Het betekent dat er op het ministerie controlemechanismen (checks and balances) ontbreken waarvoor de minister politiek verantwoordelijk is.
In De Nationale Assemblée (DNA) is het Melvin Bouva van de NDP geweest die deze kwestie aan de orde heeft gesteld. Het is een goede zaak dat DNA-leden dit soort zaken aan het licht brengen. We ontkomen echter niet aan de indruk dat Bouva politieke munt uit deze kwestie probeert te slaan. Door het fraudeschandaal namelijk te politiseren en te doen voorkomen alsof aan de regering gelieerde personen zich schuldig hebben gemaakt aan de miljoenenfraude waarbij hij zelfs het bedrag van SRD vijfhonderd tot SRD negenhonderd miljoen (!) in plaats van 47 miljoen noemde, tracht hij de aandacht af te leiden van de honderden miljoenen USD die door de regering-Bouterse zijn leeggeroofd bij de Centrale Bank. Bouva is nota bene een van de personen die genoemd worden bij de grootschalige corruptie bij de Naschoolse Opvang (begeleiding van kinderen na schooltijd en verstrekking van voeding aan hen) tijdens de regering-Bouterse, een project dat de lading kreeg van ‘het odium van een corrupte operatie’. Het was een njan patu [zelfverrijking] voor een aantal betrokken personen onder wie Bouva. Vriend en vijand zijn het erover eens dat de corruptie tijdens de regering Bouterse nog nooit zo omvangrijk was, zelfs niet in de jaren tachtig tijdens de militaire dictatuur.
Het corruptieschandaal bij Financiën is dan ook een ‘geschenk uit de hemel’ voor de NDP om daarmee de eigen corruptieve praktijken te verdoezelen. Met andere woorden, als de NDP roept dat zij ‘ernstig bezorgd’ is over de ontstane situatie in het land, het volk verpaupert en dat de corruptie tot extreme hoogte is gestegen dan zijn dat krokodillentranen en onderdeel van haar destabilisatiepolitiek.
Deze partij heeft bij haar vertrek na de verkiezingsnederlaag in mei 2020 de tactiek van de verschroeide aarde toegepast. Terwijl er in juli 2020 nauwelijks geld was om salarissen van ambtenaren uit te betalen, waren in de maanden voorafgaand aan de verkiezingen circa zesduizend ambtenaren in dienst genomen en was een verhoging van vijftig procent toegekend aan alle ambtenaren. Op de valreep verhoogde de regering-Bouterse salarissen van ministers, directeuren en onderdirecteuren van departementen, werden op de verschillende ministeries honderden personen benoemd als ‘beleidsmedewerker’ of ‘beleidsadviseur’ (zelfs schoonmakers en wachters). Of ze ooit invulling hebben gegeven aan hun beleidsadviseurschap mag ernstig worden betwijfeld. Al deze maatregelen van de vertrekkende regering-Bouterse waren bedoeld als destabiliserende acties om vervolgens te kunnen profiteren van onvrede in de samenleving zoals dat het geval was in de jaren tachtig en negentig toen de militairen (in 1987 en 1990) en de regering-Wijdenbosch (1996-2000) een failliet land achterlieten. De immorele en onethische inborst van de vertrekkende NDP-regering bleek ook toen een imposante hoeveelheid eigendommen van lanti [overheid] verdween. De president, vicepresident en bijkans alle ministers werden geconfronteerd met haast leeg gedragen kantoren. Zo was president Santokhi onaangenaam verrast toen hij op de eerste werkdag op zijn kabinet ontdekte dat er niet eens een computer en printer meer aanwezig waren voor brieven die de deur uit moesten.
Curieus is dat op vrijdag 22 juli j.l een groep Surinamers op de Dam in Amsterdam meende te moeten protesteren over de manier waarop Suriname wordt bestuurd. Je vraagt je af waar ze waren toen de regering-Bouterse tussen 2010 en 2020 Suriname in de afgrond stortte. Blijkbaar waren ze in een diepe winterslaap verzonken in switi bakra kondre [het heerlijke Nederland] vertrouwend op Bouterse als hun Messias.
