Mooie publicatie over Suriname in herdenkingsjaar 2023 – Hindorama.com
Tijdens een drukbezochte netwerkbijeenkomst op de Surinaamse ambassade in Den Haag is vrijdagmiddag 31 maart 2023 de tweede, herziene en uitgebreide, druk van het boek ‘Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed’ gepresenteerd. De eerste druk verscheen in 2020 en gebleken is dat het boek in een duidelijke behoefte voorziet. Zoals de ambassadeur van Suriname, Rajendre Khargi, in zijn voorwoord bij de tweede druk schrijft: “Het past naadloos in de groeiende belangstelling voor de geschiedenis van Suriname, in Suriname maar zeker ook in Nederland.”
In dit herdenkingsjaar van de koloniale geschiedenis van Nederland zijn de verhalen die achter de meer dan honderd gedenktekens in Paramaribo schuilgaan zeer zeker een eyeopener voor menigeen. Auteur Eric Kastelein, die sedert 2010 met veel passie en liefde de Surinaamse geschiedenis, inclusief de gedeelde Nederlands-Surinaamse geschiedenis, wil blootleggen voor een breder publiek, lichtte deze tweede, herziene en uitgebreide, druk toe. Er zijn zeven extra verhalen toegevoegd en een aantal van de bestaande verhalen zijn uitgebreid met nadere informatie. Voorts zijn veel nieuwe foto’s toegevoegd. Dat in Paramaribo nog veel te ontdekken is met betrekking tot het herinneringserfgoed maakte hij duidelijk aan de hand van het verhaal over monseigneur Wulfingh (1839-1906) en de melaatseninrichting Majella in de stad. Deze inrichting, die alleen toegankelijk was via een brug over de Van Sommeldijcksekreek, heeft bestaan van 1895 tot 1964 en gaf ruim 3000 patiënten een menswaardig bestaan. Na de sluiting werden de gebouwen en de kerk gesloopt en het terrein verkocht. Maar Kastelein ontdekte in het najaar van 2019 dat de oude Majellabrug die dans is ontsprongen. Voor niemand toegankelijk, helemaal ingebouwd. Het boek eindigt met een foto van deze stille ooggetuige van de geschiedenis.

Het eerste exemplaar is voor de Ambassadeur van Suriname.
Rajendre Khargi ontving het eerste exemplaar uit handen van de auteur die zich verheugd toonde met de bereidheid van de ambassadeur het voorwoord te schrijven, daarmee het belang van dit boek voor Suriname, alsook voor de relatie Suriname-Nederland, onderstrepend. Op zijn beurt was de ambassadeur onder de indruk van de prachtige editie, waarvoor hij de uitgever Radjin Thakoerdin bedankte. Een exemplaar werd ook overhandigd aan Heleen Baartmans (Clustercoördinator Suriname & Caribisch Gebied van het ministerie van Buitenlandse zaken) en aan Rabin Baldewsingh (Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme) die ook een speciale rol vervult in het kader van het herdenkingsjaar 2023.

Eric Kastelein met de familie Flu.
Bijzonder was de overhandiging door de auteur van een exemplaar aan de familie Flu. Tijdens zijn onderzoek was hij erachter gekomen dat van de internationaal vermaarde wetenschapper professor Paul Flu (1884-1945) sinds 1964 een borstbeeld was geplaatst aan de wand in het trappenhuis van het Academisch Ziekenhuis Paramaribo (AZP). Omdat de buste naamloos was heeft de auteur contact opgenomen met de Universiteit Leiden – Paul Flu was daar in 1938/39 rector magnificus – en mocht op kosten van de universiteit een plaquette laten maken. Deze plaquette is op 6 oktober 2022 door de directie van AZP onthuld.
De tweede druk van Oog in oog met Paramaribo is uitgegeven door Sampreshan. De uitgave is mede mogelijk gemaakt door het Jnan Adhin Instituut, de Stichting Diaspora Leerstoel Lalla Rookh, De Surinaamsche Bank en Boekhandel VACO. De uitgever bedankte de heer Khargi in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Stichting Diaspora Leerstoel Lalla Rookh voor de ondersteuning.
Op deze website schreef Hans Ramsoedh deze recensie van het boek bij verschijning van de eerste druk in mei 2020.
Foto’s: Radjin Thakoerdin, Aniel Autar, Fezila William en Safoera Sheik Zahoeri
Eric Kastelein – Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed | Zoetermeer maart 2023: Sampreshan | Tweede, herziene en uitgebreide druk | ISBN 9789083199658 | Gebonden, 360 pagina’s
Verkrijgbaar bij de boekhandels, Bol.com en bij de uitgever SAMPRESHAN, webshop Sampreshan >>
In Suriname bij boekhandel VACO, Kersstraat 8, Paramaribo.
Bekijk de fotogalerie van de boekpresentatie door te klikken op een foto.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
Koloniaal Den Haag, een onvoltooid verleden tentoonstelling 25 maart t/m 3 september 2023
Vanaf 25 maart is in het Haags Historisch Museum de tentoonstelling over het koloniale verleden én heden van regeringsstad Den Haag te zien. Koloniaal Den Haag – een onvoltooid verleden laat bezoekers kennis maken met historische personen die te maken hadden met het koloniale bestuur vanuit Den Haag: de tot slaaf gemaakten, de contractarbeiders, de inheemsen en de vele anderen die de gevolgen ondervonden van het kolonialisme, daar tegen in opstand kwamen of het systeem van binnenuit probeerden te veranderen. Ook de bestuurders van toen komen aan bod: de mensen die profiteerden of juist wilden hervormen.
Bezoekers van de tentoonstelling leren via de mensen die het hebben meegemaakt over de geschiedenis van het Nederlands kolonialisme en de rol van regeringsstad Den Haag. In het tweede deel van de tentoonstelling maken ze kennis met de bewoners van Den Haag met een band met de voormalige koloniën.

Directeur Tjeerd Vrij tijdens de perspreview
Haagse beslissingen hadden ooit grote gevolgen voor miljoenen mensen ver weg: in Indonesië, in Suriname en in de Caribische delen van het koninkrijk. Gedurende een periode van ruim drie eeuwen werden deze gebieden bestuurd vanuit één dominante drijfveer: het maximaliseren van winst. Een beleid dat gepaard ging met onderdrukking van de inheemse bevolking, rechteloosheid, geweld, slavernij en het de kop indrukken van elke vorm van verzet.
Bekende personen zoals Johannes van den Bosch, die het Cultuurstelsel invoerde in Indonesië, en Tula, leider van de Curaçaose slavenopstand van 1795, presenteren we in een nieuwe context. Er is ook aandacht voor minder bekende personen. Bijvoorbeeld de tot slaaf gemaakte Virginie van Gameren, die de strijd aanging om haar vrijheid en die van haar kinderen te krijgen, en daarin gelijk kreeg van het Ministerie van Koloniën.

Ministerie van Kolonien – ’s Gravenhage
Samen met, voor en door de stad tot stand gekomen
Het museum riep in 2022 stadgenoten op hun verhaal en voorwerp over het koloniale verleden en de hedendaagse neerslag daarvan te delen. Welk persoonlijk voorwerp vertelt hierover een belangrijk verhaal? En wat betekent dit voorwerp voor jou?
Samen met Dutch Caribbean Book Club, Stichting Eekta, Stichting Afimo, Tong Tong Fair en Museum Sophiahof organiseerde het museum Verhalensalons. Ook bij de woongemeenschappen Bangun Trisno en Wisma Tunggal Karsa zijn verhalen verteld. Stadsgenoten deelden tijdens deze gesprekken hun verhalen over familiegeschiedenissen, tradities, rituelen, religie, leef- en eetcultuur. Het museum maakte een selectie uit ruim honderd ingezonden voorwerpen en verhalen. Deze zijn te zien in de tentoonstelling met de verhalen van de inzenders.
Publieksprogramma
Rondom de tentoonstelling organiseert het museum een uitgebreid publieksprogramma met rondleidingen, stadswandelingen, workshops, debatten en lezingen. Enkele hoogtepunten:
Wandelingen Den Haag en Slavernij
Den Haag speelde al vanaf de 17de eeuw een centrale rol in de totstandkoming, de handhaving en de afschaffing van de slavernij. In het Haagse straatbeeld zijn sporen van deze geschiedenis nog altijd zichtbaar. Een gids neemt je mee langs locaties als het voormalige Ministerie van Koloniën of de plek waar Anton de Kom onderzoek deed voor zijn boek Wij slaven van Suriname.

Projectcoördinator Ardjuna Candotti
Koloniaal Den Haag: de conservator vertelt
Conservator Valerie Veenvliet vertelt tijdens een korte lezing over de totstandkoming van de tentoonstelling. Welke keuzes heeft het museum gemaakt, welke verhalen staan centraal en welke bijdrage leverde het Haagse publiek?
Tracing Your Roots
Maak in een groep van gelijkgestemden kennis met jouw geschiedenis, leer je stamboom-onderzoek doen en interview je jouw (groot)ouders om hun verhalen vast te leggen.
Een langer lopend programma voor jongeren (15-35 jaar) met “wortels” in een van de voormalige Nederlandse koloniën.
Meer informatie en tickets voor de tentoonstelling of het publieksprogramma via de website van het Haags Historisch Museum.
- Published in BIBLIOTHEEK, NIEUWS
Holi – kleurrijk feest – Kanta Adhin

Afgelopen week stond in het teken van Holi, het hindoeïstisch lente- en nieuwjaarsfeest dat dit jaar op 8 maart viel. Het wordt ook wel als een overwinningsfeest gezien in de zin dat de koude, grijze winter wordt overwonnen door de warme, fleurige lente. De overwinningsgedachte heeft ook een religieuze connotatie met een verhaal over de aanbidding van de godheid Vishnu, waarin het goddelijke het goddeloze overwint. Echter, religieuze ceremonies staan niet centraal bij de viering van Holi. Het is een heel toegankelijk feest voor iedereen waarbij het vooral gaat om kleurrijke vrolijkheid en rangen en standen geen rol spelen.

Holiviering bij Arya Samaj Zoetermeer met cautálgroep Samaanta (12 maart 2023) | Foto Radjin Thakoerdin
Er is gezellige, soms opzwepende muziek (cautál) onder begeleiding waarvan iedereen elkaar met poeder in diverse kleuren bestrooit en met zijn allen wordt de vernieuwing van de natuur en daarmee ook van een nieuw jaar gevierd. Alleen leek het afgelopen week in Nederland nog helemaal niet op het begin van de lente; we zaten nog dik in de winter met vriestemperaturen in de nacht en sneeuw overdag. Dat was een domper, alhoewel dat toch niet in de weg stond aan feestelijkheden her en der. Het is goed dat dat we ons niet door het weer laten weerhouden. Carnaval wordt toch ook lekker uitbundig gevierd in hartje winter. De jongere, in Nederland geboren generaties, zijn goed geïntegreerd. Voor de ouderen is het koude weer nog een belemmering. In Suriname werd ook vaak met gekleurd water gegooid; daar moet je in Nederland dus niet aan denken!
Nu is het wel zo dat er al meer dan tien jaar een zomervariant van Holi bestaat op initiatief van de Duitse marketeer Jasper Hellman. Hij was in 2011 tijdens een bezoek aan India erg onder de indruk geraakt van de viering van Holi en stampte binnen no time het zomerse ‘Holi Festival of Colours’ van de grond. Dit vond de eerste maal in juli 2012 in Berlijn plaats en heeft daarna ingang gevonden in diverse Duitse steden en andere westerse landen, waaronder Nederland. Het verschil met ‘onze’ Holi is dat er geen religieuze gedachte achter het zomerfestival zit, maar wel de spirituele boodschap van gelijkheid en positiviteit wordt uitgedragen. Dit is vooral een Holi voor westerlingen.

Holiviering Transvaalkwartier in Den Haag | Foto Iftegaar Joemmanbaks
Op zich is het prima dat de gedachte achter Holi ook in andere context wordt uitgedragen, maar je kunt je afvragen of het nodig is onder dezelfde naam een festival voor een andere doelgroep op te zetten. Ik vond het daarom niet erg geslaagd dat in het NPO-televisieprogramma op 8 maart programmamaker Narsingh Balwantsingh Holi een ‘feest van kleur’ noemde. De associatie met de tegenwoordige term ‘persoon van kleur’ (die mij overigens tegen de borst stuit) om een niet-blank persoon aan te duiden, dringt zich meteen op. Daarmee wordt de gelijkheidsgedachte tenietgedaan en wordt segregatie bevorderd: een Holifeest voor ‘mensen van kleur’ in de lente en een Holifeest voor mensen die niet van kleur zijn, blanke mensen dus, in de zomer.
Kerstfeest is volgens mij een goed voorbeeld van een feest – nota bene met een veel sterkere religieuze inslag dan Holi – dat inmiddels door iedereen wordt gevierd en gewoon in december. We maken er geen andere variant van in de zomer, wat wel fijn zou kunnen zijn voor de strapless en backless gewaden die er worden gedragen voor diverse kerstgala’s die ook door Hindostaanse organisaties worden georganiseerd. Laten we alsjeblieft geen witte Kerst en een Kerst van kleur introduceren.
Holi is een kleurrijk feest waarbij iedereen welkom is het mee te vieren. Dat was ook te zien in het NPO-programma, waarbij iedereen betrokken werd bij het vrolijke gezang. Laten we daarom geen termen gebruiken die het feest een andere lading kunnen geven.
Meer achtergrond over het Holifeest is te lezen in
Het Holifeest (Phagua) – Jnan H. Adhin
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
Doorbreek clichés! – Kanta Adhin

De aandacht voor moedertalen op de Internationale dag van de Moedertaal (21 februari ) bracht me ertoe mij weer af te vragen waarom Hindostanen zo weinig te zien zijn in het literaire landschap. En dan heb ik het over de in Nederland geboren en opgegroeide/opgroeiende generaties. In het artikel van Moti Marhé hebben we kunnen lezen over de bedreigde status van de moedertaal Sarnámi in Suriname. Over de status in Nederland hoeven we ons dan zeker geen illusies te maken. Als Hindostaanse kinderen hier les krijgen in een taal van hun cultuur, dan gaat het (evenals in Suriname) om Hindilessen die door diverse Hindostaanse organisaties worden aangeboden. In de straattaal die tegenwoordig niet alleen onder jongeren populair is, zijn er nauwelijks of geen Sarnámi woorden te vinden. Als die er zijn, zoals donnie (10 euro; in Suriname 10 cent), dan is dat omdat de woorden ook in het Sranantongo worden gebezigd.
Hindostanen in Nederland associëren zich ook liever met India, de opkomende wereldmacht met een oude en rijke cultuur, dan met het armlastige Suriname. Nu we dit jaar ook in Nederland uitgebreid willen stilstaan bij 150 jaar Hindostaanse immigratie in Suriname is er een inhaalslag te maken. We hebben ons moeten invechten bij de Nederlandse autoriteiten om duidelijk te maken dat ook Hindostanen deel uitmaken van de Nederlands-Surinaamse koloniale geschiedenis en dat 2023 dus niet alleen in het teken van afschaffing van slavernij mag staan.
Om terug te komen op het literaire landschap. We kunnen ervan uitgaan dat voor het grootste deel van de in Nederland opgegroeide en opgroeiende generaties Hindostanen Nederlands de belangrijkste taal is (is ook de officiële taal in Suriname). Dit is anders bij generaties van Turkse en Marokkaanse komaf en al helemaal bij degenen die recent als vluchteling naar Nederland zijn gekomen (vanuit Irak, Iran, Syrië). Nu is Den Haag de stad waar de meeste Hindostanen wonen. Het verwondert me daarom dat er bij evenementen waar scholieren de gelegenheid hebben hun schrijf- en/of dichtkunst te presenteren nooit Hindostaanse jongeren bij zijn, terwijl andere migrantenjongeren volop aanwezig zijn. Sommigen wonen slechts enkele jaren in Nederland; toch zijn ze in staat zich uit te drukken in het Nederlands.
Vorig jaar stelde de gemeente Den Haag het instituut van jonge stadsdichter in met het doel te laten horen wat er bij jongeren speelt en tevens om de stad te verrijken bij belangrijke en actuele gebeurtenissen; daarnaast om vooral kinderen en jongeren te inspireren om met taal bezig te zijn. Er werd toen aan een schrijverscollectief van de Johan de Witt Scholengroep gevraagd om in 2022 deze taak op zich te nemen. Dit collectief bestond uit vier jongeren, allen van Noord-Afrikaanse/Midden-Oosterse afkomst. Voor dit jaar is er een scholenwedstrijd georganiseerd om tot een jonge stadsdichter te komen. De gedichten moesten betrekking hebben op Den Haag. Hoe beleven scholieren Den Haag, wat vinden ze leuk of juist niet leuk. Wat willen ze anders zien. Zo probeert de gemeente betrokkenheid bij de stad te stimuleren.
Op 26 januari (Nationale Gedichtendag) werd uit acht finalisten de winnaar gekozen. Ik weet niet of er Hindostaanse scholieren hebben meegedaan aan de scholenwedstrijd, maar in de finale stond er in ieder geval niet een. Het winnende gedicht van Chelsy Valentina, Een reis door de stad waar mijn leven compleet voelt: Den Haag, gaat over haar dagelijkse route met bus 21 en tram 9. Bij de uitreiking van de prijs benadrukte de Haagse wethouder Saskia Bruines dat het mooie van het initiatief van jonge stadsdichter is om jongeren te stimuleren na te denken over zichzelf en de wereld om hen heen, en uiteraard tegelijkertijd creatief met taal bezig te zijn.
Nu is de viering en herdenking van 150 jaar Hindostaanse immigratie in Suriname (en pakweg 50 jaar in Nederland) een prima moment ook voor jongeren om na te denken over zichzelf, hun verleden, heden en toekomst. Het zou jammer zijn als Hindostaanse jongeren zich in een stad als Den Haag niet ook zouden presenteren op evenementen en ook hun betrokkenheid bij de stad laten zien. Clichés dat Hindostanen alleen maar bezig zijn arts, advocaat of accountant te worden, doks eten, dansen en op India/Bollywood georiënteerd zijn, moeten doorbroken worden. Nu is de tijd daarvoor!
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
De overheid discrimineert haar moedertalen – Drs. R.M. Marhé
In dit artikel pleit ik als taalactivist voor een breed bewustzijn van de meertaligheid van Suriname en wederzijds begrip. De heersende dominantie van het Nederlands en het Sranantongo (hierna Sranan) en vooroordelen bij sprekers over hun eigen moedertaal doen geen recht aan de meertaligheid van Suriname en leiden tot taaldiscriminatie, achterstelling en taalverlies. Er dient een publieke discussie te worden gevoerd, gebaseerd op de uitgangspunten die de Surinaamse filosoof en rechtsgeleerde mr. dr. drs. Jnan Hansdev Adhin ons aan de hand van de Veda’s heeft geschonken vanuit een perspectief van ‘Eenheid in Verscheidenheid’, ‘Vasudhaiva Kutambakam’ (‘De wereld is één familie’), en ‘Satyam Bruyát, Priyam Bruyát’ (‘Zeg de waarheid, maar zeg het op een vriendelijke manier’). Deze Grote Zoon van Suriname mag niet in vergetelheid raken.

Moti Marhé
Internationale Moedertaaldag, 21 februari
Op voorspraak van UNESCO wordt sinds 2000 ieder jaar op 21 februari de ‘Internationale Dag van de Moedertaal’ gehouden. Een dag die in het teken staat van taalkundige en culturele diversiteit en van meertaligheid. UNESCO beschouwt taal als hét instrument om het culturele erfgoed van een bevolking levend te houden. Door de moedertaal in ere te houden, blijft de taalkundige en culturele traditie bestaan en wordt men zich meer bewust van de verschillen tussen mensen en de groepen waartoe zij behoren. Dat bewustzijn is een eerste vereiste voor onderling begrip.
UNESCO hecht grote waarde aan de unieke identiteit van taalgroepen die in onderling contact kunnen werken aan juiste menselijke verhoudingen. In het kader van deze dag is het goed om stil te staan bij de huidige taalsituatie in Suriname. Van het onderling begrip waar UNESCO over spreekt, is in ons land helaas weinig sprake. De realiteit is dat we te maken hebben met twee dominante talen die de andere 16 talen die we in ons land spreken, wegdrukken.
Bedreigde talen in Suriname
Volgens officiële schattingen van UNESCO zijn er in de hele wereld 7.000 moedertalen, waarvan er 3.000 met uitsterven worden bedreigd. Ook Suriname is niet bespaard gebleven van taalverlies. In het binnenland zijn al enkele Indiaanse (Inheemse) talen een roemloze dood tegemoet gegaan. In de kustvlakte zijn het Surinaams-Javaans en het Sarnami bedreigde talen. In Javaanse gezinnen voert tegenwoordig het Sranan de boventoon. In en rond Paramaribo zijn Hindostaanse jongeren pakweg zo goed als tweetalig Nederlands en Sranan geworden, terwijl het Sarnami bij hen langzaam uitsterft. In het cultureel met Suriname zeer nauw verbonden Nederland zijn de meeste Hindostaanse jongeren onder de 25 jaar geen Sarnami sprekers meer. Hoogstens beheersen zij het Sarnami passief, d.w.z. zij verstaan wel wat, maar kunnen geen behoorlijk gesprek voeren. Dat is ook het geval bij de jongste Afro-Surinaamse kinderen die eentalig Nederlands zijn geworden. De zinsnede over Suriname, als ‘een samenleving die uitblinkt in diversiteit en saamhorigheid’, lijkt eerder voor toeristen geschreven. Het enige terrein waar dit gegeven op slaat, is een geslaagde integratie in de Surinaamse cuisine. De Surinaamse keuken is verrijkt door de bijdrage van alle bevolkingsgroepen, waardoor Suriname uitblinkt als een samenleving waarin men kan genieten van heerlijke gerechten en snacks uit de hele wereld: de Chinezen leverden hun tjauw min en tjap tjoy, de Javanen droegen hun nasi, bami en telo aan, de Hindostanen hun roti-kip, rijst, bara en dál, de Afro-Surinamers hun bravu en pom. Er is niemand die zich hieraan stoort, integendeel!
Voor de rest blijft de verhouding tussen Hindostanen en Afro-Surinamers, nota bene de twee grootste bevolkingsgroepen, een heet hangijzer. Deze verstoorde verhouding kenmerkt zich door raciale sentimenten en het niet volledig accepteren van elkaars eigenheid en eigenwaarde. De politiek speelt hierbij een cruciale rol. Zo kon het zijn dat in Amsterdam in 2022 vele Afro-Surinamers zich van hun lelijkste kant hebben laten zien door de president van Suriname, de heer Santokhi, uit te jouwen en voor ‘koelie’ uit te maken. Maar vergis je niet, ook Hindostanen kunnen de Afro-Surinamers discrimineren door hen ‘kafri’ en ‘bancar’ (bosmens) te noemen of te zeggen: ‘Ze denken dat alleen zíj Surinamers zijn’. Vanuit hun flegmatieke aard gedragen Hindostanen zich veelal als gharbahadur (binnenshuis helden). Het getouwtrek rondom het slavernijverleden dreigt nu ook een splijtzwam tussen de groepen te worden.

Jnan Adhin 1927-2002 (foto Kresimir Bobovec)
Ik kom terug op Jnan Adhin die geloofde in een cultuursynthese, waarbij verschillende tradities, talen en godsdiensten naast elkaar bestaan, geschraagd door een diepere eenheid. Hij zag geen heil in de uniformiteit van godsdienst en cultuur, maar in de culturele verscheidenheid: ‘Laat elke groep haar taal behouden en tot ontwikkeling brengen’. Adhin gebruikte als metafoor van verscheidenheid een bloementuin waarin vele soorten bloemen samen groeien en bloeien, die vele malen mooier is dan een saaie tuin met slechts één soort bloemen. Met deze metafoor komen wij dichtbij de later geïntroduceerde Sranan slogan Bromtyi Dyari.
Dominantie van Nederlands en Sranan
Op de eerste plaats is er de dominantie van het Nederlands. Daar heeft vandaag de dag nauwelijks iemand bezwaar tegen, omdat het de officiële taal is van de overheid, de media en het onderwijs en het vehikel bij uitstek voor Surinamers om een sociaal-maatschappelijke positie te verwerven. Het Nederlands is door meer dan drie eeuwen beïnvloeding diep geworteld in de Surinaamse samenleving en heeft een verbindende functie tussen alle bevolkingsgroepen.
Daarnaast is er de dominantie van het Sranan. Het succes van deze taal is voor een belangrijk deel te danken aan de inspanningen van mr. Eddy Bruma. Met de oprichting van de culturele vereniging Wie Eegie Sanie lukte het hem in de jaren ’50 en daarna om jonge intellectuelen en middelbare scholieren aan zich te binden rondom het streven om Suriname te verheffen door middel van het Sranan, de moedertaal van onze Afro-Surinaamse broeders en zusters. Het was in die periode ook een protest tegen de dominantie van het Nederlands. Naast de verheffing van het Sranan was het streven gericht op natievorming: Wan Pipel, Wan Nation, Wan Destination. De onafhankelijkheid van Suriname is voornamelijk te danken aan inspanningen van Afro-Surinamers. Daar zit echter ook een keerzijde aan. Het streven van Bruma was duidelijk eenzijdig en vooral gericht op de emancipatie van de eigen groep.
Wie de geschiedenis in ogenschouw neemt, kan niet anders dan constateren dat het Sranan zich op bewonderenswaardige manier heeft ontwikkeld van een onderdrukte taal in de koloniale tijd tot een taal waarop de Afro-Surinamers en vele anderen terecht trots mogen zijn. Die ontwikkeling ging zelfs zo ver, dat inmiddels vrijwel alle Surinamers zich in het Sranan kunnen uitdrukken. Dat die taal zo groot is geworden, is vooral te danken aan het feit dat alle bevolkingsgroepen bereid waren en zijn om het Sranan te gebruiken. Het is wel triest om te moeten constateren dat dat tot scheefgroei heeft geleid: de andere talen krijgen in onze samenleving niet overal de erkenning waar zij ook recht op hebben.
Een duidelijk voorbeeld van intolerantie van Sranan sprekers is dat zij in situaties waarbij hun Hindostaanse en Javaanse collega‘s zich van hun eigen moedertaal bedienen vaak opmerken: ‘Spreek een taal die ik versta‘. Wat daarbij in het bijzonder steekt, is dat het Sranan vaak wordt aangeduid als ‘het Surinaams’, hetgeen een ontkenning is van de overige talen als volwaardig Surinaams. Dit heeft Adhin in de jaren ‘60 telkenmale afgekeurd. Een gebrek aan zelfbewustzijn bij de andere bevolkingsgroepen en onvoldoende trots om op te komen voor de eigen moedertaal vergroten de scheefgroei.
Non-discriminatie in de Surinaamse grondwet
De grondwet laat er geen enkel misverstand over bestaan. Hoofdstuk V, artikel 8, lid 2, bevat een duidelijke anti-discriminatiebepaling: ‘Niemand mag op grond van zijn geboorte, geslacht, ras, taal, godsdienst, afkomst, educatie, politieke overtuiging, economische positie of sociale omstandigheden of enige andere status gediscrimineerd worden’. Wettelijk is dus onomstotelijk vastgelegd dat niemand gediscrimineerd mag worden. Dat geldt ook voor de verschillende taalgroepen. De historisch gegroeide realiteit is helaas anders. In de praktijk is er sprake van taaldiscriminatie ten gunste van het Sranan. Dit is een blatante negering en schending van de grondwet. Het is in ons aller belang om die realiteit onder ogen te zien.
Deze dominantie werkt door op velerlei terreinen. Dat begint al bij het Surinaamse volkslied ‘God zij met ons Suriname, Opo Kondre Man’, dat alleen een couplet in het Nederlands en in het Sranan kent. Het is bekend dat Hindostanen en Javanen uit protest een eigen couplet hebben geschreven dat in eigen kring wordt gezongen. Het wordt tijd dat wij een voorbeeld nemen aan het volkslied van Zuid-Afrika, waar de belangrijkste talen Xhosa, Zoeloe, Zuid-Sotho, Afrikaans en Engels allemaal een strofe hebben in het volkslied. Datzelfde Zuid-Afrika erkent elf officiële talen.
Bij de naamgeving van overheidsprojecten in ons land zie je hetzelfde. Die krijgen vrijwel allemaal een aanduiding in het Sranan. Het begon enkele decennia geleden met namen als A Kan Swari (graafmachine) en A Kan Trusu. De meest recente voorbeelden zijn Krin Kondre, Seti Makandra, Bobi Merki en Moni Karta. Waarom geen Paisa Karta, want iedereen weet dat Sarnami ‘paisa’ ‘geld’ betekent. Waarom geven we in het hele land aan kleuterscholen de naam Prey Skoro mee, ook in gebieden waar de bevolking een andere moedertaal spreekt? Het feit dat het Sranan door iedereen begrepen wordt, mag niet een reden zijn om dan voor alle projecten alleen maar Afro-Surinaamse namen te kiezen.
Juist de naamgeving zou mensen uit andere groepen kunnen inspireren. Het gaat om erkenning en herkenning van de eigenheid van belangrijke delen van onze bevolking en verbondenheid met hun geboorteland. Het met dwang opleggen van je eigen mening aan een ander werkt averechts. Er zijn in heel Suriname maar twee plaatsen die een Hindostaanse naam dragen: de dorpen Calcutta en Bombay in het district Saramacca. Alle andere namen komen uit het Nederlands, het Sranan of verwijzen naar Inheemse of Marrontalen. De verscheidenheid en rijkdom van de talen van Suriname moeten ook weerspiegeld worden in de toponymie (plaatsnamen). Pas dan is er sprake van gelijkberechtiging en rechtvaardigheid.
In de Surinaamse politiek staat helaas niemand op tegen de Creoolse dominantie. In het openbaar spreken onze politieke leiders alleen Nederlands en Sranan. Met uitzondering van Mahinder Jogi en dr. Dew Sharman bedienen andere Hindostaanse politici zich in het parlement en daarbuiten bij officiële gelegenheden zelden of nooit van het Sarnami, daarbij vergetend dat zij belangrijke voorbeeldfiguren voor hun achterban zijn. Terwijl het nota bene de grootste moedertaal is met de grootste geografische spreiding. Daarmee onderstrepen deze leiders dat het Sranan een overheersende functie heeft, hetgeen haaks staat op de grondwet. Door blindelings de bevoorrechting van het Sranan na te volgen bevestigen zij de Creoolse dominantie.
Noodzaak tot publieke discussie
Wat mij betreft is er een publieke discussie nodig over de taalverhoudingen in Suriname; een discussie die, met respect voor elkaar, in alle openheid gevoerd moet worden. Hierbij hebben de overheid en politici een zeer verantwoordelijke rol. Tot op heden heeft de overheid een willekeurig beleid gevoerd. Zo heeft zij een aantal jaren geleden voor zowel het Sranan als het Sarnami een officiële spelling in het Romaanse schrift vastgesteld. Daarna kwam zij jaren later op de proppen met het voorstel tot een Taalwet. Onder leiding van de neerlandicus dr. Hein Eersel had een speciale adviescommissie ‘Instelling taalraad en invoering taalwet voor Suriname’, met daarin gezaghebbende deskundigen, als opdracht gekregen om een concept Taalwet te schrijven. De commissie heeft inderdaad in 2014/2015 een concept bij de minister teruggelegd, maar dat hebben de burgers van Suriname nooit te zien gekregen. Waarom heeft men dat achtergehouden? In de concept wet moeten belangrijke voorstellen staan die in het belang zijn van Suriname en de Surinaamse talen. Het is een schande dat het werk van de commissie niet openbaar is gemaakt. Waarom is dat concept in grote nevelen gehuld en ergens onderin een la verdwenen om daar nooit meer uit tevoorschijn te komen?
Ik ben het eens met dr. Johan Herman Bavinck, die in de jaren ’50 een rapport voor STICUSA uitbracht, waarin hij ervoor waarschuwde dat politici omzichtig met dit onderwerp moeten omgaan. Doen zij dat niet, dan kan dat al te gemakkelijk leiden tot een verhit debat en een taalstrijd waarmee Suriname niet gediend is. Als taalkundige, begaan met mijn vaderland, roep ik de Surinaamse politici op om werk te maken van de Taalwet door die in de openbaarheid te brengen en te implementeren. Om hen te inspireren geef ik een voorzet en reik ik vanuit mijn persoonlijke observatie en ervaring enkele suggesties aan die zeker in die Taalwet moeten worden opgenomen:
- Behoud, bescherming en ontwikkeling van de Surinaamse moedertalen is primair de taak van de overheid. Politici horen hun verantwoordelijkheid in dat verband niet te onderschatten. Vervolgens hebben ook onderwijs, ouders, media en overige maatschappelijke groepen een belangrijke rol te spelen.
- De Taalwet moet uitgaan van de Surinaamse grondwet waar over taal gesproken wordt.
- Het gedachtegoed dat ten grondslag ligt aan de door UNESCO gepropageerde Moedertaaldag moet daarbij als uitgangspunt worden genomen.
- Om het voortbestaan van Suriname als multiculturele samenleving te garanderen dient de overheid een actief beleid te voeren, gericht op het bestrijden en wegnemen van alle hinderlijke vooroordelen die een gevaar vormen voor het voortbestaan van waardevolle cultuuruitingen van de bestaande bevolkingsgroepen.
- Onderwijs legitimeert de thuistalen en culturen. De Surinaamse moedertalen verdienen een plek in het onderwijs, waardoor kinderen al op jonge leeftijd vertrouwd raken met de moedertalen van hun klasgenootjes en daardoor die talen leren waarderen en respecteren. Men moet het enorm potentieel aan taalkennis bij zowel leerkrachten als kinderen niet verwaarlozen. Door bijvoorbeeld het zingen van elkaars liedjes groeien kinderen automatisch dichter naar elkaar toe. Dit geldt zowel voor het basis- als voortgezet onderwijs. Een voorbeeld kan genomen worden aan Mauritius en Fiji waar beide overheden het Hindi, Urdu, Bhojpuri en Fiji Bát reeds in het onderwijs hebben geïntroduceerd.
- De talen die een belangrijke religieuze functie innemen bij de diverse groepen horen op universitair niveau aan studenten onderricht te worden. Dit geldt voor het Hindi en het Sanskrit voor hindoe Surinamers, Urdu en Arabisch voor moslim Surinamers, het Bahasa voor Javaanse Surinamers en het Kromanti voor de Marrongroepen.
- De Surinaamse moedertalen vormen een belangrijke functie om natievorming tot stand te brengen. Aan eenzijdige oplegging van één taal op de overige Surinamers heeft Suriname geen boodschap, dat schept alleen maar onlustgevoelens.
- Afgerekend dient te worden met Nederlandse namen die doen herinneren aan het koloniaal verleden. Waarom moeten we in Suriname nog een Wilhelmina gebergte hebben met een Juliana top? Vervang die namen door bijvoorbeeld Kurukshetra (het slagveld waar de strijd om rechtvaardigheid is gestreden) en Borobudur. De nieuwe namen zullen diepere informatie verschaffen over culturele achtergronden van alle bevolkingsgroepen.
Ik eindig met een zin van Trefossa, pseudoniem voor Henri de Ziel. Hij heeft de term Srefidensi voor onafhankelijkheid in Suriname geïntroduceerd en is de dichter van de Nederlandse strofe van het volkslied. Sprekend tijdens de strijd om het Sranan te verheffen tot een algemeen erkende taal in Suriname schreef hij in 1963: ‘Het is diep immoreel om een cultuurverschijnsel (taal) geboren uit wisselwerking en geschiedenis van de gehele gemeenschap, te verwaarlozen of te doden’. Deze zin kan thans ook slaan op alle andere onderdrukte Surinaamse talen.

Moti Marhé ontvangt een exemplaar van Sarnami-Sanskirti tijdens de boekpresentatie 24 november 2018 te Den Haag. Foto Waldo Koendjbiharie
De nu bijna 80-jarige auteur is taalwetenschapper, neerlandicus, Sarnami- en Hindi-deskundige en kenner van de Surinaamse taalsituatie.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, NIEUWS, Sarnámi, Suriname, Taal & Literatuur
Dichter, huisarts en landbouwer Jit Narain in gesprek met Kanta Adhin en Radjin Thakoerdin (Ypenburg-Den Haag, 11 oktober 2022) – Hindorama.com
Geboren en getogen in Suriname (Livorno, 1948) kwam Djietnarainsingh Baldewsingh in 1969 voor studie naar Nederland. Na zijn studie geneeskunde (en deels culturele antropologie) in Leiden was hij zo een twaalf jaar in Den Haag als huisarts werkzaam. In 1991 keerde hij voorgoed terug naar Suriname, waar hij naast zijn huisartsenpraktijk te Uitkijk (district Saramacca) ook als landbouwer werkzaam is. “Ik heb mijn kliniek op Uitkijk. Door mijn boiti afkomst ben ik geïnteresseerd in landbouw. Ik bewerk 20 hectare. Familie en kennissen van mij in Nederland doen het ook, op kleinere schaal, in hun tuin of een volkstuintje. We zijn niet vervreemd van de buurten waar we vandaan komen. Dat is ook een motief in mijn gedichten.”

Jit Narain
Djietnarainsingh Baldewsingh schrijft onder het van zijn voornaam afgeleide pseudoniem Jit Narain. Voor zijn poëzie heeft hij diverse prijzen ontvangen. Zijn eerste bundel Dál Bhát Chatni verscheen in 1977, zijn jongste (twaalfde) bundel hamár dari mánge hai rahe / mijn plek wil wonen in 2022. In 2019 verscheen de door Michiel van Kempen en Effendi Ketwaru samengestelde bloemlezing Een mensenkind in niemandsland. Hierin is een selectie opgenomen uit de tien bundels van Jit Narain die vanaf 1977 tot en met 2019 zijn verschenen.
Jit Narain dicht in het Sarnámi met vertalingen in het Nederlands (en Engels). Taal is een van de belangrijkste identiteitsbepalende kenmerken. Voor Jit Narain is dat Sarnámi, de taal die is voortgekomen uit de twee dominante talen die de Hindostaanse contractarbeiders meenamen uit India, Avadhi en Bhojpuri, vermengd met invloeden van de talen waar ze in Suriname mee in aanraking kwamen: Nederlands, Engels en Sranantongo.
Sedert 2018 is er de jaarlijkse Jit Narain Lezing als eerbetoon aan de dichter. Tevens beoogt deze lezing de aandacht te vestigen op de ontwikkeling van Sarnámi als taal en de daaraan gekoppelde culturele uitingen van de Hindostaanse contractarbeiders. De lezing wordt om en om in Nederland en Suriname gehouden. De derde (vanwege de Covid-19 pandemie uitgestelde) lezing werd gehouden op 30 september 2022 te Den Haag door dr. Hans Ramsoedh met als titel: Verleden, heden en toekomst van de Hindostaanse cultuur in Suriname en in Nederland.

Publiek bij de Jit Narain Lezing 2022.
Cultuurontwikkeling, geen behoud
Voor Jit Narain is niet belangrijk waarom de mensen indertijd uit India zijn vertrokken. “In mijn gedichten heb ik wel geprobeerd hun gevoelens te duiden. Ik fantaseer als het ware een vleugel erbij om de vogel van cultuur te laten vliegen. Het gaat mij om de ontwikkeling van cultuur. Ik ben tegen behoud van cultuur. Wat men wil behouden, blijft behouden. Je kunt cultuur behouden door cultuur te presenteren. Je moet voor de krachten voor cultuurontwikkeling zorgen. Zichtbare elementen in de cultuur, daar moet je voor staan. Ik speelde vroeger toneel. Zang is ook een openbaring. Zang van Lata Mangeshkar en Mohammed Rafi, bijvoorbeeld, was een openbaring. Lata was cultuur op zich. Er zullen altijd mensen zijn die het presenteren van cultuur oppakken. Ik en anderen doen het, maar we zijn niet uniek en je hoeft niet geschoold te zijn om het te doen.”

Bij Jit Narain op bezoek in Ypenburg.
“Ook in Nederland is er ontwikkeling. In de lezing werd ingegaan op mogelijke toekomstige ontwikkelingen. In dit verband werd het voorbeeld van de Indo’s aangehaald, die helemaal zijn opgegaan in de Nederlandse samenleving. Alleen hun keuken is duidelijk aanwezig. Die keuken zal blijven, maar voor Hindostanen gaat die vergelijking niet op. De Indo’s hadden geen Bollywood, geen Ramayan en Bhagvad Gita achter zich. Dit zijn kapstokken voor de cultuur. Ook hoe men nu naar India kijkt. in de jaren zestig was India kommer, nu is de situatie anders. India wordt gezien als een land waar veel kennis is. Kijk naar al de 35000 Indiase expats in Nederland. Er is nu ook een groeiende Bhojpuri filmindustrie. Het gaat mij om de Indiase cultuurelementen als taal, dans, muziek, kleding waar men zich op kan richten, niet om nationalisme. Vroeger werd in Suriname de Indiase vlag gehesen, nu niet meer. Ook hier lijkt het me niet verstandig dat Hindostanen Indiaas nationalisme uitdragen. Dat is geen cultuur.”
Onzichtbaar
In 1981 kwam Jit Narains bundel Jatne ujjar joti otane gahrá jhalká (Hoe blanker het licht hoe dieper de blaren) uit. “Dit was een protest tegen witte mensen. Je zag op muren toentertijd ‘Weg met Surinamers’. Nu niet meer. Nu gaat het om andere groepen. Maar in die tijd waren we niet zo gelukkig. Wij wilden ons geen Surinamers noemen. Nederlanders bedoelden vaak ook alleen Creolen, geen Hindostanen.”
“Ik ken die discussie over onzichtbaarheid van Hindostanen, maar ik ben het niet eens met die bewering dat Hindostanen onzichtbaar zijn. Aziatische volkeren zijn niet schreeuwerig. Anders hadden ze in Engeland de boel overschreeuwd. Ik zie Hindostanen in goede functies, Mensen die werken vallen niet op. Hindorama gaat geen vrouw in Saramacca opzoeken die hard werkt. Toen ik studeerde, had je in Leiden een Indiër als professor genetica en een Chandie Shaw bij radiologie. Die mensen kwamen niet in de krant. Opvallen om op te vallen is niet belangrijk. Met gedegenheid en standvastig werken zal je op den duur wel opvallen. Dat is een ander soort opvallen. Door gedegenheid, niet met geschreeuw.”

Tijdens de Jit Narain Lezing 2022
Activist
Jit Narain heeft zijn jongste bundel, hamár dari mánge hai rahe (mijn plek wil wonen), opgedragen aan Bris Mahabier – de eeuwige strijder tegen onrecht. Met Bris Mahabier was Jit Narain actief in het in 1977 opgerichte Kollektief Jumpa Rajguru. Vanaf jong had Jit Narain een liefde voor het Sarnámi, een taal die naar zijn gevoel niet als volwaardig werd erkend. “Jumpa Rajguru is bij mij thuis in Leiden opgericht. Het begon met het doel om het Sarnámi de naam van ‘taal’ te geven. Theo Damsteegt is daarbij heel belangrijk geweest. En Moti Marhe heeft ons ook geholpen. Het bleek dat Sarnámi inderdaad een volwaardige taal is, geen dialect. Dat was een blikopener. Jumpa Rajguru stond voor sociaaldemocratie. Hindostanen zijn erg conservatief en wij vielen daarom op als activisten. Er waren enkele marxisten bij, zoals Bris, maar inmiddels kan hij veel relativeren. Wij waren kritisch in de zin van bewustmaking. Ik wil dat woord nu niet meer gebruiken. Wij wilden mensen wel de ogen openen. We waren vooral kritisch op de Hindostaanse maatschappij. Ik kan, bijvoorbeeld, dat klakkeloze gedoe van mijn moeder met pandits niet hebben. Een pandit moet kennis hebben en niet als een papegaai mantra’s opzeggen. De bundel heb ik opgedragen aan Bris als Sarnámi man en uit respect voor zijn leeftijd – hij is nu over de tachtig – en eruditie.”

Soender Hira kreeg uit handen van Jit Narain de Cultuurprijs 2022 uitgereikt.
Sarnámi in Suriname en Nederland
In Suriname spreken veel Hindostanen Sranantongo. Gaat dit ten koste van het Sarnámi? Daar is Jit Narain niet bang voor. “Het Sranantongo werkt het Sarnámi niet tegen. Het is een soort straattaal die iedereen spreekt. Je moet blij zijn als je kinderen meer talen spreken. Het is ook modieus om Sranantongo te bezigen. Vanaf ik terug ben in Suriname, nu meer dan 30 jaar geleden, heb ik bijna geen Nederlands gesproken. Mijn huisartsenkliniek draait op het Sarnámi. Mensen die Nederlands spreken, verbeter ik vaak. Als je Nederlands wil spreken, moet je dat wel goed doen. Ik merk dat vrouwen vaak Nederlands willen praten, ook met hun kinderen. Maar ze maken veel fouten en de kinderen nemen die dan over. Op Uitkijk, waar mijn kliniek is, is er ook een Creoolse gemeenschap en er zijn Creolen die Sarnámi praten. Ook Haïtianen die daar in buurt wonen. Zelf praat ik ook Sranantongo. Ik vind het jammer dat ik geen Javaans ken”.
“In Suriname wordt door elkaar Sarnámi en Sranantongo gesproken. Het is een mix. Mensen switchen van de ene naar de andere taal. We moeten er niet zwart-wit naar kijken. Het is een mengelmoes en een taal groeit ook door andere talen. Firi (voelen in Sranantongo, afgeleid van Engels feel) wordt in Suriname veel gebruikt, bijvoorbeeld: Ham na moi firi karilá (ik voel me niet goed). In Nederland hoor je vaak: Ham na moi voele karilá. Zo groeit een taal. Codeswitching (vorm van taalmenging – red.) is niet erg, het is een vorm van taalverrijking. Creolen wijzen mij ook op woorden in het Sranantongo die uit het Sarnámi komen, zoals doni, cawa, cori, paisa, pani, dogla. Je ziet ook bij Hindi dat veel Engelse woorden worden gebruikt. Men spreekt over Hinglish als een taal. In moderne films wordt nu ook met het accent van de straat gesproken. Het is niet meer de tijd van Dilip Kumar, toen men deftig sprak. Laat taal zijn gang gaan. Nee, ik ben niet pessimistisch. In Nickerie, Commewijne, Parapasi enzovoort zal het Sarnámi niet zomaar verdwijnen.”
“In Nederland is de situatie anders. Als er geen overdracht van ouders op kinderen is, als er geen omgeving is waar mensen wonen die de taal spreken en die taal geen contacttaal is en ook geen taal in de handel en wandel, ja, dan zal zo een taal op den duur wel uitsterven. Tot nu toe zijn het de mensen die uit de boiti’s (plattelandsgebieden – red.) afkomstig zijn, die de taal levend houden. In de randstad en bij hoogopgeleide Hindostanen merk je dat die de taal niet spreken. Door het spreidingsbeleid indertijd, waarbij Hindostanen in Friesland, Limburg, Zeeland enzovoort terechtkwamen, zie je ook dat juist buiten de randstad Hindostanen geneigd zijn Sarnámi te praten. Ik kijk, bijvoorbeeld, naar mijn dochter. Ik heb thuis altijd Sarnámi gesproken. En zij zegt: ’Ja pap, ik kan het wel volgen, maar ik kan het niet praten.’ Welke zin heeft het om aan volwassenen Sarnámi te leren als ze daar geen emotionele binding mee hebben? Taal is een emotioneel gegeven. Als ik, bijvoorbeeld, zeg ‘He boi, áw to hiyá’ (Hé jongen, kom hier), dan is de intonatie van het Sarnámi vriendelijker. In het Nederlands klinkt het wat grof.”

Effendi Ketwaru en Michiel van Kempen overhandigen de bloemlezing Een mensenkind in niemandsland.
India
Er zijn twee bundels van Jit Narain in India uitgegeven. In 1988 Jit Narain ke Sarnámi kavitáyen en in 2004 Dosti ke cáh/ wat vriendschap verlangt/What friendship desires. Hoe is dat gegaan?
“De eerste keer is het via een familielid gegaan die voor een jaar naar India was om Hindi te leren. Hij heeft mijn gedichten toen laten zien aan Mata Prasad Tripathi, een uit Uttar Pradesh afkomstige geoloog. Deze was enthousiast. Hij zag zijn taal. Sarnámi is nauw verwant aan het Bhojpuri dat in UP wordt gesproken. Hij heeft toen een verzameling gedichten in het nágri schrift omgezet. Hij heeft ze niet vertaald in het Hindi, alleen het schrift gebruikt. Hij herkende in mijn werk het genre Bidesia, een literair genre in India van migranten, en wilde dat graag uitgeven.”
“De tweede keer is gegaan via een medewerker van de Indiase ambassade in Suriname. Bij haar was het anders. Hindi was heilig voor haar en Sarnámi noemde zij meri náni ke bhásá (mijn grootmoeders taal). Op mij kwam dat over als een minderwaardige benaming. Zij heeft ook de gedichten in het nágri omgezet, maar ook naar Hindi vertaald. Dat is buiten mij om gegaan. Ik was niet tevreden met de Hindi vertaling.”
“Vroeger was ik niet zo taalbewust in India. Maar ik heb ontdekt dat ik met Sarnámi heel ver ben gekomen. Ik heb heel India overleefd met Sarnámi. Er is in India een tendens vanuit het noorden om Hindi te pushen. Maar de rest duwt terug. Ik volg de debatten in India Today. Men meent dat arme delen van India Hindi praten en andere regio’s willen niet dat de arme delen hun de taal opleggen. In Suriname is Hindi een statustaal, maar in India is er veel discussie.”
Jeugd
Jit Narain is de oudste van een gezin van 11 kinderen. Hij is geboren aan de Livornoweg (een zijstraat van de Indira Gandhiweg), daarna verhuisd naar Half Flora vlakbij de Leysweg. Daar was een modelboerderij, de ’s Landsboerderij, waarvan zijn vader voorman was. “Mijn vader was niet als landbouwer werkzaam, maar hij heeft wel rijst geplant op Jan Boiti (Half Flora), waar we woonden. Als de boerderij verhuisde gingen wij mee. Van Leysweg naar Waneweg te Lelydorpplan, daarna naar de Javaweg, Reeberg. Zo hebben we gezworven. Het is jammer dat die boerderij door ingenieurs kapot is gemaakt.”
Op school deed Jit Narain het goed. “Ik ging zonder enig probleem over op de lagere school. In de zesde klas begon het vervelend te worden. Ik mocht namelijk geen toelatingsexamen doen voor de mulo, omdat ik geen bijles had gevolgd. Die bijlessen werden gegeven door de zonen van de Hindostaanse onderwijzer. Zijn dochter was minder snugger dan ik, maar zij mocht wel toelatingsexamen doen. Je werd door je eigen mensen gedupeerd. Zij kwamen uit een christelijke familie en om de dochter kwam er een pater op school. Wij zagen toen voor het eerst een persoon in een zwart gewaad. Dat maakte een beangstigde indruk. In onze buurt waren alleen Hindostanen, af en toe zagen we Javanen.”
“Mijn ouders hebben mij nooit gestimuleerd om te leren. Ze zagen nooit de rapporten. Mijn moeder zag liever dat ik kleermaker zou worden. Dat was een populair beroep toen. Ik heb zelf de gang naar de universiteit in Leiden gemaakt en de jongere kinderen zijn gevolgd.”
Genoeg van Nederland
In 1984 verscheen de gedichtenbundel Wie wil wonen op de oever Waarom koerst hij naar de zee / Mánge ghat pe jiwan jhele Káhen naw samundar khewe. Hij schrijft daarin onder meer ‘met het vuil van de Hollanders drijf ik weg / spartelend onder die sluier, neus dicht voor de stank.’ Waren er toen al tekenen om naar Suriname terug te keren?
“Met deze bundel begon mijn poëzie serieus te worden. Het ging er om je plek te vinden. In Nederland. Nee, dit was voor mij nog geen voorbode om naar Suriname terug te keren. Ik zag hoe mensen met problemen worstelden. Ze hadden het niet makkelijk in Nederland en dat vertaalde zich ook in lichamelijke en psychische klachten. Pas na tien, twaalf jaar werken had ik er genoeg van om in Nederland te werken. In die tijd had ik ook last van pesterijen van Hollanders, zoals hondenpoep voor de kliniek. Dat deden ze met opzet. Ik gooide marcá ke páni (water met peper), maar dat hielp niet. En bij mijn huis parkeerden ze steeds voor mijn garage. Ik moest elke ochtend vroeg naar de praktijk, maar dan moest ik eerst met de politie in de weer. Ja, heel vervelende toestanden. Op een gegeven ogenblik werd ik ook knettergek van al die eenzaamheidsklachten. Van Hindostanen, maar ook van Hollanders. Toen ik in 1986 na vijftien jaar in Suriname was voor een Sarnámi seminar, merkte ik dat ik me daar goed voelde. Toen begon ik wel aan terugkeer te denken, maar dat is pas in 1991 gebeurd.”
Landbouw
Terug in Suriname opende hij op Uitkijk in het district Saramacca een polikliniek. Achter zijn huis liet hij een cultureel centrum met bibliotheek bouwen voor de districtsbewoners. En – niet verwonderlijk – ging hij zich ook toeleggen op de landbouw. In zijn literair werk speelt de tijd van de contractarbeiders (kantráki’s) die daarna landbouwers (khetihars) werden een belangrijke rol. Hun leven, hun pijn en volharding, hun dromen hebben hem gevormd. Zijn ájá (grootvader van vaderszijde) is zijn voorbeeld en aan hem zijn verschillende gedichten gewijd. Zo schrijft hij bijvoorbeeld:
‘Toen het eigen vreemd werd, moest het touw wel breken / alsof, uit de hangmat gegooid /de pijn van mijn gretige liefde mij trof/ alsof nu pas mijn ogen opengingen dat ik ben dankzij hem.’ (Dál Bhát Chatni, 1977).
‘geeft mij mijn ájá / zijn kost was eenvoudig /op mij rust alleen zijn zegen’ (Wie wil wonen op de oever Waarom koerst hij naar zee, 1984).
‘Alle woorden, alle, werkelijk allemaal / zijn mij door jou gegeven’ (Ter herinnering aan Agni de as van de herinnering, 1991).
Over zijn eigen werkzaamheden vertelt Jit Narain: “Ik werk nu elke dag in de ochtend ongeveer twee uren in de khet (het veld – red.). Ik begin om 9 uur en tegen half 12 ga ik douchen en me klaarmaken om ’s middags naar de kliniek te gaan. Ik wilde eigenlijk al stoppen, maar de arts die bij mij zit, had graag dat ik nog wat langer bleef. Ik zal nog een jaartje in de huisartsenpraktijk blijven. De afgelopen zes maanden heb ik elke dag kouseband geplukt. Mijn grond is groot, 20 hectare. Ik heb daarop ook kokos, bacoven, sinaasappelen, bananen en oker. Ik kan niet alles zelf doen, natuurlijk. Nu moet de appelbacove worden geoogst, maar ik heb geen mensen. Hindostanen willen niet meer werken op het veld. Ik heb gewerkt met Haïtianen. Die zijn nu schaars. Ik heb nu wel een Hindostaanse man die mij helpt. De kouseband pluk ik zelf en met de opbrengst daarvan betaal ik de arbeider(s). Zo speel ik quitte. Ik kwam toevallig een keer de eigenaar van een importzaak in Nederland tegen die een exportcentrum heeft neergezet vlakbij mij, Aan hem lever ik mijn producten. In Nederland is zijn zaak gevestigd in de buurt van Leidschendam.”
Jit Narain merkt op dat Hindostaanse landbouwers eenzame mensen zijn. “Vroeger maakten de zwarte slaven liedjes en ze zongen samen bij het werken. Haïtianen doen het ook. Bij Hindostanen zie je geen interactie, iedereen werkt alleen. Het komt door die karma-filosofie. Eenieder is verantwoordelijk voor zijn daden. Dan krijg je ieder voor zich. Hindostanen zijn geen collectieve mensen. Daarom mislukken verenigingen.”
Solitair
Jit Narain komt uit een groot gezin, maar hij is geen familiemens. “Ik heb een zoon en een dochter, maar ik zie hen niet, en zeker niet die Hare Rama mensen van mijn dochter. Religie, dat is niets voor mij. Als ze jarig is, krijgt ze van mij een geldbedrag. Met de kleinkinderen wil ik wel eens op stap.” Hij laat wel zien dat hij trots is als zijn familie wat bereikt. “Mijn dochter is socioloog en Rabin kennen jullie. Hij is wethouder geweest en nu is hij Nationaal Coördinator tegen racisme. Mijn jongere broer Jaggat, bij wie ik nu logeer, doet het ook heel goed. Hij had een modern ijzerconstructiebedrijf. Hij is lohár (ijzersmid), maar ook professioneel golfspeler. Ja, hij gaat de wereld rond.”
Dit jaar is het 150 jaar geleden dat de eerste Hindostaanse contractarbeiders in Suriname arriveerden. In dat verband zijn er diverse activiteiten voorzien, zowel in Suriname als in Nederland. Jit Narain ziet geen speciale rol voor zichzelf in de vierings-en herdenkingsactiviteiten. “Ik ben gevoelsmatig niet verbonden met 150 jaar immigratie. Ik ben een solitair persoon. Ik vind presentatie van cultuur belangrijk en dat doe ik op individuele basis. Bovendien vind ik dat er in Suriname geen podium voor een levendige cultuur is. Het gaat meer om religie.”
In de in 2020 verschenen gedichtenbundel Natráj (De dans van Shiwa/Shiwa’s dance) schrijft Jit Narain onder meer:
hoe meer de kleuren vervliegen
hoe zienlijker wat eronder is
nu heeft hij in zicht
de tekst van zijn verleden
de druk ervan
dunt zijn denken uit
hij is machteloos en beschaamd
hij kan het niet langer aanzien.
In zijn laatste bundel hamár dari mánge hai rahe / mijn plek wil wonen (2022) maakt hij zich los van de druk van het verleden en de daarbij behorende cultuur. “Eigenlijk ben ik nu zover dat voor mij cultuur niet hoeft te bestaan. Ik maak me los van alles. Van natie, cultuur. Alles wat je bindt, trekt je naar een kant. Ik wil niet getrokken worden naar een bepaalde kant. Ik wil bij mezelf blijven. Dit heb ik tot uitdrukking gebracht in het tweede gedicht van mijn laatste bundel. In het eerste gedicht zijn mijn delen nog op zoek naar een plek, in het tweede gedicht wil ik mij niet binden. Hamár jaghá, hiyá, huá (mijn plek is hier, daar), zo’n filosofie ligt eraan ten grondslag.”
niet voor natie
noch voor het land
of voor zijn aard
heb ik gekozen
en waarom zou ik
het land is gewond
zijn aard kent gebreken
het volk bestaat uit zichzelf
en trekt zijn leden naar zich toe
een ruimte zoek ik er temidden
om zonder halen en trekken te wonen
een plek zoek ik, geen gevang
in alle openheid zal ik leven
zonder angst voor mijn komaf
niet onder druk van oude lasten
maar overladen ben ik
sinds de geboorte
verdorie
Foto’s: Radjin Thakoerdin (Sampreshan/Hindorama)
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, INTERVIEW, Nederland, Sarnámi, Suriname, Taal & Literatuur
2023, het jaar van de verbinding? – Kanta Adhin

Ondanks de vele moeilijke en ongewisse ontwikkelingen van de laatste tijd hebben we elkaar monter een goed 2023 toegewenst. En dat is prima. We moeten ons niet laten gijzelen door alle crises van de laatste tijd maar altijd hoopvol blijven op betere tijden. De coronacrisis van de afgelopen jaren lijken we gelukkig achter de rug te hebben. Echter, de stikstofcrisis, wooncrisis, asielcrisis en de oorlog in Oekraïne met consequenties voor gasaanvoer zorgen voor de nodige uitdagingen die hun weerslag hebben in de samenleving. Dit jaar staat in het teken van de herdenking van het koloniaal verleden, een onderwerp dat ook de nodige commotie teweegbrengt. Hopelijk bieden de vele geplande activiteiten een kans om verbinding tot stand te brengen.
In zijn op 29 december 2022 gepubliceerde rapportage Burgerperspectieven bericht 2 2022 constateert het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) dat het vertrouwen van burgers in de politiek het hele jaar door erg laag was en dat in de ogen van de burgers de samenleving steeds meer gepolariseerd raakt. Men maakt zich zorgen om de verharding van het politieke en het publieke debat en de overmatige aandacht voor extreme geluiden in de media. Sociale media spelen hierin een voorname rol. Die verharding zien we ook als het koloniaal verleden aan de orde is. De excuses van premier Rutte over het Nederlandse slavernijverleden hebben dan ook aanleiding gegeven tot zeer grove en beledigende reacties. Ik zie ook bij Nu.nl, bijvoorbeeld, dat de reactiemogelijkheid op artikelen die het koloniaal verleden betreffen regelmatig wordt gesloten, omdat mensen buiten de orde gaan.
De excuses van de premier kwamen nog voor de aanvang van het door de regering uitgeroepen herdenkingsjaar slavernijverleden dat loopt van 1 juli 2023 tot en met 1 juli 2024. Op 1 juli 2023 is het 160 jaar geleden dat de slavernij formeel werd afgeschaft. Daarna moesten de voormalige slaafgemaakten nog een periode van tien jaar – onder staatstoezicht – op de plantages blijven werken. Die tien jaren worden nu ook tot de slavernijperiode gerekend. Aldus komt men op het 150ste gedenkjaar van de afschaffing van de slavernij. De regering is in dit verband bereid fondsen beschikbaar te stellen voor projecten die niet alleen met het slavernijverleden als zodanig te maken hebben, maar ook met de doorwerking ervan. De afschaffing van de slavernij ging gepaard met de zoektocht naar nieuwe werkkrachten. Zo kwamen contractarbeiders uit China, India en Indonesië in Suriname. De multi-etnische samenleving van Suriname en het verblijf van nazaten van die contractarbeiders in Nederland worden in dit verband als een vorm van doorwerking van het slavernijverleden beschouwd. Hopelijk is dat geen aanleiding om de hele Nederlands-Surinaamse koloniale geschiedenis tot leed, kommer en kwel te reduceren.
In de loop der jaren hebben alle groepen ook positieve ontwikkelingen doorgemaakt. In Suriname hebben de verschillende groepen een trots ontwikkeld op het eigene. Het zou jammer zijn als dit ondergesneeuwd raakt, omdat men alles vanuit het perspectief van de mensonterende slavernij wil belichten. In 2023 is het ook 150 jaar geleden dat de eerste Hindostaanse contractarbeiders naar Suriname kwamen. Contractarbeid was zeer zeker ook een systeem van uitbuiting, maar aan individuele personen bood het ook hoop op een betere toekomst. Een hoop die ze ondanks erbarmelijke omstandigheden niet hebben opgegeven. Weerbaarheid en doorzettingsvermogen hebben geleid tot een betere levensstandaard.
In het publieke debat in Nederland zijn er afkeurende tot zeer vijandige geluiden te horen met betrekking tot het koloniaal verleden en de ‘bakken geld’ die de regering nu ter beschikking stelt. En dat ook nog in een periode waarin velen moeite hebben rond te komen. Het zou mooi zijn als de vele activiteiten die zijn voorzien dit jaar – met of zonder overheidssubsidie – zich niet alleen op de negatieve aspecten richten, maar ook positieve kanten voor het voetlicht brengen. We zijn niet alleen maar uit op geld van de overheid om ons leed uit te dragen en schuldgevoelens op te roepen bij de nazaten van de voormalige kolonisatoren. We willen wel dat de geschiedenis een integraal onderdeel wordt en blijft van de Nederlandse geschiedenis. Een gezamenlijke geschiedenis als basis voor een gezamenlijke toekomst. Laten we hopen dat 2023 op dit vlak het jaar van de verbinding wordt.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
Zijn president Santokhi en de VHP de weg kwijt? – Hans Ramsoedh


Veel mensen wenden zich tot een hogere macht wanneer zij geconfronteerd worden met tegenspoed of wanneer machteloosheid hun leven beheerst in de hoop dat alles weer goed komt. Dit verschijnsel zien we ook bij politici. Om te beginnen bij Bouterse: een jaar na zijn presidentschap benoemde hij tot verbazing en onbegrip van velen Steve Meye, bisschop en voorganger van Gods Bazuin Ministries en voorzitter van Volle Evangelie en Pinkstergemeenten in Suriname, tot bezoldigd geestelijk adviseur van hem. Het kwam feitelijk erop neer dat Bouterse God, met Meye als intermediair, wilde laten leiden in zijn werk als president van het land. Bouterse kreeg van de bisschop ingefluisterd dat God met hem was en dat hij veel voor het land zou kunnen doen als hij op het pad bleef dat God voor hem had uitgestippeld. De bisschop betitelde tegenstanders van de regering-Bouterse als staatsvijanden. Ondanks het feit dat zijn beleid in naam van de ‘revo-ideologie’ geleid had tot een sociaaleconomisch en moreel-ethisch failliet land met een gedesillusioneerde en straatarme bevolking, bleef hij heilig geloven in Gods plan met hem.
Aan de massale protestdemonstraties in februari 2020 naar aanleiding van de gestolen kasreserves bij de Centrale Bank van Suriname door de regering-Bouterse had hij geen boodschap, want hij bleef geloven in zijn heilige missie: ‘na Gado pot’ unu dya, en na Gado kan pur’ wi dya’ [Het is God die ons in het machtscentrum heeft geplaatst en alleen Hij kan ons wegsturen]. De afloop is bekend: bij de verkiezing in mei 2020 was het exit Bouterse. Met bisschop Meye liep het ook minder goed af. Hij werd in 2018 ervan beschuldigd een vrouw te hebben aangerand en ten onrechte geld van gelovigen te hebben aangenomen.

President Santokhi op het Onafhankelijkheidsplein in verband met het Ied-gebed in mei 2022. Foto: Communicatie Dienst Suriname
Huidige regering en Goddelijke opdracht
Ook de huidige president Santokhi heeft alle hoop gevestigd op Gods ondersteuning. Sinds zijn aantreden laat hij geen enkele kans onbenut om zijn tijd met de verschillende religieuze groepen in Suriname biddend door te brengen: met moslims op het Onafhankelijkheidsplein tijdens de Ramadan, tijdens christelijke en hindoeïstische hoogtijdagen in kerken en tempels, door rituele handelingen in het presidentieel paleis samen met zijn echtgenote tijdens Navratri [hindoeïstisch ritueel waarbij de Moedergodin Shakti wordt aanbeden] in april 2022 en zelfs tijdens zijn recente bezoek deze maand aan India. Al dat bidden van de president was de Schepper vragen om Suriname te zegenen met vrede, veiligheid, gezondheid, welzijn en welvaart.

President en first lady tijdens een kerkdienst in de Grote Stadskerk in januari 2023. Foto: Kabinet van de President
In navolging van Bouterse beseft inmiddels blijkbaar ook Santokhi dat hij en zijn partij door de Schepper zijn uitverkoren om het land te besturen. Hij verklaarde bij het 74-jarige bestaan van zijn partij deze maand: ‘We zijn door de schepper daar geplaatst. Niet om ons werk te doen, maar fu du Gado wroko [maar om Gods opdracht uit te voeren]’.

Santokhi en echtgenote in gebed tijdens bezoek aan India in januari 2023. Foto Communicatie Dienst Suriname
Na twee jaar presidentschap is nog heel weinig te merken dat de president en zijn partij bezig zijn Gods opdracht uit te voeren. Hij laat niet na (in zijn kerstboodschap 2021, nieuwjaarsboodschap januari 2022, paasboodschap april 2022 en bij het 74-jarige bestaan van zijn partij in januari 2023) de bevolking steeds voor te houden dat de regering op vele gebieden het licht had gebracht, dat 2022 een jaar zou worden van lastenverlichting en van perspectief voor het volk van Suriname. Echter, de harde realiteit is dat zijn ‘dreamteam’, zoals hij zijn regeringsploeg bij aantreden in 2020 noemde, niet in staat is om in sociaaleconomisch opzicht het tij te keren en dat van een structureel en integraal sociaal-maatschappelijk beleid gericht op duurzame armoedebestrijding geen sprake is. De Wereldbank berekende dat in 2022 circa twintig procent van de Surinaamse bevolking (ongeveer 110.000 mensen) in armoede leeft en dat één op de vier personen in Suriname met een inkomen van US$ 5,50 op dagbasis leeft. Met een inflatie van meer dan zestig procent in 2022 geven de armen onder de bevolking meer dan zeventig procent van hun salaris uit aan voeding.
Al dat bidden en het geloof in de Goddelijke opdracht van de president en zijn partij zijn niets anders dan een demonstratie van onvermogen en incompetentie om het land te besturen.

President Chan Santokhi en de Indiase premier Narendra Modi, januari 2023. Foto SrHerald
Samenwerking VHP met BJP
Dat inmiddels ook zijn eigen partij de Vooruitstrevende Hervormingspartij (VHP) de weg kwijt is blijkt uit de verklaring van de president bij het 74-jarige bestaan van deze partij dat zij gaat samenwerken met de regerende Bharatiya Janata Party (BJP) in India. Volgens Santokhi is discipline het sleutelwoord bij de BJP en dat is wat moet terug komen bij de VHP.
De aangekondigde samenwerking met de BJP is hoogst opmerkelijk. Samenwerking doe je op basis van gedeelde politieke waarden en normen. We kennen de Socialistische Internationale, Liberale Internationale en de internationale Christendemocratie waarbij partijen zijn aangesloten die respectievelijk het sociaaldemocratische, liberale en christendemocratische gedachtegoed onderschrijven.
Is men binnen de binnen de VHP soms niet op de hoogte van het karakter van de BJP van premier Narendra Modi? De BJP is een partij die de Hindutva-ideologie aanhangt, een militant hindoeïstisch nationalisme. Van de BJP wordt gezegd dat zij voortkomt uit de fascistische Rashtriya Swayamsevak Sangh (RSS), een hindoe nationalistische paramilitaire groepering waarvan de vroege leiders openlijk Adolf Hitler en Benito Mussolini bewonderden. Deze beweging is herhaaldelijk beschuldigd van het aanwakkeren van interreligieuze haat en het plegen van gewelddaden met name tegen moslims.
Samenwerking van de VHP met de BJP betekent het ten grave dragen van de verbroederingsfilosofie van haar oprichter Jagernath Lachmon, een filosofie die streefde naar een gelijkwaardige politieke representatie binnen de gesegmenteerde Surinaamse samenleving met als doel een vreedzame co-existentie van de verschillende bevolkingsgroepen in Suriname.
Als leider van de VHP propageerde Santokhi in 2020 zijn bromkidyari-filosofie [filosofie van de veelkleurige bloementuin] waarbij hij zijn partij wilde omvormen van een specifiek Hindostaanse partij tot een nationale partij die open staat voor alle bevolkingsgroepen en die een nationale visie voorstaat.
Zowel de verbroederingsfilosofie als de bromkidyari-filosofie is niet te verenigen met het militant hindoeïstisch nationalisme van de BJP. Een samenwerking met een dergelijke partij is hoogst onwenselijk in Suriname als een multi-etnische samenleving. Religieuze en etnische spanningen zullen het gevolg zijn.
De vraag is of de structuren van de VHP zich hierover hebben kunnen uitspreken. Zo nee, dan is dit illustratief voor de almacht van deze partijvoorzitter: er worden geen inhoudelijke discussies gehouden over belangrijke maatschappelijke en politieke vraagstukken en beslissingen over de belangrijkste beleidsissues worden in de regel zonder overleg met beleidsorganen genomen. In ieder geval ontkomen we niet aan de indruk dat Santokhi (en zijn partij)), evenals destijds Bouterse en de NDP, de weg kwijt zijn.
Als in de optiek van Santokhi discipline is dat wat moet terugkomen bij de VHP dan geeft hij daarmee impliciet aan kritiek te beschouwen als ondermijning van zijn gezag als partijleider. Het betekent dan ook dat daarmee, naar het voorbeeld van Modi en zijn BJP, binnen de VHP de weg wordt vrijgemaakt voor autoritair leiderschap. Partijen gaan niet ten onder aan (interne en externe) kritiek, wel aan de afwezigheid daarvan.
- Published in BIBLIOTHEEK, Nederland, NIEUWS, Suriname
Swingende boekpresentatie De dans – Hindorama.com

Jane Arifa Badoella en Hans te Brake
Op vrijdag 30 december 2022 presenteerden Hans te Brake (84) en Jane Arifa Badoella (54) hun boek De dans, een verzameling van verhalen, gesprekken en gedichten, alsook een ontmoeting tussen twee culturen.
Hans, een gepensioneerde psycholoog, en Jane, een politiek actieve HR-specialist en dichter, willen als twee ‘out of the box’ denkers met dit boek laten zien dat de thema’s Diversiteit & Inclusie in allerlei soorten, vormen en toonaarden tot werkbare en fijne relaties kunnen leiden. Hij is in zijn hart nog steeds een linkse rakker en zij is met haar Surinaamse achtergrond van het kleurrijk midden. Zij ontmoetten elkaar drie jaar geleden. Jane was erg onder de indruk van de vele activiteiten die Hans op zijn leeftijd ondernam: skeeleren, mountainbiken, windsurfen, salsa dansen. Daarnaast was hij ook nog actief op een dating site voor ouderen. Op zijn beurt vond Hans zijn gesprekken met Jane, een veel jongere vrouw die vol vuur haar sociaal-maatschappelijke idealen wil realiseren, erg prikkelend en inspirerend.
Voor beiden is het schrijven een instrument voor de mentale weerbaarheid. Schrijven geeft Hans houvast waardoor hij de regie kan houden over wat hem overkomt. Zo kan hij zijn teleurstellingen bij het daten van zich afschrijven met de nodige humor en relativering. Jane schrijft onder het pseudoniem Jay A. Lecton gedichten. Vanaf haar twaalfde jaar schreef ze haar ervaringen, die zij als kind best zwaar vond, in een dagboek. Later ging dit over in poëzie. Zo kon zij er toch een prettig gevoel bij krijgen.

Violiste Shauntell Baumgard en DJ Soerin Gopie
De verhalen van Hans gaan onder meer over veroudering, liefde, gemiste kansen en zijn een mengeling van ervaring, fictie en fantasie van een Amsterdamse 80-plusser. Jane meende dat deze verhalen een groter en diverser publiek dan alleen ouderen verdienden. In een, naar Hans zijn zeggen, stormachtige samenwerking is het boek De dans tot stand gekomen. Beiden zien dit als een creatieve invulling van de maatschappelijke thema’s inclusie en diversiteit. Hun ontmoeting en samenwerking vormen de inspiratie voor het titelverhaal De dans.
Het boek bevat zeven verhalen, een tweegesprek (De ontmoeting) waarin Hans en Jane vertellen over hun ontmoeting, hun achtergrond en wat hen drijft, en twee themagedichten van Jay A. Lecton. De verhalen spreken niet alleen oud, maar zeker ook jong en mensen uit verschillende culturen aan. De gedichten gaan over de diversiteit van Suriname en zijn bevolking. Behalve genot, geeft het boek ook stof tot nadenken. De presentatie vond plaats in een feestelijke en – uiteraard – swingende sfeer.
Jay A. Lecton en Hans te Brake • De dans – Verhalenbundel • Zoetermeer: Sampreshan, 2022 •
ISBN 978-90-8319-964-1 • 72 pagina’s • Prijs 23,90 (incl. verzendkosten)
Foto’s: Vincent van Kleef en Radjin Thakoerdin
Website Jay A. Lecton https://j-a-l.nl/
Uitgeverij Sampreshan https://www.sampreshan.com/ (webshop)
Bekijk de fotogalerie van de feestelijke presentatie door te klikken op een foto.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Taal & Literatuur
Jnan Adhin Instituut (JAI)
Inleiding
Het Jnan Adhin Instituut (JAI) is op 2 april 2004 opgericht. De algemene doelstelling van JAI is om aan alles wat verband houdt met de Surinaams-Hindostaanse, cultuur bekendheid te geven, alsook dit te verzamelen, te documenteren en te doen uitgeven. Zodoende wordt mede bijgedragen aan vergroting van kennis over de achtergrond van Hindostanen en hun evenwichtige integratie in de brede Nederlandse samenleving.
Vanaf 2000 is de toon in Nederland met betrekking tot de multiculturele samenleving negatiever geworden. De integratie van culturele minderheden zou zijn mislukt omdat deze groepen te veel in staat zouden zijn gesteld hun eigen cultuur te behouden ten koste van hun integratie in de Nederlandse samenleving. Het überhaupt kunnen bestaan van een multiculturele samenleving wordt door sommigen in twijfel getrokken. Een dergelijk uitgangspunt wordt niet zinvol geacht. Immers, als naar de feitelijke situatie wordt gekeken, kan de aanwezigheid van groepen met een andere cultuur niet worden ontkend. In grote steden in Nederland zijn er al gauw tientallen groepen met een eigen culturele bagage te vinden. Uit Suriname afkomstige personen behoren tot een van deze groepen. Het is bekend dat zij zich in hoge mate aanpassen aan de Nederlandse samenleving. Tegelijk zijn de verschillende uit Suriname afkomstige bevolkingsgroepen, waaronder de Hindostanen, zich bewust van hun eigen cultuur en beleven die ook al dan niet in groepsverband. De Hindostaanse feestdagen Holi (lente-/nieuwjaarsfeest) en Diváli (lichtjesfeest) hebben inmiddels de status van immaterieel Nederlands erfgoed verkregen. Deze feesten worden met name in grote steden in de openbaarheid gevierd (bijvoorbeeld fontein in Rotterdam met gekleurd water tijdens Holi en fakkeloptochten tijdens Diváli).
Visie en missie
Beleving van de eigen cultuur door minderheden in een samenleving is een van rechten van de mens zoals vervat in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens en het VN-verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten. Het uitgangspunt is dat in een democratische samenleving geen uniformiteit kan worden geëist. De uitdaging is om beleving van de eigen cultuur en interactie met de heersende cultuur op harmonieuze wijze te laten plaatsvinden. Betrokken groeperingen hebben daar zelf een grote rol in te spelen. Niet alles is afhankelijk van de overheid; elke groepering heeft haar eigen verantwoordelijkheid waaraan op constructieve wijze invulling moet worden gegeven met inachtneming van de heersende rechtsorde. Kennis van en reflectie op de eigen cultuur en tradities zijn daartoe essentieel. De missie van JAI is dan ook om informatie en kennis over de Hindostaanse cultuur te verspreiden en aan te moedigen tot weloverwogen cultuurbeleving.
De visie en missie zijn nauw verbonden met de naamgever van de stichting. Dr.mr.drs. Jnan Adhin (1927-2002) staat bekend om zijn bijzondere verdiensten voor het behoud en ontwikkeling van de Hindostaanse cultuur in Suriname. Als groot kenner van de hindoefilosofie, met name de Vedanta, introduceerde hij de vedantische visie van Eenheid in verscheidenheid in Suriname in een tijd dat vertegenwoordigers van het Creools (Afro-Surinaams) nationalisme de Surinaamse cultuur wensten gelijk te stellen met de Creoolse cultuur, daarbij voorbijgaand aan de belangrijke aanwezigheid van andere bevolkingsgroepen. Met steun van anderen is de opvatting dat Suriname een bloementuin is waarin alle soorten bloemen kunnen bloeien nu gemeengoed geworden. Door middel van colleges, lezingen en publicaties heeft Jnan Adhin zich tot het laatst ingezet om zijn kennis over te dragen. Hij wilde anderen graag op weg helpen, maar men moest zelf verantwoordelijkheid dragen voor te maken keuzes. Zijn boodschap was: “Lees en luister maar neem niet klakkeloos aan wat anderen zeggen. Denk vooral zelf goed na!” Adhin waarschuwde ook altijd tegen het verstarren van tradities en gewoonten. Met behoud van de kern moet men openstaan voor aanpassingen al naar gelang tijd en plaats. Het logo van JAI, een lotus en een potlood, staat symbolisch voor de missie. In het oude India werd op lotusbladeren geschreven en zodoende informatie overgedragen. De lotus staat op zichzelf voor voorspoed, zuiverheid en vernieuwing.
Strategie
JAI vindt het van belang om:
– constructief bij te dragen aan debatten in de samenleving die aan de positie van minderheden raken;
– kennis van de Hindostaanse geschiedenis en cultuur, als onderdeel van de Surinaamse geschiedenis en cultuur, te vergaren en te verspreiden o.a. middels onderzoek, artikelen, lezingen, uitgave van boeken en brochures en het opzetten van een documentatiecentrum;
– samen te werken met andere organisaties.
JAI werkt voornamelijk met vrijwilligers. Waar nodig en mogelijk wordt subsidie aangevraagd. Voor de publicaties wordt samengewerkt met Sampreshan, uitgever van diverse publicaties op het gebied van Hindostaanse cultuur en geschiedenis. Een overzicht van uitgebrachte publicaties is HIER te vinden. Samen met Sampreshan onderhoudt JAI de website Hindorama.com die sinds 2019 operationeel is (en kan worden gezien als een vervolg op het tweemaandelijkse magazine Hindorama dat van 2000-2004 verscheen). De exploitatie is in handen van Sampreshan en JAI levert vooral inhoudelijke expertise. Op deze website worden informatieve artikelen alsook opinies gepubliceerd. Lezingen alsook thema- en studiemiddagen worden gehouden in samenwerking met Hindostaanse organisaties in diverse steden.
In de komende periode zal primair langs bovengenoemde lijn blijven worden gewerkt aan digitale informatie- en kennisoverdracht via de website Hindorama.com en daaraan gekoppelde sociale media en het uitbrengen van hard copy publicaties.Daarnaast zullen de activiteiten in het teken staan van het herdenkingsjaar 2023, wanneer het 150 jaar geleden is dat de eerste Hindostaanse contractarbeiders vanuit het toenmalige Brits-Indië in Suriname aankwamen. Tevens is het dan 160 jaar geleden dat de slavernij in Suriname formeel werd afgeschaft, maar de voormalige slaven nog werden geacht tien jaren op de plantages te werken onder staatstoezicht. Deze periode wordt tegenwoordig ook tot de slavernij gerekend en aldus spreekt men van 150 jaar afschaffing in 2023. Over de slavernij van Afrikanen is in Nederland steeds meer bekend en er is een tendens om de Nederlands-Surinaamse koloniale geschiedenis gelijk te stellen aan het slavernijverleden. Dit doet geen recht aan de geschiedenis van de andere bevolkingsgroepen die, op de Inheemsen na, door de koloniale machthebbers naar Suriname werden overgebracht. De slavernij in Suriname begon met de zogenoemde ‘rode slavernij’ van de Inheemsen – toen Indianen genoemd. Omdat zij het harde werk op de plantages niet aankonden, is men begonnen met de slavernij van Afrikanen. Daarna werden contractarbeiders uit Azië (China, India, Indonesië) naar Suriname verscheept.
In de komende periode wil JAI een meer inclusieve benadering van de gedeelde Nederlands-Surinaamse koloniale geschiedenis voor het voetlicht brengen, onder andere door:
- een tweede herziene druk van het in 2021 in samenwerking met uitgeverij Sampreshan uitgebrachte boek De geschiedenis van de Hindostanen 1873-2015, voorzien van talrijke historische foto’s, van auteur Chan Choenni;
- een tweede herziene druk van het boek Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed van Eric Kastelein;
- een publicatie over de ontwikkeling van Afro-Surinamers na de afschaffing van de slavernij in 1863;
- een (kinder)prentenboek over de slavernij en de Hindostaanse contractarbeid;
- een serie van artikelen op de website Hindorama.com over de geschiedenis van andere Surinaamse bevolkingsgroepen alsook een handzaam boek over deze bevolkingsgroepen;
- binnen de website Hindorama.com een aparte, voor scholieren toegankelijke webpagina te ontwikkelen over de Hindostaanse migratiegeschiedenis;
- lezingen, voordrachtbijeenkomsten e.d. – in samenwerking met plaatselijke Hindostaanse organisaties en bibliotheken in diverse steden – aan de hand van de hierboven genoemde boeken en artikelen met gebruikmaking van (educatief) beeldmateriaal, zoals fotopanelen met tekst, educatieve kleurplaten, roll-up banners, flyers, posters e.d.
Terugblik 2017-2021
De ambitie van JAI wordt geleid door kwaliteit, niet door kwantiteit. Vanaf 2017 heeft JAI de omslag gemaakt om naast hard copy publicaties te werken aan digitale informatie- en kennisoverdracht. Met uitgeverij Sampreshan is gewerkt aan het in 2019 operationeel maken van de website www.hindorama.com. Naast nieuwe artikelen zijn reeds bestaande publicaties, met name publicaties van naamgever Jnan Adhin, digitaal toegankelijk gemaakt.
Voorts is in augustus 2020 in Den Haag een studiemiddag georganiseerd met als centrale vraag wat de invloed van eigentijdse communicatiemedia is voor de sociale cohesie binnen de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap.
In augustus 2021 is in samenwerking met JAI de publicatie (368 pagina’s) uitgebracht van dr. Chan Choenni, voormalig bijzonder hoogleraar Hindostaanse migratie op de Lalla Rookh leerstoel aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Dit boek is voorzien van talrijke historische foto’s mede verzameld naar aanleiding van een eerder gedane oproep van JAI daartoe. In oktober 2021 is aan de presentatie van het boek een studiemiddag in Utrecht gekoppeld in samenwerking met de Utrechtse stichting Asha.
Op basis van het verzamelde materiaal voor bovengenoemde publicatie De geschiedenis van de Hindostanen 1873-2015 zijn twee brochures gemaakt: een waarin de geschiedenis in vogelvlucht wordt weergegeven en een toegespitst op de verdiensten van vrouwelijke Hindostaanse contractarbeiders.
Met een in 2021 van stichting Welsuria ontvangen waarderingssubsidie van EUR 2000,- is een aanvang gemaakt met informatie over andere Surinaamse bevolkingsgroepen op de website Hindorama.com.
Het bestuur
Het bestuur bestaat uit:
Kanta Adhin – voorzitter
Yashvir Sukul – secretaris
Akash Baboeram – penningmeester
Raj Ramcharan – lid/tweede secretaris
E-mailadres: adhin-instituut@ziggo.nl
Website: www.adhin-instituut.nl
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Dharm-Karm, JAI, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Religie & Levenswijze, Sarnámi, Suriname, Taal & Literatuur, Traditie