Jagernath Lachmon (1916 – 2001): Hij was er altijd – Kanta Adhin

Jagernath Lachmon

Herdenkingsdienst in ’t Gemeentehuis van Den Haag
20 oktober 2001: Het stadhuis van Den Haag ziet zwart van de mensen. Toch heerst er een ingetogen stilte met op de achtergrond de klanken van bekende Hindostaanse bhajans. In zijn kist ligt Suriname’s markantste politicus, Jagernath Lachmon. Hij overleed op 19 oktober in zijn hotelkamer in Den Haag tijdens een officieel bezoek aan Nederland als leider van een Surinaamse parlementaire delegatie. Tijdens de herdenkingsdienst wordt hulde gebracht aan de voorzitter van het Surinaamse parlement, die in september nog zijn 85-ste verjaardag vierde. Aan Hindorama stond hij kort daarvoor zijn laatste, uitgebreide interview af. “Politiek is niet alles voor mij”, zei hij nog. Maar nu wordt hij voornamelijk herdacht als Suriname’s grootste politicus, die met zijn inherente drang naar democratie en zijn verbroederingspolitiek meer dan 50 jaar de Surinaamse politiek domineerde. De constante factor. Zoals Tweede-Kamervoorzitter Jeltje van Nieuwenhoven het verwoordt: “Hij was er gewoon, altijd”. Niet alleen was hij de langstzittende parlementariër ter wereld, ook had hij de meeste ervaring als parlementsvoorzitter. Onverdroten droeg hij zijn idealen uit die waren gebaseerd op het vedantisch grondbeginsel vasudhaiv kutumbakam: allen zijn één, de wereld is één familie. Otmar Rodgers, fractievoorzitter van de regeringspartij Nieuw Front in het Surinaamse parlement, noemt hem – naar de betekenis van zijn voornaam – “de heer van de wereld”. Hij was er voor iedereen; voor hem bestond er geen onderscheid tussen mensen.

Tweede-Kamervoorzitter Van Nieuwenhoven
Onder de aanwezigen in het stadhuis, voor het grootste deel Hindostanen, zijn ook Creolen en Javanen om afscheid te nemen van Papa Lach, zoals hij liefkozend door alle Surinamers werd genoemd. Altijd bezig en nu in de uitoefening van zijn functie gestorven. Niet in “het harnas”, meent ondervoorzitter Van Eekelen van de Eerste Kamer. Dat woord past niet bij zijn tolerantie, openheid en toegankelijkheid. Dat kan Winston Kout, voorzitter van Stichting Kwakoe, beamen. “Ik kon hem van hieruit zo thuis opbellen en hij nam zelf op.” Lachmon was de spil in de goede betrekkingen met Nederland. Cynici noemden hem Lachmon van Oranje, omdat hij altijd een speciale band met Nederland voorstond, ook na de onafhankelijkheid van Suriname. De Surinaamse gemeenschap hier toont zich content dat, nu Lachmon in Nederland is overleden, zij op waardige wijze afscheid van hem heeft kunnen nemen.

Nederlandse regering goed vertegenwoordigd
In Suriname heerst grote verslagenheid. Indiaan, Marron, Creool, Hindostaan, Javaan, Chinees, Boeroe, jong, oud, politieke topper of straatventer, iedereen voelt de leegte. Ook heerst er beroering. Wat nu? Binnen zijn partij, de VHP, die hij vanaf de oprichting in 1949 onafgebroken heeft voorgezeten, is in de loop der tijd al heel wat te doen geweest rond mogelijke opvolgers. Leden van het hoofdbestuur benadrukken dat Lachmon altijd door zijn achterban als voorzitter, Sabhapati, is gedragen. Zijn opvolger zal op democratische wijze door het partijcongres worden gekozen. Hopelijk nog dit jaar. Bij sommigen in de partij heerst woede. Hoe kon het komen dat zo’n oude man alleen op zijn hotelkamer verbleef? In Suriname is hij geen minuut alleen! Lachmon zelf zou zich hier wellicht niet druk om maken. Hij had de laatste tijd meermalen signalen van een naderend einde afgegeven. Op zijn verjaardag en ook vlak voor zijn vertrek naar Nederland. Aan VHP-ondervoorzitter Adhin zei hij toen vooral alles te laten doorgaan ook al zou hij misschien niet meer terugkomen. Terugkomen doet hij wel, maar hoe! Men kan nauwelijks de emoties bedwingen wanneer zijn kist op zondag 21 oktober, bedekt met bloemen en de Surinaamse vlag, op Surinaamse bodem arriveert. Nog voor hij te Paramaribo op 24 oktober zal worden gecremeerd, zal zijn lichaam ter afscheid naar Nickerie, zijn geboortedistrict, worden gebracht. De polderjongen die als een groot staatsman stierf.

Herdenking in het parlementsgebouw van Suriname

Mw. Fouwziya Lachmon-Sovan
Een groot politicus krijgt nooit alleen lof toegezwaaid; er is ook kritiek. Zo ook op Lachmon. Niet alle Hindostanen stonden achter zijn verbroederingspolitiek. Zij zagen deze als lafheid, het uit angst toegeven aan de Creolen. Ook had hij nooit openlijk stelling genomen tegen de decembermoorden en gepleit voor vervolging en berechting van de daders, terwijl hij bijna 60 jaar het beroep van advocaat uitoefende. Voorts zou hij zijn partij met ijzeren hand regeren. Ondanks alles zijn vriend en vijand het erover eens dat hij meer dan een halve eeuw de stabiliserende factor in de Surinaamse politiek is geweest. Ook zal niemand kunnen betwisten dat de enige echte hulde die zijn persoon toekomt, is om het nieuw te bouwen parlementsgebouw in Paramaribo naar hem te vernoemen: Het Huis van Mahasabhapati Lachmon (de Grote Voorzitter). Hij was er altijd en hij zal er altijd zijn.
Foto’s: Hindorama, Ranjan Akloe e.a.
Eerder verschenen in tijdschrift Hindorama, november/december 2001
Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.
- Published in BIBLIOTHEEK, Nederland, Suriname
Jagernath Lachmon: “Politiek is niet alles voor mij” – Ranu Abhelakh
Zijn helderwitte overhemd staat in schril contrast met de vrij donkere en sobere voorzitterskamer van de Nationale Assemblee in Paramaribo, waar mr. Jagernath Lachmon een groot deel van zijn tijd doorbrengt. Elk woord dat hij uitspreekt, klinkt zorgvuldig en weloverwogen. Zijn uitnodigende stem en vredige blik in de ogen tonen gastvrijheid en doen elke rimpel van ouderdom verdwijnen. Meer dan een halve eeuw geleden maakte Suriname voor het eerst kennis met deze standvastige volksvertegenwoordiger, eerst als advocaat en daarna als politicus voor achtergestelden. Anno 2001 is zijn gezaghebbende persoon niet meer weg te denken uit de politiek. Op 21 september werd hij 85 jaar en zit hij zijn partij, de VHP (eerst Verenigde Hindostaanse Partij, toen Vatan Hitkari Partij en sedert 1973 Vooruitstrevende Hervormings Partij) al bijna 50 jaar voor. Hij is de langst zittende parlementariër en hanteert de voorzittershamer momenteel voor de vijfde maal. En toch is politiek niet alles voor hem.

Lachmon en zijn echtgenote Fouwziya
Lachmon is elke ochtend al om 5.00 uur wakker en ‘dingen’ aan het doen, terwijl de eerste zonnestralen nog bezig zijn hun weg te banen richting Suriname. Hij zit vol met spirituele en filosofische inzichten, houdt van denken en begint daar de dag ook mee. Hij evalueert de vorige dag, gaat na wat er al of niet fout is gegaan, neemt zijn dagprogramma door en bekijkt bovenal alles vanuit de wet der natuur (“Ik begin elke redevoering met een voorbeeld uit de natuur.”). Hij somt zijn bezigheden verder op: zeer nauwkeurig het nieuws volgen, besprekingen voeren op zijn advocatenkantoor, vergaderingen leiden of bijwonen. Mede vanwege zijn drukke programma kent Lachmon geen vast eetpatroon. Zijn favoriete hobby, hengelen, gaf hij recentelijk op nadat zijn beste vriend S.D. Tewarie kwam te overlijden. Op jonge leeftijd speelde hij wel eens cricket en zwom hij. Als charmeur was ook het nachtelijk leven hem niet onbekend. Zijn eerste huwelijk eindigde in een scheiding en na het overlijden van zijn tweede vrouw huwde hij Fouwziya Alima Lilian Sovan. “Ze heeft het soms best wel moeilijk. Ik hou er namelijk van om alleen te zijn en in alle stilte na te denken.”
Lachmon vertelt lachend dat hij als kleine jongen, afkomstig uit het rijstdistrict Nickerie, ervan droomde ooit rijk, erg knap (in verstandelijke zin – red.) en een leider te zijn. “Ik heb altijd een speciaal verlangen gehad om iets goeds te doen en een goede redenaar te zijn. Ja, … ik wilde wel een leider zijn.” Maar u bent toch een leider? Nog harder lachend zegt Lachmon op bescheiden toon dat anderen daar maar over moeten oordelen en hij wijst naar zijn rechterhand – letterlijk en figuurlijk – Ram Sardjoe, die het gesprek met de nodige feiten aanvult. Lachmon gaat veel op zijn gevoel af: “Ik handel meestal gevoelsmatig. In de regel is het goed, maar als ik iets fout doe en mij ervan bewust ben, corrigeer ik dat.”
“Ik voelde dat het land alleen door samen te werken te redden was.”
Verbroederingspolitiek, een ideologie gericht op onderlinge acceptatie, politiek samengaan en het kweken van een besef van nationale eenheid en gezamenlijke lotsbestemming, is Lachmon’s stokpaardje. “Mijn gevoel heeft ertoe geleid dat ik de verbroederingspolitiek ben gaan voeren. Jopie (Johan Adolf Pengel, voormalig leider van de creoolse partij, NPS – red.) en ik voelden dat het land slechts door samenwerking te redden was.” Lachmon refereert aan de onjuiste wijze waarop mensen werden behandeld, zoals Jopie, een volksjongen, en hijzelf. Men beschouwde hem niet als een redenaar, maar als een polderjongen. “We besloten samen op te trekken en dat was het begin van het samengaan van volksjongen en polderjongen. Ik heb altijd onthouden wat mijn moeder tegen mij zei: ‘Als je leeft als een krokodil, moet je weten dat het ene dier het andere in het water kan overwinnen. Je moet leren samenwerken. Ondanks felle kritiek vanuit eigen elederen en van buitenaf bleef de VHP-voorman vasthouden aan zijn leologie. Hij was ervan overtuigd dat alleen op deze manier naar nationale eenheid kon worden gewerkt. Dat hij enkel en alleen voor Hindostanen zou hebben gewerkt, berust in zijn ogen niet op waarheid. “Zonder de NPS hadden wij geen polders en zonder de VHP waren er geen volkshuizen. Het is maar vanuit welke optiek je het wilt bekijken. Door voor Hindostanen op te komen, hebben we juist het streven aar nationale eenheid bewerkstelgd. Het gaat mij niet zozeer om opheffing van ongelijkheden, maar om het hebben van gelijke rechten.”
Wat is de mooiste en grootste verworvenheid- in zijn politieke carrière? Zonder ook maar één seconde na te denken zegt Lachmon vol trots “de instelling van het Algemeen Kiesrecht voor zowel mannen als vrouwen in 1948”. In tegenstelling tot zijn directe, enthousiaste reactie over zijn ‘mooie fnoment’ weet hij niet zo snel of hij het teiders zou doen als hij weer 30 jaar zou zijn. “Alles komt met de tijd …” zegt hij diep nadenkend. Zelfverzekerd onthult Lachmon zijn geheim hoe het hem is gelukt de langst zittende parlementariër te zijn. “Nooit onwaarheden aan kiezers zeggen. Bewust met een felheid handelen en nooit iets vertellen wat niet goed lijkt en eerder kwaad kan veroorzaken.” De nog immer bruisende politicus kijkt met een tevreden blik terug op zijn leven dat hij naar eigen zeggen nuttig heeft besteed. Hij heeft de roeping gehad zich verdienstelijk te maken voor de gemeenschap. “Politiek is niet alles voor mij. Politiek is een deel van mij. Veel mensen weten dat niet”, zegt hij. De nestor van de Surinaamse politiek is van 1949 tot 1980 onafgebroken lid geweest van de Surinaamse volkstvertegenwoordiging, eerst Staten van Suriname en na de onafhankelijkheid, het Parlement van Suriname. Tweemaal was hij voorzitter van de Staten (1964-1967 en 1969-1973). Na het einde van het militaire regime keerde hij eind 1987 weer terug, nu als lid van Hp Nationale Assemblee, welk college u voor de derde maal voorzit.
Als Lachmon de keus had om op de met iemand te poseren, dan zou met zijn guru Mahatma Gandhi “Ik heb altijd zijn voeten willen aanraken, maar voordat ik het geld bij elkaar kon schrapen om de reis naar India te bekostigen, werd hij doodgeschoten. Ik heb daar veel spijt van. Maar als ik met grote problemen zit, wend ik mij tot hem en kijk naar zijn foto die in mijn kantoor hangt.” En met wie zou hij op een eiland of in een gesloten kamer, afgesloten van de buitenwereld, willen zitten? Dat kan, wat hem betreft, elke willekeurige persoon zijn “zolang ik maar met die persoon kan praten. Betrokkene moet filosofisch zijn ingesteld, niet materialistisch denken, politiek weldenkend zijn en genoeg daadkracht bezitten”, aldus een energieke Lachmon. Realistisch erkent hij dat hij er op een dag niet meer zal zijn. De ideale persoon om de VHP-voorzittersrol van hem over te nemen, moet in zijn ogen acceptabel zijn voor alle burgers en in het belang van Suriname kunnen werken. Aan jongeren die nog geen politieke keus hebben gemaakt, geeft de VHP-gigant het volgende mee: “Doe met alles mee, met behoud van je normen en waarden; doe niet aan cultuurvernietiging en kijk waar je denkt je thuis te voelen.” Dit gevoel is voor Lachmon heel belangrijk. In tegenstelling tot andere politici draagt hij geen kleding in partijkleuren, maar gaat altijd gekleed in een.wit overhemd met korte mouwen en een donkere pantalon. En indien nodig een donkerblauwe stropdas en colbert erbij. “Ik hoef ’s morgens dan niet te kiezen wat ik ga dragen of welke combinatie ik zal aantrekken. Hierin voel ik me lekker en comfortabel.”
Foto’s: Hindorama – Ranu Abhelakh
Eerder verschenen in tijdschrift Hindorama, september/oktober 2001
Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.
- Published in BIBLIOTHEEK, Suriname
Chinese Surinamers: een succesvolle bevolkingsgroep – Prof. Chan Choenni
Inleiding
20 oktober is de datum van de jaarlijkse herdenking en viering van de Chinese immigratie naar Suriname. Op 20 oktober 2020 is het 167 jaar geleden dat de eerste lichting Chinese contractarbeiders, namelijk in 1853 arriveerde in Suriname. Dat was dus tien jaar vóór de afschaffing van de slavernij in 1863 in Suriname. Daarna arriveerden meerdere lichtingen Chinezen. Een groot deel van hen heeft zich voorgoed gevestigd in Suriname. Naast deze Chinezen heeft vooral in deze eeuw, dus na het jaar 2000, zich een groot aantal ‘nieuwe’ Chinezen gevestigd in Suriname. Wij richten ons in dit artikel primair op de ‘oude Chinezen’ en staan kort stil bij de ‘nieuwe Chinezen’. Aan het eind van dit artikel besteden wij kort aandacht aan Chinese Surinamers in Nederland. Er bestaan relatief weinig onderzoeken en studies over Chinezen in Suriname en over hun integratie. De ‘oude Chinezen’ betrof overigens een in aantal betrekkelijk kleine groep personen, namelijk 1 tot 2% van de Surinaamse bevolking. De laatste jaren is het aantal van de zogeheten ‘nieuwe Chinezen’ fors toegenomen, maar helaas zijn er nog steeds geen betrouwbare cijfers over de omvang beschikbaar. Er bestaat één uitgebreide studie, getiteld: ‘De Chinezen in Suriname. een geschiedenis van immigratie en aanpassing 1853 – 2000’ van G.C Zijlmans en H.A. Enser die in 2002 is gepubliceerd. Voorts heeft William Man A Hing -zelf van Surinaams-Chinese afkomst- verschillende artikelen gepubliceerd. Verder verscheen een proefschrift in 2009 van de sinoloog Paul Tjon Sie Fat over de zogeheten nieuwe Chinezen in Suriname.
‘Hakka’ Chinezen
In 1808 was de slavenhandel wettelijk afgeschaft in Suriname. Het zou echter liefst 55 jaar duren alvorens de slavernij in Suriname werd afgeschaft, namelijk op 1 juli 1863. Suriname viel toen onder het Bestuur van England en de periode 1804-1816 staat bekend als het zogeheten Engels Tussenbestuur. Na 1816 werd Suriname weer een kolonie van Nederland, maar de gebieden Berbice, Demerara en Essequibo bleven daarna in bezit van England. Zij werden samen de kolonie Brits-Guyana die in 1966 de onafhankelijke staat Guyana werd. De illegale slavenhandel ging echter na 1808 door, maar dat werd steeds effectiever aangepakt. De aanvoer van tot slaafgemaakten droog op en de plantage-eigenaren vreesden voor arbeidstekorten op hun plantages in Suriname vanwege de dalende aantallen van tot slaafgemaakten. Bovendien was de discussie over de afschaffing van de slavernij ook in Suriname losgebarsten, nadat in 1833 in de Engelse koloniën de slavernij was afgeschaft en de Franse koloniën volgden in 1848.
Het volkrijke land China had in 1850 de emigratie van Chinezen gelegaliseerd, na het sluiten van het zogenoemde Verdrag van Nanking (Nanjing) met de Engelse regering in 1842. China was daarna als het ware ‘opengebroken’ voor handel met de Westerse koloniale mogendheden. Van de mogelijkheid om het eigen land te ontvluchten via de opengestelde Chinese havensteden, zoals het Portugese Macau en het Britse Hongkong, werd vooral gebruik gemaakt door de ‘Hakka’ Chinezen. Deze minderheid was in de dertiende eeuw door de Mongolen vanuit het Noorden naar Zuid-China verdreven. Daar leefden deze Hakka’s in conflict met de autochtone bevolking. Veel van de Chinese contractarbeiders in Suriname waren uit de Hakka groep afkomstig.
Plantage Catharina Sophia
Al in 1853 vroegen de plantage-eigenaren het Surinaamse Gouvernement -te vergelijken met de Koloniale Regering- steun bij het werven van arbeidskrachten uit het buitenland. De ervaringen van de Engelse en Franse afschaffing van slavernij boezemde de nodige angst in over de toekomst van plantage-arbeid in Suriname. In de naburige kolonie Brits-Guyana had immers circa 66% van de tot slaafgemaakten de plantages gaandeweg verlaten. Er waren sinds 1838 Indiase contractarbeiders overgebracht om het werk op de Guyanese plantages te verrichten. Overigens: vanwege de positieve ervaringen in Brits-Guyana met de Indiase contractarbeiders, lukte het de Nederlandse regering pas vanaf 1873 om Hindostaanse contractarbeiders uit India in Suriname tewerk te stellen. De grote sterfte en de vlucht onder de tot slaafgemaakten in Suriname zorgde voor krapte aan arbeidskrachten op bepaalde plantages, zoals op de suikerplantage Catharina Sophia gelegen in het district Saramacca.