Er hoeft niet getwijfeld te worden aan de legitieme intenties van de leiders van de protestdemonstraties in Suriname, want de huidige onrust is voor een belangrijk deel het gevolg van falend bestuur. Dat mag de regering-Santokhi zich aanrekenen. Gewaakt dient te worden voor het kapen van het protest voor eigen politiek gewin door Bouterse en zijn NDP.
Gelet op het track record van de Bouterse en zijn NDP is het te hopen dat de Surinaamse bevolking geen last heeft van een korte termijn geheugen, want hun regeerverleden wordt gekenmerkt door financieel-economisch wanbeleid, machtsmisbruik, corruptie, moreel verval en diefstal van het volk op ongekende schaal. Die stank hangt nog steeds om deze partij die gedomineerd wordt door ‘baas en bazen’ (Surinostra).
Drai anu, pari a boto
President Santokhi gaat ervan uit dat hij voor vijf jaar is gekozen no matter what. Zo werkt dat niet in de politiek. Wanneer politieke steun in het parlement wegvalt of sociale onrust escaleert zoals recent in Sri Lanka, dan is het exit president. Als de president ook nog tijdens een spoedpersconferentie op vrijdag 22 juli verklaart dat hij kijkt naar negentig procent van de zwijgende personen die nog steeds vertrouwen heeft in de regering en (vooralsnog) niet bereid is zijn wederhelft in de RVC van Staatsolie terug te draaien en af te rekenen met het benoemen van familie en vrienden op cruciale posten, dan betekent het dat hij in een eigen werkelijkheid leeft die ver staat van de huidige maatschappelijke realiteit in Suriname. Gebrek aan realiteit mag ook zijn partij worden verweten.

Een Protestbord in het Sarnami. Foto: Suriname Herald [Vert. VHP’ers, schamen jullie je niet dat door al dit gedoe jullie de eer van de oudste politieke partij in Suriname te grabbel hebben gegooid?]
De VHP beschouwt namelijk de acties als een oorlogsverklaring en ziet de timing ervan als onderdeel van de strategie van de NDP om het hachje te redden van Desi Bouterse wiens hoger beroep-zaak in het Decemberproces op 29 juli plaatsvindt. Met deze opstelling geeft de partij feitelijk blijk van geen boodschap te hebben aan de eisen van de leiders van de protestdemonstraties en stuurt zij niet aan op dialoog maar op confrontatie. Een dergelijke opstelling getuigt van arrogantie van de macht die haar duur kan komen te staan. De protestacties krijgen inmiddels een sneeuwbaleffect doordat vakbonden en oppositiepartijen en studentenorganisaties deze ondersteunen.
Een beleidsombuiging (goed en transparant bestuur, moreel leiderschap) door de regering-Santokhi is dringend gewenst, want zoals aan het begin gesteld: burgers staan op waar politici falen. Het betekent voor hem niets anders dan drai anu, pari a boto [het roer drastisch omgooien]. Eenmaal bovengronds is een uitslaande smeulende veenbrand niet meer te blussen. De president en zijn partij dienen zich hiervan terdege bewust te zijn.
- Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname
2023: bijzonder herdenkingsjaar – Kanta Adhin

Kanta Adhin
De maand juli staat weer volop in het teken van de afschaffing van de slavernij. Op 1 juli was het 159 jaar geleden dat de slavernij in Suriname en de Nederlandse Antillen door Nederland werd afgeschaft. En 5 juni was het 149 jaar geleden dat de eerste contractarbeiders uit toenmalig Brits-Indië voet aan wal zette in Paramaribo op basis van een verdrag tussen Nederland en Engeland. Op beide fronten vinden dit jaar diverse activiteiten plaats als opmaat naar 2023 waarin de 160ste respectievelijk 150ste viering en herdenking zullen plaatsvinden.
Het is een feit dat in Nederland veel meer aandacht uitgaat naar het slavernijverleden dan naar de periode van de Hindostaanse contractarbeid. En helemaal tegen het zere been van menig Hindostaanse organisatie is dat van Afro-Surinaamse zijde nu ook wordt gemikt op een 150ste gedenkjaar met exclusieve aandacht voor het slavernijverleden. De tien jaren waarin de vrijgekomen slaven – onder staatstoezicht met beduidend minder dwang en op een kortlopend contract – op de plantages moesten blijven werken, wordt sinds kort ook tot de slavernijperiode gerekend. In 2013 was dit geen issue, want toen is uitgebreid stilgestaan bij 150 jaar afschaffing. Als gevolg van de Black Lives Matter demonstraties een paar jaar geleden zag men echter een duidelijk perspectief om toe te werken naar nationale excuses voor het slavernijverleden en herstelbetalingen in 2023, waarvoor een 150ste gedenkjaar blijkbaar aansprekender klinkt dan een 160ste. Nu lijkt het om een competitie te gaan. Dat is jammer, het gaat in beide gevallen om een stuk Nederlands-Surinaamse koloniale geschiedenis.
Een competitieve benadering heeft naar mijn mening niet veel zin en zeker niet als het gaat om het aangedane leed. We hoeven niet te doen alsof de periode van de contractarbeid en het leven van de Hindostanen in Suriname daarna een en al een jubelverhaal is. De contractarbeiders werden ook uitgebuit, maar er is wel degelijk een groot verschil. Slavernij was een eeuwenlang systeem van ontmenselijking, de contractarbeid was dat niet. Ook internationaal is er veel aandacht voor het slavernijverleden en de hedendaagse doorwerking, met name zwart racisme. Sedert de Anti-Racisme Top van de Verenigde Naties in 2001 in Durban, Zuid-Afrika, zijn er internationale organen die zich speciaal bezighouden met personen van Afrikaanse afkomst (People of African Descent). De VN riep 2011 uit tot International Year for People of African Descent en in 2013 werd besloten om de periode 1 januari 2015 – 31 december 2024 uit te roepen tot de International Decade for People of African Descent: recognition, justice and development (erkenning, gerechtigheid en ontwikkeling).
De landen waar deze personen woonachtig zijn worden opgeroepen tot tal van maatregelen om de doelstellingen van erkenning, gerechtigheid en ontwikkeling voor personen van Afrikaanse komaf te realiseren, waaronder erkenning van het aangedane leed en passende genoegdoening. De in 2020 door de regering ingestelde Advies Dialooggroep Slavernijverleden heeft vorig jaar aanbevelingen in dit verband gedaan. Nu zijn er Afro-Surinamers die al allerlei eurotekens in hun ogen zien en op sociale media tekeer gaan tegen Surinaamse Hindostanen die het leed van de contractarbeiders durven te vergelijken met dat van de Afrikaanse slaven. Ze zien beelden van Hindostanen die azen op het baar geld dat zij in handen denken te zullen krijgen. Al met al een zielige bedoening.
Hindostanen hebben niet een dergelijk (internationaal) kader waarbinnen zij aandacht voor hun zaak kunnen afdwingen. We kennen wel de term Persons of Indian Origin (PIO) maar dat is in een heel ander verband. Het gaat hier om een door de regering van India geïntroduceerde categorie personen in de Indiase diaspora die voor een aantal privileges in aanmerking kunnen komen. De vraag is of PIO’s die nakomelingen zijn van contractarbeiders de behoefte hebben aan een enorme internationale lobby om hun slachtofferschap aan te kaarten en de nakomelingen van de voormalige kolonisatoren te confronteren met schande en schuld. Ik vermoed dat een dergelijk initiatief hier niet in erg vruchtbare aarde zal vallen, te meer daar Hindostanen zich graag profileren als een veerkrachtige groep die zich op eigen kracht heeft ontwikkeld, destijds in Suriname ook ondanks discriminatie door de gevestigde Creoolse bevolkingsgroep.
Om de nodige aandacht te genereren lijkt het mij niet nodig slachtofferschap uit te dragen, maar te wijzen op hét thema van de laatste tijd, diversiteit en inclusie. De neiging om het Nederlands-Surinaams koloniale verleden gelijk te stellen aan het slavernijverleden moet dan ook een halt worden toegeroepen. Daarmee wordt immers geen recht gedaan aan andere Surinaamse bevolkingsgroepen, terwijl het ook voor hun waardigheid van belang is hun geschiedenis een plaats te geven in het collectieve geheugen. Behalve een focus in 2023 op de Hindostaanse contractarbeid als gevolg van de afschaffing van de slavernij, moet ook worden bedacht dat het dan 170 jaar geleden is dat de eerste Chinese contractarbeiders in Suriname aankwamen ter voorbereiding op de afschaffing van de slavernij. Het gaat dan ook niet om competitie, maar om een integrale en inclusieve benadering van de Nederlands-Surinaamse koloniale geschiedenis waarbij 2023 bij uitstek het moment is daar een goede grondslag voor te leggen. Het heeft immers niet zoveel zin te reflecteren op de koloniale geschiedenis om die vervolgens weer vanuit een ander eenzijdig perspectief te bekijken.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN, NIEUWS
Chan Santokhi: een president die liever zwijgt dan spreekt – Hans Ramsoedh

Een bekend spreekwoord luidt spreken is zilver, zwijgen is goud. Veel spreekwoorden ontstaan uit ervaringen in het (verre) verleden, maar omdat ervaringen beperkt zijn is de waarheid van een spreekwoord daarom ook beperkt. We kunnen het ook omdraaien en zeggen dat spreken goud is en zwijgen zilver of zelfs fout. Het hangt natuurlijk van de omstandigheden af. In bepaalde gevallen moet er juist gesproken worden, met klem worden geprotesteerd (bij mensenrechtenschendingen, racisme en discriminatie) of met verontwaardiging worden tegengesproken (bij fakenieuws). In weer andere gevallen is het gewenst uit respect te zwijgen zoals in het geval van roddels, insinuaties of op grond van onvoldoende informatie over een bepaalde kwestie.
Naar aanleiding van een aantal belangrijke issues die op dit moment spelen in de Surinaamse samenleving ontkomen we niet aan de indruk dat President Chan Santokhi het spreekwoord spreken is zilver (en vooral) zwijgen is goud tot zijn lijfspreuk heeft gemaakt, terwijl juist in die kwesties spreken door de president dringend gewenst is en dus zwijgen ongewenst. Zijn beleid wordt gekenmerkt door een gebrek aan communicatie, ondoorzichtige besluitvormingsprocessen en onbegrijpelijke besluiten, waar juist communicatie een essentieel onderdeel is van vertrouwen in de politiek.

Ronnie Brunswijk en Chan Santokhi
Een zwijgende president
De afgelopen twee jaar werd de regering-Santokhi beheerst door verschillende controverses zoals de benoeming van familie en vrienden op belangrijke posten, het uitblijven van een gerichte aanpak van corruptie, het ontslag van voormalig minister Diana Pokie van Grond en Bosbeheer (GBB) in 2021 die weigerde grond toe te kennen aan de broer van vicepresident Ronnie Brunswijk, de onthulling dat de ministers van Financiën en Buitenlandse Zaken in december 2020 een Memorandum of Understanding hadden ondertekend met een dubieus Italiaans bouwbedrijf voor een lening van maar liefst US$ 7 miljard die echter niet doorging en de verklaring van minister Ramdin van Buitenlandse zaken dat Suriname een ambassade zou openen in Jeruzalem. Over al deze kwesties deed de president er het zwijgen toe. Recentelijk is er ophef ontstaan over uitgegeven domeingronden op het Sabaku-project in Paramaribo-Noord aan politici en hun familieleden van de regeringscoalitie waaronder de familie van vicepresident Brunswijk en familie van Mahinder Jogi, Assembléelid van de VHP. De president hield aanvankelijk nog vol dat hij niet beschikte over de lijst met namen wat betreft de toekenning van gronden op het Sabaku-project, terwijl inmiddels door publicaties van de columnisten Sookhlall en Mahabier in SRHerald (23 juni 2022) het hele land op de hoogte is van de namen van personen aan wie gronden zijn toegekend. Na de onthulling in SRHerald was het enige commentaar van de president dat hij het afkeurde dat personen die zelf grond kunnen kopen deze hebben gekregen en politici vanaf nu geen voorrang krijgen bij de uitgifte van domeingrond. De verklaring van de president betekent feitelijk niets anders dan het gedogen van grondroof onder zijn toeziend oog. Als vervolgens landje-pik-koning Mahinder Jogi in een interview met SRHerald op 21 juni 2022 verklaart dat alleen de regering-Santokhi Suriname kan redden en Ronnie Brunswijk recentelijk tijdens een meet & greet- bijeenkomst van zijn partij aangeeft zich goed te voelen in de samenwerking met Santokhi dan geven zij daarmee impliciet aan dat zij van de president niets te vrezen hebben in hun graaizucht. Het geeft ook te denken dat de president in alle talen zwijgt over de dreigende taal van Ronnie Brunswijk aan het adres van de advocaat Serena Essed en het Constitutioneel Hof over een eventuele wijziging van het kiesstelsel, een bedreiging die een ondermijning inhoudt van de democratische rechtsstaat notabene door een vicepresident.
We kunnen stellen dat de president bij belangrijke controversiële issues in de samenleving kiest voor de strategie van ‘zwijgen’ of ‘dokken’ in plaats van op een open en transparante manier over deze zaken te spreken en desgewenst corrigerend op te treden. Het leidt tot een beeld van hem dat hij geen visie en regie heeft, eerder een figurant is dan de regisseur van zijn eigen toneelvoorstelling en een Ali Baba is die zijn rovers geen strobreed in de weg legt.
Nieuwe conquistadores van Suriname
Door deze opstelling is de regering-Santokhi is niet bij machte het vertrouwen van de bevolking te winnen. Dit hangt in belangrijke mate samen met de ‘leegte’ van de Surinaamse politiek. De politiek in Suriname is geen strijd tussen botsende maatschappijvisies en ideeën over de inrichting van de staat en draait niet om de vraag hóe het land bestuurd moet worden, maar is primair een machtsstrijd tussen politieke coalities met als belangrijkste kenmerk: who gets what, when and how? Deze politici gedragen zich als de nieuwe conquistadores van Suriname waarbij zij in de ergste traditie van derdewereldlanden het land als een persoonlijk wingewest beschouwen en de maatschappelijke orde voor hen een bijkomstigheid is.
Geloofwaardigheid
Na de verkiezingen in mei 2020 gloorde na tien jaar wan- en plunderbeleid van de regering-Bouterse de hoop op een betere toekomst in Suriname. Met de rijke olievoorraden voor de Surinaamse kust en de verwachte miljarden aan olie-inkomsten na 2025 moet echter met de nieuwe conquistadores in het politieke machtscentrum gevreesd worden dat de olie eerder een vloek zal zijn dan een zegen. Immers, deze nieuwe conquistadores hebben geen boodschap aan rentmeesterschap in de zin van het ideaal van een verantwoord beheer zodat toekomstige generaties daar ook profijt van kunnen hebben en ethisch handelen als norm in de politiek. Een bekend Bijbelcitaat luidt: ‘waar het visioen ontbreekt, verwildert het volk’. De hoop op een betere toekomst is ondanks alle retoriek van de huidige regering en haar apologeten voor een groot deel van de bevolking nog steeds een fata morgana. Een president die liever zwijgt dan spreekt ondergraaft zijn geloofwaardigheid.
Foto’s: Ra1 Photography en Ranjan Akloe (header)
- Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname