Typisch Hindostaans: Gastvrijheid
Vorig jaar schreef Hans Ramsoedh een artikel Wat is typisch Hindostaans? Hierin ging hij in op een paar voorbeelden van wat als de Hindostaanse volksaard kan worden gezien, waaronder het verschijnsel van enorme aantallen gasten bij een huwelijk, uitgenodigd of niet, het kan allemaal. Ramsoedh nodigde lezers uit om ook met voorbeelden te komen van wat zij als typisch Hindostaans zien, waarmee een collage zou kunnen worden gemaakt. De typische kenmerken moeten daarbij vooral niet altijd zeer serieus worden opgevat maar dienen meer als vorm van humor. Het is namelijk belangrijk dat een volk/gemeenschap ook om zichzelf kan lachen als een vorm van zelfreflectie. De uitnodiging van Ramsoedh leidde echter niet tot spontane reacties. Dat ontlokte bij een Hindostaanse man de opmerking: “Typisch Hindostaans. Ze kunnen wel een hoop praten, maar daadwerkelijk iets opschrijven, ho maar.”
Verzameling van typische kenmerken
Hindorama heeft zelf een aantal mensen, zowel Hindostanen als niet-Hindostanen, benaderd om te vragen wat zij typisch Hindostaans vinden. Niet-Hindostanen noemden vooral:
- gastvrij, bescheiden en familie-georiënteerd;
- Hindostaanse gerechten als roti, bará en masalagerechten (zowel vlees als groente); en
- Bollywoodmuziek, -dans en –kleding (glitter and glamour/bling bling).
Ook Hindostanen brachten deze punten, al dan niet meer genuanceerd naar voren, maar er werden ook nog andere punten genoemd:
- erg statusgevoelig met als voorbeelden: tuk op academische titels, mooie auto, grote feesten, veel mensen uitnodigen, dure drank schenken en veel te veel eten (laten zien dat je niet gierig bent);
- bescheiden, maar meer in de zin van naar buiten toe geen activistisch gedrag tonen of weerwoord geven, want in de beslotenheid van eigen huis/familie/vrienden ventileert men wel flinke meningen. Sommigen typeerden dit als lafheid. Anderen noemden in dit verband ook de term tej (zichzelf erg belangrijk vinden of betweterig doen);
- ‘manai ka boli’ (wat zullen de mensen zeggen) met als opmerking dat dit op selectieve wijze wordt gehanteerd wat ook de typering “hypocriet” ontlokte bij een aantal personen;
- eetcultuur van pittig en vrij vet en zout voedsel, veel masala, doks, rode sardien en een of twee dagen per week vegetarisch voedsel;
- religieus in de zin dat men vaak puja’s doet, een eigen pujaruimte of godenafbeeldingen in huis heeft;
- zeer serieus omgaan met zaken als najar (‘het boze oog’), juthá (bevuiling door een ander van eten, bijvoorbeeld, door met gebruikte lepel of met de hand ervan te nemen).
- entertainment waar jong en oud van genieten: Indiase films en muziek maar ook baithak gáná.
- Gefocust op huidskleur, niet per se om een donkere huidskleur af te keuren, maar wel erg oplettend op de precieze tint.
Het mag duidelijk zijn dat het hier om een informele verzameling van kenmerken gaat die beslist niet is gestoeld op (semi)wetenschappelijk onderzoek. Een aantal van de genoemde kenmerken is wellicht ook niet alleen typisch Hindostaans. Maar het leek toch aardig om dit summiere beeld van hoe niet-Hindostanen tegen Hindostanen aankijken en hoe Hindostanen tegen hun eigen mensen aankijken hier te schetsen.
Gastvrijheid
In deze bijdrage wordt stilgestaan bij het kenmerk gastvrijheid vanuit verschillende invalshoeken. Hoe bijvoorbeeld misbruik wordt gemaakt van de veelgeprezen gastvrijheid, maar ook hoe binnen de gemeenschap met gastvrijheid wordt omgegaan en de interactie met sommige andere typische kenmerken zoals bescheidenheid (geen weerwoord geven) en statusgevoeligheid.
“Ik kom roti bij je eten”
Niet-Hindostanen memoreerden veelal dat je heel makkelijk kunt aanschuiven bij een feestje of dat je te eten wordt uitgenodigd. In Suriname was bekend dat Creolen zichzelf vaak uitnodigden. Een Hindostaanse vrouw vertelde: “Altijd kwamen ze tegen mij zeggen als het Holi was ‘Ik kom roti bij je eten’. Maar omgekeerd verwachtten ze niet dat ik pom bij hen kom eten op 1 juli of met Kerst. Maar ja, zo was het. Wij Hindostanen gingen niet graag bij anderen eten, omdat wij niet alles eten, zoals zoutvlees enzo.”
Toen Hindostanen in grote getalen naar Nederland kwamen en verspreid over Nederland kwamen te wonen, hebben zij ook te maken gehad met Nederlanders die maar al te graag op het eten bij de Hindostaans buren kwamen. In het begin vond men dat niet erg. Het was zelfs goed voor de vriendschappelijke verhoudingen. Maar op een gegeven ogenblijk was het wel erg opvallend dat ze altijd tijdens etenstijd verschenen wetend dat er wel een hapje eten zou zijn. Een vrouw: “We vonden het wel vervelend, maar wilden hen niet wegsturen. Mijn man zei dat ik extra peper in het eten moest doen, maar dat vond ik zielig. Toen ik begon te werken, heb ik wel laten merken dat ik niet zo vaak bezoek kan hebben en zo is het opgelost, zonder ruzie.”
Lekker rommelen bij de buren
Dan heb je ook gevallen dat de kinderen uit de buurt altijd te vinden waren bij hun Hindostaanse vriendjes. De ouders vonden dat gezellig voor hun kinderen, totdat ze merkten dat de Nederlandse buren hun huis graag piekfijn in orde houden en de kinderen dus maar graag ergens anders laten rommelen. De moeder: “Ik vond dat niet leuk, maar ik kon niet aan die kinderen zeggen dat ze niet welkom zijn. Ik begon wel op te letten dat er bij mij niet te veel troep werd gemaakt en dat ik dus maar moest blijven sloven. Als er te veel rommel was, moesten ze zelf samen met mijn kinderen opruimen.”
Aftroeven
Hindostanen pakken graag goed uit bij een feestje. Er wordt veel eten en drank geserveerd. Onderling willen ze elkaar soms graag aftroeven. Als de een nasi en bami met kip had geserveerd, dan doet de ander daar ook nog roti met doks bij, bijvoorbeeld. En daarnaast zijn er altijd nog allerlei hapjes. Soms ben je nog van je bara aan het genieten of de loempia komt eraan en direct daarna roze kipsalade of ghugri. En uiteraard kun je niet weg alvorens ook nog een volledige maaltijd te nuttigen. Een Nederlandse vrouw: “Bij Nederlanders wordt je uitgenodigd voor koffie met gebak of voor een borrel, een aangeklede borrel of voor het eten. Bij Hindostanen is het alles ineen.”
Kwestie van eer
Dat er een overdaad aan eten wordt aangeboden is op zich niet zo een punt als je zelf kunt bepalen wat je allemaal wel of niet neemt. Maar soms wordt je continu achter de vodden gezeten en wordt het als het ware door de gastvrouw/-heer niet geaccepteerd dat je niet alles neemt. Gastvrijheid verandert in een vorm van tirannie. Het gaat niet meer om wat de gast graag heeft, maar om de eer van de gastvrouw of -heer. Dit is op komische wijze uitgebeeld in een sketch uit de BBC-serie Goodness Gracious Me die over Indiërs in Engeland gaat: https://youtu.be/RJaRh6QTTfU
Status en snoeverij
Bij bruiloften of andere grote feesten heeft het aantal gasten en alles eromheen ook te maken met status binnen de familie. Bij een huwelijk heeft het soms vooral te maken met het laten zien aan de ‘tegenpartij’, de familie van de bruidegom. Die moet vooral niet denken dat de familie van de bruid niet goed kan uitpakken. Er wordt soms geld bij de familie geleend om het huwelijk zo groots mogelijk te kunnen vieren.
Bij hoogopgeleide Hindostanen lijkt het er soms op dat die zich graag alleen tussen mensen van hun eigen niveau willen ophouden en hun uitnodigingsbeleid bij feestjes in die zin beperken. Die lopen dan weer het risico dat ‘men erover praat’ dat ze vrekkig zijn.
Welgestelde Hindostanen in Suriname kunnen ook uitpakken onder meer bij bruiloften om te laten zien dat zij goed in de slappe was zitten. Deze bruiloften hebben vooral het karakter van het ten toon spreiden of showen van rijkdom waarbij de ene familie de andere probeert te overtreffen. Er is security bij de ingang en het tonen van de uitnodiging is verplicht. Dit soort bruiloften is duidelijk geïnspireerd door tentoongespreide weelde in Bollywoodfilms. Het is ook de bedoeling dat mensen het na maanden nog hebben over de pracht en praal bij dat huwelijk van desbetreffende familie.
Typically Hindostani: Hospitality
Last year, Hans Ramsoedh wrote an article What is typically Hindostani? In it, he discussed a few examples of what can be seen as the Hindostani national character, including the phenomenon of huge numbers of guests at weddings, invited or not, it is all possible. Ramsoedh invited readers to also come up with examples of what they see as typically Hindostani, with which a collage could be made. It must be understood that the typical characteristics should not always be taken very seriously but should serve more as a form of humour. It is, after all, important that a people or community can also laugh at itself as a form of self-reflection. Ramsoedh’s invitation, however, did not lead to spontaneous reactions which elicited a Hindostani man to comment: “Typical Hindostani. They can talk a lot, but they can’t write anything down.
Collection of typical characteristics
Hindorama itself approached a number of people, both Hindostani and non-Hindostani people, to ask what they thought was typical of Hindostani’s. Non-Hindostani’s mainly mentioned:
- Hospitable, modest and family-oriented;
- Hindostani dishes such as roti, bará and masala dishes (both meat and vegetables); and
- Bollywood music, dance and clothes (glitter and glamour/bling bling).
Hindostani people also raised these points, sometimes more nuanced, but they also mentioned other points:
- very status-sensitive with as examples: keen on academic titles, nice car, big parties, inviting a lot of people, serving expensive drinks and way too much food (showing that you are not stingy);
- modest, but more in the sense of lack of activism or not speaking out, because in the privacy of one’s own home/family/friends, Hindostani’s do ventilate strong opinions. Some characterised this as cowardice. Others also mentioned the term Hindostani term tej, meaning that someone considers him/herself very important or that someone is pretentious);
- Manai ka boli’ (‘what will people say’) with the remark that this is used selectively, which also elicited the description “hypocrite” from some people;
- food culture of spicy and rather fatty and salty food, a lot of masala (curry), duck, red sardines (sarines in tomato sauce) and one or two days a week vegetarian food;
- religious in the sense that they often do pujas, have their own puja room or depictions of Hindu gods in their homes;
- very serious about things like najar (’the evil eye’), juthá (defilement by another person of food, for example, by taking it with a used spoon or with the hand).
- entertainment enjoyed by young and old: Indian films and music but also baithak gáná.
- focused on skin colour, not necessarily to disapprove of darker skin, but very attentive to its exact shade.
It should be clear that this is an informal collection of characteristics that is certainly not based on (semi)scientific research. Some of the characteristics mentioned are probably not only typically Hindostani. But it still seemed a good idea to sketch this brief picture of how non-Hindostani people view Hindostani people and how Hindostani’s view their own people.
Hospitality
This article will look into the characteristic of hospitality from various angles. For example, how the much-praised hospitality is abused, but also how hospitality is dealt with within the community itself and the interaction with some of the other typical characteristics such as modesty (not speaking out) and status sensitivity.
“I’ll come and eat roti.”
Non-Hindostani people often recalled that it was very easy to join a party or be invited for dinner by Hindostani people. In Suriname, Creoles were known to invite themselves often. A Hindostani woman told: “They always came and said to me when it was Holi, ‘I’ll come to your house and eat roti’. But the other way round, they didn’t expect me to eat pom (a Creole-Surinamese dish) with them on their 1 July or Christmas festivities. But yes, that’s how it was. We Hindostani’s didn’t like to eat at other people’s houses, because we don’t eat everything, like pickled meat and so on.”
When Hindostani people migrated to the Netherlands in large numbers and came to live scattered across the country, they also had to deal with Dutch people who were only too happy to go to the Hindostani neighbours’ houses for dinner. In the beginning, they did not mind. It was even good for friendly relations. But at one point, it was quite conspicuous that the Dutch always turned up at dinner time, knowing that there would be a bite to eat. A Hindostani woman: “We found it annoying, but did not want to send them away. My husband told me to put extra pepper in the food, but I thought that would not be right. When I started working outdoors, I did let on that I couldn’t have visitors so often, and that’s how it was resolved, without arguments.”
Mess at the neighbours’ place
There were also cases where the children from the neighbourhood could always be found with their Hindostani friends. The Hindostani parents thought that this was nice for their children, until they noticed that the Dutch neighbours like to keep their house in perfect order and therefore like to let the children mess around somewhere else. The mother: “I did not like that, but I could not tell the children that they were not welcome. I did start to pay attention that they did not make too much mess at my place. If this was the case, they had to clean it up themselves together with my children.”
Outdo each other
Hindostani people like to go all the way when having a party. A lot of food and drinks are served. Sometimes the aim is to outdo each other. If one person had served fried rice and noodles with chicken, the other would add roti with curry duck, for example. And then there are always all kinds of snacks. Sometimes, you are still enjoying your bara or the spring roll is coming, and right after that, pink chicken salad or ghugri. And of course, you can’t leave before having a full meal as well. A Dutch woman: “With the Dutch, you are invited for coffee and cake or for a drink, whether or not with snacks, or for dinner. With Hindostani people, it’s all in one.”
A question of honour
The fact that there is an excess of food on offer is not such a problem if you can decide for yourself what you will or will not eat. But sometimes, you are constantly being chased and it is as if the host/hostess does not accept that you do not take everything. Hospitality turns into a form of tyranny. It is no longer about what the guest likes, but about the honour of the host or hostess. This is hilariously portrayed in a sketch from the BBC series Goodness Gracious Me which is about Indians in England: https://youtu.be/RJaRh6QTTfU
Status and showing off
At weddings or other large parties, the number of guests and all the splendour surrounding it also has to do with status within the family. At a wedding, it is sometimes mainly a matter of showing off to the ‘other party’, the groom’s family. The latter must not think that the bride’s family cannot go all the way. Money is sometimes borrowed from the family in order to be able to celebrate the marriage with as much grandeur as possible.
With highly educated Hindostani people, it sometimes seems that they prefer to be among people of their own status and when having a party they limit their invitation policy accordingly. They, however, run the risk that they are considered stingy and that people will talk about them that way.
Well-to-do Hindostani people in Suriname can also show off at weddings to demonstrate that they are well-to-do. These weddings are mainly about displaying wealth, with one family trying to outdo the other. There is security at the entrance and showing the invitation is mandatory. This kind of wedding is clearly inspired by the wealth displayed in Bollywood films. The idea is that months later people will still be talking about the splendour of that family’s wedding.
Ayurveda: De toepassing van niem
Al meer dan vierduizend jaar gebruiken Indiërs het geneeskrachtige Azadirachta indica oftewel niem. De toepassingsmogelijkheden zijn bijna grenzeloos. Niem-medicatie is dan ook een belangrijk element in de ayurvedische geneeskunde. De uit Suriname afkomstige farmacognost en emeritus hoogleraar prof. dr Rudie Paul Labadie (tot mei 1999 verbonden aan de Universiteit van Utrecht) was een van de eersten in Europa die onderzoek deed naar deze eeuwenoude Indiase geneeswijze. Farmacognosie is een onderdeel van de farmacie, dat zich bezighoudt met de geneeskrachtige werking van biologisch materiaal, zoals planten. Naar Labadie’s stellige overtuiging is ayurveda een nuttige aanvulling op de westerse geneeskunde.
In India wordt de niemboom ook wel de dorpsapotheek genoemd. De boom bevat namelijk een groot aantal geneeskrachtige stoffen die geschikt zijn voor de bestrijding van de meest uiteenlopende kwalen. De stoffen worden uit alle onderdelen ervan gehaald: blad, tak, bast, wortels, vrucht, zaad, sap en olie. Alles wordt gebruikt. In India wordt niem verwerkt in producten als thee, tonicum, poeder, zeep, zalf en tandpasta. Tegenwoordig wordt de niemboom, die oorspronkelijk alleen in Azië voorkwam, in vrijwel alle tropische streken geplant. Voor inwoners van arme landen, die geen dure medicijnen kunnen betalen, is deze knoestige apotheek een zegen.
Velerlei toepassingen: tegen ontstekingen tot anticonceptie
In de ayurveda wordt niem het meest gebruikt voor de bestrijding van ontstekingen. Labadie: “Niem bevat een enorm aantal verbindingen: polysacharide, terpenen, fenolen. Deze hebben dermatologische en antiseptische eigenschappen. Niem werkt ontstekingsremmend, doodt schadelijke micro-organismen en verlaagt de koorts. Als tonicum bevordert het middel herstel na ziekte.” Niem werkt goed bij spijsverteringsstoornissen als diarree, dysenterie, braken en constipatie. Deze stoornissen zijn vaak het gevolg van ontstekingen in mond, keel, maag, darmkanaal, lever of gal. Ook reumatische ontstekingen en ontstekingen aan lucht- of urinewegen zijn goed te behandelen. Niem’s antibacteriële eigenschappen worden voorts goed gebruikt om uiteenlopende huidaandoeningen te bestrijden. Een geschikte toepassing betreft ook de mondhygiëne. In India zie je mensen die hun tanden met de twijgen poetsen, maar dit kan ook met niempoeder of -tandpasta. Daarnaast blijken virale aandoeningen als herpes, wratten en bepaalde soorten pokken goed behandeld te kunnen worden.
In de ayurvedische literatuur wordt ook de toepassing als anticonceptie genoemd. Niemolie heeft namelijk een sterk spermadodend effect. Het gedurende vijftien minuten voorafgaand aan de geslachtsgemeenschap in de vagina houden van een in niemolie doorweekt stukje watten, is een eenvoudige, goedkope en in de praktijk effectief gebleken methode van geboortebeperking. Niem is ook een doeltreffend en milieuvriendelijk bestrijdingsmiddel in de landbouw. Schadelijke insecten en ander ongedierte vluchten weg, worden onvruchtbaar of raken totaal in de war. Dit dankzij de anti-feedend eigenschap van niem (niet geschikt om als voedsel te dienen). Ook bij het opslaan van voedsel is deze eigenschap nuttig. Bijvoorbeeld, door niembladeren in een baal rijst te doen wordt voorkomen dat er insecten in komen. Een ander agrarisch gebruik van niem is als kunstmest.
Onderzoek
Na zijn promotie in 1971 kwam Labadie terecht bij de Universiteit van Utrecht, waar hij de ruimte kreeg om onderzoek te doen naar de werking van geneeskrachtige planten. De gangbare westerse opvatting dat één enkele stof verantwoordelijk is voor de medicinale werking waarna die geïsoleerd en gesynthetiseerd wordt, vond Labadie niet overtuigend. “Je kunt niet stellen dat uit al die honderden complexe verbindingen maar één stof effectief is, maar dat meerdere stoffen in samenhang met elkaar werken. Deze gecombineerde werking is effectief. Niem, bijvoorbeeld, heeft een groot aantal complexe verbindingen. Daarom werkt het ook tegen vele uiteenlopende aandoeningen.”
Voor zijn wetenschappelijk onderzoek had Labadie ook een idealistisch motief. “Mensen in arme landen kunnen geen dure medicijnen kopen. Maar ze hebben wel een vorm van medicatie ontwikkeld die gebaseerd is op de natuur. De eeuwenoude kennis wordt van generatie op generatie doorgegeven. Deze kennis wilde ik verder ontwikkelen. Vooral de planten die op het immuunsysteem werken hadden mijn belangstelling. Dit systeem wordt door ondervoeding verzwakt, waardoor men vatbaar voor ziektes wordt.” In de ayurveda vond hij een alomvattende vorm van traditionele geneeskunde. Hij deed onderzoek in Sri Lanka naar de siddha, de plaatselijke variant van ayurveda. Samen met Nederlandse collega’s legde hij als eerste de grondslag voor het onderzoek naar de versterkende werking van planten en plantaardige stoffen op het menselijk immuunsysteem (immuunmodulatie). Dit leverde hem wereldfaam op en een professoraat in Utrecht. Zijn expertise werd ook in India erkend waar hij op uitnodiging van de Indiase regering het onderzoek aan de instituten aldaar beoordeelde.
Niem in Suriname
Niem werd naar Suriname gebracht door de Hindostaanse immigranten. Ter gelegenheid van 75 jaar immigratie werd in 1948 een speciaal uit India gehaalde niemboom aan de Waterkant geplant. Ook in Suriname wordt niem traditioneel voor de bestrijding van talrijke aandoeningen gebruikt. Zo wordt thee van gedroogde bladeren, bijvoorbeeld, gedronken om de bloeddruk te verlagen, om diabetes tegen te gaan en tegen malaria. Niem heeft een koortswerend effect, maar kan tevens preventief worden gebruikt om de muskieten op een afstand te houden. Hindostanen gebruiken de bladeren van niem ook bij religieuze ceremonies en voor een ritueel kruidenbad.
Naast de uit India afkomstige niem is er de inheemse variant, krapa, die in het drassig bosgebied van Suriname voorkomt. De twee voorkomende soorten, Carapa guianensis en Carapa procera, zijn familie van de Azadirachta indica. Professor Labadie had graag onderzoek bevorderd naar de werkzame stoffen in deze Surinaamse familie van de Indiase wonderboom. Want de uit de zaden van de krapa gemaakte olie wordt veelvuldig gebruikt om wondjes te ontsmetten en tegen diverse huidaandoeningen (eczeem, uitslag, jeuk, huidschimmel pigmentvlekken enzovoort). In het binnenland is het niet ongebruikelijk dat men ter preventie het hele lichaam insmeert met de olie. Kleine beetjes van de olie worden ook ingenomen tegen constipatie en andere buikklachten of als een preventieve periodieke reiniging van de darmen. Ook de bast van de boom wordt gebruikt tegen diverse aandoeningen. Volgens Ayurveda expert Amrika Anroedh van Swasthya Ayurvedic Health Consultancy in Suriname wordt er, ondanks de vele toepassingen van krapa, op wetenschappelijk gebied weinig aan gedaan. Niem is wel wetenschappelijk onderzocht (in India en onder meer in Nederland); hij merkt dat niemolie populairder is dan krapa-olie.
Anroedh betreurt in het algemeen dat er in Suriname weinig animo is voor wetenschappelijk onderzoek naar de aanwezige geneeskrachtige kruiden. Terwijl alle bevolkingsgroepen in Suriname zo hun eigen traditionele geneeswijzen hebben waarvan de effectiviteit door de jaren heen is gebleken, valt de medische belangstelling in Suriname tegen. “En dat terwijl er ongeveer 2000 medicinale planten in Suriname zijn, waarvan naar schatting zo een 500 tot 600 ayurvedische planten die ook gedocumenteerd zijn in India en waarvan sommige na gedegen wetenschappelijk onderzoek zelfs een belangrijk exportproduct zijn. India heeft ook alle medewerking toegezegd om Suriname te helpen met de ontwikkeling van deze sector. In januari 2020 werd daartoe een Memorandum of Understanding getekend.” In diverse westerse landen, waaronder Nederland, worden ayurvedische behandelingen vergoed door zorgverzekeraars. In Suriname is dat nog steeds een uphill battle. Volgens Anroedh zit het probleem niet in de culturele erkenning van de verschillende gebruiken. Ook is er sprake van transculturele erkenning. Uit alle bevolkingsgroepen laat men zich, bijvoorbeeld, jháre (Hindostaans ritueel om ‘het boze oog’ weg te nemen) of wordt een wasi gedaan (reinigingsritueel uit de Winti cultuur). Het knelpunt zit in de economische erkenning. Anroedh is secretaris van de stuurgroep die zich inzet voor de ontwikkeling van de Traditionele Medische Systemen (TMS) en industrie in Suriname. Niet alleen ayurveda, maar alle traditionele geneeswijzen moeten op eenzelfde wijze in overeenstemming met de normen van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) worden gereguleerd. Hij is voorstander van integrative medicine waarbij sprake is van synergie met andere geneeswijzen.
Dit artikel is deels ontleend aan het eerder in het tijdschrift Hindorama gepubliceerde artikel Dr Labadie: “Ayurved levert waardevolle bijdrage aan de moderne geneeskunde” – De toepassing van niem (Hindorama, januari-februari 2001).
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, Religie & Levenswijze, Suriname, Traditie
De representatie van gekleurd Nederland op de televisie – Dr. Hans Ramsoedh
In deze bijdrage bespreek ik de wijze waarop gekleurd Nederland op de televisie en met name in de televisiereclames wordt gepresenteerd als reactie op de protesten tegen racisme en discriminatie sinds vorig jaar. Deze protesten hingen samen met het racistische politieoptreden tegen de zwarte bevolking in de Verenigde Staten. Het leidde wereldwijd tot een golf van antiracisme-protesten. Ook in de Nederlandse media was er veel aandacht voor racisme en discriminatie en in juni 2020 gingen in veel steden duizenden demonstranten (zwart, gekleurd en blank) de straat op om hiertegen te protesteren. Premier Rutte kon er niet omheen door te erkennen dat er ook in Nederland sprake is van racisme en discriminatie. Hij sprak echter niet over institutioneel racisme maar over systemische problemen in de Nederlandse samenleving. Als reactie op de protestdemonstraties nodigde Rutte leiders van de anti-Zwarte Piet-beweging in het Torentje uit om te praten over racisme en discriminatie in Nederland. Eindelijk van hogerhand erkenning van dit verschijnsel zou je denken, want bestrijding van een probleem begint met een erkenning van het probleem waar groepen in de Nederlandse samenleving dagelijks mee geconfronteerd worden. Lange tijd werd hier volgehouden dat racisme en discriminatie iets is dat elders voorkomt en niet in Nederland. ‘We letten niet op kleur’ is een veelgehoorde opmerking. De realiteit is echter anders. De Toeslagenaffaire bij de belastingdienst waarbij meer dan dertigduizend mensen van kleur ten onrechte werden weggezet als fraudeurs; discriminatie bij de politie waarbij agenten die zich hieraan hebben schuldig gemaakt wegkomen met slechts een schriftelijke berisping; etnisch profileren; discriminatie door uitzendbureaus en allochtone studenten die moeilijk aan een stageplek kunnen komen zijn slechts enkele symptomen die duidelijk maken dat racisme en discriminatie niet een ‘systeemfout’ zijn maar institutioneel.
We moeten echter niet de illusie hebben dat het probleem van racisme en discriminatie uitgebannen is met de protestdemonstraties en premier Ruttes erkenning dat ook in Nederland mensen aan den lijve ervaren dat zij niet worden beoordeeld op hun toekomst maar op hun verleden, niet als individu worden aangesproken maar op de groep waar ze uit voortkomen en niet op hun gedrag maar op hun geloof. Van deze premier weten we inmiddels dat hij geregeld geen ‘actieve herinnering’ meer heeft aan allerlei uitspraken en toezeggingen die hij in het verleden heeft gedaan. Bestrijding van racisme en discriminatie vereist een cultuur- en mentaliteitsverandering en is een kwestie van lange adem en pas op de lange termijn merkbaar.
Er zijn twee sectoren die naar aanleiding van de protestdemonstraties tegen racisme en discriminatie een omslag hebben gemaakt, te weten de praat- en actualiteitenprogramma’s op de televisie en de reclamewereld.
Tot voor kort zagen we slechts bij de commerciële televisie gekleurde presentatoren bij nieuws- en actualiteitenrubrieken. Bij de publieke omroepen was het aandeel van gekleurde presentatoren op één hand te tellen. In het verleden hadden we Noraly Beyer als nieuwslezer bij het achtuurjournaal (1985-2008), gevolgd door Simone Weimans die sinds 2011 dit journaal presenteert. Daarnaast zijn bekend van de televisie Anil Ramdas die samen met Stephan Sanders tussen 1997-2000 voor de VPRO het tv- programma Het blauwe licht presenteerde, Jörgen Raymann met zijn amusementsprogramma (Raymann is laat), Humberto Tan in het verleden als tv sportverslaggever en thans als presentator van een praatprogramma, Prem Radhakishun als tafelgast bij De Wereld Draait Door (DWDD) en Sheila Sitalsing als columnist bij het actualiteitenprogramma Buitenhof op de zondag.
Met de huidige aandacht voor inclusie en diversiteit volgend op de antiracisme demonstraties gingen uiteindelijk ook de publieke omroepen overstag. Bij praat- en actualiteitenprogramma’s als De Vooravond, EenVandaag (volgend op het journaal om 18.00 uur) en Op1, Nieuwsuur (in de avonduren) is duidelijk sprake van verkleuring.
Een andere sector die eveneens overstag ging is de wereld van de televisiereclame.
Wie op dit moment de reclames op de televisie bekijkt zal niet aan de indruk ontkomen dat de Nederlandse samenleving gekleurd is. Zij lijken één grote ode te zijn aan gekleurd Nederland. Tot voor kort waren gekleurde Nederlanders nauwelijks zichtbaar in de reclames. In een onderzoek naar stereotypering en diversiteit in Sterreclames op de televisie uit 2019 door de Nederlandse vereniging van communicatiebureaus (VEA) komt naar voren dat hoewel in 56% van reclames mensen met kleur te zien waren zij meestal een figurantenrol vervulden. Mensen met kleur kregen ook minder beeld- en spreektijd dan blanke mensen. Ook werden in slechts vijf procent van de reclames gekleurde Nederlanders getoond zonder een witte Nederlander aan hun zijde. Kortom: Nederlanders met kleur kwamen vaak voor in reclames, maar de rol die ze speelden was vaak van ondergeschikt belang (VEA, Representatie en stereotypering in Nederlandse TV reclames, juni 2020).
Terwijl Nederland langzaam verkleurde, ontging het reclamemakers dat wat ze maakten geen reële afspiegeling was van de Nederlandse samenleving. De focus lag op de dominante norm die voornamelijk mannelijk en wit was. Op zich is dit niet verwonderlijk aangezien lange tijd in de (Amerikaanse) filmindustrie en de reclamewereld het idee bestond van black doesn’t sell. Het betekent dat er nauwelijks sprake was van het casten van zwarte mensen voor belangrijke filmrollen en reclames in de veronderstelling dat dit zou leiden tot minder verkoopsucces. Ik moet hierbij terugdenken aan een van de meeste bekende schilderijen van Nola Hatterman (1899-1984) Op het terras uit 1930: een deftige, zwarte heer die zich laaft aan koel Amstelbier. Dit schilderij is een portret van de Surinaamse trompettist Louis Drenthe (1903-1990) dat oorspronkelijk bedoeld was als opdracht van Amstelbrouwerij om een deftige heer te schilderen die op een terras een glas Amstelbier drinkt. Hatterman schilderde een deftige, zwarte heer. Dat was echter niet de bedoeling! Geschrokken zag Amstelbrouwerij vervolgens af van de aankoop vanwege de zwarte huidskleur van het model. Via allerlei omwegen kwam dit portret uiteindelijk terecht in de collectie van het Stedelijk Museum Amsterdam. Het wordt nu beschouwd als topstuk van dit museum en is er permanent te zien.
Na de protestdemonstraties vorig jaar in Nederland werd voor reclamemakers duidelijk dat diversiteit inmiddels een selling point was. Waarschijnlijk is het primair winstoogmerk dat leidde tot deze omslag in plaats van ideële doelen. Ieder commercieel bedrijf heeft er sinds vorig jaar belang bij dat het inclusie en diversiteit hoog in het vaandel heeft, want dat is uiteraard goed voor de verkoopcijfers. Het resultaat is dat de gekleurde Nederlander in de reclame is doorgebroken.
Wat daarbij echter opvalt is de nogal eenzijdige representatie van gekleurd Nederland in de tv-reclames. In enkele gevallen gaat het om een compleet zwart/gekleurd gezin, maar in de meeste gevallen om gemengde stellen met gemengde kinderen: meestal is de man blank, vrouw heeft een afro en een lichte tint evenals de kinderen. Met andere woorden, hoewel er in de reclame sinds kort meer diversiteit te zien is er sprake van één overheersend type: de meest lichte variant. In de NRC werd hiervoor de term allochtoon-light gebruikt (Een afro en een lichte tint: je bent geknipt voor de reclame!, 21 juni 2019). De term allochtoon-light vind ik niet toepasselijk, want we hebben het inmiddels over de derde of vierde generatie personen met roots die slechts gedeeltelijk buiten Nederland liggen. Hoezo allochtoon?
De oververtegenwoordiging van dit bepaalde type gekleurde Nederlander in de reclame is opvallend. Zijn het vooral de gekleurde Nederlanders en in de meest lichte variant die zich aanmelden voor casting bureaus of blijft voor de reclamewereld wit nog steeds de dominante norm in de selectie van personen voor reclames? Het idee black doesn’t sell is in de reclamewereld nog steeds hardnekkig. Te donker voelt in de reclamewereld nog steeds onwennig, is commercieel riskant en volkomen blank wordt beschouwd als niet meer van deze tijd, aldus een reclameman (geciteerd in het eerder aangehaalde artikel in de NRC). Door hun focus echter op de gekleurde Nederlander en in de meest lichte variant blijft wit nog steeds de norm in de reclame. Reclame speelt graag op safe en bedrijven willen de autochtone doelgroep niet van zich vervreemden. Het betekent dan ook dat in de reclamewereld de omgang met diversiteit en inclusie nog steeds aan de voorzichtige kant is. Door de gekleurde Nederlander te reduceren tot de afro met de meest lichte tint geven reclamemakers er blijk van zich nauwelijks te hebben verdiept in de verscheidenheid van gekleurd Nederland. Het gaat in gekleurd Nederland niet alleen om blank en zwart maar ook om de vele tinten daartussen.
De omslag in de media en in de reclamewereld is een eerste voorzichtige stap als reactie op de protestdemonstraties tegen racisme en discriminatie. Ik ontkom echter niet aan de indruk dat de problematiek van inclusie en diversiteit gefaseerd wordt aangepakt: gekleurd Nederland in de meest lichte vorm wordt eerst gepromoot om de autochtone bevolking te laten wennen aan het idee van gekleurd Nederland en op termijn volgt de rest. De aanwezigheid van gekleurde Nederlanders in de reclame moeten we beschouwen als een cosmetische aanpassing. Waar het echter om gaat is de echte omslag: het actief tegengaan van institutioneel racisme. Dit vereist een cultuuromslag in Nederland.
- Published in BIBLIOTHEEK, Korte berichten, Nederland, NIEUWS
Holi (Phagwá) – beleving op de Algemene Hindoe Basisschool, VAHON, Den Haag
29 maart was het Holi oftewel Phagwá (lente- en nieuwjaarsfeest). Zoals gebruikelijk werd dit op 28 maart voorafgegaan door Holika Dahan (verbranding van het negatieve). Dit werd wereldwijd gevierd. Wij kennen allen het verhaal van Prahlad, zoon van koning Hiranyakashipu. Deze koning waande zich god en kon niet verdragen dat zijn zoon een bhakt (devoteling) was van Ram, incarnatie van God Vishnu. Toen zijn pogingen om Prahlad van zijn devotie af te brengen mislukten, riep hij de hulp van zijn zus Holika in om Prahlad de vuurdood te laten sterven. Ook dit mislukte en in plaats van Prahlad kwam zijn phuá (tante) Holika zelf om in de vlammen. Prahlad werd vanwege zijn sterke geloof gered. Dit staat symbool voor de overwinning van het goede op het kwade, van het positieve op het negatieve.
De Algemene Hindoe Basisschool, VAHON, gevestigd te Den Haag, heeft dit jaarlijkse festival ingeluid met een Hawandienst, waarbij er extra is gebeden voor welvaart en gezondheid van de leerlingen en leerkrachten in verband met de Covid-19 pandemie. De leerkrachten hebben allen meegedaan aan de dienst met daaropvolgend de Holikaverbranding op het terrein van de school. De aangepaste brandstapel, de Holika, werd met de nodige ceremonies en onder het zingen van chautál liederen en kabirs in brand gestoken. Er werd prasád geofferd en gezamenlijk een vegetarische maaltijd genuttigd, die zelf door de leerkrachten op school werd bereid.
Met inachtneming van de coronaprotocollen hebben alle groepen van de school op 29 maart hun eigen culturele opvoering gedaan, die zij enkele dagen tevoren in plezierige sfeer al hadden geoefend. Elke groep deed een opvoering in de aula en deze was in alle klassen te zien via streaming op de smartboard. De docent Dharma (godsdienst) liet ook een heel leuk toneelstuk over Prahlad, Holika, Koning Hiranyakashipu en Narad Moeni opvoeren. Hierna mochten de leerlingen een uurtje met gekleurde phagwá poeder spelen op het schoolerf. Binnen de mogelijkheden die er waren hebben ze het Holifeest op vreugdevolle wijze gevierd.
Algemene Hindoe Basisschool: www.vahon.nl
Bekijk ook op youtube een video-opname van deze holi-viering (met dank aan: Ranjan Akloe).
Bekijk de fotogalerie door te klikken op 1 van de foto’s (Ranjan Akloe).
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Religie & Levenswijze, Traditie
De eeuwenlange uitdaging van etnische en religieuze diversiteit – Walter Palm
Drie mogelijke beleidsmatige antwoorden
Jaren geleden maakte ik samen met mijn lieve vrouw Orchida een indrukwekkende reis naar India. Haar familie komt daar oorspronkelijk ook vandaan. We bezochten onder meer Mumbai, Goa en Kochi (vroeger bekend als Cochin). Ik was diep onder de indruk van Goa, want de oude wijk van deze stad, de Fontainhas Quarter, herinnerde mij met zijn pastelkleurige huizen aan de schilderachtige wijk Otrobanda op mijn geboorte-eiland Curaçao. Kochi dat nu het decor is van de populaire BBC-serie The Real Marigold Hotel, staat bekend om zijn lucratieve specerijenhandel. Het was deze stad die Columbus (1451-1506) wou bereiken toen hij de Atlantische Oceaan overstak en abusievelijk Amerika aanzag voor India.
Kochi is sinds 562 v.Chr. ook een van de oudste centra van de Joodse diaspora. De synagoge in deze stad speelt een belangrijke rol speelt in een van mijn favoriete romans namelijk De laatste zucht van de moor (1995) van de Indiase auteur Salman Rushdie. Een andere prachtige roman van deze auteur is ook Middernachtskinderen (1989) over de bloedige scheiding van India en Pakistan op 15 augustus 1947 om klokslag twaalf uur. India bleef overwegend hindoe maar met de grootste islamitische bevolking ter wereld met 172 miljoen moslims, en Pakistan werd een islamitische staat. Omgang met etnische en religieuze diversiteit is al eeuwenlang een uitdaging, maar het is ook een bijzonder actueel onderwerp want in de huidige geglobaliseerde wereld is niet één land dat geen grote etnische of religieuze diversiteit kent. Suriname kan er ook over meepraten.
Op basis van mijn jarenlange ervaring op het terrein van integratiebeleid, waardoor ik zelfs de eretitel van ‘Mister Integratie’ verwierf, zie ik drie mogelijke beleidsmatige antwoorden op etnische en religieuze diversiteit, namelijk: streven naar etnische en religieuze homogeniteit; onderdrukken van etnische en religieuze minderheden en bruggen slaan naar etnische en religieuze minderheden. Mijn voorkeur gaat uit naar de laatste variant.
Streven naar etnische en religieuze homogeniteit
Een barbaarse ‘oplossing’ is het streven naar etnische homogeniteit. Dit eindigt vaak in een bloedbad zoals de burgeroorlog in Rwanda in 1994, de ‘etnische zuivering’ in 1995 in Srebrenica, de Rohingya Genocide in Myanmar van oktober 2016 tot januari 2017 en uiteraard de Holocaust in de Tweede Wereldoorlog.
Als etnische homogeniteit een perverse reactie is op etnische diversiteit, dan is het streven naar een monoreligieuze samenleving een krampachtig antwoord op een samenleving die religieus divers is. Het realiseren van een monoreligieuze samenleving is een eeuwenoud idee. Koning Philips de Tweede (1556-1598) wou in de zestiende eeuw het katholicisme opleggen aan Nederland wat leidde tot de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Een eeuw later zegde in 1685 Koning Lodewijk de Veertiende (1643-1715) het Edict van Nantes op, wat betekende dat in Frankrijk maar één religie werd toegestaan, namelijk het katholicisme.
Mijn voorouders die Hugenoten waren, zagen zich na de intrekking van het Edict van Nantes, genoodzaakt om Frankrijk te ontvluchten en zij hebben zich eerst in Nederland en daarna op Curaçao gevestigd. Overigens zijn de hoofdfiguren in de bekende roman De stille plantage (1931) van Albert Helman, uit Frankrijk gevluchte Hugenoten die een plantage stichten in Suriname.
Onderdrukken van etnische en religieuze minderheden
Een andere minder extreme reactie op etnische en religieuze diversiteit is onderdrukking van etnische en religieuze minderheden. In mijn essay Het sluipend gif van islamofobie, 1989-2019 (Uitgeverij In de Knipscheer; ISBN 978 90 6265 769 8) (2019) beschrijf ik uitvoerig het fenomeen van politieke islamofobie binnen de Nederlandse politiek. Politieke islamofobie wil zeggen dat politieke partijen de angst voor ‘de islam’ en ‘de moslim’ om electoraal opportunistische redenen inzetten in verkiezingscampagnes. Het fenomeen van politieke islamofobie is naar mijn waarneming, in 2002 ontstaan toen de islamofobe LPF ruim een half jaar na de dramatische Al Qaida aanslagen in de Verenigde Staten, bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer op 15 mei 2002 zo maar uit het niets 26 Kamerzetels behaalde met een islamofobe insteek. De angst voor ‘de islam’ en ‘de moslim’ werd na 11 september 2001 verder aangewakkerd met de eindeloze rij intimiderende aanslagen ‘in naam van de islam’.
Toen mijn vrouw en ik in Mumbai waren hebben wij het imponerende Taj Mahal Hotel bezocht dat op 26 november 2008 doelwit was van een aanslag door islamitische terroristen. Terroristische aanslagen kwamen voor mij heel dichtbij toen op 22 maart 2016 aanhangers van de Islamitische Staat een bloedige aanslag pleegden op metrostation Maalbeek in Brussel. Het was een metrostation dat ik vaak frequenteerde als ik voor mijn werk bij de Europese Commissie moest zijn. Met andere woorden. Ik had ook slachtoffer kunnen zijn
Politieke islamofobie hoort helaas tot de werkelijkheid. De islamofobe PVV, die moskeeën wil verbieden, is het beste voorbeeld van een politieke partij die vanuit een opportunistische electorale strategie de angst voor ‘de islam’ en ‘de moslim’ inzet voor winst bij de stembus.
Andere politieke partijen distantieerden zich na 11 september 2001 nadrukkelijk van minderheden. Het afstand nemen van minderheden was het meest duidelijk zichtbaar bij de PvdA, de partij waar traditioneel veel minderheden op stemden. Na de gemeenteraadsverkiezingen van 7 maart 2006, waarbij minderheden in overgrote meerderheid op deze partij gestemd hadden, en daarmee een belangrijke bijdrage hadden geleverd in het eclatante electorale succes van deze partij, maakte de toenmalige partijleider Wouter Bos een onverwachte wending toen hij zich publiekelijk grote zorgen maakte dat de PvdA de ‘Partij van de Allochtonen’ zou worden. In plaats van zich te verheugen op de electorale steun die hij gekregen had van minderheden, leek hij het te betreuren. Minderheden voelden zich in de steek gelaten en verraden door de PvdA.
Politieke islamofobie is geen marginaal verschijnsel in het Nederlandse politieke landschap. Integendeel het is een significant fenomeen. De islamofobe PVV is na de verkiezingen op 17 maart 2021 de derde grootste politieke partij in Nederland. Na de verkiezingen op 17 maart 2017 was het zelfs de tweede grote politieke partij in Nederland. Andere politieke partijen pikken, de uitzonderingen daargelaten, graag een graantje mee van dit electorale succes waardoor politieke islamofobie in de Nederlandse politiek besmettelijker is dan de Braziliaanse variant van Covid-19. Het gevolg van deze politieke islamofobie is dat de politiek in algemene zin niet meer opkomt voor belangen van minderheden, waardoor er wetten tot stand komen die de religieuze vrijheden van de islamitische minderheid in Nederland beperken zoals bijvoorbeeld het omstreden boerkaverbod dan wel bedreigen zoals het voorgenomen verbod op ritueel slachten.
Amerika is een goed voorbeeld van onderdrukking van etnische minderheden, meer in het bijzonder de zwarte bevolking. De dood van George Floyd op 25 mei 2020 als gevolg van zijn arrestatie is nog vers in ons geheugen, net als de Black Lives Matter demonstraties. In Amerika moest er een burgeroorlog (1861-1865) aan te pas komen om de slavernij af te schaffen. Na de afschaffing van de slavernij was er vanaf 1877 in het Zuiden van de Verenigde Staten de Jim Crow wetgeving van kracht die feitelijk een soort apartheid inhield. Dit hield stand tot in 1964 de Civil Rights Act in werking trad.
Hebben we in Nederland politieke islamofobie, in de Verenigde Staten weigerde oud-president Trump om electorale redenen afstand te nemen van white supremacy bewegingen als neonazi’s, Proud Boys, Oathkeepers en Klu Klux Klan. Na de Unite-the-Right Rally in Charlottesville op 11 en 12 augustus 2017 waarbij door toedoen van een extreemrechtse betoger een tegendemonstrant omkwam, nam hij geen afstand van neonazi’s, neoconfederalen en blanke racisten. Toen hij in september 2020 in een verkiezingsdebat door zijn tegenkandidaat Joe Biden werd gevraagd wat zijn boodschap was voor de rechtsextremistische Proud Boys antwoordde hij ‘Stand back and stand by’. Op 6 januari 2021 bestormden aanhangers van toenmalig President Trump het Capitool. Ik keek er met ontzetting naar. De bestorming van het Capitool illustreerde hoe kwetsbaar democratie is. Ook daar weet Suriname alles van, na de militaire coup op 25 februari 1980 in Suriname.
De consequenties van een onverdraagzame samenleving kunnen onvoorzien zijn. In 1893 werd Mahatma Gandhi (1869-1948) uit de trein van Durban naar Pretoria gezet omdat hij als niet-blanke plaats had genomen in een wagon die uitsluitend bestemd was voor blanken. Hij had een treinkaartje voor de eerste klas en daarom weigerde hij om in de derde klas te gaan zitten. Als gevolg van dit racistisch incident radicaliseerde Mahatma Gandhi en in 1947 verloor onder zijn leiding het Britse Rijk zijn kroonjuweel.
Bruggen slaan naar etnische en religieuze minderheden
Op 1 augustus 1982 had ik het voorrecht om aan te mogen treden bij de directie minderhedenbeleid van het prestigieuze ministerie van Binnenlandse Zaken. De eerste opdracht van de directie was om een beleidsmatig antwoord te formuleren op de etnische en religieuze diversiteit van de Nederlandse samenleving als gevolg van vier migratiestromen. Drie van deze migratiestromen vloeiden voort uit het koloniaal verleden van Nederland, namelijk de stroom personen uit de Molukken, uit voormalig Nederlandse Indië en uit Suriname. De vierde migratiestroom was het gevolg van arbeidsmigratie uit eerst de Noordelijke helft van de Middellandse Zee (Spanje, Portugal, Italië en Joegoslavië) en vervolgens arbeidsmigranten uit de Zuidelijke en Oostelijke helft van de Middellandse Zee (Turkije, Marokko en Tunesië).
De eerste Minderhedennota verscheen op 15 september 1983 en het sloeg op drie manieren een brug naar minderheden, namelijk (1) bestrijding van maatschappelijke achterstanden van minderheden op drie cruciale beleidsterreinen, namelijk onderwijs, arbeidsmarkt en huisvesting; (2) bestrijding van achterstelling van minderheden; (3) bevordering dialoog van de overheid met minderheden. Binnen de directie minderhedenbeleid werd ik projectleider van de Wet overleg minderhedenbeleid. In 1997 had ik tot mijn trots het wetgevingsproces succesvol afgerond met de publicatie in het Staatsblad van de Wet overleg minderhedenbeleid (Staatsblad 1997, 335). Helaas werd vijftien jaar later deze uitstekend functionerende wet om politieke redenen ingetrokken (Staatsblad 2013, 299). Politiek vandalisme dus in optima forma.
De Minderhedennota is na bijna veertig jaar nog verrassend actueel. Het heeft de tand des tijds uitstekend doorstaan en het is een classic geworden. Neem de eerste beleidsprioriteit uit de Minderhedennota. Ik vrees dat als de gevolgen van de Covid-19 pandemie zichtbaar worden, dat het dan meer dan ooit, noodzakelijk is om de maatschappelijke ongelijkheid van minderheden op onderwijs, arbeidsmarkt en huisvesting te bestrijden. Met de opkomst van de Black Lives Matter in 2019 werd de roep om diversiteit luider in de zin dat minderheden niet automatisch worden overgeslagen voor banen en stageplekken. Instellingen moeten een evenwichtig personeelsbestand hebben. Sinds enige tijd is er Diversiteit in bedrijf een project gericht op het bevorderen van diversiteit en inclusie op de werkvloer. Het maakt deel uit van een infrastructuur bij de Sociaal Economische Raad die bedrijven actief helpt bij het opzetten, uitvoeren en monitoren van hun diversiteitsplannen.
Bestrijding van racisme, de tweede beleidsprioriteit in de Minderhedennota, is meer dan ooit actueel met zowel horizontaal racisme (tussen mensen onderling bijvoorbeeld racistische uitingen op social media) als verticaal racisme (door instituties, bijvoorbeeld in het politieoptreden). Na de dramatische toeslagenaffaire waarbij levens van onschuldige burgers zijn geruïneerd door de overheid, is er een duidelijke roep om de relatie tussen de burger en de overheid te verbeteren. Ik zou het toejuichen als conform de derde beleidsprioriteit in de Minderhedennota, er opnieuw een gemoderniseerde vorm van overleg van het kabinet met minderheden in het leven geroepen zou worden.
In de huidige Nederlandse multi-etnische en multireligieuze samenleving moet de overheid ook bruggen slaan naar het koloniaal en het gastarbeiders- en slavernijverleden want de Nederlandse multi-etnische en multireligieuze samenleving is een product van de eeuwenlange slavenhandel, het koloniaal verleden en van de wervingsverdragen gericht op het verwerven van gastarbeiders. ‘We are here because You were there’.
Aangezien de Nederlandse overheid zowel bij de wervingsverdragen, de slavenhandel als het koloniaal verleden nauw betrokken was, heeft zij daarom een bijzondere verantwoordelijkheid bij het bevorderen dat deze multi-etnische en multireligieuze samenleving die door hun optreden is ontstaan, vreedzaam verloopt. Dat betekent bruggen slaan en dit verleden niet langer te ontkennen.
Dus vind ik dat de overheid haar excuses moet aanbieden voor haar rol in het schandalige slavernijverleden. En in het verlengde hiervan vind ik ook dat Nederlandse overheid haar excuses moet aanbieden voor de behandeling die contractarbeiders ten deel viel op de plantages. Ook vind ik dat het kabinet excuses moet aanbieden aan de Molukse gemeenschap voor hun kille ontvangst in Nederland zeventig jaar geleden. Bij aankomst kregen de Molukse militairen te horen dat ze collectief ontslagen waren uit militaire dienst waardoor de Nederlandse overheid hen op botte wijze hun eer en waardigheid ontnam. Het moet een ijskoude douche zijn geweest voor deze loyale militairen die aan Nederlandse zijde hadden gevochten tijdens de onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië.
Je hoeft geen hogere wiskunde gestudeerd te hebben om uit te kunnen rekenen dat de substantiële migratiegolven in de jaren zeventig, decennia later een ingrijpende demografische verandering als consequentie zouden hebben. Deze drastische demografische verandering heeft niet alleen gevolgen voor de overheid. Het heeft ook consequenties voor instellingen. Zorg-, jeugd- en onderwijsinstellingen die een lelieblank bestuur en personeelssamenstelling hebben zijn natuurlijk niet meer van deze tijd. Deze instellingen moeten zowel qua samenstelling van hun bestuur als van hun personeel een afspiegeling zijn van de etnische en religieuze diversiteit, willen ze de boot niet missen. Maar ook niet door de overheid gesubsidieerde instellingen doen er wijs aan om zorg te dragen voor etnische en religieuze diversiteit in hun bestuur en personeel. De tijden veranderen. Het proces van grotere etnische en religieuze diversiteit is met de globalisering onontkoombaar. Instellingen die niet tijdig de bakens verzetten lopen kans om in de toekomst naar ademsnakkende dinosaurussen te worden die verdwaald ronddwalen in een etnisch en religieus diverse samenleving.
Rajendre Khargi, de Surinaamse ambassadeur in Nederland, attendeerde mij op een indrukwekkende toespraak van dr. Shashi Tharoor over diversiteit en nationalisme bij de Jawaharlal Nehru University in Delhi op 21 maart 2016. Shashi Tharoor besloot zijn toespraak met de mooie parabel van een goeroe die aan zijn leerlingen vroeg wanneer de nacht is geëindigd. De leerling uit het tropische Zuiden van India antwoordde dat de dageraad begint als de zon begint te schitteren op de palmtakken van de palmbomen. De goeroe vond dat niet het goede antwoord. De leerling uit Noordelijk India zei dat de nacht voor hem geëindigd is als de zon uitsteekt boven de Himalaya. Ook dat vond de goeroe niet het goede antwoord. Hij zei dat de nacht geëindigd is als twee volstrekte vreemdelingen zich bij dageraad realiseren dat ze onder dezelfde hemel hebben geslapen en dat ze mensenbroeders zijn.
Foto’s Walter Palm: Jeroen van der Meyde (header) en Yvette Wolterinck (zittend)
Walter Palm, Het sluipend gif van islamofobie, 1989-2019. In de Knipscheer (2019). ISBN 9789062657698, 230 pp, €19,50.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur
The age-old challenge of ethnic and religious diversity – Walter Palm
Three possible policy responses
Years ago, together with my dear wife Orchida, I made an impressive trip to India. Her family is originally from there as well. We visited Mumbai, Goa and Kochi (formerly known as Cochin) among others. I was deeply impressed by Goa, because the old quarter of this city, the Fontainhas Quarter, with its pastel-coloured houses, reminded me of the picturesque Otrobanda district on my native island of Curaçao. Kochi, which is now the setting for the popular BBC series The Real Marigold Hotel, is known for its lucrative spice trade. It was this city that Columbus (1451-1506) wanted to reach when he crossed the Atlantic and mistook America for India.
Kochi has also been one of the oldest centres of the Jewish Diaspora since 562 BC. The synagogue in this city plays an important role in one of my favourite novels, The Moor’s Last Sigh (1995) by Indian author Salman Rushdie. Another wonderful novel by this author is Midnight’s Children (1981) about the bloody separation of India and Pakistan on 15 August 1947 at the stroke of midnight. India remained predominantly Hindu but with the largest Muslim population in the world at 172 million Muslims, and Pakistan became an Islamic state. Dealing with ethnic and religious diversity has been a challenge for centuries, but it is also a particularly topical subject because in today’s globalised world, there is not one country that does not have great ethnic or religious diversity. Suriname also has something to say about this.
Based on my years of experience in the field of integration policy, which even earned me the honorary title of ‘Mister Integration’, I see three possible policy responses to ethnic and religious diversity, namely: striving for ethnic and religious homogeneity; suppressing ethnic and religious minorities; and building bridges to ethnic and religious minorities. My preference is for the last variant.
Striving for ethnic and religious homogeneity
A barbaric ‘solution’ is to strive for ethnic homogeneity. This often ends in a bloodbath like the civil war in Rwanda in 1994, the ‘ethnic cleansing’ in Srebrenica in 1995, the Rohingya Genocide in Myanmar from October 2016 to January 2017 and, of course, the Holocaust in World War II.
If ethnic homogeneity is a perverse response to ethnic diversity, then the pursuit of a mono-religious society is a knee-jerk response to a society that is religiously diverse. The realisation of a mono-religious society is an ancient idea. In the 16th century, King Philip the Second (1556-1598) wanted to impose Catholicism on the Netherlands, which led to the Eighty Years’ War (1568-1648). A century later, in 1685, King Louis the Fourteenth (1643-1715) cancelled the Edict of Nantes, which meant that only one religion was permitted in France, namely Catholicism.
My Huguenot ancestors were forced to flee France after the repeal of the Edict of Nantes, and they settled first in the Netherlands and then in Curaçao. Incidentally, the main characters in Albert Helman’s famous novel De Stille Plantage (The Silent Plantation) (1931) are Huguenots who fled from France and set up a plantation in Surinam.
Oppression of ethnic and religious minorities
Another less extreme reaction to ethnic and religious diversity is suppression of ethnic and religious minorities. In my essay Het sluipend gif van Islamofobie,1989-2019 (The creeping poison of Islamophobia, 1989-2019) (In de Knipscheer Publishers; ISBN 978 90 6265 769 8) (2019), I describe in detail the phenomenon of political Islamophobia within Dutch politics. Political Islamophobia means that political parties deploy the fear of ‘Islam’ and ’the Muslim’ for electorally opportunistic reasons in election campaigns. The phenomenon of political Islamophobia arose in 2002 when, more than half a year after the dramatic Al-Qaeda attacks in the United States, the Islamophobic LPF suddenly, out of the blue, won 26 seats in parliament in the elections for the Lower House on 15 May 2002, with an Islamophobic approach. The fear of ‘Islam’ and ’the Muslim’ was further fuelled after 11 September 2001 by the endless series of intimidating attacks ‘in the name of Islam’.
When my wife and I were in Mumbai, we visited the imposing Taj Mahal Hotel which was the target of an attack by Islamic terrorists on 26 November 2008. Terrorist attacks came very close for me when on 22 March 2016 supporters of Islamic State carried out a bloody attack at Maelbeek metro station in Brussels. It was a metro station that I often frequented when I had to be at the European Commission for work. In other words. I could have been a victim too
Political Islamophobia is unfortunately part of reality. The Islamophobic PVV, which wants to ban mosques, is the best example of a political party that, based on an opportunistic electoral strategy, uses the fear of ‘Islam’ and ’the Muslim’ to win at the ballot box.
Other political parties emphatically distanced themselves from minorities after 11 September 2001. This distancing of minorities was most clearly visible in the PvdA, the party that traditionally attracted many minorities. After the municipal elections of 7 March 2006, in which minorities had voted overwhelmingly for the party, thus making a significant contribution to its resounding electoral success, the party leader at the time, Wouter Bos, took an unexpected turn when he publicly expressed deep concern that the PvdA would become the ‘Party of the Ethnic Minorities’. Instead of rejoicing in the electoral support he had received from minorities, he seemed to regret it. Minorities felt abandoned and betrayed by the PvdA.
Political Islamophobia is not a marginal phenomenon in the Dutch political landscape. On the contrary, it is a significant phenomenon. The Islamophobic PVV is the third largest political party in the Netherlands after the elections on 17 March 2021. After the elections on 17 March 2017, it was even the second largest political party in the Netherlands. Other political parties, with the exceptions, are happy to take a slice of this electoral success, making political Islamophobia in Dutch politics more contagious than the Brazilian variant of Covid-19. The consequence of this political Islamophobia is that politics in a general sense no longer stands up for the interests of minorities, as a result of which laws are enacted that restrict the religious freedoms of the Islamic minority in the Netherlands, such as the controversial burka ban or threaten them, such as the proposed ban on ritual slaughter.
America is a good example of oppression of ethnic minorities, more specifically the black population. The death of George Floyd on 25 May 2020 as a result of his arrest is still fresh in our minds, as are the Black Lives Matter demonstrations. In America, it took a civil war (1861-1865) to abolish slavery. After the abolition of slavery, Jim Crow legislation was in force in the Southern United States from 1877 onwards, which effectively constituted a kind of apartheid. This lasted until the Civil Rights Act of 1964.
While in the Netherlands we have political Islamophobia, in the United States former President Trump refused for electoral reasons to distance himself from white supremacy movements such as neo-Nazis, Proud Boys, Oathkeepers and Klu Klux Klan. After the Unite-the-Right Rally in Charlottesville on 11 and 12 August 2017 in which a counter-demonstrator was killed by a far-right protester, he did not distance himself from neo-Nazis, neo-Confederates and white racists. When asked in an election debate in September 2020 by his opposing candidate Joe Biden what his message was for the right-wing extremist Proud Boys, he replied ‘Stand back and stand by’. On 6 January 2021, supporters of then President Trump stormed the Capitol. I watched it with dismay. The storming of the Capitol illustrated how vulnerable democracy is. Suriname knows all about that too, after the military coup on 25 February 1980 in Suriname.
The consequences of an intolerant society can be unforeseen. In 1893, Mahatma Gandhi (1869-1948) was expelled from the train from Durban to Pretoria because, as a non-white, he had taken a seat in a carriage reserved exclusively for white people. He had a first class train ticket and therefore refused to sit in third class. As a result of this racist incident, Mahatma Gandhi became radicalised and in 1947, under his leadership, the British Empire lost its crown jewel.
Building bridges to ethnic and religious minorities
On 1 August 1982, I had the privilege of joining the Minorities Policy Directorate of the prestigious Dutch Ministry of Home Affairs. The first assignment of the Directorate was to formulate a policy response to the ethnic and religious diversity of Dutch society as a result of four migration flows. Three of these migration flows resulted from the colonial past of the Netherlands, namely the flow of people from the Moluccas, from the former Dutch East Indies and from Suriname. The fourth migration flow was the result of labour migration from first the Northern half of the Mediterranean Sea (Spain, Portugal, Italy and Yugoslavia) and then labour migration from the Southern and Eastern half of the Mediterranean Sea (Turkey, Morocco and Tunisia).
The first white paper on minorities policy was published on the 15th of September of 1983 and it addressed minorities in three ways, namely (1) combating social disadvantages of minorities in three crucial policy areas, namely education, labour market and housing; (2) combating disadvantages of minorities; (3) promoting dialogue of the government with minorities. Within the minorities policy department, I became project leader of the Minorities Policy Consultation Act. To my pride, I had successfully completed the legislative process in 1997 with the publication in the Bulletin of Acts and Decrees of the Minorities Policy Consultation Act (Bulletin of Acts and Decrees 1997, 335). Unfortunately, fifteen years later this excellent law was repealed for political reasons (Bulletin of Acts and Decrees 2013, 299). Political vandalism at its best.
After almost forty years, the first white paper on minorities policy is still surprisingly topical. It has stood the test of time very well and has become a classic. Take the first policy priority from the first white paper on minorities policy. I fear that when the consequences of the Covid-19 pandemic become visible, it will be more necessary than ever to combat the social inequality of minorities in education, employment and housing. With the rise of Black Lives Matter in 2019, the call for diversity became louder in the sense that minorities are not automatically passed over for jobs and internships. Institutions should have a balanced workforce. For some time now, there has been Diversity in Business a project aimed at promoting diversity and inclusion in the workplace. It is part of an infrastructure at the Social and Economic Council that actively helps companies to set up, implement and monitor their diversity plans.
Fighting racism, the second policy priority in the first white paper on minorities policy, is more topical than ever with both horizontal racism (between people, for example racist statements on social media) and vertical racism (by institutions, for example in police action). After the dramatic benefits affair in which the lives of innocent citizens were ruined by the government, there is a clear call to improve the relationship between citizens and the government. I would welcome it if, in accordance with the third policy priority in the first white paper on minorities policy,, a modernised form of consultation between the government and minorities would be re-established.
In the present-day Dutch multi-ethnic and multi-religious society, the government should also build bridges to the colonial and guest worker and slavery past, because the Dutch multi-ethnic and multi-religious society is a product of the centuries-old slave trade, the colonial past and the recruitment treaties aimed at acquiring guest workers. We are here because you were there’.
Since the Dutch government was closely involved in the recruitment treaties, the slave trade and the colonial past, it therefore has a special responsibility to promote the peaceful development of this multi-ethnic and multi-religious society that was created by their actions. That means building bridges and no longer denying this past.
So I think the government should apologise for its role in the shameful history of slavery. And by extension, I also think that the Dutch government should apologise for the treatment meted out to contract workers on the plantations. I also think that the government should apologise to the Moluccan community for their cold reception in the Netherlands seventy years ago. Upon arrival, the Moluccan soldiers were told that they had been collectively discharged from military service, which meant that the Dutch government brutally deprived them of their honour and dignity. It must have been an ice-cold shower for these loyal soldiers who had fought on the Dutch side during the Indonesian war of independence.
You do not need to have studied higher mathematics to be able to calculate that the substantial migration waves in the 1970s, decades later, would have a drastic demographic change as a consequence. This drastic demographic change does not only have consequences for the government. It also has consequences for institutions. Health care, youth and educational institutions with a lily-white management and staff composition are obviously a thing of the past. These institutions must reflect ethnic and religious diversity in the composition of their board and staff if they are not to miss the boat. But even institutions that are not subsidised by the government would be wise to ensure ethnic and religious diversity in their management and staff. Times are changing. With globalisation, the process of greater ethnic and religious diversity is inescapable. Institutions that do not change course in time run the risk of becoming breathing dinosaurs in the future, wandering around lost in an ethnically and religiously diverse society.
Rajendre Khargi, the Surinamese Ambassador to the Netherlands, drew my attention to an impressive speech by Dr Shashi Tharoor on diversity and nationalism at the Jawaharlal Nehru University in Delhi on 21 March 2016. Shashi Tharoor concluded his speech with the beautiful parable of a guru who asked his disciples when the night ended. The disciple from the tropical South of India replied that dawn begins when the sun starts shining on the palm branches of the palm trees. The Guru did not consider that the right answer. The disciple from Northern India said that for him, the night has ended when the sun rises above the Himalayas. The Guru did not think that was the right answer either. He said that night is ended when two complete strangers realise at dawn that they have slept under the same sky and that they are brothers in human beings.
Photos Walter Palm: Jeroen van der Meyde (header) and Yvette Wolterinck (seated)
Walter Palm, Het sluipend gif van islamofobie, 1989-2019. In de Knipscheer (2019). ISBN 9789062657698, 230 pp, €19,50.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur
Literair actueel
Prijs der Nederlandse Letteren voor Astrid Roemer
De Surinaamse schrijfster Astrid Roemer (1947) ontvangt dit najaar uit handen van de Belgische koning de Prijs der Nederlandse Letteren 2021. Deze prijs heeft als doel de Nederlandstalige cultuur binnen en buiten het taalgebied onder de aandacht te brengen. De prijs wordt om de drie jaar toegekend en wordt afwisselend uitgereikt door de Nederlandse en de Belgische koning. Aan de prijs is een geldbedrag verbonden van €40.000.
Volgens de jury slaagt Roemer erin ‘thema’s uit de recente grote geschiedenis, zoals corruptie, spanning, schuld, kolonisatie en dekolonisatie, te verbinden met de kleine geschiedenis, het verhaal op mensenmaat’. Met haar romans, toneelteksten en gedichten bekleedt Astrid Roemer een unieke positie in het Nederlandstalige literatuurlandschap’. Haar werk is onconventioneel, poëtisch en doorleefd’, aldus de jury.
In 2016 ontving Roemer al de prestigieuze P.C. Hooft-prijs, een oeuvreprijs en een van de belangrijkste literaire prijzen van Nederland waaraan een bedrag is verbonden van €60.000.
Roemers belangrijkste werken zijn haar Surinaamse ‘dekolonisatieromans’ en trilogie Gewaagd Leven (1996), Lijken op Liefde (1997) en Was Getekend (1999) die in 2001 in één band onder de titel Het onmogelijke moederland verscheen. Deze trilogie handelt over de militaire dictatuur van het regime-Bouterse. In 2019 publiceerde zij haar roman Gebroken Wit. Astrid Roemer is de eerste auteur van Caraïbische oorsprong die zowel de P.C. Hooftprijs als de Prijs der Nederlandse Letteren heeft ontvangen.
8e editie van standaardwerk over Suriname: De geschiedenis van Suriname
Van De geschiedenis van Suriname van Hans Buddingh’ is inmiddels de 8e editie recentelijk verschenen. De eerste druk verscheen in 1995. Deze 8e editie is een herziene en geactualiseerde pocketuitgave. In de oudere hoofdstukken onder meer over slavernij , de koloniale samenleving en de koloniale economie zijn er aanpassingen gedaan waarbij gebruik is gemaakt van nieuw onderzoek en nieuw verschenen publicaties. Daarnaast zijn in deze editie de ontwikkelingen in Suriname tot 2021 verwerkt.
In deze publicatie beschrijft de auteur vier eeuwen geschiedenis van Suriname: sinds de eerste kolonisatie aan het begin van de zeventiende eeuw tot de verkiezing van Santokhi als president in juli 2020. De vier eeuwen komen in zeventien hoofdstukken aan de orde en de aanpak is chronologisch-thematisch. Wat betreft de koloniale periode (1600-1863) bespreekt de auteur de volgende thema’s: oorspronkelijke bewoners en de eerste kolonisatie, de Geoctroyeerde Sociëteit, schets van de blanke koloniale samenleving, slavernij, marronage, bewoners van het binnenland, emancipatie van de slaven en de economie tussen 1651-1863). Aan de post-slavernijperiode (1863-1942) wijdt de auteur twee hoofdstukken: transformatie van de koloniale maatschappij (1863-1942), transformatie van de plantage-economie. Wat betreft de moderne geschiedenis van Suriname zijn de thema’s: naar autonomie en onafhankelijkheid, economische ontwikkeling (1945-1980), het militaire bewind (1980-1987), terugkeer naar een burgerbewind, contouren van informele macht en narcocratie en Suriname in de 21e eeuw. Het laatste hoofdstuk (hoofdstuk 17) is een slothoofdstuk waarin de auteur reflecteert op een aantal ontwikkelingen in Suriname na de onafhankelijkheid zoals etnische sentimenten, de etnische consensus democratie, politiek leiderschap, het politiek activisme van jongeren et cetera. De auteur beschrijft heel treffend dat de zeden van nu in Suriname niets anders zijn dan een voortzetting van de zeden van toen onder het Nederlandse bewind. In Suriname ligt het vredige en het wrede altijd vlak naast elkaar. Achter de façade van Suriname als Switi Sranan gaat volgens de auteur een andere werkelijkheid schuil.
Baseert de auteur zich voor de ontwikkelingen tot 1980 primair op secundaire bronnen, voor de periode na 1980 put hij vooral uit eigen journalistieke waarneming. Voor geïnteresseerden in moeizame processen van natievorming, de pijnlijke naweeën van dekolonisatie en de persistentie van de Surinaams-Nederlandse omstrengeling is De Geschiedenis van Suriname een vlot en inzichtelijk boek en daarmee ook voor een breed publiek toegankelijk. Deze publicatie geldt nog steeds als een standaardwerk over Suriname en is daarmee tevens een van de beste boeken over de geschiedenis van Suriname. Hans Buddingh’ is in het dagelijks leven eindredacteur bij NRC Handelsblad en geldt als een Suriname-kenner bij uitstek. Van deze publicatie verschijnt eind dit jaar een Engelstalige versie.
Hans Buddingh’, De geschiedenis van Suriname. Amsterdam 2021: Rainbow. ISBN 9789041712516, 604 pp, €12.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Suriname, Taal & Literatuur
Verlaten verleden. Memoires van Shardhanand Harinandan Singh
Familieverhalen dragen bij aan een zelfbewustere integratie
Waarom is het belangrijk dat de oudere generatie migranten hun persoonlijke verhalen en familiegeschiedenis delen met de jongere generatie? Omdat deze echte verhalen kinderen en jongeren helpen in het zelfbewuster participeren in de samenleving. Shardhanand Harinandan Singh (76), hierna auteur, bracht onlangs de 2e druk van zijn boek Verlaten verleden uit. Het zijn memoires die hij opschreef dankzij de inspiratie van zijn kleinkinderen die opgroeien in de diasporasamenleving in Nederland.
(Groot-)ouders inspireren in de overdracht
De aanleiding voor de tweede druk van het boek en de brede bekendmaking ervan, ligt in de groeiende roep onder jongeren om een duidelijke identiteit binnen diaspora samenlevingen. Nog steeds worden zij geconfronteerd met onprettige ervaringen op het gebied van integratie, inburgering, identiteit, inclusie en uitsluiting in hun directe omgeving. Zij vallen dan terug op de migratieachtergrond van hun eigen ouders. Vaak kunnen de ouders niet voldoende vragen van de kinderen hierover beantwoorden. Terwijl juist dat heel belangrijk is voor de worteling in de (nieuwe) samenleving, stelt de auteur. Met het boek wil de auteur (groot-)ouders inspireren tot het (laten) opschrijven van hun migratieachtergrond voor de nakomelingen.
Bewust blijven van je identiteit
De auteur pleit voor het actief delen van persoonlijke ervaringen. In zijn boek met de titel Verlaten verleden neemt hij de lezer mee in zijn reis van het (her)vinden van zijn weg in een nieuw land. Hij laat zien hoe je als mens wendbaar wordt in het meebewegen tussen verschillende culturen en tegelijkertijd je bewust blijft van je eigen identiteit. De auteur beschrijft actuele thema’s als inclusie en integratie vanuit een historisch, maatschappelijk, hedendaags, wetenschappelijk en persoonlijk perspectief.
“Met het verhaal van je (over-)grootouders krijg je de worteling met je eigen geschiedenis. Het is de basis voor een bewustere identiteit van wie je bent en dat zorgt voor een stabielere aarding in de samenleving”, aldus de auteur.
Integratie, inclusie en uitsluiting
Als 23-jarige leerkracht kwam Shardhanand in het najaar 1967 voor zijn verdere studie naar Rotterdam. Na het behalen van de hoofdakte studeerde hij pedagogische en andragogische wetenschappen aan de Universiteit van Leiden. In Nederland werd hij geconfronteerd met allerlei vraagstukken over integratie, inclusie en uitsluiting van burgers met een migratieachtergrond. Zijn kennis en ervaringen met deze onderwerpen zorgden ervoor dat hij actief deelnam aan de ontwikkeling van het landelijke integratiebeleid in de periode 1975 – 2000 in Nederland. Hij pleitte voor integratie en duurzame inclusie van burgers met een migratieachtergrond. Als onderwijspedagoog en welzijnswerker leverde hij een actieve bijdrage aan beleidsvisies gericht op de duurzame ontwikkeling van de multiculturele samenleving.
Persoonlijke levensgeschiedenis
In september 2019 presenteerde de auteur in familieverband het boek Verlaten verleden, waarin hij zijn memoires aan zijn (klein-)kinderen aanbood. In het boek beschrijft hij de migratieachtergrond van zijn ouders en voorouders uit India en deelt hij zijn persoonlijke levensgeschiedenis in Suriname en Nederland. Ook neemt hij de lezer mee in de persoonlijke en professionele worstelingen met integratie, inclusie en uitsluiting. Na zijn pensionering als onderwijsbegeleider in multicultureel Rotterdam vertrok de auteur naar Portugal. In dat land kreeg hij de tijd en rust om zijn memoires op te schrijven.
Het boek Verlaten verleden wordt ingeleid door professor Dr. Sharda Nandram, hoogleraar Hindoe-spiritualiteit en Samenleving aan de VU te Amsterdam.
Voor meer informatie: telefoonnummer 06 24705279 of e-mail: singhs@hetnet.nl
Verlaten verleden. Memoires van Shardhanand Harinandan Singh • ISBN 9789403611044 • Rotterdam (2021) • paperback 336 pp en staand 170 x 240 mm • Prijs: €24,- excl. verzendkosten. Bestellink:https://www.mijnbestseller.nl/site/index.php?r=userwebsite/index&id=shardhanandharinandansingh
Voor o.a. zijn boek Verlaten verleden. Memoires van Shardhanand Harinandan Singh kreeg de auteur op 17 maart 2021 een erespeld opgespeld door minister Albert Ramdin (BIBIS) in het bijzijn van ambassadeur Rajendre Khargi (Den Haag).
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Taal & Literatuur
Recensie publicatie Kolonel Valk en de militaire staatsgreep in 1980 in Suriname – Dr. Hans Ramsoedh
Ellen de Vries, Hans Valk. Over een Nederlandse kolonel en een coup in Suriname (1980). ISBN 9789462493070, 316 pp., Zutphen 2021: Walburgpers. € 24,99.
De publicatie Hans Valk. Over een Nederlandse kolonel en een coup in Suriname van de hand van Ellen de Vries is een beschrijving van de rol van kolonel Valk (1928-2012) bij de staatsgreep op 25 februari 1980. In de Surinaamse publieke opinie en de Nederlandse media wordt kolonel Hans Valk beschouwd als de geestelijke vader van de coup door Desi Bouterse.
De volgende vragen staan in deze publicatie centraal:
- Was de coup de ‘schuld’ van Nederland, Surinames eigen verantwoordelijkheid of die van allebei?
- Was Valk verantwoordelijk voor de omverwerping van de Surinaamse regering?
- Werd Valk ten onrechte veroordeeld in een trail by media?
- Welke reden had Den Haag om het Valk-dossier tot 2060 op te bergen?
Nederlandse Militaire Missie in Suriname
De Nederlandse Militaire Missie (NMM) bestond uit drie Nederlandse officieren en twee onderofficieren en was onderdeel van de Nederlandse ambassade in Paramaribo. Kolonel Valk was het hoofd van de NMM in Suriname die in november 1975 werd opgericht om te assisteren bij de opbouw van de Surinaamse krijgsmacht (SKM).
De Decembermoorden in 1982 vormden voor de Nederlandse journalisten Gerard van Westerloo en Elma Verhey van het weekblad Vrij Nederland aanleiding om in een artikelenreeks te onderzoeken hoe ‘het’ zover had kunnen komen (deze artikelenreeks is een jaar later gebundeld uitgegeven: E. Verhey & G. Westerloo, Het legergroene Suriname 1983). Zij schreven dat kolonel Valk de opstandige militairen had aangemoedigd tot een machtsovername. De kolonel zou Bouterse daarbij het noodplan ter beteugeling van eventuele anti-Nederlandse opstanden (operatie Zwarte Tulp) rond de onafhankelijkheid in 1975 ter hand hebben gesteld dat als blauwdruk diende voor de staatsgreep. Westerloo en Verhey baseerden hun artikelenreeks op een -gelekt- geheim rapport van september 1981 van majoor Koenders (Rapport Koenders) van de inlichtingendienst van de Nederlandse Landmacht. Volgens Koenders was Valk niet alleen de geestelijke vader van de coup-Bouterse, maar ook degene die al in 1979 getracht had een aantal Surinaamse officieren aan te zetten tot het plegen van een staatsgreep. Toen die officieren niet op zijn voorstellen ingingen, probeerde kolonel Valk het verder bij de onderofficieren. In zijn rapport concludeerde Koenders dat kolonel Valk zich schuldig had gemaakt aan ‘krijgstuchtelijke en strafrechtelijke vergrijpen’. Koenders schreef verder dat kolonel Valk ook na de coup contacten bleef onderhouden met de coupplegers, dit tot ongenoegen van de Nederlandse ambassadeur die de Nederlandse regering verzocht om Valk uit Suriname terug te trekken. Dit rapport verdween echter in een diepe ambtelijke la op het Nederlandse ministerie van Defensie.
Onderzoek naar rol kolonel Valk
Naar aanleiding van de publicaties in Vrij Nederland besloot de Nederlandse Tweede Kamer in september 1983 tot een onderzoek door een commissie naar de activiteiten van de NMM. In haar rapport (Rapport Valk I) concludeerde deze commissie onder voorzitterschap van oud-rechter Bart Pronk dat de missieleden geen passende distantie hadden bewaard in het conflict tussen legerleiding en onderofficieren. Kolonel Valk had door zijn optreden de onderofficieren in algemene zin ‘morele steun’ gegeven. De conclusie in dit rapport was niettemin dat kolonel Valk de machtsovername niet had helpen voorbereiden en uitvoeren. Met deze conclusies werden de leden van de NMM feitelijk vrijgepleit, ook van voorkennis van de coup. De journalisten Van Westerloo en Verhey lieten echter geen spaan heel van het rapport van de Commissie-Pronk. Zij zetten de commissieleden neer als een stel ‘incompetente jokkebrokken’. Ook de Tweede Kamer was niet tevreden met de uitkomsten, een opstelling die Ellen de Vries toeschrijft (p. 70-74) aan de invloed die de artikelen in Vrij Nederland hadden op Tweede Kamerleden. De Kamer besloot vervolgens tot een vervolgonderzoek wederom uit te voeren door de Commissie-Pronk. De commissie hoorde naast kolonel Valk in totaal 140 personen onder wie veertig SKM-militairen. Het vervolgrapport verscheen in februari 1985 (Rapport Valk II). De conclusies in dit tweede rapport weken echter nauwelijks af van die uit het eerste rapport. Er bleef dan ook een zweem van partijdigheid hangen rondom deze commissie. De verhoren door deze commissie werden als oppervlakkig bestempeld. Beide rapporten van de Commissie-Pronk bevatten veel woorden, maar weinig onthullingen. De Nederlandse regering liet het hierbij zitten en volstond met een uitbrander aan kolonel Valk die inmiddels in juni 1980 was overgeplaatst naar het NAVO-hoofdkwartier in Brussel.
In 1985 besloot de toenmalige minister van Defensie (De Ruiter-CDA) de bijlagen bij beide rapporten van de Commissie-Pronk geheim te houden, omdat deze opmerkingen bevatten die bij publicatie onnodig personen zouden kunnen kwetsen. In de Nederlandse Tweede Kamer werden nadien herhaaldelijk vragen gesteld over de ‘Affaire Valk’ en gevraagd om openbaarmaking van het Valk-dossier. In februari 2011 classificeerde de Nederlandse regering ‘in het belang van de staat’ enkele bijlagen bij het rapport van de Commissie-Pronk uit 1984 (waaronder het rapport van majoor Koenders van september 1981) tot 2060 als staatsgeheim. Wat het precieze belang van de staat is door het kabinet-Rutte 1 nimmer uit de doeken gedaan. Hiermee riep Nederland de verdenking over zich af zaken in de doofpot te willen stoppen. De Vries stelt dat de zogeheten ‘geheime’ documenten nooit geheim zijn geweest aangezien ze tot 2011 in het Tweede Kamer-archief aanwezig en gewoon te raadplegen waren tot ze in 2011 werden overgebracht naar het Nationaal Archief in Den Haag. De auteur heeft een aantal bijlagen met de kwalificatie ‘geheim’ kunnen raadplegen maar het is onduidelijk in hoeverre dit het complete Valk-dossier betreft. Openbaarmaking van het Valk-dossier zal hierover uitsluitsel moeten geven.
Conclusies van de auteur
Schuldvraag
Wat betreft de schuldvraag voor de coup is De Vries’ conclusie dat onderschatting door Suriname en Nederland het meest van toepassing is. Het woord ‘staatsgreep’ klonk herhaalde malen in Suriname zonder dat er alarm werd geslagen. De onderofficieren werden beschouwd als een ‘stelletje padvinders’ en dus nauwelijks bedreigend gevonden. In Nederland werden missieverslagen van kolonel Valk die wezen in de richting van een escalatie niet op waarde geschat. Een coup in het ‘vriendelijke Suriname’ werd uitgesloten. Van een ‘made in Holland’ is bij de staatsgreep in Suriname geen sprake. Een aantal leden van de NMM, onder wie Valk, had een Tris verleden in Suriname (Tris = Nederlandse troepenmacht in Suriname). Dit maakte dat zij in de Memre Boekoe kazerne en de officierssociëteit kind aan huis waren. De losse tropische levensstijl beviel de flamboyante Valk. Zijn intensieve en informele contacten met de Surinaamse militairen betekenden dan ook dat hij zijn diplomatieke taak (hoofd van de NMM en defensieattaché) niet met de nodige behoedzaamheid en tact uitvoerde, zoals De Vries schrijft (p. 152). Als gevolg hiervan werd de Valk-clan binnen de NMM een ongeleid projectiel.
Rol kolonel Valk
Ten aanzien van de rol van kolonel Valk onderscheidt De Vries twee thesen die de beeldvorming rondom de coup van 1980 in belangrijke mate hebben bepaald: de Valk-these en de Suriname-these. Aanhangers van de Valk-these zien in kolonel Valk de geestesvader van de staatsgreep. Aanhangers van de Suriname-these beschouwen de coup van Surinaamse makelij. De coupplegers en hun aanhangers zullen nimmer toegeven dat zij hulp hebben gehad van het koloniale moederland. De term Suriname-these vind ik onjuist omdat hiermee de suggestie wordt gewekt alsof deze these breed in Suriname wordt gedragen, maar het zijn de coupplegers en hun aanhang (tegenwoordig de NDP-aanhang) die deze these aanhangen. Mijns inziens is het daarom juister om te spreken van de revo- of coupplegers-these. Dat Kolonel Valk Bouterse het plan Zwarte Tulp zou hebben aangereikt als leidraad voor zijn coup, zoals door Vrij Nederland gesuggereerd, verwijst de auteur naar het rijk der fabelen. Zwarte Tulp was een evacuatieplan en geen geschikt coupplan.
De bewijsvoering van Valks rol bij de staatsgreep is volgens De Vries veelal indirect en gebaseerd op informatie uit de tweede hand of tekstexegese. De auteur concludeert dat de claims die de Valk-these schragen niet waterdicht zijn. Met andere woorden, Valk was volgens De Vries niet de man achter de schermen. Dat hij de geestelijke vader was, is in de optiek van de auteur niet bewezen. Zij laat zich leiden door het adagium: onschuldig totdat… (p. 159). In Valk vonden de ontevreden militairen slechts een klankbord.
Rol media
De auteur schrijft dat de Valk-these overheersend is geweest bij de Nederlandse media. Zij verwijt de media ideologische vooringenomenheid doordat bij hen de Valk-these aansluit bij het beeld van de kolonisator die in het verleden heeft laten zien het met de mensenrechten en democratische beginselen (Nederlands optreden in Nederlands-Indië) niet zo nauw te nemen.
Openbaarmaking dossier-Valk
De Vries’ argumentatie over de reden van de Nederlandse regering om het Valk-dossier tot 2060 op te bergen overtuigen niet. Zij verwijst naar beginselen van de archiefwet. Wat die beginselen zijn wordt door de auteur echter niet toegelicht. Feit is wel dat de politiek altijd het laatste woord heeft bij het al dan niet vrijgeven van documenten die als geheim zijn geclassificeerd. Doordat dit niet gebeurd is bleven speculaties en complottheorieën over de precieze rol van de NMM oprispen. In februari 2021 nam de Tweede Kamer op initiatief van de Socialistische Partij (SP) kamerbreed een motie aan waarin de regering wordt gevraagd de documenten rond de staatsgreep in Suriname vrij te geven. Het is nog onduidelijk hoe deze motie zal worden uitgevoerd. Bij volledige openbaarmaking van dit dossier zal moeten blijken of er zaken zijn die (nieuw) licht op de affaire Valk werpen.
Slotopmerkingen
Ook zonder de bemoeienis van kolonel Valk was er naar alle waarschijnlijkheid eind jaren zeventig/begin jaren tachtig een staatsgreep gepleegd in Suriname. Suriname was in die periode politiek-bestuurlijk vastgelopen en binnen de Surinaamse Krijgsmacht heerste grote ontevredenheid. Binnen het leger waren er verschillende groepen die een staatsgreep aan het beramen waren. Zoveel is duidelijk.
Deze publicatie levert geen nieuwe feiten op en werpt daarmee ook geen nieuw of ander licht op de rol van kolonel Valk. Haar conclusie dat er geen bewijzen zijn dat kolonel Valk de geestelijke vader was van de staatsgreep is primair gebaseerd op getuigenverklaringen à decharge [ontlastende verklaringen]. De auteur leunt sterk op de twee rapporten van de Commissie-Pronk en ontkenning in interviews door de hoofdrolspelers Valk en Bouterse. Had de auteur soms verwacht dat Valk zijn actieve rol bij de staatsgreep in interviews zou bevestigen? Zeker niet want dat zou voor hem krijgstuchtelijke repercussies hebben gehad. Valks eigen commentaar was dat hij door de onderofficieren verkeerd was begrepen en dat hij met zijn contacten met hen alleen maar erger had willen voorkomen. Ook Bouterse en zijn intimi hebben geen enkele belang om toe te geven dat Valk een actieve rol heeft gehad bij de staatsgreep. Zij beschouwen de staatsgreep immers van Surinaamse makelij en in dat beeld past geen actieve rol voor een vertegenwoordiger van het koloniale moederland.
Belangrijke verklaringen die Valks rol bevestigen worden door de auteur al te gemakkelijk terzijde geschoven. Zo is er de verklaring van André Haakmat (na de staatsgreep minister in de regering Chin A Sen) over de woorden van Bouterse bij de afscheidsreceptie voor kolonel Valk in juni 1980. Daarbij bedankte Bouterse Valk voor diens rol bij de staatsgreep: ‘Laat mij nu in dit gezelschap iets onthullen wat alleen U en ik weten, kolonel: zonder u zou de staatsgreep niet hebben plaatsgevonden! We zullen u hiervoor altijd dankbaar zijn. En daarom wens ik hier, voor dit illuster gezelschap, plechtig deze belofte aan u te doen: zolang ik in dit land iets te zeggen heb zal er voor u altijd een plaats zijn in het Surinaamse leger’ (geciteerd in Haakmat, De revolutie uitgeleden 1987: 54-55). Zowel de Nederlandse ambassadeur als Valks opvolger (kolonel Maarseveen) bevestigde de woorden van Bouterse. Kolonel Maarseveen kwalificeerde de toespraak van Bouterse als een ‘beschuldigende waardering’ voor Valk (De Vries, p. 208). Als reactie op de woorden van Haakmat schrijft de auteur: ‘Helaas ontbreekt een transcriptie. En noch Bouterse noch Valk kon later [in interviews] deze bewoordingen voor de geest halen’ (De Vries, p. 39). Daarnaast zijn er verklaringen van Surinaamse officieren à charge van Valk maar deze verklaringen spelen in het eindoordeel van de auteur nauwelijks een rol van betekenis, wel verklaringen van Surinaamse officieren die Valks bemoeienis ontkennen.
De rehabilitatie van kolonel Valk in deze publicatie overtuigt niet aangezien deze is gebaseerd op gebruik van selectieve bewijslast. Het betekent dan ook dat het laatste woord over zijn precieze rol bij de staatsgreep in Suriname met deze publicatie niet is gesproken. De volledige openbaarmaking van het Valk-archief is een belangrijke stap voor waarheidsvinding in deze kwestie.
Foto Ellen de Vries (1)
- Published in BIBLIOTHEEK, Korte berichten, Nederland, NIEUWS, Suriname