In 1853 werden 18 Chinezen vanuit het eiland Java (behorend tot het huidige Indonesië) naar Suriname gezonden met een schip dat pas na drie maanden in Suriname is aangekomen met 14 personen van de oorspronkelijke groep. Vier van hen werden onderweg ernstig ziek en kwamen te overlijden. Deze contractarbeiders waren niet van te voren gekeurd. Deze aangekomen groep werd op de gouvernementsplantage Catharina Sophia tewerkgesteld. Niet alle personen voldeden aan de eisen voor het werk op deze suikerplantage. Sommigen waren oud, anderen waren ziek of helemaal niet geschikt voor het werk. Niettemin wordt de komst van deze Chinese contractarbeiders in het jaar 1853 beschouwd als het jaar van eerste aankomst. Met andere woorden: het jaar van het begin van de Chinese immigratie – in de Engelsprekende landen gebruikt men de term Arrival Day.
Vanwege de hoge wervingskosten werd besloten de tweede groep niet vanuit Java, maar in China zelf te werven. In 1858 werden 500 Chinese contractarbeiders geworven door bemiddeling van de Nederlandse consul in de stad Macau op kosten van de Koloniale Regering in Suriname. Ze kwamen in april 1858 aan in Suriname. Het bleek lastig hen aan het werk te zetten, omdat bleek dat de planters hen als het ware moesten ‘huren’ tegen een vergoeding, waardoor ze duurder uit waren dan met de tot slaafgemaakten (hun arbeid was namelijk gratis na eenmaal te zijn gekocht).
Hoewel de contractvoorwaarden niet gunstig waren voor de Chinese contractarbeiders, wordt verondersteld dat ze willens en wetens wilden vertrekken vanwege problemen in eigen land en daarom een contract hadden gesloten. De meesten wisten echter niet wat in het contract stond, want ze konden niet lezen. Na de komst van de tweede groep Chinese contractarbeiders in 1858 werd de werving aan het zogeheten particulier initiatief overgelaten. Een deel van de werving werd vervolgens geregeld door de ‘Immigratie Maatschappij’, die in 1865 in Amsterdam werd opgericht. Deze maatschappij met een kantoor in Hongkong wierf voor rekening van derden tegen commissie de contractarbeiders in China.

Het Leidsch Dagblad van 5 oktober 1868 maakt melding van aankomst 239 Chinezen uit Hong Kong.
In 1869 -vier jaar later- volgde de laatste zending door deze maatschappij, omdat Hongkong werd gesloten voor werving ten behoeve van andere kolonies, behalve voor de eigen Britse kolonies.
2.630 Chinese contractarbeiders
Op deze wijze zijn er tussen 1853 en 1869 ruim 2.600 Chinezen naar Suriname gekomen. Van de 2.630 personen is niet iedereen in Suriname gebleven, want na afloop van hun contractperiode van vijf jaar mochten ze kiezen of ze terug wilden naar China of wilden blijven in Suriname. En als ze bleven, kregen ze bijvoorbeeld een kostgrondje. In de onderstaande tabel geven wij een overzicht van de jaartallen, schepen en de aantallen Chinezen die tussen 1853 en 1874 naar Suriname zijn geëmigreerd. Tussen 1858 en 1869 zijn 7 schepen met relatief grote aantallen Chinezen in Suriname gearriveerd.
De schepen waren Nederlandse schepen. Het schip Pahud vertrok in 1858 uit Macao en kwam met 487 Chinezen aan in Suriname. Pas 7 jaar later zijn weer Chinezen aangekomen in Suriname. Tussen 1865 en 1869 kwamen 5 schepen uit Hongkong aan met Chinese immigranten in Suriname. Verder zijn kleine aantallen Chinezen in de jaren 1853, 1873 en 1874 met andere schepen in Suriname terecht gekomen.
Sterfte tijdens zeereis
Er zijn onderweg tijdens de zeereizen 153 Chinese immigranten overleden; dat is in totaal dus 5,5% van de 2.780 Chinezen die zijn vertrokken naar Suriname. Er zijn in totaal 2.630 Chinezen aangekomen in Suriname. Het percentage sterfte van ruim 5% was veel hoger dan het gemiddelde op de schepen van Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders, maar aanzienlijk lager dan het gemiddelde op de slavenschepen. Het sterftepercentage op de slavenschepen lag gemiddeld tussen 15-20%. Wij tekenen hierbij aan dat het relatief groot aantal Chinese sterfgevallen vooral te wijten is aan het transport van één schip. In augustus 1869 kwam het schip Ferdinand Brumm uit Java aan met 206 overlevenden. Dit schip vertrok met 299 Chinese emigranten en telde liefst 93 doden onderweg; dat is bijna een derde en een uitzonderlijk hoog aantal sterfgevallen. Wat de reden is van deze uitzonderlijk hoge sterfte is, hebben wij niet kunnen achterhalen. Op het tweede schip de Pahud vertrokken uit Macao, waren er 13 doden onder de 500 Chinese emigranten die waren vertrokken richting Suriname.
Vier van de vijf schepen die tussen 1866 en 1869 uit Hongkong zijn vertrokken, hadden ook sterfgevallen aan boord. Met het schip de Golden Horn vertrokken 416 Chinezen in 1866, onderweg zijn 16 personen overleden. Het schip de Whirlwind was vertrokken in 1866 met 409 Chinese contractarbeiders en had onderweg slechts 5 doden. Op het schip de Veritas dat in januari 1868 in Suriname aankwam waren 18 personen bezweken tijdens de zeereis en er kwamen 518 Chinese emigranten aan. Tijdens de tweede zeereis van de Veritas naar Suriname in 1869 waren er slechts 4 doden onder de 203 Chinese emigranten die waren vertrokken uit Hongkong. Tenslotte had één schip -het derde schip- geheten de Twee Gezusters/Tricolor geen doden en kwam met 286 Chinese contractarbeiders in april 1865 in Suriname aan.
Er waren zelden geboorten op deze schepen, omdat er weinig Chinese vrouwen mee kwamen naar Suriname. In de database Gahetna van het Nationaal archief in Nederland over de gegevens van Chinese immigranten komen echter 1800 mannen en 214 vrouwen voor.
Stopzetting
Na 1874 werden er geen Chinese contractarbeiders meer geworven voor Suriname. Dit is deels te verklaren door het officiële verbod van contractmigratie door China en door de sluiting van de havens als Macao en Hongkong. Deels is deze wervingsstop ook te verklaren door andere factoren, waarvan de belangrijkste de hoge wervingskosten betrof. Ook speelde mee dat de meesten geen hercontract aangingen, zoals dat wel bij veel Hindostanen en later ook Javanen gebeurde. Na 5 jaar werd het contract door Chinezen meestal niet verlengd en keerden velen terug naar China. De reden voor terugkeer vormde vaak de afwezigheid van Chinese vrouwen. De meeste vrouwen hadden van de clanhoofden geen toestemming gekregen met een echtgenoot te emigreren. Met deze maatregel hoopten de clanhoofden de man te dwingen geld te sturen en terug te keren na afloop van hun contract. Ongeveer een derde deel van de arbeidscontractanten heeft gebruikgemaakt van het recht om terug te keren naar huis. Een van de schepen waarmee een groep van 252 Chinezen is teruggekeerd naar Hongkong was de Marie Thérese, zoals uit onderstaand bericht blijkt.

Uit de krant De West-Indiër van 2 augustus 1868.
De Affaire Lijkwan
Veel Chinese contractarbeiders vonden dat zij als slaven werden behandeld. Toen zij hiertegen in verzet kwamen, werden zij zonder vorm van proces, in strijd met de reglementen, door de politie met rietslagen gestraft; een handeling die telkens weer herhaald werd. Een illustratief voorbeeld is de affaire Lijkwan. Mr. W.L. Man a Hing heeft in 1983 geschreven over De affaire Lijkwan, een opzienbare terechtstelling (Amstelveen/Paramaribo: Orchid Press). Wij citeren hem:
Een bizarre geschiedenis rondom de veroordeling van een Chinese immigrant in Suriname, vond plaats in 1872. Lijkwan (Lai-Koon of Laij-Koon) was geboren in Poenje (Panyu), een stadje in de provincie Kwangtung (Guangdong). Hij tekende, net als vele van zijn landgenoten, een contract om voor vijf jaar in Suriname te werken. In 1868 werd hij per schip…. naar Suriname vervoerd. Daar werd hij onder nummer 1660 als rietkapper te werk gesteld op de suikerplantage Resolutie, gelegen aan de Beneden-Cottica. Lijkwan vond zijn werk niet aantrekkelijk. Hij begon ’s avonds met zijn landgenoten te gokken. De voorman van de plantage was ook een Chinees, genaamd Tjoeng Kiau. Deze was bereid Lijkwan tegen woekerrente leningen te verschaffen. Maar Lijkwans financiële positie werd van kwaad tot erger. Uiteindelijk smeedde Lijkwan samen met twee collega’s, die ook schulden hadden bij Tjoeng Kiau, een plan om de voorman uit de weg te ruimen. Op de avond van 8 augustus 1871, vermoorden zij hem met kapmessen. Zij werden vrij eenvoudig opgespoord en door het Hooggerechtshof op 6 januari 1872 ter dood veroordeeld. In hoger beroep werd de straf van de twee handlangers omgezet in twintig jaar zware arbeid aan de ketting. Lijkwan werd als de hoofddader gezien en werd veroordeeld tot de strop. Op 18 januari 1872 vond de bizarre executie van Lijkwan plaats. Toen hij werd opgehangen en de luiken onder hem openklapten, brak het touw. Ook toen hij voor de twee keer werd opgehangen brak het touw en was Lijkwan nog springlevend.
“Het regt nam toen zijnen loop, maar zie…. het koord, hetwelk om den hals van den ongelukkige was geslingerd, brak, en hij viel neder. Ten tweeden male opgehangen, brak het touw wederom, en de deerniswaardige smeekte pardon.” (Gouvernements Advertentieblad dd. 20 januari 1872, no. 9)
Door deze, voor hem gelukkige, loop van het lot kreeg Lijkwan gratie en werd de straf omgezet in 20 jaar zware arbeid aan de ketting. Na twee kortingen op zijn straf, wegens goed gedrag, werd Lijkwan in 1881 vrijgelaten. Hij trad in 1892 in het huwelijk met veldwachter Jacoba Georgina (vermoedelijk de ‘christenmulattin’ Jacobo). Zij overleed in 1901 te Paramaribo. In 1907 trouwde hij met Elisabeth Helena Petronella Lith. Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren. Lijkwan overleed op 26 november 1922 te Albina, ruim vijftig jaar na zijn merkwaardige terechtstelling.
Het Surinaams Almanak (1891: 59) vermeldt over de situatie omstreeks oktober 1875 het volgende:
Merendeels der chineesche immigranten vestigen zich vast in de kolonie. Zij sluiten huwelijken met inlandsche vrouwen en zijn rustig van gedrag, arbeidszaam en vooruitgaande in den handel, voeden hunnen kinderen goed op en leiden een der burgerij niet storend leven, terwijl zijn in den opbrengst der belastingen een niet onaanzienlijk gedeelte bijdragen, waardoor velen hunner reeds het kies- en stemrecht bezitten.… als kundige en nette landbouwers dragen zij onder de planters een goede naam.
Kleine Chinese gemeenschap
In de periode 1853 – 1873 waren dus 2.630 Chinese contractarbeiders in Suriname gearriveerd. In 1905 waren er in Suriname echter slechts 1.160 Chinezen woonachtig. Deze afname was het gevolg van een relatief hoog sterftecijfer, dat in de meeste jaren tussen 1870 en 1880 boven de 3 % lag. Omvangrijke remigratie en sterke vermenging met de Creoolse bevolking droegen eveneens bij tot dit lage cijfer. De nakomelingen van de vermenging werden immers niet meer tot Chinezen gerekend, maar tot Kleurlingen (Gemengden) en later vaak tot Creolen. Veel Chinese mannen zijn namelijk getrouwd of woonden samen met niet-Chinese vrouwen, vooral Afro-Surinaamse vrouwen. Hun kinderen werden –zoals gezegd- gerekend tot de Kleurlingen (Gemengden) en telden dus niet mee als Chinezen. Degenen die wel met Chinese vrouwen trouwden, trouwden meestal met een zogenaamde ‘importbruid’ uit Azië.

Chinese man en zijn Creoolse vrouw, circa 1900. Foto: Eugen Klein, zie: Carl Haarnack/www.buku.
In 1915 waren er 961 Chinezen in Suriname en in 1920 waren dat er slechts 784. Maar in 1924 was een stijging tot 1.454. Deze toename was te verklaren door het feit dat er in het kielzog van de contractarbeiders ook vrije migranten naar Suriname vanuit China kwamen, evenals familie en kennissen die hadden gehoord dat je in Suriname geld kon verdienen. Wie zich aanmeldde voor werk kreeg bovendien een premie. In 1936 woonden er 2.144 Chinezen in Suriname en na de Tweede Wereldoorlog, namelijk in 1945 bedroeg dit aantal inmiddels 2.312. In 1950 waren er 2.850 Chinezen in Suriname en in 1964 was het aantal Chinezen gestegen 5.544 personen. Tenslotte werd in 1980 het aantal Chinezen geschat op 5.484 personen.
De geringe toename heeft ook te maken met het tekort aan Chinese vrouwen (zie verder: Zijlmans en Enser 2012: 37,38). In 1921 was slechts 15% van de Chinese mannen gehuwd of samenwonend met een Chinese vrouw, 20% met een Javaanse vrouw en 64% met een Creoolse vrouw. In 1926 was minder dan een kwart van Chinezen vrouw (23,2%); in 1935 was het 23,5%. In 1963 was het aandeel Chinese vrouwen 33%. De grote concentratie Chinezen was in Paramaribo, namelijk 74% in 1921 en 77% in 1950. In 1964 woonde 79,3% (4.236) van de Chinezen in Paramaribo en de concentratie in Paramaribo is gebleven. Bij de volkstelling van 1971 werden er 6.400 Chinezen geteld en in 2012 bedroeg het aantal Chinezen 7.885; dus niet meer dan 8.000 op een totale bevolking van 541.638 personen.
Maar de Chinese deskundige Man A Hing stelt terecht in zijn Caraïbische blog (Caraïbisch Uitzicht) dat wij deze cijfers voorzichtig moeten interpreteren:
“Want je weet niet wie precies onder een Chinees wordt verstaan. Zijn het bijvoorbeeld alleen degenen die in China zijn geboren en in Suriname wonen of behoren ook hun kinderen hiertoe die in Suriname zijn geboren en zo ja, worden ook kinderen van gemengde afkomst hiertoe gerekend, dus kinderen van een Chinese ouder en een ouder van een ander ras?”
Zijlmans en Enser (2002: 141) stellen dat indien wij de degenen met Chinese wortels (‘Chinees bloed’) meetellen het totaal naar schatting stijgt tot 60.000 personen. Overigens wordt binnen de Chinese gemeenschap de Chinezen die geboren in Suriname als ‘onechten of onzuiveren’ (de lai-abs) beschouwd, terwijl de in China geborenen als zijnde te traditioneel bestempeld door de in Suriname geboren Chinezen.

Chinese familie in Suriname periode 1885-1894. Foto: Julius Muller
Handel
De Chinese contractarbeiders kwamen terecht op plantages, zoals plantage de Resolutie in het district Commewijne, op plantage Vreeland in het toenmalige district Suriname/Boven Para, maar ook in het district Nickerie, namelijk op plantage Paradise. Helaas is er weinig bekend over de ervaringen van deze Chinezen en hoe het hen verder is vergaan. Wel is bekend dat een groot deel later naar Paramaribo is vertrokken. En een ander deel had winkels op de plantages die later zogeheten gouvernementsvestigingsplaatsen werden, waar vooral Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders werden gevestigd. De meeste Chinese contractarbeiders gingen dus na afloop van hun contract de handel in, meestal de kleinhandel in levensmiddelen. De provisiewinkel van Omoe Snesi op de hoek van de straat of in het dorp of boiti was tot de jaren zeventig een bekend beeld. Daarna werden de meeste winkels getransformeerd tot supermarkten. Overigens is de Chinese gemeenschap vrij gesloten en het is lastig onderzoek te doen naar deze vrij gesloten groep. Als teller bij de (vierde) Volkstelling van Suriname in 1971 heb ik ervaren hoe lastig het is onderzoek te doen onder deze groep. Ik was toen leerling/student op de AMS (Algemene Middelbare School) en dit was een bijbaantje. Ik moest heel veel moeite doen om medewerking te krijgen van twee Chinese winkeliers. Zij dachten dat ik van de ‘belastingdienst’ was en weigerden aanvankelijk om mee te werken aan deze volkstelling. Er zijn ook complicaties om historisch onderzoek te doen via de oral history (mondelinge geschiedenis) methode.
Naast de overwoekerde plantage Vreeland gelegen aan de rechteroever van de Surinamerivier tegenover de plaats Domburg ligt de plantage Laarwijk. Op deze gouvernementsplaats woonden bijvoorbeeld 717 personen in 1950, onder wie Afro-Surinamers (9%), Hindostanen (58%) en Javanen (30%) gebroederlijk samen met elkaar (D.B. W.M. Van Dusseldorp, Het Centraplan voor Suriname, 1963: 74). Dat was voor eind jaren zestig toen bepaalde politieke leiders de etnische polarisatie nog niet hadden aangejaagd. Allen spraken Hindostaans (Sarnami), omdat de Hindostanen de grootste groep waren.
Hieronder een persoonlijke noot:
Op plantage Laarwijk woonde ook de Chinese winkelier Lam Wah. Toen ik klein was, spraken mijn paternale familieleden vaak over Lamwa alsof het een Hindostaanse man betrof die ook familie was. Zijn winkel op Laarwijk lag tegenover de landerij van mijn paternale grootvader, Mahase Soekdew Choenni die daar ook dorpshoofd was. Ik mocht in de winkel ‘spelen’ van Lam Wah tijdens de vakanties op Laarwijk; doorgaans wordt dit niet toegestaan door Chinese winkeliers. Lam Wah sprak ook vloeiend Sarnami. Er wordt beweerd dat deze winkel van mijn paternale overgrootvader Halkhorisaw (1646 R, geboren in India in 1865) was.

Kappa (indampketel voor suiker) op de verlaten landerij van Halkhorisaw Choenni op plantage Laarwijk.
Hij had al in 1904 een zogeheten tapper vergunning -om gedistilleerd (alcohol)- te verkopen. Hij zou echter de winkel zijn kwijtgeraakt tijdens “een weddenschap”’ (?) aan een Chinees. Of dit allemaal klopt heb ik niet precies kunnen achterhalen, maar ik weet dat mijn vader weddenschappen en kaartspelen (juwa in het Sarnami) haatte. Uit de geschiedenis is bekend dat er in het begin van de 20ste eeuw veel weddenschappen werden gesloten en de Chinese loterij (Chinees kansspel) de piauw of piao omstreeks 1912 werd geïntroduceerd. Het was eigenlijk een soort lotto en de bankiers zetelden in het bekende gebouw van Kong Ngie Ton San. Velen kochten met geleend geld de loterijbriefjes en vaak werden bezittingen verpand daarvoor. En men kon bij de pandjeshuizen spullen verpanden om loten te kopen. De kans om te winnen was heel gering. Vooral Chinezen, maar ook anderen waren verslaafd aan dit kansspel. Velen raakten berooid en dit werd dan ook een groot maatschappelijk probleem. In 1926 werd dit kansspel wettelijk verboden door de Surinaamse overheid, maar illegaal ging deze praktijk door (zie: Zijlmans en Enser 2002: 59). In deze periode was ‘dobbelen’ ook zeer populair. Er was veel geld in omloop, mede omdat velen goed geld verdienden in de goudsector en de bloeiende balata-industrie. Er werd geld verbrast en sommige rijk geworden mannen rookten zelfs tabak, waarbij papiergeld werd gebruikt als omhulsel van de sigaret.

Het oude gebouw van de vereniging Kong Ngie Ton Sang.
Ik heb tevergeefs gepoogd meer duidelijkheid te krijgen. In 1917 was echter een Chinees eigenaar van de winkel op plantage Laarwijk. Toegeven: ik ben te laat aan dit onderzoek begonnen. Mijn vader en andere ouderen die het zouden kunnen weten waren al allemaal overleden. Maar een paternale tante (Phuwa– zus van mijn vader) die de leeftijd van 91 jaar bereikte kon het wel weten. Ik heb haar herhaaldelijk hierover bevraagd. Het enige wat zij kwijt wilde is dat zij op de schouders van haar paternale grootvader uit India (Halkhorisaw) werd gedragen en dat zij in tegenstelling tot haar zusters al op haar veertiende leeftijd werd uitgehuwelijkt. Voor de rest was zij mening dat ik niet over het verleden moest praten en ik moest het verleden laten rusten (tu pahle ke bat chor!). Deze houding hadden niet alleen oudere Hindostanen, maar ook oudere Afro-Surinamers. Naast het feit dat velen jaren geleden niet zijn geïnterviewd door deskundigen zijn hoogstwaarschijnlijk familiegeheimen, het verborgen willen houden van armoede en leed redenen om te zwijgen. Hoe dan ook: er was een zeer bijzondere band met de Chinese winkelier Lam Wah. Hij is zeer oud geworden; hoe oud is niet bekend. Lam Wah is overleden in de schoot van mijn paternale grootmoeder, Lali Gonesh. Helaas heb ik destijds -toen ik jong was- verder niets gevraagd over Lam Wah. Bijvoorbeeld of hij Chinese familie had, of hij geld stuurde naar China en hoe hij is begraven.

Verenigingsgebouw Kong Ngie Tong San in Paramaribo. De bovenverdieping brandde in 1995 af en er kwam een nieuwe verdieping. Foto: Eric Kastelein
Succesvol
De ‘oude Chinezen’ die destijds met een plunjezak naar Suriname kwamen, hebben goed gepresteerd. De meerderheid van de Chinese Surinamers woonde later voornamelijk in Paramaribo en het district Wanica. Relatief veel Chinese Surinamers waren actief in de detailhandel en later ook in het zakenwezen. Er was sprake van grote vooruitgang. In 1940 waren er 612 winkels van Chinezen en er waren 276 goud- en zilversmeden en 63 bakkers. Het succes geldt vooral ook voor hun nakomelingen Na een generatie hadden ze al een winkel of zaak opgebouwd. Soms waren hun kinderen (de derde generatie) al op de universiteit terecht gekomen. Na de Tweede Wereldoorlog was bijvoorbeeld 30% van de artsen in Suriname van Chinese afkomst. In 1964 waren al 22% van de Chinezen op minstens mulo-niveau en 7,3% zaten op de HBS en 1,8% genoot hoger onderwijs. In 1967 had ruim 14% van 826 Surinaamse studenten in Nederland een Chinese afkomst, terwijl Chinezen toen slechts 1-2% van de Surinaamse bevolking uitmaakten (Zijlmans en Enser 2002: 63).
De Chinezen namen in het midden- en kleinbedrijf lange tijd een vooraanstaande positie in en hun goed opgeleide nakomelingen, volbloed Chinees of van ‘’gemengd bloed’’ waren en zijn in allerlei maatschappelijke sectoren te vinden. De Chinese Surinamers kunnen dan ook als een succesvolle bevolkingsgroep worden beschouwd.

Chinese Vriendschapsmonument 1853-2003. Foto: Eric Kastelein
Chinese namen
De Hakka hebben hun voornamen en familienamen meestal geromaniseerd van het Hakkanees naar Nederlandse fonetische spelling. Volgens Man A Hing was het vroeger gebruikelijk onder de Hakka dat men niet de volledige voornaam aan de overheidsinstanties of onbekenden gaf. De voornaam begon daarom vaak met “A” en dan volgde weer een deel van de voornaam. Zo stond dhr. Lie Foek-Sjoe (李福壽) bijvoorbeeld ingeschreven als Lie Asjoe of Lie A-Sjoe. Of als Lie Afoek of Lie A-Foek. Kinderen die een vader van Chinese afkomst en moeder van niet-Chinese afkomst hadden, namen vaak de volledige Familienaam en voornaam van de vader over, waardoor veel Surinamers tegenwoordig de Chinese familienaam en voornaam van hun overgrootvader dragen. Zo zijn er bijvoorbeeld mensen die Andrea Lie-A-Sjoe, Andrea Lie-Asjoe of Andrea Lieasjoe heten. Wij verwijzen verder naar de artikelen van Man A Hing in het tijdschrift Wi Rutu van de Surinaamse vereniging voor Genealogie.
Grote Invloed
Veel Chinezen die in hun tienerjaren (15 -16 jaar) naar Suriname kwamen, hebben hun ouders in China naderhand niet meer (kunnen) zien. En ook al schreven ze brieven naar hun ouders, hun ouders konden deze toch niet lezen. Dat werd gedaan door zogenaamde brievenlezers. Later kwamen anderen als vrije arbeider, handelaar of winkelbediende naar Suriname, vooral in de jaren vijftig en zestig. De Chinezen die na de periode van contractarbeid en rond 1945 naar Suriname zijn gekomen hebben vrij veel invloed gehad op het culturele leven in Suriname en op de eigen Chinese gemeenschap. Ze konden in alle rust de voorzieningen treffen die nodig waren voor de eigen groep. Zo hebben ze met eigen middelen drie sociëteiten laten bouwen, evenals een sportfaciliteit annex zwembad (de witte Lotus), een school en de enige Chinese begraafplaats in Suriname die beheerd wordt door de drie grote Chinese verenigingen gezamenlijk.
Een deel van de ‘oude’ Chinezen werd gekerstend en vormde een eigen Christelijke gemeente. Een ander deel was Confucianist. De Hakka groep heeft door hard werken in Suriname veel invloed uitgeoefend. Vooral op het gebied van voedsel. Op het culinaire gebied zijn er diverse Chinese gerechten bekend, zoals Tjauw Min en Tjauw Fan. Allerlei worstjes (fasjong) en zuurgoed (amelang, kakastong, ham taw) en zoetwaren (amandelkoek, gedroogde pruimen) en kruiden (ve tsin) zijn geliefd bij andere bevolkingsgroepen. Een bekende Chinese verkoper van deze waren is Soeng Ngie. Ook heeft de Surinaamse bevolking diverse gebruiken van Chinese herkomst overgenomen, zoals het afschieten van vuurwerk (pagara’s).
De Chinese groep in Suriname heeft twee hoogtijdagen waarmee ze tevreden zijn, namelijk het Chinees Nieuwjaar en het Chinese Allerheiligenfeest. Het Chinees Nieuwjaar is bijna heilig en wordt tussen 21 januari en 20 februari gevierd.
Omdat de groep relatief klein is, is de cultuur enigszins aan erosie onderhevig. Over de relaties met de andere bevolkingsgroepen kunnen wij kort zijn. Deze zijn vrij harmonieus. Harmonie is een belangrijke waarde in de Chinese cultuur. Vroeger werden Chinezen geplaagd, omdat zij de letter R moeilijk kunnen uitspreken. Maar doorgaans zijn Chinezen onverstoorbaar en ook bij allerlei ruwe opmerkingen en opdrachten om snel de verkoopartikelen te bezorgen of af te rekenen, bleef men meestal minzaam glimlachen en rust uitstralen. Wij tekenen ook aan dat door de grote vermenging een aanzienlijk deel van de Gemengden Chinese wortels heeft en ook in deze zin is er sprake van Chinese invloed.

Winkel Soeng Ngie en Co in Paramaribo
De ‘nieuwe Chinezen’
Vanaf de jaren negentig zijn grote aantallen zogenoemde nieuwe Chinezen naar Suriname gekomen vooral door toedoen van de Surinaamse regering. Als gevolg van de aanbesteding van projecten kreeg de Surinaamse regering vanuit China geld en goedkope arbeidskrachten. De fabrieken en maatschappijen die hiervoor werden ingezet rekruteerden arbeiders vanuit alle delen en provincies van China om naar Suriname te gaan. Deze Chinezen vormen een bijzonder gemêleerde groep en spreken een andere taal dan de traditionele Chinezen (Hakka) in Suriname. De immigratie zet zich nog steeds voort. De sterk groeiende behoefte van China aan bijvoorbeeld hout en mineralen maakt Suriname zeer aantrekkelijk voor Chinese ondernemers. De nieuwe groep Chinese immigranten meestal afkomstig van noordelijk China, worden in Suriname ook wel “zoutwater-Chinezen” genoemd, blijkbaar omdat zij later zijn gearriveerd. Deze nieuwe Chinezen in Suriname zijn met winkels in vrijwel alle gebieden van Suriname te vinden. Het aanbod aan producten is uitgebreid en de winkels zijn vaak tot laat ‘s avonds en in het weekend open. De Hindostaanse winkeliers zijn vrijwel overal ‘weggeconcureerd’. Ook het landschap is veranderd door de opvallend grote winkels en supermarkten en Chinese (karakter) tekens. Er bestaat in Paramaribo Noord een voornamelijk Chinese buurt en bij de Gompertsstraat wordt ook de zogeheten Chinese markt gehouden. Soms zijn de winkels en vooral magazijnen disproportioneel groot en ontsieren de omgeving. Een voorbeeld is de grote Chinese supermarkt pal naast het mooie witte gebouw van de voormalige Residence hotel aan de Anton Dragtenweg. Niet alleen wordt het uitzicht belemmerd, maar deze grote winkelpanden detoneert in de omgeving. In dit verband is er blijkbaar nauwelijks ruimtelijke ordeningsbeleid in Suriname.

Chinese markt in Paramaribo.
Maar de ‘nieuwe ‘Chinezen zijn gedisciplineerd, werken hard en zijn zeer ijverig. Al met al brengen zij wel ontwikkeling in Suriname. Veel van deze Chinezen lijken echter een groot deel van het verdiende geld te exporteren naar China in plaats van in Suriname te besteden. Deze klacht werd al ruim een eeuw geleden geuit. In 1910 werd al geklaagd over hun sobere levensstijl en hun spaarzin én dat zij het geld stuurden naar China of later terugkeerden naar China. Men vond dat zij op deze wijze geen bijdrage leverden aan Suriname. Ook werd de vraag gesteld of er niet te veel Chinese provisiewinkels waren en er werd geklaagd over onhygiënische toestanden (Zijlmans en Enser 2002: 48).
De Chinese kinderen gaan echter naar school en leren de Nederlandse taal en komen in aanraking met anderen via de school. Ze zullen de integratie van hun groep in de Surinaamse samenleving bevorderen. Het is lastig vast te stellen hoe groot deze groep Chinezen is. Paul Tjon Sie Fat heeft een proefschrift geschreven en beweert dat in het jaar 2007 er zelfs meer dan 70.000 Chinezen waren in Suriname (Zie: Chinese new migrants in Suriname: the inevitability of ethnic performing). Ik waag dat te betwijfelen, omdat het geen beredeneerde schatting is. Er zijn echter ook veel ‘illegale Chinezen.’ Bij de komende volkstelling zal op gedegen wijze het totaal aantal Chinezen in beeld moeten worden gebracht.

Chinees-Surinaamse restaurant / broodjes winkel
Chinese Surinamers in Nederland
Sinds de jaren zestig zijn een paar duizend Chinezen van Suriname naar Nederland geëmigreerd. De grootse groep emigreerde tussen 1974 en 1975. In 2008 bedroeg het aantal Surinaamse Chinezen volgens de berekening van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) in Nederland ongeveer 11.000. Dat was ongeveer 3% van de Surinaamse bevolking in Nederland. Maar in dit verband kan het ook Gemengden betreffen met Chinese (voor)ouders. Het aantal Surinaamse Chinezen werd namelijk vastgesteld op grond van achternamen door het CBS op het totaal bestand van 338.000 Surinamers van het jaar 2008. In 2011 was ik bij dit project betrokken en ondanks dat verschillende deskundigen onafhankelijk van elkaar tot vrijwel dezelfde rubricering naar etnische groep kwamen, blijft de kans groot dat een deel van de 11.000 Chinezen geen ’volbloed Chinees’ ís. Volgens de gegevens van de volkstelling in Suriname waren in 2012 waren slechts 7.885 Chinezen; dat was 1,5 % van de bevolking in Suriname. In Suriname vindt de vaststelling plaats door de zelfidentificatie bij de volkstelling. In Nederland is de achternaam bepalend geweest en bedroeg aldus het percentage 3% van de Surinamers in Nederland. Maar -zoals eerder gezegd- dragen veel Gemengden Chinese achternamen. Er kan dus sprake zijn van een overschatting van het aantal Surinaamse Chinezen in Nederland. Wij kunnen wel stellen dat naast Chinezen er in elk geval personen zijn bijgeteld met Chinese wortels (“Chinees bloed’). Met deze kanttekening kunnen wij stellen net als in Suriname de Surinaamse Chinezen hebben in Nederland grote vooruitgang geboekt. Zij kunnen als een succesvolle bevolkingsgroep worden gekenmerkt. In sociaaleconomisch opzicht presteren zij het beste van de Surinaamse bevolkingsgroepen, zoals uit onderstaande tabel blijkt.
Het moge duidelijk zijn dat Chinese Surinamers in Nederland een gemiddeld hoog opleidingsniveau hebben bereikt. Er zijn weinig Surinaamse Chinezen die uitsluitend een lagere opleiding hebben genoten. Twee van de vijf Chinezen tussen 25-35-jaar hadden een hoog opleidingsniveau (HBO + WO = 40,6%). Ter vergelijking: in de leeftijdsgroep van 25-35 jaar hadden 6,4% van de Hindostanen en 5,0 % van de Creolen het niveau van Wetenschappelijk onderwijs bereikt ten opzichte van 13,4% van de Chinezen. Uit deze CBS studie blijkt ook dat de gemiddelde inkomsten van Chinese mannen en vrouwen hoger zijn dan gemiddeld van alle Surinamers in Nederland. Slechts een klein deel werkt in de horeca, terwijl velen werken in zelfstandige beroepen of als artsen in dienst van ziekenhuizen. Al met al is zowel in Suriname als in Nederland de Chinees-Surinaamse bevolkingsgroep zeer succesvol.
Chan Choenni (Paramaribo, 1953) is Emeritus hoogleraar en verricht momenteel een onderzoek naar de geschiedenis van Afro-Surinamers 1863-1963.
Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, NIEUWS, Suriname
Janey Tetary (1856-1884): Een strijdbare contractarbeidster vecht tegen uitbuiting – Eric Kastelein

Barnet Lyon
Het boek Oog in oog met Paramaribo dat in mei 2020 verscheen, bevat verhalen over het herinneringserfgoed van Suriname. Een daarvan gaat over Janey Tatery, een tot 2011 nog tamelijk onbekende heldin die zich verzette tegen de slechte omstandigheden van de contractarbeid. Op 24 september 2017 werd haar standbeeld van de hand van kunstenaar George Ramjiawansingh onthuld. De verzetsvrouw staat op de hoek van de Grote Combéweg en de Henck Arronstraat, in de slagschaduw van het Presidentieel paleis. Een week voor de onthulling is het marmeren borstbeeld van agent-generaal G.H. Barnet Lyon van die plek weggetakeld en naar het binnenerf van het directoraat Cultuur gebracht. Barnet Lyon was in de koloniale tijd door een comité van Hindostaanse contractarbeiders op 7 januari 1908 met een buste vereeuwigd voor zijn goede werk als baas van het Immigratiedepartement. Nu is hij de exponent van alle misstanden onder de immigranten en de doden die daarbij zijn gevallen. Het borstbeeld van Barnet Lyon heeft een plek gekregen in de tuin van de bibliotheek van het Surinaams Museum aan de Commewijnestraat 18.

Janey Tetary
Sociaal en strijdbaar
Sinds het verschijnen van het boek Tetary-de koppige van Radjinder Bhagwanbali in 2011 bestaat de wens deze Hindostaanse contractarbeidster te eren en te herdenken. De gedramatiseerde tweedelige documentaire Tetary. Over strijd, moed en opoffering van de Stichting OHM uit 2013 geeft een beeld van een strijdbare vrouw die vecht tegen de uitbuiting van de werkkrachten door plantagedirecteuren. De Culturele Unie Suriname en de campagne Tetary Moet Opstaan zijn nodig om het standbeeld financieel mogelijk te maken.
Janey Tetary – contractnummer I/491 – arriveert samen met haar eenjarige dochtertje Boodhoo Burfasun – contractnummer I/492 – op 26 november 1880 na een zware zeereis van twee en een halve maand in Suriname. Uit de immigratiegegevens wordt een beeld van haar zichtbaar. Ze is 24 jaar, moslim, 1.465 meter en heeft een bruine huidskleur en een gezwel boven het rechteroog. Na aankomst gaat ze als veldarbeidster aan de slag op plantage Zorg en Hoop van de planters G. Duyckinck en R.D. Currie in het district Commewijne. Uit recent bronnenonderzoek blijkt haar grote sociale betrokkenheid, haar strijd tegen onrecht en haar natuurlijk leiderschap. Nog maar net aan boord van het zeilschip Aisla II dwingt ze bij de kapitein belangrijke medische voorzieningen af voor de opvarenden. Op de plantage eist ze een meer respectvolle behandeling van de vrouwen, door zowel de opzichters als door de Hindostaanse mannen. Moeders en meisjes komen naar haar toe voor raad, steun en advies. Als op Zorg en Hoop een jonge hindoevrouw overlijdt, adopteert Tetary haar zes weken oude baby Soomaria.

Janey Tetary met op de achtergrond het Presidentieel paleis
Doodgeschoten
De slechte leefomstandigheden – zware werktaken, pesterijen van opzichters, erbarmelijke woonomgeving, harde straffen, geldboetes – op plantage Zorg en Hoop leiden op 24 september 1884 tot een opstand en het molest van blankofficier Arthur Robert Knott. Hij wordt flink toegetakeld en gewond in een trens achtergelaten. De contractarbeiders weigeren de daders uit te leveren en leggen het werk neer. Als reactie op dit protest stuurt het koloniaal gezag een groep van vijftig zwaarbewapende militairen naar de plantage. Op 26 september lopen de gebeurtenissen volledig uit de hand. Challoo Ramjanee, de leider van de opstand, vraagt Tetary de vrouwen te organiseren om zo een gewapende aanval van de militairen onder leiding van 1ste luitenant W.H. van Pesch te helpen afslaan. In de strijd die daarop volgt wordt Tetary van vlakbij door een kogel in het achterhoofd geraakt. De jonge vrouw en moeder sterft ter plekke. Dezelfde krant schrijft: (…) en na een strijd van een half uur waarbij zes mannen en een vrouw gesneuveld zijn en een man verwond is, schijnt de rust te zijn gehandhaafd.

Plaquette bij het standbeeld
In oudere literatuur is de rol van Janey Tetary in de opstand meer bescheiden dan bij Radjinder Bhagwanbali. Nergens wordt haar naam genoemd. Anton de Kom besteedt in Wij slaven van Suriname uit 1934 een paar regels aan de ‘extremisten’ en de dood van de zeven ‘belhamels’, geen woord over Tetary. C.J.M. de Klerk heeft het over een gewelduitbarsting van de militairen en vermeldt dat onder de dodelijke slachtoffers een vrouw is. Sandew Hira schrijft in Van Priary tot en met de Kom (uit 1982) uitgebreid over de rebellie op Zorg en Hoop. Onder de zeven doden is één vrouw, zonder naam. Zij wordt gedood door een kogel die via de rechter bovenarm in haar rechter- en linkerslaap komt. Ook in De slavernij van hindustanen in Suriname (uit 1993) van F.H.R. Oedayrajsingh Varma sterft Tetary, een ‘zwangere vrouw’, anoniem. Het lijkschouwingsrapport over Tetary bevindt zich in het Archief van de agent-generaal. Daarin wordt vermeld dat het (…) projectiel via de strekzijde van het rechterelleboog gewricht (…) in de rechterzijde van het achterhoofdbeen terecht is gekomen en uitgetreden is aan de linker bovenkaak. Onmiddellijke oorzaak van den dood: Hersenverwonding.
Eén van de 111 geschiedenissen uit Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed, in mei 2020 verschenen bij LM Publishers.
Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam, woonplaats en e-mailadres.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Suriname
Marrons in Suriname en in Nederland – Prof. Chan Choenni

Monument 10 oktober 1760
Inleiding
Zaterdag 10 oktober is de Dag van de Marrons, een herdenkingsdag waarbij de ondertekening van het vredesverdrag van 1760 tussen de Marrons van Suriname en de Nederlandse overheid wordt gevierd. Deze nakomelingen van ooit gevluchte tot slaafgemaakten leefden tot de jaren zestig voornamelijk in de binnenlanden van Suriname. Hun voorouders hadden, nadat zij zich in het ondoorwaadbare binnenland van Suriname hadden gevestigd, door de tijd heen gemeenschappen gevormd. De Marrons herdenken de strijd van hun voorouders tegen onderdrukking en voor vrijheid. Vaak was de strijd tegen de toenmalige koloniale Surinaamse regering en militairen onbeslist. Met hun heldhaftige strijd hebben zij het Nederlandse koloniale bestuur gedwongen vredesverdragen met hen te sluiten en daarmee hun vrijheid en menselijke waardigheid te erkennen. Na de afschaffing van de slavernij in 1863 bleven de meesten in het binnenland wonen. Pas in de jaren zeventig begonnen veel Marrons zich in Paramaribo te vestigen. Na de massale emigratie van vooral Hindostanen en Creolen naar Nederland kwamen woningen vrij en waren er meer mogelijkheden voor Marrons in Paramaribo en omstreken. Later vestigden Marrons zich ook in andere districten buiten hun oorspronkelijk woongebieden, die zich bevinden in de districten Brokopondo, Marowijne en Sipaliwini – in het bijzonder in het gebied rond de Tapanahony rivier in Zuidoost Suriname. Een groep Marrons vluchtte naar Frans Guyana tijdens de binnenlandse oorlog van 1986 tot 1992 en verkreeg de Franse nationaliteit.

Minister Diana Pokie achter de microfoon. (Beeld: SRHerald)
Vermeldenswaardig is dat na 260 jaar, het jaar 2020 kan gelden als het jaar van de succesvolle politieke integratie van de Marrons in Suriname. De huidige Vicepresident (VP) is de Marron Ronnie Brunswijk. De voorzitter van het Suriname Parlement (DNA) is respectabele Marron academicus Martinus Bee. Een belangrijke en krachtdadige vrouwelijke Minister is Mevrouw Diana Pokie, eveneens van Marron afkomst. Zij heeft als Minister van Grond- en Bosbeheer vrij resoluut besloten tot het terugvorderen van gronden van de Cultuurtuin van Paramaribo die tot het erfgoed van Suriname behoren. Daarmee is dus de beslissing tot uitgifte van die gronden van het vorige corrupte regime van Bouterse c.s. teruggedraaid.
Aanduiding
Marrons met wie de koloniale regering (het Gouvernement) vrede had gesloten, kregen als aanduiding de benaming ’Bosnegers’ (Businengre). Maar het woord ‘neger’ werd terecht als denigrerend ervaren en door velen verworpen. Later werd de toen vriendelijk klinkende naam Boslandcreolen gebezigd. De term Creolen werd echter controversieel in de 21ste eeuw. Marrons lijkt voorlopig de meest gebruikte aanduiding. Over de benaming Marrons is er echter geen consensus. Velen accepteren deze benaming, maar anderen verwerpen deze aanduiding. De term Marron is afgeleid van het Spaanse címarron, een benaming voor ontsnapt vee. De Marrons hebben zich niet of nauwelijks vermengd met andere bevolkingsgroepen. Zij hebben hun Afrikaanse genetische erfenis (DNA) voor 98% behouden. Dit blijkt uit een vergelijkend onderzoek onder enkele honderden Marrons, andere Afro-Amerikanen en personen uit West-Afrika (zie: The American Journal of Human Genetics, 2 november 2017). Dat geldt minder voor Afro-Surinamers, die meestal wel in enige mate vermenging hebben ondergaan. Het is daarom -volgens mij- logisch dat de Marrons het beste zouden kunnen worden aangeduid als Afrikaanse Surinamers. Daarnaast zijn er Afro-Surinamers. Voorts heeft een groot deel van Gemengden deels een Afrikaanse afkomst. Er zijn dus drie bevolkingsgroepen die een Afrikaanse afkomst hebben in Suriname. Maar de groepen zullen zelf uitmaken hoe zij willen worden aangeduid.
Over deze groep Marrons/Afrikaanse Surinamers zijn er talloze onderzoeken en studies verricht. Deze zijn echter grotendeels van cultureel-antropologische aard, zoals over de verwantschapsstructuren bij de verschillende stammen. De belangrijkste stammen zijn de Aucaners (vroeger djuka’s genoemd, 53%), Saramaccaners (32%), Paramaccaners (6%) en Matuariërs (5%) (Encyclopedie van Suriname 1977: 87). Wel is vermeldenswaard dat een groot deel van de Saramaccaners (Samaaka) die aan de bovenloop van Surinamerivier woonden begin jaren zestig moest verhuizen. In verband met de opwekking van elektriciteit werd in hun woongebied het zogeheten stuwmeer aangelegd. Van het hoofddorp Ganzee en andere dorpen werden zij geherhuisvest in ondermeer de aangelegde dorpen Klaaskreek en Brownsweg. Wij gaan hier niet uitgebreid op in en verwijzen naar de gespecialiseerde boeken hierover. Helaas is er echter relatief weinig onderzoek gedaan naar de maatschappelijke positie van deze bijzondere groep Surinamers. Want de Marrons vormen net als de Javaanse Surinamers een unieke bevolkingsgroep, in de zin dat deze bevolkingsgroepen alleen in Suriname voorkomen – op Nederland na, waar zij zich als gevolg van emigratie uit Suriname hebben gevestigd.

Dorp Drietabbetje, woongebied van Aucaners. (Beeld: Tenzing Travel)
Tweede bevolkingsgroep
De Marrons/Afrikaanse Surinamers vormen thans -na 2012- in omvang de tweede bevolkingsgroep van Suriname. Ze zullen op lange termijn, gelet op hun hogere bevolkingsgroei, de grootste bevolkingsgroep van Suriname worden. Omdat er vooralsnog relatief weinig vermenging plaatsvindt met andere bevolkingsgroepen zullen zij nog lange tijd een herkenbare groep blijven in Suriname en een sterke etnische identificatie behouden. Wij richten onze aandacht op de bijzondere ontwikkeling die de Marron groep vooral in de 21ste eeuw doormaakt. Vooral de grote bevolkingstoename en urbanisatie van deze Afrikaanse Surinamers is merkbaar in de brede Surinaamse samenleving. Vóór de afschaffing van de slavernij was echter niet precies bekend hoe groot hun aantal was. Er waren schattingen variërend van 5.000 tot 10.000. Daarna is hun aantal gegroeid. Helaas was tot 1950 hun precieze aantal niet bekend net als overigens het aantal Inheemsen (vroeger Indianen genoemd). Deze twee groepen behoorden toen niet tot de zogeheten officiële bevolking van Suriname. Ik vraag mij af wat toen met ‘officieel’ werd bedoeld: waren zij toen geen burgers of erger nog: geen volwaardige mensen? In 1939 werd het aantal Afrikaanse Surinamers/Marrons geschat op 17.000 en het aantal Inheemsen op 3.500. Afro-Surinamers werden toen officieel nog als Inboorlingen aangeduid. Hun aantal bedroeg 69.555; het aantal Hindostanen (Britsch-Indiërs) bedroeg 44.474 en Javanen 32.123. Het aantal Europeanen bedroeg 2.017, van wie 1.101 in Nederland geboren (zie: Surinaamsch Verslag 1939: 4).

Districten van Suriname, de Tapahony-rivier ligt Zuidwestelijk.
In 1950 werd het aantal Afrikaanse Surinamers/Marrons geschat op 20.000 en in 1964 bedroeg hun aantal 27.700. Daarna zien wij een groei van deze bevolkingsgroep, want in 1972 was hun aantal al 39.500 en vormden zij ruim 10% van de Surinaamse bevolking. In 2004 was hun aantal toegenomen tot 73.553 en werden zij in aantal de derde bevolkingsgroep; hun aantal was toen al groter dan het aantal Javanen. Volgens het Surinaamse Algemeen Bureau voor de Statistiek was hun aantal waarschijnlijk hoger omdat velen in de drie districten waar zij overwegend woonden -Brokopondo, Marowijne en Sipaliwini- significant vaker kozen voor de categorie ‘geen antwoord’ tijdens de volkstelling van 2004.
Grote toename
Uit de laatste volkstelling (van 2012) blijkt dat daarna zich een enorme groei heeft voltrokken onder de groep Marrons. In 2012 was hun aantal toegenomen tot 117.567 en werden zij de tweede bevolkingsgroep van Suriname met bijna 22% aandeel. Met 25.925 geboorten in de periode 2004-2012 hebben Marrons verreweg de hoogste groei met een aandeel van 32,9% van het totaal aantal geboorten. Dus één op de drie kinderen die werden geboren had een Marron afkomst.
Het Algemeen Bureau voor de Statistiek verklaart de hoge natuurlijke groei van de Marron groep door de zeer hoge vruchtbaarheid:
‘De toename van het aantal Marrons is spectaculair te noemen, ook al is hun veel hogere vruchtbaarheid bekend en kan o.i. ex post facto ook gedacht worden aan een groot aantal Marrons dat in 2004 geen etniciteit had opgegeven. Voor vrouwelijke Marrons is er ondersteuning te vinden vanuit de vruchtbaarheidscijfers van 2004.’ (zie verder: ABS 2013: 23-25).
Toenemend bevolkingsaandeel
Tussen 2004 en 2012 is hun aandeel toegenomen van 14,9% naar 21,7% in de Surinaamse bevolking. Het vruchtbaarheidscijfer voor Marron vrouwen van 15-49 jaar blijkt ongeveer twee keer zo hoog te zijn als dat van de meeste andere etnische groepen. Dat heeft ook te maken met polygamie, namelijk dat kinderen verwekt worden bij verschillende partners; sommige mannen hebben meerdere vrouwen. Ook de groep Gemengden is sterk toegenomen met 15.717, namelijk van 61.524 in 2004 naar 72.340 in 2012. Als aandeel van de bevolking is de toename van de Gemengden vergeleken met andere groepen veel hoger: van 12,3% naar 13,4%. Terwijl bijvoorbeeld de Hindostaanse groep met 27,4% aandeel in 2004 en in 2012 stabiel is gebleven. De groep Afro-Surinamers (‘Creolen’) is zelfs gedaald van 17,7% aandeel in 2004 naar 16,4% in 2012.
Al met al zal de enorme groei van de Marrons zich doorzetten en omdat de groep gemiddeld meer jongeren telt zal hun aandeel in de Surinaamse bevolking alleen maar toenemen. Een vergelijking van 2004 en 2012 laat zien dat de etnische samenstelling van het district Paramaribo steeds meer gelijkenis begint te vertonen met die in geheel Suriname. De drie groepen -Hindostaan, Marron en Creool (i.c. Afro-Surinamers)- die in 2012 nationaal het grootste aandeel hebben, behoren ook in Paramaribo tot de top drie. Het aandeel van Marrons in Paramaribo groeide van 9,8% in 2004 naar 16,8% in 2012. Ook in bepaalde districten zoals Wanica neemt het aantal Marrons toe. Het is dus niet vreemd in voorheen zogeheten typische Hindostaanse woongebieden bijvoorbeeld de boiti’s –de zijstraten van de Indira Gandhiweg/Pad van Wanica– of de Leidingen (kandál) Marron bewoners aan te treffen.
Toenemend aantal Christenen
Bij de volkstelling van 2012 is de religieuze affiniteit van de Surinaamse bevolking in beeld gebracht. Het blijkt dat de afgelopen 50 jaar Marrons massaal zijn overgestapt naar het Christendom. Tussen 1971 en 2012 nam het aantal Christelijke Marrons toe met 18,6 procentpunten, namelijk van 44,7% naar 63,3%. De reden voor de massale bekering is vooral de urbanisatie van Marrons. Veel Marrons hebben zich de afgelopen decennia in steden als Paramaribo gevestigd of in urbane gebieden. En een steeds groter wordende groep is ook daar geboren.
Het aandeel Marrons dat traditioneel aanhanger is van hun eigen godsdienst is gedaald tot minder dan kwart (21,5%). In de traditionele religie is ‘Gaan Gadu’ (de Grote God) de centrale figuur, namelijk de schepper van alles wat er bestaat. Ook zijn er aanhangers van Afro-Surinaamse godsdienst, zoals het Winti geloof. Maar opmerkelijk is de groei van het aantal Christenen. Als wij de Christelijke Marrons onderverdelen naar denominatie, dan krijgen wij het volgende beeld. Naast de Rooms katholieke Kerk is de zogeheten Pinkster beweging/Volle Evangelie populair, zoals uit onderstaande tabel blijkt.
Een bekende Christelijke voorganger is de voormalige fractieleider van de NDP (Nationale Democratische Partij) en ex-minister, André Misiekaba. Deze populaire Marron politicus heeft zich echter na de nederlaag van de NDP bij verkiezingen van 2020 teruggetrokken uit de NDP en uit de politiek. Naderhand bleek hoe corrupt de NDP was, maar Misiekaba heeft opmerkelijk genoeg geweigerd de redenen van zijn terugtrekking bekend te maken.
Negatieve bejegening
Tot de jaren zestig toen de meeste Marrons in het binnenland woonden, werden zij beschouwd als de meest ‘beschaafde’ bevolkingsgroep in Suriname (Albert Helman, Facetten van de Surinaamse samenleving 1977: 116). Zij waren vriendelijk in de omgang, eerlijk en wellicht een beetje nederig tegenover anderen, maar ze straalden tegelijkertijd trots en zelfverzekerdheid uit. De laatste tijd echter, in het bijzonder in de 21ste eeuw is er verandering opgetreden in de beeldvorming. Een deel van de Marrons vooral in Paramaribo wordt geassocieerd met agressiviteit en criminaliteit. Ter illustratie een persoonlijke noot:
In mijn jeugd -in de jaren zestig- verhuisden enkele Marrons naar Paramaribo Zuid. Eén van mijn helden was Demni, een Marron jongeman die het mooiste drumstel van boterblikken kon maken, maar hij was vooral sterk en beschermde de ‘zwakke jongens’. Ik werd regelmatig als ‘pikin masra’ gevraagd om brieven te lezen die uit het binnenland werden gestuurd of deze te schrijven voor Marron vrouwen aan hun familie in het binnenland. Maar toen de aantallen groter werden -in de jaren zeventig- ontstond een negatieve bejegening en soms ook discriminatie. Zo werd bijvoorbeeld de bekende psycholoog en schrijver Julian With herhaaldelijk beledigd en negatief bejegend op school en op het internaat. Hij heeft daar een boekje over geschreven (J. With, Land van harmonieuze konstrasten, Utrecht 1979). Vooral Afro-Surinaamse jongens accepteerden hem niet. Gelukkig had Julian With genoeg incasseringsvermogen en diende hen van repliek. Maar anderen raakten gefrustreerd, verbitterd en werden soms agressief. Tijdens mijn jaarlijkse bezoeken aan Suriname vanaf het begin van deze eeuw merkte ik vaak weerstand bij andere groepen tegen Marrons. In 2019 kreeg ik persoonlijk te maken met agressie. Twee Marron jongemannen drongen voor met hun boodschappen bij de kassa van de broodwinkel van Fernandes in Paramaribo. Ik probeerde nog met: ‘Brada, laat de dame voorgaan’ en stelde dat zij op hun beurt moesten wachten. Ik schrok van hun agressie en heb wijselijk verder mijn mond gehouden. Natuurlijk gaat het om één geval. Tegelijkertijd zag ik ook Marron jongemannen in de felle zon hard werken in de bouw. Maar het is onmiskenbaar dat een deel van de Marron jongemannen een problematische groep vormt. Verschillende factoren liggen ten grondslag aan hun opstelling.
Racisme
Men zou kunnen stellen dat er nog steeds sprake is van racisme tegenover de Marrons. Vooral in Paramaribo wordt van alles beweerd over ‘die djuka’s’ (een scheldwoord) die achterlijk zouden zijn en worden allerlei racistische grappen gemaakt. Sommige stedelingen willen niet eens met hen praten; ze menen dat je geen vriendschappen moet sluiten met die ‘ka-djuka’s’. Een recent voorbeeld van racisme is de cartoon over Ronnie Brunswijk die van een staart werd voorzien. De associatie met een aap is uiterst pijnlijk. Hoewel de (Javaanse) cartoonist zei dat dat niet de bedoeling was. Maar het gaat om het effect. Er blijft ondanks de aanvaarde excuses een wrange nasmaak hangen. Omdat de Marrons tot 1980 voor het overgrote deel nog in het zogeheten binnenland woonden, waar de onderwijsvoorzieningen karig zijn en zij een achterstand hadden, werden zij vooral door bewoners van Paramaribo niet als volwaardige burgers beschouwd. Helaas hield de negatieve bejegening van Marrons ondanks de Surinaamse revolutie van 1980 en het groeiende nationaal en eenheidsbesef niet op. Erger nog: er ontstond een strijd tussen het nationaal leger en het Junglecommando in de periode 1986-1992. Veel Marrons zijn de dupe geworden van deze strijd -denk aan de moorden in het dorp Moiwana in 1986. Velen raakten gedesoriënteerd en de trek van Marrons naar Paramaribo hield aan. Zij kwamen in slechte omstandigheden terecht en werden met de nek aangekeken. Later kwamen jongemannen in de criminaliteit terecht en de groep werd gestigmatiseerd. Velen concentreerden zich in de mindere buurten van Paramaribo. Er wordt gewaarschuwd om liever niet in buurten -en vooral niet ‘s avonds te gaan in gebieden waar Marrons wonen. Sterker nog: Marrons worden -zoals eerder gezegd- vaak geassocieerd met criminaliteit en agressie. Dat is jammer, want dat was 50 jaar geleden ondenkbaar.

Vice president Ronnie Brunswijk en president Chan Santokhi
Social-economische achterstand
Een aanzienlijk deel van de Marrons is door maatschappelijke omstandigheden, waaronder ook discriminatie en negatieve bejegening in een kwetsbare positie terechtgekomen. Velen verkeren nog in de overlevingsmodus en moeten dus hosselen en af en toe ook stelen en roven. Soms wordt daarbij veel geweld gebruikt; er worden zelfs mensen vermoord. Anderzijds is een grote groep die door hard werken in ondermeer de goudsector en de houtindustrie welvarend is geworden. Zij kunnen ook consumeren in de prijzige etablissementen, zoals dure hotels en restaurants. Ik heb gemerkt dat zij soms worden weggekeken. Wanneer ik bijvoorbeeld aangeef dat ik de markt in Paramaribo of de waterkant wil bezoeken, wordt vaak opgemerkt: ‘Wat ga je daar doen? Er zijn alleen maar djuka’s daar’ of ‘de stad is vol met djuka’s.’
Uit het proefschrift van Rosita Sobhie naar armoede in Suriname (2017) blijkt dat de Marron groep samen met de Inheemsen tot armste groepen van Suriname behoort. Haar analyse is gebaseerd op gegevens van de Volkstelling van 2012. Er was -volgens haar definitie- sprake van armoede als de koopkracht per persoon lager was dan 5,05 US dollar per dag. Toen was de SRD twee US dollar waard. Een maandelijks inkomen onder 303 SRD per huishouden werd toen aangemerkt als armoede. Het bleek dat een kwart van de Surinaamse huishoudens (25,8%) in armoede leefde, terwijl dit gold voor bijna de helft (43,7%) van de Marrons groep (zie: R. Sobhie, Measuring Poverty in Suriname, 2017: 90-101). Het betreft hier gemiddelden, want er zijn ook Marrons die goed geld verdienen in de goud- en houtsector. Dat is ook merkbaar in hun consumptiepatroon. Vergeleken met vroeger toen men niet of nauwelijks Marrons zag in hotels en in het uitgaansleven in Paramaribo is er sprake van een verkleuring. Ook in restaurants is dat duidelijk te merken en de (dure) rotidoks van de Roopramketen is populair onder de ‘rijke hardwerkende Marron jongemannen’.
Over onderwijs hebben wij geen specifieke etnische gegevens. Maar het is overduidelijk dat Marron kinderen gemiddeld beschouwd een grote achterstand hebben. Vooral in het binnenland is het onderwijs nog steeds slecht (Marriet Brandis, De stad en het binnenland: gescheiden werelden? Mobiliteit en Surinaamse Marrons, 2012: 52). Overigens is wel merkbaar dat er steeds meer hooggeschoolde Marrons zijn en het aandeel van Marron studenten op de Surinaamse universiteit neemt toe. Het zou goed als bij volgende volkstelling voldoende sociaal-economische gegevens worden verzameld van deze en andere bevolkingsgroepen om waar nodig gericht beleid te ontwikkelen. Per slot van rekening gaat het om de tweede bevolkingsgroep en een aanzienlijk deel van jongere bevolking van Suriname.

Moiwana monument
Politieke integratie
Om de oververtegenwoordiging in de criminaliteit van Marrons terug te dringen en bijgevolg de negatieve associatie, is gericht beleid nodig. De Surinaamse overheid zou wat dat betreft meer dan thans de veiligheid van haar burgers moeten garanderen. Ook het toerisme kan daardoor groeien, waar vooral Marrons gelet op hun vestigingsgebied van kunnen profiteren. En nu Marrons medebestuurder van het land zijn geworden is dit beleid gemakkelijker vorm te geven en uit te voeren. Immers: ondanks de minder succesvolle sociaal-economische integratie van de Marron groep is hun politieke integratie thans een groot succes geworden. Vroeger werd de Marron groep in politieke zin misbruikt. De leiders, de kapiteins en Granman’s werden gepaaid met geschenken of een lading zinkplaten om politieke steun te geven aan de gevestigde politieke partijen. Er heeft zich echter in politiek opzicht een emancipatie voltrokken. Ingrijpend voor de Marron groep was de Binnenlandse Oorlog tussen het Nationaal Leger van Desi Bouterse en het Junglecommando van Ronnie Brunswijk die duurde van 1986 tot 1992. Als gevolg van ernstige mensrechtenschendingen -zo werd een deel van de bevolking van het Oost-Surinaamse dorp Moiwana in december 1986 standrechtelijk geëxecuteerd – vluchtten duizenden Marrons naar buurland Frans-Guyana en naar Nederland. Een verdere destabilisatie van de dorpsgemeenschappen leidde vervolgens tot de trek naar de hoofdstad Paramaribo. Het gezinsleven, discipline en moraal kwamen in de verdrukking. In 2006 werden de Marrons in hun leefomgevingen in het zuidoostelijk deel van Suriname zwaar getroffen door overstromingen als gevolg van aanhoudende regen.
Waarden en normen
Zoals gezegd zijn over de Marron cultuur en in het bijzonder de verwantschapsstructuur vele boeken geschreven. Wij volstaan met een korte schets. De verschillende Marron stammen hebben alle een eigen matrilineaire structuur (dominantie van de vrouwelijke lijn), met enkele patrilineaire (dominantie van de mannelijke lijn) trekken. Elke stam is onderverdeeld in een aantal matrilineaire clans, lo genaamd. De lo is samengesteld uit een aantal matrilineages, de bere, waarvan de omvang bepaald wordt door het aantal familieleden dat tot eenzelfde stammoeder behoort -gewoonlijk een paar generaties terug. De leden van een lo woonden in principe in hetzelfde dorp. Van oudsher trouwen Marrons buiten de eigen bere, maar wel binnen de eigen Marron groep. Vroeger bouwde een man een huis en een korjaal en legde hij een kostgrond aan; de vrouw bewerkte de grond, kookte en deed de rest van het huishouden. Er hebben zich echter de laatste jaren grote veranderingen voltrokken. Nu worden goederen gekocht en moet een man zich vooral financieel bewijzen. De veranderingen leiden tot emancipatie, maar ook tot verwarring. Sociale banden verdwenen en het traditioneel gezag van de zogeheten granmans kalfde af. Het is wel opmerkelijk dat nog steeds in het binnenland waar de Marrons in hun eigen habitat zijn de oude tradities van respect en eerlijkheid floreren; ook vreemden voelen zich daar veilig.

Goudwinning door Marron jongeren in het binnenland.
Maar vooral buiten de traditionele woongebieden is sprake van teloorgang van waarden en normen. Het blijkt dat de strakke traditionele regels niet meer gehandhaafd worden. Er zijn dan ook twee actuele vraagstukken: enerzijds vaak racisme en non-acceptatie door anderen en anderzijds moreel verval binnen de eigen groep. Vooral degenen die niet in de binnenlanden zijn geboren hebben moreel leiderschap nodig en voorbeeldstellend gedrag om verloedering tegen te gaan. De Marron leiders hebben dan ook een bijzondere verantwoordelijkheid. Zij moeten de negatieve bejegening aan de kaak stellen. Anderzijds moeten zij voorbeeldstellend gedrag ten toon te spreiden en waarden en normen promoten. In het verleden waren er weinig hooggeschoolden binnen de Marron groep. De bekende academicus, Dr. Eddy Jozefzoon, die een felle tegenstander was van het regime van Bouterse c.s. is later tot veler verassing -net als vele anderen- helaas ingepalmd door D. Bouterse. Daardoor raakte hij gediskwalificeerd en recent bleek dat er sprake was van corruptie en wanbestuur waar hij als adviseur onderdeel van was. De eerdergenoemde religieuze voorganger en ex-politicus, André Misiekaba, heeft zich in dit verband weliswaar teruggetrokken uit de politiek en de NDP, maar het zou hem sieren als hij de corruptie en het wanbestuur waarvan hij deel uitmaakte openlijk aan de kaak zou stellen. In verband met de uitstraling naar zijn Marron achterban zou dat bevorderlijk zijn voor de morele standaarden. Vicepresident Ronnie Brunswijk lijkt door zijn handel en wandel minder geschikt voor het moreel leiderschap. Maar er zijn andere politici, zoals Edward Belfort, die wel gezag hebben en ook de voorbeeldfunctie goed uitoefenen. Hij spreekt ook ‘de blakka buba wan’(degenen met een zwarte huidskleur) op hun verantwoordelijkheid en moreel besef aan. Hopelijk komen meerdere Marron politici in beeld om deze bijzondere opdracht voor de Marron gemeenschap te vervullen. Burgers behorende tot de andere bevolkingsgroepen moeten de Marrons als volwaardige medeburgers accepteren. Op bepaalde terreinen gebeurt dat ook. Zo lijkt de behandeling en bejegening van Marron schoolkinderen door de leerkrachten goed te zijn. Het is aandoenlijk om bijvoorbeeld een groep van voornamelijk Marron leerlingen onder leiding van Hindostaanse leerkrachten te zien tijdens een excursie aan Fort Zeelandia alsmede de wederzijdse affectie. Maar er moet nog veel verbeteren op andere terreinen ten opzichte van de acceptatie van Marrons als medeburgers. Deze Afrikaanse Surinamers zullen een steeds groter deel van de Surinaamse bevolking gaan uitmaken. Of men het leuk vindt of niet! Het is zaak hen als volwaardige medeburgers te beschouwen en te accepteren. De heldhaftige strijd van hun voorouders tegen de slavernij, de slavenmeesters en de militairen verdient extra waardering. Mede gelet op hun bijzondere geschiedenis en hun toenemend aantal zal deze bevolkingsgroep een stempel drukken op de toekomst van Suriname.

Offertafel Moiwana 86 Taffa met 38 borden (Marron kunstenaar Marcel Pinas) tijdens tentoonstelling in De Nieuwe Kerk (Dam Amsterdam, 2020)
Marrons in Nederland
Tenslotte besteden wij kort aandacht het integratieproces van de Marrons in Nederland. Net als bij de Javanen kwam de emigratie van Marrons naar Nederland vrij laat op gang. Mede daardoor is er verhoudingsgewijs minder emigratie geweest naar Nederland vergeleken met Hindostanen en Creolen. De eerste groep Marrons woonde in Tilburg, waar Eduard (Eddy) Dap (1934-2009) vanaf de jaren zeventig actief was als maatschappelijk werker in het florerende Surinaamse welzijnswerk. Er vond een kettingmigratie plaats, waardoor veel Marrons in de provincie Brabant terechtkwamen. Tijdens de binnenlandse oorlog eind jaren tachtig onder leiding van Ronnie Bruswijk zijn ook veel Marrons gevlucht naar Nederland. Er woont thans een relatief kleine groep Marrons in Nederland. Volgens berekening van het CBS bedroeg het aantal Marrons 10.800 in 2008, onder wie 47% mannen en 53% vrouwen. Meer dan de helft (55%) was in Suriname geboren. Als wij uitgaan van ruim 11.000 Marrons in Nederland en ruim 117.000 in Suriname, dan blijkt dat bijna één tiende van de in totaal 130.000 Marrons (in 2012) in Nederland woonde. Zij wonen grotendeels in de Randstad (Rotterdam, Den Haag, Amsterdam), in Almere en Lelystad, en in Tilburg. De Marrons in Nederland hebben gemiddeld een lager opleidingsniveau dan de overige Surinamers; bijna een zesde (HBO + WO = 15,2%) van de 25-35-jarigen had een hoog opleidingsniveau tegenover bijna een kwart van alle Surinamers (HBO + WO = 23,5%).

Zanger Kenny B.
Van de Marrons tussen 45-55 jaar had echter 19% een hoog opleidingsniveau tegenover 17,3% van alle Surinamers. Dit indiceert dat beter opgeleiden onder de Marron groep zijn geëmigreerd naar Nederland. Marrons in Nederland werken net als Creolen relatief vaker in de gezondheidszorg en welzijnssector en ook vaker via uitzendbureaus dan andere Surinamers. Marrons (en Creolen) zijn iets vaker verdachten van betrokkenheid naar criminaliteit dan andere Surinamers – volgens de gegevens van het CBS uit 2008. Omdat het in Nederland een relatief kleine Surinaamse bevolkingsgroep betreft, valt dat nauwelijks op. Bovendien worden de etnische verschillen nauwelijks opgemerkt; zij worden vaak als Surinamers (Afro-Surinamers/Creolen) beschouwd. Enkele Marrons zijn vrij populair geworden.

Kickbokser Remi Bonjasky
Remi Bonjasky is een internationaal bekende kickbokser die wereldkampioen is geweest en een Nederlandse sportheld. En de zanger Kenny B. is populair met zijn Hollandse liedjes en zijn opvallende kapsel. Een bekende persoonlijkheid is Steven Brunswijk. Hij werd bekend als de ‘Braboneger’, die met een sterk Brabants accent een paar jaren geleden een humoristisch televisieprogramma presenteerde. Hij vond de term ‘neger’ geen probleem, maar heeft recent zijn standpunt veranderd. Hij verwerpt nu de term ‘neger’ en zegt meer bewust te zijn geworden van de pijnlijke geschiedenis van de tot slaafgemaakten. Niettemin lijkt de discussie over de juiste aanduiding in de Marron gemeenschap van minder belang te zijn. Vicepresident Ronnie Brunswijk had het bij zijn inauguratie over ‘Businengre’. Maar winst blijft dat alle bevolkingsgroepen in Suriname elkaar steeds minder of zelden bejegenen met denigrerende aanduidingen en daardoor elkaar niet kwetsen. Hopelijk zal met de toenemende acceptatie van de Marrons de harmonische en diverse samenleving in Suriname een voorbeeld blijven in de wereld.
Chan Choenni (Paramaribo, 1953) is Emeritus hoogleraar en verricht momenteel een onderzoek naar de geschiedenis van Afro-Surinamers 1863-1963.
Met dank aan: Radjin Thakoerdin (rthakoerdin@hindorama.com) voor alle ondersteuning.
Foto’s: Eric Kastelein e.a.
Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam, woonplaats en e-mailadres.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, NIEUWS, Suriname
Miskend verleden: Een belangwekkende studie van Ruben Gowricharn over Hindostaanse boeren in Suriname – Hans Ramsoedh

Ruben Gowricharn
Van de hand van prof. Ruben Gowricharn, die de Lalla Rookh Hindostaanse Diaspora Leerstoel aan de VU in Amsterdam bekleedt, verscheen recent het boek Miskend verleden. Hindostaanse boeren in Suriname 1880-1980.
In het Woord vooraf in dit boek gooit Gowricharn gelijk de knuppel in het hoenderhok: in de loop der jaren heeft hij zich namelijk vaak geërgerd aan de gretigheid waarmee Hindostanen de immigratiedag (4 juni) van Brits-Indische contractarbeiders vieren. Het is feest volgens hem wat de klok slaat met daarbij een verbluffend gebrek aan historisch besef: er is nauwelijks aandacht voor de schaduwzijde van de immigratie, er is geen spoor van verdriet over het verlaten van verwanten en vrienden in Brits-Indië (het huidige India), over het verlies van huis en haard of over het ellendige leven op de plantages in Suriname. In zijn optiek hoort het bij de immigratiedag niet alleen over vieren te gaan maar ook om herdenken. Daarnaast is voor Gowricharn een bron van ergernis de minachting van veel Hindostaanse auteurs die hun voorouders zowat bedanken dat zij Brits-Indië hebben verlaten, anders zouden zij nu hetzelfde lot delen als de huidige arme plattelandbewoners van Uttar Pradesh en Bihar. Hij noemt dit de thank goodness-verzuchting of zelffelicitatie. In de heersende feestoptiek en de thank goodness verzuchting komen de boeren nauwelijks voor, terwijl zij langer dan een eeuw zo vanzelfsprekend aanwezig waren in de Surinaamse samenleving. De auteur constateert dan ook een onthutsend gebrek aan belangstelling voor de periode (grofweg van 1890 tot 1980 ) waarin de Brits-Indiërs hoofdzakelijk agrariërs waren, een periode waarin de basis werd gelegd voor de verdere culturele, economische en politieke ontwikkeling van Hindostanen. Met betrekking tot de geschiedenis van Hindostanen constateert Gowricharn dan ook een drietal belangrijke blinde vlekken: de geringe aandacht voor de Brits-Indische boeren, de verschillende transformaties die zij meegemaakt hebben en het negeren van de offers die zij hebben gebracht. Reden voor de auteur om te spreken van een miskend verleden en om dit boek te schrijven.
Centraal in dit boek staan de drie transformaties die Brits-Indiërs en hun nazaten in Suriname hebben doorgemaakt: van plattelander in Brits-Indië naar plantagearbeider, van plantagearbeider naar boer en van boer naar stedeling. Daarmee breekt Gowricharn met de voorstelling dat de geschiedenis van Hindostanen zich rechtlijnig heeft ontwikkeld en dat die geen breuken of grilligheden heeft gekend. De drie delen worden voorafgegaan door een theoretisch hoofdstuk waarin een aantal theoretische concepten de revue passeren die dienst doen als een lens om het denken, de presentatie van het materiaal en het betoog te disciplineren. In elk hoofdstuk behandelt Gowricharn een ander tijdvak en probleemveld van de boeren.
In het eerste deel van dit boek (Van plattelander naar plantagearbeider) bespreekt Gowricharn de migratie vanuit Brits-Indië naar Suriname, de arbeid op de plantages en het ontstaan van een etnische gemeenschap. De auteur betoogt dat de arbeiders kennis hadden van de landbouw, van agrarisch human capital, en schetst in dit deel de ervaringen van de plantagearbeiders die de voorwaarden hebben geschapen voor hun latere vestiging als boer. Zo was het bijzonder dat de arbeiders de mogelijkheid hadden om een eigen kostgrond op of nabij de plantage gelegen te beplanten en een overschot te verkopen. Het betekende dat hun transformatie naar loonarbeid niet permanent was en dat zij als ‘proto-ondernemers’ hun agrarisch human capital konden onderhouden. Met andere woorden, ook op de plantage bleef de Brits-Indische contractarbeider voor een deel boer.
In het tweede deel (Van arbeider naar boer) gaat Gowricharn in op de opkomst van de kleine landbouw, de wijze waarop de boeren cultureel, geografisch en economisch een thuis maakten (hij noemt dat homemaking), en de ruralisatiepolitiek tussen 1930 en 1950. Van meet af aan kenmerkten Hindostaanse boeren zich door dualiteit doordat zij parttime boeren en parttime arbeiders in loondienst buiten de agrarische sector waren. Het boerenbestaan leverde van meet af aan te weinig op om in hun bestaan te kunnen voorzien. Dit was het gevolg van het gedateerde productieproces in de kleinlandbouw en de beperkte afzetmogelijkheden door bijvoorbeeld een ongunstige locatie, de geringe arbeidscapaciteit en de gebrekkige infrastructuur. Regionaal waren er wel grote verschillen. Met name de boeren rondom Paramaribo verkeerden in meeste gunstige omstandigheden doordat zij de stad voorzagen van groenten, rijst, melk en vee. Voor de meeste boeren in de verre districten was het sappelen. Schrijnende armoede tekende hun bestaan. Hiermee komt volgens Gowricharn het glanzende verhaal dat Brits-Indiërs als gemeenschap sociaal zijn vooruitgegaan op de helling te staan. De homemaking was voor de meeste Hindostaanse boeren, zoals Gowricharn schrijft, een armoedig home.
In het derde deel (Van boer naar stedeling) bespreekt Gowricharn drie thema’s: de mechanisatie van de rijstbouw tussen 1950 en 1960, de etnische en economische politiek in de periode 1945-1980 en tenslotte de transitie van rijstboeren tussen 1960 en 1980. De mechanisatie van de rijstbouw bracht geen productieve kleine boer voort. De boerenkinderen vluchtten al in een vroeg stadium uit de landbouw en die vlucht bleef aanhouden. Dat was niet alleen het geval omdat het huishoudinkomen ontoereikend was, maar ook omdat de voorzieningen in de districten weinig perspectief boden. Het beleid van mechanisatie was vooral gericht op mechanisatie van middenstandsbedrijven. Wat betreft de etnische en economische politiek heeft Gowricharn kritiek op de VHP die in zijn optiek nauwelijks een merkbare bijdrage heeft geleverd aan de behartiging van de agrarische belangen. Hoewel de Hindostaanse boeren traditioneel tot de achterban van de VHP werden gerekend, had de top van deze partij een sterke stedelijke oriëntatie en was zij weinig begaan met de kleine boer. Deze ontwikkelingen leidden dan ook tot een teloorgang van de boerenbevolking die tot uiting kwam in een afname van de agrarische bevolking. Het betekende al met al een omvattende transformatie sinds de jaren vijftig die bepaald werd door armoede, een gebrek aan perspectief in de traditionele landbouw, het westerse onderwijs en door de hogere status van verstedelijking. Met de trek van de kinderen naar de stad en in de jaren zeventig naar Nederland bleven de districten bevolkt door ouderen ‘overmand door nostalgie’ en ‘die daar bovenal onbegrepen en miskend tot aan hun dood zijn gebleven’ (p. 283).
De studie wordt afgesloten met een concluderend hoofdstuk en een appendix waarin de auteur enkele epistemologische zaken bespreekt: kwesties van kennistheoretische en methodologische aard waarmee hij te maken kreeg bij het schrijven van dit boek, de overwegingen waardoor hij zich heeft laten leiden en zijn reactie op de commentaren van meelezers.
Miskend verleden is een belangwekkende en lezenswaardige studie over Hindostaanse boeren in Suriname. Het biedt een nieuw perspectief op de geschiedenis van Hindostanen, is een rijke studie en rekent af met een aantal hardnekkige mythes over hun verleden. Het boek is grondig gedocumenteerd, zowel cijfermatig als qua literatuur. Hoewel het hier een wetenschappelijke studie betreft, is het desalniettemin voor een breed publiek toegankelijk. Met zijn analyse en door zijn conclusies generaliserend te verwoorden is Gowricharn erin geslaagd een onderbelicht aspect van de geschiedenis van Hindostaanse boeren in Suriname voor het voetlicht te brengen. Dit boek heeft Gowricharn ook opgedragen aan de onbekende kethihar [kleinlandbouwer]. Miskend verleden is verplichte kost voor een ieder die geïnteresseerd is in de geschiedenis van Hindostanen in Suriname.
Ruben Gowricharn, Miskend verleden. Hindostaanse boeren in Suriname 1880-1980. Hilversum 2020: Uitgeverij Verloren. ISBN 978908704876161, 352 pp, hardcover, prijs € 29. In de boekhandel verkrijgbaar of te bestellen via Bol.com
Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam, woonplaats en e-mailadres.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
Tentoonstelling over het machtige Amazoneregenwoud van Suriname, Guyana en Frans-Guyana

Natasha Knoppel
Het Prinsenkwartier in Delft toont tot en met 22 november 2020 (wegens succes verlengd) prachtige kunst bijeengebracht door Natasha Knoppel Art Galleries met als centraal thema: het Amazoneregenwoud van de Guyana’s: Suriname, Frans-Guyana en Guyana. “De tentoonstelling is op de eerste plaats een ode aan de pracht en kracht van het gigantische ecosysteem dat wij het Amazoneregenwoud noemen.” Aldus Natasha Knoppel, die in deze tentoonstelling niet alleen indrukwekkende kunst presenteert maar vooral ook streeft naar grotere bewustwording en educatie van de bezoekers met betrekking tot het thema.

Kaieteurwatervallen (Guyana)
Benedictio IV: mighty echo of the Amazon rainforest – revelations of the Guianas, zoals de titel van de tentoonstelling luidt, is een educatieve multimediale kunsttentoonstelling waarin onderscheidende kunst van zeventien topkunstenaars en veelbelovende kunstenaars uit Suriname, Frans-Guyana en Guyana en van drie speciale gastkunstenaars uit Nederland en Zwitserland is bijeengebracht. Bezoekers worden gegrepen door de pracht en kracht van het imposante regenwoud en krijgen tevens informatie over het belang en de noodzaak van het behoud en de bescherming van het Amazoneregenwoud. Ze zien en leren over de bewoners van het regenwoud, hun intieme relatie met de natuur. Ze ervaren de machtige bossen en de Kaieteurwatervallen, een van de krachtigste en mooiste watervallen ter wereld. En, aan de andere kant, zijn er de aanslagen op het natuurlijk milieu door opwarming van de aarde, jacht op bedreigde diersoorten en kwikvergiftiging als gevolg van goudwinningspraktijken.
De tentoonstelling bestaat uit meer dan vijftig (multimediale) kunstwerken, een bijbehorende audio podcast tour, een virtual reality experience van een wandeling in het Amazoneregenwoud en een bezoek aan lokale inheemse bewoners, een fotografische installatie, (online) lezingen van experts en het educatieve projectboek Benedictio IV. Een groot deel van de kunstwerken is te koop. 10 % van de netto-opbrengst van de tentoonstelling gaat naar de Organisatie van Inheemsen in Suriname (OIS). De tentoonstelling is te zien in het Prinsenkwartier in Delft tot en met 31 oktober 2020. Kaarten kunnen gereserveerd worden op www.natashaknoppelart.com.
Het bijbehorende Benedictio IV projectboek is Engelstalig, 128 pagina’s dik en gehuld in een kaft die een samensmelting is van Delfts Cultureel Erfgoed – Delfts Blauw- en de spirit van het Amazoneregenwoud.
Benedictio IV: mighty echo of the Amazon rainforest – revelations of the Guianas, augustus 2020, uitgever Natasha Knoppel Art Galleries, paperback 128 pagina’s. Prijs: € 32,50 ISBN 9789090335797
- Published in BIBLIOTHEEK, Nederland, NIEUWS
Videoboodschap van minister Grapperhaus t.g.v. Geboortedag Mahatma Gandhi

Vanaf 2007 wordt jaarlijks op 2 oktober, de geboortedag van Mahatma Gandhi, de Internationale Dag van Geweldloosheid gevierd. Mahatma Gandhi was naast de leider van de Indiase onafhankelijkheidsbeweging pionier in de toepassing van het principe van geweldloosheid. Het principe van geweldloosheid – ook wel geweldloos verzet genoemd – verwerpt het gebruik van fysiek geweld om sociale of politieke verandering te bewerkstelligen. Gandhi is nog steeds een bron van inspiratie voor geweldloze bewegingen voor burgerrechten en sociale verandering over de hele wereld.
Gandhi’s daden, waaronder het aanmoedigen van massale burgerlijke ongehoorzaamheid aan de Britse wet zoals bij de historische Zoutmars van 1930, waren ingegeven door zijn overtuiging dat het onverstandig is om te proberen geweld te gebruiken om een vreedzame samenleving tot stand te brengen. Gandhi was van mening dat Indiërs geen geweld of haat mochten gebruiken in hun strijd voor vrijheid van kolonialisme.
Volgens de resolutie van de Algemene Vergadering van 15 juni 2007, waarin de herdenking werd ingesteld, is de Internationale Dag een gelegenheid om de boodschap van geweldloosheid te verspreiden. De resolutie bevestigt nogmaals de universele relevantie van het beginsel van geweldloosheid en spreekt de wens uit dat de mensheid groeit naar een cultuur van vrede, tolerantie, begrip en geweldloosheid.
Op 2 oktober organiseerde de Stichting Standbeeld Mahatma Gandhi in samenwerking met de Gemeente Den Haag, de Ambassade van India en de Carnegie-Stichting de ‘International Day of Non-Violence’. De hoofdspreker, Minister van Justitie en Veiligheid, Ferdinand Grapperhaus, gaf bij deze gelegenheid zijn mening over de bekladding van het standbeeld van Mahatma Gandhi in Amsterdam in juni van dit jaar.
Met de onderstaande link ziet u de video opnamen van de toespraak.
Videoboodschap van minister Grapperhaus: https://youtu.be/-uM0kQRjJ0U
Met dank aan: Bikram Lalbahadoersing
Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam, woonplaats en e-mailadres.
- Published in BIBLIOTHEEK, Nederland, NIEUWS
Tagore: “The world speaks to me in pictures, my soul answers in music.” – Sangi Raj
Rabindranath Tagore (1861-1941) is in het westen met name bekend vanwege zijn literaire hoogstandjes. Maar Tagore was veel meer dan een eminent dichter en essayist. Hij was een begaafd componist en schilder, een sociaal-religieuze hervormer, pedagoog en politicus. Als een humanist pur sang kan hij ook worden beschouwd als een mensenrechtenactivist van het eerste uur voor wie de menselijke waardigheid en individuele vrijheid bovenaan stonden. In een tijd dat niemand zich nog bekommerde om de uitputting van natuurlijke hulpbronnen, moedigde Tagore vanuit zijn innige liefde voor de natuur de idee van herbebossing aan.
Tagore werd geboren te Calcutta (thans Kolkata) als jongste in een gezin van veertien kinderen. Zijn vader, Debendrantah Tagore, was een Sanskriet geleerde en een prominent lid van de Brahmo Samaj. Zijn moeder stierf toen hij nog heel jong was. Als klein kind kon Tagore zijn gedachten niet bij zijn schoolwerk houden en droomde weg in een spannendere wereld. Hij schreef zijn eerste gedicht toen hij nog maar net zeven jaar was en publiceerde zijn eerste gedichtenbundel op zijn zeventiende. Op die leeftijd vertrok hij ook naar Engeland voor verdere studie, maar keerde na anderhalf jaar weer terug omdat de studie hem niet kon boeien. Hij legde zich toen bijna geheel toe op het schrijven van gedichten, toneelstukken, korte verhalen en romans.
In 1883 trouwde hij met Mrinalini Devi met wie hij drie dochters en twee zoons kreeg. Hij leerde haar Bengaals en Sanskriet. Tagore’s eerste werken zijn beïnvloed door zijn verblijf op het Bengaalse platteland waar hij zijn vaders landgoed moest beheren. In 1901 richtte hij in Bolpur Shantineketan op, een school waar een mengeling van Indiase en westerse onderwijsmethoden gehanteerd werd en die uitgroeide tot een universiteit. In de periode 1902 tot 1907 kreeg Tagore veel te verduren toen hij achter elkaar zijn vrouw, vader, dochter en zoon verloor. Een goede vriendin van de familie vertelde later dat de zorg en tederheid die Tagore zijn vrouw op haar ziekbed gaf iets was wat zij nooit eerder een andere man had zien doen. Hij was 41 toen hij weduwnaar werd. Hij hertrouwde nooit.

Schilderij van Tagore
Nobelprijs
Tagore zette zijn diepe droefheid om in zijn meest tedere poëzie, waaronder de gedichtenbundel Gitanjali, die in 1910 uitkwam. Toen hij in maart 1912 onverwachts vanwege ziekte niet naar Engeland kon varen, besloot hij de tijd te doden door de gedichten uit Gitanjali in het Engels te vertalen. Hij was echter niet zeker van de kwaliteit van zijn Engels en eenmaal in Engeland vond hij het een beproeving dat zijn Britse tijdgenoot Rothenstein een bijeenkomst organiseerde waarbij een andere bekende Ierse dichter, Yeats, de Engelse versie van Gitanjali zou voordragen. Rothenstein was gedurende een eerder verblijf in India met enkele Engelse vertalingen van Tagore’s werk in aanraking gekomen en daar diep onder de indruk van geraakt. De roem van Tagore was toen nog slechts beperkt tot Calcutta en omgeving.
Yeats was zo betoverd door Gitanjali dat hij de bundel aldoor bij zich hield en overal waar hij maar kon aan het lezen sloeg. De waardering die Gitanjali alom in westerse literaire kringen kreeg, maakte dat Tagore in 1913 als eerste niet-westerling de Nobelprijs voor literatuur kreeg. Niet iedereen was hiervan gecharmeerd. Sommige critici waren ronduit vijandig. Eén schreef dat eigenlijk iedereen wel zo’n werk kon voortbrengen en dat het niet eens zo goed Engels was. Anderen gooiden het over een andere boeg door te beweren dat de Britten India dermate hadden geciviliseerd dat er zulke producten uit konden voortspruiten. In een Amerikaanse krant werd gemeld: “De uitreiking van de Nobelprijs voor literatuur aan een hindoe heeft grote boosheid en verbazing gewekt bij schrijvers van het blanke ras. Zij kunnen niet begrijpen waarom deze eer is verleend aan iemand die niet blank is.” De meeste commentaren waren echter positief en Tagore’s roem was definitief ver over de grenzen van Calcutta gestegen. Gitanjali werd ook in het Nederlands vertaald door Frederik van Eeden. Tussen 1916 en 1941 publiceerde Tagore 21 dicht- en zangbundels en hield hij lezingen in Europa, Amerika en Azië.
Patriot en hervormer
In zijn vaderland ging de religieuze en socio-politieke situatie geenszins aan Tagore voorbij. Hij was zelf beïnvloed door de religieuze renaissance van de 19e eeuw en sprak zich fel uit tegen orthodox ritualisme. In een van zijn verzen in Gitanjali schrijft hij: “Laat het chanten en zingen en het kralen tellen. Wie aanbidt u in deze eenzame duistere hoek van een tempel waarvan alle deuren gesloten zijn?” Hij steunde de nationalistische beweging Swadeshi, zij het niet blind en kritiekloos. Hij veroordeelde nationalistische uitspattingen en benadrukte dat een land zich ook voor de buitenwereld moet openstellen.
Tagore keerde zich tegen de Britse verdeel- en heerspolitiek, met name tegen plannen om het overwegend islamitische Bengalen af te scheiden. Hij schreef het lied Bidhir bandhan katne tumi (Denk je de band van het lot te kunnen breken?). Het Britse voornemen werd in 1912 herroepen. Overigens scheidde dit deel zich in 1947 alsnog af als Oost-Pakistan, het tegenwoordige Bangladesh. In 1915 werd Tagore geridderd door de Britse koning George. Hij gaf de onderscheiding in 1919 terug na het bloedbad bij Jallianwala (Amritsar, Punjab), waarbij een Britse generaal meedogenloos het vuur had laten openen op een vreedzaam demonstrerende menigte en er honderden doden vielen. Zijn brief aan de Britse regering is een van de belangrijkste nationale vrijheidsdocumenten, die ook is tentoongesteld in een klein museum op de bewuste plek in Amritsar. Tagore’s patriottisme is ook vereeuwigd in zijn lied Jana Gana Mana, dat het Indiaas volkslied werd.

Rabindranath Tagore 1940
In 1921 publiceerde hij zijn eerste belangrijke essay over een andere grootheid in India in die tijd, Mahatma Gandhi. Tagore bewonderde Gandhi, maar was het niet in alle opzichten met hem eens. Hij bekritiseerde Gandhi’s nadruk op innerlijke waarheid en liefde, waarmee blinde gehoorzaamheid werd geëist aan diens boodschap van de chakra (spinnenwiel – het symbool van zelfredzaamheid en onafhankelijkheid van India). Volgens Tagore moest de waarheid zowel in het hart als in het verstand worden gezocht. Hij vond dat degelijk economisch onderzoek zou moeten uitwijzen of het wel verstandig was om zo op de eigen textielindustrie te vertrouwen en vond het niet verantwoord dat Gandhi iedereen simpelweg opriep om “te spinnen en te weven.” Ook was hij tegen het verbranden van buitenlands textiel, alleen maar omdat het buitenlands was. Hij onderkende het nut van internationale samenwerking. Maar, evenals Gandhi, was Tagore ervan overtuigd dat zelfbestuur en cultivering van het zelf van vitaal belang waren. Gandhi noemde Tagore ‘De Grote Bewaker’ (The Great Sentinel) en had op zijn beurt groot respect voor hem. Tagore’s lied Ekla Chalo (Loop alleen) was Gandhi’s favoriete lied en had speciale betekenis tijdens de beroemde zoutmars.
Schilderijen en muziek
Tagore was al 58 toen hij met schilderen begon, meer als hobby en op aandringen van een bevriende Argentijnse schrijfster, Victoria Ocampo. Het begon met krabbels bij zijn gedichten en resulteerde in internationale tentoonstellingen van meer dan 2000 werken. Zijn liederen bevatten een mix van klassieke en Bengaalse folkloristische muziek (baul en bhatiyali), alsook westerse elementen. Tagore’s werken, die er zo uitspringen vanwege hun lyrische schoonheid, ontroering en spirituele prikkeling, behoren met recht tot de universele klassieken.
Eerder verschenen in tijdschrift Hindorama, mei/juni 2003 (licht herziene versie)
Bekijk de video “Ekla chalo re” gezongen door Shreya Ghoshal met citaten van Rabindranath Tagore https://youtu.be/r94gSTyH2cM
Lees meer over Tagore op Spirituele Vrienden: https://www.spirituelevrienden.com/boeiende-persoonlijkheden/rabindranath-tagore/
Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam, woonplaats en e-mailadres.
REACTIES
Naar aanleiding van de aandacht in Hindorama voor Rabindranath Tagore om zijn bezoek aan Nederland 100 jaar geleden te gedenken, zond Ranjan Akloe het proza in waarmee zijn dochter Pari een schrijfwedstrijd in 2011 in Suriname won. Deze wedstrijd was t.g.v. de 150ste geboortedag van Tagore georganiseerd door de Indiase Ambassade i.s.m. verschillende Surinaamse organisaties, w.o. Schrijversgroep’77. Pari Akloe zat toen op het Lyceum. Zij ontving naast een plakkaat, een boekenbon en een jaar gratis zang en dansles. Lees het proza HIER.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR
Rabindranath Tagore: Groot pleiter van kunst, natuur en kinderinspraak in het onderwijs – Krishna Autar
Tagore’s opvoedingsidealen waren revolutionair in een periode waarin India nog in handen was van een vreemde mogendheid. Hij hechtte veel belang aan onderwijs in de moedertaal. Zijn pogingen om kunst in de onderwijspraktijk een structurele plek te geven zijn inspirerend. Het onderwijs moest bovendien aandacht besteden aan culturen van verre landen en kinderen niet vervreemden van de fysieke mogelijkheden van de natuur. In zijn visie was de rol van de leraar cruciaal in het onderwijs. De afstand tussen de leraar en de leerling diende in zijn ogen zo klein mogelijk te zijn.
Levensloop
Rabindranath Tagore is in 1861 geboren in een vooraanstaande familie in Kolkata. Het geslacht Tagore stond bekend om zijn bijzondere verdiensten op het sociale, politieke, religieuze, literaire en artistieke terrein in Bengalen en heel India. Hij groeide op in een periode waarin hindoe, islamitische en Engelse culturen samenvloeiden. In zijn jonge jaren ging hij niet naar een reguliere school, maar kreeg hij privé onderwijs thuis. In het middelbaar onderwijs was hij een voortijdige schoolverlater. Hij had een hekel aan de ruwe discipline die op de middelbare school heerste. In 1877 is hij naar Engeland gestuurd om Engels te studeren en advocaat te worden. Toen hij naar India terugkeerde, was hij al bekend als dichter en schrijver van liederen. Hij werd internationaal beroemd toen hij met zijn gedichtenbundel Gitanjali de Nobelprijs voor literatuur won in 1913. Het gehele geldbedrag dat hij met de Nobelprijs won, gebruikte hij voor de uitbreiding en ontwikkeling van zijn school in Bolpur. Hij noemde zijn school Santinekatan (verblijf van de vrede). Hij werd in 1915 koninklijk onderscheiden, maar retourneerde de ‘Insignia of Knighthood’ aan de Britse onderkoning in India. Als patriot was hij het niet eens met de overheersing van zijn land door het Britse Rijk.
Talenten
Tagore was op vele terreinen getalenteerd. Tijdens zijn leven werd hij vereerd en geliefd als dichter en beeldende kunstenaar, choreograaf, patriot en politiek denker, sociaal hervormer, pedagoog en filosoof. Mahatma Gandhi noemde hem een eerbiedwaardige leraar, die een groot aantal gedichten, toneelstukken, novelles, essays, korte verhalen en liedjes heeft achtergelaten voor de mensheid. Tagore heeft circa 2.000 liederen geschreven. Na zijn dood hebben India en Bangladesh zijn tekstliedjes gebruikt voor hun volkslied. Hij is in 1941 gestorven.

Shantiniketan School
Opvoedingsidealen
Tagore stichtte zijn school Santinekatan in 1901. Veel onderwijsambtenaren dachten dat zijn experiment niet zou kunnen concurreren met andere goede scholen, omdat hij geen ervaring had met onderwijs en opvoeding. Niets is minder waar. Zijn school heeft onder andere nobelprijswinnaar voor de economie (1988) Amartya Sen en de beroemde filmmaker Satyajit Ray voortgebracht. Ook Indira Ghandi, ex-premier van India, heeft op Santinekatan gestudeerd.
Tagore’s school is gevormd naar het model van de Vedische ashrams. Kenmerkend voor deze ashrams is dat ze in het oude India midden in de natuur gevestigd waren, waar de leermeester zijn leerlingen onderricht gaf. De leermeester bouwde zijn huis aan een rivier of meer, waar hij zijn vee liet grazen, oogstte zijn rijst en vruchten, leefde met vrouw en kinderen in de boezem van de maagdelijke natuur. Studenten verzamelden zich om de leermeester heen en kregen lessen. Ze moesten ook helpen met de dagelijkse huishoudelijke taken. Tagore wilde zijn studenten in de geest van de ashrams kennis bijbrengen over de schoonheid van de natuur. In zijn onderwijspraktijk vervulde de leraar een voorname rol en niet de methode. Hij was er van overtuigd dat goed onderwijs alleen door de leraar gegeven kan worden. Zijn slogan was: de mens kan beter van een andere mens leren.
Tagore stichtte zijn school niet op basis van wetenschappelijk onderzoek maar vooral op basis van intuïtie en zijn eigen onderwijs- en opvoedingservaringen. Een tekortkoming is dat hij zijn experiment niet beschreven heeft, wat het moeilijk maakt voor anderen om het onderwijsconcept in zijn afwezigheid voort te zetten of over te nemen. Het is te begrijpen dat Tagore dat niet gedaan heeft omdat het voor hem een gevoelige kwestie was om een methode te schrijven. Hij wilde juist mensen bevrijden van de dode hand van het gezag. Geen duidelijke richtlijnen en algemene procedures over hoe jonge kinderen onderwijs moeten krijgen. Onderwijs is een creatieve activiteit die improvisatie vergt van de leraar en geen panklare leerboeken en lesmethoden bevat. Onderwijs moet leiden tot vormen van zelfexpressie en creatief werken. Er werd daarom een beroep gedaan op het vermogen van de leraar om te kunnen improviseren op een manier zoals een muzikant een instrument bespeelt. De openlucht klassen, muziek, drama, en schilderkunst boden het gebruik van boeken een tegenwicht.
Kinderparticipatie
Kinderparticipatie lijkt een modern en westers begrip, maar het bestaat al meer dan een eeuw. Tagore experimenteerde met kinderbesturen en kinderrechtbanken op zijn school. Circa dertig jaar later zien we dat ook bij de Poolse pedagoog Korczak, die kinderen in zijn weeshuis in Warschau betrok bij de dagelijkse gang van zaken. Tagore en Korczak zijn eigenlijk de stamvaders van kinderparticipatie. Hun pogingen vinden steun in artikel 12 lid 1 uit het Verdrag voor de rechten van het kind: ‘De Staten die partij zijn, verzekeren het kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, het recht die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid.’

Nobelprijswinnaar Tagore op postzegels
Moedertaal
Tagore was een van de eersten die kritiek uitte op de heersende onderwijspraktijk. Hij had een hekel aan de rigide structuur, harde discipline en het reproduceren van kennis op scholen in zijn land en kwam op voor het belang van de moedertaal van de leerlingen. Hij betreurde het idee dat kinderen onderwijs kregen in een vreemde taal waarin zij zich moeilijk konden uiten. Hij was van mening dat onderwijs in de moedertaal de leerlingen beter voorbereidt op het lezen van Bengaalse literatuur. Bovendien wilde hij de toegang tot wetschappelijk onderwijs niet beperken tot kinderen van de hogere klasse en ook daarom bepleitte hij onderwijs in de moedertaal van het gewone volk te geven. Ook was hij voorstaander van het gebruik van Indiase terminologie voor wetenschappelijke begrippen om onderzoeksbevindingen toegankelijk te maken voor een breder publiek, in het bijzonder de dorpelingen in de omgeving van zijn school. Hij wees westerse ideeën echter niet af. Daarom werd ook het Engels op zijn school onderwezen om de toegang tot westerse cultuur en literatuur mogelijk te maken.
Dogma’s
Tagore was gekeerd tegen de vele maatschappelijke dogma’s en obstakels die het gevolg waren van klasse of de werking van het verouderde kastensysteem dat sociale verandering belemmerde in India. In het kastensysteem bouwden mensen een spreekwoordelijke kooi die hun van vrijheid berooft maar tegelijkertijd ze in staat stelt zich verder te ontwikkelen. In de tijd van Tagore was het een revolutionaire gedachte om op zijn school zowel jongens als meisjes van alle standen en kasten toe te laten. Tagore is opgekomen voor de emancipatie van meisjes en vrouwen. Zo heeft hij gestreden voor de verhoging van de minimale huwelijksleeftijd van meisjes en toelating van vrouwen tot het hoger onderwijs en gelijkwaardig burgerschap.
Maatschappelijk betrokken
Tagore wilde zijn school weliswaar in de natuur vestigen, maar tegelijkertijd niet isoleren van de samenleving. Hij was ook bezig met de wederopbouw van de dorpen in Bengalen. Het ‘Institute of Rural Reconstruction’ streefde er naar om het dorpsleven te verheffen. Tagore wilde wetenschappelijk onderzoek benutten om de levensstandaard van de dorpelingen te verhogen. Zijn studenten spoorde hij aan onderzoek te doen om te achterhalen wat de problemen in de dorpen waren en met oplossingen te komen. De dorpelingen moesten leren op eigen benen te staan. Voorts adviseerde hij zijn studenten om de directe leefomgeving en niet de droge schoolboeken en lesmethoden als primaire kennisbron te zien. Kennis was voor hem niet alleen het opslaan van feiten in het geheugen. Kennis moet nieuwe ideeën voortbrengen voor het verbeteren van het dagelijks leven van mensen.

Albert Einstein en Rabindranath Tagore
Vakken
De leerlingen kregen lessen in: Sanskriet, natuurwetenschappen, geschiedenis, aardrijkskunde en kennis der natuur. Naast de cognitieve vakken besteedde zijn school veel aandacht aan creatieve, culturele en expressieve vakken om de leerlingen en studenten de mogelijkheid te bieden hun gevoelens te uiten en hun leven te verrijken. Tagore voelde goed aan dat zonder dans, drama, muziek en poëzie, het onderwijs alleen nadruk zou leggen op materiële kennis en de creatieve geest niet ontwikkeld zou worden. Bij de overdracht van kennis werd veelvuldig gebruik gemaakt van het rollenspel en de socratische gespreksvoering. In het rollenspel werden de leerlingen gevraagd om afstand te nemen van hun eigen gezichtspunt en zich te verplaatsen in het gezichtspunt van de ander. Zo werd een nauw verband gelegd tussen het stellen van socratische vragen en het ontwikkelen van inlevingsvermogen, mededogen en verbeeldingskracht.
Een schooldag
Op zijn school zaten leerlingen in de leeftijd van 6 tot 18 jaar. Voor zonsopgang werden de leerlingen gewekt door het zingen van liederen van Tagore. Na 15 minuten meditatie volgde een gezamenlijk licht ontbijt. Rond half acht begonnen de klassen, niet in een klaslokaal maar in de buitenlucht of op de veranda’s van het gebouw. Tegen half twaalf kregen de leerlingen een warme maaltijd. Daarna gingen ze naar hun kamer om onder begeleiding van hun leraar te werken aan hun lessen. ’s Middags hadden de leerlingen les van 14.00 tot 17.00 uur. De grote kinderen werden voorbereid op het toelatingsexamen voor de universiteit. Er waren ook klassen voor techniek op het gebied van landbouw en bouwen. De school besteedde ook veel aandacht aan morele opvoeding, vergroting van zelfvertrouwen, zelfkritiek en wereldburgerschap door open te staan voor andere landen en culturen. Na het avondeten gaven sommige leerlingen les aan de dorpelingen en anderen vermaakten zich met amusement. Zo vertelden leraren verhalen. Rond 21.00 uur gingen de leerlingen slapen onder begeleiding van liederen van Tagore.
Schoolorganisatie
De school kende geen schoolhoofd maar werd geleid door een uitvoerend comité, gekozen door de leraren. Uit hun midden werd een van de leraren gekozen als een coördinator. Elke leraar werd vrijgelaten in de uitwerking van zijn eigen methode. De leerlingen zagen de leraar als een oudere broer. Elke leraar en zijn echtgenote namen wisselende groepen leerlingen onder hun hoede.
Leermomenten
Allereerst door kinderen een volledige ontwikkeling door te laten maken. Naast de intellectuele vorming kan het onderwijs ook aandacht besteden aan creatieve vakken. Het huidige onderwijs besteedt maar mondjesmaat aandacht aan kunst en cultuur. Tagore heeft laten zien hoe belangrijk kunst en cultuur zijn voor de ontwikkeling en vorming van jonge mensen. De maatschappij heeft mensen nodig die creatief zijn en zich kunnen inleven in andere culturen. Zo zouden leerlingen in het voortgezet onderwijs ook kennis kunnen nemen van Tagore’s poëzie en proza, en zijn toneelstukken uitvoeren. Tagore had een diep verlangen naar harmonie onder mensen, die bereikt kon worden door wederzijdse tolerantie, iets wat een navolging verdient in de huidige tijd van etnische spanningen.
Voorts heeft Tagore in de praktijk laten zien dat scholieren en studenten zich maatschappelijk nuttig kunnen maken door boeren in de omgeving van de school onderwijs te geven en met oplossingen te komen voor hun dagelijkse problemen. De huidige maatschappelijke stage kan in het experiment van Tagore inspiratie vinden. In Nederland zal het niet makkelijk zijn om lessen in de buitenlucht te geven. Daarvoor leent het klimaat zich niet, maar excursies in volkstuinen, parken en bossen zullen het onderwijs wel levendiger maken.
Het is teleurstellend dat India niet veel geleerd heeft van de opvoedingsideeën van Tagore. Dat geldt ook voor de hindoescholen in Suriname en Nederland. Er is geen enkele school of educatieve instelling naar Rabindranath Tagore genoemd.
Bronnen:
Aronson, A (1961). Tagore’s Educational Ideals. International Review of Education, 7(4), 385-393.
Berding, J. (2014). Het beslissende boek. Hoe houd je van een kind. Pedagogiek in Praktijk, 20(80), 22-24.
Elmhirst, L.K. (1961). Rabindranath Tagore-Pioneer in Education. London: John Murray.
Nussbaum, M. (2011). Niet voor de winst. Amsterdam: Ambo.
Mukherjee, K.C (1970). Tagore-Pioneer in Education. British Journal of Educational Studies, 18(1), 69-81.
Soeroto, N (1921). Rabindranath Tagore’s opvoedingsidealen. Amsterdam: Hadi Poestaka.
Website: http://www.visvabharati.ac.in/index.html
Krishna Autar is onderwijskundige en pedagoog
Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam, woonplaats en e-mailadres.
REACTIES
Tagore
Ik ben zeer verrast en blij dat Hindorama aandacht geeft aan de legendarische Nobelprijswinnaar Rabindranath Tagore. Heel goed is ook het artikel van de heer Krishna Autar waarbij hij vooral de nadruk legt op de opvattingen van Tagore betreffende het onderwijs. Ons onderwijssysteem beperkt zich jammer genoeg vooral tot de materiële ontwikkeling van het kind. Ik hoop dat veel mensen, met name de Hindoestanen dit stuk lezen en tot zich nemen. Vaak kom ik Hindoestanen tegen die mij zeggen dat ze nooit van Tagore hebben gehoord. De Hindoescholen zouden ook Tagore als voorbeeld kunnen nemen. Tagore’s geboortedag wordt wereldwijd herdacht. De Hindoescholen kunnen dan projecten ontwikkelen om aandacht te geven aan de leer van Tagore, zijn poëzie, muziek en songs. Saraswati Art Publishers in Amsterdam beschikt over vele boeken van Tagore en verschillende boeken over Tagore uitgegeven in het Nederlands, die als leidraad voor de leraren kunnen dienen. Op 2 oktober zendt Saraswati Art TV een special uit t.g.v. het bezoek van Rabindranath Tagore aan Nederland 100 jaar geleden. Hij bezocht Amsterdam, Den Haag en Leiden in sept/okt 1920 en gaf er lezingen.
Saraswati Art, Frank Kishna
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR