Hindorama

Let's get IN(fo)SPIRED!
  • NL
    • EN
  • HOME
  • NIEUWS
  • CULTUUR
  • LIFESTYLE
  • COLUMN
  • INTERVIEW
  • BIBLIOTHEEK
    • MIGRATIEGESCHIEDENIS
    • NEDERLAND
    • SURINAME
  • OVER ONS
    • CONTACT
    • VRIENDEN van HINDORAMA
    • ADVERTEREN
    • NUTTIGE LINKS | DOWNLOAD
INFOSITE

Tritiya prakriti oftewel het derde gender – Prof. Chan E.S. Choenni

dinsdag, 23 februari 2021 by Redactie Hindorama

Prof. Chan E.S. Choenni (emiritus hoogleraar)

In veel samenlevingen en culturen werd en wordt meestal ervan uitgegaan dat er onder de men­selijke soort slechts twee geslachten bestaan: man­­nen en vrou­wen. Man en vrouw verschillen in veel opzichten van elkaar, maar beide ge­slachten zijn ook com­plementair aan elkaar. Zij vullen elkaar aan en zijn nodig voor de voort­planting van de men­selijke soort. Voor het voortbrengen van het nageslacht is de geslachtsdaad nodig. In sommige gevallen wordt er de zogeheten in–vitro fertilisatie (IVF) toegepast; de mannelijke zaadcel en de vrouwelijke eicel worden bevrucht in het laboratorium en daarna ingebracht in de baarmoeder van de vrouw. Er vormt zich geleidelijk een foetus die zich daarna kan ontwikkelen tot een kind. Deze bevruchtingsmethode wordt echter in uitzonderlijke gevallen toegepast. Maar doorgaans wordt van vrouwen en mannen verwacht en vaak zelfs geëist in verband met de voortplanting, dat ze uitsluitend de andere sekse begeren op het gebied van erotiek en seksualiteit. De praktijk en ook steeds meer wetenschappelijke inzichten leren echter, dat er naast man en vrouw ook tussenvormen bestaan. Deze tussenvormen kunnen onder een algemene term worden geschaard. In het oude India en meer in het bijzonder in de Vedische periode (ruwweg de periode 2.500 voor Christus tot 500 na Christus) was er sprake van acceptatie van de tussenvormen i.c. de andere vormen van seksuele aantrekking. Er werd in het Sanskriet -de klassieke taal van India- een ver­zamel­term voor gebruikt, namelijk Tritiya prakriti. Dit kan vertaald worden als het derde geslacht. Als wij een eigentijdse term gebruiken dan kan de Tritiya prakriti het beste worden vertaald met het derde gender.

Hindostaanse vertegenwoordiging op Gayparade in Utrecht.

Ik kom straks terug op de Tritiya prakriti. Eerst licht ik in dit artikel de verschillende tussenvormen of ver­schijningsvormen van het derde gender kort toe. Daarna worden de opvattingen in de Vedische periode behandeld. Het is goed dat iedereen kennisneemt van deze inzichten en in het bijzonder Hindostaanse Surinamers. In de Hindostaanse gemeenschap was en is nog steeds sprake van minder acceptatie van het derde gender. Er heerste een repressief klimaat, waardoor vooral derde gender Hindostaanse mannen soms zelfdoding kozen als oplossing. Terwijl juist hindoes tolerant zouden moeten zijn, gelet op de opvattingen binnen het hindoeïsme. Ik geef enkele voorbeelden van zelfdoding en sta daarna kort stil bij de acceptatie van het derde gender bij Creoolse Surinamers. Ik sluit af met een model over reactiepatronen bestaande uit vijf fasen dat inzicht biedt in en de bevordering van acceptatie van het derde gender.

Heteroseksueel en homoseksueel
In veel samenlevingen en culturen wordt er -zoals gezegd- van uitgegaan dat er slechts twee geslachten bestaan, namelijk mannen en vrouwen. Wanneer mannen en vrouwen elkaar seksueel begeren zijn zij heteroseksueel. Dat staat bekend als heteroseksualiteit. Maar de praktijk leert dat niet iedereen zo in elkaar zit. Er zijn mannen en vrouwen die uitsluitend het eigen geslacht begeren en daar eventueel seksuele omgang mee hebben; zij zijn homoseksueel. Dat wordt homoseksualiteit genoemd. Strikt genomen is iedereen die zich aangetrokken tot hetzelfde geslacht dus een homoseksueel. Maar door de tijd heen is dit begrip verengd tot uitsluitend mannen. Een man die zich seksueel aangetrokken voelt tot mannen wordt als homo(seksueel) beschouwd. Bij zulke mannen wordt de term homo’s gebruikt. Vrouwen die alleen vrouwen begeren en daar seksuele relaties mee onderhouden worden lesbo’s/lesbiennes genoemd. Zij zijn lesbisch.

Er bestaan echter nog meer tussenvormen. Zo zijn er vrouwen die zowel mannen als vrouwen begeren en daar seks mee hebben; die zijn zogeheten biseksuele vrouwen. De mannen die zich zowel op vrouwen als op mannen richten en seksuele relaties met hen hebben noemen wij biseksuele mannen.
Maar er zijn ook personen die voelen dat zij tot het andere geslacht behoren, terwijl hun lichamelijke kenmerken wijzen op het tegengestelde. Terwijl betrokkene een mannelijk lichaam heeft, voelt hij/zij zich vrouw. Of omgekeerd: iemand heeft een vrouwelijk lichaam maar voelt zich man. Deze personen worden transgenders / transseksuelen genoemd. Tegenwoordig zijn er mogelijkheden om je als transgender te laten ombouwen tot het gewenste geslacht. In het Medisch Centrum van de Vrije Universiteit in Amsterdam bijvoorbeeld vinden zulke operaties plaats.

Wedica Premchand kwam er voor uit dat zij op vrouwen valt. www.hindoestaansenqueer.nl

Mensen met geslachtskenmerken van beide seksen heten hermafrodieten; bijvoorbeeld met borsten en een penis. Tenslotte zijn er derde genders die zich extra opzichtig kleden en zich ook extra opzichtig gedragen om de ‘genderdiversiteit’’ te benadrukken. Deze personen worden travestieten genoemd. Als ver­zamelterm werd in Nederland de afkorting LHTB gebruikt of de Engelse afkorting LGBT (Lesbian, Gay, Biseksual, Transgender). In België werd de afkorting Holebi’s gebruikt. Holebi is een samentrekking van de termen homoseksueel, lesbisch en biseksueel.

LGBTQIA: een lastig uit te spreken afkorting
De laatste jaren is het allemaal echter nog ingewikkelder geworden. Mede door het toegenomen acceptatie­klimaat in de Westerse wereld en toenemende tolerantie in de zin dat iedereen zich mag uiten en gedragen zoals hij of zij zich voelt, zijn andere tussenvormen te ontwaren. Deze bestonden natuurlijk altijd al, maar werden verdrongen. Nu manifesteren zij zich ook en eisen hun plaats op en de zichtbaarheid en variatie in genderdiversiteit is toegenomen.
Queer is een parapluterm voor onder andere homo­seksualiteit en/of travestie, maar ook  mensen uit de punkscene identificeren zich vaak als queer. De term is meestal bedoeld om zich af te zetten tegen de standaard heteronorm en trekt tegelijkertijd elk mogelijk hokje, zoals de categorie LHBT in twijfel. Queers zien het geslacht/gender meer als fluïde, namelijk als de overgang tussen man en vrouw.

Dan is er de I is van interseksueel in opkomst. Iemand met een intersekse-conditie heeft zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken. Bij intersekse vertoont een lichaam zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken. Maar zij zijn niet hetzelfde als hermafrodieten, want de geslachtsorganen zijn niet volgroeid.
Tenslotte is er A van Aseksualiteit. Dit gaat niet over de eigen sekse, maar slaat op mensen die weinig tot geen behoefte hebben aan seks, de aseksuelen.

Het derde gender
Om al deze groepen die niet sec man of vrouw zijn (de zogenaamde hetero’s) gezamenlijk te benoemen is een bruikbare verzamelterm nodig. Het gaat hierbij om personen en groepen die in meer of mindere mate worden buitengesloten i.c. gediscrimineerd op basis van hun (seksuele) geaardheid, uitingsvormen en gedrag. Meestal moeten zij in bepaalde culturen en samenlevingen een ‘dubbel’ leven leiden om zodoende hun natuur recht te doen en om geaccepteerd te worden door hun omgeving. Ik stel voor de term het derde gender te gebruiken, namelijk de vertaling van Tritiya prakriti. De term het derde gender zal sommigen die zich tot deze verzamelcategorie worden gerekend niet aanspreken. Dat mag. Maar ik gebruik deze term om analytische redenen en omdat het goed hanteerbaar is om het vraagstuk van de non- acceptatie en discriminatie van het derde gender aan te vatten. Bovendien zijn bijvoorbeeld diegenen die homo of lesbisch zijn en menen dat zij niet in een categorie met transseksuelen en/of hermafrodieten kunnen worden geplaatst onbewust bezig deze groepen uit te sluiten of te discrimineren en omgekeerd. De term derde gender is vooral ook een alternatief voor de LGBTQIA. Dat is immers een lastig uit te spreken afkorting. LGBTQIA kan bovendien lastig in het meervoud worden gebruikt, terwijl het meervoud het derde gender is de derde genders, namelijk personen die tot het derde gender behoren.

Omvang en oorzaken
De acceptatie van het derde gender kan worden bevorderd door een goed inzicht te verwerven in de oorzaken. De mate waarin het derde gender zich kan manifesteren of niet, hangt af van de cultuur en codes van de gemeenschap waarin deze zich beweegt. In sommige gemeenschappen is er meer onderdrukking dan in andere. Vaak is er angst voor de moraal of norm. Denk aan het Bijbelse Sodom en Gomorra en de vernederende term sodomie voor anale seks. En niet onbelangrijk: de voortplanting en groei van de bevolking wordt bedreigd, menen velen door het accepteren van de anders geaardheid. In bepaalde gemeenschappen wordt seks immers uitsluitend beschouwd als middel tot voortplanting. Seksueel genot wordt dus niet als zodanig erkend!

Naast de omvang van het derde gender bestaat er ook twijfel over het ontstaan ervan. Zoals eerder gesteld heeft wetenschappelijk onderzoek aangetoond dat er genetische oorzaken zijn. Het geslacht wordt dus vooral bepaald door de genen, afkomstig van de (voor)ouders. Daarnaast is het ook zo dat onder sommige ogenschijnlijk 100% hetero’s -mannen en vrouwen-  in meer of mindere mate hormonale kenmerken voorkomen van het andere (tegengestelde) geslacht. Met andere woorden: de afbakening tussen man en vrouw is niet zo rigide. Er is een vloeiende overgang en er bestaan ook tussenvormen.
In alle culturen en gemeenschappen komt het derde gender voor, maar ook in verschillende historische perioden. Naar schatting lijkt circa 5-10% van de wereldpopulatie, dus ook van elke grote populatie te behoren tot het derde gender. Over de percentages kan wel getwist worden, maar dat is in dit stadium niet zo’n probleem. Gaandeweg zal de voortschrijdende wetenschap inzake DNA en dergelijke meer duidelijkheid hierover verschaffen.
Naast de genetische oorzaken spelen ook de opvoeding en de sociale omstandigheden een rol. Punt van discussie is vooral hoe het een zich tot het ander verhoudt. Dit komt overeen met de discussie over de bepaaldheid van intelligentie, bekend als het nature (natuur) versus nurture (opvoeding)’ debat. Wordt het derde gender genetisch bepaald of door juist door opvoeding of door beide? Zo ja, in welke verhouding? De wetenschap zal in de toekomst hierover meer dui­de­lijkheid verschaffen.

Het moge duidelijk zijn dat er bij het derde gender steeds meer het besef doordringt dat er niet zozeer of eigenlijk geen sprake is van een ziekte of een modegril, maar dat ook genetische factoren ten grondslag liggen aan deze seksuele geaardheid.

De 4 Veda’s

Tritiya prakriti
De term derde geaardheid werd gebezigd in de Vedische tijd in het oude India. In India wordt het derde geslacht/gender wettelijk erkend. Ook in Nepal is het derde geslacht/gender wettelijk erkend. In het oude India dat een hoge beschaving had, was al nagedacht over dit vraagstuk. In de historische periode bekend als de Vedische periode was er grote tolerantie tegenover de tussenvormen. In de Vedische tijd in India werd de term Tritiya prakriti gebruikt om deze groep te duiden. Tritiya betekent derde. Prakriti betekent natuur. Dus letterlijk de derde natuur/geaardheid. Hetero mannen zijn pums-prakriti. Hetero vrouwen zijn stri-prakriti.
De mannelijke variant onder de transgenders / transseksuelen werden shanda genoemd en de vrouwelijke variant heet shandi. Voor lesbo’s werd de term svairini gehanteerd, voor de homo’s maithunam pumsi. Op de biseksuelen was de term paksha van toepassing. Tenslotte refereert de term kami aan het genieten van seksualiteit in verschillende vormen, maar ook aan biseksuelen. Mensen met geslachtskenmerken van beide seksen, de zogeheten hermafrodieten werden hijra genoemd.

Erotische beelden in Khajuraho (India)

In het oude India was men dus minder preuts. Een van de zeven delen van de Kama Sutra (uit derde eeuw na Christus) richt zich speciaal op (het vieren van) de liefde en de geslachtsdaad (maithuna) in al zijn ver­schij­ningsvormen. Ook het boek Koka Shastra (uit de twaalfde eeuw) en de verschillende erotische beelden in Khajuraho (gelegen in de deelstaat Madhya Pradesh in India) zijn indicaties voor de tolerantie en acceptatie van het derde gender.

Opvattingen binnen het Hindoeïsme
Zowel in het oude India als heden ten dage was en is er sprake van een relatief tolerante houding tegenover het derde gender. Het Hindoeïsme is een veelvormige levenswijze en levensbeschouwing. Evenals alle gods­diensten benoemt het Hindoeïsme seks na het huwelijk (tussen man en vrouw) als ideaalbeeld.

Maar moeten wij op basis van dit ‘ideaal’ andere seksuele relaties ontkennen c.q. niet accepteren?
Omdat bij Hindostanen en in het bijzonder bij de hindoes in Suriname en Nederland het acceptatieklimaat tegenover het derde gender te wensen overlaat, zijn de religieuze opvattingen in dit verband zeer belangrijk. Vanwege het moreel kader in de beoordeling van personen die ‘anders’ geaard zijn oftewel het derde gender, staan wij stil bij enkele relevante opvattingen. Seks met hetzelfde geslacht (samalingamaithuna), homoseksualiteit (samakoraki) en anale seks (Gudamaithuna) zijn verschijnselen die vragen om een moreel standpunt.

 De meest gezaghebbende literatuur -de vier Veda’s- prediken tolerantie en respect jegens iedereen. Alle typen mensen behoren tot de menselijke familie (Vaisu deva kutumbakam: alle mensen vormen één familie). Je mag niemand, dus geen enkel mens haten, negeren of discrimineren. Twee mantra’s uit de Yajurveda zijn hierbij veelzeggend:

“Hij die in alle schepselen en materie Het Hoogste Wezen ziet en het Hoogste Wezen in alle schepselen en materie, zal jegens geen enkel wezen enige kwaadwilligheid in zich dragen “(Yajurveda: 40.6).

“Wanneer een verlicht persoon de kennis van Brahman (=God) heeft verkregen dan is voor hem de eenheid en omarming van alle schepselen als grondoorzaak” (Yajurveda: 40.7).

Ook in het grootse epos Mahabharata treedt de goddelijke Arjuna in de rol Brihannala op als een transseksueel. In de Hindoe mythologie komt homo­seksualiteit eveneens voor.

Godin Bahuchara Mata (India) is heilig voor o.a. eunuchen, transgenderisten en homo’s.

Op grond van naastenliefde (maitriprema) moeten wij degenen behorend tot het derde gender juist opnemen in de gemeenschap met inachtneming van zijn/haar geaardheid. Moet een homo die bij wijze van spreken aids heeft opgelopen en spoedig zal sterven, hulp en begeleiding krijgen bij dit proces? Het antwoord is ja!

In het huidige India bestaan samenlevingsverbanden van transseksuelen (de hijra’s en eunuchen –dat zijn mannen wier geslachtsdelen zijn gecastreerd). Ze ontwikkelen een baard als “man”, maar scheren zich dagelijks om hun gezicht zo glad mogelijk te houden. Het hoofdhaar wordt zo lang mogelijk gelaten (door het te laten groeien) en gevlochten in een lange staart. De hijra’s kleden zich als vrouw. Er zijn ook personen die qua uiterlijk op een vrouw lijken, maar van wie het geslachtsdeel is misvormd. Zo iemand is geen man maar ook geen ‘volwaardige’ vrouw. Zij heeft wel borsten en het uiterlijk van een vrouw.
Mensen behorend tot het derde gender, zoals transseksuelen/transgenders worden in India normaal geaccepteerd. Er worden zelfs bovennatuurlijke krachten aan hen toegekend. Zij zijn artistiek en treden vaak in het openbaar op. Hoewel personen van hetzelfde geslacht niet voor nageslacht kunnen zorgen, blijven ze bij elkaar vanwege de wederzijdse aantrekkingskracht.

Volgens de Veda’s is het Goddelijk Wezen (Paramatma) in alle schepselen aanwezig. Daarom moeten wij alle vormen van seksuele betrekkingen en uitingen accepteren. Wij horen dus alle samenlevingsrelaties te accepteren. Discriminatie op grond van seksuele geaardheid is dus uit den boze. Kortom: het Hindoeïsme gebiedt ons geen enkele levensvorm en samen­levingsvorm te negeren of te discrimineren. God ontfermt zich over een ieder. God discrimineert niet. De Hindoe Dharma leert dat mensen elkaar respectvol moeten behandelen zonder aanzien des persoons. Wil je respect ontvangen dan dien je anderen, ongeacht hun seksuele geaardheid, respectvol tegemoet te treden. God heeft een ieder lief en in ieder wezen huist God. Niemand moet worden buitengesloten of voor eeuwig verdoemd.

Acceptatie  onder Hindostanen in Suriname
Door een tekort aan vrouwen in en na de contracttijd (1873-1920) schijnt tot op zekere hoogte acceptatie van homoseksualiteit te hebben bestaan tot ongeveer 1940. In al deze gevallen werd zelden gesproken over homo­seksualiteit.
Tijdens mijn onderzoeken in Suriname en in Nederland heb ik echter gemerkt dat het derde gender i.c. homoseksualiteit een zeer gevoelig thema is. Men wil er niet over praten en vaak wordt het verdrongen of gewoon ontkend. En ook de derde genders zelf willen vaak geen ruchtbaarheid geven aan hun anders geaardheid. Het is bijvoorbeeld welhaast onmogelijk om Hindostaanse derde genders bereid te vinden om herkenbaar op radio of televisie hun verhaal te doen. Er is sprake van angst voor de familie en de reputatie van de familie. Er is veel valse schaamte en soms wordt zelfs beweerd dat de familie is vervloekt wanneer iemand van het derde gender tot hun familie behoort. Er is daarom ook heel weinig literatuur op dit terrein beschikbaar. Een van de weinige boeken die zijn gepubliceerd is Verboden Liefde van Sandew Hira gepubliceerd in 2011 en uitgegeven door Amrit. Verder is er een studie van C. Nanhoe & J. Omloo getiteld Tussen liefdevolle omarming en resolute verstoting. Acceptatie van homoseksualiteit onder Surinaamse Hindustanen in Nederland. Dit boek is gepubliceerd in 2017 en uitgegeven door uitgeverij Stili Novi.

Verschil in houding
Binnen de Hindostaanse gemeenschap is er echter verschil in de houding tegenover derde gender vrouwen  en derde gender mannen.  lk heb geen gegevens gevonden over Hindostaanse vrouwen die zelfdoding als oplossing hebben gekozen omdat ze lesbisch waren. Misschien was er meer tolerantie ten aanzien van vrouwen omdat zij niet per se hoefden te zorgen voor het nageslacht van de familie van haar eigen ouders. Er was wel sprake van verstoting. Het waren de zonen die de plicht hadden te zorgen voor uitbreiding van de eigen familie. Immers, de familienaam moest worden voortgezet via de zonen, dochters werden vroeger beschouwd als ‘paraya dhan’ (het bezit van de ander). Waarschijnlijk konden Hindostaanse vrouwen hun seksuele voorkeur ook beter camoufleren en managen. Bovendien bestonden ook gelegenheden voor Hindo­staanse vrouwen om gelegitimeerd uiting te geven aan vrouwenvriendschappen.
Matkorva of Matikor, een feest dat uitsluitend voor vrouwen was bestemd (voorafgaand aan de huwelijksceremonie) was bij uitstek een gelegenheid voor vrouwen om uiting te geven aan (eventuele) lesbische gevoelens. Zo verkleedden sommigen zich als man en maakten elkaar het hof met behulp van niets verhullende liedteksten.

Ik heb meegemaakt als jeugdige tijdens een matkorva  dat zo’n ongetrouwde tante de hoofdrol had.

Sommige vrouwen bleven ook alleenstaand en werden bijvoorbeeld kinderoppas. De zogeheten ongetrouwde tante, die vaak als kinderoppas fungeerde.

Homoseksuele mannen en travestieten vervulden in Suriname de rol van nacania (danseres) en speelden de vrouwenrollen in toneelstukken. In het culturele leven waren deze als het ware gelegitimeerde rollen voor mensen van het derde gender. Er is overigens meer onderzoek gewenst naar de rol van nacania’s in het vroegere Suriname. Opvallend was dat na de jaren dertig nauwelijks openlijk werd gesproken over homo­seksualiteit omdat er een repressief klimaat de overhand kreeg.

Soender Hira en zoon Kishan Londa ke nac (archief: Sampreshan/Hindorama)

Voorbeelden
Omdat er weinig voorbeelden over homoseksualiteit onder Hindostanen en zelfdoding zijn gedocumenteerd, geef ik enkele persoonlijke voorbeelden. Achteraf beschouwd was een van de deel van de zelfdodingen, die ik heb meegemaakt te wijten aan de non-acceptatie van het derde gender.

Zo heb ik meegemaakt tijdens vakantie op het platteland (vakantie khai, heette dat voor Sahariya’s -de stedelingen) dat een homoseksuele hindoe jongen tot zijn elfde de rol als homoseksueel kon spelen. Wij speelden toneel (natak) en hij was altijd de nacania (Kanchani of Taifa). Ik vernam tot mijn schrik dat hij op twaalfjarige leeftijd door zelfdoding (inhaleren van gasoline!) een eind aan zijn leven maakte.

Een andere -hoogstwaarschijnlijk- homoseksuele hindoe jongeman heeft zich van kant gemaakt door zich op te hangen, omdat hij niet wilde trouwen.

Hetzelfde deed een Hindostaanse homoseksuele moslim jongeman nadat zijn moeder bij terugkeer van de Hadj (bedevaart) uit Mekka hem de huid vol had gescholden. Deze jongeman zong meestal droevige liederen en raakte het laatste jaar van zijn leven aan de drank. Hij zong vaak melodramatische liederen van de zanger Mukesh, te vergelijken met de ‘begging’ songs van Otis Redding. Hij hing zich op in zijn kamer.

In een ander geval had een lieve jongeman plotseling op zijn 17de verjaardag tot ontsteltenis van de familie en buurtgenoten zich opgehangen.

Maar hoogstwaarschijnlijk zij de meeste Hindostanen toen behorend tot het derde gender getrouwd als gevolg van sociale druk in de Hindostaanse gemeenschap. Ze hebben of hun gevoelens moeten camoufleren of een ‘dubbelleven’ moeten leiden. Het was gemakkelijk om te doen alsof men het niet wist. De ‘anders geaardheid’ werd gewoon verzwegen. Een uitvlucht was ook om als brahmacarya (celibatair) door het leven te gaan.

In Nederland bleek ook dat acceptatie van derde genders in de Hindostaanse gemeenschap grotendeels ontbrak. Uit mijn surveyonderzoek onder 300 Hindoejongeren uitgevoerd in 1997-1998 bleek dat slechts een derde van deze jongeren homoseksualiteit accepteerde. Ik had tijdens een eerder onderzoek, namelijk onder Surinaamse dienstplichtigen begin jaren negentig gemerkt dat enkele Hindostaanse jongemannen homo’s waren. Eén van de Hindostaanse respondenten uit Noord Nederland pleegde zelfmoord door voor de trein te springen. Uit een survey onderzoek onder 300 Hindostaanse ouderen in 2007-2008 bleek dat slechts een vijfde (19,7%) meende dat homoseksualiteit niet als een probleem moest worden beschouwd. Dus de grote meerderheid vond homoseksualiteit een probleem.

Studiedag in Den Haag op 13 november 2010
Ruim 10 jaar geleden ontstond er openlijke discussie over homoseksualiteit in de Hindostaanse gemeenschap en de reactie daarop. Er waren enkele zelfdodingen geweest en enkele Hindostaanse derde genders kwamen in de publiciteit. Er werd op 13 november 2010 een studiedag georganiseerd in Den haag door de stichting Rainbow die zich bezig hield met dit vraagstuk. Ik werd gevraagd een lezing te geven over het onderwerp Hindostanen en homoseksualiteit.
Opvallend was dat er meer dan 100 personen toegezegd hadden aanwezig te zijn, maar slechts ruim 30 personen kwamen opdagen. Velen lieten dus verstek gaan; hoogstwaarschijnlijk vanwege valse schaamte. De bijeenkomst werd afgesloten met het optreden van een Bhaithak gana groep onder leiding van de ustad en dholmaster Chedie. Ook was aanwezig de prominente advocaat Gerard Spong aanwezig. Er bestaat een Verslag Hindostanen en homoseksualiteit, gepubliceerd in 2013 door Stichting Rainbow Den Haag.

Enkele ruimdenkende pandits hebben destijds be­grip­volle standpunten ingenomen en compassie gevraagd. Pandit Attry Ramdhani (Karmavadi Sanatan) en Suruj Biere (Arya Samaj) hebben zich openlijk uitgelaten over dit vraagstuk en begrip gevraagd. Niet iedereen kan en wil echter een dubbelleven leiden. Enkelen zoals Shaksi Gopal kwamen openlijk uit voor hun homoseksualiteit via de Hindoe homo website.

Toename acceptatie
Hoe is het gesteld met de acceptatie van homo­seksualiteit in de Hindostaanse gemeenschap in Nederland de laatste jaren?
De acceptatie van homoseksualiteit onder de Surinaamse gemeenschap in Nederland lijkt te zijn toegenomen. Uit gegevens van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) blijkt dat in 2014 het overgrote deel (86%) van de Surinamers in Nederland vond dat homoseksuele mannen en lesbische vrouwen hun leven moeten kunnen leiden zoals zij dat willen. Er is daarin niet veel verschil in opvatting tussen eerste generatie en de tweede generatie (n Nederland geborenen). Ook vond 61% het goed is dat LHBT’s i.c. derde genders met elkaar mogen trouwen. Personen onder de 40 jaar waren iets toleranter: 67% vindt het geen probleem, tegen 56% van de oudere leeftijdsgroep ( boven 40 jaar). Daarnaast geeft een minderheid (34%) aan het een probleem te vinden wanneer hun kind een vaste partner zou hebben van hetzelfde geslacht. Reacties van Surinaamse scholieren op homoseksualiteit in de openbaarheid zijn echter -net als bij andere groepen scholieren vaak negatief. In het bijzonder als het gaat om twee zoenende jongens; 56% van de scholieren geeft aan dit vies te vinden. Wanneer het twee meisjes betreft, ligt de non-acceptatie op 29%. Ongeveer tweederde van de scholieren staat ervoor open om homoseksuele jongens en lesbische meisjes in hun vriendenkring op te nemen.

Er ontbreken recentere onderzoeksgegevens en er is dus weinig over te zeggen over de huidige ontwikkelingen.

Recent heeft een homoseksuele Hindostaanse jongeman behorend tot een liberale familie zelfdoding toegepast. Hoewel hij wel geaccepteerd werd en met zijn Hollandse vriend met wie hij samenleefde familiefeesten bezocht, heeft hij toch deze drastische stap gezet. Toen hij met vakantie in het buitenland was, is hij in zee gestapt en opzettelijk verdronken.

Blijkbaar is acceptatie door familie niet voldoende, maar de relevante omgeving moet betrokken zijn bij de acceptatie. Er was en is nog steeds valse schaamte binnen de familie. Erger nog: kwaadsprekers hebben het zelfs over een vloek en willen niet in zo’n familie trouwen vanwege de grote kans op het ontstaan van homo­seksualiteit in de volgende generaties. Interessant is dat in India personen van het derde geslacht juist een belangrijke functie hebben op religieuze bijeenkomsten. Bij de geboorte van een kind worden zij uitgenodigd om het kind te zegenen.

Chan Choenni, Gerard Spong, Mitra Rambaran en Ricardo Lemmers op de studiedag (13 nov. 2010).

Acceptatie onder Creolen
De onderdrukking en verstoting binnen de Hindostaanse gemeenschap in Suriname leidde tot veel verdriet. In het ergste geval zelfs tot zelfdoding. Gelukkig bood emigratie voor sommigen uitkomst. De Surinaamse gemeenschap is divers samengesteld en binnen de verschillende bevolkingsgroepen is er sprake van variatie in de acceptatie. Bepaalde vormen worden meer geaccepteerd dan andere vormen. Zo is de lesbische relatie, de zogeheten mati relatie en de praktijk het ‘mati spel of mati werk’ binnen de Creoolse (in het bijzonder de Afro-Surinaamse gemeenschap) van oudsher geaccepteerd. Vooral in Paramaribo was er sprake van een overschot aan Creoolse vouwen ten opzichte van Creoolse mannen. Binnen de Javaanse gemeenschap waar van oudsher tolerantie heerst voor ‘anders geaardheid’ lijkt homoseksualiteit een gering probleem te zijn. Hoe het is gesteld met de acceptatie van homoseksualiteit in het aantal groeiende Marrons is (mij) niet bekend. Onderzoek hiernaar is gewenst.
Tijdens mijn jeugd in Suriname in de jaren vijftig en zestig werd zelden gesproken over homoseksualiteit. Ik had destijds nauwelijks een goed besef van homoseksualiteit. Toen ik op de middelbare school zat ging ik af en toe op de fiets naar de Waterkant van Paramaribo om daar te verpozen (een ‘kiek te nemen’) onder de schaduw van de amandelbomen. Zo zat ik in 1970 op een van de zitbanken aan de Waterkant. Een aardige oudere Creoolse man kwam naast mij zitten. Ik werd door hem aangesproken. Wij keuvelden wat en ineens wees naar een lange vrij knappe man die langsliep. “Luku (Kijk), deze man laat zich in zijn bil naaien door andere mannen. Het is een morserij‘. Ik was geshockt: niet alleen door wat hij opmerkte, maar ook dat hij dit liet ontvallen tegenover mij op grove wijze. Ik kon toentertijd mij geen goede voorstelling van maken. Ik vond dit ‘vies’ en onnatuurlijk. Ook twee andere voorbeelden zijn veelzeggend. Als schoolkinderen ‘terroriseerden’ wij een homoseksuele man wanneer hij toevallig na schooltijd langs onze lagere school liep. Wij schreeuwden ‘boeler’ en renden joelend achter hem aan. Die arme man had geen leven. Een andere keer hoorden wij het gerucht dat een man ‘die geen penis had’ was komen wonen in een naastgelegen huurhuis. Wij -opgewonden schoolkinderen- omsingelden zijn huis en onder luid geraas riepen wij allerlei verwensingen in het Sranan. Deze arme man werd gedwongen te verhuizen. En het erge was: niemand greep in en riep de opgewonden kinderen tot orde.

Acceptatie van homo’s schijnt vooral een probleem te zijn, omdat de mannelijkheid wordt betwist. Zo werden soms Creoolse jongemannen die homo’s waren naar gebedsgenezers gebracht om te genezen. Overigens is in Suriname in dit verband het een en ander veranderd. Er wordt openlijker gesproken over homoseksualiteit i.c. het derde gender en lijkt de acceptatie van homo­seksualiteit in Suriname toe te nemen. Ook het zogenoemde ‘coming out’, het naar buiten brengen van je seksuele geaardheid is mede daardoor gemakkelijker geworden. Het praktiseren ervan -bijvoorbeeld twee mannen die gearmd in verliefde pose lopen– is echter nog steeds niet algemeen aanvaard. Er zijn verschillende organisaties in Suriname actief om de acceptatie te bevorderen en ook in Nederland zijn Surinaamse organisaties actief in dit verband.

De vijf Fasen: UTERAW
Ik sluit dit artikel af met reactiepatronen op derde genders. Wat betreft de verhouding tot en waardering van per­sonen die zich tot het derde gender rekenen, kunnen we bij personen behorend tot de twee andere genders, namelijk bij de heteroseksuelen bepaalde reactiepatronen signaleren. Deze reac­tie­patronen zijn deels gestoeld op de dominante moraal binnen een gemeenschap. De religieuze opvattingen spelen daarbij een rol. Wij kunnen globaal vijf fasen onderscheiden wat betreft de reactiepatronen. Om deze opeenvolgende fasen goed te kunnen onthouden kan het acroniem UTERAW worden gebruikt. UTERAW betekent (als de U als oe wordt uitgesproken) in het Sarnami (de moedertaal van Hindostanen) kom naar beneden of daal af!  Vrij vertaald houdt dit in dat men zijn veroordelende moraal en afwijzing van het derde gender moet laten varen. Het betekent ook ‘kom uit de kast’/toon jouw geaardheid (coming out):

  • De Uitsluitingfase (1).
    In de uitsluitingfase wordt de anders geaardheid niet erkend, laat staan geaccepteerd dat er een derde gender bestaat. Homoseksualiteit wordt bijvoorbeeld als een afwijking of als ziekte of zelfs als vloek van GOD beschouwd. Men schakelt soms genezers in. Er bestaan nog steeds “homo-healers”. Er zijn ook praktijken bekend waarbij de betrokkene een ‘wassi’ (ritueel -kruidenbad) krijgt (opgedrongen) om de ziekte of afwijking te bezweren. Velen staan vijandig tegenover de uitingsvormen van derde genders, omdat die als bedreigend en demoraliserend worden be­schouwd. Vaak worden derde genders geïsoleerd en genegeerd. Erger nog: sommigen worden door maatschappelijke druk welhaast gedwongen (als zij bijvoorbeeld niet kunnen emigreren) zichzelf te elimineren (zelfdoding). “Je hebt onze familie te schande gemaakt”. Voor mij besta je niet meer”; “Je hebt onze ijjat (eer) te gronde gericht. Voor mij ben je dood”, zijn enkele gesignaleerde reacties. De meest verwerpelijke reactie is dat men stelt dat het een gevolg is van een negatief karma (‘lot’) of dat er een vloek zou rusten op de familie waartoe de persoon van het derde gender behoort.
  • De tolerantiefase (2)
    In de tolerantiefase worden derde genders weliswaar gedoogd, maar wordt van hen verwacht dat hij/zij de eigen geaardheid zoveel mogelijk camoufleert. Velen hebben veelal de oplossing waarbij betrokkene een bepaalde rol speelt. Men wordt danser(es), travestiet, monnik, clown, kunstenaar en/of een zonderling. Hij/zij wordt als een bijzonder persoon beschouwd. Door de bijzondere rol wordt gelegitimeerd dat men anders mag zijn. Vaak is de omgeving aardig tegenover betrokkene en soms wordt deze persoon ook wel een beetje zielig gevonden. Er is ook sprake van valse schaamte onder familie en vrienden. Coming out/uit de kast komen moet op een verhulde wijze plaatsvinden.
  • De erkenningsfase (3)
    In de erkenningsfase begrijpt men dat de anders geaardheid geen afwijking of ziekte is, maar genetisch en/of sociaal bepaald. De persoon mag uitkomen voor zijn/haar geaardheid en (seksuele) voorkeur (uit de kast komen/coming out). Maar dat moet ‘low profile’ geschieden. Het liefst gecamoufleerd en men moet er niet mee te koop lopen. Homoseksuele mannen en lesbiennes moeten ‘t liefst trouwen en ‘gewoon meedoen’. Stilzwijgend weten velen dat deze personen anders geaard zijn, maar men doet alsof betrokkene hetero is. Velen stappen dan ook in het huwelijksbootje en het komt ook voor dat de kinderen in zulke huwelijken van andere (buitenechtelijke) partners zijn. De anders geaarde ouder zorgt wel voor de kinderen. Sommigen komen op latere leeftijd uiteindelijk toch uit voor hun geaardheid. Velen in Nederland, behorend tot het derde gender, kunnen hun levensstijl vooral binnen de autochtone gemeenschap etaleren (men bezoekt bijvoorbeeld homo party’s). In de eigen gemeenschap weet men dat betrokkene anders is, maar er wordt verder onverschillig gedaan of geen aandacht besteed aan de leefwijze van deze persoon.
  • De acceptatiefase (4)
    In de acceptatiefase worden de uitingsvormen van het derde geslacht als “normaal’ beschouwd. Kenmerkende uitspraken zijn bijvoorbeeld:  “God heeft je zo gemaakt. Wij zijn allen kinderen van God. Het is nu eenmaal zo. Je moet ermee leren leven. So what. Je mag of moet gewoon jezelf zijn”.

Weliswaar is er sprake van acceptatie, maar er wordt niet te veel exposure verwacht. Betrokkenen moeten zich inhouden voor wat betreft de uitingsvormen omdat het ontwrichtend zou kunnen werken op de moraal en de sociale stabiliteit in een gemeenschap. Leden van de het derde gender worden weliswaar niet meer negatief bejegend maar er blijven soms onzichtbare vormen van uitsluiting en discriminatie bestaan.

  • De waarderingsfase (5)
    In de laatste fase worden leden van het derde gender erkend als volwaardig deel van de samenleving en volwaardige mensen. De instituties discrimineren en sluiten deze groep op geen enkele wijze uit. Gay pride en andere manieren van exposure worden niet als verloedering en exhibitionisme ervaren. Er vindt geen beoordeling en veroordeling van het derde gender plaats. Het klimaat om voor je geaardheid en voorkeuren uit te komen is optimaal. En ook de levensstijl die daaruit voortvloeit wordt totaal geaccepteerd. Iedereen mag zich zichzelf zijn en wordt gewaardeerd als uniek wezen.

Deze fasen lopen in elkaar over en zijn vloeiend. Deze fasen zijn opeenvolgend, maar bepaalde fasen kunnen soms worden overgeslagen door externe invloeden. Bijvoorbeeld door migratie naar samenlevingen waar de dominante moraal zich in een andere fase bevindt. Of in regio’s waar het derde gender meebepalend is voor de dominante moraal, zoals in het centrum van Amsterdam. Mensen raken immers altijd beïnvloed door hun omgeving en reageren verschillend. De acceptatie kan worden versneld i.c. de overgang naar de andere fase door gezaghebbende opstelling van geestelijke leiders, wetenschappers, maatschappelijke werkers, hulpverleners en politici. Zij kunnen pleiten voor meer acceptatie en begrip. Wetenschappelijke inzichten kunnen een ondersteunende rol vervullen.

www.hindoestaansenqueer.nl

Niet primair seksuele lading
Tenslotte moet ik wel opmerken dat in Nederland soms te sterk de nadruk gelegd op het seksuele aspect, vooral door autochtone Nederlanders. Toen ik 1972 na aankomst in Nederland  probeerde echte vriendschap te sluiten met autochtone mannen, werd ik geconfronteerd met homoseksualiteit. Ik was namelijk op zoek naar enkele ‘matti’s, zoals dat gebruikelijk was in het toenmalige Suriname. De Hollandse mannen met wie ik vriendschap probeerde te sluiten, bleken tot mijn verbazing en eigenlijk ontzetting allen homo’s te zijn. In eerste instantie dacht ik dat bijna alle aardige Hollandse mannen ‘homo’s waren. Gaandeweg kreeg ik de verschillen in de gaten, maar werd daardoor ook enigszins afstandelijker en minder spontaan. Tegelijkertijd werd ik ook toleranter tegenover homoseksualiteit. En thans bevind ik mij in de waarderingsfase. Het zij gezegd: vaak hadden Surinamers van dezelfde sekse onderling vriend­schappen, omarmden elkaar en raakten elkaar aan zonder dat er seksuele gevoelens in het spel zijn. Dat moeten wij ook zo houden.
Mannen en vrouwenvriendschappen onder Hindostanen waren vroeger heel normaal. Elkaar omarmen en met elkaar dansen zonder een seksuele lading aan dit gedrag te geven is belangrijk voor de acceptatie. In Nederland wordt te sterk de nadruk gelegd op het seksuele aspect van deze relaties. Dat is erg confronterend, kan averechts werken en geassocieerd worden met verloedering. Wij moeten dus voorkomen dat de meest extreme of afwijkende vorm van het derde gender het beeld onder de Hindostaanse groep gaat bepalen. Immers, dit kan leiden tot afwijzing. De mate waarin het derde gender zich kan manifesteren of niet, hangt af van de cultuur en codes van de gemeenschap waarin deze zich beweegt. In sommige gemeenschappen is er meer onderdrukking dan in andere. De reproductiefunctie (kinderen verwekken/krijgen) is tegenwoordig minder dwingend en ook minder belangrijk geworden. Mede daardoor is het klimaat voor “coming out” veiliger geworden. Al met al zal naar verwachting de acceptatie van het derde gender en derde genders toenemen en de opstelling van heteroseksuelen is daarbij van groot belang.

Degenen die meer wil weten over het derde gender/geslacht en de Vedische tijd verwijs ik naar het artikel: Amara Das Wilhelm, Tritiya-Prakriti: ‘People of the Third Sex’. Website www.galva108.org/Tritiya_prakriti.html.

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.

Meer
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, NIEUWS, Religie & Levenswijze, Traditie
Geen Reacties

Aankomende Tweede Kamerverkiezingen Maak kennis met Kavish Bisseswar

vrijdag, 19 februari 2021 by Redactie Hindorama

Ik ben Kavish Bisseswar, kandidaat-Tweede Kamerlid namens de Partij van de Arbeid op plek 14. Ik ben 27 jaar oud en ik kom uit Den Haag. Momenteel ben ik als diplomaat werkzaam voor het Ministerie van Buiten­landse Zaken en vertegenwoordig ik Nederland in het buitenland. Zo heb ik een tijdje in India gewoond en gewerkt, wat een geweldige ervaring was. In India herkende ik veel van de cultuur die ik ook van huis uit heb meegekregen, alhoewel je altijd een buitenstaander zult blijven. De afgelopen jaren was mijn standplaats Peking, de hoofdstad van het immens grote China. In zowel India als China waren jonge mensen optimistisch over de toekomst, iets wat ik heel inspirerend vond.

Voor de aankomende Tweede Kamerverkiezingen sta ik voor de PvdA op plek 14, een heel verkiesbare plek. Ik ben overtuigd PvdA-er omdat de partij strijdt tegen onrecht, ongelijkheid en achterstelling. Ik sta voor een wereld waarin iedereen een kans krijgt en je een steuntje in de rug krijgt als het even tegenzit, waar je ook vandaan komt. Dat drijft mij ook om de politiek in te gaan. Al vroeg zag ik om me heen wat armoede en achterstelling met kinderen kunnen doen. Ik zag hoe sommige klasgenoten opgroeiden met weinig geld, weinig ondersteuning van hun ouders en in een wijk met te weinig voorzieningen.

En in ons land bepaalt je afkomst te vaak je toekomst: sollicitatiebrieven van Rajesh of Anjani belanden veel vaker in de prullenbak dan van Arthur of Sanne. En kinderen in wijken als de Schilderswijk in Den Haag en in Rotterdam-Zuid krijgen minder kansen dan de kinderen in Benoordenhout.

Dat wil ik veranderen! Op 17 maart staan we voor de keuze: willen we een eerlijker Nederland of willen we een Nederland van ieder voor zich? Willen we een Nederland waar de overheid mensen als vijanden ziet of een overheid die mensen helpt? En willen we een Nederland waarin iedereen meetelt of een land waarin alleen de rijke bovenklasse wordt gesteund?

Ik wil me inzetten voor een eerlijker Nederland en mensen een stem geven die het gevoel hebben dat ze niet gehoord worden. Ik wil me inzetten voor een overheid die weer naast de mensen staat en iedereen mee laat tellen. Ik wil mijn eigen ervaringen gebruiken om misstanden effectief aan te pakken. Ik weet wat het is om op te groeien in een omgeving die mensen achterstelt en weinig kansen geeft. Waar je wordt aangekeken op je afkomst. Met deze ervaring wil ik de Tweede Kamer in, juist om me in te zetten voor mensen die niet worden gehoord en gezien.

Ik ben trots op mijn Surinaams-Hin­­do­staanse afkomst. Hard werken, inspiratie en toewijding heb ik van mijn ouders en familie van kinds af meegekregen. Dit neem ik ook mee naar de Tweede Kamer, waar de diversiteit nog steeds achter blijft. Als Tweede Kamerlid ben je uiteindelijk volksvertegenwoordiger en het is belangrijk dat iedereen zich herkent in de samenstelling van ons parlement.

De ideeën van de PvdA zullen de Surinaams-Hindostaanse ge­meen­schap bij uitstek verder helpen: we maken ons allemaal zorgen over werk, wonen en onderwijs.

Werk
Velen van ons komen tegenwoordig nauwelijks meer aan een vaste baan. We gaan van uitzendcontract, naar flexcontract, naar nulurencontract. Dit biedt geen zekerheid, sparen is moeilijk en een huis kopen is voor velen van ons een onbereikbare droom. In coronatijd wordt de tegenstelling steeds scherper tussen mensen met vaste baan, een koopwoning en voldoende spaargeld en de groeiende groep mensen die moeite heeft het hoofd boven water te houden.

Daarom zal ik mij in de Tweede Kamer hiervoor inzetten:

  • 100.000 nieuwe basisbanen in de publieke sector
  • Het minimumloon verhogen naar 14 euro per uur en het minimumjeugdloon afschaffen vanaf 18 jaar
  • Een werkgarantie instellen, waarbij je van ontslag naar een nieuwe baan wordt begeleid
  • Een beloning geven aan werkgevers als ze mensen in vaste dienst nemen en bedrijven die dat niet doen extra belasten

Wonen
Ook een woning in de stad waar je werkt wordt voor veel van ons steeds moeilijker te betalen. En ook de rijen voor sociale huurwoningen zijn veel en veel te lang. De mensen die een stad een gezicht geven, de leraren, de politieagenten, de bloemisten, moeten kunnen wonen waar ze werken. Iedereen heeft recht op een betaalbare woning om in te wonen, niet om geld aan te verdienen.

Daarom zal ik mij in de Tweede Kamer hiervoor inzetten:

  • Jaarlijks 100.000 nieuwe woningen bouwen
  • Huren bevriezen tijdens de crisis
  • Verlagen van de overdrachtsbelasting voor star­ters en verhogen voor beleggers
  • Huisjesmelkers aanpakken
  • Investeren in leefbare, gemengde wijken en segregatie in de steden tegengaan

Onderwijs
En ten slotte wil ik me hard maken voor het onderwijs. Goed onderwijs van de beste leraren biedt een basis voor heel je leven. Goed onderwijs moet voor iedereen beschikbaar zijn, ongeacht wie je bent, waar je woont of wat het inkomen van je ouders is. Dit geldt net zo hard voor basisonderwijs als voor omscholing op latere leeftijd. School is niet alleen een plek waar je leert, maar ook een plek waar je ontmoet en leert samenleven. Het onderwijs moet een lanceerplatform zijn met goed­betaalde, betrokken docenten die lesgeven aan diverse klassen waarin iedereen meetelt.

Daarom zal ik mij in de Tweede Kamer hiervoor inzetten:

  • Investeren in onderwijspersoneel en onderwijs
  • Extra investeren op plekken waar kinderen onderwijs het hardste nodig hebben
  • Gratis kinderopvang
  • Bijles gratis door de scholen beschikbaar stellen
  • Het schooladviesmoment met twee jaar uitstellen
  • Stagediscriminatie tegengaan door stagegarantie voor MBO-ers en HBO-ers te geven

Nederland is toe aan een andere, eerlijkere koers. De coronacrisis heeft naar boven gebracht wat veel mensen al langer voelen. Er is te veel verdeeldheid in ons land. Dingen die ons aan het hart gaan zijn scheefgegroeid. Het is voor te veel Nederlanders onzeker geworden. Er staat echt wat op het spel deze verkiezingen. Daarom vraag ik uw stem op 17 maart. Om Nederland te veranderen en u te vertegenwoordigen!

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.

Meer
  • Published in BIBLIOTHEEK, Korte berichten, Nederland, NIEUWS
Geen Reacties

Heeft Nederland een ereschuld aan Suriname? – Dr. Hans Ramsoedh

zondag, 31 januari 2021 by Redactie Hindorama

Dr. Hans Ramsoedh (historicus en publicist)

De Nederlandse oud-minister Jan Pronk heeft sinds de jaren zestig een bijzondere band met Suriname. Hij was van Nederlandse zijde een van de architecten van de Surinaamse onafhan­ke­lijkheid in 1975. Over zijn rol bij de onafhan­kelijk­heid van Suriname schreef hij een lijvig boek Suriname–Van wingewest tot natiestaat 2020 dat eerder op deze site is besproken. In de vele interviews (in kranten en op de radio) naar aanleiding van zijn boek stelt hij dat Nederland Suriname ‘gigantisch geplunderd, uitgebuit en op achterstand gesteld’ heeft (zie onder meer interview met Jan Pronk in Parbode, januari 2021). Nederland heeft volgens hem in het verleden aan de bevolking van Suriname bijna onherstelbare schade toegebracht. Veel van de huidige problemen van Suriname wortelen in zijn optiek nog steeds in de koloniale geschiedenis. In dit verband spreekt Pronk van een Nederlandse (koloniale) ereschuld aan Suriname.

Oud-minister Jan Pronk

Hij is ook voorstander van verontschuldigingen en herstelbetalingen door de Nederlandse staat aan Suriname in verband met het slavernijverleden. Het begrip ereschuld verwijst in het kader van deze bijdrage naar het donker Nederlands koloniaal verleden in Suriname en het feit dat Nederland veel aan Suriname heeft verdiend. Tijdens de jaren zestig en zeventig werd de koloniale ereschuld gegeneraliseerd tot een soort collectieve Westerse schuld tegenover de gehele Derde Wereld met ontwikkelingshulp als genoegdoening.

Bovenvermelde opvattingen van Pronk zijn onge­nu­an­ceerd, generaliserend en niet op feiten gebaseerd. Hij wekt hiermee impliciet ten onrechte de indruk dat Suriname recht heeft op Wiedergutmachung van Nederland. Voor zover we kunnen spreken van een Nederlandse (koloniale) ereschuld geldt die in het bijzonder Nederlands-Indië waar op grote schaal sprake is geweest van plundering, uitbuiting en van oorlogsmisdaden tijdens de onafhankelijkheidsstrijd tussen 1945 en 1949. De Nederlandse (koloniale) ereschuld aan Suriname geldt enkel het slaver­nij­verleden (1667-1863) en niet de gehele koloniale periode (1667-1975). Na de afschaffing van de slavernij werd Suriname een kostenpost voor Nederland en van uitbuiting en plundering was dus geen sprake. Daarnaast heeft Nederland nog een andere schuld aan Suriname in te lossen, te weten de openbaarmaking van het archief van de Nederlandse Militaire Missie om vast te stellen wat de precieze rol van het hoofd van deze missie (kolonel Valk) is geweest bij de militaire staatsgreep in 1980 in Suriname.
Voor een nuancering en relativering van de Nederlandse ereschuld aan Suriname bespreek ik hieronder de volgende aspecten: het Nederlandse aandeel in de slavenhandel, de economische betekenis van de op slavernij gebaseerde plantage-economie in Suriname voor Nederland, de Surinaamse plantage-economie na de afschaffing van de slavernij in 1863, de financiële hulp van Nederland aan Suriname na 1866, de vraag welke ereschuld Nederland heeft aan Suriname en de werkelijke Nederlandse koloniale ereschuld. Ik sluit af met wat in mijn optiek ten grondslag ligt aan Pronks opvattingen over de Nederlandse ereschuld aan Suriname.

Nederlands slavernijverleden
Het Nederlands slavernijverleden was lange tijd afwezig in het collectieve Nederlandse geheugen. Sinds enkele decennia is hiervoor meer aandacht gekomen onder meer in de Nederlandse geschiedenisboekjes. In de Nederlandse geschiedeniscanon die in 2005 voor het onderwijs werd geïntroduceerd is slavernij ook een van de vijftig thema’s (vensters).
Het Nederlandse aandeel in de trans-Atlantische slavenhandel tussen 1600 en 1814 (toen een Nederlands verbod op slavenhandel werd ingesteld) was niet onbelangrijk. Van de twaalf tot zestien miljoen tot slaafgemaakte Afrikanen bedroeg het Nederlandse aandeel circa vijf procent (500.000 – 600.000). Van dit aantal werden door de Nederlandse West-Indische Compagnie (WIC) circa 300.000 naar Suriname vervoerd.

Transport van tot slaafgemaakte Afrikanen

Nederlandse historici zijn er lang vanuit gegaan dat het belang van de trans-Atlantische slavenhandel voor de Nederlandse economie in de achttiende eeuw marginaal was. Uit recent onderzoek blijkt dat de op trans-Atlantische slavernij gebaseerde activiteiten rond 1770 maar liefst vijf procent vormden van het bruto binnenlands product (bbp is de totale toegevoegde waarde van alle in een land geproduceerde finale goederen en diensten.) van de Nederlandse Republiek. Voor Nederlands welvarendste en machtigste provincie, de provincie Holland, bedroeg dit percentage zelfs tien. Dit zijn geen marginale percentages. Ter vergelijking, in 2017 bedroeg het aandeel van de haven van Rotterdam in de Nederlandse economie, inclusief alle daarvan afhankelijke logistiek, industrie en zakelijke dienst­ver­lening, 6,2 procent van het Nederlandse bbp. Hoewel de meerderheid van de Nederlandse bevolking nooit direct in aanraking kwam met plantageslavernij, draaiden veel takken van de Nederlandse economie geheel of gedeeltelijk om producten die slaven in de Atlantische wereld produceerden, dan wel om de productie van goederen voor de overzeese plantages of de slavenhandel. De Nederlandse Gouden Eeuw viel samen met de zeventiende eeuw waarbij de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een bloeiperiode doormaakte op gebied van handel, wetenschap en kunsten. Slavenhandel vormde niet de grondslag van de Gouden Eeuw. Zij was wel de keerzijde. Van belang is hierbij op te merken dat de (Nederlandse) slavenhandel zich niet beperkte tot Afrikanen. Ook in Azië vormde slavenhandel een belangrijk bestanddeel van de activiteiten van Nederlandse Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Met andere woorden, de winst­ge­vende slavenhandel had betrekking op zowel de West als de Oost.

Tussen 1667 en 1863 was Suriname een Nederlands wingewest, een exploitatiekolonie waarbij tot slaaf gemaakte Afrikanen en hun nakomelingen als arbeidskrachten werden ingezet op de plantages. Op het hoogtepunt van de plantage-economie (achttiende eeuw) ging het om meer dan zeshonderd plantages. Winsten stegen tot recordhoogten. Vanwege het schaarse bronnenmateriaal is de precieze winst­gevendheid van de Surinaamse plantages niet een­voudig te berekenen. Amsterdamse kooplieden in suiker en koffie hebben eraan verdiend maar of zij rijk zijn geworden dankzij alleen de slavernij is moeilijk vast te stellen. We kunnen wel stellen dat deze winsten in de plantagesector hebben bijgedragen aan kapi­taal­accu­mulatie en daar­mee aan wel­vaarts­vermeerdering in Nederland, zij het voor een kleine groep. In de laatste decennia van de achttiende en in de negentiende eeuw ging het echter bergafwaarts met de rentabiliteit van de plantages in Suriname.

Plantages in Suriname in de 18e eeuw

Neergang van de Surinaamse plantage-economie
Na de afschaffing van de slavernij in 1863 werden veel plantages gesloten wegens gebrek aan zekerheid over het verkrijgen van voldoende arbeidskrachten. Im­mi­gratie werd als oplossing gezien. De immigratie van contractarbeiders (uit China, Brits-Indië en Java) kon echter niet verhinderen dat het met de plantagesector bergafwaarts ging. Bij het begin van de twintigste eeuw had de plantagelandbouw dan ook zijn langste tijd gehad. Suriname was na 1910 geen zuivere plantage-economie meer, maar had een gemengde economie (groot- en kleinlandbouw) wat betreft areaalgebruik. De opbrengsten van suiker, goud en balata na 1900 waren echter niet in staat om een grote verandering in de toestand van de Surinaamse economie te brengen. Het gevolg was dat de Surinaamse economie na 1900 in een structurele malaise kwam te verkeren. Sedert de late negentiende eeuw werd bezuinigen dan ook het sleutelwoord hetgeen neerkwam op niets doen en de zaak zo goedkoop mogelijk slepende houden. Suriname werd in Nederland beschouwd als kolonie waar permanente malaise heerste. Opeenvolgende ministers van Koloniën wisten geen raad met de problemen in Suriname. In Den Haag heerste dan ook desinteresse.
De economische wereldcrisis van 1929 betekende de definitieve klap voor de Surinaamse plantage-economie. Slechts een tiental plantages kon in de jaren dertig met gouvernementssteun draaiende worden gehouden. De centrale plaats van suiker en koffie werd in de jaren dertig door bauxiet overgenomen.

Het betekende dat Suriname in economisch opzicht na 1863 steeds meer in de periferie van de Nederlandse koloniale politiek kwam te staan. De interesse van Nederland en het particuliere kapitaal ging nu vooral uit naar Nederlands-Indië. Suriname kon nu eenmaal niet op tegen de baten in Nederlands-Indië.
Met de invoering van het Regeringsreglement (RR) in 1866, dat kan worden beschouwd als de eerste grondwet, werd Suriname weliswaar een autonoom rijksdeel van het Koninkrijk der Nederlanden met een eigen gekozen parlement met zeer beperkte be­voegdheden maar wel onder Nederlandse koloniale supervisie met de gouverneur als hoogste gezagsdrager. Het betekende ook dat Suriname de eigen financiële huishouding zelfstandig moest regelen. De economische neergang in Suriname betekende dat Nederland sedert 1866 jaarlijks moest bijspringen om de koloniale huishoudelijke begroting sluitend te maken. Tussen 1866 en 1900, 1901-1920 en 1921-1940 bedroeg de jaarlijkse Nederlandse bijdrage respectievelijk een half, één en drie miljoen. In totaal bedroeg de Nederlandse bijdrage aan de Surinaamse begroting tussen 1866 en 1940 circa honderd miljoen. In tegenstelling tot de periode vóór 1863 kunnen we wat betreft de periode 1863-1940 dan ook niet spreken van uitbuiting en plundering van Suriname door Nederland.

Nederlandse ontwikkelingshulp aan Suriname
Na 1945 veranderde de Nederlandse opstelling ten opzichte van Suriname. Met de totstandkoming van het Statuut in 1954 werd Suriname een gelijkberechtigd deel binnen het Koninkrijk der Nederlanden en kreeg het de bevoegdheid om de eigen binnenlandse aan­ge­le­genheden zelfstandig te behartigen. Van Nederlandse zijde maakte desinteresse plaats voor een planmatige ontwikkeling van Suriname met inzet van Nederlandse ontwikkelingshulp. Er kwam een Welvaartsfonds (Nf acht miljoen), een Tienjarenplan (Nf 299 miljoen) en twee Vijfjarenplannen (totaal Nf 640 miljoen) voor de sociale en economische ontwikkeling van Suriname. Bij de onafhankelijkheid in 1975 kreeg Suriname als afscheidsgeschenk Nf 3.5 miljard.

Van een duurzame economische ontwikkeling van Suriname was echter geen sprake. Dit hing samen met het door Nederland opgelegde neokoloniaal beleid dat gericht was op de belangen van buitenlandse ondernemers. Het was de taak van de overheid om een ‘gunstig’ klimaat en infrastructurele voorzieningen te scheppen voor buitenlands of lokaal particulier kapitaal. Impliciet werd ervan uitgegaan dat de economische activiteiten van deze ondernemingen effecten zouden hebben op het aanzwengelen van een autochtone ontwikkelingsdynamiek. Het leidde in Suriname tot een zogeheten verpachtingeconomie; een economie met een dominante positie van vreemd kapitaal en met een betalingsbalansoverschot dat vervolgens grotendeels weer in de vorm van winst naar het buitenland afvloeide. Ondanks het neokoloniaal ontwikkelingsbeleid tussen 1945 en 1975 was er niettemin een basis gelegd om met de Nf 3.5 miljard dat Suriname als afscheidscadeau bij de onafhankelijkheid in 1975 meekreeg op basis van een eigen ontwikkelingsvisie zorg te dragen voor een verdere versterking van de economie.

Welke ereschuld heeft Nederland aan Suriname?
Zoals aan het begin aangegeven betreft de Nederlandse ereschuld aan Suriname twee aspecten: Het eerste betreft de Nederlandse excuses voor het sla­ver­nijverleden en in het verlengde hiervan het vraagstuk van een eventuele herstelbetaling. Het tweede betreft de openbaarmaking van het archief van de Nederlandse Militaire Missie,

Nederlandse excuses voor het slavernijverleden en her­stel­betaling
Van belang is hier op te merken dat de Nederlandse excuses voor het slavernijverleden (bij uitgezonderd enkele activisten) in Suriname en op de Antillen onder brede lagen van de bevolking niet of nauwelijks speelt. Dit vraagstuk leeft vooral in Nederland onder zwarte activisten die geïnspireerd zijn door ontwikkelingen in de Verenigde Staten onder activistische Afro-Amerikanen. Als gevolg hiervan zijn Nederlandse excuses voor het slavernijverleden onderdeel geworden van de zwarte identiteitspolitiek in Nederland. Deze zwarte activisten leggen een rechtstreeks verband tussen het sla­vernijverleden en het ‘systemisch racisme’ in Nederland. Het leggen van een rechtstreeks verband tussen beide is echter onjuist aangezien ook andere groepen in de Nederlandse samenleving met een migratieachtergrond (zoals Turken en Marokkanen en joden in het verleden) die geen sla­vernijverleden kennen te maken hebben met ‘systemisch racisme’, achterstand en achterstelling. Met andere woorden, het sla­vernijverleden mag niet dienen als verklaring of excuus voor de huidige maat­schap­pelijke achterstand.
Een belangrijke impuls voor de discussie over het Nederlandse slavernijverleden kwam door de VN Wereldconferentie tegen racisme in Durban Zuid Afrika 2001 waarbij de trans-Atlantische slavenhandel, slavernij en kolonialisme tot misdaden tegen de menselijkheid werden verklaard. Nederland was een van onder­tekenaars van deze verklaring. In Nederland vroegen zwarte activisten om implementatie van de Durban verklaring en niet geheel zonder succes. In het Oosterpark in Amsterdam kwam in 2002 het Slavernijmonument tot stand en in 2003 werd het Nationaal instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis (NiNsee) opgericht met als doel onderzoek te doen naar en bewustwording van het Nederlands slavernijverleden. De rijkssubsidie aan dit instituut werd echter in 2012 voor een belangrijk deel stopgezet. Al eerder hebben ministers bij de slavernijherdenking op 1 juli in het Oosterpark namens het Nederlandse kabinet ‘diepe spijt’ uitgesproken over het Nederlandse slavernijverleden, maar tot het maken van excuses kwam het niet.

Slavernijmonument in het Oosterpark in Amsterdam

Onder invloed van de Black Lives Matter-beweging in 2020 kwamen de excuses voor het Nederlandse sla­ver­nij­verleden hoog op de politieke agenda te staan. Enkele politieke partijen (Groen Links, Christen Unie, D66 alsmede burgmeester Aboutaleb van Rotterdam) riepen de regering op om namens Nederland excuses te maken voor het slavernijverleden. De gemeentes Amsterdam en Rotterdam overwegen het aanbieden van excuses vanwege hun rol bij de slavenhandel. In de Tweede Kamer is er echter geen meerderheid te vinden voor het maken van excuses. Ook het kabinet ziet weinig in Nederlandse excuses. In de optiek van premier Rutte zullen excuses polariserend werken. Wel zegde Rutte toe dat 2023 (150/160 jaar afschaffing slavernij) uitgeroepen zal worden tot een herdenkingsjaar. (Zwarte activistische groepen beschouwen niet 1863 als het jaar waarin de slavernij in Suriname en de Antillen werd afgeschaft maar 1873. Dit laatste is echter onjuist. Na de afschaffing van de slavernij waren de ex-tot slaaf­gemaakten nog verplicht tien jaar tegen loon arbeid op de plantages te verrichten. Deze periode (1863-1873) staat bekend als de periode van het Staatstoezicht.) Niet uitgesloten dient te worden dat de reserves van Nederlandse kant met betrekking tot het maken van excuses over het slavernijverleden verband houden met aansprakelijkheid in juridische zin: nabestaanden van slachtoffers zouden mogelijk schadeclaims kunnen eisen.
Ook Pronk is voorstander van herstelbetalingen door de Nederlandse staat aan Suriname in verband met het slavernijverleden. Met betrekking tot deze kwestie heb ik de nodige reserves. Heeft Suriname in het verleden niet al veel geld van Nederland ontvangen om nog te kunnen spreken van herstelbetaling voor het slavernijverleden? Daarnaast kleven er aan deze kwestie veel praktische problemen: tot hoeveel generaties terug mag aanspraak worden gemaakt op compensatie voor misdrijven in het verleden, wie komen er voor in aanmerking en wie niet, hoe hoog moet de compensatie zijn, wie bepaalt de hoogte van de compensatie et cetera? Dit zijn lastige vragen waarop geen eenvoudige antwoorden mogelijk zijn. Belangrijk is wel dat Nederland als een gebaar van verzoening excuses maakt voor het slavernijverleden. Die excuses impliceren erkenning voor de wandaden jegens voorouders in het verleden en de pijn die de nazaten nog vandaag voelen. In plaats van her­stel­betaling zouden de Nederlandse staat en bedrijven die betrokken waren bij de slavenhandel en slavernij hun verantwoordelijkheid kunnen tonen door bijvoorbeeld gelden beschikbaar te stellen voor een volwaardig slavernijmuseum voor het Nederlandse slaver­nij­verleden in de West én de Oost (en dus niet als een bijzaaltje in een van de bestaande musea!) als gebaar van verzoening. Daarnaast kan ook worden gedacht aan de beschikbaarstelling van studiebeurzen voor stu­den­ten uit Suriname. Hiermee kan worden voor­komen dat naar aanleiding van de discussie rond de herstelbetaling individuen de hoop krijgen dat zij van de Nederlandse staat financiële compensatie zullen krijgen voor het leed dat hun voorouders is aangedaan.

Openbaarmaking archief Nederlandse Militaire Missie
Het tweede punt wat betreft de Nederlandse ereschuld aan Suriname heeft betrekking op de openbaarmaking van het archief van de Nederlandse Militaire Missie in Suriname, zoals ook door Pronk en met hem enkele anderen bepleit. Het gaat hierbij om de rol van kolonel Valk, hoofd van deze Missie, bij de militaire staatsgreep in 1980. Hierover schrijft Pronk in zijn Surinameboek (p. 504): zonder kolonel Valk geen militaire staatsgreep, geen Bouterse en geen Decembermoorden in 1982 in Suriname.

Kolonel Hans Valk

Kolonel Valk was hoofd van de Nederlandse Militaire Missie in Suriname om te assisteren bij de opbouw van de Surinaamse Krijgsmacht na de onafhankelijkheid. Volgens een rapport van het Nederlandse Ministerie van Defensie was Valk niet alleen de geestelijke vader van de coup-Bouterse, maar ook degene die al in 1979 getracht had een aantal Surinaamse offi­cieren aan te zetten tot het plegen van een staatsgreep. Toen die officieren niet op zijn voorstellen ingingen, probeerde kolo­nel Valk het verder bij de onderoffi­cieren. De conclusie in dit rapport was dat kolonel Valk zich schul­dig had gemaakt aan krijgstuchte­lijke en strafrechtelij­ke vergrij­pen. Dit rap­port verdween echter in een diepe ambtelijke la op het Nederlandse ministerie van Defensie. In juni 1980 werd Valk door de Nederlandse regering teruggeroepen. Naar aanleiding van de publicaties in het weekblad Vrij Nederland gelastte de Nederlandse Tweede Kamer in 1983 en 1985 een onderzoek naar de activi­teiten van de Nederlandse Militaire Missie. In 1985 besloot de toenmalige Nederlandse minister van Defensie de bijlagen en conclusies van de rapporten uit 1983 en 1985 geheim te houden. In de Nederlandse Tweede Kamer werden nadien herhaaldelijk vragen gesteld over de ‘Affaire Valk’. In februari 2011 classificeerde de Nederlandse regering ‘in het belang van de staat’ de bijlage bij het eerste onderzoeksrapport tot 2060 als staatsgeheim. Wat het precieze belang van de staat is, is door het kabinet-Rutte 1 echter nimmer uit de doeken gedaan. Hiermee roept Nederland de verdenking over zich af zaken in de doofpot te willen stoppen. Zolang het Valk-dossier niet openbaar wordt gemaakt zullen speculaties en complottheorieën over de precieze rol van de Nederlandse Militaire Missie blijven oprispen.

De werkelijke Nederlandse koloniale ereschuld
Ik maak hier een kort uitstapje naar Nederlands-Indië (het huidige Indonesië) voor het werkelijke Nederlandseuitbuitings- en plunderverhaal (geïn­te­­res­seerden wijs ik op het recent uitgebrachte boek over Indonesië van de Vlaamse schrijver David van Reybrouck, Revolusi. Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld. Amsterdam 2020: De Bezige Bij). Hiermee wil ik duidelijk maken dat de Nederlandse koloniale ereschuld vooral deze kolonie in de Oost geldt en in mindere mate Suriname. Een belangrijk instrument in de plundering van de inlandse bevolking in Nederlands-Indië was de invoering van het cultuurstelsel in de negentiende eeuw. Dit stelsel hield in dat in plaats van pacht te betalen de agrarische bevolking verplicht werd tegen een laag plantloon een vijfde van het land te beplanten met vooraf vastgestelde producten zoals koffie, indigo, thee en suiker, producten waar ze zelf weinig tot niets aan hadden en die geleverd moesten worden aan het Koloniaal Gouvernement. Al deze producten werden in Europa verkocht en geveild. Wie geen grond bezat om de gewenste producten op te verbouwen werd verplicht om gratis maximaal 66 dagen per jaar voor het gouvernement te werken. De winst kwam vervolgens terecht in de Nederlandse schatkist. Het cultuurstelsel leidde tot plundering, massale hongersnood en verpaupering van de bevolking op met name Java. Over deze schrijnende toestanden schreef Multatuli zijn Max Havelaar in 1860.

Javaanse koffieplukkers in Nederlands-Indië

Het cultuurstelsel leverde zoveel geld op, op jaarbasis vaak meer dan de helft van de totale Nederlandse belastingopbrengst, dat Nederland in de negentiende eeuw als een van de weinige Europese landen geen inkomstenbelasting kende. Niet Suriname maar Nederlands-Indië was sinds de tweede helft van negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw een goudmijn voor Nederland. Het betekende dat Nederland kapitalen heeft verdiend aan Nederlands-Indië. Sinds de negentiende eeuw werd dertig tot veertig procent van de Nederlandse overheidsuitgaven door inkomsten uit Nederlands-Indië gedekt. Economen (onder andere Jan Tinbergen) hebben berekend dat tot eind jaren dertig van de twintigste eeuw ongeveer vijftien procent (meer dan vijf miljard per jaar) van het Nederlands nationaal inkomen uit Nederlands-Indië afkomstig was. In de jaren dertig was circa 22 procent (vier miljard) van het Nederlands nationaal vermogen belegd in Nederlands-Indië. Het kwam erop neer dat Nederlands-Indië de kurk was waarop de Nederlandse economie sedert het midden van de negentiende eeuw dreef.
Er is ook een link tussen de Indische baten en de afschaffing van de slavernij in Suriname. Dat Nederland, in tegenstelling tot de Engelsen (1834) en de Fransen (1848), hiertoe pas decennia later overging hing samen met het gedelibereer over de kosten van de vrijverklaring: de discussie draaide niet om een financiële compensatie aan de tot slaafgemaakten maar om de plantage-eigenaren die met de vrijverklaring ‘kapitaalverlies’ zouden leiden. Dankzij de Indische baten kregen plantage-eigenaren in Suriname van de Nederlandse staat een financiële vergoeding van driehonderdgulden per tot slaafgemaakte (circa Nf 10.2 miljoen voor de 34.000 tot slaafgemaakten in 1863).

Indonesië onafhankelijk

Het was dan ook niet verwonderlijk dat Nederland na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 gevolgd door het uitroepen van de Republiek Indonesië op 17 augustus 1945 zich niet neerlegde bij het verlies van deze goudmijn in de Oost. In Nederland overheerste het gevoel zonder Nederlands-Indië economisch onbe­staan­baar te zijn en veroordeeld te worden tot een onbetekenend land. ‘Indië verloren, rampspoed geboren’ was de algemene stemming in Nederland over een eventueel verlies van Nederlands-Indië. In de jaren 1947-1949 voerde Nederland een koloniale oorlog (eu­fe­mistisch politionele acties genoemd) om de kolonie weer onder zijn gezag te brengen. Er vielen naar schatting honderdduizend slachtoffers (militaire en bur­ger­slachtoffers) aan Indonesische kant tijdens deze koloniale oorlog. Van Nederlandse militaire zijde is zelfs sprake geweest van oorlogsmisdaden.

Het formele afscheid tussen Nederland en Indonesië vond plaats op 27 december 1949. Politiek liet Nederland de kolonie in de Oost los, maar economisch niet. De lege schatkist in Den Haag moest na de Duitse bezetting worden gevuld en het betekende feitelijk dat Indonesië zichzelf moest vrijkopen doordat het bij de onafhankelijkheid alle schulden van Nederlands-Indië moest overnemen. Het bedrag werd uiteindelijk afgeklopt op 4.3 miljard Nf. Met deze opgelegde afkoopsom droeg Indonesië, zoals Van Reybrouck schrijft (p. 478-480), bij aan het economische herstel van Nederland in de jaren vijftig. Deze Indonesische afkoopsom was veel groter dan de veel zicht­baardere Marshallhulp (ongeveer 1 miljard Nf) die Nederland van de VS na de Tweede Wereldoorlog voor de economische wederopbouw ontving.

Tot een excuus van Nederland kwam het pas in maart 2020 toen koning Willem-Alexander tijdens zijn staatsbezoek aan Indonesië namens Nederland zijn excuses aanbood voor het Nederlands geweld tijdens de Indonesische onaf­hanke­lijkheidsoorlog.

Nederlandse militairen tijdens de onafhankelijkheidsoorlog in Nederlands-Indië

Pronks antikoloniale framing
Door een rijke elite in Nederland is tijdens de slavernijperiode ontegenzeggelijk verdiend aan Suri­name. Aan het eind van de achttiende eeuw droogde voor deze elite de Surinaamse geldbron echter langzaam op. Suriname werd na de afschaffing van de slavernij een kostenpost voor Nederland. Sinds de negentiende eeuw werd Nederlands-Indië de goudmijn waar Nederland kapitalen verdiende. Na 1866 is door Nederland meer geld geïnvesteerd in Suriname (meer dan Nf vier miljard) dan dat er geld werd verdiend. Van Nederlandse plundering en uitbuiting van Suriname is dus geen sprake geweest. Die moeten we met andere woorden niet zoeken in het koloniaal verleden na de afschaffing van de slavernij, maar na de onaf­han­ke­lijkheid van Suriname door een corrupte Surinaamse politieke elite. Een belangrijk kenmerk van deze elite is dat zij zich gedraagt als de nieuwe kolonisatoren van de staat en het land in de ergste traditie van derdewereldlanden beschouwt als een persoonlijk wingewest. Het presidentschap van Bouterse (2010-2020) is illustratief voor de plundering van Suriname.
Pronks opvatting over de Nederlandse ereschuld aan Suriname is antikoloniale framing uit de jaren zestig en zeventig met als sleutelwoorden onderdrukking, uitbuiting en ‘wij hebben ons misdragen’. Daarmee is zijn opvatting ingegeven door schuldbesef vanwege het Nederlands koloniaal en slavernijverleden.
Zijn opmerkingen over de Nederlandse ereschuld aan Suriname, de gigantische plundering en uitbuiting door Nederland plaats ik voorts ook tegen de achtergrond van de treurige afloop van de Surinaamse onafhankelijkheid die een modeldekolonisatie had moeten zijn. Zoals eerder gesteld was Pronk van Nederlandse zijde een van de architecten van de Surinaamse onafhankelijkheid. Het slagen van de Surinaamse modelkolonisatie, als voorbeeld aan de wereld en uniek in de geschiedenis van de dekolonisatie, had hem moeten verlossen van zijn schuldbesef over het Nederlands koloniaal en slavernijverleden. De treurige afloop van de Surinaamse modeldekolonisatie echter ligt Pronk nog steeds aan het hart en hangt dan ook als een grauwsluier over zijn denken. De moeizame ontwikkeling van Suriname moeten we in tegenstelling tot Pronk niet enkel en alleen zoeken in het koloniale verleden, maar vooral in de schaamteloze plundering door een corrupte Surinaamse politieke elite na 1975.

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.

Meer
  • Published in BIBLIOTHEEK, Nederland, NIEUWS, Suriname
Geen Reacties

Does the Netherlands have a debt of honour to Suriname? – Dr. Hans Ramsoedh

zondag, 31 januari 2021 by Redactie Hindorama

Dr. Hans Ramsoedh (historian en publicist)

Former Dutch minister Jan Pronk (development cooperation 1973-1977) has had special ties with Suriname since the 1960s. On the Dutch side, he was one of the architects of Suriname’s independence in 1975. About his role in the independence of Suri­na­me, he wrote a bulky book Suriname. Van wingewest tot natiestaat 2020 that has been discussed on this site before. In the many interviews (in newspapers and on the radio) that followed his book, he states that the Netherlands plundered, exploited and put Suriname at a disadvantage on a gigantic scale. According to him, in the past the Netherlands caused almost irreparable damage to the population of Suriname. In his opinion, many of Suriname’s present problems are still rooted in its colonial history. In this connection, Pronk speaks of a Dutch (colonial) debt of honour to Suriname.

Former Minister Jan Pronk

He is also in favour of an apology and reparation payments by the Dutch state to Suriname in connection with its past of slavery. In the context of this contribution, the term debt of honour refers to the dark Dutch colonial past in Suriname and the fact that the Netherlands has earned much from Suriname. During the 1960s and 1970s, the colonial debt of honour was generalised into a kind of collective Western debt towards the entire Third World with development aid as a form of reparation.

The above-mentioned views of Pronk are unsubtle­, generalising and not based on facts. By doing so, he implicitly creates the impression that Suriname is entitled to Wiedergutmachung from the Netherlands. Insofar as we can speak of a Dutch (colonial) debt of honour, this applies in particular to the Dutch East Indies (present Indonesia), where there was large-scale plundering, exploitation and war crimes during the struggle for independence between 1945 and 1949. The Dutch (colonial) debt of honour to Suriname only applies to the history of slavery ­(1667-1863) and not to the entire colonial period (1667-1975). After the abolishment of slavery, Suriname became a cost item for the Netherlands and there was no question of exploitation and plundering. In addition, the Netherlands has another debt to pay to Suriname, namely the disclosure of the archives of the Dutch Military Mission in order to determine the exact role of the head of this mission (Colonel Valk) in the 1980 military coup in Suriname.
In order to put the Dutch debt of honour to Suriname into perspective, I will discuss the following aspects: the Dutch share in the slave trade, the economic importance to the Netherlands of the plantation economy in Suriname which was based on slavery, the Surinamese plantation economy after the abolition of slavery in 1863, the financial aid given by the Netherlands to Suriname after 1866, the question which debt of honour the Netherlands owes to Suriname and the actual Dutch colonial debt of honour. I conclude with what, in my opinion, underlies Pronk’s views on the Dutch debt of honour to Suriname.

The Dutch and slavery
For a long time, the Dutch history of slavery was absent from the collective Dutch memory. Since a few decades, more attention has been paid to this topic, for instance in the Dutch history books. In the Dutch history canon introduced for education in 2005, slavery is also one of the fifty themes.
The Dutch share in the transatlantic slave trade between 1600 and 1814 (when a Dutch ban on the slave trade was introduced) was not insignificant. Of the twelve to sixteen million enslaved Africans, the Dutch share was about five per cent (500,000 – 600,000). Of this number, the Dutch West Indian Company (WIC) transported about 300,000 to Suriname.

Transport of enslaved Africans

Dutch historians have long assumed that the importance of the transatlantic slave trade to the Dutch economy in the eighteenth century was marginal. Recent research shows that around 1770, activities based on transatlantic slavery accounted for as much as five per cent of the gross domestic product (GDP is the total added value of all final goods and services produced in a country) of the Dutch Republic. For the Netherlands’ wealthiest and most powerful province, the province of Holland, this percentage was even ten. These are not marginal percentages. By comparison, in 2017, the share of the port of Rotterdam in the Dutch economy, including all its dependent logistics, industry and business ­services, was ­6.2 per cent of Dutch GDP. Although the majority of the Dutch population never had any direct contact with plantation slavery, many branches of the Dutch economy revolved entirely or partly around products produced by slaves in the Atlantic world, or around the production of goods for the overseas plantations or the slave trade. The Dutch Golden Age coincided with the seventeenth century, when the Republic of the Seven United Provinces flourished in the fields of trade, science and the arts. The slave trade was not the foundation of the Golden Age. It was the flipside. It is important to note that the (Dutch) slave trade was not limited to Africans. Slave trade was also an important part of the activities of the Dutch East India Company (VOC) ­in Asia. In other words, the profitable ­slave trade covered both the West and the East.

Between 1667 and 1863, Surinam was a Dutch colony, an exploitation colony where enslaved Africans and their descendants were employed on the plantations. At the peak of the plantation economy (eighteenth century), there were more than 600 plantations. Profits rose to record heights. Due to the scarce source material, it is ­not ­easy to calculate the exact profitability ­of the Surinamese plantations­. Amsterdam merchants in sugar and coffee earned money from them, but whether they became rich thanks to slavery alone is difficult to determine. We can say that these profits in the plantation sector contributed to ­capital accumulation ­and ­thus to an increase in prosperity in the Netherlands, albeit for a small group. In the last decades of the eighteenth and in the nineteenth century, however, the profitability of the plantations in Suriname went downhill.

Plantations in Surinam in the 18th century

Decline of the Surinamese plantation economy
After the abolition of slavery in 1863, many plantations were closed down due to a lack of certainty about obtaining sufficient labour. ­Immigration was seen as a solution. However, the immigration of indentured laborers (from China, the British India and Java) could not prevent the plantation sector from a decline. At the beginning of the twentieth century, plantation agriculture had therefore had its day. After 1910, Suriname was no longer a pure plantation economy, but had a mixed economy (large and small-scale agriculture) in terms of land use. The revenues from sugar, gold and balata after 1900, however, were not able to bring about a major change in the state of the Surinamese economy. The result was that after 1900, the Surinamese economy fell into a structural malaise. Since the late 19th century, therefore, austerity has been the key word, which meant doing nothing and keeping things going as cheaply as possible. In the Netherlands, Suriname was considered a colony in permanent malaise. Successive Ministers of Colonies did not know what to do about Suriname’s problems. Consequently, there was disinterest in The Netherlands.
The world economic crisis of 1929 was the final blow to Suriname’s plantation economy. Only about ten plantations could be kept running in the thirties with government support. The central position of sugar and coffee was taken over by bauxite in the 1930s.

It meant that after 1863, Suriname increasingly became economically peripheral to Dutch colonial policy. The interest of the Netherlands and private capital was now mainly focused on the Dutch East Indies. Surinam could not compete with the benefits in the Dutch East Indies.
With the introduction of the Government Regulation in 1866, which can be considered as the first constitution, Suriname became an autonomous part of the Kingdom of the Netherlands with its own elected parliament with very limited ­powers, but under Dutch colonial supervision with the governor as the highest authority. It also meant that Suriname had to manage its own financial affairs independently. The economic decline in Suriname meant that, since 1866, the Netherlands had to help out every year to balance the colonial household budget. Between 1866 and 1900, 1901-1920 and 1921-1940, the annual Dutch contribution was half a million, one million and three million respectively. In total, the Dutch contribution to the Surinamese budget between 1866 and 1940 amounted to approximately one hundred million. In contrast to the period before 1863, we cannot speak of exploitation and plundering of Suriname by the Netherlands in the period 1863-1940.

Dutch financial aid to Suriname
After 1945, the Dutch position with regard to Suriname changed. With the establishment of the Statuut in 1954, Suriname became an equal part of the Kingdom of the Netherlands and was given the authority to ­look after its own internal affairs ­independently. On the Dutch side, disinterest gave way to a systematic development of Suriname with the use of Dutch development aid. A Welvaartsfonds (Nf eight million), a Ten-Year Plan (Nf 299 million) and two Five-Year Plans (total Nf 640 million) for the social and economic development of Suriname ­were introduced. At independence in 1975, Suriname received a farewell gift of Nf 3.5 billion.

However, there was no sustainable economic development of Suriname. This was related to the neo-colonial policy imposed by the Netherlands, which was aimed at the interests of foreign entrepreneurs. It was the government’s task to create a ‘favourable’ climate and infrastructural facilities for foreign or local private capital. Implicitly, it was assumed that the economic activities of these enterprises would have an effect on the stimulation of an indigenous development dynamic. In Suriname, it led to a so-called leasing economy; an economy with a dominant position of foreign capital and with a balance of payments surplus that subsequently flowed abroad again largely in the form of profit. Despite the neo-colonial development policy between 1945 and 1975, a basis had nevertheless been laid for further strengthening the economy with the Nf 3.5 billion that Suriname received as a farewell gift at independence in 1975, based on its own development vision.

What is the Netherlands’ debt of honour to Suriname?
As indicated at the beginning, the Dutch debt of honour to Suriname concerns two aspects: The first concerns the Dutch apology for the slavery past ­and, by extension, the issue of a possible reparation payment. The second concerns the publication of the archives of the Dutch Military Mission,

Dutch excuses for the history of slavery and ­reparations
It is important to note here that Dutch apologies for the history of slavery (with the exception of a few activists) are not, or hardly, an issue among broad sections of the population in Suriname and the Dutch Antilles. The issue is especially alive in the Netherlands among black activists who have been inspired by developments in the United States among activist African-Americans. As a result, Dutch excuses for the history of slavery have become part of black identity politics in the Netherlands. These black activists make a direct connection between the history of slavery ­and ‘systemic racism’ in the Netherlands. However, making a direct link between the two is incorrect since other groups in Dutch society with a migration background (such as Turks and Moroccans and Jews in the past) who do not have a history of slavery also ­experience ‘systemic racism’, backwardness and disadvantage. In other words, the history of slavery ­should not serve as an explanation or excuse for the current ­social backwardness.
An important impulse for the discussion on the Dutch past of slavery came from the UN World Conference against Racism in Durban, South Africa 2001, at which the transatlantic slave trade, slavery and colonialism were declared crimes against humanity. The Netherlands was one of the ­signatories of this declaration. In the Netherlands, black activists called for the implementation of the Durban Declaration, and not without success. In 2002, the Slavery Monument was erected in Amsterdam and in 2003, the National Institute Dutch Slavery History and Heritage (NiNsee) was established with the aim of researching and raising awareness about the Dutch slavery past. The government subsidy to this institute was, however, largely terminated in 2012. Previously, during the commemoration of slavery on 1 July Dutch ministers expressed ‘deep regret’ on behalf of the Dutch government about the Dutch past of slavery, but they did not apologise.

Slavery monument in the Oosterpark in Amsterdam

Under the influence of the Black Lives Matter movement in 2020, apologies for the Dutch past of slavery became ­high on the political agenda. A number of political parties called on the government to apologise on behalf of the Netherlands for its slavery past. The municipalities of Amsterdam and Rotterdam are considering apologising for their role in the slave trade. However, there is no majority in the Dutch parliament in favour of apologising. The government, too, sees little point in Dutch apologies. Prime Minister Rutte believes that apologies will have a polarising effect. Rutte did promise that 2023 will be declared a year of commemoration. (Black activist groups do not regard 1863 as the year in which slavery was abolished in Surinam and the Antilles, but 1873. The latter, however, is incorrect. After the abolition of slavery, ex-slaves were ­still obliged to work on the plantations for ten years with pay. This period (1863-1873) is known as the period of State Supervision). It should not be excluded that the reservations on the Dutch side with regard to making excuses about the history of slavery are related to liability in a legal sense: surviving relatives of victims could possibly claim damages.
Pronk, too, is in favour of reparations being made by the Dutch State to Suriname in connection with its history of slavery. I have reservations about this issue. Hasn’t Suriname already received a lot of money from the Netherlands in the past, so that we can still speak of reparations for the history of slavery? In addition, there are many practical problems with this issue: how many generations back can a claim for compensation for crimes in the past be made, who is eligible and who is not, how much compensation should be paid, who determines the amount of compensation, etc.? These are difficult questions with no easy answers. What is important is that the Netherlands, as a gesture of reconciliation, apologises for the history of slavery. Such apologies imply recognition of the wrongs committed against ancestors in the past and the pain their descendants still feel today. Instead of ­paying reparations­, the Dutch state and companies involved in the slave trade and slavery could show their responsibility by, for example, making funds available for a full-fledged slavery museum for the Dutch history of slavery ­in the West and the East (and therefore not as an annex to one of the existing museums!) as a gesture of reconciliation. In addition, one may think of making study grants available to ­students from Suriname. This may ­prevent that as a result of the discussion about the restitution payment, individuals will get the hope that they will receive financial compensation from the Dutch state for the suffering that was inflicted on their ancestors.

Publication of archives of the Netherlands Military Mission
The second point concerning the Dutch debt of honour to Suriname concerns the publication of the archives of the Netherlands Military Mission in Surinam, as advocated by Pronk and some others. It concerns the role of colonel Valk, head of this Mission, in the military coup in 1980 in Suriname. Pronk writes about this in his Suriname book (p. 504): without Colonel Valk, there would have been no military coup, no Bouterse (leader of the military coup) and no December-murders in 1982 in Suriname.

Colonel Hans Valk

Colonel Valk was head of the Dutch Military Mission in Surinam to assist in building up the Suriname Armed Forces after independence. According to a report by the Dutch Ministry of Defence, Valk was not only the spiritual father of the Bouterse coup, but also the one who, as early as 1979, had tried to incite a number of Surinamese ­officers to carry out a coup. When these officers did not respond to his proposals, Colonel ­Valk ­tried ­again with the non-commissioned officers­. The report concluded that Colonel Valk was guilty ­of martial ­and criminal ­offences­. ­However, ­this ­report disappeared in a deep official drawer at the Dutch Ministry of Defence. In June 1980, Valk was recalled by the Dutch government. As a result of the publications in the Dutch weekly Vrij Nederland, the Dutch Parliament ordered an investigation into the ­activities of the Dutch Military Mission in 1983 and 1985­. In 1985 the then Dutch Minister of Defence decided to keep the annexes and conclusions of the 1983 and 1985 reports secret. Subsequently, the Dutch Parliament repeatedly asked questions about the ‘Valk Affair’. In February 2011, the Dutch government classified the annexes to the first investigation report as a state secret until 2060, “in the interest of the state”. However, the exact interest of the state was never disclosed by the Dutch government. In doing so, the Netherlands is casting suspicion on itself for wanting to sweep things under the carpet. As long as the Valk file is not made public, speculation and conspiracy theories about the precise role of the Dutch Military Mission will continue to surface.

The real Dutch colonial debt of honour
I make here a short excursion to the Dutch East Indies for the real Dutch story of exploitation and plundering. With this, I want to make clear that the Dutch colonial debt of honour applies especially to this colony in the East and to a lesser extent to Suriname. An important instrument in the plundering of the indigenous population in the Dutch East Indies was the introduction of the cultuurstelsel (agricultural system) in the nineteenth century. This system meant that instead of paying rent, the agrarian population was obliged to plant one fifth of the land with predetermined products such as coffee, indigo, tea and sugar in return for a low planting wage, products for which they themselves had little or no use and which had to be delivered to the Colonial Government. All these products were sold and auctioned in Europe. Those who did not own land to grow the desired products were obliged to work for the government for a maximum of 66 days per year, free of charge. The profit then went into the Dutch treasury. This agricultural system led to plundering, mass famine and impoverishment of the population, particularly on Java. The Dutch civil servant in Java, Multatuli, wrote about these harrowing conditions in his Max Havelaar in 1860.

Javanese coffee pickers in the Dutch East Indies

The agricultural system yielded so much money, often more than half of the total Dutch tax revenue on an annual basis, that the Netherlands was one of the few European countries not to have any income tax in the nineteenth century. Not Suriname, but the Dutch East Indies had been a gold mine for the Netherlands since the second half of the nineteenth and the first half of the twentieth century. It meant that the Netherlands made great profits from the Dutch East Indies. Since the nineteenth century, thirty to forty per cent of Dutch government expenditure was covered by income from the Dutch East Indies. Economists have calculated that up to the end of the 1930s, around fifteen per cent (more than five billion a year) of the Dutch national income came from the Dutch East Indies. In the 1930s, about 22 per cent (four billion) of the Dutch national wealth was invested in the Dutch East Indies. In other words, the Dutch East Indies were the mainstay of the Dutch economy since the mid-nineteenth century.
There is also a link between the Indian benefits and the abolition of slavery in Surinam. The fact that the Netherlands, unlike the English (1834) and the French (1848), did not do so until several decades later was related to the debate about the costs of the declaration of freedom: the discussion was not about financial compensation for the enslaved, but about the plantation owners who would suffer ‘capital loss’ as a result of the declaration. Thanks to the benefits in the Dutch East Indies, plantation owners in Suriname received financial compensation from the Dutch state of three hundred guilders per enslaved person (approximately Nf 10.2 million for the 34,000 enslaved in 1863).

Indonesia independent

It was therefore not surprising that after Japan’s capitulation on 15 August 1945 followed by the proclamation of the Republic of Indonesia on 17 August 1945, the Netherlands did not resign itself to the loss of this gold mine in the East. In the Netherlands, the predominant feeling was ­that without the Dutch East Indies, the ­country would be economically non-existent ­and condemned to insignificance. ‘Loss of the Dutch East Indies, calamity born’ was the general feeling in the Netherlands about a possible independence of the Dutch East Indies. In the years 1947-1949 the Netherlands waged a colonial war (euphemistically called police actions) to bring the colony back under its control. There were an estimated 100,000 casualties (military and ­civilian) on the Indonesian side during this colonial war. The Dutch military even committed war crimes.

The formal parting between the Netherlands and Indonesia took place on 27 December 1949. Politically the Netherlands let go of the colony in the East, but not economically. The empty treasury in The Netherlands had to be filled after the German occupation (1940-1945) during World War II and in fact it meant that Indonesia had to redeem itself by taking over all the debts of the Dutch East Indies at independence. The amount was eventually capped at 4.3 billion Nf. With this imposed ransom, Indonesia contributed to the economic recovery of the Netherlands in the fifties. This Indonesian ransom was much larger than the much ­more visible Marshall Aid (about Nf 1 billion) which the Netherlands received from the US after World War II for economic reconstruction.

An apology from the Netherlands did not come until March 2020 when, during his state visit to Indonesia, the Dutch king apologised on behalf of the Netherlands for Dutch violence during the Indonesian ­War of Independence.

Dutch military during the war of independence in the Dutch East Indies

Pronk’s anti-colonial framing
During the period of slavery, a rich elite in the Netherlands undeniably earned money from ­Suriname. At the end of the eighteenth century, however, the source of money for this elite slowly dried up. After the abolition of slavery, Suriname became a cost item for the Netherlands. In the nineteenth century, the Dutch East Indies became the gold mine where the Netherlands earned huge amounts of money. After 1866, the Netherlands invested more money in Surinam (more than 4 billion) than it earned. So there has been no Dutch plundering or exploitation of Suriname. In other words, we should not look for it in the colonial past after the abolition of slavery, but after the ­independence of Suriname by a corrupt Surinamese political elite. An important characteristic of this elite is that it behaves like the new colonisers of the state and, in the worst tradition of Third World countries, regards the country as a personal conquest. Bouterse’s presidency (2010-2020) is illustrative of the plundering of Suriname.
Pronk’s view on the Dutch debt of honour to Suriname is anti-colonial framing from the 1960s and 1970s, with the keywords oppression, exploitation and ‘we have misbehaved’. Thus, his view is inspired by a sense of guilt about the Dutch colonial and slavery past.
I also place his remarks on the Dutch debt of honour to Suriname, the gigantic plundering and exploitation by the Netherlands against the background of the sad outcome (military coup, military repression, bankrupt economy in 2020) of Surinamese independence, which should have been a model decolonisation. As mentioned earlier, Pronk, from the Dutch side, was one of the architects of Surinamese independence. The success of the Surinamese model decolonisation, as an example to the world and unique in the history of decolonisation, should have liberated him from his guilt about the Dutch colonial and slavery past. The sad outcome of Suriname’s model decolonisation, however, is still close to Pronk’s heart and hangs over his thoughts like a grey veil. Unlike Pronk, we should not look for the difficult development of Suriname solely in the colonial past, but especially in the shameless plundering by a corrupt Surinamese political elite after 1975.

Translation: Sampreshan/Hindorama (info@hindorama.com)

You can send your comments HERE, stating your name and the article to which you are responding.

Meer
  • Published in BIBLIOTHEEK, Nederland, NIEUWS, Suriname
Geen Reacties

Tentoonstelling Surinaamse School – Schilderkunst van Paramaribo tot Amsterdam in het Stedelijk Museum Amsterdam – Dr. Hans Ramsoedh

zondag, 10 januari 2021 by Redactie Hindorama

Musea in Nederland zijn nog steeds witte bolwerken. Het betekent dat werken van kunstenaars van kleur en niet-westerse kunst in hun collectie onderbelicht zijn. Sinds 12 december is de tentoonstelling Surinaamse School. Schilderkunst van Paramaribo tot Amsterdam te zien in het Stedelijk Museum Amsterdam.
Tegen de achtergrond van het racismedebat in Nederland in de afgelopen jaren wil het Stedelijk Museum de blik op kunst verbreden, inclusiever en meerstemmiger worden. Het wil dit doen door in de collectie de blik te verruimen op regio’s die in het verleden niet of te weinig tot de aandachtsgebieden van het museum behoorden. De directeur van dit museum verklaarde in een interview tussen 2021 en 2024 een quotum te zullen hanteren: tenminste de helft van het aankoopbudget zal gaan naar kunst van kunstenaars van kleur en kunstenaars van de buiten West-Europa en Noord-Amerika. Met de tentoonstelling Surinaamse School wil het Stedelijk Museum een blinde vlek inkleuren.

In deze tentoon­stel­ling is het werk van vijfendertig Suri­naam­se kun­st­enaars uit de periode 1910–1985 te zien waarin zij een rol hebben gespeeld. Naast schil­derkunst, het medium waarmee kunstenaars hoofdzakelijk experimen­teren, is er fotografie, grafisch werk, werk op papier en documentatiemateriaal te zien. Suriname kent geen beeldend kunstmuseum. Via een breed netwerk van particuliere verzamelaars werden er zo’n honderd werken van deze kunstenaars in bruikleen genomen. Ook hangt in de tentoonstelling kunst uit de staatscollectie van Suriname en de collectie van de Surinaamse Bank.

Zaalopname Surinaamse School

Surinaamse School verwijst niet naar het bestaan van een typisch Surinaamse stijl maar naar de letterlijke scholing van kunstenaars in Suriname. Hoewel er specifieke thema’s en narratieven ten grondslag liggen aan de 20e-eeuwse Surinaamse schilderkunst, is van groepsvorming geen sprake. Surinaamse School is dan ook niet bedoeld om Surinaamse schilders als kunsthistorische stroming te presenteren. De opzet van de tentoonstelling is om de Surinaamse beeldende kunst, gezien vanuit Nederland, een waardig podium te bieden door de samenhang én dynamiek in het werk van verschillende generaties schilders te laten zien.

In deze tentoonstelling komen dan ook allerlei stijlen voorbij: van expressionisme, realisme tot symbolisme. In de chronologisch-thematische insteek van de ten­toonstelling staan terugkerende genres en onderwerpen aan bod zoals de verbeelding van de eigen geschiedenis, spiritualiteit en het alledaagse leven tot abstracte experimenten en maatschappelijke ver­ande­ringen. Het is met andere woorden een viering van Surinaamse schilderkunst in al haar verscheidenheid en diepgang. Surinaamse pioniers die een grote stimulans zijn geweest voor andere kunstenaars krijgen bijzondere aandacht omdat de ontwikkeling van het kunst­(vak)onderwijs van grote invloed is geweest op de professionalisering van de kunstbeoefening, en daarmee op de ontwikkeling van de schilderkunst in Suriname.

Nola Hatterman

Belangrijke aandacht in deze tentoonstelling gaat uit naar Nola Hatterman (1899-1984) die  een belangrijke rol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van de beeldende kunst in Suriname. In de jaren dertig raakte zij bevriend met Surinamers die toen in Nederland woonden. Haar portretten van zwarte mannen waren in die jaren een eyeopener omdat ze geen karikaturen waren maar realistische schilderingen. Haar meest bekende schilderij is Op het terras uit 1930: een schilderij van een deftige, zwarte heer die zich laaft aan koel Amstelbier, een portret van de Surinaamse trompettist Louis Drenthe (1903-1990). Op het terras was oorspronkelijk bedoeld als opdracht van Am­stel­brouwerij om een deftige heer te schilderen die op een terras een glas Amstelbier drinkt. Hatterman schilderde een deftige, zwarte heer. Dat was echter niet de bedoeling! Geschrokken zag Am­stel­brouwerij vervolgens af van de aankoop vanwege de zwarte huidskleur van het model. Via allerlei omwegen kwam dit portret uiteindelijk terecht in de collectie van het Stedelijk. Het wordt nu beschouwd als topstuk van dit museum en is er permanent te zien.

Nola Hatterman, ‘Louis Richard Drenthe / Op het terras’, 1930, olieverf op doek. Collectie Stedelijk Museum Amsterdam

Hattermans huis in Amsterdam werd een ont­moe­tingsplaats voor Surinamers (met name van Surinaamse nationalisten) die ze portretteerde. Ze vereenzelvigde zich met hun strijd voor onaf­hanke­lijkheid en emigreerde in 1953 naar Suriname waar zij een kunstopleiding opzette. Haar talentvolle leerlingen vertrokken naar Europa om aan een kunstacademie verder te leren. Deze leerlingen zouden zich na terugkeer in Suriname afzetten tegen de figuratieve kunst die Hatterman propageerde. Zij had weinig op met abstracte kunst en bleef haar hele leven lang het realisme propageren. Hatterman vond dat haar leerlingen de schoonheid van Suriname en zijn inwoners moesten verbeelden.  Haar leerlingen waaronder Jules Chin A Foeng, die hun studie in Nederland en de VS hadden vervolgd wilden verder. Zij vonden Hattermans stijl ouderwets en haar focus eenzijdig  gericht op Black is beautiful. In de optiek van Chin A Foeng bleef Hatterman door haar Nederlandse achtergrond ook een koloniaal aura met zich mee torsen. Het kwam dan ook tot een ware ‘schoolstrijd’ tussen Chin A Foeng en Hatterman. Chin A Foeng richtte in de jaren zestig een concurrerende Surinaamse kunstschool op. Ver­schil­lende Surinaamse kunstenaars die op de expositie in het Stedelijk te zien zijn kregen van Hatterman hun eerste lessen. Na haar overlijden werd de Nola Hatterman Art Academy opgericht. Hierdoor kreeg Suriname een sterke, zelfbewuste kun­ste­naarsgemeenschap.

In Nederland overheerst inmiddels ambivalentie bij het levenswerk van Hatterman. Enerzijds met waardering en anderzijds worden er in het huidige postkoloniale debat ook vraagtekens gezet bij haar positie. Wat is of kan de rol van (witte) Nederlanders en Nederlandse instituties zijn in de dekolonisatie van Surinaamse kunst?
Op deze tentoonstelling zijn ook werken te zien van Wim Bos Verschuur, tekenleraar op de middelbare en kweekschool in Suriname. Bos Verschuur was een nationalist en de geestesvader van de Baas-In-Eigen-Huis-Beweging (streven naar autonomie van Suriname) gedurende de oorlogsjaren in Suriname. Zijn teken­lessen gingen meer over de politiek in Suriname en dan over tekenen zelf.

Wim Bos Verschuur, Rijst, Wittie Boitie, De Goede Verwachting, datering onbekend, olieverf op doek.

In dertien expositieruimtes zijn werken van de volgende kunstenaars te zien: Armand Baag; Wim Bos Verschuur; Robert Bosari; Jules Chin A Foeng; Frank Creton; Augusta en Anna Curiel; Felix de Rooy; Robbert Doelwijt; Wilgo Elshot; Ron Flu; Rudi Getrouw; Leo Glans; Eddy Goedhart; Nola Hatterman; Soeki Irodikromo; Rihana Jamaludin; Jean Georges Pandellis; Rinaldo Klas; Noni Lichtveld; Hans Lie; Guillaume Lo-A-Njoe; Nic Loning; Rudy Maynard; Jacques Anton Philipszoon; George Ramjiawansingh; Stuart Robles de Medina; George Gerhardus Theodorus Rustwijk; Cliff San A Jong; Gerrit Schouten; Govert Jan Telting; Quintus Jan Telting; René Tosari; Erwin de Vries; Paul Woei; Leo Wong Loi Sing.

De historische collectie van de musea in Nederland omvat slechts een aantal werken van Surinaamse kunstenaars. Het betekent echter niet dat Surinaamse kunstenaars volledig zijn genegeerd in Nederland. In 1996-1997 was er een grote tentoonstelling over hedendaagse kunst uit Suriname in het Stedelijk Museum (Twintig jaar beeldende kunst in Suriname, 1975–1995) en de huidige tentoonstelling Surinaamse School kan worden gezien als de langverwachte opvolger van die in 1996-1997.

Paul Woei, Portret Karsimen, 81 jr., 1991, krijt op papier.

In haar column in de Volkskrant (17 december 2020) kwalificeerde de columniste Elma Drayer het streven van het Stedelijk Museum om inclusiever en meerstemmiger te zijn als ‘modieus BLM-gewauwel’ (BLM=Black lives matter). Dat mag wel zo zijn, feit is wel dat de opstelling van het Stedelijk Museum kan worden beschouwd als een sprong voorwaarts aangezien de op modernisme gerichte witte Nederlandse kunstwereld nog steeds kwaliteitsnormen hanteert waardoor voor kunstenaars van kleur de toegangspoorten gesloten blijven. De opstelling van het Stedelijk Museum verdient dan ook navolging door andere musea. Zowel in Nederland als in Suriname heeft niemand de kunstwerken in de tentoonstelling Surinaamse school ooit bij elkaar gezien. Dat maakt deze tentoonstelling dan ook bijzonder. Voor Surinamers zal deze tentoonstelling een feest van herkenning zijn.

Ron Flu, Bidvrouwtjes in de Palmentuin, 1964.

Stedelijk Museum Amsterdam: Tentoonstelling Surinaamse school. Schilderkunst van Para­ma­ribo tot Amsterdam. 12 dec. 2020 t/m 31 mei 2021.

Belangrijk: Vooralsnog zijn musea in verband met de corona­maatregelen ge­slo­ten. Na heropening dient een bezoek aan het Stedelijk Museum vooraf op de site een tijdslot (bezoekdag en –tijd) gereserveerd te worden (stedelijk.nl).

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.

Meer
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS
Geen Reacties

Sarnámi leren? Waar kun je terecht? – Prem Dihal

dinsdag, 05 januari 2021 by Redactie Hindorama

Naar aanleiding van een vraag uit de regio Eind­hoven ben ik op zoek gegaan naar een goede cursus Sarnámi.

Het blijkt dat zulke vragen leven bij personen die op een of andere manier een band hebben met Hindostanen van Surinaamse origine. Bijvoorbeeld, een (klein)kind van Hindostaanse (groot)­ouders dat in Nederland is geboren en de taal wel gewend is uit de omgeving maar deze niet spreekt. Of niet-Hindostaanse partners van Hindostanen die deze taal willen leren, want ze willen ook een keer verstaan waar de anderen het over hebben. Wat dacht u van Hindostaanse nazaten uit Nederland die een tijdje naar Suriname gaan? Ook in Suriname zelf zou het handig kunnen zijn; personen/instellingen die veel met Hin­do­stanen werken of voor de Hindostanen zelf bij wie Sarnámi steeds meer op de achtergrond is komen te staan.
Of men inderdaad de taal gaat leren, is een andere kwestie. Daar ga ik niet over, maar de mogelijkheid om te leren is er, want er zijn minstens twee goede aanbieders van cursussen.
Al googelend en na een aantal gesprekken met aanbieders, kwam ik tot een overzichtje van materialen en cursussen dat ik graag wil delen. De cursussen verschillen soms behoorlijk in aanpak. De opzet en de gebruikte leermaterialen (boeken, audio/film etc.) kun je terugvinden op hun website. De genoemde websites zijn doorgelinkt.
Vooralsnog lijken Sarnamibhasa.nl en Sarnamihuis.nl de aanraders te zijn. Lees hieronder wat ik tegenkwam. Heeft iemand anders andere ideeën en/of aanvullingen?

BOEKEN

Leerboeken Sarnámi
Welke leerboeken zijn er beschikbaar? Na een korte zoektocht vond ik de volgende:

  1. Er is een leerboek Sarnámi, in 1987 geschreven door Theo Damsteegt en Jit Narain. Dit schijnt nog altijd het beste leerboek te zijn dat er is. Eenvoudig en op een praktische wijze kan men de taal leren. Het boek kost rond 15 euro maar is momenteel niet verkrijgbaar behalve via de auteur in Suriname (Jit Narain).

Ká Hál
Jit Narain en Theo Damsteegt, leerboek Sarnámi Surinaams Hindostaans, 154 pagina’s, Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum, Den Haag, 1987

  1. Twee jaar geleden is er een taalgids gemaakt door Rabin Baldewsingh in pocketvorm. Dit boekje is ook geschikt om op praktische wijze het Sarnámi te leren, alhoewel het leerboek van Theo Damsteegt en Jit Narain voor cursussen zeer aan te bevelen is. Deze taalgids kost 5 euro. Om deze taalgids te bestellen kan men zich het beste wenden tot Sarnamibhasa.nl

Sarnámi woordenboeken 
Het was mij lang niet duidelijk welk woordenboek aan te raden was. Er is een aantal op de markt/in omloop. Kijk ook op Bibliotheek.nl en Bol.com voor andere boeken.

  1. Door Sampreshan (de uitgeverij van Hindorama) is een eenvoudig woordenboek van Santokhi en Nienhuis uitgegeven. Dit schijnt tot nu toe het beste woordenboek te zijn dat gebruikt kan worden. Het is eigenlijk een uitgebreide woor­denlijst, maar eenvoudig te hanteren en wel in de juiste spelling, inclusief een bijlage met vervoegingen van werkwoorden! Dus zeer aan te bevelen. Het is te bestellen bij Hindorama.com

 Sarnámi woordenboek
Eline Santokhi en Lydius Nienhuis, een tweetalig woordenboek van het Surinaams Hindostaans, 225 pagina’s, Communi­catie­bureau Sampreshan, Den Haag, 2004

  1. Rabin Baldewsingh heeft zelf een idioomboek uitgebracht in 2 delen. Het is een woordenboek waarin de woorden thematisch gerangschikt zijn. Bijvoorbeeld op de thema’s huis, politie, recreatie, samenleving, het weer, de aarde, etc. In gebruik kan dit ook handig zijn. Het is in twee delen en heet Sarnámi Woordenschat. Deel 1 (452 pagina’s) kost 20 euro en deel 2 (561 pagina’s) kost 25 euro. Om het te bestellen kan men zich het beste wenden tot Sarnamibhasa.nl

WEBSITES

Anda Suriname
Is een woordenlijst, digitaal benaderbaar, maar geen cursus.

Bibliotheek.nl
Hier staan
de bovengenoemde boeken, en nog een paar andere, genoemd/beschreven. Ze bieden geen cursus aan.

Hindorama.com
En eventueel verder op de site zoeken. Zo kom je dan ook de twee eerdergenoemde Sarnámi woorden­boeken tegen. Zij verzorgen zelf geen cursus.

ohm-ookhindoestaansmeepraten.nl
OHM staat voor Ook Hindoestaans Meepraten
? Het is niet duidelijk of het nog actief is.
Er worden drie cursuspakketten aangeboden waar kosten aan verbonden zijn.

OHM Suriname
Waarschijnlijk is er een begin gemaakt om het Sarnámi zelf onder de aandacht te brengen. Het is geen cursus. Er is alleen een spellingsgids op de site geplaatst.

Reena.nl
Sarnami Bol valt hieronder en is via Facebook en Instagram te volgen.
Aardig om te volgen, voor andere onderwerpen, maar gebruiken ze de juiste spelling?

Sarnámibhasa.nl (Baldewsingh’s website)
Indien men op een makkelijke manier online de cursussen wil volgen dan kan dat op deze website. Het is gratis en bovendien vind je hier ook andere informatie en verhalen over en in het Sarnámi.

Sarnamihuis.nl
Op deze site kun je ook een degelijke cursus afnemen. Het is een cursus van 12 lessen (€10/st)
Door deze informatiebrochure krijg je een prima inzicht. Het is een goed opgezette cursus.

Stichting Lalla Rookh
Het is een verwijzing naar Sarnamibhasa.nl

Suriname-languages.sil.org
Handig om digitaal woorden op te zoeken maar het is geen taalcursus.

SAMENVATTEND

Het is misschien wel verwarrend dat de sites verschillen in in­for­matie en aanpak. Vooralsnog lijkt het, als je Sarnámi wil leren, het beste om dat te doen bij  Sarnamibhasa.nl (gratis) of bij Sarnamihuis.nl. Ben je vlot met social media, kijk dan op Facebook en Instagram naar Sarnami Bol. Ik geef hierbij aan dat mijn zoektocht wel beperkt van aard was.

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.

Meer
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, NIEUWS, Sarnámi, Taal & Literatuur
Geen Reacties

Goede energielijnen voor nieuwbouw van Shri Saraswatie basisschool

vrijdag, 18 december 2020 by Redactie Hindorama

Bij de bouw van het nieuwe pand van de Shri Saraswatie basisschool in Rotterdam volgt het bestuur van Stichting Hindoe Onderwijs Nederland (SHON) de volgende gedachte; de leerprestaties, het welzijn en het functioneren van de leerlingen, docenten en andere medewerkers, is onder meer afhankelijk van de omgeving waarin ze moeten werken. In het ontwerp en in de constructie moet met deze visie rekening gehouden worden.  

Den Haag – Voor Rajesh Ramnewash, bestuursvoorzitter van SHON is het helder; bij het mooie vooruitzicht van een nieuw gebouw die binnen twee jaar opgeleverd gaat worden, past de oeroude Indiase filosofie Vastu Shastra. Hierbij worden regels gevolgd uit de Veda’s, de oudste en heiligste Hindoegeschriften. Niets kan hem van het idee afbrengen dat de lokalen met kompas gemeten precisie op de juiste energielijn moeten liggen. En ook dat er zoveel mogelijk natuurlijk daglicht het pand binnen moet kunnen komen of dat er zorgvuldig gekozen moet worden voor passende kleuraccenten. Dit alles om de geestelijke rust van iedereen in de verschillende ruimtes van het gebouw te bevorderen. “Het is bovendien goed voor het onderwijsproces”, zegt hij stellig.

Voor veel mensen klinkt dit logisch maar toch is deze vernieuwende manier van denken bij het bouwen in Nederland niet heel erg bekend. Er is bijvoorbeeld een kamp van architecten en projectontwikkelaars die zo snel en zo goedkoop mogelijk een gebouw willen neerzetten en zich verder niet storen aan – in hun ogen – vreemde gebruiken of rituelen. Ze geloven er gewoon niet in. Dit betekent dat SHON erg zorgvuldig te werk moest gaan bij de selectie van een architectenbureau. Ze werden niet alleen beoordeeld op de organisatie van het project, het ontwerp of op duurzaamheid, maar ook op hun gedachten over de onderwijsfilosofie van SHON.

Indiase bouwleer als uitgangspunt
Uiteindelijk heeft Ramnewash een belangrijke me­de­stander gevonden in Chi-Hang Chim, architect van Bureau RoosRos in Oud-Beijerland. Na een aanbesteding met een stevig selectieproces is hij uitgekozen om het nieuwe schoolgebouw tot stand te brengen. Door zijn Chinese afkomst is Chim bekend met Feng Shui, een eeuwenoude traditioneel Chinese filosofie, die je leert hoe de omgeving gezondheid en welzijn kan beïn­vloeden. Er zitten elementen in die gelijk zijn aan de Indiase Vastu Shastra en ook delen die anders zijn. “Het belangrijkste is dat je het hoofddoel begrijpt”, zegt Chim. Laat het nou toevallig zo zijn dat hij als jonge student te maken heeft gehad met een kamp van voorstanders en tegenstanders. De tegenstanders wilden het weten­schappelijk onderbouwd hebben. Anders is het voor hen niet meer of minder dan bijgeloof.

Maar toen Chim afstudeerde aan de Technische Universiteit (TU) Eindhoven kwam hij professor ingenieur Bas Molenaar tegen, een man die gespecialiseerd was in het ontwerp en de bouw van ziekenhuizen. Volgens Chim liet Molenaar aan hem wetenschappelijke onderzoeken en artikelen zien over de impact van architectuur op de gezondheid van mensen. “Toen dacht ik; ik ben niet helemaal gek. Wat ik altijd al had gedacht – mede vanuit de basis van mijn cultuur en afkomst – is gewoon wetenschappelijk bewezen.”

Chim is ervan overtuigd dat de filosofie van SHON om een prettige omgeving te creëren steeds meer door anderen zal worden overgenomen. En ook dat de verwevenheid van de meer metafysische oosterse filosofie en de meer rationele westerse filosofie, steeds groter zal worden.

Toekomstbestendig onderwijsconcept
Als alles meezit zal het gebouw in de zomer van 2022 opgeleverd worden en is Rotterdam aan de Schie­damseweg een nieuw iconisch gebouw rijker, in een wijk (Delfshaven) met veel weder­op­bouw­architectuur. Het moet voor velen best wel bijzonder zijn om straks daartussen te kijken naar de verfijnde lijnen van de Shri Saraswatie School. Maar belangrijker nog, het schoolteam kan dan nog beter vormgeven aan de onderwijsinhoud van deze tijd, zoals zelfstandig of in groepjes werken in leerpleinen. En een grote aula voor festiviteiten tijdens hoogtijdagen maakt het compleet.

Verder staat in de planning dat Peuterspeelzaal Dwarka, voor de kleintjes van twee tot vier jaar, die in het oude gebouw ook aanwezig is, meeverhuist naar de nieuwbouw. Er komt bovendien een andere kinder­opvang bij, maar dan voor kinderen van nul tot vier jaar. Belangrijk vindt Ramnewash omdat de Shri Saraswatie School de doorgaande leerlijn mogelijk wil maken en tijdig wil vaststellen waar de kinderen goed in zijn en waar ze moeite mee hebben.

Wat ook gaat gebeuren is dat de communicatie met de buurt geïntensiveerd zal worden. Dit betekent dat verschillende groepen in de wijk kunnen aankloppen bij de school om gebruik te maken van ruimtes voor het organiseren van activiteiten, zoals mandir-diensten en koffieochtenden voor ouderen. Ramnewash vindt het tenslotte nog belangrijk om het volgende te melden. “We gaan huiswerkbegeleiding aanbieden, ook voor kinderen van andere scholen. Het maakt niet uit van welke afkomst ze zijn want we sluiten niemand uit. Het enige dat we vragen is dat ouders die met hun kinderen langskomen goed onderwijs vooropstellen en onze Hindoestaans-Surinaamse grondslag omarmen.”

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.

Meer
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Religie & Levenswijze, Traditie
Geen Reacties

Decembermoorden: plek in de Surinaamse geschiedenis

dinsdag, 01 december 2020 by Redactie Hindorama

Noraly Beyer’s publicatie RECHT EN WAARHEID MAKEN VRIJ – de De­cembermoor­den herdacht is een bijdrage aan het collectieve ge­heu­gen van Suriname over wat er in 1982 is gebeurd. En dat is maar goed ook, als je hoort hoe zaken worden verdraaid door de inmiddels in eerste instantie veroordeelde Desi Bouterse en zijn klakkeloos na­pratende aanhang. Deze publicatie ligt vanaf 8 december in de winkel en bevat onder meer korte biografieën van de slachtoffers, getuigenissen van nabestaanden het veelbetekenende vonnis van de Krijgsraad van 29 november 2019 en her­den­kings­toespraken.

De woorden Recht en Waarheid maken vrij, ont­leend aan het Suri­naam­se volkslied, staan op het gedenkteken in het Fort Zeelandia in Paramaribo. Dat is de plek waar op 8 december 1982 vijftien mannen in de bloei van hun leven zonder vorm van proces door het militaire regime zijn doodgeschoten. Zij worden aangemerkt als prominente zonen van Suriname, omdat zij stonden voor vrijheid, recht en democratie. Hun liefde voor het land en de daaruit voortvloeiende drang zich uit te spreken tegen onderdrukking en vertrapping van deze waarden heeft hun het leven gekost. En hoe! Uit de verwondingen die op hun lichaam zijn aangetroffen kon worden vastgesteld dat zij eerst zijn gefolterd en vervolgens met meerdere kogels om het leven gebracht.

Tot nu toe blijven Bouterse en zijn na­praters zich verdedigen met het argument dat de slacht­offers met bui­ten­land­se mogendheden – Nederland voorop – heul­den om een coup te plegen. Dit is de eeuwige pa­ra­noïde, koloniale reflex. Maar misschien niet vreemd als men het spreek­woord “Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten” voor ogen houdt. Op 25 februari 1980 werd door militairen, waaronder Bouterse, een coup gepleegd, naar is gebleken met hulp van een vertegenwoordiger van de voormalige kolonisator met wie hij innige banden had. Maar stel je voor dat de plannen voor deze coup waren uitgelekt. Zouden de ouders, partners, kinderen en andere dierbaren van de betrokken militairen het ook normaal hebben moeten vinden dat zij zouden zijn opgepakt, gemarteld en vermoord?

De Decembermoorden waren een uiting van pure machtswellust. De slachtoffers waren gevangen en ongewapend. Er is dan ook geen verdediging mogelijk uit hoofde van rechtgeaarde principes die in Suriname geworteld waren. In het begin wilde men ook niet geloven dat deze moorden door Surinamers waren begaan. Er deden wilde verhalen de ronde dat de daders Cubanen waren. Al gauw werd echter duidelijk dat de moorden waren gepleegd door Surinaamse militairen onder verantwoordelijkheid van Desi Bouterse die zich wederom had laten beïnvloeden door een buitenlandse vriend, de toenmalige premier van Grenada Maurice Bishop. Deze was in oktober 1982 op bezoek in Suriname en vond dat Bouterse te soft was tegenover tegenstanders van zijn regime.

In zijn tien jaren als president van Suriname heeft Bouterse ook niet kunnen aantonen dat hij een intrinsieke liefde voor het land en zijn inwoners heeft, anders verkeerde het land vandaag niet in de huidige abominabele situatie. Het is daarom niet verwonderlijk dat het voor zo iemand moeilijk te vatten is dat er mensen zijn die zich roeren uit eigen overtuiging, uit een diep geloof in collectieve waarden ten gunste van land en volk. Met zijn activiteiten ter ondermijning van het Decembermoordenproces en zijn totaal misplaatste, onoprechte (en mislukte) verzoeningsactie van enkele jaren geleden, heeft Bouterse zelfs laten zien er niet voor te schromen om Surinamers collectief verantwoordelijk te maken voor zijn misdaden. Zo iemand is waarlijk geen zoon, maar een vijand van Suriname.

In de herdenkingspublicatie van Beyer wordt terechte aandacht besteed aan ware zonen van Suriname die, als hun die mogelijkheid niet zo bruut was ontnomen, een daadwerkelijke positieve bijdrage aan Suriname hadden kunnen leveren. Het boek bevat ook prachtige illustraties van Raul Balai die ook een eigen verhaal heeft (Kumbat’tei) waarom hij nooit meer thuis kwam. De staatsgreep en de daaropvolgende Decembermoorden maakten ook de dromen van zijn ouders kapot.

RECHT EN WAARHEID MAKEN VRIJ
de De­cembermoor­den herdacht

Vanaf 8 december verkrijgbaar via:
webshop van ROSE stories • ISBN: 9789083063645 • 256 pag. • Prijs € 16,95 • www.rosestories.nl

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.

Meer
  • Published in BIBLIOTHEEK, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Suriname
Geen Reacties

Jagernath Lachmon (1916 – 2001): Hij was er altijd – Kanta Adhin

maandag, 19 oktober 2020 by Redactie Hindorama

Jagernath Lachmon

Herdenkingsdienst in ’t Gemeentehuis van Den Haag

20 oktober 2001: Het stadhuis van Den Haag ziet zwart van de mensen. Toch heerst er een ingetogen stilte met op de achtergrond de klanken van bekende Hindo­staanse bha­jans. In zijn kist ligt Su­ri­name’s markantste politicus, Jagernath Lachmon. Hij overleed op 19 oktober in zijn hotelkamer in Den Haag tijdens een officieel bezoek aan Nederland als leider van een Surinaamse parlementaire delegatie. Tijdens de herdenkingsdienst wordt hulde gebracht aan de voorzitter van het Surinaamse parlement, die in september nog zijn 85-ste verjaardag vierde. Aan Hindorama stond hij kort daarvoor zijn laatste, uitgebreide interview af. “Politiek is niet alles voor mij”, zei hij nog. Maar nu wordt hij voornamelijk herdacht als Suriname’s grootste politicus, die met zijn inherente drang naar democratie en zijn verbroederingspolitiek meer dan 50 jaar de Surinaamse politiek domineerde. De constante factor. Zoals Tweede-Kamervoorzitter Jeltje van Nieuwenhoven het ver­woordt: “Hij was er gewoon, altijd”. Niet alleen was hij de langstzittende parle­men­tariër ter wereld, ook had hij de meeste ervaring als parlementsvoorzitter. On­ver­droten droeg hij zijn idealen uit die waren gebaseerd op het vedantisch grond­beginsel vasudhaiv kutumbakam: allen zijn één, de wereld is één familie. Otmar Rodgers, fractievoorzitter van de regeringspartij Nieuw Front in het Surinaamse parlement, noemt hem – naar de betekenis van zijn voornaam – “de heer van de wereld”. Hij was er voor iedereen; voor hem bestond er geen onderscheid tussen mensen.

Tweede-Kamervoorzitter Van Nieuwenhoven

Onder de aanwezigen in het stadhuis, voor het grootste deel Hindostanen, zijn ook Creolen en Javanen om afscheid te nemen van Papa Lach, zoals hij liefkozend door alle Surinamers werd genoemd. Altijd bezig en nu in de uitoefening van zijn functie gestorven. Niet in “het harnas”,  meent ondervoorzitter Van Eekelen van de Eerste Kamer. Dat woord past niet bij zijn tolerantie, openheid en toegankelijkheid. Dat kan Winston Kout, voorzitter van Stichting Kwakoe, beamen. “Ik kon hem van hieruit zo thuis opbellen en hij nam zelf op.” Lachmon was de spil in de goede betrekkingen met Nederland. Cynici noemden hem Lachmon van Oranje, omdat hij altijd een speciale band met Nederland voorstond, ook na de onafhankelijkheid van Suriname. De Surinaamse gemeenschap hier toont zich content dat, nu Lachmon in Nederland is overleden, zij op waardige wijze afscheid van hem heeft kunnen nemen.

Nederlandse regering goed vertegenwoordigd

In Suriname heerst grote verslagenheid. Indiaan, Marron, Creool, Hindostaan, Javaan, Chinees, Boeroe, jong, oud, politieke topper of straatventer, iedereen voelt de leegte. Ook heerst er beroering. Wat nu? Binnen zijn partij, de VHP, die hij vanaf de oprichting in 1949 onafgebroken heeft voorgezeten, is in de loop der tijd al heel wat te doen geweest rond mogelijke opvolgers. Leden van het hoofdbestuur benadrukken dat Lachmon altijd door zijn achterban als voorzitter, Sabhapati, is gedragen. Zijn opvolger zal op democratische wijze door het partijcongres worden gekozen. Hopelijk nog dit jaar. Bij sommigen in de partij heerst woede. Hoe kon het komen dat zo’n oude man alleen op zijn hotelkamer verbleef? In Suriname is hij geen minuut alleen! Lachmon zelf zou zich hier wellicht niet druk om maken. Hij had de laatste tijd meermalen signalen van een naderend einde afgegeven. Op zijn verjaardag en ook vlak voor zijn vertrek naar Nederland. Aan VHP-ondervoorzitter Adhin zei hij toen vooral alles te laten doorgaan ook al zou hij misschien niet meer terugkomen. Terugkomen doet hij wel, maar hoe! Men kan nauwelijks de emoties bedwingen wanneer zijn kist op zondag 21 oktober, bedekt met bloemen en de Surinaamse vlag, op Surinaamse bodem arriveert. Nog voor hij te Paramaribo op 24 oktober zal worden gecremeerd, zal zijn lichaam ter afscheid naar Nickerie, zijn geboortedistrict, worden gebracht. De polderjongen die als een groot staatsman stierf.

Herdenking in het parlementsgebouw van Suriname

Mw. Fouwziya Lachmon-Sovan

Een groot politicus krijgt nooit alleen lof toe­ge­zwaaid; er is ook kritiek. Zo ook op Lachmon. Niet alle Hin­do­stanen ston­den achter zijn verbroe­de­rings­politiek. Zij zagen deze als lafheid, het uit angst toegeven aan de Creolen. Ook had hij nooit openlijk stelling genomen tegen de decembermoorden en gepleit voor vervolging en berechting van de daders, terwijl hij bijna 60 jaar het beroep van advocaat uitoefende. Voorts zou hij zijn partij met ijzeren hand regeren. Ondanks alles zijn vriend en vijand het erover eens dat hij meer dan een halve eeuw de stabiliserende factor in de Surinaamse politiek is geweest. Ook zal niemand kunnen betwisten dat de enige echte hulde die zijn persoon toekomt, is om het nieuw te bouwen parlementsgebouw in Paramaribo naar hem te vernoemen: Het Huis van Mahasabhapati Lachmon (de Grote Voorzitter). Hij was er altijd en hij zal er altijd zijn.

Foto’s: Hindorama, Ranjan Akloe e.a.

Eerder verschenen in tijdschrift Hindorama, november/december 2001

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam en het artikel waar u op reageert.

Meer
  • Published in BIBLIOTHEEK, Nederland, Suriname
Geen Reacties

Miskend verleden: Een belangwekkende studie van Ruben Gowricharn over Hindostaanse boeren in Suriname – Hans Ramsoedh

dinsdag, 06 oktober 2020 by Redactie Hindorama

Ruben Gowricharn

Van de hand van prof. Ruben Gowricharn, die de Lalla Rookh Hindostaanse Diaspora Leerstoel aan de VU in Amsterdam bekleedt, verscheen recent het boek Miskend verleden. Hindostaanse boeren in Suriname 1880-1980.

In het Woord vooraf in dit boek gooit Gowricharn gelijk de knuppel in het hoenderhok: in de loop der jaren heeft hij zich namelijk vaak geërgerd aan de gretigheid waarmee Hindostanen de immigratiedag (4 juni) van Brits-Indische contractarbeiders vieren. Het is feest volgens hem wat de klok slaat met daarbij een verbluffend gebrek aan historisch besef: er is nauwelijks aandacht voor de schaduwzijde van de immigratie, er is geen spoor van verdriet over het verlaten van verwanten en vrienden in Brits-Indië (het huidige India), over het verlies van huis en haard of over het ellendige leven op de plantages in Suriname. In zijn optiek hoort het bij de immigratiedag niet alleen over vieren te gaan maar ook om herdenken. Daarnaast is voor Gowricharn een bron van ergernis de minachting van veel Hindostaanse auteurs die hun voorouders zowat bedanken dat zij Brits-Indië hebben verlaten, anders zouden zij nu hetzelfde lot delen als de huidige arme plat­te­land­bewoners van Uttar Pradesh en Bihar. Hij noemt dit de thank goodness-verzuchting of zelf­felicitatie. In de heersende feestoptiek en de thank goodness verzuchting komen de boeren nauwelijks voor, terwijl zij langer dan een eeuw zo vanzelfsprekend aanwezig waren in de Surinaamse samenleving. De auteur constateert dan ook een onthutsend gebrek aan belangstelling voor de periode (grofweg van 1890 tot 1980 ) waarin de Brits-Indiërs hoofdzakelijk agrariërs waren, een periode waarin de basis werd gelegd voor de verdere culturele, economische en politieke ontwikkeling van Hindostanen. Met betrekking tot de geschiedenis van Hindostanen constateert Gowricharn dan ook een drietal belangrijke blinde vlekken: de geringe aandacht voor de Brits-Indische boeren, de verschillende transformaties die zij meegemaakt hebben en het negeren van de offers die zij hebben gebracht. Reden voor de auteur om te spreken van een miskend verleden en om dit boek te schrijven.

Centraal in dit boek staan de drie transformaties die Brits-Indiërs en hun nazaten in Suriname hebben doorgemaakt: van plattelander in Brits-Indië naar plantagearbeider, van plantagearbeider naar boer en van boer naar stedeling. Daarmee breekt Gowricharn met de voorstelling dat de geschiedenis van Hin­do­stanen zich rechtlijnig heeft ontwikkeld en dat die geen breuken of grilligheden heeft gekend. De drie delen worden voorafgegaan door een theoretisch hoofdstuk waarin een aantal theoretische concepten de revue passeren die dienst doen als een lens om het denken, de presentatie van het materiaal en het betoog te disciplineren. In elk hoofdstuk behandelt Gowricharn een ander tijdvak en probleemveld van de boeren.

In het eerste deel van dit boek (Van plattelander naar plantagearbeider) bespreekt Gowricharn de migratie vanuit Brits-Indië naar Suriname, de arbeid op de plantages en het ontstaan van een etnische gemeenschap. De auteur betoogt dat de arbeiders kennis hadden van de landbouw, van agrarisch human capital, en schetst in dit deel de ervaringen van de plantagearbeiders die de voorwaarden hebben geschapen voor hun latere vestiging als boer. Zo was het bijzonder dat de arbeiders de mogelijkheid hadden om een eigen kostgrond op of nabij de plantage gelegen te beplanten en een overschot te verkopen. Het betekende dat hun transformatie naar loonarbeid niet permanent was en dat zij als ‘proto-ondernemers’ hun agrarisch human capital konden onderhouden. Met andere woorden, ook op de plantage bleef de Brits-Indische contractarbeider voor een deel boer.

In het tweede deel (Van arbeider naar boer) gaat Gowricharn in op de opkomst van de kleine landbouw, de wijze waarop de boeren cultureel, geografisch en economisch een thuis maakten (hij noemt dat homemaking), en de ruralisatiepolitiek tussen 1930 en 1950. Van meet af aan kenmerkten Hindostaanse boeren zich door dualiteit doordat zij parttime boeren en parttime arbeiders in loondienst buiten de agrarische sector waren. Het boerenbestaan leverde van meet af aan te weinig op om in hun bestaan te kunnen voorzien. Dit was het gevolg van het gedateerde productieproces in de kleinlandbouw en de beperkte afzetmogelijkheden door bijvoorbeeld een ongunstige locatie, de geringe arbeidscapaciteit en de gebrekkige infrastructuur. Regionaal waren er wel grote verschillen. Met name de boeren rondom Paramaribo verkeerden in meeste gunstige omstandigheden doordat zij de stad voorzagen van groenten, rijst, melk en vee. Voor de meeste boeren in de verre districten was het sappelen. Schrijnende armoede tekende hun bestaan. Hiermee komt volgens Gowricharn het glanzende verhaal dat Brits-Indiërs als gemeenschap sociaal zijn vooruitgegaan op de helling te staan. De homemaking was voor de meeste Hindostaanse boeren, zoals Gowricharn schrijft, een armoedig home.

In het derde deel (Van boer naar stedeling) bespreekt Gowricharn drie thema’s: de mechanisatie van de rijstbouw tussen 1950 en 1960, de etnische en economische politiek in de periode 1945-1980 en tenslotte de transitie van rijstboeren tussen 1960 en 1980. De mechanisatie van de rijstbouw bracht geen productieve kleine boer voort. De boerenkinderen vluchtten al in een vroeg stadium uit de landbouw en die vlucht bleef aanhouden. Dat was niet alleen het geval omdat het huishoudinkomen ontoereikend was, maar ook omdat de voorzieningen in de districten weinig perspectief boden. Het beleid van mechanisatie was vooral gericht op mechanisatie van mid­den­stands­bedrijven. Wat betreft de etnische en economische politiek heeft Gowricharn kritiek op de VHP die in zijn optiek nauwelijks een merkbare bijdrage heeft geleverd aan de behartiging van de agrarische belangen. Hoewel de Hindostaanse boeren traditioneel tot de achterban van de VHP werden gerekend, had de top van deze partij een sterke stedelijke oriëntatie en was zij weinig begaan met de kleine boer. Deze ontwikkelingen leidden dan ook tot een teloorgang van de boerenbevolking die tot uiting kwam in een afname van de agrarische bevolking. Het betekende al met al een omvattende transformatie sinds de jaren vijftig die bepaald werd door armoede, een gebrek aan perspectief in de traditionele landbouw, het westerse onderwijs en door de hogere status van verstedelijking. Met de trek van de kinderen naar de stad en in de jaren zeventig naar Nederland bleven de districten bevolkt door ouderen ‘overmand door nostalgie’ en ‘die daar bovenal onbegrepen en miskend tot aan hun dood zijn gebleven’ (p. 283).

De studie wordt afgesloten met een concluderend hoofdstuk en een appendix waarin de auteur enkele epistemologische zaken bespreekt: kwesties van ken­nis­theoretische en methodologische aard waarmee hij te maken kreeg bij het schrijven van dit boek, de overwegingen waardoor hij zich heeft laten leiden en zijn reactie op de commentaren van meelezers.

Miskend verleden is een belangwekkende en le­zens­waardige studie over Hindostaanse boeren in Suriname. Het biedt een nieuw perspectief op de geschiedenis van Hindostanen, is een rijke studie en rekent af met een aantal hardnekkige mythes over hun verleden. Het boek is grondig gedocumenteerd, zowel cijfermatig als qua literatuur. Hoewel het hier een wetenschappelijke studie betreft, is het desalniettemin voor een breed publiek toegankelijk. Met zijn analyse en door zijn conclusies generaliserend te verwoorden is Gowricharn erin geslaagd een onderbelicht aspect van de geschiedenis van Hindostaanse boeren in Suriname voor het voetlicht te brengen. Dit boek heeft Gowricharn ook opgedragen aan de onbekende kethihar [klein­land­bouwer]. Miskend verleden is verplichte kost voor een ieder die geïnteresseerd is in de geschiedenis van Hindostanen in Suriname.

Ruben Gowricharn, Miskend verleden. Hindostaanse boeren in Suriname 1880-1980. Hilversum 2020: Uitgeverij Verloren. ISBN 978908704876161, 352 pp, hardcover, prijs € 29. In de boekhandel verkrijgbaar of te bestellen via Bol.com

Uw reactie kunt u HIER naar toe sturen o.v.v. uw naam, woonplaats en e-mailadres.

Meer
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
Geen Reacties
  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5

Zoeken

  • EN | Colofon | Adverteren [About us]
  • Gebruikersvoorwaarden
  • Privacy- en cookiebeleid
  • Contact | e-mail: info@hindorama.com

Schrijf je in voor onze Hindorama Nieuwsbrief

Door u in te schrijven voor onze GRATIS NIEUWSBRIEF blijft u op de hoogte van de meest recente informatie.

https://youtu.be/1f2v0db5gao
Hindorama

© 2021 Sampreshan/Hindorama | Alle rechten voorbehouden. | All rights reserved.

TOP