Ram Rambaratsingh : “Ik zal onrecht met recht bestrijden” – Hanna Mitra
Ramnarain (Ram) Rambaratsingh is een bijzondere man. Een stille kracht die zich als lobbyist en mensenrechtenactivist al 49 jaar onbaatzuchtig inzet voor tal van zaken die de Surinaamse Nederlanders raken. Actueel is nu de AOW-compensatie die onlangs aan een groep ouderen is uitbetaald. Maar ook kwesties zoals dure vliegtickets naar Suriname, visumplicht, 100% controle op Schiphol, studiegeld en gezinshereniging van ouderen heeft hij aan de orde gesteld. Kleinere doelgroepen hebben ook zijn aandacht. In het verpleeghuis De Schildershoek in Den Haag, waar 50% van de populatie uit Hindostanen bestaat, heeft hij ervoor gezorgd dat er een keer per week roti met kip op het menu staat voor de bewoners. Momenteel is hij bestuurslid van de Stichting Platform Surinaamse Diaspora (PSD). Naast zijn eigen vrijwilligerswerk doneert hij ook aan vier mandirs in Nederland. Ik vind het een eer dat ik hem mag spreken. Hij heeft zich goed voorbereid en heeft alle achtergrondinformatie van twaalf onderwerpen die zijn vrijwilligerswerk voor Surinaamse zaken betreffen, gedocumenteerd.
Rambaratsingh werd in 1948 in het toenmalige district Suriname geboren. Voordat hij in september 1975 naar Nederland verhuisde, was hij zo een twee en half jaar in actieve politiedienst. In Nederland heeft hij vanaf 1976 tot aan zijn pensioen in 2013 gewerkt bij de rijksoverheid, eerst als administratief, financieel en junior beleidsmedewerker bij de Rijksgebouwendienst van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (1976-2010) en daarna drie jaar als financieel medewerker bij het ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties.
AOW-gat
Vanaf 1980 heeft Rambaratsingh zich ingezet om het AOW-gat te dichten. Het gaat hierbij om ouderen van Surinaamse herkomst die voorafgaand aan de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 naar Nederland zijn gekomen. Deze ouderen hebben geen volledige AOW opgebouwd, omdat de jaren dat men in Suriname woonde niet meetellen voor de AOW-opbouw. Rambaratsingh legt uit: “In de preambule van de AOW-wet van 1957 staat: ‘Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen vast te stellen inzake een algemene, de gehele bevolking omvattende, verplichte verzekering tegen geldelijke gevolgen van ouderdom.’ In artikel 2 staat dat een ingezetene in de zin van deze wet is degene, die binnen het Rijk woont. ‘Het Rijk’ is de afkorting van ‘Het Koninkrijk der Nederlanden’. Volgens het Statuut van 15 december 1954 bestond het Koninkrijk uit Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen.” (onderstreping toegevoegd).
Hij vertelt dat hij veel tegenwerking heeft ervaren omdat er geen juridische gronden zouden zijn voor compensatie van het AOW-gat. “De afdeling advisering van de Raad van State en de rechters in Nederland zeggen dat de AOW-wet alleen is bedoeld voor de mensen die in Nederland hebben gewoond. Het woord Nederland staat nergens in de wet genoemd. Artikel 2 zegt ‘het Rijk’. Mijn punt is dat de mensen die geboren zijn in de periode 1 januari 1957 tot 25 november 1975 hebben gewoond binnen ‘het Rijk.’” Uiteindelijk heeft het kabinet in mei 2023 besloten tot een eenmalige onverplichte tegemoetkoming als gebaar van erkenning. Bij het schrijven van dit artikel is net de uitbetaling van een ‘schamel’ bedrag van start gegaan. Rambaratsingh: “19.363 mensen in Nederland en wat remigranten in Suriname hebben in juli een brief gekregen over de compensatieregeling, in totaal 24.000 personen.” Niet iedereen komt voor de eenmalige uitkering van €5.000 in aanmerking. “Er zijn harde grenzen getrokken. Zo moest je bij aankomst in Nederland vóór of op 25 november 1975, 18 jaar of ouder zijn en daarna minimaal 20 jaar in Nederland gewoond hebben.” Hij komt veel mensen tegen die buiten de boot zijn gevallen en spoort hen nu aan zelf het heft in handen te nemen en hun beklag te doen bij de Raad van State.
Zelf heeft Rambaratsingh de Sociale Verzekeringsbank (SVB) – die de AOW uitkeert – op eigen titel tot drie keer toe voor de rechter gedaagd en uit eigen zak €6.300 aan proceskosten betaald. In hoger beroep zei de rechter tegen hem dat hij niet de SVB, maar de minister voor de rechter had moeten dagen. Ook nadat de Raad van State in 2021 een advies had uitgebracht dat er geen juridische gronden aanwezig zijn voor reparatie en ook niet voor een eenmalige uitkering, gaf Rambaratsingh niet op. Hij stuurde een brief naar minister Carola Schouten voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen waarin hij verzocht haar te spreken. Na lang soebatten lukte dat eindelijk. De minister gaf aan dat ze naast Rambaratsingh een aantal organisaties wilde spreken en een paar mensen die echt in armoede leven. “In dat gesprek hebben de mensen echt van zich laten horen hoe het is om van €400 AOW en daarnaast een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) in Nederland te leven, terwijl hun voorouders verschrikkelijke dingen zijn aangedaan: van mens tot slaafgemaakt en hoe dat nog steeds doorwerkt.”
De minister kwam in oktober 2023 met een bedrag van €5.000 als eenmalige tegemoetkoming. Enkele weken later kreeg Rambaratsingh een mail van de griffier van de Tweede Kamer dat er op 17 november 2023 een AOW-debat zou zijn. Hij deed een oproep op de radio aan Surinaamse Nederlanders om dit debat bij te wonen. Het viel hem op dat er alleen vanuit Amsterdam elf bussen vol mensen kwamen om het debat te volgen. Vanuit Den Haag en andere steden was er nauwelijks tot geen belangstelling. Aangezien op de tribune slechts plaats is voor 80 personen, konden de andere geïnteresseerden het debat via grote schermen zien. Het debat duurde bijna drie uur en de inbreng per politieke partij was goed te volgen. De eerste vier partijen gaven aan dat ze het dossier van Rambaratsingh hadden gebruikt voor hun informatie.
De eenmalige uitkering is nu een feit, maar Rambaratsingh is nog niet klaar met deze kwestie. Hij zegt er het volgende over: “Naast de eenmalige tegemoetkoming van €5.000,- heb ik nog een verzoek lopen bij het ministerie van Sociale Zaken om toch het AOW-gat voor 100% te repareren én uit te zoeken waar staat dat de AOW indertijd alleen voor mensen in Nederland was bedoeld.”
Gedreven lobbyist
Het AOW-gat en andere onderwerpen heeft Rambaratsingh opgepakt naast zijn 40-urige baan. Zijn vrouw en twee dochters hebben wel geleden onder zijn gedrevenheid, want hij was elke avond tot in de kleine uurtjes bezig met het uitzoeken van de informatie over de onderwerpen. Het verwijt dat hij thuis krijgt is, dat hij de enige is die zich kopzorgen maakt over deze zaken. “Waar is de rest?” wordt hem dan gevraagd.
In de jaren ’90 heeft hij zich hard gemaakt voor meerdere lijnvluchten op het traject Amsterdam – Paramaribo en vice versa (Open-sky), zodat er concurrentie zou komen en de vliegprijzen zouden dalen. “Dit ging heel moeizaam, want het bleek dat de KLM sinds 1930 het monopolie had op dat traject. Na veel lobbywerk, werd er in 2006 een Memorandum of Understanding getekend waarin staat dat er drie luchtvaartmaatschappijen uit Europa en drie uit de Caricom op het traject mogen vliegen.”
De 100% controle op Schiphol van passagiers uit Suriname zorgde in mei 2005 voor protesten vanwege de mensonterende toestanden waaronder die controle door de Koninklijke Marechaussee werd uitgevoerd. Rambaratsingh werd benaderd door een advocatenbureau uit Haarlem die drie dossiers met zulke feiten had verzameld. “De advocaat uit Haarlem had tientallen zaken van mensen die op onmenselijke manier waren behandeld, voor de rechter gebracht. De vrouwen hebben elk een bedrag van €300 aan smartengeld ontvangen. Toen al bleek dat de Nederlandse overheid verkeerd bezig was.” Aan Rambaratsingh werd gevraagd om dit issue onder de aandacht van de politiek te brengen. Vanwege zijn netwerk slaagde hij erin een debat in de Tweede Kamer te laten plaatsvinden. “Door dit debat is er direct een einde gekomen aan de misstanden op Schiphol.”
Voor studenten met een Surinaams paspoort aan de Open Universiteit heeft Rambaratsingh zich ingezet om een fikse korting te krijgen op het inschrijfgeld dat gerelateerd is aan het inkomen. Hij is blij dat hij Surinaamse studenten de mogelijkheid heeft laten krijgen om in hun eigen tijd en op eigen tempo te kunnen studeren. “Dat vind ik het mooiste wat ik in mijn leven gedaan heb.”
Wat is het geheim van zijn successen? “Je moet zorgen voor de juiste ingang. Netwerken bij politieke partijen in de Tweede Kamer. Een kopje koffie drinken met de portefeuillehouder. Leg goed uit waar het om gaat. Je moet lobbyen om dingen te bereiken. Zorg er wel voor dat je zelf lid bent van een politieke partij.”
Nog meer taaie dossiers
Namens Stichting Satya Dharma heeft Rambaratsingh een petitie ‘Visumvrij reizen voor Surinamers naar Schengenlanden’ bij de Tweede Kamer ingediend. Hij heeft daarvoor bijna 5.400 handtekeningen verzameld en veel lobbywerk verricht bij Kamerleden. “De politieke partijen staan sympathiek tegenover deze petitie, maar het is aan Suriname om aan de EU een verzoek te richten, daarna kunnen de politieke partijen het verzoek ondersteunen. Het is echter nog steeds niet zover.”
Ook gezinshereniging van alleenstaande Surinaamse 65-plussers met kinderen in Nederland is een onderwerp waar Rambaratsingh zich mee heeft beziggehouden. Tot oktober 2012 was er een regeling voor vreemdelingen van 65 jaar en ouder (onder wie Surinaamse ouderen) van wie de partner was komen te overlijden, dat de overgebleven partner zich kon herenigen met kinderen en kleinkinderen in Nederland. “Ik heb bij de Nederlandse politieke partijen veel lobbywerk verricht om de regeling voor Surinaamse 65-plussers te herintroduceren. Ook heb ik veel brieven en e-mails geschreven naar de politieke partijen. De politieke wil is echter niet aanwezig. In oktober 2021 heb ik nog een brief geschreven aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Ook toen was de politieke wil niet aanwezig. Ik heb mijn uiterste best gedaan bij het ministerie van Justitie en de politieke partijen, maar het is mij niet gelukt.”
Dan is er ook de Toescheidingsovereenkomst van 25 november 1975 tussen Nederland en Suriname die Rambaratsingh kopzorgen geeft. Hij geeft aan dat Suriname de overeenkomst niet wil naleven. Waarom, weet hij ook niet. Het gaat daarbij om het tweede lid van artikel 5 waarin is bepaald dat Nederlanders van Surinaamse afkomst die voldoen aan de gestelde criteria het recht hebben te allen tijde met hun gezin onvoorwaardelijk tot de Republiek Suriname te worden toegelaten en daar in alle opzichten als Surinamer te worden behandeld. Bij een wijziging van de overeenkomst in 1994 is de laatste zin van het tweede lid komen te vervallen (“Zij verkrijgen van rechtswege de Surinaamse nationaliteit, indien zij gedurende twee jaren in de Republiek Suriname hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hebben.”) Op 10 februari 2004 heeft Rambaratsingh een petitie aangeboden aan de Tweede Kamer over de Toescheidingsovereenkomst waarin wordt verzocht voldoende druk op Suriname uit te oefenen om het bepaalde in artikel 5 lid 2 na te leven. “Daarnaast heb ik vele gesprekken gevoerd met het ministerie van Buitenlandse zaken. Ik heb het ministerie verzocht Suriname onder druk te zetten om de Toescheidingsovereenkomst na te leven, echter nog steeds zonder enig resultaat.”
Bestrijder van onrecht
Op de vraag wat hem beweegt om al deze onderwerpen ter hand te nemen, zegt Rambaratsingh: “Mijn motto is: ik zal onrecht met recht bestrijden.” Zijn grote voorbeelden zijn Pieter Omtzigt, Peter R. de Vries en John van den Heuvel. Hij legt uit waarom hij het vrijwilligerswerk doet. “Toen ik in politiedienst was, heb ik weinig boetes uitgedeeld. Mijn ervaring is, praten met mensen heeft veel meer effect dan een boete uitschrijven. Ik heb al die onderwerpen opgepakt, omdat ik zag dat niemand het deed. U kunt aan die onderwerpen zien, waarom andere mensen het niet aandurven ze op te pakken. Wij waren in 1975 in een vreemd land gekomen. Wij moesten het wiel opnieuw uitvinden. Ik ben in een opvangcentrum van het ministerie van Cultuur Recreatie en Maatschappelijk werk (CRM) opgevangen. Ook in het opvangcentrum heb ik de mensen begeleid. Ik was de woordvoerder van de hele groep. Er is op iedereen die door CRM is opgevangen een spreidingsbeleid toegepast. Dit spreidingsbeleid was niet in een wet vastgelegd, maar in een ministerieel besluit. Toen het kabinet Rutte IV in juli 2023 viel op het onderwerp spreidingsbeleid, ben ik bij het Rijksarchief op zoek gegaan naar de grondslag voor het spreidingsbeleid van Surinamers indertijd. Mij is toen medegedeeld dat er geen wet bestaat.”
Nog werk genoeg dus voor activist en lobbyist Rambaratsingh. Toen hij vijf jaar lid was van de cliëntenraad van het verpleeghuis De Schildershoek in Den Haag viel het hem op dat niemand onbetaald in zo’n raad zitting wilde nemen. Laat staan het onbaatzuchtig oppakken van lastige dossiers!
Drs. Johanna S. (Hanna Mitra) Rambaran is docent Bestuurskunde / Overheidsmanagement / International Public Policy & Leadership
- Published in BIBLIOTHEEK, INTERVIEW
Sarnámi, taalbehoud of taalverlies? – Roy Ramautarsing
Iets meer dan de helft – ongeveer 3.660 – van alle nu levende talen in de wereld, wordt bedreigd, is stervende of zo goed als dood. Dit blijkt uit een overzichtsstudie van taalkundigen, onder wie Frank Seifart van de Universiteit van Amsterdam (UvA, 2018). Andere bronnen melden dat elke paar maanden een taal uitsterft.
Hoe staat het ervoor met het Sarnámi in Suriname?
Het behoeft geen betoog dat bovenstaande ontwikkelingen – zoals uit onderzoeken blijkt – zorgelijk zijn, want taal is cultuur en andersom geldt het uiteraard ook, beide zijn complementair aan elkaar. Het Sarnámi, onze taal, staat er ook middenin. Vooralsnog mag aangenomen worden – helemaal zeker weet je het nooit – dat het voortbestaan van het Sarnámi in Suriname ‘in zekere zin’ gegarandeerd is. Dit komt, omdat er voldoende sprekers in het thuisland Suriname garanties bieden voor het voortbestaan van de taal. Ouders en grootouders van Hindostaanse kinderen en jongeren dragen bij aan de versterking van de eigen identiteit en taal is daarbij erg belangrijk. Maar hoe zit het op de langere termijn, na zo’n 70 tot 100 jaar? De voorspelling of het Sarnámi dan nog behouden blijft is op zijn Hollands gezegd koffiedik kijken. Er zijn talloze factoren die een rol spelen.
Denk bijvoorbeeld, aan de status van het Nederlands. Als je gaat voor schoolsucces of carrière wilt maken is een goede beheersing van het Nederlands een pré. We kennen dan ook de verhalen en anekdotes van het spreken van het Nederlands dat moet prevaleren boven de andere omringende talen: het Sarnámi, het Sranantongo, het Javaans, het Chinees om er enkele te noemen. Ook is het niet verbazingwekkend dat door aanraking met andere talen sprake is van taalmenging. Trinidad en Mauritius zijn daar sprekende voorbeelden van. Daarenboven kunnen het Hindi en Sanskriet op nogal wat aanzien rekenen bij veel Hindostanen.
De tweede factor is dat, geografisch gezien, Suriname in Zuid-Amerika ligt waar het Spaans nogal dominant aanwezig is. In de naaste toekomst zou deze taal van invloed kunnen zijn op de officiële landstaal, het Nederlands, én het Sarnámi. Strikt genomen zou iedereen dan Spaans moeten spreken, waardoor het Sarnámi in de verdrukking zou komen te staan. Een andere factor is het huwen buiten de eigen etnische groep, exogamie geheten. Stel dat de jongvolwassen kinderen in Suriname in het huwelijk treden met niet-Hindostanen, dan trek ik het spreken van het Sarnámi in twijfel en hoe zit het met de kinderen die uit zo’n huwelijk voortkomen? Zien de ouders dan het belang en de noodzaak om het Sarnámi te leren?
Ook kan het zo zijn, dat een plotseling invallende gebeurtenis de complete taalsituatie op zijn kop kan zetten, denk aan supermogendheden die het land volledig in bezit nemen en langzamerhand hun taal aan het volk opleggen. Hierdoor zou het Sarnámi verder worden teruggeduwd in de plantage waarin al talloze talen verloren gingen. Zo raakten, bijvoorbeeld, door de Russische overheersing de talen in de Baltische staten in de verdrukking. Na hun onafhankelijkheid ontworstelden zij zich aan de druk van Rusland en hebben zij de Russische taal weggedaan. Ondanks dergelijke sombere scenario’s verwacht ik niet dat het Sarnámi in Suriname thans onder druk staat, maar over langere tijd durf ik niet te voorspellen welke kant het op zal gaan – taalbehoud of taalverlies – de bovenstaande factoren in beschouwing nemend.
En zijn er garanties dat het Sarnámi in Nederland een levende taal blijft?
Wat in Suriname gaande is op de taaldomeinen, in het bijzonder het Sarnámi, gaat in feite ook op in de Nederlandse taalsituatie. Alleen staan we naast de hogere statuspositie van het Nederlands – hoger dan in Suriname – te midden van andere immigrantentalen. Ter illustratie: in Rotterdam zien we 175 culturen; in Amsterdam 180. Dit schetst al een beeld van de hoeveel talen die er gesproken worden in de thuissituatie, in familiekring en op feesten. Het Sarnámi wordt in Nederland in belangrijke mate door de ouderen productief gebruikt, veel meer dan bij de jongeren het geval is. De ouderen hebben de taal als het ware geëxporteerd naar Nederland wat het Sarnámi-taalgebruik ten goede komt. Bij de jongeren ligt dat weer anders. Zij die rond de puberteit of eerder naar Nederland kwamen spreken de taal nog wel, maar de Hindostaanse jongeren die hier te lande geboren zijn, spreken de taal in veel mindere mate. Hun beheersing van het Sarnámi is receptief, dat wil zeggen dat zij het niet spreken maar wel begrijpen.
Een andere, zeker niet weg te denken factor is codewisseling (code switching): het afwisselend gebruik van twee of meer talen in de dagelijkse context. Een simpel voorbeeld is: “Beti, láde to, aré ká bolehe hypotheekakte.” (“Dochterlief, breng mij eens, hoe heet het, de hypotheekakte.”) In deze Sarnámi zin zie je een Nederlands woord: hypotheekakte (ook wordt vaak het achtervoegsel wa bij Nederlandse woorden gebruikt: hypotheekaktwa). Vaker maken we binnen en tussen zinnen gebruik van twee of meer talen, soms ook Sranantongo, zonder dat we het in de gaten hebben of daarbij stilstaan. Laten we kijken naar enkele andere voorbeelden die de tweetaligheid illustreren:
“Hamár báp landbouwer rahá aur torwálá temremaan.” (“Mijn vader was landbouwer en de jouwe timmerman.”)
“Tab u verlengde rastwa mein rahá.” (“Het lag in het verlengde van de straat.”)
Er zijn taalwetenschappers die beweren dat codewisseling een voorbode is van taalverlies, weer anderen weerleggen deze uitspraak. In 2005 deed ik onderzoek naar code switching en ik zie dit fenomeen als een waardevol taalkundig hulpmiddel dat niet willekeurig gebruikt wordt. Er zit meestal een doel en logica in het veranderen van talen. Hierbij kunnen we, bijvoorbeeld, denken aan woordvindingsproblemen (als het ene woord niet paraat is in de ene taal switchen we naar een andere taal), uitdrukking van de (multipele) identiteit, de mogelijkheid van taalkeuze, sociale motivatie, enzovoort. Michael Clyne, een hoogleraar in Australië, noemt zelfs 25 redenen waarom mensen codewisselen (Dynamics of Language Contact. (2009). Cambridge University). Wereldwijd is er sprake van codewisseling, omdat immigrantengemeenschappen overal nadrukkelijk aanwezig zijn. Ik zie het Sarnámi in Nederland wel als het zorgenkindje in de naaste toekomst, omdat niet met zekerheid is te zeggen of er voldoende animo zal zijn om de taal te leren of te spreken door de jongere generaties.
Zijn er parallellen te trekken met de Turkse en Marokkaanse taalgemeenschap in Nederland?
Dat is een lastige vraag, omdat het nogal complex is en generaliseren op de loer ligt. Wel kan ik er het een en ander over zeggen: in de Turkse gemeenschap is er veel meer sprake van endogamie, het huwen binnen de eigen etnische groep. Dat zorgt ervoor dat de Turkse taal vitaal blijft. Let wel, uit onderzoek blijkt dat het Turks een van de meest vitale talen ter wereld is. Dat wil zeggen dat waar ter wereld Turken elkaar tegenkomen zij altijd hun eigen taal zullen spreken. Sedert de beginjaren zeventig kwamen Turken en Marokkanen naar Nederland om er te werken in de hoedanigheid van gastarbeider met de terugkeergedachte: geld verdienen en teruggaan naar het thuisland. Dat bracht mee, dat er geen noodzaak was om het Nederlands te leren. In 2004 heb ik een onderzoek gedaan naar de relatie tussen Nederlandse taalvaardigheid en sociaal culturele oriëntatie bij Turkse en Marokkaanse leerlingen en hun ouders in Rotterdam-Zuid. De voornaamste conclusie uit dat onderzoek was dat de Turkse leerlingen en hun ouders meer georiënteerd waren op het thuisland. Terwijl de Marokkaanse leerlingen en hun ouders meer georiënteerd waren op de Nederlandse samenleving. Nu, twintig jaar later is door intergenerationele verschillen – de terugkeergedachte heeft plaats gemaakt voor een blijvend perspectief – ook het taalgebruik veranderd. In de eerste plaats door het onderwijs van de kinderen, dat twee- of meertaligheid een extra stimulans gaf.
Laten we eens kijken naar de wijze waarop twee Turkse leerlingen hun tweetaligheid demonstreren:
“Mesela okul-da iki tane kız da bana verkering sor-du.” (“Twee meisjes op school hebben mij bijvoorbeeld mee uit gevraagd.”)
“Sen-de kalkman lazım onlarla en hoe moet je dan op de rest letten?” (“Jij moet ook met hen opstaan en hoe moet je dan op de rest letten?”).
In de thuissituatie en op school (bijvoorbeeld in de pauze) worden de thuistalen met enige regelmaat gesproken. In mijn onderwijspraktijk bemerkte ik dat er drie berbertalen én Marokkaans Arabisch werden gesproken, waardoor de Marokkaanse kinderen elkaar niet konden verstaan. Dan ligt het voor de hand om te kiezen voor het Nederlands als gemeenschappelijke taal. Daardoor kan de verschijningsvorm van de taal betekenisvol verschillen van de Turkse kinderen:
“Hij zeggen tegen mij, ik ga naar oom-ha.” (Hij zei tegen mij: “Ik ga naar oma.”) Opvallend in deze uiting is dat het werkwoord zeggen niet wordt verbogen (geen inflectie). En oom-ha kan duiden op een interferentiefout (De eerste taal, het Arabisch, stoort de tweede taal, het Nederlands). Marokkaanse kinderen spreken of Nederlands met elkaar of de thuistaal. Af en toe wordt er een leenwoord geactiveerd zoals in het volgende voorbeeld, waarbij twee vriendinnen in gesprek zijn: “Ze zeggen dat Marokkaanse vrouwen rashom qaseh hebben.” (“Ze zeggen dat Marokkaanse vrouwen een harde kop hebben.” (Bedoeld wordt: koppig zijn).
De Hindostaanse taalgemeenschap kun je in beginsel heden ten dage deels associëren met de Turkse en Marokkaanse gemeenschap. Met name als we kijken naar de jongeren, ten aanzien van de Nederlandse taalvaardigheid en sociaal culturele oriëntatie. Alle drie de immigrantengroepen zijn – grosso modo – georiënteerd op Nederland met een goede beheersing van de Nederlandse taalvaardigheid. Anders dan bij hun Turkse en Marokkaanse evenknieën die wel hun thuistaal spreken, merken we bij de Hindostaanse jongeren dat zij zich nauwelijks bedienen van het Sarnámi in productieve zin, zowel in het private als in het publieke domein. Dat is een punt van zorg en verdient veel meer aandacht. Niet enkel en alleen het begrijpen van de taal, maar ook het spreken ervan. Met de taal gaat ook een deel van jezelf verloren en met allerlei kunst- en hulpmiddelen een verloren taal nieuw leven inblazen, is een onmogelijke opgave. Zo ver mag het niet komen.
Roy Ramautarsing is neerlandicus, taal- en cultuurwetenschapper.
Het onderzoek A code switching research of Sarnámi-Hindustani language use in the Dutch context (2004/2005) is hier te vinden.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Sarnámi, Taal & Literatuur
BOEKPRESENTATIE 150 jaar Hindostanen 1873-2023 – Een geschiedenis van twee migraties – Chan Choenni en Kanta Adhin
Op 1 juni 2024 vond in het Nationaal Archief de presentatie plaats van het boek 150 jaar Hindostanen 1873-2023 – Een geschiedenis van twee migraties van Chan Choenni en Kanta Adhin.
Tijdens de 150ste herdenking van de Hindostaanse Immigratie op 5 juni 2023 in Den Haag constateerde Minister Robbert Dijkgraaf van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap dat de geschiedenis van Hindostanen in Nederland nog te onbekend is. Velen krijgen vroeg of laat de vraag: Waar kom je vandaan? Uit India? “En wat antwoord je dan? Nee, althans, ja, je voorouders komen uit India, maar zelf ben je geboren in Suriname, of in Nederland. Zo’n vraag laat zien dat het verhaal van de Hindostanen nog te onbekend is, misschien ook doordat ze zo geruisloos integreerden in de Nederlandse samenleving”, aldus de minister.
In hun boek geven de auteurs zowel een historisch als een actueel overzicht van de Hindostanen in Suriname en in Nederland en de relaties door de tijd heen met India, het land van de voorouders. Aan bod komen onder meer het wel en wee van de contractarbeiders, burgerschap, integratie, cultuur, religie, politieke participatie, de onderlinge relaties en de ontstane driehoeksrelatie met India. Persoonlijke verhalen en foto’s verlevendigen het beeld. Daarnaast krijgt de lezer een indruk van de samenhang van de verschillende delen van de geschiedenis en de doorwerking naar het heden.
Hindostanen zijn de nakomelingen van de contractarbeiders die vanuit toenmalig Brits-Indië naar Suriname werden overgebracht om er na de afschaffing van de slavernij op de plantages te werken. In 1870 sloot Nederland een overeenkomst met Groot-Brittannië en op grond daarvan arriveerden van 1873 tot 1916 ruim 34.000 arbeiders met een vijfjarig contract in Suriname, de zogenoemde Brits-Indische immigranten die zich later Hindostani noemden. Daartoe gestimuleerd door de koloniale overheid, vestigde ruim twee derde zich in Suriname na afloop van het contract. Begin jaren zeventig van de twintigste eeuw waren Hindostanen de grootste bevolkingsgroep in het multi-etnische Suriname. In het proces naar de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 werden zij echter politiek buitengesloten. Dit leidde tot een tweede migratie uit angst voor de ongewisse toekomst. Voorafgaand aan de onafhankelijkheid arriveerden ongeveer 40.000 Hindostanen in Nederland. Daarna kwamen nog kleinere aantallen. Anno 2023 is het aantal Hindostanen meer dan verviervoudigd en vormen zij de grootse groep onder de Surinamers in Nederland. En toch worden ze vaak niet met het Nederlands-Surinaamse koloniale verleden geassocieerd.
Tijdens de discussie kwamen onder meer verschillen tussen de contractarbeid en slavernij aan de orde, alsook het behoud en de ontwikkeling van de Hindostaanse cultuur en de taal, het Sarnámi, in Nederland. In dit verband memoreerde Chan Choenni dat de website Hindorama.com die in 2019 werd gelanceerd, precies vijf jaar bestaat.
Het eerste exemplaar van 150 jaar Hindostanen werd in ontvangst genomen door burgemeester Jan van Zanen van Den Haag, de stad met het grootste aantal Hindostanen. Namens minister Robbert Dijkgraaf van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap nam Christianne Mattijssen, directeur Erfgoed en Kunsten, een exemplaar in ontvangst. De minister nam zelf een exemplaar in ontvangst op 5 juni tijdens de herdenkingsbijeenkomst van de Hindostaanse Immigratie op het Hobbemaplein in Den Haag. Daar werd het boek tevens aangeboden aan ambassadeur Rajendre Khargi van Suriname en ambassadeur Reenat Sandhu van India.
Hieronder volgen de inleiding van Kanta Adhin tijdens de boekpresentatie op 1 juni en het dankwoord van burgemeester Jan van Zanen.
Inleiding door KANTA ADHIN bij de presentatie van 150 jaar Hindostanen 1873-2023- een geschiedenis an twee migraties in het Nationaal Archief te Den Haag, 1 juni 2024
Geachte burgemeester en andere aanwezigen, lieve vrienden,
Waarom weer een boek over de Hindostanen en de contractarbeid van de voorouders? Er zijn in de loop der jaren al vele publicaties verschenen. Ook van de heer Chan Choenni. Hij heeft menig lijvig boekwerk geproduceerd. Daarnaast zijn er ook diverse deelstudies en persoonlijke verhalen.
Toch constateerde minister Dijkgraaf vorig jaar dat de geschiedenis van Hindostanen nog te onbekend is, en dat het 150steherdenkingsjaar moest worden aangegrepen om ook aan deze geschiedenis een stem te geven. We besloten daarom de geschiedenis nogmaals voor het voetlicht te brengen.
Niet alleen vanuit het idee frappez-toujours, maar ook om iets meer te brengen. Namelijk een historisch én actueel overzicht over 150 jaar. De drie grote onderdelen van het boek zijn: het systeem van contractarbeid en de contracttijd in Suriname, de vestiging en ontwikkeling van Hindostanen in Suriname en de vestiging en ontwikkeling in Nederland. Daarbij is er onder meer aandacht voor identiteitsontwikkeling, integratie, cultuur, religie, sociale problematiek, vrouwenemancipatie, politieke participatie.
In Nederland worden Hindostanen vaak niet geassocieerd met Suriname. Dat heeft wellicht te maken met de driehoeksrelatie Suriname – Nederland – India waarbij de Indiase cultuur en spiritualiteit altijd een belangrijke rol zijn blijven spelen. Hindostanen in Nederland zijn zowel op Suriname als op India georiënteerd. En er is sprake van een toenemende oriëntatie op India. Vooral bij de niet in Suriname geboren generaties. Ook deze ontwikkeling vormt een onderdeel van het boek.
De laatste tijd zie je toch dat veel meer Hindostanen in Nederland, ook jongeren, zich bezighouden met het lot van hun voorouders die in Suriname als contractarbeider hebben gewerkt op de plantages, nadat de slavernij was afgeschaft. Zij willen ook erkenning van dat deel van de koloniale geschiedenis. En terecht. De contractarbeiders waren uit toenmalig Brits-Indië naar Suriname overgebracht onder een door Groot-Brittannië en Nederland gecreëerd systeem. Zij kwamen als immigranten binnen. Hun navelstreng is dan misschien niet in Suriname begraven, maar hun bloed, zweet en tranen zijn wel degelijk vermengd met de Surinaams aarde.
Alle nakomelingen hebben een eigen persoonlijke geschiedenis. Bij het op zoek gaan spelen er vragen, zoals: Zijn onze voorouders tegen hun wil in geronseld? Hadden zij misschien een bepaalde reden om uit India te vertrekken? Hoe werden zij behandeld? Waarom besloten zij zich in Suriname te vestigen? Allemaal vragen die lang niet altijd te beantwoorden zijn, omdat er vaak niet over werd gesproken. Voor de één kan het gaan om een succesverhaal, voor de ander om een verdrietig verhaal.
Meer bekendheid met de geschiedenis is niet alleen van belang in het kader van de reflectie op het koloniale verleden in Nederland. Ook voor de nakomelingen is het van belang dat zij naast het eigen familieverhaal, kennis hebben van het bredere plaatje. Contractarbeid was zonder meer een systeem van uitbuiting. Maar onze voorouders waren geen willoze slachtoffers. Ze kwamen op voor hun rechten, getuige diverse opstanden waarvan sommige bloedig zijn beëindigd. Daarnaast zagen velen in de contractarbeid ook kansen op een beter bestaan.
De tweede migratie vanuit Suriname naar Nederland begin jaren zeventig is van een andere orde. In Suriname waren Hindostanen op dat moment de grootste bevolkingsgroep; bij de laatste volkstelling in 2012 waren zij dat nog steeds. Hier vormen zij nu ongeveer een procent van de bevolking.
Je ziet wel parallellen in de ontwikkeling, zoals een focus op sociaaleconomische vooruitgang, een sterke gerichtheid op de eigen cultuur. Maar bijvoorbeeld ook het liever niet praten over problemen. Vaak wordt gezegd dat Hindostanen geruisloos zijn geïntegreerd.
Het boek bevat een beschrijving van al deze aspecten met tussendoor korte persoonlijke verhalen en foto’s. Het is gebaseerd op het vele werk dat Chan Choenni eerder heeft verricht. Nu herschreven voor een breder publiek, aangevuld en geactualiseerd, en geplaatst in de bredere discussie over het koloniaal verleden en de doorwerking daarvan.
Wij hebben ook gebruikgemaakt van informatie verkregen via activiteiten van het Jnan Adhin Instituut (JAI) en de website Hindorama.com. JAI bestaat dit jaar 20 jaar. De activiteiten zijn gericht op kennisverzameling en overdracht, met name kennis over de Hindostaanse geschiedenis en cultuur en over de multiculturele samenleving. De website Hindorama.com bestaat nu precies vijf jaar en legt zich toe op informatie over Hindostanen, maar bevat ook bredere informatie over Suriname en andere Surinaamse bevolkingsgroepen.
Met deze publicatie willen wij bijdragen de Hindostaanse geschiedenis een plek te geven in de gezamenlijke geschiedenis. Het gaat ons niet om een beladen plek, maar om een vanzelfsprekende plek. Hindostanen, evenals andere Surinaamse bevolkingsgroepen, zijn immers al zo een 50 jaar deel van de Nederlandse samenleving.
In dit verband citeer ik, tot slot, graag uit een gedicht van Jit Narain die de grootste Sarnámi dichter kan worden genoemd. Sarnámi is een van de talen van Suriname die is voortgekomen uit Indiase streektalen. Jit Narain overleed in februari van dit jaar. Dit fragment komt uit zijn laatste bundel getiteld mijn plek wil wonen die in 2022 verscheen.
dari khojilá jahal ná
khuleám ham rahibe
ná bans ke dar se
ná puráná bhár ke dabáw se
een plek zoek ik, geen gevang
in alle openheid zal ik leven
zonder angst voor mijn komaf
niet onder druk van oude lasten
* * *
Dankwoord door JAN VAN ZANEN bij de boekpresentatie 150 jaar Hindostanen – een geschiedenis van twee migraties, 1 juni 2024
Goedemiddag allemaal,
Geachte Chan Choenni en Kanta Adhin,
Van harte gefeliciteerd met de presentatie van uw nieuwe boek.
Uitgever Thakoerdin, m’n complimenten.
Dank voor dit boek over de geschiedenis van de twee migraties.
Van Brits-Indië naar Suriname, van uitzichtloze armoede naar de contractarbeid na de afschaffing van de slavernij.
Van Suriname tot en met de komst naar Nederland in de jaren zeventig van de vorige eeuw.
Het kan niemand ontgaan zijn dat het afgelopen jaar 150 jaar Hindostaanse immigratie werd herdacht.
We kijken terug op een jaar met diverse succesvolle bijeenkomsten en evenementen.
Het heeft de geschiedenis en het heden van de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap vol in het licht gezet.
Het was de herdenking van een dubbele migratie.
Eerst de migratie naar Suriname die begon met de reis van de eerste contractarbeiders met het schip de Lallah Rookh in 1873.
Honderd jaar later volgde de migratie van grote aantallen Hindostaanse Surinamers naar Nederland en Den Haag in het bijzonder.
Den Haag zou ermee uitgroeien tot hoofdstad van de Hindostaanse gemeenschap in Nederland.
Naar die migratie heeft u beide veel onderzoek gedaan.
U heeft er over geschreven en gesproken. Met het verschijnen van dit boek wordt dit herdenkingsjaar passend afgesloten.
De geschiedenis van de Hindostaanse gemeenschap gaat ondertussen gewoon door.
In Suriname en hier in Den Haag waar de Hindostanen een gewaardeerd onderdeel vormen van de diverse samenleving.
Dank u wel.
Burgemeester Jan van Zanen van Den Haag nam tijdens de boekpresentatie het eerste exemplaar in ontvangst (1 juni 2024, Nationaal Archief Den Haag).
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Book launch on 1 June 2024 of 150 years of Hindostani’s 1873-2023 – A history of two migrations – Chan Choenni & Kanta Adhin
On 1 June 2024, the Dutch book 150 years Hindostani’s 1873-2023 – A history of two migrations by authors Chan Choenni and Kanta Adhin was launched in the National Archives in the city of The Hague, The Netherlands.
Hindostani’s are the descendants of the indentured labourers who were brought to Suriname from then British India to work on the plantations after the abolition of slavery in 1863. This occurred on the basis of the 1870 agreement between the Netherlands and Britain ‘concerning the immigration of free workers from British India for the colony of Suriname’, known as the Immigration Treaty or the Coolie Treaty. The first group of 410 indentured labourers arrived in Suriname on 5 June 1873 with the ship Lalla Rookh. Annually, 5 June is commemorated and celebrated as the Day of the Hindostani Immigration.
From 1873 to 1916, over 34,000 workers were brought to Suriname with a five-year contract, the so-called British-Indian immigrants who later called themselves Hindostani’s. After five years they could return to their home country, enter into a new five year contract or stay in Suriname as a free worker. The colonial government was very pleased with their work ethic and encouraged stay in Suriname. As a result, more than two-thirds settled in Suriname after the contract expired. They played a pivotal role in the agricultural economy of Suriname. As immigrants, they and their descendants experienced discrimination and exclusion that continued after they obtained Dutch citizenship in 1927. Even when they were the largest population in multi-ethnic Suriname around 1970 – with a share of about 37 per cent – they were politically excluded during the process towards independence of Suriname in 1975.
This led to a second migration out of fear of the uncertain future. Prior to independence, about 40,000 Hindostani’s arrived in the Netherlands, with smaller numbers afterwards. Today, the approximately 180,000 Hindostani’s make up about one per cent of the Dutch population and are the largest group among the Surinamese population in the Netherlands. Still many Dutch people are not aware of the Surinamese background of the Hindostani people and their history. They are often directly associated with India.
The book 150 Years of Hindostani’s 1873-2023 – A History of Two Migrations provides insight into indentured labour as a system of exploitation, but also of opportunities. The Hindostani ancestors were not passive victims. They stood up for their rights, as evidenced by several uprisings, some of which ended in bloodshed. Besides, many also saw opportunities for a better life and took initiatives to improve their lot. The book further contains a historical and current overview of Hindostani’s in Suriname and in the Netherlands and their relations through time with India, the land of their ancestors. Topics covered include citizenship, integration, culture, religion, political participation, interrelationships between the Surinamese and the Dutch Hindostani communities and their (increasing) orientation towards India resulting in a triangular relationship between the three countries. Personal stories and photographs contribute to a vivid picture.
Currently, there is an ongoing debate in the Netherlands on colonial history which is dominated by slavery. With this book the authors draw attention to another part of the colonial history, that of indentured labour and developments afterwards. There are some parallels how the communities developed in Suriname and in the Netherlands, such as a strong focus on socio-economic progress, preservation of their culture and their orientation towards India, with Bollywood as an important factor. But also, for example, an inclination not to talk about problems. In the Netherlands, Hindostani’s are often seen as silent migrants.
In Suriname, they are still the largest group and currently, besides their dominant socio-economic position in the country, they also possess political power. In 2020 a Hindostani president was elected. On 5 June 2023, president Draupadi Murmu of India attended the 150th commemoration of Hindostani Immigration Day in Suriname. It was her first official visit to a foreign country after her inauguration in 2022.
On 1 June, the first copy of the book was officially presented to mr Jan van Zanen, the Mayor of the Municipality of The Hague that harbors the largest Hindostani population. Further copies were presented that day to ms Padma Ratan-Jipat, an active member of the Hindostani community in The Hague whose activities reflect the triangular relationship Suriname-The Netherlands-India; mr Rabin Baldewsingh, Government Commissioner with the function of National Coordinator against Discrimination and Racism who, as a member of the Hindostani community, is a firm advocate of preserving the Hindostani language (Sarnámi) and culture; mr Krish Gupta, director of the Gandhi Centre which is the cultural wing of the Embassy of India in The Netherlands; and to mr Arjan Agema, representative of the National Archives hosting the book launch.
During the commemoration of the Day of the Hindostani Immigration on 5 June at the Immigration Monument in The Hague, the authors also presented copies of their book to the Minister of Education, Culture and Science, mr Robbert Dijkgraaf, to the Ambassador of India, Ms Reenat Sandhu and to the Ambassador of Suriname, mr Rajendre Khargi.
Both authors live in The Netherlands. Mr Chan Choenni is a former professor of Hindostani migration to the special Lalla Rookh Chair at the Vrije Universiteit Amsterdam; Kanta Adhin is a former Dutch diplomat and associated with the website Hindorama.com as editor-in-chief and columnist. The authors previously worked together on publications about Hindostani migration and integration in 2003 and 2008.
The book, written in Dutch, is available via the webshop of the publisher www.SAMPRESHAN.com and (online) bookstores in the Netherlands.
Mayor Jan van Zanen of The Hague received the first copy during the book launch (June 1, 2024, National Archives of The Hague).
The authors presented a copy to minister Robbert Dijkgraaf of Education, Culture and Science during the commemoration of the Hindostani Immigration on 5 June 2024 (Hobbemaplein The Hague).
* * *
Chan E.S. Choenni en Kanta Sh. Adhin | Sampreshan: Zoetermeer 2024 | ISBN 9789083199696 | softcover (genaaid gebonden) | ong. 180 illustraties | pp. 280 | €27,50 | Bestel bij SAMPRESHAN.COM
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Munshi Rahman Khan: de eerste prominente Hindostaanse schrijver en dichter – Dr. Chan Choenni
Inleiding
In juni 2003 verscheen het boek Het Dagboek van Munshi Rahman Khan. Dat is nu 21 jaar geleden en vorig verscheen een herdruk. Deze publicatie is de autobiografie van de schrijver en dichter Munshi Rahman Khan.* Rahman Khan was een Hindostaanse contractarbeider die 150 jaar geleden in India werd geboren. Hij arriveerde op 24-jarige leeftijd in Suriname op 13 april 1898 met het zeilschip Avon I onder het registratienummer 425-Aa. Munshi is het Urdu woord voor onderwijzer/leraar. Rahman Khan werd munshi genoemd omdat hij onderwijzer was geweest in India. Maar hij noemde zichzelf in Suriname ook graag munshi, omdat hij zich beschouwde als een leraar die zijn lot- en landgenoten kennis en wijsheid wilde bijbrengen. Rahman Khan bereikte in Suriname de zeer hoge leeftijd van 98 jaar en overleed na een zeer bewogen leven in 1972. Naast zijn biografie die hij in het Hindi in het Devanágari schrift heeft geschreven, bracht hij eveneens in het Hindi twee gedichtenbundels uit: Doha Shikshavali in 1953 en Gyan Prakash oftewel (artat) Shikshaprad Dohe Kundaliyan in 1954. Beide bundels van respectievelijk veertig en dertig pagina’s werden uitgegeven door Dehati Pustak Bhandar in Delhi (India). Deze gedichten vertonen een traditionele vormgebondenheid met de oudere Indiase literatuur en zijn veelal didactisch en moraliserend. Rahman Khan schreef ook korte stukken en brieven in het Hindi. Hij beheerste namelijk deze taal uitstekend in woord en geschrift. Hij correspondeerde ook met een uitgever en de redactie van een tijdschrift in India en schreef tevens een leerboek in het Hindi over wiskunde. In het licht van de omstandigheden in de eerste helft van de twintigste eeuw krijgen deze intellectuele prestaties van de Hindostaanse contractarbeider Rahman Khan dan ook een bijzondere glans. Zijn autobiografie die zowel zijn leven in India als zijn leven in Suriname tot halverwege de Tweede Wereldoorlog (1943) behandelt, geeft een diepgaand beeld van het (dagelijks) leven in beide landen.
Gelet op de inhoud en de kwaliteit van zijn autobiografie, zijn treffende observaties en verzen alsook de twee gedichtenbundels en het tijdsgewricht kan Rahman Khan met recht als de eerste prominente Hindostaanse schrijver en dichter worden beschouwd. Rahman Khan was een belezen man en een scherpe observator. Hij kon zijn ervaringen daarom in een bredere context plaatsen. Maar de belangrijkste meerwaarde van zijn autobiografie is dat hij als een van de weinige ooggetuigen de rekrutering in India en de overtocht alsook de contracttijd en daarna de inburgering van Hindostanen in Suriname uitgebreid heeft beschreven. Binnen de Indiase diaspora gebaseerd op contractarbeid zijn er immers weinig ooggetuigen die op heldere wijze een beschrijving hebben gegeven van de geschiedenis van de contractarbeid en de inburgering in de respectievelijke landen. Een van de weinige andere contractarbeiders die eveneens een autobiografie heeft geschreven is Totaram Sanadya. Hij heeft zijn ervaringen in Fiji – de eilandengroep gelegen in de Stille Oceaan waar sedert 1876 Indiase contractarbeiders werden ingeschakeld – beschreven. Sanadya heeft dat echter niet zo grondig gedaan als Rahman Khan. Verder zijn er ooggetuigen die zelf flarden van herinneringen op papier hebben gezet of zijn geïnterviewd over hun ervaringen. De Hindostaanse contractarbeider en (later) gezaghebbende pandit Bhawanibhikh Shriemisier heeft een boek in het Hindi in India laten publiceren. Hierin heeft hij zijn ervaringen met betrekking tot de rekrutering in India en de contracttijd opgenomen alsook zijn ontmoeting met Mahatma Gandhi toen hij in de jaren dertig van de vorige eeuw India bezocht. De autobiografie van Rahman Khan is vergeleken hiermee evenwel veel indringender en uitgebreider. Terecht is de autobiografie van Rahman Khan in het Engels vertaald en heeft na publicatie in 2005 internationaal aandacht getrokken. Zo heeft de in Trinidad geboren schrijver en Nobelprijswinnaar V.S. Naipaul wiens grootouders Indiase contractarbeiders waren, een recensie gewijd aan de autobiografie van Rahman Khan.
Jeevan Prakash
De autobiografie waaraan Rahman Khan zelf de naam Jeevan Prakash (Levenslicht) heeft gegeven bestaat uit vier delen. Uitgeverij Amrit (Den Haag) en de Nationale Stichting Hindostaanse Immigratie (NSHI, Paramaribo) hebben deze autobiografie in 2003 in het Nederlands uitgegeven onder de titel Het dagboek van Munshi Rahman Khan. Echter, Rahman Khan’s boek is veel meer dan een dagboek, omdat het onder meer historische wetenswaardigheden en uitgebreide bespiegelingen bevat. De titel van de Engelse uitgave Autobiography of an Indentured labourer: Munshi Rahman Khan (1874-1972) die twee jaar later in 2005 werd uitgegeven in Delhi (India) sluit daarom beter aan op de inhoud. Er bestond ook een vijfde deel dat de periode in Suriname na 1943 behandelt, maar dit laatste deel is helaas zoekgeraakt. De teksten van de vier delen waren heel sierlijk opgeschreven in aparte schriften in het Devanágari schrift. Rahman Khan heeft vanaf zijn 69ste jaar (donderdag 13 mei 1943 om precies te zijn) veel tijd en zorg besteed om het een en ander over zijn leven vast te leggen. Zijn kleinzoon Albert Rahman zag de waarde van dit literair historische werk van zijn grootvader in en heeft het vervolgens ter beschikking gesteld ten behoeve van de uitgave van een Nederlandse vertaling.
De autobiografie van Rahman Khan is doorspekt met herinneringen. Daarnaast komen allerlei (persoonlijke) wijsheden in de vorm van verzen aan bod. Deze zogeheten doha’s, chaupai’s en chautals zijn traditionele versvormen die aan strikte eisen van metrum, rijm en ritme moeten voldoen. Zij waren vroeger in de eerste plaats bedoeld voor gezongen voordracht. Langs die weg werd het publiek over verschillende onderwerpen geïnformeerd (zie: Van Kempen 2003: 580). Rahman Khan heeft het goed bedoeld en wilde als munshi op grond van zijn ervaringen bepaalde levenslessen overbrengen, maar de vele verzen maken zijn boek voor velen helaas minder leesbaar. Dat blijkt uit mijn rondgang onder een deel van degenen die het boek hebben aangeschaft. Het toevoegen van verzen en wijsheden was een schrijftraditie van vroeger. Tevens passeren ook ‘wonderen’ en wonderbaarlijke gebeurtenissen de revue in deze autobiografie. Dat leidt er echter toe dat velen afhaken of het boek ‘diagonaal’ lezen. Dat is jammer want de autobiografie bevat zeer lezenswaardige historische gebeurtenissen en observaties. Om de toegankelijkheid van deze zeer informatieve autobiografie te vergroten, verdient het daarom aanbeveling een publiekversie samen te stellen waarin de belangrijkste delen van de autobiografie alsook de twee dichtbundels worden opgenomen onder de titel Autobiografie en gedichten van Munshi Rahman Khan.
De waarde van Rahman Khan’s autobiografie werd overigens voor het eerst opgemerkt door de (Indiase) indoloog dr. Mohan Gautam van de Universiteit van Leiden. In een artikel in 1995 noemt hij Rahman Khan als schrijver. Maar het was uitgeverij Amrit en NSHI die het boek vanuit het Hindi hebben laten vertalen in het Engels en vervolgens in het Nederlands. In zijn autobiografie wordt door Rahman Khan – ten onrechte – veel voorkennis bij de lezer verondersteld. Redacteur Sandew Hira heeft daarom terecht een uitgebreide (redactionele) introductie en een uitgebreide toelichting in noten geschreven. Daarnaast zijn ook enkele brieven van Rahman Khan en brieven die hij uit India kreeg, opgenomen. Dit is een verdienstelijke bijdrage van de redacteur.
Enkele onjuiste vertalingen
Bij de vertaling zijn wel verschillende onjuistheden binnengeslopen die erop wijzen dat de vertalers en de redacteur niet goed bekend waren met de geografische ligging van bepaalde plaatsen, de plaatsnamen en bepaalde termen die Rahman Khan in zijn autobiografie bezigt. In een nieuwe publieksversie van de autobiografie zouden de onjuistheden kunnen worden gerectificeerd. Een groot deel van de gebeurtennissen die Rahman Khan beschrijft, speelde zich af op de plantages/vestigingsplaatsen gelegen aan de oevers van de Surinamerivier, zoals plantage Matim borgu. Deze naam is vertaald als Mariënburg. Maar Mariënburg was de grootste suikerplantage gelegen aan de Commewijnerivier. Met Matim borgu bedoelt Rahman Khan echter plantage Maagdenburg welke was gelegen aan de rechteroever van de Surinamerivier naast plantage Laarwijk oftewel Lalwiki. Ook deze naam is verkeerd vertaald (Laluiki en Lalkauki). De nabijgelegen plantage Vreeland, onder Hindostanen bekend als Philant, wordt vertaald als Firilant/Firajoin. Naast Vreeland lag plantage Pietersburg bekend als Pietersborgu (in het boek vertaald als Pitas borgu). Deze plantage was gekocht door de rijke zakenman Cheddy Somaroo en is thans weggespoeld.
Het is van belang om op de hoogte te zijn van de geografie van dit gebied om de gebeurtenissen die Rahman Khan beschrijft, te kunnen plaatsen. Wij geven daarom de kaart weer van het gebied waar een groot deel van de gebeurtenissen zich heeft afgespeeld. Rahman Khan werkte tijdens zijn contractperiode op de cacaoplantage Lust en Rust (Skerpi) en later als sardaar (opzichter) op plantage Santa Barbara (Satbarwa). Beide plantages zijn gelegen aan de rechteroever van de Surinamerivier. Satbarwa ligt aan de Surnaukreek. Daartegenover lag plantage Heysvliet, meer bekend als Surnaukriki. Surju Maharaj (latere familienaam Gonesh) had al in 1902 deze plantage van 99,8 hectare gekocht voor 2.100 gulden (Fokken 2018: 340). Op plantage Laarwijk na, zijn al deze plantages verlaten en overwoekerd. Na zijn contractperiode werkte Rahman Khan op plantage La Rencontre (Lalkondre) en vestigde zich daarna op plantage Livorno. Later woonde hij tot zijn dood op plantage Dijkveld. Deze plantages zijn gelegen aan de linkeroever van de Surinamerivier. De term granmasra (grote baas/plantage-eigenaar) wordt ten onrechte vertaald met Garamsara en schrifiman (boekhouder) met skirman.
Pathaanse afkomst
Met trots vertelt Rahman Khan in het eerste deel van het boek dat hij behoort tot ’het ras van Pathanen’. Hij noemt enkele voorvaders (vanaf de afstamming Bhattu Khan) die afkomstig waren uit het Zuiden van Afghanistan. Pathanen/Pashtuns staan bekend om hun moed en strijdvaardigheid. Zij werden, nadat de islam via Iran tot Afghanistan was doorgedrongen, bekeerd tot de islam en werden aanhangers van de Soennitische stroming. Pathanen trokken als soldaten samen met de islamitische veroveraars naar India. Rahman Khans kleinzoon Albert stelde een conceptversie van de stamboom die zijn dádá (paternale grootvader; andere benaming voor ájá) had samengesteld aan ons ter beschikking. De eerste voorvader, een Afghaanse Pathaan Bhattu Khan zou in 1239 als luitenant van het leger van Jalal Khan als veroveraar India zijn binnengedrongen. Rahman staat uitgebreid stil bij deze bloedige geschiedenis en de invallen door verschillende islamitische veroveraars van India, bijvoorbeeld de verovering en plundering door Mahmud van Ghazni van Noord-India tot in 1042 en daarna door Mohammad Ghori. In de dertiende eeuw waren de zogeheten sultans de heersers van Noord-India. Onder hen was Qutb-ud-din Aibek, die de Qutb Minar bij Delhi bouwde en daarvoor ook stenen gebruikte van vernietigde beelden van hindoegoden. In zestiende eeuw volgden de zogenoemde Mogols, onder wie Babur (bekend van de inmiddels vernietigde Babri moskee in Ajodhia). Zijn afstammelingen bleven heersers van India tot de verovering door Engelsen. Het moge duidelijk zijn dat de verovering en islamisering van India honderden jaren in beslag heeft genomen. Rahman Khan heeft daar oog voor. Uit zijn stamboomanalyse blijkt dat zijn paternale familie zich vestigde in het district Hamirpur. Dit ligt in het zuidwesten van Uttar Pradesh aan de samenvloeiing van de rivieren Jamuna en Betwa.
Rahman Khan werd geboren op 11 augustus 1874 in het dorp Bharkari dichtbij de stad Jalalpur. Hij was de enige zoon van vader Mohammed Khan (geboren in 1824) en moeder Bhulan (geboren in 1834). Hij rondde in Jalalpur de opleiding tot onderwijzer (munshi) af. Rahman Khan schrijft met trots over zijn vaderland Hindustan. Vanwege zijn opleiding beheerste hij het Hindi uitstekend en was tevens kenner van het hindoeïsme. Zijn vader werkte voor een hindoe-landeigenaar en liet zijn zoons geboortehoroscoop (kundli) samenstellen door de dorpspandit Chaturbhuj Vyas. Rahman Khan groeide op in een hindoe-omgeving en had hindoevrienden. Daarom liet hij in de brieven die hij vanuit Suriname aan zijn (moslim) familie stuurde niet na om aan zijn hindoekennissen en -vrienden de groeten over te brengen.
Rekrutering als contractarbeider
Rahman Khan was in India een avontuurlijke en onrustige jongeman. Hij besloot op gegeven moment om van huis weg te lopen toen hij al als onderwijzer werkte. Hij ging naar de verder gelegen stad Kanpur om de spectaculaire driedaagse Rámlilá opvoering te aanschouwen. Rámlilá is een toneelopvoering over de belevenissen van de hindoegoed Ram(a). Met de trein kwam hij in Kanpur aan waar hij in een hotel verbleef. Daags na de Rámlilá opvoering werd hij benaderd door ‘twee moslimvrouwen’ die hem vroegen of hij naar werk zocht. Deze illegale wervers vertelden hem dat hij een ‘overheidsbaan‘ kon krijgen voor 12 anna’s per dag (1 anna is een stuiver); het ging dus om 60 cent per dag. Hij zou werken in de suikerindustrie. ‘U zult op kosten van de overheid met een schip vertrekken en drie of vier maanden later in een haven aankomen (…) Vanaf vandaag zal de baas u gratis huisvesten en voeden’ (pp. 122,123). Hij vond dit loon destijds naar Indiase maatstaven vrij hoog en liet zich inschrijven in Kanpur in het subdepot van Babu Ramnarayan Singh. De avontuurlijke Rahman Khan koos willens en wetens voor vertrek uit India. Vanwege zijn opleiding en vaardigheden kreeg hij al spoedig de taak potentiële contractarbeiders op te vangen en te begeleiden in het subdepot. Hij bleef liefst drie maanden in het subdepot in Kanpur alvorens hij met een groep van zestig gerekruteerden per trein vertrok naar de havenstad Calcutta, meer dan 1.000 kilometer verwijderd van Kanpur. Pas op het moment dat hij met de trein zou vertrekken, schreef hij een brief aan zijn vader dat hij op weg was naar Calcutta. Vervolgens verhaalt Rahman Khan over de dagenlange treinreis en de opvang in de hoofddepot in Calcutta.
Observaties
Rahman Khan observeerde tijdens de treinreis en vooral tijdens het verblijf in Calcutta de teloorgang van het kastenstelsel onder de hindoes. Hij signaleerde dat allerlei regels van het orthodoxe hindoeïsme overboord werden gegooid. Na de inkwartiering in de hoofddepot in Calcutta gooiden tijdens het baden in de rivier de hindoes van zijn lichting de heilige koorden en halskettingen in de rivier Hooghly. Men riep: ‘Moeder Ganges, we offeren onze bezittingen aan u. Als we ooit terugkomen, zullen we ze weer dragen’ (p. 129). Rahman Khan lette vooral op de (zogeheten) Brahmanen. Hij vertelt dat deze Brahmanen alcohol dronken en vlees aten in de hoofddepot te Calcutta. Ook tijdens de overtocht werden de verschillen verder opgeheven en at men samen zij aan zij gezeten. Rahman Khan zou ook in Suriname daarna de nodige kritiek leveren op (de) Brahmanen en hun hypocrisie, toen zij bepaalde onderdrukkende praktijken wilden voorzetten in Suriname. Vermeldenswaard is dat Rahman Khan hindoes behorende tot de lage kasten als gelijkwaardig behandelde in Suriname en hen Hindi les gaf. Bepaalde (Brahmaanse) pandits weigerden om dit te doen in de contracttijd die omstreeks 1920 afliep. Pas daarna veranderden deze pandits hun houding om financiële redenen.
Rahman Khan schrijft dat voorafgaand aan de inscheping in Calcutta de ongeveer 750 emigranten vol verwachting waren over de reis naar de nieuwe, vreemde wereld. ‘Wij konden niet slapen van opwinding en blijdschap’ (p. 133). Dit is de constatering van een ooggetuige en bevestigt het beeld dat velen willens en wetens vertrokken uit India. Over de overtocht vermeldt hij verschillende wetenswaardigheden, bijvoorbeeld, dat iedereen op het eiland St. Helena gelegen tussen Afrika en Zuid-Amerika twee peren kregen van de gouverneur. Het was namelijk oogsttijd. Er werd daar vers water en proviand opgeslagen om de reis naar Suriname te vervolgen.
Contracttijd in Suriname
In Suriname werden de emigranten voordat zij aan de plantages werden toegedeeld, opgevangen in het zogeheten koeliedepot en voorgelicht door de hoofdtolk Sitalpersad Doobay. Hij zei: ‘U moet vijf jaar lang op deze plantage werken. Hierna bent u vrij om te gaan en te werken waar u maar wilt. Als u besluit terug te gaan naar India, zal de overheid uw terugreis betalen.’ (p. 143). Rahman Khan werd met enkele contractarbeiders toegedeeld aan de cacaoplantage Lust en Rust (Skerpi) gelegen aan de rechteroever van de Surinamerivier tegenover het huidige Paramaribo-Noord. Zijn groep werd daarnaartoe gebracht met een roeiboot met opmerkelijk genoeg een Hindostaanse vrouw aan het roer! Hij verbaasde zich erover dat op deze plantage een Chamár (man van lage kaste) sardaar (hoofdman) was, want dat zou toentertijd in India niet mogelijk zijn. Onder de roeiers bevond zich ook de Chandrashekhar Sharma, die later een bekende pandit werd en leidsman van de reformistische hindoebeweging, de Arya Samaj. Rahman Khan beweert dat hij Chandrasekhar heeft opgeleid tot pandit. Chandrasekhar gaf later een tijdschrift uit. Hij reisde heen en weer naar India en vestigde zich in 1936 voorgoed daar.
Rahman Khan moest in Suriname handenarbeid verrichten. Dat viel hem vies tegen. ‘Ik had nooit zulk werk verwacht. Ik moest ervan huilen. Waaraan heb ik dat verdiend? vroeg ik me af. Ik had mijn leven voor niets verpest. Maar nu was het te laat om spijt te hebben (…) Al snel waren mijn handen bedekt met blaren. Mijn arm deed pijn.’ (p. 147). Gelukkig zag plantage-eigenaar Dolf Horst zijn leidinggevende kwaliteiten en benoemde Rahman Khan na enige tijd tot een soort hoofdman. Hij kwam regelmatig in conflict met zijn bazen omdat ze allerlei trucs toepasten om het loon te verlagen. In 1901 – dus nog tijdens zijn eerste contractperiode – werd Rahman Khan benoemd tot sardaar. Naast de productie hield hij de verrichtingen van de arbeiders bij en rapporteerde hij aan de plantageleiding. Hij betaalde salarissen uit aan de arbeiders en voerde de administratie. Tot twee keer toe heeft hij tekorten bij salarisbetalingen uit eigen zak aangevuld. Kennelijk kon hij het niet over het hart krijgen om de arbeiders zonder geld naar huis te sturen. Regelmatig verving hij administrateurs en een paar keer heeft hij zelfs waargenomen voor de plantagedirecteur.
Rahman Khan besteedt veel aandacht aan zijn scheepsvriend Subhan met wie hij lief en leed deelde. Subhan overleed in 1902 tijdens de contractperiode en in zeer droevige bewoordingen beschrijft Rahman Khan hem in deel 2. Hij besluit met de woorden ‘moge Allah hem een plaats in de hemel geven. Amen. Amen. Rabool Alamin’ (p. 181). Rahman Khan was een vrij man in 1903; hij ontving zijn certificaat van ontslag (‘vrijheidspapier’) van contractarbeid. Na de periode van vijf jaar had Rahman het recht om gratis naar India terug te gaan, maar hij vestigde zich net als velen in Suriname. Hij kocht een perceel op plantage Lalkondre (la Rencontre), gelegen naast plantage Domburg. Als sardaar had hij meer verdiend dan als contractarbeider en zodoende had hij extra kunnen sparen. Ook verdiende hij bij met het werken aan de aanleg van de Lawaspoorweg. Rahman Khan werd daarna uitgekozen om sluiswachter te worden in Lalkondre tegen een goed salaris. Vanwege zijn leidinggevende en administratieve kwaliteiten werd later een beroep op hem gedaan om sardaar te worden op plantage Lust en Rust. Hij vervulde deze functie met een goed salaris van 1907 tot en met 1912 en daarna opnieuw voor vijf jaar.
Nageslacht in Suriname
Rahman Khan was in 1900 na veel aandringen getrouwd met Joomenie, die toen 14 jaar oud was en op plantage Vreeland woonde. Zijn schoonouders hadden ook een landerij op plantage Laarwijk. Rahman Khan werd vader van vijf zonen en twee dochters en werd een welvarende man in Suriname. Hij besloot voorgoed in Suriname te blijven, ondanks aandringen van zijn familie in India om terug te keren. In de jaren vijftig en zestig was het mogelijk om per vliegtuig India te bezoeken. Enkele welvarende Hindostanen hadden dat gedaan. Maar Rahman Khan besloot India niet te bezoeken, hoewel hij financieel daartoe wel in staat was.
Zoals eerder gezegd, verhaalt Rahman Khan in zijn boek over allerlei wonderbaarlijke gebeurtenissen in India en in Suriname. Wij geven slechts een voorbeeld. De astroloog in India had voorspeld dat Rahman Khan te maken zou krijgen met ernstige ziekten. Rahman Khan geloofde in deze voorspellingen en gaf voorbeelden. Zo hakte hij bijvoorbeeld per ongeluk een keer een tapijtslang (dagwe) in twee stukken. De tapijtslang werd door verschillende mensen aanbeden ten behoeve van voorspoed en geluk. Zoals dat vaker in Suriname voorkwam, werd die slang kennelijk door iemand aanbeden. Rahman Khan werd daarop zo verschrikkelijk ziek, dat artsen hem niet konden genezen. Gelukkig kon een Creoolse lukuman (een medium of transcendente genezer) hem wel genezen. Hoewel Rahman Khan in wonderen geloofde was hij ook vrij nuchter. Hij ontmaskerde bepaalde spookverhalen die toentertijd vaak de ronde deden in zijn woongebied en vertelt daarover in zijn autobiografie.
Religieuze harmonie
Een belangrijk onderdeel in zijn boek gaat over het religieuze leven onder Hindostanen in Suriname en in het bijzonder de relaties tussen hindoes en moslims in de eerste helft van de twintigste eeuw. Rahman Khan was een gelovig moslim, maar hij bezat – zoals gezegd – diepgaande kennis van het hindoeïsme en hij leefde ook intensief samen met hindoes. Hij stelde dat hij veel pandits had geschoold in de hindoeïstische leer en het verrichten van rituelen. Zijn tekstlezingen en verklaringen uit de Ramayan(a) tijdens de religieuze bijeenkomsten, zoals de kathá’s en ook bij belangrijke feest- en hoogtijdagen werden hogelijk gewaardeerd. Helaas ontstonden na de jaren twintig controverses tussen hindoes en moslims. Na het einde van de contracttijd (1920) voltrokken zich enkele veranderingen binnen de zich formerende Hindostaanse gemeenschap. De Hindostaanse bevolking begon toe te nemen en het aandeel van degenen die in Suriname werden geboren groeide. Als gevolg van het toenemend aantal Hindostanen werden bepaalde verschillen die vroeger minder relevant waren geworden, weer benadrukt. Zo probeerde een deel van de Brahmanen de onderdrukkende kastenprakijken nieuw leven in te blazen. Mede als reactie daarop kreeg de reformistische beweging binnen het hindoeïsme, de Arya Samaj, behoorlijke aanhang. De komst van Arya Samaj missionarissen uit India alsook de overstap van de gezaghebbende Brahmaanse pandit Rampersad Sukul tot de Arya Samaj versterkte de invloed van deze emancipatorische beweging. In 1929 werd de landelijke organisatie de Arya Dewaker opgericht. Arya Samaj voormannen bekritiseerden de onderdrukkende praktijken van het orthodoxe hindoeïsme en soms ook de fundamenten van andere religies. Rahman Khan kwam in conflict met bepaalde voormannen van de Arya Samaj en later ook van de Sanatan Dharm.
Conflict
In dit verband verhaalt Rahman Khan over een bijzondere gebeurtenis in 1931. De regionale Arya Samaj leider en Lambardar (dorpshoofd) van de plantages Laarwijk, Maagdenburg en Vreeland, Mahashay Sukdew (na 1934 familienaam Choenni) had op een bijeenkomst te Surnaukriki beweerd dat het scheppingsverhaal uit de Bijbel alsook de mythologische scheppingsverhalen van het orthodoxe hindoeïsme niet klopten. De Mahashay (gerespecteerde heer) stelde dat de aarde vele miljoenen jaren oud was. Zijn bewering leidde tot grote consternatie. Suleman, de oudste zoon aan Rahman Khan geboren in 1900, had een winkel op Surnaukriki en was aanwezig op deze bijeenkomst. De plantage Surnaukriki was zoals gezegd eigendom van Surju Maharaj en Mahashay Sukdew werd later zijn schoonzoon. Rahman Khan was sardaar geweest op de naast gelegen plantage Satbarwa en was verhuisd naar plantage Dijkveld. Suleman vertelde aan zijn vader over de kritiek van de Mahashay op het scheppingsverhaal van God. Rahman Khan toog met een grote delegatie naar Surnaukriki om verhaal te halen bij de Mahashay. Toen aan de Mahashay gevraagd werd aan te tonen welke fouten in de Koran voorkwamen, stelde Mahashay Sukdew dat hij over fouten in de Bijbel had gesproken en ‘de Koran niet eens had genoemd ‘(zie verder: pp. 290-294). Het scheppingsverhaal in de Koran komt overigens overeen met het scheppingsverhaal in de Bijbel. Er werd een korte tekst in het Sanskriet aan de Mahashay overhandigd met de mededeling dat hij deze tekst als intelligente en deskundige persoon moest vertalen. De vertaalde tekst werd per brief gestuurd door de Mahashay aan Rahman Khan. Rahman Khan concludeerde echter dat de tekst onjuist was vertaald. Op 12 april 1931 werd een antwoord gestuurd door Rahman Khan uit Dijkveld en in een uitgebreide chaupai kritiseerde hij ‘de Ariërs’. Hij daagde hen uit voor een debat in theater Bellevue. Redacteur Sandew Hira schrijft in een noot hierover: ‘de communicatie tussen Suleman en de Ariërs is onbegrijpelijk (…) Waarschijnlijk opereerden Rahman Khan en zijn zoon gezamenlijk in de communicatie met de Ariërs’. Over de juiste vertaling van de tekst uit het Sanskriet heeft Sandew Hira twijfels: ’Je vraagt je af of er hier geen sprake is van mensen die volstrekt langs elkaar heen praten’ (p. 362).
We hebben tevergeefs geprobeerd uit te zoeken wat er precies toentertijd is geschied (zie: Choenni 2018, pp. 8-9). Suleman heeft overigens nog in Nederland gewoond en is overleden in 1995. Helaas waren na 2003 toen het boek van Rahman Khan uitkwam, allen die het konden weten overleden. Het enige antwoord dat ik bij navraag kreeg, luidde: U sab ápas men dharm ke jhagrá karat rahá, baki jaise bhái bhái rahat rahá (Zij maakten ruzie over de godsdienst, maar leefden als broeders samen).
Boycot
De spanningen tussen hindoes en moslims werden verscherpt toen bepaalde hindoeleiders begonnen te pleiten voor het (terug) bekeren van Hindostaanse moslims tot hindoes. Zij stelden dat de Hindostaanse moslims vroeger al dan niet vrijwillig waren bekeerd tot de islam. Door shuddi (een bekeringsritueel) konden Hindostaanse moslims weer hindoe worden. Zo kreeg Rahman Khan een bericht dat op 22 februari 1934 enkele Hindostaanse moslims onder wie de bekende danseres/prostituee Allarakhi en de pooier Alladin zouden worden bekeerd tot hindoe. Rahman Khan trok hiertegen fel van leer en stelde onder meer:
Tijdens de overheersing van de moslims in India zijn vele hindoes door geweld, hebzucht of uit geloofsovertuiging moslim geworden en gebleven. Zij zijn dus niet meer tot de Sanatan Dharma teruggekeerd (…) Schamen jullie je niet dat jullie moslims gereinigd hebben. In welke kaste heb je deze gezuiverde moslims geplaatst. In hun lichamen zit al rundvlees, hoe haal je het eruit (...) (pp. 315-317).
En in een Doha:
In 1934 heeft de Heer toegestaan dat de
Slechteriken konden gedijen
Zij hebben de liefde van 60 jaar vernietigd
Hindoes en Moslims leefden als dal en bhat
Bij elkaar gemengd.
De religieuze polarisatie was echter al eerder begonnen. In Suriname hadden tot eind jaren twintig Hindostaanse moslims uit respect voor hindoes geen koeien geslacht. De koe wordt immers als een heilig dier beschouwd binnen het hindoeïsme. Maar volgens de historicus De Klerk (1953: 197) waren er ‘nog wel eens al botsingen naar aanleiding van het slachten van koeien door de Moslims, zo o.a. in de Corantijnpolder in het Nickeriedistrict in 1929-1930’. In de jaren dertig werden ook op andere plaatsen koeien geslacht tot woede van veel hindoes. Sommige hindoes hadden als tegenactie varkens geslacht en geroosterd dichtbij enkele moskeeën, zodat de rook zou doordringen tot de moskee. Tevens riepen hindoevoormannen op tot een zogeheten boycot van Hindostaanse moslims. Hindoes mochten niet meer naar feesten van moslims en eigenlijk niet met hen omgaan en ook geen producten aan moslims verkopen. Dit leidde tot grote problemen in de toenmalige relatief kleine Hindostaanse gemeenschap. Rahman Khan was als moslimvoorman, maar ook kenner van het hindoeïsme en vriend van hindoes zeer actief. Hij poogde de belangen van moslims te verdedigen, maar ook te streven naar een oplossing van de conflicten. Gelukkig greep de Surinaamse overheid in en werd daarbij geadviseerd door de toenmalige gezaghebbende advocaat Clemens Biswamitre. Het slachten van koeien en varkens werd verboden in centra waar hindoes en moslims bij elkaar woonden. Deze episode van de Hindostaanse geschiedenis is niet uitgebreid gedocumenteerd. Zo refereren de kranten (De Surinamer en De West) uit de jaren dertig niet of nauwelijks aan de boycot.
Verdiensten
De boycot heeft 10 jaar geduurd en eindigde in 1943. De vrede tussen hindoes en moslims werd gesticht op 5 mei 1943, waarbij ook de Surinaamse overheid aanwezig was. Rahman Khan schreef toen:
Heden wil ik de onzichtbare Godin in alle hoedanigheden namens alle hindoes en moslims bedanken (…) Door zijn genade is de donkere en tragische periode in Suriname (…) afgesloten.
Zijn autobiografie eindigt hiermee. Hoe Rahman Khan de periode na 1943 heeft beleefd in Suriname weten wij helaas niet, omdat het laatste schrift (deel 5) is zoekgeraakt. Dat is jammer, want er hebben zich daarna enkele bijzondere ontwikkelingen voltrokken. India en Pakistan werden onafhankelijk na bloedige religieuze rellen. Binnen de Hindostaanse moslimgemeenschap ontstond in de jaren vijftig en zestig een polarisatie tussen de behoudende Soenni stroming en de reformistische Ahmaddiya stroming. Ook nam de rol van missionarissen uit het buitenland die vooral de Ahmaddiya’s bestreden toe. Tajiyá, de feestelijke optocht waar alle moslims en hindoes aan deelnamen, werd eind jaren zestig opgeheven. Dit feest werd als ‘niet islamitisch’ gebrandmerkt, omdat het tot de Sjiitische stroming van de islam behoort. Wat vond Rahman Khan van deze ontwikkelingen? Onder zijn nakomelingen zien wij pluriformiteit. Eén zoon werd streng moslim met een lange baard, getooid in een zogeheten Jinnah cap en lange islamitische gewaden. Hij richtte de Pakistan bazaar op in Paramaribo-Zuid, maar deze werd vrij snel weer opgeheven vanwege te weinig klanten. Andere zonen waren gematigd en hadden zich wat betreft klederdracht aangepast; ze werden liberale moslims.
Al met al kan Rahman Khan ondanks een korte periode van religieuze polarisatie, waarin hijzelf een toonaangevende rol speelde, worden beschouwd als een icoon van harmonie tussen hindoes en moslims. Veel van zij verzen waren gebaseerd op de Koran, maar soms ook op het hindoeïsme. Zo schreef hij (p. 118):
Alleen dat gebeurt,
Wat God Rama wil.
Zijn wil geschiedt
Al verzet je je ertegen.
En In zijn gedichtenbundel uitgebracht in 1953 stelde hij:
Hindu, Musulmasn Kahaslaye,
Jaisa dui bandhu ek mahari
Twee volkeren kwamen uit India
Hindoes en Moslims worden zijn genoemd
Er is een grote vriendschap tussen beiden,
Zoals tussen twee broeders en zusters.
In verband met zijn verdiensten werd Rahman Khan benoemd tot Ridder in Orde in de Nederlandse Leeuw in 1951. Hij werd ook onderscheiden door onder meer de Surinaamse Moslim Associatie (SMA). Op 5 juni 1987 werd door de Hindostaanse organisatie Nauyuga in Suriname de Rahman Khan prijs ingesteld die vijfjaarlijks wordt uitgereikt aan personen die zich verdienstelijk hebben gemaakt op het terrein van de Sarnami taal en letterkunde.
Literatuur
Bal, E. & K. Sinha-Kerkhoff (2003), ‘Hindostaanse Surinamers en India: gedeeld verleden, gedeelde identiteit?’, in: OSO, Tijdschrift voor Surinamistiek, vol. 22, nummer 2.
Chickrie, R. (2002), The Afghan Muslims of Guyana and Suriname, in: Journal of Muslim Minority Affairs, vol.2, nummer 2.
Choenni, Chan E.S. (2018), De Vedische Dharma, Amsterdam: SA uitgeverij.
De Klerk, C.J.M. (1953), De immigratie der Hindostanen in Suriname, Amsterdam: Urbi et Orbi.
Fokken, Margriet (2018), Beyond being koelies and kantráki, Hilversum: Verloren Publishers.
Het dagboek van Munshi Rahman Khan, (2003), redactie door Sandew Hira, Den Haag/Paramaribo: Amrit/NSHI. Herdruk 2023.
Kempen, Michiel van (2003), Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur, deel 4, Breda: De Geus.
Mahabier, Bris & Chan Choenni (2009), Arya Samaj in Suriname en Nederland in de 20ste Eeuw.
Zoetermeer; Prasne.
Munshi Rahman Khan (2005), Autobiography of an Indian Indentured labourer:), Delhi: Shipra.
* Voor meer informatie over de autobiografie van Rahman Khan in het Nederlands (367 pagina’s: herdruk) en de twee dichtbundels in het Devanágari kan men contact opnemen met mw. Gracian Rahman, whatsapp 06 53774112 of email: graciarahman@hotmail.com. De autobiografie kost €23,50 (excl. verzendkosten) en met 2 gedichtenbundels €26,00 (excl. verzendkosten).
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Hindostanen – Kanta Adhin
Binnen de Hindostaanse gemeenschap in Nederland is er geen eenstemmigheid over het gebruik van het woord Hindostanen. Vaak bezigt men de term Hindoestanen, soms ook geschreven als Hindustanen. Dat dit niet alleen voor de eigen groep verwarrend is, maar vooral ook voor buitenstaanders behoeft geen betoog.
Nu er in het hedendaagse debat over de koloniale geschiedenis steeds meer aandacht wordt gevraagd voor de contractarbeid, is het volgens mij belangrijk om hier wat meer duidelijkheid over te verschaffen. De contractarbeiders die vanuit Brits-Indië naar Suriname kwamen waren voor het grootste deel hindoe (ruim 80%), maar er waren ook moslims (ongeveer 17%) en een kleine groep christenen. In Suriname werden zij lange tijd als Brits-Indiërs/Brits-Indische immigranten aangeduid, maar de mensen zelf noemden hun geboorteland Hindostan/Hindustan. Beide spellingen waren gangbaar.
De contractarbeiders kwamen met een vijfjarig contract. Na afloop konden zij terugkeren naar hun land, een nieuw contract aangaan of zich vestigen in Suriname. Naarmate zich meer Brits-Indiërs in Suriname hadden gevestigd en zij Suriname als hun vaderland begonnen te beschouwen, wilden zij af van de aanduiding Brits-Indische immigrant. De vereniging van deze immigranten die in 1910 was opgericht, sprak in haar jaarverslag van 1920 niet meer over Brits-Indische immigranten maar over Hindostani. Dit is tot Hindostanen geworden.
In de tijd dat Brits-Indië in de strijd om onafhankelijkheid van Groot-Brittannië werd verscheurd door de onderlinge bloedige strijd tussen hindoes en moslims, is in Suriname bewust de term Hindostanen omarmd. Hindustaan of Hindoestaan zou ten onrechte een associatie met een groep, de hindoes, oproepen. Dit gebeurt ook, want als men het bijvoorbeeld heeft over Hindoestaanse feestdagen, dan zijn dat hindoefeestdagen. Voor moslims was de term Mohammedanen gangbaar. Met Hindostanen wordt de groep als geheel op basis van de etnische afkomst aangeduid (inclusief degenen die christenen waren of een andere of geen godsdienst aanhingen).
In de contracttijd waren de relaties tussen hindoes en moslims heel hecht; elkaars religieuze feestdagen werden samen gevierd. Deze relatie wilde men graag behouden. De eerste Hindostaanse schrijver, Munshi Rahman Khan (1874-1972) die als contractarbeider naar Suriname was gekomen, schreef in het Hindi en Urdu. Hij prefereerde het Hindi omdat hij meende dat daarmee de broederschap tussen hindoes en moslims die tijdens de contracttijd was ontstaan, vastgehouden kon worden.
Zeer recent hoorde ik over het Shabier Ishaak Crematieoord te Uitkijk in Suriname. Ik kende alleen Weg naar Zee en het Jagdew Paragh Crematorium aan de Sophie Redmondstraat in Paramaribo als crematieplekken. Inmiddels zullen er ook wel andere zijn. Maar een crematieoord met een moslimnaam, terwijl moslims hun doden niet cremeren, vond ik heel opvallend. In een artikel in Dagblad Suriname las ik toen over de verdiensten van de heer Shabier Ishaak voor de totstandkoming van het crematieoord te Uitkijk. Hij was ook voorzitter van de Nationale Stichting Hindostaanse Immigratie (NSHI). Na zijn overlijden in mei 2021 is het crematieoord naar hem vernoemd. Dit vond ik ook een mooi voorbeeld van solidariteit tussen hindoes en moslims in Suriname.
In de huidige roerige tijden van polarisatie wordt er in Nederland veel gepraat over niet-uitsluiting, inclusieve samenleving en verbinding. De benaming Hindostanen is daarom bij uitstek te prefereren boven Hindoestanen of Hindustanen als wij het over de hele groep contractarbeiders en hun nakomelingen hebben.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
Cloud Messenger brengt eeuwenoud werk van Kálidása tot leven – Kanta Adhin
Kálidása is de grootste klassieke schrijver van de Sanskriet literatuur aller tijden. Het is niet met zekerheid vast te stellen in welke periode hij heeft geleefd, maar uitgegaan wordt van ergens vlak voor of vlak na het begin van de christelijke jaartelling. Een van zijn meesterwerken, het gedicht Meghadúta (Wolkenboodschapper), komt tot leven tijdens het India Dans Festival in theater Korzo in Den Haag (16-26 mei 2024). Dit tweejaarlijks festival opent op 16 mei met de wereldpremière van de spectaculaire muziek- en dansvoorstelling Cloud Messenger. Componisten Samhita Mundkur en Boudewijn Ruigrok brengen India en het westen bij elkaar in deze groots opgezette productie met zeven dansers, een ensemble van acht muzikanten, twee zangkoren en enkele solisten.
“Het zangkoor Dario Fo bestaat uit een vaste groep zangers. We hebben het voor dit project een beetje uitgebreid uit onze achterban. Zangam van Samhita had een open inschrijving om meer zangers te werven voor Cloud Messenger. In totaal hebben we 45 zangers. Het is dat het theater niet groter is, anders hadden we er nog wel meer gehad, denk ik,” aldus Ruigrok. Hij is de vaste arrangeur van het Theaterkoor Dario Fo dat al eerder heeft gewerkt met Zangam, onder andere bij de zeer prestigieuze dansbewerking van de opera Satyagraha van Phillip Glass die tijdens een eerdere editie van het India Dans Festival werd uitgevoerd.
Zangam, een samentrekking van zang en het Hindi woord sangam (samenkomst), is een uniek gezelschap; het is het enige koor dat liederen uit verschillende regio’s van India zingt. Mundkur die in India (Mumbai) actief was in de muziekwereld, woont inmiddels ongeveer 15 jaar in Nederland in verband met het werk van haar echtgenoot. “In 2014 werd ik gevraagd om voor een productie waar Dario Fo ook bij was betrokken, Ragas in Symphonie, een groep amateurzangers te coachen. De meesten waren uit de Hindostaanse gemeenschap. Een aantal van hen was zo ingenomen met het gezamenlijk zingen in een koor, dat ze mij vroegen of ze daar niet mee konden doorgaan. Zo is Zangam ontstaan. Iedereen is welkom zich aan te sluiten. We hebben inmiddels een heel repertoire aan volksliederen, klassieke, devote en eigentijdse liederen opgebouwd.” Rosita Girjasing, zakelijk directeur van het Maritiem Museum in Rotterdam, sloot zich ongeveer een jaar geleden bij het koor aan. Zij bewondert de passie én het engelengeduld waarmee Mundkur een gezelschap van zangers van verschillend niveau leidt.
Meghadúta van Kálidása handelt over een treurende halfgod (yaksha) die uit de stad Alaká in het Himálaya gebergte verbannen is naar de Ráma berg in midden-India. De yaksha vraagt aan een wolk die zich aan het begin van het regenseizoen manifesteert, om een boodschap aan zijn geliefde vrouw over te brengen. Daarbij geeft hij de wolk aanwijzingen welke route te volgen. Om de wolk te paaien vertelt hij welke fantastische ervaringen hem op zijn weg te wachten staan. Het is een verhaal van eenzaamheid, liefde en verlangen.
Het gedicht telt 111 verzen en het is natuurlijk niet mogelijk alle verzen te zingen en uit te beelden. Ruigrok: “Voor deze productie maken we gebruik van maar veertien verzen. We doen het in het Sanskriet, niet de makkelijkste taal. Zelf ben ik het ook niet machtig. Ik heb daarom het boek van Evert Schneider Een wolk wordt woord gelezen, waarin hij een deel van de verzen in het Nederlands heeft vertaald, maar vooral ook veel interessante achtergrondinformatie geeft. Samhita is de Sanskriet expert. In Cloud Messenger zing ik zelf ook een paar verzen. Bepaalde klanken zijn best moeilijk, zoals de n die als rha moet worden uitgesproken. Maar ik kreeg onlangs een compliment van Samhita voor mijn uitspraak.”
Mundkur wijst erop dat alle verzen in de originele poëzie van Kálidása van de hoogste literaire waarde zijn, even mooi. “Ze komen uiteraard het best tot uiting in hun totaliteit. Maar ik heb veertien verzen geselecteerd die mij het meest geschikt leken om het verhaal zo compleet mogelijk over te brengen door middel van dans en muziek. De eerste zes verzen staan in dezelfde volgorde als in het origineel. De rest is gekozen om de verhaallijn te benadrukken,” legt ze uit. “Sanskriet poëzie is gebaseerd op een metrische structuur die zich goed leent voor muziekcomposities. Ik heb Meghadúta bestudeerd en het leek me logisch om een ragamala (krans van raga’s) te maken. Zo kunnen verschillende melodische structuren worden gebruikt om de stemming, emoties of betekenis van elk vers te accentueren. De hele compositie rijgt dus veertien verschillende raga’s aaneen.”
“Voor een deel wordt ook gebruikgemaakt van teksten van de Britse componist Gustav Holst die zich al in 1913 liet inspireren door Meghadúta. En daarnaast wordt de energie van de tabla bol (taal van de tabla) ingezet,” licht Ruigrok verder toe. Het Nederlandse muziekensemble wordt versterkt met muzikanten uit India en onder leiding van een Indiase en een Nederlandse choreograaf brengen Indiase en westerse dansers een uitdagende mix van moderne dans en klassieke en moderne Indiase dansstijlen. De makers van Cloud Messenger beogen met deze eigentijdse compositie niet alleen India en het westen bij elkaar te brengen, maar ook verleden en heden met elkaar te verbinden.
Een voorproefje is hier te zien: https://youtu.be/S6ad1noV528
Cloud Messenger is een productie van het theatercollectief Klapstuk in coproductie met Korzo en is ontwikkeld in samenwerking met Zangam. De voorstelling is te zien op 16, 17 en 18 mei (https://korzo.nl/nl/programma/voorstellingen/).
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Entertainment, Taal & Literatuur
Wil de ‘echte’ Nederlander opstaan? – Hans Ramsoedh
Regelmatig maken mensen van kleur in Nederland mee dat hun door witte Nederlanders wordt gevraagd waar ze van vandaan komen. Dit wordt niet zelden steevast gevolgd door de vraag ‘waar ze echt vandaan komen’. In Nederland maken we nog steeds onderscheid tussen (autochtone of witte) Nederlanders en allochtonen of mensen met een migratieachtergrond. Met andere woorden, het gaat om een onderscheid tussen gevestigden en buitenstaanders. Gevestigden zijn de ‘echte’ Nederlanders (wit, blond haar, blauwe ogen) en buitenstaanders zijn de ‘niet echte’ Nederlanders (gekleurd, veelal met een niet-Nederlandse naam), ondanks dat zij inmiddels de tweede of derde generatie (zoals bij Surinamers) vormen die in Nederland geboren zijn. Uiteraard is het de vraag wanneer mensen geen migrant of allochtoon meer zijn, maar gewoon Nederlander. Bestaat er zoiets als de ‘echte’ Nederlander?
Nederlands somatisch normbeeld
Het onderscheid tussen ‘echte’ Nederlanders en allochtonen hangt voor een belangrijk deel samen met het Nederlandse somatische normbeeld. Hiermee wordt bedoeld het beeld dat Nederlanders van dé Nederlander hebben. Dit is, zoals eerder gesteld, wit, blond en heeft blauwe ogen en een Nederlands klinkende naam. Wie hier niet aan voldoet, wordt niet beschouwd als een ‘echte’ Nederlander. Dit wordt in de literatuur ook wel het Nederlands zelfbeeld en zelfpresentatie genoemd. Ook politieke partijen in Nederland, zoals de PVV en Forum voor Democratie (FVD), dragen bij aan het onderscheid tussen ‘echte’ Nederlanders en degenen die dat niet zijn. Zo stelt de PVV op te komen voor de ‘hardwerkende of gewone Nederlander’ met Henk en Ingrid als archetypes die symbool staan voor de doorsnee Nederlander. Daartegenover zet zij de fictieve namen van ‘Ahmed en Fatima’, die symbool staan voor islamitische Nederlanders. FVD op haar beurt ziet migranten en personen met een migratieachtergrond als ‘gevaarlijke anderen’ die niet bij ‘ons’ (witte Nederlanders) passen. Dit Nederlands somatisch normbeeld bepaalt in belangrijke mate in- en uitsluiting van (gekleurde) groepen in de Nederlandse samenleving en verklaart voor een belangrijk deel het onderscheid tussen ‘echte’ Nederlanders en ‘niet echte’ Nederlanders. Dit zelfbeeld en deze zelfpresentatie worden impliciet en/of expliciet door socialisatieprocessen (opvoeding, onderwijs, media, boeken etc.) overgedragen.
Mensen van kleur en het Nederlanderschap
Naast het Nederlands somatisch normbeeld is een belangrijke vraag in dit verband in hoeverre leden van migrantengroepen zich beschouwen als een integraal onderdeel van de Nederlandse gemeenschap: omarmen zij het Nederlanderschap en kiezen zij daarmee voor een meervoudige identiteit of houden zij juist vast aan een identiteit die gerelateerd is aan het vroegere thuisland?
Veel witte Nederlandse ouderen hebben beelden bij ‘echte’ Nederlanders. Welk beeld hebben jonge kinderen hierbij? Uit een recent onderzoek van een drietal Nederlandse onderzoeksters (Ymke de Bruijn, Yiran Yang, Judi Mesman)‘Dutch’according to children and mothers: Nationality stereotypes and citizenship representation (European Journal of Social Psychology, Februari 2024) blijkt dat jonge kinderen al een stereotiep beeld hebben over wie Nederlander is. Aan kinderen (witte, Turks-Nederlandse, Chinees-Nederlandse en zwarte kinderen tussen zes en dertien jaar) werd de vraag gesteld om op foto’s hun Nederlandse leeftijdsgenoten met verschillende etnische achtergronden en huidskleuren aan te wijzen. De witte kinderen op de foto’s werden aangewezen als Nederlands. Opvallend in dit onderzoek is dat ook kinderen van kleur witte kinderen op de foto’s als ‘echte’ Nederlander aanwezen. Ook uit eerder Amerikaans onderzoek bleek dat kinderen vanaf jonge leeftijd het nationaliteitsstereotype onderschrijven, waarbij Amerikaan zijn gelijk wordt gesteld aan blank zijn. Dergelijke nationaliteitsstereotypen die al op vrij jonge leeftijd ontstaan beperken uiteraard de mogelijkheid om op nationaliteit gebaseerde gemeenschappelijke identiteiten te ontwikkelen die gunstig zijn voor intergroepsrelaties.
In het Nederlandse onderzoek onderzochten de auteurs onder meer ook hoe moeders het concept van het Nederlanderschap meenemen in de opvoeding van hun kinderen. De witte, zwarte en Chinese moeders vonden dat het Nederlands zijn niets te maken heeft met afkomst en culturele achtergrond. Burgerschap werd niet gekoppeld etniciteit. Een meerderheid van de Turks-Nederlandse moeders daarentegen geeft aan het Nederlandse staatsburgerschap niet bewust mee te nemen in de opvoeding van hun kinderen. Zij gaven aan dat hun kind geen Nederlander/Nederlandse is, maar een moslimkind waarbij de eigen cultuur op de eerste plaats komt.
Opmerkelijk is dat, alhoewel de opvattingen over het staatsburgerschap van witte moeders migrantengroepen niet uitsluiten, hun kinderen desalniettemin de neiging hebben nationaliteitsstereotypering te vertonen waarbij het Nederlanderschap gelijk wordt gesteld aan wit zijn. Volgens de onderzoekers zou dit te wijten zijn aan het feit dat witte moeders niet expliciet met hun kinderen praten over wie zij als Nederlander zouden moeten zien, maar niettemin vaak impliciet het nationaliteitsstereotype bevestigen. Op basis van onbewust subtiele boodschappen van moeders en andere bronnen, resulteert dit wel duidelijk in een stereotiep beeld. Volgens de onderzoeksters is er geen verband tussen het gedachtegoed van de witte ouder (de moeder wel te verstaan) en de mate waarin een kind inclusiever denkt over het Nederlanderschap. Zij stellen dat maatschappelijke normen mogelijk op een andere manier overgedragen worden, zoals via de televisie of boeken.
Bij deze onderzoeksresultaten kunnen enkele kanttekeningen worden geplaatst. In dit onderzoek zijn uitsluitend moeders onderzocht en niet andere (socialisatie-)actoren die mede het nationaliteitsstereotype van kinderen bevestigen, zoals vaders, grootouders, leeftijdsgenoten et cetera. Voorts is dit onderzoek uitgevoerd in de Randstad, onder hoogopgeleide moeders met een gezinsinkomen van boven het nationale gemiddelde (hoger dan € 40.000). Onderzoek onder een dwarsdoorsnede van de Nederlandse bevolking zou wellicht tot andere uitkomsten hebben geleid. Het betekent dan ook dat, zoals de onderzoekers terecht opmerken, verder onderzoek nodig is om na te gaan hoe het stereotype beeld van de nationaliteit van kinderen kan worden tegengegaan. Bepaalde migrantengroepen (zoals de Turkse moeders in dit onderzoek) zullen moeten inzien dat zij ook een verantwoordelijkheid hebben in het tegengaan van het stereotype beeld van dé Nederlander. Ook hun kinderen zijn Nederlanders. Het ontwikkelen van een meervoudige identiteit betekent niet het verloochenen van de Turkse afkomst. Hierdoor kan een meer inclusieve kijk op nationaliteit worden bereikt zodat alle mensen die zich Nederlander voelen ook daadwerkelijk als zodanig worden gezien.
Wat we wel uit dit onderzoek kunnen afleiden, is hoe hardnekkig etnische en raciale stereotypen zijn en dat al op jonge leeftijd. Dat het Nederlands somatisch normbeeld aan een herijking toe is, behoeft geen betoog. Het wordt hoog tijd dat Nederlanders van kleur niet meer de vraag voorgelegd krijgen ‘waar ze echt vandaan komen’. Nederlanders heb je inmiddels in allerlei ‘geuren en kleuren’.
Ter afsluiting
Toepasselijk in dit verband is de single getiteld ‘Een echte Nederlander’ van de Nederlands-Surinaamse zanger Dwight Dissels (bekend van zijn optreden in The Voice of Holland in 2016 en The Passion in 2017). Hij bracht deze in 2020 uit naar aanleiding van de Black Lives Matter-protesten en wil hiermee de veelkleurigheid laten zien van onze Nederlandse maatschappij.
Songtekst ‘Een Echte Nederlander’
‘k Ben geboren en getogen
In het noorden van Zaandam
Op zo’n 5 minuten lopen
Van de Zaanse Schans
En ik zag vanuit van mijn zolder
Dat was het penthouse bij ons thuis
Hoe het licht scheen door de wieken
van de molen op ons huis
Ik speelde voetbal in de straten
Met de kinderen uit de buurt
En we droomden van de toekomst
In een fel oranje shirt
En m’n moeder kookte ‘s avonds
Gewoon om half 6
Met de smaak van Suriname
Een oer-Hollands gerecht
Van het verhaal zoals het mijne
Zijn er 17 miljoen
En voor jou is dat van mij misschien wat vreemd of onbekend
Maar je ziet aan hoe ik deel
En hoe ik omga met mijn buren
Dat ik een echte Nederlander ben
Ik heb mijn zussen moeten leren
Als ze op straat werd gepest
Je bent geen millimeter minder
Maar ook niet beter dan de rest
Je zult de waarheid moeten vinden
In een zee van meningen en shows
Maar tegelijk ook respecteren
Waar een ander in gelooft
En soms vecht je voor je plekje
Heel even ondergaan
En soms geef je mensen voorrang
‘Wilt u zitten, ik kan staan’
Ik kan werken of studeren
Ik kan worden wat ik wil
We zijn hetzelfde hoe ik ook van jou verschil
Van het verhaal zoals het mijne
Zijn er 17 miljoen
En voor jou is dat van mij misschien wat vreemd of onbekend
Maar je ziet aan hoe ik meeleef
Hoe ik zorg draag voor mijn naaste
Dat ik een echte Nederlander ben
Van het verhaal zoals het mijne
zijn er 17 miljoen
En voor jou is dat van mij misschien wat vreemd of onbekend
Maar je ziet aan hoe ik deel
hoe ik omga met mijn buren
Dat ik een echte Nederlander ben
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, LIFESTYLE
Hindoes en kleurrijke berichtgeving – Kanta Adhin
Afgelopen week was het weer Holi, het nieuwjaars-en lentefeest van hindoes. Het was goed te zien dat dit weer uitgebreid is gevierd op een aantal plaatsen met gekleurde poeders en de bijpassende vrolijke chautal muziek. Ook de Holika-verbranding de avond ervoor is een happening, meestal voor een kleiner publiek. Daar wordt, in de gedaante van de heks Holika, het kwade verbrand. Dit berust op een verhaal van de boze koning Hiranyakashipu en zijn zoon Prahlad die toegewijd was aan God Vishnu. Dit tot grote ergernis van de koning die zichzelf tot God had verklaard. Het lukte hem maar niet zijn zoon af te houden van Vishnu en schakelde daarom zijn zus, de kwaadaardige heks Holika, in om Prahlad te lokken en hem vervolgens de vuurdood te laten sterven. Echter, Prahlad wordt gered vanwege zijn sterke geloof en Holika komt om in de vlammen. Het is goed om deze traditie te verduidelijken, omdat in de huidige tijd al gauw vraagtekens kunnen worden geplaatst bij het feit dat het kwade wordt voorgesteld door een vrouw. Dit kan dan een eigen leven gaan leiden en zo de traditie in een negatief daglicht plaatsen. Je merkt vaak dat hier niet veel voor nodig is.
Beelden van Holi-vierende mensen in India gingen de wereld rond en ik zag berichtgeving met als kop ‘Hindoes besmeuren elkaar met gekleurd poeder’. Dit leidde tot een aantal reacties, waaronder ‘Ik ga liever een paar maanden in een mijn werken dan deze troep op mijn gezicht.’ Er waren ook reacties die zich richtten op het woord ‘besmeuren’ (vies maken). Waarom zo een negatief woord voor iets vrolijks? Daaraan zou je nog kunnen toevoegen dat het feest als het ware juist bedoeld is als zelfreiniging. Immers het kwade wordt afgeworpen en Holi is ook een feest van gelijkheid. Op deze dag tellen onderlinge verschillen niet. Door iedereen te kleuren, is iedereen gelijk. Dit soort – soms onbedoelde – negatieve kleuring van andere culturen in de media krijg je als er onvoldoende kennis van die cultuur is.
Dit brengt me op de berichtgeving rond de opening van de Ram Mandir in Ayodhya twee maanden geleden. In een artikel op deze website gaf de auteur, Mahesvari Autar, blijk van boosheid over de negatieve berichtgeving in de Nederlandse pers. Deze stond niet in het teken van alom heersende vreugde onder hindoes over de hele wereld, maar had het over politieke manipulaties van de Indiase premier Modi. Zij liet het niet daarbij zitten, maar nam het initiatief om een gesprek te organiseren over de beeldvorming van hindoes in de media. Dit zal nu plaatsvinden op 24 april aanstaande en via een oproep op de website van de Nederlandse Vereniging van Journalisten kunnen Nederlandse journalisten en mediamakers zich aanmelden (https://www.villamedia.nl/artikel/hindoes-in-de-media). Voor een integere journalist of mediamaker die zich bezighoudt met berichtgeving over andere culturen, lijkt dit een mooie gelegenheid tot kennisverrijking met het oog op evenwichtige berichtgeving.
Helaas schuilt het probleem vaak juist in het woord ‘evenwicht’, oftewel ‘het midden’. Dat vinden media saai. En op basis van ‘wat de boer niet weet, de boer niet eet’, wordt er vanuit een gebrek aan kennis een negatief beeld ‘uitgespuugd’. Meer kennis over het Holi-feest, bijvoorbeeld, zou wellicht ook koppen kunnen opleveren als ‘Hindoes vieren het feest van de gelijkheid’, of ‘Hindoes luidden de lente kleurrijk in’. Echter, als het om een bewuste verkeerde voorstelling van zaken gaat, helpt meer kennis niet. Dan zijn er andere motieven die helaas niet mooier kunnen worden ingekleurd.
Slider- en headerfoto Ranjan Akloe
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
Mathoora, Ramjanee en Raygaroo: symbolen van verzet en strijd tegen uitbuiting – Motilal Marhé en Eric Kastelein
Op zaterdagmiddag 5 juni – Ápravási Divas of Áparwási Din – 2023 is het met meer dan driehonderd belangstellenden druk rond de Fort Zeelandiaweg. De menigte heeft zich verzameld op het terrein tussen Gebouw 1790 en de Staatsraad, vlakbij het kunstwerk I love SU van de Surinaamse kunstenaar George Struikelblok voor de onthulling van een beeld van drie Brits-Indische contractarbeiders, gemaakt door de jonge kunstenaar Ajay Permaul. President Chandrikapersad Santokhi verhaalt in een toespraak over de strijd van de Mathoora (J/165), Ramjanee (J/159) en Raygaroo (M/344) tegen uitbuiting en voor rechtvaardigheid.
Een poging in 2021 om de beeldengroep te plaatsen naast Baba en Mai op het Baba en Mai-plein mislukte. De benodigde toestemming aan de initiatiefnemer Stichting Hindostaanse Immigratie werd niet verstrekt door het directoraat Cultuur van het ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur en andere erfgoedinstanties. Die vergunning is nodig omdat het gebied deel uitmaakt van het Unesco Werelderfgoed in Paramaribo. En Unesco stelt strenge eisen aan het aanbrengen van wijzigingen in de gebouwde omgeving.
De president onthult tegelijkertijd op deze plek het monument Met een anker zijn we verankerd, een herinnering aan 150 jaar Hindostaanse immigratie 1873-2023. Dit gedenkteken is een creatie van Anielkumar Manurat en een initiatief van de Culturele Unie Suriname. Het bestaat uit de kaart van Suriname, een anker en zeven kolommen. Het anker symboliseert de verbondenheid met het land. De kolommen gaan van klein naar groot, verbeeldend het verhaal van hechting, groei, ontwikkeling en toekomst van de Hindostanen.
Fundament
Het figuurlijke fundament voor de beelden van de drie verzetsstrijders dateert van 1978, meer dan veertig jaar geleden. De oud-schoolvrienden Benjamin Mitrasingh en Motilal Marhé constateerden dat er veel aandacht was voor de geschiedenis van tot slaaf gemaakten en Marrons. Tegelijkertijd stelden ze vast dat de belangstelling ontbrak voor de strijd van de Brits-Indische contractarbeiders (1873-1920) tegen uitbuiting door de koloniale overheid en plantage-eigenaren met hun gezagvoerders, en voor een rechtvaardiger bestaan. Op verzoek van de toenmalige Stichting voor Surinamers Den Haag doken ze in het verleden en constateerden een tabula rasa, een grote leegte. Omdat er geen tijd was voor diepgravend archiefonderzoek, begonnen ze met het doornemen van de Koloniale Verslagen. Zo’n verslag is een verhandeling over het beheer en de staat van de koloniën van Nederland : Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao. Vanaf 1850 (over 1849) tot en met 1923. Daarna wordt deze verantwoording voortgezet onder Verslag van Bestuur (1924-1930) en Surinaamsch Verslag (1933-1954).
Verzwegen verhalen of het eenzijdig Koloniaal Verslag
Langzaam groeide er een beeld uit de duizenden pagina’s, merendeels gortdroge opsommingen en overrompelende tabellen over onderwerpen zoals delfstoffen, scheepsbewegingen, onderwijs, politie en medische zorg. De inleidende tekst over het jaar 1884 maakt duidelijk dat alleen uit Nederland afkomstige koloniale ambtenaren de pen hanteerden: (…) onder de Britsch-Indische immigranten, werkzaam op de plantages Zoelen en Zorg en Hoop, vond feitelijk verzet plaats tegen de openbare macht (…). En het vervolg maakt de vooringenomenheid duidelijk: (…) de kwade geest onder koelies (..) de onruststokers heimelijk waren blijven voortwoelen om het gezag te ondermijnen. Het eerste geval van openbaar verzet had plaats op de plantage Zoelen. Het verslag stelt vast: Het bleek dat hunne klachten meerendeels ongegrond en overdreven waren (…).
De beide onderzoekers destilleerden uit de koloniale teksten de namen Mathoora, Ramjanee en Raygaroo (…) gevaarlijkste onruststokers (…) en een anonieme vrouw die op plantage Zorg en Hoop, Commewijne op 26 september 1884 werd doodgeschoten. Dit pionierswerk waaruit blijkt dat de drie vochten voor menswaardige behandeling van de contractarbeiders en geen ‘belhamels’ waren, is gepubliceerd op 5 juni 1978 in de uitgave Mathura, Ramjanee en Raygaroo. Verzet tegen uitbuiting en onderdrukking in Suriname (MM: de namen zijn naar de Sarnami-spelling). Hierna volgden meer onderzoekers en historici die de geschiedenis van Hindostaanse immigratie en de werkelijke gang van zaken van uitbuiting en onderdrukking op de plantages hebben onderzocht en beschreven. Dankzij het voorbereidende en invloedrijke werk van Mitrasingh en Marhé en de publicaties daarna van onder andere Radjinder Bhagwanbali, Chan Choenni, Ruben Gowricharn, Sandew Hira en Oedayrajsingh Varma, is duidelijk geworden wat er zich werkelijk heeft afgespeeld. De verzwegen verhalen uit de Koloniale Verslagen.
Poenale sanctie
De contractarbeiders en plantage-eigenaren of hun vertegenwoordigers sloten een arbeidscontract voor vijf jaar met rechten en plichten aan beide kanten. Voor de onderlinge (wan)verhouding is het belangrijk te weten dat het contract strafrechtelijk gesanctioneerd was. Hieraan verbonden was de poenale sanctie. Dit betekende dat als de arbeiders niet werkten volgens de overeenkomst, zij dwangmaatregelen opgelegd kregen. Het niet nakomen van werktaken, protesteren, ongehoorzaamheid aan de het heersende gezag, het niet hebben van een verlofpas, vermeende luiheid, beledigingen, dronkenschap werden strafrechtelijk aangepakt en leidde tot gevangenisstraf, dwangarbeid, inhouden van loon en/of een geldboete.
De koloniale ommegaande rechters (voor snelle rechtspraak) hoorden de klachten van de plantage-eigenaren of hun vertegenwoordigers aan en oordeelden bijna altijd in hun voordeel. Werd een gevangenisstraf opgelegd van bijvoorbeeld twee jaar, dan eindigde het contract niet na vijf maar na zeven jaar. Met deze poenale sanctie in de hand werden de contractarbeiders onder maximale controle gehouden.
Omgekeerd konden ook de plantage-eigenaren of hun vertegenwoordigers worden gestraft als ze contractbreuk pleegden; die straffen werden zeer zelden opgelegd.
Database
Voor iedereen die de geschiedenis van de Brits-Indische contractarbeiders onderzoekt, is de database Hindostaanse contractarbeiders in Suriname 1873-1916 een figuurlijke goudmijn. De persoonsgegevens van de immigranten werden in de vertrekhaven Calcutta in India in de scheepsregisters genoteerd, in Paramaribo aangevuld en door ambtenaren overgenomen in de immigratieregisters. En die informatie – 25 % is verloren gegaan of onleesbaar door de slechte staat – is sinds eind jaren negentig van de vorige eeuw online beschikbaar.
Kiem van rechtvaardigheid
Onderzoek in deze database naar Ajoodha Mathoora, contractnummer J/165, en Challo Ramjanee, contactnummer J/159, levert direct interessante informatie op. Zij zijn beiden op donderdag 16 december 1880 aan boord van het zeilschip British Statesman uit Calcutta vertrokken en komen in Suriname aan op maandag 14 maart 1881. Tijdens de drie maanden durende overtocht ontstond tussen de 428 immigranten een grote mate van solidariteit. Dit leidde tot een sterke gemeenschappelijke band en vriendschappen voor het leven: jaháji bhái (mannen) en jaháji bahin (vrouwen). Mathoora en Ramjanee hebben ongetwijfeld met elkaar gesproken, en niet in de laatste plaats over de slechte omstandigheden aan boord die hebben geleid tot 29 doden en ruim 80 zieken door vooral dysenterie. Daar moet de kiem van hun gevoel voor rechtvaardigheid gelegd zijn.
Mathoora en plantage Zoelen 1884
Direct na de ontscheping en medische keuring wordt Mathoora voor zijn contract van vijf jaar op 14 maart 1881 doorgestuurd naar de suikerplantage Zoelen aan de linkeroever van de Commewijnerivier in het district Commewijne. Door de slechte leef- en werkomstandigheden is het daar al lange onrustig. De eigenaar, de Nederlandse Handels Maatschappij, leeft het overeengekomen Immigratietraktaat uit 1870 tussen Engeland en Nederland niet na en houdt de kosten zo laag mogelijk (en de winst maximaal). De werktaken worden met opzet zo zwaar gemaakt dat het onmogelijk is binnen een bepaalde tijd daaraan te voldoen. Met als resultaat: het korten op het loon van 0,60 cent per dag (vrouwen 0.40 cent). Op de verplichte medische voorzieningen wordt bezuinigd : (…) 24 patiënten (…). Zij lagen allen op den blooten vloer zonder eenig bedden goed hoegenaamd. Verlofpassen die nodig zijn om klachten in te dienen bij de districtscommissaris worden stelselmatig geweigerd. De Britse consul Annesley in Suriname kaart de wantoestanden bij de koloniale overheid aan maar die kijkt weg.
Zeven jaar gevangenisstraf voor het opkomen voor rechtvaardigheid
Na verschillende incidenten – Mathoora protesteert tegen het geweld door gezagvoerder Catz en wordt in kromsluiting geboeid – komt het op 2 september 1884 tot een climax tegen de uitbuiting en de slechte behandeling. Als een groep arbeiders onder leiding van de 27-jarige Mathoora – hij is 1.74 en groot vergeleken met andere mannen – weer geen gehoor vindt met hun klachten bij districtscommissaris Jessurun, molesteren ze uit onmacht en frustratie hem en gezagvoerder Catz. Diezelfde dag arriveren 24 militairen om (..) de rust en orde zooveel mogelijk te helpen te herstellen. In totaal worden negentien (…) belhamels of opruiers(…) opgepakt. Naar de jarenlang herhaalde noodkreet van de contractarbeiders over de erbarmelijke omstandigheden op de plantage wordt niet geluisterd want (…) de eigenlijke oorzaak van muiterij (…) is pogingen tot ondermijning van het gezag (…). Mathoora wordt gezien als aanvoerder en wordt na de rechtzaak door het Hof van Justitie op 9 mei 1885 zwaar gestraft. Hij krijgt zeven jaar gevangenisstraf met dwangarbeid, waarvan de eerste twee jaar geboeid. Op 19 augustus 1905 gaat hij, ongetwijfeld gedesillusioneerd, via Demerara terug naar India.
Ramjanee en Janey Tetary, plantage Zorg en Hoop 1884
De 24-jarige Ramjanee, de jaháji bhái van Mathoora en net zo lang, heeft per 14 maart 1881 een vijfjarig contract op de suikerplantage Zorg en Hoop aan de rechteroever van de Commewijnerivier, niet ver van Zoelen. Vanwege ziekte – hij wordt na aankomst opgenomen in het Militair Hospitaal – arriveert hij daar een maand later, op 6 april.
De werk- en leefomstandigheden in Sri Ram Tapu zijn zwaar en hij leert mogelijk al snel Janey Tetary (contractnummer I/491) kennen. Zij is vier maanden eerder op 26 november 1880 gearriveerd, samen met haar eenjarige dochtertje Boodhoo Burfasun (I/492). Uit recent bronnenonderzoek blijkt haar grote sociale betrokkenheid, haar strijd tegen koloniale onderdrukking en uitbuiting en haar leiderschap.
Gezagvoerder A.G. Knott, verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken op de plantage, betaalde (…) gedurende eenige jaren aan immigranten voor sommige werken (…) minder loon, dan waarop zij volgens hun contract en het opgemeld tarief regt hadden. Deze uitbuiting werd verklaard met (…) die koelie (…) is in den regel vrij lui, onbetrouwbaar, onverschillig (…). Om de arbeiders te intimideren zorgde Knott door valse beschuldigingen ervoor dat velen zwaar werden gestraft met, bijvoorbeeld, dwangarbeid, boetes en (nog) minder loon. Ook weigerde hij de woonomstandigheden te verbeteren. De kleine, houten woningen stonden op laaggelegen en vochtige grond: Des avonds is het (…) niet uit te houden door de zwermen muskieten en mompieren en is aan geen slaap te denken.
50 gewapende militairen en 7 doden
Het onvermijdelijke gebeurt op 24 september 1884. Als Knott de opgeleverde werktaken afkeurt, ontploft de ingehouden jarenlange frustratie: de gezagvoerder wordt door vier arbeiders, waaronder Ramjanee gestompt en geslagen en in een trens gewond achtergelaten. Omdat het niet lukt de daders direct op te pakken stuurt gouverneur baron Van Heerdt tot Eversberg op 26 september een detachement van vijftig militairen onder leiding van luitenant Van Pesch naar de plantage. Ruim honderd arbeiders, waaronder veel vrouwen die op verzoek van Ramjanee door Janey Tetary zijn gemobiliseerd, staan met stokken klaar om tegenstand te bieden. Op bevel van de luitenant rukken de militairen op, maar ondervinden zoveel tegenstand – (…) bekogeld met stenen, flessen en droge stukken aarde (…) – dat wordt geschoten. Zeven Brits-Indische contractarbeiders worden dodelijk getroffen, waaronder de 28-jarige Janey Tetary. Dertig arbeiders worden gearresteerd en veroordeeld. Ramjanee krijgt voor zijn aandeel twee gevangenisstraf en een geldboete van fl. 12.
Ter herinnering aan Janey Tetary, haar strijd en haar ultieme offer, staat er sinds 2017 een standbeeld van haar op de hoek van de Grote Combéstraat en de Henck Arronstraat, op tweehonderd meter afstand van het monument voor Mathoora, Ramjanee en Raygaroo.
Jumpa Raygaroo en plantage Alliance 1902
De 18-jarige Raygaroo begint op 8 februari 1884 als veldarbeider op Zorg en Hoop, Commewijne. Hij komt daar ongetwijfeld Ramjanee en Janey Tetary tegen en moet met ze hebben gepraat over onder andere de slechte arbeidsomstandigheden. Een half jaar later is hij ooggetuige van de opstand en het bloedbad op 26 september. Of hij zelf heeft deelgenomen aan het protest is niet duidelijk. Hoewel de gebeurtenissen hem ongetwijfeld gevormd hebben, weerhoudt het hem niet om nog twee keer een contract van vijf jaar aan te gaan.
Zijn laatste contract is van 16 september 1897 op de suikerplantage Alliance. Nadat gezagvoerder Shedden voor verlof naar Europa is vertrokken, worden er door de waarnemend leidinggevende (…) aanmerkelijke verlaging der loonen (..) doorgevoerd. Dit leidt samen met de mishandelingen van de arbeiders door onder andere opzichter Abdoolah op 28 juni 1902 tot een massaal protest van 137 contractarbeiders die zonder toestemming van de gezagvoerder met hun klachten naar districtscommissaris op Frederiksdorp gaan. Na terugkeer wordt Raygaroo (…) hoofdopruier van de werkstaking (…) door politiemensen gearresteerd en vastgebonden. Als de arbeiders hem proberen te bevrijden, worden er zes schoten gelost. Dit escaleert tot een oproer met geweld naar onder anderen districtscommissaris Kremer en de waarnemend gezagvoerder. Het detachement van 26 militairen dat de volgende dag arriveert, houdt zich afzijdig en na bemiddeling is de werkstaking voorbij. De lonen worden iets verhoogd en er komt een andere gezagvoerder. Desalniettemin veroordeelt het Hof van Justitie Raygaroo voor (…) weerspannigheid door aantasting van een ambtenaar (…) tot zes maanden gevangenis.
Iconisch beeld Baba en Mai
Samen met Mathoora, Ramjanee, Raygaroo en Janey Tetary hebben alle Brits-Indische contractarbeiders gestreden voor en gewerkt aan een beter bestaan. Het beeld Baba en Mai (1994) op het Baba en Mai-plein aan de Kleine Combéweg – gemaakt door Krisnapersad Khedoe en de geuzennamen midden jaren zestig bedacht en op een kladje genoteerd door Moti Marhé – vertegenwoordigt hen allen, mannen en vrouwen.
In de loop van de jaren is Baba en Mai uitgegroeid tot hét immigratiemonument voor Hindostanen, het symbool van verzet, strijd, respect en dankbaarheid. In Kolkata (voorheen Calcutta), India staat sinds 2015 een Baba en Mai-monument, een initiatief van Aashna Kanhai, destijds ambassadeur van Suriname in India. Ook in Nieuw-Nickerie (2017), Nieuw-Amsterdam (2019) en Groningen (2023) prijkt Baba en Mai. En binnen afzienbare tijd volgt Den Haag met het iconische beeld.
Motilal Marhé (1943) is taalwetenschapper, neerlandicus, Sarnami- en Hindi-deskundige en kenner van de Surinaamse taalsituatie.
Eric Kastelein (1954) is historicus en auteur van het boek Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed (Sampreshan, 2023, 2de druk). Hij geeft lezingen in Nederland en Suriname en schrijft regelmatig voor de Ware Tijd, Parbode Surinaams Magazine, Hindorama en Dreamz World.
Foto’s: Eric Kastelein en Moti Marhé
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis