June 5, 2020: 147 years of Hindostani immigration – Prof. Chan E.S. Choenni
June 5, 2020 is exactly 147 years ago that Hindostanis from India set foot in Suriname. The sailing ship Lalla Rookh departed from the port city of Calcutta on Wednesday 26 February 1873 and arrived in Suriname on Wednesday 4 June 1873 after a journey of more than three months. However, the Lalla Rookh remained anchored on the Suriname River near Fort Nieuw Amsterdam. The Lalla Rookh was an iron sailing ship of 1,277 tons (the carrying capacity/contents of the ship) and had too much depth. Therefore it could not sail to the port in Paramaribo. The 410 Hindostani immigrants were only disembarked on Thursday 5 June 1873 in small boats and taken in at the Fort Nieuw Amsterdam located on the right bank of the Suriname River. Therefore, not June 4, but June 5, is the date for the commemoration and celebration of Hindostani immigration. From New Amsterdam they were then handed over to the plantations of the owners who had ordered them. The first shipment of Hindostani immigrants has therefore not been accommodated in the so-called Coolie depot in Paramaribo located on the left bank of Suriname River, the place where the mai and baba immigration monument stands. Most of the immigrants who arrived in Suriname were taken in at the depot. The Lalla Rookh (meaning the tulip-cheeked) became the icon of Hindostani immigration. In English-speaking countries, the day of first arrival of Indian immigrants is known as Indian Arrival Day. It is worth noting that the young woman Dhunputteea also arrived with the Lalla Rookh. She was áji (paternal grandmother) of dr. J. Ferrier, the first President of Suriname.
Traditionally, there are commemorations and celebrations on and around the annual Hindostani immigration day. Lectures, seminars and/or parties are often organised. In the past, parades were also organized in Suriname. Brochures and books were also sometimes published. Unfortunately, due to the so-called corona pandemic and the risk of the spread of the deadly COVID-19, all Hindostani immigration activities have been called off. Nevertheless, Hindorama decided not to let the 147th Hindostani Immigration Day pass unnoticed and, despite all kinds of restrictions on this day, to publish a booklet with many pictures. With enthusiastic support from Radjin Thakoerdin (publisher Sampreshan | Hindorama) and Kanta Adhin (editor Hindorama.com) I have composed this colourful work on the history of Hindostanis that covers the period 1873-2015. It covers 52 pages in A5 format and is titled History of Hindostani migration in short cutlery (1873-2015). This handy booklet that deals with immigration from India, settlement and integration in Suriname, as well as integration in the Netherlands, can be ORDER in 5 chapters via Hindorama.com. The price is 5 euros excluding shipping.
Historical photos
The booklet is richly illustrated with photographs. Beautiful historical photographs have been taken that give an atmospheric picture of the development of the Hindostani community over time. This is part of a historical photographs project with the aim of providing the visual documentation of Hindostani history. You can contribute to this by submitting historical photos. The published booklet handily shows the fascinating history of a special population group. Hindostanis have succeeded in being successful in both Suriname and the Netherlands over time. Their culture has also been largely preserved. Politically, they have been less successful; a large part has been forcibly migrated from Suriname to the Netherlands. But against the background of their emigration from India, the exploitation and hardship in the contract period, this success is remarkable. The more than 34,000 Hindostanis contract workers (almost a third returned to India) and the approximately 3,000 Hindostanis from the surrounding Caribbean countries who migrated to Suriname between 1865-1920, have gradually formed a Hindostani community. It reflects the strength of a community that has saved it despite all the setbacks, with many also succumbing to exploitation and hardship. We remember them today, but at the same time we celebrate the success of the Hindostani community. Through diligence, perseverance and faith in progress, the survivors have shown their descendants the way. We are grateful to them and proud of what we have achieved to our ability. Their history and our history must not be lost. On the contrary: this history must be documented and passed on to current and future generations. Partly for this purpose, Hindorama.com started as a website last June. This portal from and about the Hindostanis also provides up-to-date information both in the Netherlands and in Suriname. Hindorama.com has been around for one year and has become a successful website with a digital library, managed by volunteers. Unfortunately, the celebration of one year Hindorama.com is currently not possible in connection with the corona pandemic. However, we hope to hold a celebration in the form of a seminar in August 2020. The booklet on the history of Hindostanis will be available on site. Further information will follow in due course.
The price of the booklet is €5,- + €3,84 shipping. Please note that due to the corona crisis, delivery may be delayed.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
Fotoalbum Hindostaanse Immigratie
Surinaamse geschiedenissen
Symbool voor de Hindostaanse Immigratie
Baba en Mai. Dit fotoalbum vertelt het beeldverhaal van het standbeeld dat is onthuld ter gelegenheid van 120 jaar Hindostaanse immigratie. Met een verrassend Hindostaans museum in Wanica en het oorspronkelijke beeld van Baba. Lees de teksten bij de foto’s.
Een volledige verhaal staat in het boek Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed dat op 7 mei 2020 is verschenen. Het boek is verkrijgbaar via de (online) boekhandel, eventueel met link naar boekhandel waar jullie connectie mee hebben. Of naar LM Publishers, boek is te bestellen via deze link: https://lmpublishers.nl/catalogus/oog-in-oog-met-paramaribo/
1 Standbeeld Baba en Mai, het symbool van alle Brits-Indische immigranten. Kleine Combéweg, onthuld op 4 juni 1994.
2 Op de achtergrond het Kabinet van de president, vroeger het stadhuis.
3 Het beeld van kunstenaar Krishnapersad Khedoe (1940-2017) is van massief aluminium en weegt 2480 kilo.
4 Onder het naambord Baba & Mai plein 5 juni 1873 hangt een vitrine met daarin een lijst met de namen van alle 64 schepen die de 34.304 contractarbeiders van India naar Suriname hebben vervoerd.
De locatie aan de Kleine Combéweg, langs de Van Sommelsdijcksekreek, is historisch. Het is de plek waar het Immigratiedepot (onder de bevolking beter bekend als het ‘koeliedepot’) stond.
7 Op de plaquette staat Baba en Mai. Maar let op, het beeld Baba (man) staat rechts en het beeld Mai (vrouw) staat links.
8 Beeldhouwer Krisnapersad Khedoe Museum, Noordpolderdam, hoek Leiding 8, Wanica. Open sinds 20 februari 2018.
9 Borstbeeld van Krisnapersad Khedoe.
10 Het oorspronkelijke beeld van Baba, op het erf van de familie Khedoe.
Onthuld: 4 juni 1994 | Locatie: Kleine Combéweg
Het symbool van alle Brits-Indische immigranten
Op 5 juni 1873 arriveert het zeilschip Lalla Rookh in Suriname. Aan boord zijn de eerste 410 Brits-Indische immigranten. Zij gaan als contractarbeiders op verschillende plantages aan het werk. In totaal zijn tot en met 1916 met 64 schepen 34.304 contractarbeiders van India naar Suriname gebracht.
Het standbeeld Baba en Mai – een man, een vrouw, symbool voor alle Brits-Indische immigranten – wordt op zaterdag 4 juni 1994 onthuld. Tot grote tevredenheid van initiatiefnemer drs. Benjamin Mitrasingh. Hij is lid van de Nationale Stichting Hindostaanse Immigratie (NSHI). De locatie, grenzend aan de Van Sommelsdijcksekreek, is historisch. Het is de plek waar het Immigratiedepot stond, onder de bevolking bekend als ‘koelidepot’. In de gebouwen zijn tienduizenden immigranten opgevangen en tijdelijk gehuisvest. Allemaal in afwachting van het vervoer naar één van de honderden plantages.
Het beeld van kunstenaar Krishnapersad Khedoe (1940-2017) is van massief aluminium en weegt 2480 kilo. De eerste productiepoging bij Suralco te Paranam (district Para) was geen succes. De beide beelden smolten onherkenbaar aan elkaar vast. De tweede keer zijn er geen problemen en gaat alles goed. Maar de oorspronkelijke onthullingsdatum moet met één jaar worden verschoven, naar 4 juni 1994.
Bron en copyright foto’s album: Eric Kastelein
- Published in BIBLIOTHEEK, Media, Migratiegeschiedenis, Suriname
BESTEL
Bestel beide boekjes Hindostaanse migratiegeschiedenis in kort bestek (1873-2015) en Hindostaanse contractarbeidsters in woord en beeld via webshop SAMPRESHAN.COM
Chan Choenni et al. | Hindostaanse migratiegeschiedenis in kort bestek (1873–2015) | Zoetermeer 2020: Sampreshan | ISBN/EAN 9789080509269 | 52 pagina’s
HINDOSTAANSE CONTRACTARBEIDSTERS IN WOORD EN BEELD
Ter gelegenheid van 148 jaar Hindostaanse immigratie heeft Hindorama.com op 9 augustus 2021 een brochure getiteld Hindostaanse contractarbeidsters in woord en beeld gepubliceerd. De Hindostaanse vrouwen die tussen 1873-1916 van India naar Suriname kwamen met een vijfjarig contract om te werken op de Surinaamse plantages werden contractarbeidsters genoemd. Deze vrouwen vormden een derde van de in totaal 34.304 contractarbeiders die arriveerden met 64 scheepstransporten. Een derde van deze vrouwen was getrouwd, een derde was alleenstaand, onder wie veel weduwen. De rest (ongeveer een derde) trouwde voor vertrek uit India in de opvangcentra van de havenstad in Calcutta of bij aankomst in Paramaribo in het zogeheten Koeliedepot. De meeste vrouwen vestigden zich na hun contractperiode voorgoed in Suriname, net als de mannen. Zij kregen land in bezit onder gunstige voorwaarden en maakten gebruik van de kansen die er waren om een beter bestaan op te bouwen in Suriname. Veel van deze contractarbeidsters waren echter driedubbel belast: zij werkten buitenshuis, zorgden voor hun partner en de opvoeding van de kinderen en hielden het huishouden draaiende. Zij waren dan ook overlevers (survivors) en hun incasseringsvermogen, ijver én doorzettingsvermogen waren cruciaal voor de gemeenschapsvorming. De meeste hebben nakomelingen voortgebracht en vooral hun dochters hebben veel kinderen gekregen. Zij hebben gezorgd voor de enorme groei van de Hindostaanse bevolking, het behoud van de Hindostaanse cultuur en gaandeweg voor economische welvaart.
Chan Choenni | Hindostaanse contractarbeidsters in woord en beeld | Zoetermeer 2021: Sampreshan | ISBN/EAN 9789080509276 | 52 pagina’s
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis
Overtocht van India naar Suriname 1873-1916 – Chan E.S. Choenni
De 64 overtochten naar Suriname beslaan een periode van 44 jaar (1873-1916). Door de tijd heen werd het (scheeps)transport steeds beter mede als gevolg van vernieuwingen in de (scheeps)transporttechnologie. Dat had natuurlijk invloed op de verkorting van de reisduur (van drie naar één maand) en verbetering van de voorzieningen aan boord en dat leidde weer tot daling van de sterfte aan boord. De eerste schepen waren zeilschepen van hout, later was de romp van de zeilschepen van ijzer. Daarna waren er schepen die zowel door zeilen én door stoom (een overgangsvorm) werden voortgedreven, zoals het schip Clive dat in 1877 in Suriname arriveerde. Vervolgens werden de meeste schepen door uitsluitend stoom aangedreven en verdwenen de grote zeilschepen uit beeld. Het is dan ook van belang om bij de beoordeling van de levensomstandigheden op de schepen onderscheid te maken tussen de eerste zeilschepen zoals de Lalla Rookh en de laatste stoomschepen die waren uitgerust met bijvoorbeeld reddingsboten en reddingsvesten, zoals ook te zien is op sommige foto’s. Ten behoeve van de overtocht van Hindostaanse contractarbeiders van India naar Suriname zijn voornamelijk schepen ingeschakeld die toebehoorden aan drie transportmaatschappijen. Tot 1888 was er enige concurrentie tussen de maatschappijen: G.D. Tyser and Company, Sandbach Tinne & Co en de Nourse Line, alle Engelse transportmaatschappijen. De rederijen moesten doorgaans inschrijven voor een transport op verzoek van het Surinaamse Immigratiedepartement, waarna na toekenning een contract werd gesloten. De meeste schepen zijn gebouwd in Groot-Brittannië en meestal in de scheepswerven van Glasgow. In Glasgow waren verschillende scheepsbouwers. Ook werden vaak schepen gekocht van andere rederijen om ingezet te worden voor het vervoer van Indiase emigranten. De bewering dat de schepen waar contractarbeiders mee zijn vervoerd gebouwd zijn in Calcutta is onjuist, zoals ten onrechte door auteurs als Mansingh & Mansingh is gesteld in 1999. Zij hebben een boek geschreven over de immigratie van contractarbeiders naar Jamaica. Volgens de historicus Piet Emmer was zelfs geen enkel massatransport in de negentiende eeuw met zulke hoge standaarden van transport uitgerust als dat van de Indiase contractarbeiders. De scheepskapiteins en het scheepspersoneel werden onder constante druk van de regels en voorwaarden en vooral ook van de chartermaatschappijen gezet. Je had bijvoorbeeld ook lifeboats (reddingsboten) op de schepen en vanaf 1903 was het verplicht dat ook lifebelts (reddingsvesten) op de schepen beschikbaar waren.
Stoomschepen
In totaal zijn voor de 64 transporten 36 schepen ingezet, waaronder 25 zeilschepen en 11 stoomschepen. Al in de jaren 1870 waren er stoomschepen gebouwd, maar rond de eeuwwisseling nam de bouw van grotere stoomschepen een hoge vlucht. Deze nieuwe stoomschepen waren groter (meer dan 2.000 ton) en konden 750 tot 900 passagiers vervoeren. Deze schepen waren zwaar vanwege de stoompijp en de opgeslagen kolen die als brandstof dienden. Er was ook minder scheepspersoneel nodig omdat er geen zeilen hoefde te worden bediend. Er waren overigens wel stokers nodig om de kolen continu te stoken. Deze immigrantenschepen bunkerden bij Kaap de Goede Hoop (Zuid-Afrika). Tijdens het laden van kolen in Zuid-Afrika zagen de Hindostaanse contractarbeiders van deze schepen voor het eerst ‘zwarten’ (‘negers’), omdat op de stoomboten geen zwarten werkten als matroos. Een deel van de Hindostaanse immigranten die met zeilschepen de overtocht maakten hadden al eerder zwarten (‘negers’) gezien omdat op sommige schepen (zoals de Sheila en de Avon) ook ‘zwart’ personeel werkzaam was. De grotere stoomschepen waren niet gebonden aan vaarseizoenen en konden op elk gewenste datum vertrekken. De duur van de zeereis naar Suriname werd verkort tot ongeveer een maand vergeleken met drie maanden bij zeilschepen.
Het eerste zeilschip, de Lalla Rookh (1.277 ton) die in Suriname aankwam met ongeveer 400 emigranten was veel kleiner dan het laatste (stoom)schip, de Dewa die met meer dan 800 emigranten op 24 mei 1916 in Suriname aanmeerde.
Het stoom- en zeilschip de Clive had een lengte van 313 voet (ongeveer 95 meter) en een breedte van 40 voet (ongeveer 12 meter) kwam naar Suriname in 1877. Bron: National Maritime Museum, Greenwich.
Voorzieningen
Doorgaans bestond een schip toentertijd uit drie dekken: bovendek, tussendek en benedendek (voor opslag van proviand en dergelijke). Het gehele tussendek was voor het logies van de immigranten ingericht. Op het tussendek werd de ruimte verdeeld in drie compartimenten. In het voorgedeelte (en op de stoomschepen vóór de machinekamer) werden de alleenstaande mannen ondergebracht, in het middengedeelte de (gehuwde) partners en in het achtergedeelte de alleenstaande vrouwen. Op de zeilschepen werden de compartimenten gescheiden door een wand van latwerk of volièregaas met een deur die ’s nachts op slot werd gedaan. Op de stoomschepen was de scheiding tussen de drie compartimenten aangebracht met stalen kabels. De gescheiden compartimenten van alleenstaande mannen en vrouwen en (gehuwde) paren hadden een eigen trap met leuningen die naar het bovendek leidde. Ook waren er gescheiden latrines (toiletten) voor mannen en vrouwen op het bovendek. Om te voorkomen dat mannen vrouwen ’s nachts zouden kunnen bezoeken met als smoes dat men naar de latrines ging, werd wacht gehouden. Om 10 uur ’ s avonds moest iedereen zijn kajuit zijn. Het amusement moest om 8.00 uur ’s avonds stoppen. De mannen moesten twee keer per week de slaapcompartimenten luchten. Kleding werd dagelijks gelucht en werd minstens twee keer per week gewassen. Dagelijks werd gebaad, waarbij de mannen werden afgescheiden van de vrouwen.
Streng regiem
Er heerste net als in het hoofddepot een streng regiem en strikte discipline was vereist. Men werd doorgaans om 6.00 uur ’s ochtends gewekt. Daarna werden de dekens in bundels gebonden en aan de bamboepalen gehangen in het tussendek. Dan ging men naar het bovendek. Tussen 8.00 en 8.30 uur werd er gebaad op het dek en kledij gewassen. Omstreeks 9.00 uur werd men geschouwd; ook om na te gaan of iedereen aan boord was en de gezondheid werd vastgesteld. Dit werd monstering (muster) genoemd en de monstering vond tevens elke avond plaats, ook om te laten blijken dat men constant in de gaten werd gehouden. Vervolgens werd het ontbijt geserveerd op het bovendek. Op sommige schepen werden twee maaltijden (in de ochtend en in de middag) en op andere schepen drie maaltijden per dag geserveerd. Ontbijt was in de ochtend, om 13.00 uur was er een middagmaal en om 17.00 uur het avondmaal op het bovendek. Een keer per week werd er schapen- of geitenvlees bij de maaltijd geserveerd. Er werden per 100 personen meestal zes (levende) schapen of geiten meegenomen. Groente was er twee keer per week. Voorts stonden pompoen, soms yams en aardappelen op het menu. Wanneer het slecht weer was en er niet gekookt kon worden kreeg men 1 libbs (circa een pond) choorah/curá (graankoekjes) of awal (een soort scheepsbeschuit), cuddeley/cuddali (een soort pap) en ongeveer 50 gram suiker. Volgens de contractarbeider Rahman Khan vond iedereen op zijn schip Avon I ingeblikt vlees bereid in ghee/ghiw (geklaarde boter) lekker en was men tevreden met het eten. Hij stelt dat niemand zich als ‘Brahmaan of Chattri kon laten voorstaan in Suriname omdat iedereen vlees moest eten op de schepen, want dat was onontkoombaar.’ Iedereen – hindoe of moslim – werd volgens hem aan boord gedwongen om vlees te eten. Als je niet wilde dan moest je ‘vasten’. Er was geen onderscheid meer tussen hoge en lage kasten of hindoes en moslims of andere vormen van onderscheid. Naar schatting was 20% van de hindoes (14% van de immigranten) vegetariër. Een deel van hen heeft hoogstwaarschijnlijk ook vlees gegeten. Vaak was er aan het eind van de zeereis niets anders te eten dan ingeblikt vlees. Vooral aan het eind van de zeereis waren de groenten namelijk uitgedroogd. De fysieke conditie van de Hindostaanse contractarbeiders verbeterde aan boord van de schepen. Het merendeel van hen kende in India nauwelijks de luxe van het regelmatig nuttigen van voldoende voedsel, laat staan eenmaal per week vlees. De immigranten moesten zich en elkaar twee keer per week met kokosolie of mosterdolie masseren, die zij ontvingen van de scheepsarts. Zo konden zij fit blijven en er bij aankomst gezond uitzien. De traditie van het insmeren van het lichaam met kokosolie is nog lang intact gebleven onder de Hindostaanse gemeenschap in Suriname.
Jaháji bhái en Jaháji bahin
Het scheepspersoneel speelde een belangrijke rol tijdens de maandenlange reis over de oceanen naar Suriname. Naast de scheepskapitein was de scheepsarts zeer belangrijk; hij werd vaak aangeduid als de surgeon major of surgeon superintendent. Het betrof immers kostbare ‘menselijke vracht’ waar al van tevoren geld in was geïnvesteerd door de planters en waar pas na aankomst en tewerkstelling in Suriname rendement uit kon worden gehaald. Zoveel mogelijk overlevenden en het gezond en wel overbrengen naar Suriname was immers het ultieme doel van deze vaak riskante maandenlange overtocht naar de andere kant van de wereld. De transportmaatschappijen moesten opdrachten verwerven om ‘koelies’ te vervoeren en hadden dus een commercieel belang om de overtocht zo succesvol mogelijk te laten verlopen. Deze maatschappijen waren verplicht om zich aan de regels te houden, want het negeren van de regels betekende dat zij het recht verloren om contractarbeiders te vervoeren. De premies die werden uitbetaald in Suriname aan de kapitein, de scheepsarts, de compounders en de sardaars voor elke aangevoerde levende immigrant naar rato van het aantal immigranten dat heelhuids en gezond is overgebracht. Dit heeft bijgedragen aan het betrekkelijk lage sterftecijfer van gemiddeld 2%.
Daarom moest de voeding en medische zorg naar de maatstaven van die tijd zo optimaal mogelijk beschikbaar zijn. Strenge wettelijke voorschriften van de Indiase emigratiewetgeving werden toegepast en ook getoetst door regelmatige inspecties. De immigranten mochten op het dek in een aparte hoek roken. Er werd gestimuleerd dat zij zich konden vermaken. Bij mooi weer mochten zij tot 8 uur ’s avonds op het dek blijven. Om de verveling van de maandenlange reis te doorstaan was er van tijd tot tijd amusement zoals dans, zang (waaronder birhá’s, zogeheten treurzangen), drummen, worstelen, schermen (gatká) en stokkenspel (láthimár). Soms waren er ook beroepsartiesten onder de contractarbeiders, zoals danseressen of worstelaars. Bekend zijn geworden de worstelaar Hari Sing (op het schip Indus I) en de danseres Allarakhi (op het schip Indus II). Eén transport heeft een groep ‘dansmeiden’ gehad. De Hindostaanse immigranten hielden zich in de regel rustig en vermaakten zich, evenals eerder in de depots, met het vertellen van mythen en sprookjes (khissá) en met kaartspelletjes.
Op de schepen kwamen de Hindostaanse immigranten als het ware in een ‘snelkookpan’ terecht. Meer nog dan in het hoofddepot in Calcutta leidde dat tot vervlakking van de hiërarchische relaties, vervaging van de onderlinge regionale verschillen en erosie van het kastensysteem. Omdat zij als lotgenoten maandenlang als het ware in hetzelfde schuitje zaten, werden de onderlinge banden geïntensiveerd en werd de onderlinge solidariteit versterkt. In het hoofddepot kwamen nieuwe immigranten aan en anderen deserteerden of werden teruggestuurd. Maar op de schepen was er geen nieuwe instroom, tenzij door geboorte. Er was wel sterfte maar de samenstelling van de groep bleef gedurende de hele reis stabiel. Men moest lief en leed dus met elkaar delen.
Verbastering van scheepsnamen
Meestal hadden de schepen namen van rivieren of van vrouwen of echtgenotes van scheepseigenaren of kapiteins, zoals Sheila of Lena. De Hindostanen konden de namen vaak niet goed uitspreken en verbasterden de namen meestal.
In een groepsgesprek ten behoeve van mijn onderzoek liet een vrouw weten dat haar grootmoeder met het schip Jánjiwál was gekomen naar Suriname. Ik liet haar weten dat ik geen schip ken met deze naam; misschien was het een andere naam of verkeerd uitgesproken. Wij hebben hierover uitgebreid gediscussieerd. De organisator zei daarop (op zachte toon) tegen haar dat ik professor ben en alle namen van de schepen ken. De betreffende mevrouw merkte op dat een professor niet alles weet (Cáhe professor hai, sab cij thoro jáne hai!). Ik had haar beloofd dat ik nog eens goed zou nadenken en haar zou bellen. Ik vermoedde dat zij waarschijnlijk het schip Zanzibar bedoelde. Ik belde haar op. Toen ik zei Zanzibar, antwoordde zij enthousiast: ja, Zanzibar Jánjiwál ekke hai (Het klopt, is hetzelfde). De z bestaat eigenlijk niet in het Hindi en wordt door de oudere generatie Hindostanen als ‘j’ uitgesproken.
Bepaalde schepen zijn namelijk meerdere malen ingezet om immigranten over te brengen naar Suriname. Wij noemen alle 64 transporten en vermelden hoeveel malen deze schepen in Suriname zijn gearriveerd, de scheepsnamen, het aantal aangekomenen en de reisduur.
Tabel 1: Eenmaal aangekomen schepen, aankomstdatum, aantal aangekomenen en reisduur in dagen
Wij zien dat de oudere stoomschepen zoals de Clyde en Main betrekkelijk lang (ruim drie maanden) over de zeereis deden, terwijl de Dewa in ruim 1,5 maand de route heeft afgelegd. Bepaalde schepen hebben vrij lang over de zeereis gedaan, zoals de Elbe die in 1889 in Suriname arriveerde met 659 Hindostaanse immigranten aan. De Elbe was een groot zeilschip en had een lengte van 257 voet (78 meter) en een breedte van 38,2 voet (11,5 meter). Tijdens het transport naar Suriname werd als cargo zout vervoerd. Er is door de inspectie in Calcutta nog een onderzoek gedaan voor het vertrek, maar men vond het geen bezwaar dat zout werd vervoerd, want er was geen risico voor de passagiers. De Elbe heeft liefst 113 dagen (bijna vier maanden) gedaan over de overtocht, want het kwam onder meer in zwaar weer terecht in de Golf van Bengalen (de pagalá samundar). De Elbe heeft mede hierdoor een hoge sterfte gehad, namelijk 42 sterfgevallen (6,5%). In de Golf van Bengalen stierven 17, tussen de evenaar en de Steenbokskeerkring 4 en daarna bezweken nog eens 11 immigranten op de route van het eiland St. Helena naar Suriname. Niettemin was het ziektepercentage op de Elbe slechts 4,5%; dat was lager dan het gemiddelde ziektepercentage (8,9%) op de zeilschepen. Het aantal geboorten was daarentegen relatief hoog, te weten: 15.
Acht zeilschepen hebben tweemaal Hindostaanse contractarbeiders overgebracht van India naar Suriname. Het snelle stoomschip Chenab heeft tweemaal telkens in ruim een maand Hindostanen getransporteerd naar Suriname.
Tabel 2: Tweemaal aangekomen schepen, aankomstdatum, aantal aangekomenen en reisduur in dagen
Er zijn weinig beschrijvingen bekend van de beleving van de zeereis door de contractarbeiders. Een van de weinigen die dat wel hebben gedaan is de contractarbeider en schrijver Munshi Rahman Khan. Hij arriveerde in 1898 in Suriname met het zeilschip Avon I die hij Aibun noemde:
‘Opgewonden en gelukkig keken wij in spanning rond en beleefden iets waar onze ouders en voorouders nooit over hadden gedroomd. In de boeken was geschreven dat men op een schip op de oceaan tot het Opperwezen komt, want het is hier dat Zijn daden zich manifesteren en alle zintuigen naar Hem zijn gericht. De uitgestrektheid van het water, de horizon, het spel van de natuur, alles leek zo wonderbaarlijk… Maar de volgende dag besefte ik dat ik helemaal ongelijk had. Velen van ons werden zeeziek en moesten overgeven. Ook ik werd niet gespaard en was bijna drie weken zeeziek. Daardoor kon ik niet goed eten, slechts een roti met tamarinde chutney kon ik verteren.’
Drie snelle stoomschepen zijn driemaal aangekomen na 1907, namelijk de Ganges in 1908, 1908 en 1912, de Sutlej in 1909, 1910 en 1914 en de Mutlah in 1909, 1912 en 1913. Deze scheepstransporten hebben in de laatste fase (de zogeheten vestigingsfase) plaatsgevonden en deze immigranten hebben een minder zware zeereis gehad dan de groep pioniers die in de eerste fase in Suriname aankwamen.
Tabel 3: Driemaal aangekomen schepen, aankomstdatum, aantal aangekomenen en reisduur in dagen
Dokter Romein
Zoals gezegd had een groot aantal scheepsartsen zich gespecialiseerd in de (medische) begeleiding op de Indiase ‘koelieschepen’. Deze artsen hebben meerdere reizen gemaakt naar de verschillende koloniën, waaronder Suriname. Enkele waren zelfs geliefd en werden met voorkeur door de rederijen en op advies van het Surinaamse Immigratiedepartement aangesteld. Een van de succesvolste scheepsartsen die transporten heen en weer van India naar Suriname heeft begeleid was dr. Richmond de St. Romaine. De eerste keer dat deze gewaardeerde scheepsarts een transport naar Suriname begeleidde was in 1886. Dat was met het schip de John Davie. Hij heeft meer dan twintig transporten naar en van Suriname begeleid en zijn laatste transport was met de Indus IV in 1914. Hij raakte gespecialiseerd in de overtochten naar en van Suriname en beheerste de Hindostaanse taal. Eenmaal is een transport met een zeilschip Hereford I in 1891 eerder naar Suriname vertrokken vanuit Calcutta – dus vóór het vaarseizoen – omdat dokter St.Romaine eerder beschikbaar was. Een andere keer is een transport – met de Rhone I in 1903 – later vertrokken omdat men moest wachten op de aankomst van dokter St. Romaine in Calcutta; pas daarna kon het schip uitvaren. Hij was blijkbaar ook populair onder Hindostaanse emigranten want de naam dokter Romein is blijven voortleven in de overlevering. Helaas hebben wij via informanten, maar ook uit de schriftelijke bronnen weinig kunnen achterhalen over deze scheepsarts. Wel werd in bepaalde Koloniale Verslagen nadrukkelijk vermeld dat hij het betreffende transport had begeleid, waarmee men waarschijnlijk bedoelde dat er een competente scheepsarts was ingeschakeld. Ik heb de naam dokter Romein van informanten gehoord en ook in een gesprek tussen mijn paternale grootvader Mahase Soekdew Choenni en de bekende pandit Soekram Hindorie:
De bekende pandit Soekram Hindorie kwam in de jaren vijftig toen ik een kleuter was regelmatig bij mijn ájá (paternale grootvader) op bezoek. Mijn ájá stond bekend als de Maháse (gerespecteerde heer) Soekdew Choenni (1893-1972) van plantage Laarwijk. De heren keuvelden, terwijl ik in de hangmat op de schoot van mijn ájá lag. Toen ik de naam St.Romaine in de archieven tegenkwam, herinnerde ik mij de naam dokter Romein. In hun gesprekken kwam deze naam voor, maar ik heb de naam Romein ook elders (bij informanten) gehoord. Romein is natuurlijk een verbastering van Romaine. Het blijft jammer dat niet alleen in Suriname maar ook in andere landen zo weinig is verteld en gesproken over het verleden. Een deel van de Hindostaanse geschiedenis is dus verloren gegaan. Soms kan ook laksheid een rol spelen. Mijn ájá werd 70 jaar in 1963. Hij had aangekondigd dat hij belangrijke ‘dingen over vroeger’ zou vertellen. De uitgebreide familie toog van Paramaribo naar plantage Laarwijk. Mijn neef had een taperecorder meegenomen om de toespraak op te nemen. Hij heeft de toespraak van ájá daadwerkelijk op band opgenomen. Als 10-jarige ”trapte ik lol” op de zolder met mijn neven tijdens de toespraak en heb dus niks opgestoken van zijn toespraak. Na 40 jaar informeerde ik naar de band, maar niemand weet meer wat met de taperecorder is gebeurd! Helaas raakte ik pas nadat mijn vader al was overleden in 1995 geïnteresseerd in de immigratiegeschiedenis van Hindostanen. Ik heb hem en zijn leeftijdsgenoten niet kunnen interviewen.
Snel stoomschip Indus
Tenslotte zijn er drie zeilschepen liefst viermaal aangekomen in Suriname met Hindostaanse contractarbeiders. Het betrof de ijzeren zeilschepen Erne, Hereford en Ailsa die tijdens de pioniersfase en de groepsvormingsfase in de negentiende eeuw nog ongeveer drie maanden deden over de zeereis India-Suriname. Het snelle stoomschip de Indus dat een snelheid had van 24 kilometer per uur heeft viermaal in de vestigingsfase Hindostaanse contractarbeiders overgebracht in ongeveer 40 dagen.
Tabel 4: Viermaal aangekomen schepen, aankomstdatum, aantal aangekomenen en reisduur in dagen
Traumatische ervaring
De maandenlange overtocht was voor velen een traumatische ervaring. Men zat als het ware gevangen op het schip en men kon alleen ontsnappen door overboord te springen. Velen had geen idee van waar zij naartoe gingen en hoe de reis zou eindigen. Maar door gebrek aan ooggetuigenverslagen kunnen wij helaas geen compleet beeld schetsen van de beleving door de emigranten van deze overtochten. Bij de sterfgevallen kreeg men het zeemansgraf (overboord zetten van het lijk in de namiddag), waarbij de emigranten niet aanwezig mochten zijn. De ‘begrafenis’ daaraan voorafgaand ging gepaard met ceremoniële rituelen afhankelijk van of het een hindoe of moslim betrof.
Er werden rouwdiensten gehouden om het leed te verzachten. Volgens kapitein Angel van het zeilschip Sheila hadden de immigranten nauwelijks een idee waar ze naartoe gingen. De zee werd kálá páni genoemd. Hij vertelt dat na een zeereis naar Trinidad de ‘coolies’ hem zeer dankbaar waren. Tijdens de ontscheping in Trinidad bogen ze met hun handen tegen het voorhoofd één voor één diep voor hem neer en bedankten hem met de woorden ‘Salám Bará Sáhib’.
Aankomst en identificatienummers
Bij aankomst in Suriname werden na inspectie en medische keuring van het schip de immigranten ontscheept. Men had een gathari (grote zak/buidel) bij zich die zij hadden ontvangen om hun bescheiden in te bewaren en te vervoeren. Daarnaast controleerde de Agent-Generaal alle stukken waaronder de monsterrollen met de persoonlijke gegevens. De immigranten kregen een identificatienummer dat in alfabetische volgorde correspondeerde met het nummer van het schip dat naar Suriname i.c. Guyana (een deel is in Guyana aangekomen en overgebracht naar Suriname) vertrok. De immigranten zijn aan de hand van dit (scheeps)nummer te traceren naar schip, datum van vertrek uit India en jaar van aankomst in Suriname (zie: database Gahetna, Nationaal Archief Nederland). Het nummer van de immigrant zoals opgenomen in de monsterrol van het schip was een identificatienummer gegeven door de Emigratie-Agent te Calcutta. Volgens de koloniale wetgeving moesten de gearriveerde immigranten van een bepaalde ‘landaard’ onder een doorlopend volgnummer van dat jaar worden opgenomen. Elk jaar vanaf 1872 kreeg een letter, oplopend van A t/m Z en daarna van Aa t/m Ss. Men ging ervan uit dat al in 1872 de eerste Hindostaanse contractarbeiders zouden arriveren in Suriname en daarom was het nummer A al toegekend. De eerste Hindostaanse contractarbeiders arriveerden vanwege vertraging pas in 1873 in Suriname en niet in 1872. Daarom werd begonnen met de letter B, te beginnen bij de emigranten die met de Lalla Rookh arriveerden. De immigranten van 1873 hebben de nummers B/1 tot en met B/2541; die van 1874 hebben de nummers C/1 tot en met C/1413. Aangezien de immigratie uit India plaats vond in de periode 1873-1916, lopen de letters voor de Hindostaanse immigranten van B (1873) tot Ss (1916). Toen de letters tot Y (1896) waren vergeven, werd opnieuw begonnen, maar nu met Aa tot Ss. De letters geven het desbetreffende jaar aan. De immigranten zijn aan de hand van dit (scheeps)nummer te traceren naar schip, datum van vertrek uit India en jaar van aankomst in Suriname (zie verder: C. Choenni 2016,Hindostaanse contractarbeiders, p 379-405).
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
De werving van Hindostaanse contractarbeiders in India – Chan E.S. Choenni
Hindostanen zijn de nakomelingen van de ruim 34.000 contractarbeiders die tussen 1873-1916 met 64 scheepstransporten van India naar Suriname zijn overgebracht om op de plantages te werken. Ongeveer een derde is teruggekeerd naar India en tweederde heeft zich gevestigd in Suriname. Daarnaast hebben ongeveer 3.000 Hindostanen uit het Caraïbisch gebied zich gevestigd in Suriname. De Hindostaanse bevolking heeft zich binnen honderd jaar vertienvoudigd tot ruim 300.000 mensen. In 2015 woonden in Suriname ongeveer 150.000 Hindostanen en in Nederland ruim 175.000 Hindostanen. In dit artikel wordt in vogelvlucht de Hindostaanse contractarbeid en de werving in India behandeld. De emigratie van India naar Suriname heeft 44 jaar (1873-1916) geduurd en de contracttijd 48 jaar (1873-1920). Gedurende deze lange periode zijn veel verbeteringen aangebracht in het contractarbeidsysteem, maar bijvoorbeeld ook in de transporttechnologie. Zo werden zeilschepen steeds meer vervangen door stoomschepen die sneller waren, waardoor de reisduur van India naar Suriname van drie maanden werd verkort naar ongeveer een maand.
De Indiase arbeidsemigratie onder contract naar de koloniën kreeg de naam indenture (labour)system. Indenture duidt op het (vrijwillig) sluiten van een langdurig arbeidscontract, dat niet tussentijds kon worden beëindigd. Onder het contractarbeidsysteem zijn globaal ruim meer dan anderhalf miljoen Indiase contractarbeiders naar de koloniën in Azië, Afrika en Fiji en het Caribisch gebied getransporteerd. Ruim een half miljoen (530.000) zijn naar het Caribisch gebied geëmigreerd tussen 1838-1920. Ter vergelijking: naar de toenmalige kolonie Mauritius zijn bijna een half miljoen Indiërs geëmigreerd. Wij geven een overzicht en het eerste aankomstjaar in de belangrijkste koloniën.
Deze en andere gegevens zijn gebaseerd op mijn studie (zie: Chan. E.S. Choenni (2016), Hindostaanse contractarbeiders 1873-1920, Volendam: LM Publishers). Wij zien dat de emigratie naar Suriname op die van de eilandengroep Fiji (gelegen in de Stille Oceaan) na, het laatst startte. Verhoudingsgewijs zijn ook minder contractarbeiders naar Suriname gemigreerd dan naar de andere grote koloniën. Er zijn verder kleine aantallen contractarbeiders naar de Britse koloniën Brits-Honduras (Belize) (3.000) en de eilanden Grenada (3.200), St. Vincent (2.472) en St. Lucia (4.350) overgebracht. In de Deense kolonie St. Croix zijn in 1862 321 Indiase contractarbeiders aangekomen. Van St. Croix is in 1868 een van de overlevende teruggekeerd naar India en ongeveer 80 bleven daar wonen. Op deze eilanden werden zij doorgaans heel slecht behandeld en was de sterfte hoog. India weigerde dan ook verdere emigratie naar deze eilanden.
Na de afschaffing van de slavernij in Suriname op in 1 juli 1863 nam de behoefte toe aan nieuwe arbeidskrachten op de plantages. Er werd verondersteld dat de voormalige tot slaafgemaakten in mindere mate bereid zouden zijn, al was het tegen een loon, om op de plantages te blijven werken. Dat wezen de ervaringen in de naburige Britse koloniën Guyana en Trinidad uit. Daar waren na de afschaffing van de slavernij Indiase contractarbeiders ingeschakeld; zij bleken bovendien bereid dit werk tegen een gemiddeld lager loon naar tevredenheid te verrichten. In Suriname wilden de plantage-eigenaren daarom ook Indiase contractarbeiders inschakelen om de plantage-economie te redden van de ondergang. Aanvankelijk wilde de Nederlandse overheid de verantwoordelijkheid voor de inschakeling van Hindostaanse contractarbeiders niet op zich nemen, maar dat overlaten aan de plantage-eigenaren. Na druk van verschillende kanten was de Nederlandse overheid bereid in 1870 een zogeheten traktaat te sluiten met de Britse regering. In het immigratietraktaat –ook wel ‘koelietraktaat’ genoemd – bestaande uit 27 artikelen werden ondermeer de rechten en plichten van de Hindostaanse contractarbeiders en hun werkgevers – de zogeheten huurders – geregeld. Echter pas na drie jaar, namelijk op 4 juni 1873 arriveerde de eerste lichting Hindostaanse contractarbeiders met het schip Lalla Rookh in Suriname; zij werden op 5 juni 1873 ontscheept te Fort Nieuw-Amsterdam. Wij gebruiken de term Hindostaanse contractarbeiders als het Suriname betreft en Indiase contractarbeiders voor degenen die in de andere koloniën terechtkwamen. De vraag naar arbeidskrachten op de Surinaamse plantages is dus de belangrijkste reden geweest voor Hindostaanse immigratie naar Suriname.
Arbeidscontracten van vijf jaar
Er is lang onderhandeld tussen de Nederlandse en Britse regering – India was toen een kolonie van Groot-Brittannië – om Hindostaanse contractarbeiders te mogen werven en te werk te stellen als tijdelijke arbeidskrachten. Zij waren immers Britse onderdanen en hadden recht op speciale bescherming. Daarom werd een Britse consul in Suriname aangesteld. De Hindostaanse contractarbeiders kregen een arbeidscontract van vijf jaar met recht op gratis terugkeer naar India. Het afgesproken dagloon was 60 cent voor eersteklas arbeiders en 40 cent voor tweedeklas arbeiders en vrouwelijke arbeiders. Er werd uitgegaan van vijf dagen per week zeven uur werk op het veld of tien uur in de fabriek. Er werd tevens van uitgegaan dat dit loon niet alleen voldoende was om in hun levensonderhoud te voorzien, maar ook om een deel te kunnen sparen om na vijf jaar dit spaargeld mee te kunnen nemen naar India. Als dat niet het geval was, dan was het immers niet zinvol om in Suriname te komen werken en na vijf jaar terug te keren naar India. Een ingewikkelde infrastructuur werd opgetuigd analoog aan de werving voor de Britse koloniën. In de havenstad Calcutta werd een agentschap ingericht dat de werving en selectie van de Hindostaanse contractarbeiders op zich nam. In Suriname werd het Immigratiedepartement onder leiding van een zogeheten Agent-Generaal der Immigratie verantwoordelijk voor het wel en wee van de Hindostaanse contractarbeiders.
Vrijwillig
De (Nederlandse) overheid was dus verantwoordelijk voor de Hindostaanse contractarbeiders. Zij tekenden vrijwillig een contract met de Nederlandse overheid. Natuurlijk begreep niet iedereen het contract en is een kleine groep misleid. Maar de overgrote meerderheid heeft het contract -vaak met een duimafdruk- vrijwillig ondertekend en zich verplicht om vijf jaar in Suriname te werken. Anders zou de Nederlandse overheid niet zoveel moeite doen en geld investeren om deze arbeiders te rekruteren en naar Suriname over te brengen. De plantage-eigenaars waren de huurders van de Hindostaanse arbeiders; zij betaalden de lonen. De overheid was verantwoordelijk voor de huisvesting en de gezondheidszorg. Deze huurders betaalden van tevoren globaal vijf achtste (5/8) van de aanvoer- en terugvoerkosten. Er werd dus een behoorlijk bedrag – gemiddeld ongeveer f 400 – geïnvesteerd per Hindostaanse contractarbeider. Daarom werd men bij weigering om arbeid te verrichten conform het arbeidscontract gestraft op grond van de zogeheten poenale sanctie. Werkweigering om ongeldige redenen werd als contractbreuk beschouwd; er volgde niet een civielrechtelijke, maar een strafrechtelijke sanctie. Zogeheten ommegaande rechters –zij bezochten de Surinaamse districten- behandelden de ingebrachte klachten over de contractarbeiders. Als men de opgelegde boete niet betaalde of kon betalen kreeg men gevangenisstraf. In sommige gevallen zijn veroordeelde contractarbeiders zelfs dagenlang gevangen gezet in kromboeien. Het gebruik van de Poenale Sanctie nam echter in de loop van de tijd af.
Investering
De Hindostaanse contractarbeiders waren dus een investering van de plantage-eigenaren en de Nederlandse overheid die rendement moest opleveren na vijf of tien jaar – dus na een tweede contractperiode. Het is tegen deze achtergrond dat wij de maatregelen en behandeling van de Hindostaanse contractarbeiders moeten bezien. Het was zaak om zo streng mogelijk te selecteren en zo gezond mogelijke arbeiders te transporteren die in het ‘moordende tropische klimaat’ in Suriname optimale arbeidsprestaties moesten leveren. Vooral het verbouwen van suiker en in mindere mate cacao, koffie, bananen en katoen op de plantages vereiste een goede lichamelijke conditie. Het was dus niet zozeer vanwege humaniteit dat zo optimaal mogelijke medische voorzieningen tijdens het transport naar Suriname en op de plantages werden ingericht, maar vanwege het streven naar rendement! Hoge sterfte en ontevredenheid uitmondend in onwil om te werken droegen immers niet bij tot het beoogde rendement.
De Brits-Indische contractarbeiders werden gaandeweg een etnische groep. Zij noemden zich vaak Kalkatiyá’s of Kantrákis, referend aan de vertrekhaven Calcutta of het arbeidscontract. Daarmee benadrukten zij het gemeenschappelijke aspect en niet de onderlinge verschillen. Tegen het eind van contracttijd omstreeks 1920 werd de term Hindostanen (Hindostani) steeds meer gangbaar. Ondanks de onderlinge verschillen werden zij door de rest van de Surinaamse bevolking ook als één groep beschouwd en op tot op zekere hoogte als ‘koelies’ gediscrimineerd en soms als indringers beschouwd. De term koelie(-arbeider) werd toentertijd regelmatig gebruikt voor de Hindostaanse contractarbeider, meestal zonder de negatieve connotatie die het woord naderhand kreeg.
Drie fasen
Gedurende de lange periode van 48 jaar was er sprake van een ‘vloeiende’ situatie, die wij globaal in drie fasen hebben ingedeeld. Er stroomden Hindostanen in uit India en er gingen Hindostanen na uitdiening van hun contract terug naar India. Voorts vestigden zich steeds meer uitgedienden –degenen die hun contractperiode hadden voltooid- in Suriname. Er werden ook kinderen geboren (de tweede generatie) en anderen bezweken op de plantages. In de pioniersfase (1873-1889) -de eerste fase-moesten de contractarbeiders het met elkaar rooien en waren de voorzieningen slechter. In de groepsvormingsfase (1890-1902) -tweede fase- waren de voorzieningen verbeterd en vond steeds meer groepsvorming plaats. Ook omdat er zich steeds meer uitgedienden vestigden in Suriname en het aandeel van de tweede generatie groter werd en een deel volwassen was geworden. De jonge vrouwen geboren in Suriname werden, al dan niet gedwongen, de echtgenote van alleenstaande (veelal oudere) mannen uit India. De bekende gezegde Burhuwá hai ghare (is de oude man thuis) die vooral jonge Hindostaanse vrouwen vaak met enige humor bezigden -wanneer zijn informeerden naar de echtgenoot- heeft hiermee te maken.
In de kleinlanbouwersfase (1903-1920) -de derde fase – werd de meerderheid van de uitgedienden kleinlandbouwer in Suriname. Vooral als producenten van voedsel (met name rijst) waren zij een onmisbaar deel van de Surinaamse samenleving geworden. En aan het einde van de contracttijd omstreeks 1920 vormden zij al bijna een kwart van de Surinaamse bevolking.
Werving
Over de werving en selectie van de Hindostaanse contractarbeiders in India zijn vaak onjuiste beelden ontstaan. De werving en selectie vonden als volgt plaats in Noord-India, in het bijzonder in de staten Uttar Pradesh en Bihar. Het Suriname-agentschap te Calcutta ontving vrijwel jaarlijks bestellingen uit Suriname om Hindostaanse contractarbeiders te werven en te selecteren. Er werd tevens een hoofddepot (Suriname depot) ingericht in het havengebied Garden Reach bij de Hooghlyrivier waar de schepen aanmeerden om de contractarbeiders in te schepen. De emigratie-agent in Calcutta gaf opdrachten aan zogeheten subagenten in de verschillende steden om de werving ter hand te nemen. De subagenten hadden subdepots in deze steden waar de potentiële contractarbeiders werden opgevangen. Voor Suriname waren in de staat Bihar in de steden Patna en Muzafferpur subdepots en in de staat Uttar Pradesh in Benares, Allahabad, Ghazipur, Mathura, Gorakhpur, Fyzabad, Kanpur en Bast. De subagenten schakelden legale wervers in. Deze wervers kregen jaarlijks een vergunning en droegen een herkenningsteken – een badge (een soort penning). Er waren namelijk misstanden bij de werving. Mensen werden soms misleid en in sommige gevallen zelfs gekidnapt. Dat werd breed uitgemeten door de tegenstanders van de contractarbeid. Met behulp van strenge wetten met betrekking tot de emigratie – en de wetten werden steeds strenger – trachtte de Brits-Indiase regering de misstanden te bestrijden. De wervers namen deels zelf de werving ter hand. Maar zij schakelden ook illegale wervers in.
Arkathyá’s
Bekend en berucht werden de zogeheten arkáthi’s. Deze illegale wervers zagen hun kans schoon om voor een paar roepies –dat was toen gelijk aan het maandloon van een arbeider in India – een potentiële contractarbeider te werven en te motiveren om te emigreren naar Suriname. Zij hebben mensen soms misleid door al te mooie verhalen op te hangen over het werk en het leven in de koloniën. Maar er waren ook andere illegale wervers zoals duffadárs (handelaars in aandelen), caukidárs (wijkmeesters in steden) en caprási’s (bewakers/boodschappers). Iedereen probeerde geld te verdienen en potentiële contractarbeiders af te leveren bij een subdepot om direct bij de legale werver hun vergoeding te incasseren. Om het risico te verminderen op uitval tot en met de inscheping in Calcutta was echter een geraffineerd betalingssysteem ingesteld. De legale wervers en subagenten kregen betaald naar rato van het aantal ingescheepten. Het was dus zaak om vooral gemotiveerde personen te werven en zo streng mogelijk te selecteren. Niettemin was er sprake van uitval om uiteenlopende redenen. De totale uitval in het hoofddepot onder potentiële Hindostaanse contractarbeiders tussen 1873 en 1916 bedroeg 11.291 personen oftewel 21,57%. De overige uitval (grotendeels in de subdepots) bedroeg 6.644 personen oftewel 12,7%. Er zijn in totaal zijn 52.330 emigranten voor Suriname geworven en uiteindelijk zijn er 34.304 ingescheept. Dat wil zeggen dat ruim een derde (34%) van degenen die waren geselecteerd voor Suriname deze kolonie niet hebben bereikt. De belangrijkste redenen voor deze uitval was dat men naderhand op medische gronden werd afgekeurd of ongeschikt bevonden om gedurende vijf jaar zware fysieke arbeid te verrichten en/of een maandenlange zeereis te doorstaan. Maar er vond ook desertie plaats (men had achteraf spijt van de beslissing) of werd teruggehaald/succesvol geclaimd door familie –vaak betrof het jonge mannen.
Verwarring
In het Nederlandstalig gebied is sprake van een verwarring over de legale wervers die werden ingeschakeld. De onderzoeker Bhagwanbali maar ook De Klerk (1953) en anderen hebben het onderscheid tussen de legale wervers en de arkathiyá’s (illegale wervers), niet of onvoldoende gemaakt. Ten onrechte is het beeld ontstaan dat de arkathiyá’s legale wervers waren en bijna alle contractarbeiders zouden hebben geworven. Sterker nog: dat ze de meeste Hindostaanse contractarbeiders zouden hebben misleid (bharmáe deis). In mijn uitgebreide studie heb ik aangetoond dat het onderscheid tussen legale en illegale wervers zeer belangrijk was. De legale wervers moesten zich houden aan de wet, anders raakten zij hun jaarlijkse vergunning kwijt. De arkathiyá’s leverden de potentiele contractarbeider af bij de legale wervers en ontvingen hun betaling. De legale werver bracht de potentiële contractarbeiders naar de cutcherry (lokaal bestuurskantoor annex rechtbank). Daar ondertekende de potentiele contractarbeider (met een duimafdruk) een (voorlopig) arbeidscontract, nadat hij/zij had bevestigd bij de (assistent-)magistraat uit vrije wil te emigreren. Dan pas werd geïnvesteerd in deze contractarbeider. In het subdepot kreeg de contractarbeider voeding, medische zorg en huisvesting in afwachting van de reis naar Calcutta.
Mythe van misleiding
Veel contractarbeiders die achteraf ontevreden waren met hun keuze voor emigratie naar Suriname hebben de zogeheten arkathiyá’s verweten dat zij door hen zijn misleid. Uit rapporten van onderzoekers die toentertijd veldwerk hebben gedaan in India blijkt dat er wel misleiding is voorgekomen, maar die was niet de voornaamste reden voor emigratie. Ook de toonaangevende onderzoeker Hugh Tinker noemde in zijn boek uit 1974 getiteld A New system of Slavery: The Export of Indian Labour Overseas 1830-1929 (London: Oxford University Press) de contractarbeid als een nieuw systeem van slavernij heeft geduid, geeft slechts enkele voorbeelden van misleiding. In het bijzonder met betrekking tot Suriname zouden velen zijn misleid omdat men het land Suriname heeft vertaald als Sri Ram desh (verheven land van Rama). De associatie werd gelegd met het heilige land van de hindoegodheid Rama. Arkathiyá’s zouden hebben beweerd dat men in dit land uit gouden schalen zou eten en uit gouden bekers water zou drinken. Het verhaal over Sri Ram desh is doorverteld en is een eigen leven gaan leiden. Het fungeerde als een goed excuus en rationalisatie voor de emigratie uit India. De meeste Hindostaanse contractarbeiders waren immers niet zo naïef om dit verhaal te geloven. Bovendien heeft de emigratie naar Suriname 44 jaar geduurd. Er werd in de gebieden waar de meeste Hindostaanse contractarbeiders van afkomstig waren, namelijk de staten Uttar Pradesh en Bihar, vaak gesproken over de emigratie en er werden verhalen verteld over de koloniën. Er waren ook terugkeerders die informatie gaven en sommigen keerden na ontluisterende ervaringen in India terug naar de koloniën i.c. Suriname. Anderen gingen terug om familie en vrienden mee te nemen naar de koloniën.
Antipropaganda
Voorts waren er allerlei enge verhalen over de koloniën in omloop; dat men in een hel (narak) terecht zou komen. Of dat men zijn kaste zou verliezen als men de kálá páni (het zwarte water, de zee dus) had doorkruist en niet meer zou worden geaccepteerd in India bij terugkeer. Ook dat men onder dwang werd bekeerd tot het christendom en gedwongen werd rundvlees en/of varkensvlees te eten. Of dat men werd vermoord en dat er vervolgens olie werd geperst uit je hoofd (mimiái ke tel). Ondanks deze antipropaganda besloten velen toch te vertrekken uit hun geliefde India (janmabhumi).
Ten slotte: als de belofte over Sri Ram desh de belangrijkste reden was voor de emigratie van Hindostaanse contractarbeiders naar Suriname, dan moet worden aangetoond hoe het komt dat tienduizenden mensen naar andere koloniën zijn gemigreerd. En ook nog vóór 1873, want men kon de term Sri Ram desh immers niet gebruiken voor de andere koloniën. Kortom: het verhaal over misleiding is grotendeels een mythe. Wij hebben aangetoond in de uitgebreide studie dat slechts een heel klein deel van de contractarbeiders is misleid.
Pull en pushfactoren
Het blijkt dat er uiteenlopende redenen zijn geweest om te emigreren van India naar Suriname. Deze kunnen worden onderverdeeld in pull- en pushfactoren. De pullfactoren waren onder meer dat men als arbeider het veelvoudige aan loon zou kunnen verdienen: 12 anná’s (60 cent) per dag tegen een loon van 1 tot 2 anná’s in India. En dat men gedurende vijf jaar werk had, geld kon sparen en gratis terug kon keren naar India. Bovendien kreeg men gratis voedsel, kleding en gezondheidzorg in India na de werving. Ook het transport naar Calcutta (met de trein!) en de zeereis naar Suriname was gratis. Er waren ook succesvolle terugkeerders uit de koloniën en er werd ook geld en brieven gestuurd naar familie in de dorpen vanuit de koloniën.
Naast deze pullfactoren waren vooral de pushfactoren van belang. Allereerst hadden vooral de lagere klassen en kasten in India een zeer armoedig bestaan. Vaak heerste er hongersnood door allerlei jaarlijks terugkerende natuurrampen, zoals droogte en overstromingen. Velen hadden schulden en werden uitgebuit en onderdrukt door landheren (zamindárs) en hun handlangers. Tevens had het Britse koloniale systeem en vernietiging van textielindustrie bijgedragen tot een grote toename van de armoede.
Familieomstandigheden
Daarnaast zijn velen ook gevlucht vanwege familieomstandigheden. Hindoeweduwen die werden verstoten en onheus bejegend en vrouwen die werden onderdrukt hebben gekozen voor emigratie. Jongere broers mochten niet eten voordat de oudere broers hadden gegeten. De stamvader van liefst vier Hindostaanse families waren jongere broers die deze regel hadden overtreden en daarom zijn gevlucht uit India, zo blijkt uit mijn onderzoek. Anderen hebben hun schoonzuster (bhauji) verleid of de schoonzuster is uit eigen beweging gevlucht vaak vanwege onderdrukking door de schoonfamilie. Er zijn ook criminelen geëmigreerd naar Suriname. Overigens met toestemming van de autoriteiten, omdat men meende dat door betere levensomstandigheden zij fatsoenlijke burgers konden worden. Al met al waren er respectabele redenen om te emigreren, vergeleken met de situatie in India. Men kon een beter bestaan verwerven in de koloniën en vooral met gespaard geld terug te keren naar India. Velen en vooral jongemannen zijn stiekem vertrokken en hebben bij rekrutering valse namen opgegeven. Het zij met nadruk vermeld: een groot deel van de gerekruteerden was al buiten hun dorpen op zoek naar werk en voeding. Men is niet zoals soms ten onrechte wordt gedacht in de kraag gegrepen en met gebruik van dwang naar Suriname en andere koloniën gezonden.
Schorsing
De Hindostaanse immigranten zijn over het algemeen zwaar geselecteerd. Velen kwamen niet in aanmerking voor het zware werk op de plantages. Wij hebben al geconstateerd dat na de werving een derde alsnog is uitgevallen en niet ingescheept voor Suriname. Tegen het einde van het Staatstoezicht in Suriname (1 juli 1873) was de vraag naar arbeidskrachten heel hoog. Daarom hebben binnen één jaar – tussen juni 1873 en mei 1874 – liefst acht schepen bijna 4.000 Hindostaanse contractarbeiders naar Suriname overgebracht. Zij werden tewerkgesteld op verschillende plantages. Een aanzienlijk deel bezweek echter; in het begin waren er bijna 20% sterfgevallen. Dit was te wijten aan allerlei (tropische) ziekten, slechte huisvesting en ontoereikende gezondheidsvoorzieningen. Maar ook de haastige selectie in India was hier debet aan. De Britse consul adviseerde daarom eind 1874 om de emigratie naar Suriname te schorsen. Deze schorsing werd na een paar jaar opgeheven nadat betere huisvesting (de zogeheten koeliewoningen) en gezondheidsvoorzieningen waren gerealiseerd. Onder meer werd de geneeskundige school opgericht die ervoor heeft gezorgd dat er geneesheren werden opgeleid in Suriname; dit heeft bijgedragen tot een relatief goede gezondheidszorg.
Grote variatie
Na de schorsing werd de selectie in India beter. Niettemin zijn er niet uitsluitend land(bouw)arbeiders naar Suriname geëmigreerd. Vooral in het begin van de emigratie lukte het niet gemakkelijk uitsluitend land(bouw)arbeiders te rekruteren, maar door de tijd heen lukte dat steeds beter. Vooral in de twintigste eeuw waren de werving en selectie sterk verbeterd. Door verandering van kleding en een valse naam of kaste op te geven, wisten velen die niet afkomstig waren uit de landbouw, alsnog te bewerkstelligen dat zij werden geselecteerd voor contractarbeid. In principe werden Brahmanen (leden van de priesterkaste) niet geselecteerd. Niettemin was ongeveer 5% van de Hindostaanse emigranten van Brahmaanse afkomst; zij waren vaak verarmd in India. Er zijn ook Brahmaanse weduwen geëmigreerd en een heel kleine groep Brahmanen is als priesters geworven en sommigen als sardár (voorman). Velen hebben Thákur (behorend tot de Chattri kaste, de tweede kaste) opgegeven en hebben later in Suriname hun kaste weer gewijzigd. Het is denkbaar dat anderen zich ten onrechte als Brahmaan (de zogeheten ‘Bootbrahmanen’) hebben laten inschrijven in Suriname. Anderen hebben singh achter hun naam geplaatst en zijn daardoor in de kastenhiërarchie gestegen. Er zijn zowel personen van lage kasten en kastelozen als middelkasten geëmigreerd. Globaal behoorde twee vijfde tot de middelkasten – veelal landbouwers – en bijna twee vijfde tot de lage kasten en kastelozen. Ongeveer een vijfde behoorde tot de hogere kasten.
Hindoe-moslimrelaties
Door de kleine aantallen zijn er relaties ontstaan tussen verschillende kasten, waaronder huwelijken. Ook zijn er kinderen geadopteerd die de kaste hebben gekregen van hun geadopteerde ouders. Het kastenstelsel heeft gaandeweg veel van zijn betekenis verloren. In India werd gesteld dat degene die de zee (kálá páni) had doorkruist zijn kaste had verloren, dus een kasteloze was geworden.
Ongeveer 17% was moslim. Veel moslimmannen namen -mede vanwege de kleine aantallen- hindoevrouwen als echtgenote, die vaak moslim werden. De relatie tussen de hindoes en moslims was tijdens emigratie en in de contractperiode vrij harmonieus. Er was een regeling dat er op 100 mannen 40 vrouwen (28,6%) moesten meegaan met elke scheepstransport. Bijna een derde van Hindostaanse contractarbeiders was vrouw. Een derde was getrouwd en tweederde was alleenstaand. De alleenstaande vrouwen waren vaak weduwen, vrouwen die vanwege familieproblemen waren weggelopen of verstoten. Maar er zijn ook danseressen en enkele prostituees gemigreerd naar Suriname.
Ongeveer 10% van de emigranten waren kinderen. Ruim tweederde was man en de meerderheid van de mannen was alleenstaand. De meerderheid had een leeftijd tussen de 18 en 35 jaar. Er zijn dus geen ouderen gemigreerd. Bovendien was men afkomstig uit vele dorpen en steden van India. Al met al was er sprake van een grote variatie in kenmerken. Ondanks deze diversiteit moest men met elkaar samenleven en samenwerken. Dat is door de tijd heen uitgemond in een sterke etnische identiteit en een Hindostaanse cultuur gebaseerd op de Indiase culturele heritage.
Calan
In India werden al intensieve banden gesmeed. Nadat er voldoende gerekruteerden waren in een subdepot reisde men in een groep –een zogeheten calan – onder begeleiding van een caprási (een soort professionele boodschapper) of een durwan (bewaker) met de trein naar de havenstad Calcutta waar het Suriname-hoofddepot zich bevond. In het hoofddepot volgde opnieuw een medische keuring en werd nogmaals gevraagd door de beschermheer der emigranten of men uit vrije wil het arbeidscontract was aangegaan. In principe kon men zich ter plekke alsnog terugtrekken als men was misleid of spijt had gekregen van de eerdere beslissing. Ook werden regelmatig jongemannen die stiekem van huis waren vertrokken, geclaimd door hun familie. Sommigen hebben zich laten werven om een gratis reis naar Calcutta te kunnen maken. In Calcutta aangekomen deserteerden zij vervolgens. Het arbeidscontract werd definitief gemaakt, nadat men nogmaals akkoord (rázi he ) was gegaan. Daarna werd men voorbereid voor de maandenlange reis naar Suriname. Er was bijvoorbeeld dagelijks appèl in de ochtend, waarbij iedereen werd geïnspecteerd. Nogmaals: het was niet in het belang van de Nederlandse overheid om te investeren in mensen die onwillig waren of die zouden zijn gedwongen om te emigreren. Immers, zij zouden zich gaandeweg terugtrekken en dat leverde alleen maar verlies op. Bovendien waren er strenge Indiase wetten. Er zijn natuurlijk uitzonderingen en er zijn enkele juridische zaken geweest met betrekking tot kidnapping en misleiding. Maar op de bijna een half miljoen contractarbeiders die naar het Caraïbisch gebied zijn geëmigreerd zijn dat verwaarloosbare aantallen. Als er een voldoende aantal Hindostaanse emigranten was voor een scheepslichting werd men ingescheept voor de zeereis. In het subdepot in de verschillende steden hadden velen als lotgenoten al intensieve banden met elkaar gesmeed (dipu bhái en dipu bahin). Vóór de inscheping volgde een finale (medische) keuring. Men kreeg onder meer kleding, een tinnen bord, een aarden lota (drinkbeker) en een kleine watercontainer evenals een buidel (gathari) om deze en de eigen spullen in te bewaren.
Lange zeereis
Het contractarbeidsysteem bestond al sinds 1834. Vergeleken met koloniën als Mauritius en Guyana hebben de Hindostaanse contractarbeiders het relatief beter gehad. Omdat zij aan het eind van de negentiende en begin twintigste eeuw zijn geëmigreerd toen vooral de voorzieningen op de schepen steeds beter werden. Er zijn vooral (ijzeren) zeilschepen gebruikt voor de transporten en vanaf 1907 alleen maar stoomschepen. Sommige schepen hebben meerdere malen emigranten naar Suriname overgebracht en hebben terugkeerders meegenomen naar India. De zeereis ging om het continent Afrika heen en de woeste Kaap de Goede Hoop moest worden óverwonnen ‘. Vervolgens werd richting Suriname gekoerst; in de meeste gevallen werd een tussenstop gemaakt bij het eiland St. Helena om water en vers voedsel in te slaan. Er werd dus ook een koude streek doorkruist. De zeereis naar Suriname duurde in de beginperiode met de zeilschepen maar liefst drie maanden. Met de stoomschepen die veel comfortabeler waren, werd de reis verkort tot ongeveer een maand. Wat betreft voorzieningen op de schepen waren er allerlei regelingen getroffen, bijvoorbeeld over de minimale ruimte waarover iedere emigrant moest beschikken en de afscheiding van alleenstaande mannen van alleenstaande vrouwen. Er was een goed opgezet medisch regime en voedingssysteem. De kapitein, de scheepsarts en het scheepspersoneel kregen een extra premie als er zo weinig mogelijk ziekte en sterfgevallen waren. Er is gemiddeld genomen over de 64 transporten een relatief lage sterfte geweest van 2,1%; op de zeilschepen 2,6% en op de stoomschepen 1,2%. Er zijn ook kinderen geboren tijdens deze transporten; die moeten worden bijgeteld bij de emigranten. En er zijn ook een honderdtal vrije emigranten meegekomen naar Suriname. Het is overigens opmerkelijk dat er zich hoogst zelden een scheepsramp heeft voorgedaan tijdens de 64 transporten. Wel heeft in 1884 het stoomschip Peshwa schipbreuk geleden en moest men in Sri Lanka wachten; daarna is de lichting emigranten met het stoomschip Laleham naar Suriname overgebracht.
Traumatische ervaring
De lange zeereis was zwaar; de meesten hadden nauwelijks een idee van de afstanden tussen continenten. Vaak werd gezegd dat men zeven zeeën doorkruiste (sát samunder pár). Hoewel er was gezorgd voor ontspanning, zoals muziek, zang en spelletjes, was de maandenlange reis voor velen een traumatische ervaring. Tijdens de zeereis werden de onderlinge banden intensiever en allerlei verschillen minder relevant. Hindostanen van een scheepstransport beschouwden elkaar als jaháji bhái en jahaji bahin (scheepsbroeder en scheepszuster). Deze jaháji band is in Suriname lange tijd intact gebleven; men zocht elkaar regelmatig op en hielp elkaar. Het was een soort familie geworden, omdat de meesten – als eenlingen – geen familie hadden in Suriname.
Zoals gezegd werd het transport steeds beter door de doorgevoerde verbeteringen en door veranderingen in de transporttechnologie, zoals het gebruik van stoom (ook voor de waterzuivering en het koken) en later van elektrische lampen. De Hindostaanse contractarbeiders die in de derde fase naar Suriname zijn gekomen, hebben een veel kortere reis gemaakt dan de pioniers. De pioniers zijn meestal bijna vier maanden onderweg geweest. Bij de drie maanden op het schip moet namelijk het verblijf in het subdepot en in het hoofddepot in Calcutta worden opgeteld. De pioniers hebben de volgers (behorend tot de tweede fase) en de nakomers (behorend tot de derde fase) opgevangen in Suriname.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Fotogeschiedenis van Hindostanen – Hindorama
Hindorama publiceert een serie artikelen over de Hindostaanse migratiegeschiedenis van prof. dr. Chan E.S. Choenni. Tevens zijn wij bezig om oude foto’s en documenten uit de Hindostaanse geschiedenis te verzamelen, in het bijzonder foto’s uit de contractperiode (1873-1920) en de periode 1921-1970. Uitgever Sampreshan en Hindorama willen samen een collectie samenstellen en op deze wijze onze geschiedenis ook aan de hand van foto’s illustreren.
Hiervoor hebben wij jullie hulp nodig. We weten dat er veel foto’s zijn. Het is jammer als voor de geschiedenis waardevolle foto’s zoekraken of weggegooid worden na overlijden of gewoon ergens weggestopt blijven. Het verzoek is om te kijken in oude foto albums en bij oudere familieleden, vrienden en kennissen. Het gaat daarbij vooral om foto’s over de volgende thema’s met betrekking tot de Hindostaanse geschiedenis tot 1970:
- Huisvesting/woningen op (hoge) neuten/erven/landerijen (jaghá)
- Arbeid/werk/landbouw
- Vervoer/transport bijv. karren, boten, bussen met Hindostanen
- Religie/uitvoering van rituelen/mandirs/moskeeën
- Cultuur/huwelijk (biyáh, nikáh)/ viering van hindoe- en islamitische feesten / opvoering Rámlilá
- Onderwijs/schoolbezoek/internaten
- Personen/families, liefst contractarbeiders of personen geboren voor 1910/personen in oude klederdrachten (dhoti, orhni)
- Sport en spel (voetbalvereniging, worstelwedstrijden)
- Muziek/dans/toneel (nátak)
- Belangrijke/bijzondere personen/leiders/politici
Schroom niet om foto’s te sturen, wij maken een mooie collectie die een waardevolle bijdrage zal zijn aan de optekening van de geschiedenis van Hindostanen. Welkom zijn ook foto’s die niet direct onder genoemde categorieën vallen, maar die volgens u wel een bijzondere (historische of culturele ) waarde hebben. Wij zullen zorgvuldig met jullie foto’s omgaan. We vragen daarom ook aan te geven of bij de foto’s de namen van de personen die erop staan, moeten worden vermeld of niet. Wij zullen wel jullie met naam bedanken voor de geleverde bijdrage, tenzij anders aangegeven.
Hoe en waar aan te leveren?
Appen: de oude foto’s/documenten met een mobiel fotograferen en appen naar +31 6 24284890
Mailen: foto’s/documenten kunnen worden gescand in jpg of png formaat (tif en eps ook geen enkel probleem) en deze mailen naar info@hindorama.com
Transferen: grote scans en bestanden kunnen getransfereerd worden via wetransfer.com naar info@hindorama.com
Komt u er niet uit, kunt u ons altijd mailen of appen. Voor meer informatie zie ook Hindorama Bibliotheek Migratiegeschiedenis
Alvast hartelijk dank | Radjin Thakoerdin
[Sampreshan|Hindorama]
En hierbij als voorbeeld enkele foto’s waar wij op zoek naar zijn:
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Het Hindostaanse arbeidscontract en het Immigratietraktaat – Chan E.S. Choenni
De Hindostaanse contractarbeiders die naar Suriname kwamen tekenden in het hoofddepot in Calcutta voor vertrek een definitief arbeidscontract. De meerderheid kwam per trein aan in Calcutta en pas na ondertekening van hun contract mochten zij gebruik maken van de voorzieningen, zoals huisvesting, voeding en dergelijke. Zij kregen ook nieuwe kleding. De Nederlandse regering zou immers geen geld investeren in deze contractarbeiders als zij niet bereid zouden zijn om te werken op de plantages van Suriname. Bovendien kon men (juridisch) terugvallen op dit ondertekende contract bij werkweigering. De tekst van dit arbeidscontract werd voorgelezen in het Hind(ostán)i en aan werd hen gevraagd of ze akkoord gingen (rázi he). Wanneer ze akkoord waren volgde de ondertekening; de meesten tekenden met een afdruk van hun duim, omdat zij niet konden lezen en schrijven. Belangrijk is om nogmaals te benadrukken dat zij “als arbeiders waren besteld” door Suriname. Zij gingen een arbeidscontract aan met de Nederlandse i.c. Surinaamse overheid. En de plantage-eigenaren huurden als het ware de arbeid van de Hindostaanse contractarbeiders tegen betaling voor vijf jaar; zij werden dan ook ‘huurders’ genoemd. De plantage-eigenaren hadden van tevoren 3/8 deel van de aanvoerkosten betaald en de rest werd betaald uit het zogeheten immigratiefonds. Ruwweg waren de kosten gemiddeld per contractarbeider tussen f280,- f300,-en als wij de terugvoerkosten( naar India) die gemiddeld f100,- bedroegen hierbij optellen, dan waren de totale kosten gemiddeld f400,- per contractarbeider. Van de 34.304 Hindostaanse immigranten hadden 112 hun eigen passage betaald.
De tekst van het arbeidscontract luidde:
De ondergetekende emigrant uit Brits-Indië naar Suriname verbindt zich om zijn werkgever, aan wie hij door het gouvernement van Suriname zal toegewezen worden, gedurende vijf jaar te dienen, gerekend van de toewijzing, onder voorwaarde van wekelijks in geld te ontvangen als loon voor een werkbare man f0,60 en voor een minderjarige en voor een vrouw f0,40 per dag. Onder een werkbare man wordt begrepen mannen die 15 jaar of ouder zijn. De contractant zal zes dagen per week werken, van maandag tot en met zaterdag behalve op zondag en de officiële feestdagen. De contractant zal per dag zeven uur op het veld of tien uur in de fabriek arbeiden. Er zal op behoorlijke wijze in huisvesting en geneeskundige behandeling worden voorzien gedurende de tijd van het contract. Na vijf jaar van dienst zal zorg worden gedragen voor de kosteloze terugvoer van de emigrant naar Brits-Indië.
Dit arbeidscontract was gebaseerd op het Immigratietraktaat -ook bekend als het ‘Koelietraktaat’- dat op 8 september 1870 na lange onderhandelingen was gesloten tussen Groot-Brittannië en Nederland. Wanneer wij de relevante artikelen uit dit tractaat bestuderen dan blijkt dat deze wettelijke regeling vrij humaan was in de context van die tijd. De Britse regering heeft strenge eisen gesteld aan de Nederlandse regering ter bescherming van zijn onderdanen. De Nederlandse regering was primair verantwoordelijk voor de Hindostaanse contractarbeiders en niet de plantage-eigenaren. Natuurlijk zijn regels in de praktijk niet altijd precies nageleefd. Er was sprake van een wederzijdse verantwoordelijkheid: de Hindostaanse contractarbeider had een arbeidsverplichting en de overheid had een zorgplicht. De niet- naleving van de aangegane arbeidsverplichting door de Hindostaanse contractarbeider werd strafrechtelijk vervolgd. Het betekende in de praktijk dat toepassing van deze zogeheten Poenale Sanctie onder meer bij werkweigering uitmondde in zware straffen, zoals gevangenisstraffen; soms zijn contractarbeiders in (krom)boeien geslagen. Bovendien zijn veel Hindostanen uitgebuit en een deel is bezweken aan het harde werk en het moordende klimaat. Maar het loon van 60 cent per dag respectievelijk 40 cent voor vrouwen was niettemin voldoende om te sparen. Het was anders niet zinvol om te emigreren uit India naar Suriname. De vele vrije religieuze feestdagen en het beleid van de Nederlandse overheid hebben mede ervoor gezorgd dat de Hindostaanse cultuur is behouden. De Hindostanen hebben de kansen die in Suriname waren gepakt om vooruit te komen. Zij vergeleken hun situatie met hun vroegere bestaan in India. In Suriname hadden zij een beter bestaan. Velen die waren teruggaan naar India hadden spijt, maar slechts een klein deel is het gelukt om weer uit India te vertrekken.
Immigratietraktaat
Het Immigratietraktaat, ook bekend als het ‘Koelietraktaat’, namelijk het Besluit tussen Groot-Brittannië en Nederland betreffende de immigratie van vrije arbeiders uit Britsch Indië voor de kolonie Suriname, luidde:
Artikel 1 De Nederlandse regering zal de bevoegdheid hebben werklieden voor de Nederlandse kolonie Suriname te werven en aan te nemen in de Indische gewesten, die Groot-Brittannië toebehooren, en de emigranten in te schepen in de havens van Calcutta, Madras en Bombay, of eenige andere haven in Brits Indië, die daartoe later door het Britsch-Indische Bestuur zullen worden aangewezen op de hierachter bedongen voorwaarden.
Artikel 2 De Nederlandse regering zal in elk middelpunt van aanwerving hare operatiën toevertrouwen aan een door Haarzelve gekozen agent. Deze keuzen moeten door het Britsche Gouvernement worden goedgekeurd. Zulk eene goedkeuring staat, wat het regt van haar te verleenen en in te trekken aangaat, gelijk met het exequatur, hetwelk aan de consulaire agenten verleend wordt.
Artikel 3 De aanwerving zal geschieden overeenkomstig de regelen, welke nu bestaan of later zullen worden vastgesteld op de aanwerving van werklieden voor Britsche koloniën, en men is uitdrukkelijk overeengekomen, dat ten gevolge deze overeenkomst aan de Nederlandse regering noch te eeniger tijd, noch te eeniger plaatse, eenig privilegie zal verleend worden op het stuk van emigratie, ‘t welk niet ter zelfder tijde en ter zelfder plaatse door de Britsche Koloniën zal genoten worden.
Artikel 4 De Nederlandse agent zal, wat betreft de hem opgedragen wervingsoperatiën, voor zich zelf en voor de personen van wie hij zich mocht bedienen, al de gerieflijkheden en voordeelen genieten, die aan de wervingsagenten voor de Britsche koloniën zijn verleend.
Artikel 5 De Regering van Hare Britsche Majesteit zal in de havens, waar emigranten mogen worden ingescheept, een agent aanstellen, in het bijzonder belast met de zorg voor hunne belangen.
Artikel 6 Geen emigrant zal mogen worden ingescheept, tenzij de in het vorig artikel genoemde agent in staat zij geweest zich te overtuigen dat zijne verbindtenis vrijwillig is, dat hij volmaakt kennis draagt van den aard van zijne overeenkomst, van de plaats zijner bestemming, van den vermoedelijke duur zijner reis en van de verschillende verpligtingen en voordelen uit zijne verbindtenis voortvloeiende.
Artikel 7 De overeenkomsten van dienst, uitgezonderd die, welke bedoeld worden in paragraaf 4 van art. 9 en in paragraaf 2 van art. 10, zullen in Indië gesloten worden, en zullen den emigrant verbinden bij zijne aankomst in de kolonie tot het dienen of van een bij name aangeduid persoon of van den persoon aan wien hij door de gestelde overheid zal worden toegewezen.
Artikel 8 De overeenkomsten zullen bovendien bedingen bevatten betreffende:
- den duur van de verbintenis, na afloop waarvan de emigrant regt heeft op vrijen terugtogt naar Indië, ten koste van de Nederlandse Regering, en de voorwaarden waarop het hem zal vrijstaan van het regt op vrijen terugtogt af te zien;
- het aantal der werkdagen en werkuren;
- het loon, de rantsoenen, indien zij gegeven worden, alsook de wijze van betaling van buitengewoon werk, en al de aan den emigrant beloofde voordeelen;
- kostlelooze geneeskundige behandeling van den emigrant, behalve in de gevallen dat zijne ziekte, volgens het oordeel van de daartoe door het bestuur aangewezen deskundigen, ten gevolge van wangedrag, door eigen schuld zal zijn ontstaan. In elk contract of elke verbindtenis zal opgenomen zijn een afschrift der artikelen 9, 10, 19 en 20 van deze overeenkomst.
Artikel 9
- De duur van de verbindtenis van een immigrant zal niet langer zijn dan vijf jaren. In geval echter dat hem behoorlijk bewezen zal zijn dat hij vrijwillig het werk verzuimd heeft, zal hij verpligt zijn daarenboven een gelijk aantal dagen te werken als hij verzuimd heeft.
- Na afloop van dat tijdvak zal elke Indiër, die den leeftijd van tien jaren bereikt had bij zijn vertrek uit Indië, het regt hebben op vrijen terugtogt naar Indië op kosten van de Nederlandsche Regering.
3. Indien hij kan bewijzen dat zijn gedrag goed is geweest en dat hij eigen middel van bestaan heeft, kan hem vergund worden in de kolonie te verblijven, zonder eenige verbindtenis, maar van dat ogen blijk af aan verliest hij het regt op vrije terugreis. - Indien hij genegen is tot het aangaan van eene nieuwe verbindtenis, heeft hij regt op eene premie en behoudt hij het regt op vrije terugreis na den afloop van dezer tweede verbindtenis.
- Aan iedere immigrant, die zijn diensttijd in de Nederlandse kolonie zal volbragt hebben, zal het vrijstaan in plaats van het zij in de kolonie te blijven, het zij naar Indië terug te keeren, op zijne eigene kosten zich naar eene andere kolonie of een ander land te begeven. Het regt van vrije terugreis van den immigrant strekt zich uit tot zijne vrouw, tot zijne kinderen, die Indië verlaten zullen hebben beneden de 10 jaren, en tot die, welke in de kolonie zullen geboren zijn.
Artikel 10 De immigranten zullen niet verpligt kunnen worden meer te werken dan zes dagen van de zeven, noch meer dan zeven uren per dag of tien uren in de fabriek. De voorwaarden van het werken op taak en elke andere soort van regeling, het werk betreffende, zullen vrijelijk met den werkman geregeld worden. De verpligting om, op feestdagen, zorg te dragen voor de verpleging van dieren en de behoeften van het dagelijksch leven, zal niet als arbeid beschouwd worden.
Artikel 11 De schikkingen, die het vertrek van emigranten voorafgaan, zullen gelijk zijn aan die, welke door de bepalingen aan de Britsche koloniën zijn voorgeschreven.
Artikel 12 In de havens van inscheping zullen de emigranten de vrijheid hebben, met in achtneming der politieverordeningen op zulke inrigtingen, de depots of elke andere plaats waar zij mogten zijn gehuisvest, te verlaten, ten einden zich met de Britsche agenten in gemeenschap te kunnen stellen, welke op hunne beurt, op elk redelijk uur, de plaatsen, waar de emigranten opgenomen of gehuisvest zijn, kunnen bezoeken.
Artikel 13 Emigranten mogen in elk jaargetijde, met schepen van stoom-vermogen voorzien, uit Indië naar de kolonie Suriname vertrekken, maar met zeilschepen alleen van 1 augustus tot 15 maart. Elke emigrant, tusschen 1 maart en 15 september uit Indië vertrekkende, zal, boven en behalve de hem gewoonlijk verstrekte kleeding, ten minste een dubbele deken bekomen, en hij zal daarvan gebruik kunnen maken, zoo lang het schip zich buiten de keerkringen bevindt.
Artikel 14 Elk schip, dat emigranten vervoert, moet een Europeschen heelkundige en tolk aan boord hebben. De gezagvoerders van schepen, die emigranten vervoeren, zullen verpligt zijn zich met elk pakket, dat hun door de Britschen agent in de haven van inscheping voor den Britschen consulairen agent in de haven van bestemming wordt ter hand gesteld, te belasten, om het terstond bij aankomst bij het koloniale Bestuur af te geven.
Artikel 15 Op elke schip, bestemd voor het vervoer van emigranten uit de havens van Calcutta, Madras, en Bombay of eenige andere havens in Britsch-Indië, die later door de Regering van Indië zullen aangewezen worden voor de inscheping van emigranten, zullen de emigranten, hetzij tusschendeks, hetzij bovendeks, in stevig bevestigde, geheel overdekte kajuiten, eene ruimte bezitten, uitsluitend voor hun gebruik bestemd. Bedoelde kajuiten en ruimte tusschendeks zullen op de geheele oppervlakte eene hoogte hebben van niet minder dan zes (6) voet Engelsche maat. Geen vak zal meer dan een volwassen emigrant mogen bevatten op twaalf (12) voet, Engelsche maat, oppervlakte op dek, en op elke kubieke ruimte van twee en zeventig (72) voet, Engelsche maat. Een emigrant boven den leeftijd van tien jaren zal voor een volwassene gerekend worden, en twee kinderen, tusschen een en tien jaren oud, zullen voor een volwassene gerekend worden. Op elke schip, dat emigranten vervoert, zal eene bepaalde en afgezonderde ruimte tot hospitaal worden ingerigt. Vrouwen en kinderen zullen op het schip vakken bezetten, verschillend en afgezonderd van die voor de eenloopende gezellen.
Artikel 16 Bij elke verscheping van emigranten zal het getal der vrouwen minstens de helft bedragen van het getal mannen. Mogt later de verhouding, voor de Britsche koloniën vastgesteld, worden verhoogd tot de boven de helft, zoo zal dezelfde maatstaf toepasselijk zijn op de Nederlandse kolonie.
Artikel 17 De Britsche agent zal bij de inscheping, op alle redelijke uren, het regt hebben om toegelaten te worden tot elk gedeelte van de schepen, hetwelk voor het gebruik van emigranten is ingerigt.
Artikel 18 Bij aankomst van een schip met emigranten in de Nederlandsche kolonie zal het bestuur zorg dragen dat al de bescheiden, welke het voor den Britschen consulairen agent ontvangen heeft, aan dezen worden ter hand gesteld, benevens:
- eene naamlijst van alle ontscheepte werklieden;
- eene lijst van de sterfgevallen en de geboorten, die gedurende de reis op het schip zullen hebben plaats gehad. Het bestuur der kolonie zal de noodige maatregelen nemen, ten einde den Britschen consulairen agent de gelegenheid te verschaffen zich in gemeenschap te stellen met de emigranten voor hunnen indeeling in de kolonie. Een afschrift van de lijst van de indeeling zal aan de Britschen consulairen agent worden ter hand gesteld. Hij zal worden verwittigd van alle sterfgevallen en geboorten, die gedurende den duur der verbindtenis plaats hebben, als ook van alle verandering van huurder en van elk vertrek gedurende de terugreis. Elke nieuwe verbindtenis en elke acte van afstand van het regt op vrije terugreis zal aan den consulairen agent worden medegedeeld.
Artikel 19 Alle immigranten, vallende binnen de bepalingen van deze overeenkomst, zullen op dezelfde wijze als de overige onderdanen der Britsche kroon, en overeenkomstig de gewone regelen van het volkenregt, in de Nederlandsche kolonie het regt hebben den bijstand van den Britschen consulairen agent in te roepen, en geen hinderpaal zal den werkman in den weg staan om zich tot den consulairen agent te wenden of zich met hem in gemeenschap te stellen, evenwel zonder inbreuk te maken op de verpligtingen, die uit zijn verbindtenis voortvloeien.
Artikel 20 Bij de indeeling van werklieden zal geen man van zijne vrouw worden gescheiden, noch een vader of moeder van hunne kinderen beneden de 15 jaar. Geen werkman zal kunnen gedwongen worden, zonder zijne toestemming, van meester te veranderen, tenzij hij door het Gouvernement mogt worden overgenomen of door den persoon, die het goed waarop hij werkzaam is, in eigendom mogt hebben verkregen. Immigranten, die voortdurend ongeschikt tot werken zullen zijn geworden, zowel ten gevolge van ziekte als van elke andere oorzaak, buiten hun eigen toedoen, zullen teruggezonden worden op kosten van de Nederlandsche Regering, welke tijd er ook nog mogt ontbreken, alvorens zij tot de vrije terugreis geregtigd zijn.
Artikel 21 De immigratie kan in de Nederlandsche kolonie door Britsche en Nederlandsche schepen, zonder onderscheid, geschieden. Britsche schepen, welke daartoe gebruikt worden, zullen verpligt zijn zich te houden aan alle verordeningen van politie, gezondheid en uitrusting, welke op Nederlandsche schepen van toepassing zijn.
Artikel 22 De ordonnantie voor taken en loonen voor Suriname van 1861 zal tot grondslag dienen voor de overeenkomsten, welke met de immigranten zullen aangegaan worden. De Nederlandsche Regering verbindt zich om in dit regelement geene verandering te brengen, ten gevolge waarvan de immigranten in eenen exceptionelen toestand zouden geplaatst worden of hun voor hunnen arbeid voorwaarden zouden opgelegd worden, ongunstiger dan die, welke in genoemd reglement zijn vastgelegd.
Artikel 23 De bepalingen van de tegenwoordige overeenkomst zullen niet slechts van toepassing zijn op de Indische onderdanen van Hare Britsche Majesteit, maar ook op de inboorlingen van elken Indischen staat, die onder bescherming of onder het gezag van genoemde Majesteit staan, of welke bondgenooten van het Britsche Gouvernement zullen zijn, of wier regering de oppermagt van de Britsche Kroon zal hebben erkend.
Artikel 24 Deze overeenkomst zal in werking treden twee maanden na de uitwisseling der daartoe betrekkelijke bekrachtigingen; haar duur is bepaald op drie en een half jaar. Ze zal van kracht blijven, zoo zij niet opgezegd wordt in de loop der laatste maand van het derde jaar; daarna kan de opzegging alleen geschieden in den loop van dezelfde maand van elk achtereenvolgend jaar. Ingeval van opzegging, zal zij achttien maanden daarna eindigen. Desniettemin zal de Gouverneur-Generaal van Britsch-Indië, in Rade, overeenkomstig de resolutie van 19 september 1856, betreffende de immigratie naar Britsche koloniën, het regt hebben de immigratie naar de kolonie Suriname ten allen tijde te schorsen, ingeval hij reden heeft te gelooven, dat in die kolonie de noodige maatregelen niet zijn genomen ter bescherming der emigranten bij hunne aankomst of gedurende hun verblijf aldaar, of voor hunne veilige terugkomst in Indië, of om hun de terugreis naar Indië te verschaffen ten tijde of omstreeks den tijd, wanneer zij tot zulk eene terugreis geregtigd zijn. Ingeval echter bedoeld regt, aan den Gouverneur-Generaal van Britsch-Indië voorbehouden, ooit uitgeoefend wordt, zal de Nederlandschen Regering de bevoegdheid hebben terstond, indien zij dit noodig keurt, de geheele overeenkomst voor geëindigd te verklaren. Maar bij het eindigen dezer overeenkomst, om welke reden dan ook, zullen de bepalingen, betreffende de Indische immigranten, die in de Nederlandsche kolonie zijn ingevoerd, van kracht blijven ten voordele van gezegde immigranten, totdat zij of naar hun eigen land zijn terug gezonden, of van hun regt op vrije terugreis naar Indië afstand hebben gedaan, of zich naar eene andere kolonie of een ander land hebben begeven.
Artikel 25 De Gouverneur-Generaal van Indië, in Rade, zal eveneens de bevoegdheid hebben, in geval van noodzakelijkheid, de bepalingen van art. 13 van de tegenwoordige overeenkomst, wat betreft de datums, waarop emigranten Indië op zeilschepen mogen verlaten, zoomede de bepalingen van art. 16, wat betreft de getalsverhouding tusschen mannen en vrouwen, in milderen zin toe te passen.
Artikel 26 Men is overeengekomen, dat overal waar in deze overeenkomst gesproken wordt van de Nederlandse Regering, daarmee ook bedoeld wordt het Nederlandsch Koloniaal Bestuur van Suriname.
Artikel 27 De tegenwoordige overeenkomst zal worden bekrachtigd en de bekrachtigingen zullen worden uitgewisseld te ’s Gravenhage, zoodra mogelijk, nadat de overeenkomst voor zoveel noodig de goedkeuring der Staten-Generaal zal erlangd hebben. Ten blijke waarvan de wederzijdsche gevolmagtigden haar hebben onderteekend en met hun wapen bezegeld. Gedaan te ’s Gravenhage, den achtsten dag van september in het jaar duizend acht honderd zeventig.
Al met al waren de rechten en plichten duidelijk geregeld. Dat betekent natuurlijk niet dat in de praktijk de scheepskapitein, het scheepspersoneel, de plantage-eigenaren en -opzichters zich altijd aan deze regels hebben gehouden. Zo was er sprake van slechte huisvesting en gezondheidszorg voor de eerste groepen contractarbeiders ( 1873-1874) met als gevolg veel doden (18%) op de plantages. De Hindostaanse immigratie is daarom in 1874 stopgezet (geschorst) door de Britse regering. Pas nadat er betere huisvesting en goede gezondheidszorg waren gegarandeerd, is de immigratie in 1877 hervat.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Over het ontstaan van Surinaamse familienamen – Prof.dr. C. Choenni
Onlangs is voldoende geld verzameld om het zogeheten slavenregister openbaar te maken. De slavenregisters zijn boeken waarin van iedereen die in slavernij leefde het geboortejaar wordt vermeld en meestal ook met de naam van de moeder erbij. Verder staat er informatie over wanneer ze waren overleden, wanneer ze werden verkocht en wanneer ze werden vrijgelaten. De Universiteit van Nijmegen en in het bijzonder dr. Coen van Galen gaat in samenwerking met de Anton De Kom universiteit deze registers digitaliseren en online beschikbaar stellen. Deze database zal via de websites van het Nationaal Archief in Suriname en van het Nationaal Archief in Nederland kunnen worden bezocht.
Iedereen kan inde openbare database zoeken naar relevante informatie. Eerder waren al databases van Hindostanen, Javanen en Chinezen beschikbaar en toegankelijk gemaakt (zie: www.Gahetna). In principe kunnen degenen die daar behoefte aan hebben hun familienaam en wellicht hun roots traceren. Dat blijkt echter bepaald niet eenvoudig te zijn om allerlei redenen. Zo word ik soms benaderd door Hindostanen die hun roots willen traceren en vaak teleurgesteld zijn. Vooral wanneer het na veel zoeken tot in India, het toch niet is gelukt om hun roots te vinden. Een belangrijke reden is namelijk dat de familienamen meestal geen goed aanknopingspunt zijn voor een dergelijke zoektocht.
Reconstructie
Bij de afstammelingen van de tot slaafgemaakten, namelijk de Afro-Surinamers, de Afrikaanse Surinamers (Marrons) en Gemengden is het nog lastiger. Tenminste als men de Afrikaanse roots wil traceren. Het is te lang geleden en de tot slaafgemaakten hadden niet alleen geen familienaam, maar zij waren niet geregistreerd naar een regio/gebied in (West) Afrika. Overigens kan nu al op grond van de familienaam meestal wel de plantage worden getraceerd waar hun voorouders van afkomstig zijn. Prof. Humprey Lamur en anderen hebben boeken samengesteld waarin de familienamen voorkomen. Men kan digitaal ook bij namen van de Surinaamse plantages de naam van tot slaafgemaakten vinden, die bij een bepaalde plantage behoorden. De onderzoekers van de Universiteit van Nijmegen willen op grond van slavenregisters daarom vooral levensgeschiedenissen van Afro-Surinaamse families reconstrueren.
Geen familienamen in slavernij
Om meer inzicht te bieden zal ik het ontstaan van de Surinaamse familienamen in dit artikel behandelen. Vóór de afschaffing van de slavernij in 1863 werden al vele tot slaaf gemaakten vrij verklaard oftewel ‘gemanumitteerd’. Dat was meer op persoonlijke titel. Iemand die vrij wilde zijn of voor wie de vrijheid werd aangevraagd moest een manumissiebrief ontvangen. Van de wijzigingen stuurde men dan een briefje naar het plaatselijke districtskantoor dat het op zijn beurt naar Paramaribo stuurde waar het werd geregistreerd. Op die manier is alle informatie bewaard gebleven.In het archief in Suriname zijn er op dit moment 43 grote boeken. In deze registers gaat het om alle mensen die op privé-plantages hebben gewoond. De mensen die rechtstreeks onder het gouvernement (de toenmalige Surinaamse overheid) vielen, staan hier niet in. Maar dat is een relatief kleine groep; ook omdat sommige plantages die van het gouvernement waren, wel registraties hadden omdat ze tot de plantagelijst behoorden. Dus deze mensen werd beschouwd als ‘dingen/goederen’ die op de inventarislijst voorkwamen! Een voorbeeld is de grote suikerplantage Catharina Sophia, die was gevestigd in het district Saramacca.
Tot 1831 was het volgens de regels in Suriname zo geweest dat iemand die vrijkwam uit slavernij, de achternaam of familienaam kreeg van de voormalige eigenaar. Het woord ‘van’ werd er standaard tussen gevoegd. Bijvoorbeeld Van Ommeren. Het tussenvoegsel ‘van’ was toen minder populair in Suriname, want dat duidde erop dat je afkomstig was uit een familie in slavernij. In sommige gevallen liet men later dan ook het tussenvoegsel ‘van’ weg. Dat wilden slaveneigenaren eigenlijk niet en daarom is toen een regeling ingevoerd waarbij men geen familienamen meer mocht gebruiken die al bestonden in Suriname. De tot slaafgemaakten hadden dus alleen een voornaam. Ze mochten ook geen familienaam hebben van het gezag. De voornamen werden trouwens niet gegeven door de ouders van het kind, maar door de eigenaar! Er werden vaak Christelijke namen gegeven en ook namen gebaseerd op de klassieke oudheid (Caesar bijvoorbeeld) of beroemde personen (Napoleon). Soms werden ook Afrikaanse namen gegeven. Denk maar aan Codjo uit het historische driemanschap Codjo, Mentoren Present, waarover onlangs in Suriname een plakkaat is onthuld. Er werden bijvoorbeeld ook namen als ‘Eersteling‘, gegeven; bedoeld wordt dat betrokkene het eerste kind is geweest van iemand.
Moederlijke lijn
De onderzoeker Alex Van Stipriaan isin de periode vóór 1863 namen tegengekomen als Chocolaad, Bedrog, Sultan, Poesje en Pompelmoes. Bepaalde planters die kinderen hadden verwekt met tot slaaf gemaakte vrouwen schonken hun eigen naam aan hun nakomelingen, zoals Coenders, Sanches, Claver, Wolff en Mac Donald. Zo hebben op verschillende wijze tussen 1832 en 1863 ruim 6.300 vrijgemaakten een familienaam gekregen (zie verder: Alex van Stipriaan (1990), ‘What’s in a name? Slavernij en naamgeving in Suriname tijdens de 18e en 19e eeuw’ in: Tijdschrift OSO, p. 25-46). Volgens de onderzoeker Coen Van Galen bestond een wettelijke fictie: ‘mensen in slavernij hebben geen vader, maar alleen een moeder en de eigenaar van de moeder is ook eigenaar van het kind’ (zie: Lezing dr. Coen van Galen 10 maart 2018 De Surinaamse slavenregisters). Al met al is duidelijk dat bij veel Afro-Surinamers, Afrikaanse Surinamers (Marrons) en Gemengden de matriarchale (moederlijke) afstamming belangrijk is, maar in de naamgeving is dat minder belangrijk geweest. Bij Hindostanen en Javanen is juist de patriarchale (vaderlijke) lijn bij de afstamming dominant.
Geconstrueerde familienamen
In verband met de afschaffing van de slavernij moesten de vrijverklaarden een familienaam krijgen. In 1863 werd een commissie benoemd die mensen moest inschrijven in de Burgerlijke Stand en familienamen moest bedenken. Typisch Nederlands klinkende zoals Janssen mocht bijvoorbeeld niet, maar er moesten nieuwe namen worden gegeven. Er ontstond een situatie dat nieuwe namen werden bedacht of namen werden geconstrueerd bijvoorbeeld door omkering van letters. Uit deze opdracht van de commissie kwamen dan ook verschillende typen namen voort. Er ontstonden namen zoals Berghout, Wijntak, Lepelblad, Wijntuinen dergelijke die niet in Nederland voorkomen, maar wel heel Nederlands klinken. Anderen kregen zelfs een lichaamsdeel, zoals Neus als familienaam.
Ook namen van Nederlandse steden of gebieden werden gebruikt, zoals Zaandam en Amstelveen of Drenthe en Limburg. Maar bijvoorbeeld Amsterdam werd Madretsma. Vaak werden namen van planters omgedraaid. Dessé werd bijvoorbeeld Essed, Keizer werd Serkei. Kramsl werd Remark/Remak, Berg werd Greb/Grep, Muller werd Rellumen Olsen werd Neslo. Daarnaast zijn er de namen waarbij letters werden omgezet, of lettergrepen verwisseld: O’Niel werd Nielo, De Vries werd Vriesde, Salmijn werd Mijnals, Steenbok werd Boksteen en Fortuin werd Tuinfort. Bijzonder is dat Gerholdt werd omgezet in het bijna onuitspreekbare Tdlohreg. Ook kwam het veel voor, dat van bestaande namen letters werden afgehaald of juist toegevoegd: Lionarons werd Lionaar, Van der Veld werd Derveld; Labadio werd Labad, Da Fonseca werd Vonsee en Fonca.
Van bepaalde machtige planters zijn variaties van hun naam geconstrueerd. Bijvoorbeeld Alexander Cameron, die verschillende plantages in Coronie en Nickerie bezat, leverde namen op, zoals Camero, Kamrin, Camiron en Camron. Ook behielden sommigen de naam van de slaveneigenaar en in Coronie vaak van de Schotse slaveneigenaar, zoals Cruden en Douglas. De Afro-Caribiërs die geëmigreerd waren naar Suriname tijdens de bloeiende balata industrie in het begin van 20steeeuw hadden al een familienaam. Zij hadden hun Engelse familienamen, zoals Campbell en deze zijn blijven voortleven.
District Para
In het district Para waar veel vrijverklaarden woonden en lang na de afschaffing bleven wonen en ook nog vaak met elkaar verwant waren, zijn er enkele bijzonderheden in de naamgeving te signaleren. De naam van de planter Unico Wilkens, van plantage Osembo leverde verschillende constructies op: Kenswil, Kensmil, Densmil en Kensi. Een bijzonderheid is dat op plantage La Prosperité, alle familienamen met een P beginnen: Pieter, Posma, Plater, Plet, Pocornie, Pries, Pengel, Parun, Pieraq, Perotien Prossel. Op plantage Dordrecht begint ruim een derde van de namen met Sij- : Sijpenhof, Sijlman, Sijmeling, Sijtberg, Sijblom. Volgens onderzoeker Van Stipriaan waren er bepaalde grote families in het district Para. Bijvoorbeeld de familie Pengelop plantage La Prosperité (54 leden), de familie Linger op plantage Berlijn (52 leden) en de familie Klas op plantage Hannover (63 leden). In Para waar veel houtplantages waren, komen wij ook de familienamen die gelieerd zijn aan boomsoorten tegen, zoals Lokus, Ceder,Bijlhout, Groenhart en Letterboom. Een ander type familienaam werden namen die volgens de planters duiden op het karakter of gedrag van de vrijverklaarden. Er werden namen gegeven zoals Braaf(heid), Blijd, Tevredenen Getrouw.
Er bestaat een namenboek opgesteld door prof. Humprey Lamur over de Familienaam & Verwantschap van Geëmancipeerde Slaven in Suriname. Men kan via de plantages de Creoolse i.c. Afro-Surinaamse familienamen traceren. Er zijn ook 2.500 Afro-Caribische contractarbeiders naar Suriname geëmigreerd. Zij hadden vooral Engelse namen, zoals Poweren soms ook Franse namen, zoals Richelieu, Mathurinof Lecoufleur (Zie verder: Humphrey Lamur, Ruth Dors en N. Boldewijn in hun publicatie, West Indische Contract Arbeiders in Suriname, 1863-1899).
Afrikaanse namen
Men kan zich afvragen of de tot slaafgemaakten, voordat ze in Suriname aankwamen, een eigen Afrikaanse naam hebben gehad. Het blijkt dat vrijverklaarden die een Afrikaanse naam hadden meestal een Europese naam aannamen. ‘Een christelijke naam was respectabel en daar kon je beter mee voor de dag komen’, zo was de opvatting destijds. Mensen hadden er dus belang bij om zich bijvoorbeeld Petronella te noemen in plaats van Cubi, aldus onderzoeker Van Galen.
Wij geven ter informatie de veelgebruikte Afrikaanse namen gebaseerd op de geboortedag.
DAGEN | MANNEN | VROUWEN |
Zondag | Kwassì | Kwassìba |
Maandag | Kodjò | Adjoebà |
Dinsdag | Kwamìna | Abeniba,Abenì of Abramba |
Woensdag | Kwakóe | Akóeba |
Donderdag | Jaóe of Jau | Jabà |
Vrijdag | Kofì | Affì of Affiba |
Zaterdag | Kwámi | Amba of Amimba |
Bron:Encyclopedie Suriname 1914-1917: 501.
Behalve de namen Kwakoe en Kwassi en wellicht Codjo voor mannen en Kwasiba, Akuba en Adjuba voor vrouwen zijn deze namen nauwelijks terug te vinden in de geschreven geschiedenis. Hier en daar zijn er enkelingen die tegenwoordig een Afrikaanse voornaam aannemen. Maar over het algemeen zijn de ‘westerse’ namen blijven bestaan en ook totaal geaccepteerd. Tenslotte zij vermeld dat veel Afrikaanse Surinamers (Marrons) eveneens ‘westerse’ namen dragen, zoals Brunswijk of With. Er komen ook namen voor die te maken hebben met de slavernij, zoals Misiekaba. Er bestaan ook namen over de kwaliteit van de persoon, zoals Aboikoni (de jongen/man is slim). Een groot deel van de Gemengden, in het bijzonder de Mulatten (vermenging van Blanke met Creool) draagt de naam van de ‘Blanke tak’. Zij kunnen vaak wel hun Europese voorouders traceren aan de hand van hun familienaam. Een ander deel van de Gemengden draagt Chinese familienamen, omdat zoals bekend Chinese mannen -toen er heel weinig Chinese vrouwen waren- in Suriname getrouwd zijn met en/of kinderen hebben gekregen met Creoolse vrouwen. Bij de zogeheten Dogla’s( vermenging Hindostaan met Creool) komen wij vrij vaak Hindostaanse namen tegen, zoals Beharry en Mungroo. De vaders erkenden de kinderen. Bij veel Creolen werden de kinderen door de vader in een latere fase van het leven van het kind erkend. Daarom kwam naamsverandering voor bij deze personen. Zo werden bijvoorbeeld bepaalde kinderen die Gooding als familienaam hadden na verloop van tijd Brammerloo. Voorts hebben sommigen de naam van hun adoptie ouders gekregen. Bij de Inheemsen (voorheen ‘Indianen’) komen originele familienamen als Jubitana en Karwavodi voor, maar ook westerse namen als Artist en Indiaan. Tenslotte is het opmerkelijk dat in Suriname vrij vaak Joodse en Portugese familienamen voorkomen -ik heb het hier niet over de recente Braziliaanse immigranten. Er zijn slechts 500 Portugese immigranten uit Madeira naar Suriname geëmigreerd als contractarbeiders. Minder dan een derde was vrouw en bijna een kwart van Portugese immigranten overleed binnen een paar jaar. Er is dan ook veel vermenging geweest met vooral Creolen. Veel van hun familienamen zijn zogeheten patroniemen (zoon van… ). Bijvoorbeeld Alvares (zoon van Alvaro), Dias (zoon van Diogo), Fernandes (zoon van Fernando), Gonsalves (zoon van Goncalco), Lopes (zoon van Lopo), Mendes (zoon van Mendo), Nunes (zoon van Nuno), en Rodrigues (zoon van Rodrigo) (zie verder: Cynthia Brand Flu, De Portugese immigranten uit Madeira, in: Wi Rutu, juli 2006). Verder bepaalde familienamen gebaseerd op een plaats of streek. Oliveira, Texeira en Vasconcellos zijn streken in Portugal. Vieira is een plaats in Portugal (Vieira do Minho) en Bethancourt is een plaats in Frankrijk.
Hindostaanse familienamen
Ook de meeste Hindostaanse contractarbeiders hadden geen familienamen. In 1916 had de overheid besloten dat Hindostanen in Suriname een familienaam (geslachtsnaam) zouden moeten aannemen, omdat het immigrantennummer minder bruikbaar was geworden. Er werden kinderen en vele kleinkinderen geboren en verwijzing naar het immigrantennummer –meestal terug te vinden in het zogeheten familieboek- werd bewerkelijk. ‘Kind van de immigranten met nummer xxxx was in het geval van de tweede generatie (in Suriname geboren kinderen) nog te volgen’, maar bij de derde generatie ((in Suriname geboren kleinkinderen) werd het veel ingewikkelder. Een deel van de Hindostanen die een familienaam had ingeschreven voordat de regeling van de geslachtsnaam van kracht werd kreeg de naam van de moeder als familienaam bij inschrijving. Er zijn dus Hindostanen die een familienaam in de maternale lijn (van (over)groot moeder) hebben.
Maar veel Hindostanen weigerden, draalden of hadden geen zin om een familienaam te kiezen. Pas in de jaren dertig en veertig werd in Suriname aandrang uitgeoefend en had bijna iedereen zich laten inchrijven onder een familienaam. Velen hebben hun (familie)naam toen zij uit India vertrokken gewijzigd of valse namen opgegeven, zoals Bidesie (vreemdeling). Matauli/Matwalie (metgezel), Bhagal/Bhaggan (vluchteling) of Rajcoomar (Prins). Er bestaan ook geconstrueerde familienamen als Sultaansingh (moslim en hindoenaam vermengd) of Bharatsingh (leeuw van India). Weer anderen hebben in Suriname singhachter hun naam laten plaatsen bij de inschrijving, terwijl bij anderen juist de singhis geschrapt. Bepaalde Brahmanen hebben in Suriname later hun kaste achtervoegsel bij hun naam laten plaatsen zoals Panday, Dube, Tewari, Sukul, Mishre/Missier of Sharma. Anderen hebben dit achtervoegsel als familienaam of het achtervoegsel Singh of Thakur (Thakoer) of Lal als familienaam aangenomen. Er was ook aanbevolen dat men bij inschrijving de registernaam –vaak een voornaam- als familienaam zou kiezen en de naam van de vader als voornaam. Maar velen hebben zich niet aan deze regel gehouden. Maar een deel heeft wel als familienaam de voornaam van hun (groot)vader.
Verkeerd geschreven Hindostaanse familienamen
Ook zijn familienamen verkeerd opgeschreven – in Suriname noemde men dat een verschrijving. Zo werd een Hindostaanse familienaam Bauer ingeschreven, terwijl het Bawer moest zijn. Baksh werd ook geschreven als Bakas of bocus (bij Rambocus). Twee voorbeelden van verkeerd opgeschreven familienamen ter illustratie:
De respectabele in India geboren pandit Bhawanbhiek noemde tijdens de inschrijving bij de burgerlijke stand zijn naam: Shrierammisier. De Creoolse ambtenaar heeft ram geschrapt met de opmerking: ”Baboeng a neng langa toemsi “(Baboen –een denigrerende aanspreekvorm- jouw naam is te lang). Destijds werd het zogeheten schoonschrift gebruikt bij de inschrijving van familienamen. Deze ambtenaar wilde blijkbaar niet teveel moeite doen om de naam volledig uit te schrijven. Ook de in India geboren heer Akram Ali zijn naam werd beperkt tot Akrum, ondanks zijn protest.
Het Engelse u werd vervangen door oe. Bandhu werd Bandhoe of Bhondoe. Mullu werd Malhoe. Soms werd Ch vervangen Tj. Naast het verschillend schrijven van dezelfde naam is soms een letter weggelaten. Krishna werd Kishna. Anderen hebben hun geslachtsnaam niet ingeschreven maar een andere familienaam gekozen De geslachtnaam Chunnee werd bijvoorbeeld vervangen door Chandisaw. Soms is de naam of achtervoegsel vernederlandst. Ganpat werd Gunput of Baldew werd Buldeo.
Mijn familienaam werd geschreven als Chunni. Dat was de naam van mijn paternale betovergrootvader blijkens de trouwakte uit 1904 van mijn paternale overgrootvader Halkorisaw Chunni (1865-1937). Mijn paternale grootvader Mahashay Soekdew schreef zijn familienaam pas in 1934 in bij de burgerlijke stand. Het werd Choenni en bij anderen werd het Choennie of Choenie.
Veel Hindostanen hebben de naam van de dag waarop zij zijn geboren als familienaam. Wij geven ter informatie Hindostaanse namen gebaseerd op de geboortedag.
DAGEN | SARNAMI HINDI | NAMEN |
Zondag | Etwaar | Etwaria, Ketwaru (?) |
Maandag | Somvar | Somaroo/Somaroe |
Dinsdag | Mangar(var) | Mangroe, Mungra(?), Mangal(?) |
Woensdag | Budh | Budhu/Bhoedhoe |
Donderdag | Biphe | Bipat(?) |
Vrijdag | Sukh | Sukhu/Soekhoe |
Zaterdag | Sanichar | Sanichar |
Als men Lal (zoon) toevoegt, krijg men namen als Soekhlal, Budhulalof Mangroelal.
Anderen hebben namen verband houdend met hun beroep, zoals Makka(mais). Sommigen hebben hoogstwaarschijnlijk de naam van de stad waar zij uit vertrokken of zijn geboren als naam opgegeven, zoals Mathura/Mathoera, Ganga of Bindraban. Bij de Hindoes zijn namen van godheden zoals Ram, Shiv (Sieuw) Visnu (Bisnnoe) gecombineerd met achtervoegsel als nath (afstammeling), dew (geschonken… of lal (zoon). Ook zijn er namen verwant aan de weergesteldheid waarin men is geboren zoals Sukha (droogte) of Barsati (regentijd). Hindostaanse Moslims hebben namen waarin vaak Mohamed voorkomt of het achtervoegsel Khan. Soms hebben Hindostaanse Moslims hun hindoe familienaam behouden, zoals Bharos of Lachman.
Zoeken naar roots
In Trinidad hebben veel Brahmanen de familienaam Maharaj gekozen. Dat betekent Grote Koning, maar het zou volgens sommigen ook hoofdkok kunnen betekenen. In India wordt afwijzend en soms lacherig gereageerd op de naam Maharaj. Een collega (hoogleraar) uit Zuid Afrika vertelde mij dat hij veel last heeft van Indiërs die zijn familienaam niet wensen te accepteren en zijn ‘eigenlijke familienaam’ wil weten. Kortom: op grond van de meeste familienamen is dan ook heel lastig om de roots in India te traceren. In de database www.Gahetna zijn gegevens van ongeveer 77% (26.249records)van Hindostaanse contractarbeiders opgenomen. Velen raken teleurgesteld wanneer zij gegevens van hun voorouders niet kunnen vinden op grond van hun familienaam. En als ze wel relevante gegevens hebben gevonden, lijken zij in hun zoektocht in India meestal niet te slagen. Slechts een kleine groep heeft zijn roots kunnen vinden in India. Bovendien is een deel -bijna een kwart- van de gegevens van de Hindostaanse contractarbeiders verloren in Suriname door slecht beheer. Vaak bleek de lijst met gegevens verpulverd te zijn.
In 1922 is het Suriname agentschap en Suriname depot in Calcutta opgeheven. Het is niet bekend wat er is gebeurd met de administratie van dit agentschap over de contractarbeiders die zijn vetrokken naar Suriname. Daarom heb ik in Nederland laten nagaan of het archief van het Suriname agentschap in het Nationaal Archief in Nederland is terechtgekomen. Dat is niet het geval en ook in Jakarta (Indonesië) is gezocht in de archieven. Ik heb ook in Londen in de National Archives en de Britsch Library honderden documenten “doorgelopen’, maar niets hierover gevonden. Het lijkt mij indien het archief van de Suriname agentschap in Calcutta niet is vernietigd, dat in India verder moet worden gezocht. Ik heb de Archives of West Bengal in Calcutta/Kolkata bezocht. Wellicht is het daar terechtgekomen. Ik zag grote dozen en stapels dossiers in zeer slechte staat. Het kost zeer veel tijd en de nodige contacten om daar in de archieven onderzoek te mogen doen. Wellicht moet ook in de National Archives in New Delhi worden gezocht. De conclusie is helaas dat een deel van de Hindostaanse geschiedenis verloren is gegaan (Zie verder C. Choenni, Hindostaanse Contractarbeiders 1873-1920 pagina’s 403-406, heruitgegeven in oktober 2018 en Hindostaanse database/www.Gahetna).
De Indo-Guyanese onderzoekster Gaiutra Bahadur heeft in haar boek getiteld Cooliewoman haar zoektocht in India naar haar grootmoeder uitgebreid beschreven. Zij schijnt haar roots te hebbengevonden, maar weet dat niet zeker. De laatste keus was een DNA onderzoek om dit te verifiëren. Maar zij heeft dat –opmerkelijk genoeg- geweigerd! Zij vond het ‘beter zo te laten’. Blijkbaar was het zoekproces voor haar veel belangrijker dan de uitkomst.
Javaanse familienamen
Net als bij de Hindostaanse contractarbeiders hadden de Javaanse contractarbeiders doorgaans geen familienaam. Bepaalde adellijke familienamen, zoals als Hadiningrat kwamen wel voor als familienaam. Meestal had men een voornaam en een aanduiding zoon (Hadi) of dochter van. Meestal werd de vader genoemd en niet de moeder. De namen in de Javaanse database van het Nationaal Archief zijn dus voornamen en geen familienamen. Later werden deze namen vaak familienamen toen in de jaren vijftig ook Javanen werden verplicht om een familienaam (geslachtsnaam) te kiezen. Ennet als bij de Hindostanen werd bij de werving op Java gesjoemeld met namen. Vaak zijn valse namen gebruikt door de betrokkene of door de werver. Men wilde voorkomen dat de familie hen kon traceren, omdat zij stiekem zijn geëmigreerd. Anderen wilden gewoon een andere identiteit en een ander leven en hebben dus een andere naam gekozen. Ook zijn namen verkeerd opgeschreven. Er werd vaak ten onrechte beweerd dat men zou zijn betoverd en daarom heeft besloten om te emigreren. Het is dan ook heel erg lastig om de rootste traceren op Java en familie terug te vinden (zie verder: Henriëtte Mingoen, Namen en naamgeving bij de Javanen, in: Wi Rutu, juli 2006 en de Javaanse database/www.Gahetna). In Javaanse namen worden vaak kenmerken uitgedrukt, zoals Slamet/Salamat (welzijn) of Trimo/Nrimo (dankbaar). Het voorvoegsel Su/Soe (goed/aardig) wordt ook gebruikt, zoals in Sukarnoof Soeperman.Javanen hebben ook namen die gebaseerd zijn op vijf marktdagen: Legi, Pahing, Pon, Wageen Kliwon. Vervolgens wordt een achtervoegsel geplaatst. En zo komt in Suriname namen tegen, zoals Poniman, Ponimin, Ponijem, Legiran, Legimman, Wagimin (zie verder: Mingoen 2006). Evenals bij Afrikanen en Hindostanen zijn ook weekdagen als geboortedag gebruikt voor namen. De dagen zijn: Senen (Maandag), Selasa (Dinsdag), Rebu (Woensdag), Kemis (Donderdag), Jumuah (Vrijdag), Setu (Zaterdag) en Ngahad (Zondag). Maar dat is in veel mindere mate gedaan vergeleken met Hindostanen. De geboortedagen bijvoorbeeld Senen, Rebu of Kemis komen wel voor als (voor) naam en de andere geboortedagen nauwelijks (zie verder: Mingoen 2006).
Verder zijn er religieuze namen meestal gebaseerd op de Islam, waarbij vrij vaak de naam Mohamed met een voor of achtervoegsel voorkomt. Maar er zijn ook veel Sanskriet (Hindoe) namen. Voordat de Islam in de 15deeeuw in Indonesië zijn intrede deed en langzamerhand de meerderheid zich bekeerde of zich liet bekeren, was Indonesië deels eerst Hindoeïstisch en later Boeddhistisch. Daarom hebben bepaalde namen als achtervoegsel putra (zoon in het Sanskriet/Hindi).
Tot slot
Al met al is het traceren van de roots op grond van de familie- of geslachtsnaam om uiteenlopende redenen lastig. De DNA techniek geeft nu de mogelijkheid om wel de etnische afkomst en regio te bepalen van je roots. Zoals gezegd is het nauwelijks zinvol om in West Afrika te gaan zoeken naar de roots. Het zoeken in India en Indonesië levert dan ook niet veel succes op. Maar via een DNA test (het kost tegenwoordig ongeveer 70 euro) kan men bijvoorbeeld wel een beeld krijgen uit welk gebied men afkomstig is van bijvoorbeeld West Afrika. Zo heeft een Afro-Surinaamse artiest een DNA test laten doen. Zij hoopte af te stammen van het gebied Ghana en de stam der trotse Ashanti’s. Zij bleek echter af te stammen van het naburig gebied Sierra Leone en niet van de Ashanti’s. In het verleden werd vooral door bepaalde Creolen grappen gemaakt over Hindostaanse en Javaanse namen en werden deze namen (soms opzettelijk) verkeerd uitgesproken. Zij werden soms op denigrerende wijze aangesproken als (koelie)mai en baboeng of als paéof maé of min. Gelukkig merken wij dat in de 21steeeuw deze bejegening en dit gedrag ten positieve is veranderd. Nu doet iedereen zijn best om elkaars naam goed uit te spreken en dat is voor de saamhorigheid en natievorming van het Surinaamse volk een grote winst. Tenslotte kunnen geïnteresseerden in roots, in het bijzonder de afstammingsgeschiedenis terecht bij de Stichting voor Surinaamse genealogie. Deze stichting geeft jaarlijks twee nummers van hun tijdschrift uit, getiteld Wi Rutu. Men kan donateur worden voor minstens 25 euro per jaar en ontvangt dan het tijdschrift gratis. In het nummer van juli 2018 staat bijvoorbeeld een interessant artikel over “Herkomst van voorouders uit DNA. Elk jaar organiseert deze stichting een drukbezochte zogeheten Kon Makandra. Voor verder informatie zie: www.surinaamsegenealogie.nl.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Suriname
Hindostaanse geschiedenis in vogelvlucht – Prof. dr. C. Choenni
Belangrijke data en bijzondere ontwikkelingen met betrekking tot de Hindostaanse geschiedenis op een rij.
1863: Afschaffing van de slavernij op 1 juli in Suriname. Dit was een belangrijke reden voor de Hindostaanse immigratie.
1870: Totstandkoming van het Immigratie traktaat (koelietraktaat). Er werd toestemming verleend door de Brits-Indische regering aan de Nederlandse regering om Hindostaanse contractarbeiders te werven voor Suriname.
1873: Op 4 juni komt het eerste transportschip de Lalla Rookh met 410 Hindostaanse contractarbeiders aan in Suriname. Op 5 juni volgt ontscheping te Fort Nieuw Amsterdam. Daarom werd 5 juni de datum van de viering en herdenking van de Hindostaanse immigratie.
1873-1916: Ruim 34.000 Hindostaanse contractarbeiders kwamen naar Suriname. Bijna 12.000 zijn teruggegaan naar India. Drieduizend Hindostanen uit het Caribisch gebied hebben zich tussen 1873-1920 gevestigd in Suriname.
1884: Opstand op suikerplantage Zorg en Hoop. Er worden zeven Hindostaanse contractarbeiders doodgeschoten, onder wie Janey Tetary.
1895: Besluit om Hindostanen die zich permanent willen vestigen in Suriname een stuk land (domeingrond) van 1,5 tot 2,0 hectare te geven en honderd gulden.
1902: Grote opstand op 30 juli van Hindostaanse contractarbeiders op de suikerplantage Mariënburg. Nadat Hindostaanse opstandelingen de directeur James Mavor hadden vermoord, werd een bloedbad aangericht door de militairen. Er waren uiteindelijk 22 doden te betreuren. Het massagraf werd met ongebluste kalk overdekt, waardoor de beenderen zijn vergaan.
1910: Verijdeling van het Killinger complot. De Inspecteur van Politie, F. Killinger, wilde een staatsgreep plegen om de sociale noden van het Surinaamse volk te verlichten. De Hindostaanse politieagent Jatan zou hierbij betrokken zijn. Met een grote groep Hindostaanse láthi (gevechtsstokken) vechters zou de kazerne van Fort Zeelandia worden veroverd. Hoewel Jatan later ontkende betrokken te zijn, werden een groot aantal láthi’s gevonden in een werkplaats te Paramaribo. Killinger, Jatan en andere schuldigen werden veroordeeld, maar kregen later gratie.
1916: Het laatste transportschip, de stoomschip Dewa, kwam met 700 Hindostanen: 300 stapten uit in Suriname en 400 in Jamaica. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kwam de immigratie tot stilstand.
1916:De Hindostaanse politieke leider Jagernath Lachmon wordt geboren in Corantijnpolder in het rijstdistrict Nickerie. Hij verhuisde later naar Paramaribo voor zijn vervolgopleiding.
1917: Stopzetting van Indiase contractarbeid en per 1 januari 1918 volgt de officiële afschaffing. De afschaffing werd in Suriname betreurd, omdat men van mening was dat de Hindostanen in Suriname vergeleken met India het veel beter hadden. Er was vooral behoefte aan immigratie van Hindostaanse vrouwen vanwege het tekort. Pas na de Tweede Wereldoorlog kwam er evenwicht in het aantal Hindostaanse mannen en vrouwen.
1920: De SIV (Surinaamse Immigranten Vereniging) gebruikt officieel de term Hindostanen/Hindostáni in plaats van Brits-Indiërs. De SIV beveelt de Hindostanen burgers te worden van Suriname en hun cultuur te behouden in plaats van terug te keren naar India.
1920: Hindostaanse delegatie met hoofdtolk Sitalpersad Dube, de zakenman Lutchmon Singh, de ambtenaar Harjalie Hajari en de arts Jang Bahadur Singh bezoekt India. Zij spreken met Mahatma K. Gandhi, de Ali Brothers en Chimman Lal (opsteller van een positief rapport over Hindostanen in Suriname) om de immigratie/contractarbeid te heropenen. Dat was tevergeefs.
1927: De in Suriname geboren Hindostanen worden van rechtswege Nederlands onderdaan.
1949: Oprichting van de Verenigde Hindostaanse Partij (VHP). De VHP wint 6 van de 21 zetels voor de Staten (het Surinaamse parlement) bij de algemene verkiezingen in 1949. De denigrerende term ‘koelie’ wordt afgewezen en steeds minder gebruikt om Hindostanen aan te duiden.
1958-1967: Bloeitijd van de zogeheten verbroederingspolitiek. De VHP onder leiding van Lachmon en de Creoolse NPS onder leiding van Johan Adolf Pengel vormen de regering en de relaties tussen de tweede grootste bevolkingsgroepen blijven ondanks toenemende concurrentie op economisch gebied vrij harmonieus.
1969-1973: De VHPregeert samen met een kleine Creoolse partij PNP, maar krijgt veel oppositie. Vooral Creolen sterk verenigd in vakbonden bestrijden de regering fel wanneer Hindostanen in het kader van representativiteit worden benoemd op belangrijke posten.
1971: Hindostanen worden officieel de grootste bevolkingsgroep (142.300 van de 384.900 inwoners oftewel 37%) volgens de algemene vierde volkstelling.
1973: De VHP verliest de verkiezingen. Henk Arron van de NPK ( Nationale Partij Kombinatie) wordt Premier en kondigt aan dat Suriname op 25 november 1975 onafhankelijk zal worden.
1973-1975: Grote aantallen Hindostanen emigreren naar Nederland in verband met de naderende onafhankelijkheid en uit angst voor de politieke instabiliteit in Suriname.
1975: Op 25 november wordt Suriname onafhankelijk na etnische spanningen en verzoening (een brasa) tussen de politieke leiders Lachmon en Arron.
1980: Militaire staatsgreep in Suriname. Etnische politiek en tegenstelling tussen Hindostanen en Creolen wordt minder relevant in de politiek. Natievorming wordt belangrijk.
1982: In december worden prominente burgers, onder wie ook Hindostanen door militaire machthebbers doodgeschoten. De reden was volgens de militaire leiding dat zij een coup (machtsgreep) aan het beramen waren.
1982: F. Ramdat Missier wordt de eerste Hindostaanse (waarnemend) President van Suriname.
1987: Herstel van democratie. De VHP en samenwerkende partners winnen de verkiezingen. De Hindostaan R. Shankar wordt President van Suriname.
1996: Onthulling Baba en Mai monument ter herinnering aan de Hindostaanse contractarbeiders op het terrein van het koeliedepot (immigratiedepot) te Paramaribo.
2001: Overlijden van de belangrijkste Hindostaanse politieke leider Jagernath Lachmon in Nederland tijdens een werkbezoek.
2012: Er zijn 148.000 Hindostanen in Suriname volgens de zevende Algemene volkstelling. Het aandeel van Hindostanen in de totale bevolking (540.000) is gedaald tot 27 %, maar ze zijn nog steeds de grootste bevolkingsgroep in Suriname.
2013: Er wonen in Nederland ongeveer 175.000 Hindostanen en dat is ruim1% van de Nederlandse bevolking. Ongeveer de helft van de Hindostanen is in Nederland geboren. Er wonen meer Hindostanen in Nederland dan in Suriname.
2015: Onthulling Mai-Baap monument in India te Kolkata (Calcutta) in wijk Matiaburz/Garden Reach ter herinnering van de Hindostaanse contractarbeiders die naar Suriname zijn vertrokken.
Op 31 augustus 2018 heeft professor Michiel van Kempen tijdens de Jit Narain lezing in Den Haag de vraag geopperd of 5 juni 1873 nog steeds als datum van de Hindostaanse immigratie moet blijven gelden. Hij heeft namelijk gegevens gevonden van de immigratie van 17 Hindostanen die in mei 1868 met het schip Crikket zijn overgebracht uit het Caribisch gebied (ingescheept op Barbados) om op een Surinaamse plantage te werken. Het is een grote verdienste van Van Kempen dat hij deze gegevens in het nationaal archief van Suriname heeft gevonden. Maar wij herdenken de immigratie vanuit India naar Suriname! Bovendien waren er ook andere Hindostanen al sinds 1868 vanuit Guyana naar Suriname geïmmigreerd. In mijn boek uit 2016 over Hindostaanse contractarbeiders (zie Choenni 2016: 238) had ik al hierop gewezen. Er woonden al 112 Hindostanen in Suriname vóór 1873. De conclusie is dan ook dat 5 juni 1873 als dag waarop de Hindostaanse immigranten vertrokken uit India met het schip Lalla Rookh in Suriname ontscheepten, de datum moet blijven van de herdenking van de Hindostaanse immigratie!
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis