Aftrap viering en herdenking 150 jaar Hindostaanse immigratie in 2023
Op 8 september was het precies 150 jaar geleden dat het Coolietractaat werd ondertekend door het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Engeland en Ierland. Dit traktaat bood Nederland de mogelijkheid om Hindostaanse contractarbeiders te werven in bepaalde delen van India, waaronder in de provincies Uttar Pradesh, Bihar en Oudh, in de geschiedenis ook wel bekend als de United Provinces. Het resultaat van dit Coolietractaat was dat tussen 1873-1916 in totaal 34.304 Brits-Indische contractarbeiders naar de kolonie Suriname werden verscheept om de plek van de ex-slaven op de plantages over te nemen. Plantage-eigenaren en het Koloniaal Bestuur vreesden dat ex-slaven na beëindiging van het Staatstoezicht (1863-1873) massaal de plantages de rug zouden toekeren.

Rabin Baldewsingh met een kopie van het Coolietractaat
Naar aanleiding van dit historische feit organiseerde schrijver, politicus én geschiedenisliefhebber Rabin Baldewsingh een historisch café, dat afgelopen week in samenwerking met Stichting Eekta in trefcentrum Eekta Bhavan plaatsvond om te praten over de betekenis van het Coolietractaat van 1870. Vanwege Corona is gekozen om met een kleine groep bijeen te komen. Afhankelijk van de ontwikkelingen rond Corona zal bekeken worden in hoeverre een grotere groep voor de volgende bijeenkomst wordt uitgenodigd.
Op de bijeenkomst werd stilgestaan bij de uitrol van de bepalingen in het Coolietractaat, dat na ruim twee jaar later leidde tot de werving en verscheping van tienduizenden contractarbeiders naar Suriname. Tijdens deze ‘denktankbijeenkomst’ werden enkele belangrijke aspecten van de migratie besproken, zoals de bewuste werving van arbeiders met agrarische kennis en de positie die zij krachtens het traktaat uiteindelijk hadden op de plantages. Bij de agrarische kennis van de contractarbeiders ging het met name om kennis van suikerrietteelt en rijstbouw. Ook werd stilgestaan bij de donkere kant van de immigratie, die bij vieringen/herdenkingen vaak onderbelicht is omdat men liever een glanzend verhaal wil vertellen. Twee belangrijke aspecten van de donkere kant die zijn besproken, zijn de erbarmelijke omstandigheden op de schepen en de plantages die geleid hebben tot veel sterftegevallen en enkele opstanden van de contarctarbeiders.

Sharda Nandram, Wierish Ramsoekh en Savitrie Marhe

Freek Bakker en Jaswina Bihari-Elahi
Verder werd geconcludeerd dat het historisch besef bij Hindostanen (vooral de jongere generaties) veel te wensen over laat. De oudere generaties zijn er niet in geslaagd om op een adequate wijze de geschiedenis en het erfgoed door te geven aan de toekomstige generaties. Dit werd tijdens de bijeenkomst als een enorm gemis ervaren. Er is afgesproken om niet te veel achteruit te kijken, maar mogelijkheden te zoeken om de geschiedenis en het erfgoed alsnog op een mooie en uitdagende manier door te geven aan jongeren. Niet alleen publicaties zijn belangrijk, maar ook de mogelijkheden van sociale media zullen moeten worden benut om een discours over de contractperiode te starten en het immigratieverhaal onder de aandacht te brengen. Verder zouden meer doorleefde verhalen uit die tijd, maar vooral ook verhalen van de nakomelingen van de contractarbeiders, moeten worden verteld om te laten zien hoe men erin is geslaagd om een bijdrage te leveren aan de democratische normen en waarden in bijvoorbeeld Suriname. Niet onbelangrijk is ook om onder de aandacht te brengen hoe Hindostanen met hun culturele eigenheden herkenbaar de Nederlandse cultuur hebben aangevuld en verrijkt. Ook is opgemerkt dat hoewel het woord ‘neger’ in de ban is gedaan en het woord ‘kafrie’ door Afro-Surinamers als beledigend wordt ervaren, het opvallend is dat het woord ‘koelie’ nog steeds door met name Afro-Surinamers wordt gebruikt als aanduiding van Hindostanen. Het wordt de hoogste tijd dit aan de kaak te stellen.

Ketting contractarbeider

Radjin Thakoerdin in gesprek met Hans Ramsoedh en Ruben Gowricharn. Op de achtergrond Prem Girjasing.
Met het oog op 150 jaar Hindostaanse immigratie in 2023 is afgesproken om middels diverse historische café-bijenkomsten bij elkaar te blijven komen om thematisch een paar zaken verder uit te diepen. De behoefte is groot om de volgende onderwerpen met elkaar goed te bediscussiëren: het vakmanschap van de contractarbeiders, de donkere kant van de immigratie met betrekking tot de arbeidsomstandigheden en de opstanden, het aspect van de ontworteling (bij de contractarbeiders, maar vooral ook bij hun nakomelingen) en het vergroten van het historisch besef bij jongeren (hoe ervaren zij de migratiegeschiedenis). In verband met het historisch jaar 2023 zullen nu acties worden ondernomen om niet alleen de Hindostaanse geschiedenis te beschrijven (immers, veel is al gepubliceerd), maar vooral acties te ondernemen om deze toegankelijk te maken voor grote groepen mensen en met name voor de jeugd. Daarom is de behoefte heel groot om een lijst te maken van diverse highlights van de Hindostaanse geschiedenis zodat die een plek kunnen krijgen in bijvoorbeeld het onderwijscurriculum. De komende periode zal daartoe contact worden gezocht met bibliotheken en onderwijsinstellingen. Immers, 150 jaar geleden werd in 1870 de basis gelegd voor een geschiedenis die tot op de dag van vandaag tekenend is voor een deel van zowel de Nederlandse als de Surinaamse samenleving. Een vervolgbijeenkomst is eind dit jaar gepland.
Foto’s: Hindorama
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, NIEUWS
Racisme in Nederland en het slavernijverleden – Prof. Chan Choenni

Mama Baranka (Moeder Rots) Standbeeld voor verdraagzaamheid in het Vondelpark in Amsterdam ter herdenking van de racistische moord op Kerwin Duinmeijer.
Eindelijk lijkt het in Nederland opnieuw door te dringen dat racisme een ernstig probleem is in ons land. Over het algemeen wordt racisme van oudsher in Nederland veroordeeld. Vervolgens wordt snel vanuit het heersende besef dat iedereen gelijkwaardig is, ten onrechte geconcludeerd dat racisme niet zo frequent voorkomt in Nederland. De ervaring van veel mensen met een zogeheten migratieachtergrond was en is echter meestal anders. Recent -op 25 mei 2020- heeft de vreselijke en onmenselijke moord op de Afro-Amerikaan George Floyd door een witte politieman het alledaags racisme in de Verenigde Staten nogmaals zichtbaar gemaakt voor de hele wereld. De beelden zijn wereldwijd gedeeld. Dat heeft geleid tot grote consternatie en terechte afwijzing van dit racistisch optreden. Er zijn talrijke demonstraties geweest. Ondanks de beperkende corona maatregelen zijn ook in Nederland velen de straat opgegaan om te demonsteren tegen racisme. Borden met de tekst Black Lives Matter (BLM), maar ook ‘geen racisme in Nederland’, ‘racisme is onmenselijk’ getuigden ervan dat ook in Nederland nog steeds sprake is van racisme. Vooral veel jongeren -zowel zwarte als witte- lieten blijken dat racisme nog steeds een serieus probleem is in ons land. Het klimaat om racisme aan de kaak te stellen lijkt, vergeleken met 30-40 jaar (1980-1990) geleden toen sprake was van een zogeheten eerste antiracisme golf in Nederland, weer gunstig te zijn. Maar of er ook effectieve maatregelen zullen worden getroffen is nog een open vraag.
Tegenwoordig worden berichten en beelden wereldwijd gedeeld door de mogelijkheden van de sociale media, zoals via YouTube, WhatsApp en Facebook. Ook kan men tegenwoordig alles filmen met de mobiele telefoon en over de hele wereld delen alsmede geestverwanten oproepen om te demonstreren en om acties te ondernemen. Mede daardoor is in 2020 sprake van een zogenoemde tweede anti-racisme golf in Nederland. Het besef dat racisme ongewenst is en bestreden moet worden staat dus weer op de politieke agenda. Terzijde: wij gebruiken voor autochtonen in dit kader de term Witten en witte mensen in plaats van de term Blanken en blanke mensen, omdat deze termen tegenwoordig geaccepteerd zijn als eigentijdse aanduidingen. Voorts focussen wij ons in dit artikel vooral op Surinamers in Nederland en de relatie met Suriname.
Smalle en brede definitie
Er lijkt sprake te zijn van een historisch kantelpunt. Minister President Mark Rutte wijzigde onlangs zijn standpunt met betrekking tot de figuur van Zwarte Piet. Hij wijst nu Zwarte Piet af, omdat hij heeft gemerkt dat het kwetsend is voor zijn gekleurde en zwarte medeburgers. Maar hij stelt nog steeds dat hij de figuur van Zwarte Piet niet racistisch vind. Dit standpunt heeft te maken met de definitie die men hanteert met betrekking tot het concept racisme. Over het concept racisme is veel discussie en er bestaan verschillende definities. Dat heeft te maken met wat men noemt ‘definitiemacht’. Wie het probleem definieert bepaalt ook de reikwijdte ervan. Ruwweg kunnen wij een onderscheid maken tussen een smalle en een brede definitie. Degenen die een smalle definitie voorstaan menen dat racisme een opvatting of ideologie is, die stelt dat mensen behorende tot een bepaald ras superieur zouden zijn ten opzichte van mensen van een ander ras. Doorgaans wordt daarbij verondersteld dat het witte ras superieur zou zijn aan het zwarte ras. Men kan mensen discrimineren op grond van ras en dat heet dan rassendiscriminatie. De smalle definitie heeft als nadeel dat het vaak lastig is om te bewijzen dat er sprake is geweest van racisme. Want de dader kan stellen dat hij/zij geen racistische opvattingen huldigt en bijvoorbeeld vindt dat ieder mens gelijkwaardig is. Maar het gaat er niet zozeer om of men wel of geen racistische opvattingen heeft of een racistische ideologie huldigt, maar wat het gevolg is van de bejegening of het handelen. Als de gevolgen racistisch zijn, dan is er sprake van racisme los van de opvatting of ideologie van de dader. Bovendien wordt racisme beperkt tot een individuele daad. Racisme is echter een breder verschijnsel en het betreft ook institutionele praktijken. Dat is dan ook de kern van de brede definitie van racisme.
Ik ben een voorstander van een brede definitie. Ik definieer racisme als een ideologie of opvatting alsmede handelingen, bejegeningen en institutionele praktijken die tot gevolg hebben dat bepaalde groepen mensen en individuen worden achtergesteld en/of geïnferioriseerd op grond van hun vermeende raskenmerken.
Eén menselijk ras
Voor alle duidelijkheid: volgens recente wetenschappelijke inzichten bestaan er geen menselijke rassen. Er is maar één menselijk ras; er zijn wel zogeheten etnische groepen die een aantal kenmerken met elkaar delen. Vaak wordt ook de term bevolkingsgroepen gebruikt. Vroeger werden ten onrechte groepen mensen in rassen onderscheiden en aan de zogenaamde verschillende rassen werden meestal onveranderlijke kenmerken toegekend. Er was bijvoorbeeld een driedeling, namelijk het blanke (witte) ras, het gele ras en het zwarte ras. De huidskleur werd als een onderscheidend kenmerk opgevoerd en vervolgens werd andere kenmerken, zoals intelligentie gekoppeld aan deze ‘rassen’. Het onderscheid in menselijke ‘rassen’ werd echter vanaf de jaren zestig ook als racisme bestempeld. Racisme werd ook gebruikt om bijvoorbeeld de slavernij in Suriname te legitimeren. Zo werd de zwarte of donkere huidskleur als kenmerk van inferioriteit en lelijkheid beschouwd. Hoe lichter gekleurd des te beschaafder en intelligenter men was, zo werd betoogd. Vooral de positie van Zwarte Afrikanen was toentertijd bar slecht en dat werd als bewijs van hun inferioriteit aangevoerd. Dat was eigenlijk tot eind jaren vijftig van de twintigste eeuw het geval. De koppeling tussen intelligentie en huidskleur klopte echter toen al niet helemaal. In India bleek bijvoorbeeld dat in het Zuiden waar de mensen donkerder gekleurd zijn dan in het Noorden, zij gemiddeld even -zo niet intelligenter- waren de mensen in het Noorden.
Cultureel archief
Vooral de nakomelingen van de Zwarte Afrikanen (de slaafgemaakten), namelijk de Afro-Surinamers en Marrons hadden veel last van vooroordelen en negatieve beelden die waren ontstaan door de tijd heen. En met name onder veel witte mensen, maar ook bij leden van andere etnische groepen zijn deze negatieve beelden blijven beklijven en generaties lang doorgegeven. Het feit dat sommige Afro-Surinamers zelf anderen discrimineren en racistisch behandelen doet niks af aan het feit dat zij veel meer last en pijn ervaren van racisme. Daarom reageren zij doorgaans vaak feller op racisme. Dat heeft ook te maken met het slavernijverleden. De Surinaamse cultureel antropologe Gloria Wekker noemde dit het cultureel archief; er bestaan nu eenmaal historisch gefundeerde negatieve beelden die niet snel veranderen. Vooral wanneer de betreffende groep in een inferieure positie blijft, worden deze negatieve beelden niet gecorrigeerd. Pas wanneer bijvoorbeeld een zwarte man als Barack Obama President wordt van Amerika worden door zijn intelligentie en evenwichtig optreden negatieve beelden over zwarte mensen langzamerhand bijgesteld. Beelden over de inferioriteit en gemiddeld lagere intelligentie van Zwarten -dit wordt ook wel biologisch racisme genoemd- zijn door de tijd heen langzamerhand grotendeels gecorrigeerd. Ook beelden over schoonheid in relatie tot de zwarte huidskleur beginnen in de eenentwintigste eeuw te wankelen, doordat bijvoorbeeld Michelle Obama first lady werd. De koppeling tussen zwarte huidskleur en lelijkheid wordt steeds meer betwist en dat heeft ook te maken met emancipatie van Zwarten die vaker machtsposities beginnen te bekleden en in de sport en modebladen figureren.
In dit verband worden ook de zogeheten vooroordelen ontmaskerd. Een vooroordeel is meestal een mening over iemand of een groep mensen. Het gaat bijvoorbeeld over één kenmerk van een stereotype. Een stereotype is een overdreven beeld van een groep mensen dat vaak niet overeenkomt met de werkelijkheid. Het is vaak een vooroordeel of negatief denkbeeld en wordt meestal gebruikt als rechtvaardiging van een bepaalde discriminerende opvatting of actie. Een vooroordeel kan gezien worden als een veelvoorkomende menselijke fout in het denken, redeneren of het nemen van beslissingen. Vooroordelen zijn een menselijk hulpmiddel om een grote stroom aan informatie in pakketten op te slaan in het geheugen. Het is onmogelijk om alle informatie die tot iemand komt individueel te verwerken, daarom worden groepen vaak aan één kenmerk gekoppeld. Daar heeft men een moeilijk woord voor generalisatie. Er wordt bijvoorbeeld als het om racisme gaat dus meestal gegeneraliseerd over zwarte mensen.
Institutioneel racisme
Volgens de brede definitie van racisme bestaan er verschillende vormen van racisme. Wij gaan hier niet verder in op de verschillende vormen. Wij beperken ons tot het noemen van twee vormen van racisme, namelijk het alledaags racisme en het institutioneel of systemisch racisme. Met alledaags racisme wordt bedoeld het racisme dat men ervaart in de alledaagse omgang. Namelijk de racistische bejegening en behandeling die mensen behorende tot een etnische groep ondergaan van de zijde van degenen die menen te behoren tot een superieure etnische groep. Bijvoorbeeld witte verkopers die zwarte klanten vaker verdenken van (neiging tot) diefstal -dat is dus een vooroordeel- en hen extra in de gaten houden. Of een recent voorbeeld: de rapper Akwassi van Ghanese afkomst uitmaken voor Zwarte Piet en vervolgens stellen dat het een grapje was. Terwijl de figuur van Zwarte Piet historisch beschouwd racistische associaties (bijvoorbeeld met een zwarte slaafgemaakte) oproept, wordt gesteld dat de opmerking niet racistisch was bedoeld. Vaak wordt gesteld dat men te overgevoelig reageert op een grapje.
Het zogeheten institutioneel racisme staat voor praktijken, vanzelfsprekendheden en ingesleten gewoonten die tot gevolg hebben dat mensen behorende tot bepaalde etnische groepen in een slechte positie terechtkomen en blijven, maar ook drempels en belemmeringen ervaren om in te stromen en door te stromen in instituties. De manier waarop bijvoorbeeld provincies werven en het principe van degenen die laatst instromen in de arbeidsorganisaties en het eerst weer uitstromen bij bezuinigingen. Deze praktijken zijn niet vanwege racistische opvattingen ontworpen, maar hebben wel het effect dat mensen met een migratieachtergrond worden achtergesteld. Deze instituties moeten worden aangepast aan de verander(en)de samenstelling van de Nederlandse bevolking. Indien dat niet gebeurt dan zal het gevolg zijn dat zijn dat cruciale instituties nog steeds grotendeels wit blijven terwijl omringende samenleving is verkleurd. In het kader van het voorkomen en bestrijden van institutioneel racisme moet dan ook worden gestreefd naar een zo groot mogelijk afspiegeling van de divers samengestelde bevolking. Gedacht kan worden aan het politieapparaat, besturen van belangrijke instellingen, zoals de Tweede Kamer tot bijvoorbeeld het personeel van de provincies.
De multiculturele samenleving
Waarom is in Nederland in 2020 sprake van een historisch kantelpunt met betrekking tot de erkenning van racisme oftewel een tweede antiracismegolf? De Nederlandse samenleving en vooral de grote steden zijn namelijk van kleur veranderd. Volgens de recente gegevens van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) had per 1 juni 2020 bijna een kwart (24,3%) van de Nederlandse bevolking een zogeheten migratieachtergrond –volgens de oude definitie hebben zij een allochtone afkomst. Hierbij zijn geteld degenen die in het buitenland (de eerste generatie) zijn geboren of waarvan tenminste een van de ouders in het buitenland is geboren (de tweede generatie). Dit betekent dus dat de derde generatie -de kleinkinderen- niet worden meegeteld als personen met een migratieachtergrond; zij worden als autochtonen beschouwd. Terwijl velen vanwege hun fysieke kenmerken, zoals huidskleur toch worden onderscheiden en ook gediscrimineerd. Deze zogeheten derde generatie zal in aantal blijven toenemen. Wij kunnen dus stellen –als wij de derde generatie meetellen- dat minstens een kwart van de Nederlanders niet meer tot de categorie witte Nederlanders behoort. Volgens voorspellingen zal het aantal mensen met een migratieachtergrond alleen maar toenemen en het aantal witte Nederlanders afnemen en vergrijzen in Nederland. Bijna een op zeven (13,8%) heeft in 2020 een zogenoemde niet-westerse afkomst; zeg maar een zwarte en gekleurde (niet-witte) afkomst. De mensen met een migratieachtergrond wonen vooral in de grote steden. Er is de laatste tijd meer vermenging tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Witte en zwarte jongeren hebben allerlei relaties en vriendschappen variërend van de muziekscene tot in de sportwereld. Nederland is dus feitelijk een multiculturele samenleving geworden en bestrijding van racisme staat nu prominent op de politieke agenda. Alvorens in te gaan op welke maateregelen nodig zijn om racisme te voorkomen te bestrijden is een korte historische analyse nodig.
Eerste antiracisme golf
Tot en met begin jaren zeventig waren de aantallen mensen met een niet-westerse i.c. Surinaamse migratieachtergrond vrij klein in Nederland. Surinamers werden toentertijd vaak aangeduid als landgenoten uit de West, omdat Suriname op grond van het zogeheten Statuut sinds 1954 een Rijksdeel was geworden van het Koninkrijk der Nederlanden. Vaak werden zij als Rijksgenoten vriendelijk bejegend. Veel Surinamers in Nederland waren toen goed geschoold en er woonde ook een groep verpleegkundigen en studenten. Er was ook een kleine groep arbeiders, muzikanten en werklozen. Sommigen waren ook actief in de criminaliteit of in de prostitutie. Er was toen ook al racisme in Nederland en af en toe werden er racistische opmerkingen gemaakt over Zwarten. Maar vanaf 1973 toen de immigratie van Suriname in Nederland begon aan te zwellen kwam het racisme veel meer in beeld. Surinamers concentreerden zich in de grote steden en werden steeds meer zichtbaar in het straatbeeld. Raciale discriminatie bij huisvesting, op de arbeidsmarkt en in discotheken, maar ook in de dagelijkse omgang (alledaags racisme) nam toe. Er werden grappen gemaakt over de luie Surinamers en WW (profiteurs van werkloosheidsuitkeringen), het Surinaams accent werd geïmiteerd en racistische statements gedeeld, zoals bijvoorbeeld ”stuur de Surinamers in een lekkende schuit de Noordzee op”. De politicus Joop Glimmerveen wilde de Nederlandse straten ‘blank houden’ en de immigratie uit Suriname stoppen.
Wakamans
Een deel van de Surinaamse jongemannen waren drugsverslaafd en hielden zich vaak op luidruchtige wijze op voor de tropische winkels en uitgangscentra in de grote steden. Meestal waren het zogeheten wakamans die niet wilden werken, maar liefst ‘hosselden’. Dat wil zeggen op (semi) illegale wijze inkomsten verwierven, zoals het handelen in drugs en ’helen’(verkopen van gestolen goederen). Deze jongemannen veroorzaakten veel maatschappelijke overlast en bepaalden grotendeels het negatieve imago van Surinamers. Eind jaren tachtig verdween een groot deel deze groep wakamans uit beeld en het imago van Surinamers begon daarna te verbeteren. De Surinaamse voetballers en entertainers hebben daarbij een belangrijke rol gespeeld.
Tegen het heersende racisme werd door activisten al in de jaren zeventig stelling genomen. Vooral in de jaren tachtig waren er demonstraties en acties tegen het weigeren van Surinamers en andere Gekleurden bijvoorbeeld bij de ingang van discotheken. Racisme en discriminatie werden bespreekbaar gemaakt. Zoals eerder gezegd kwam toen de eerste antiracisme golf in Nederland op gang. Vermeldenswaard is de racistische moord die in 1983 plaatsvond.
Kerwin Duinmeijer was een Nederlandse tiener van Antilliaanse afkomst die werd vermoord bij zinloos geweld. In de nacht van 20 op 21 augustus 1983 vond in de Damstraat in Amsterdam een steekpartij plaats. De 15-jarige Antilliaan Kerwin Duinmeijer raakte daarbij ernstig gewond. Hij overleed enkele uren later in een ziekenhuis aan bloedverlies. De dader was de 16-jarige skinhead Nico Bodemeijer. Omdat tijdens het incident door Bodemeijer racistische taal werd geuit, werd er door activisten verondersteld dat racisme een rol heeft gespeeld. Niettemin stelde de rechter in haar vonnis dat het niet aannemelijk is geworden dat racisme het wezenlijk motief voor de daad is geweest. Hoewel het nog steeds een twistpunt is, wordt algemeen aangenomen dat racisme een grote rol speelde bij zijn moord.
Vermeldenswaard is dat In de jaren tachtig de Nederlandse politieke elite bereid was veel geld te investeren om de positie van Surinamers en andere niet-westerse groepen te verbeteren. Er kwam een zogeheten minderhedenbeleid tot stand. Organisaties van Surinamers en zogeheten welzijnsinstellingen floreerden als gevolg van subsidies die ze van de overheid ontvingen. Er werden ook functies gecreëerd om het (etnische) minderhedenbeleid te coördineren in de verschillende steden.
Ik heb toentertijd een rol gespeeld als activist en onderzoeker. Ik werd gediscrimineerd in 1983 door de gemeente Amsterdam bij mijn sollicitatie als beleidsmedewerker Etnische Minderheden. De toenmalige Amsterdamse wethouder R. Walraven heeft na het onderzoek naar ‘het geval Choenni’ het personeelsbeleid gewijzigd.(zie: Meindert Fennema, Rectificatie van achterstand of rectificatie van achterstelling in: Tijdschrift Komma, nummer 1, 1985). Ik heb echter later geen baan bij de gemeente Amsterdam aanvaard, maar er konden daarna wel etnische minderheden instromen en doorstromen op hogere functies bij de gemeente Amsterdam.
De Rijksoverheid bleek ook bereid te zijn om racisme aan te pakken en een Landelijk Bureau te subsidiëren om racisme te voorkomen en te bestrijden. Op lokaal niveau werden ook zogeheten anti-discriminatie bureaus (ADB’s) opgericht, die werden gesubsidieerd.

LBR Bulletin
Landelijk Bureau Racismebestrijding
In 1985 werd het Landelijk Bureau Racismebestrijding (LBR) opgericht, dat gesubsidieerd werd door het Ministerie van Justitie Het LBR was klein bureau bestaande uit een directeur, enkele juristen, twee voorlichters en wetenschappelijk onderzoeker.
Ik werd aangesteld als de wetenschappelijk onderzoeker. In december 1991 verliet ik het LBR om te promoveren aan de Universiteit van Utrecht op een onderzoek naar dienstplichtigen in de Nederlandse krijgsmacht. In mijn periode bij het LBR heb ik ondermeer een geruchtmakend onderzoek samen met prof. Frank Bovenkerk en Rogier Den Uyl (ja, een zoon van voormalig Minister President Joop Den Uyl) verricht naar discriminatie bij uitzendbureaus. Ik werd geïnterviewd op de Nederlandse televisie en schreef samen met anderen de eerste anti-discriminatie code. Later werden ook anti-discriminatiecodes voor verschillende branches opgesteld. Er waren ook onderzoeken, die niet werden gepubliceerd, zoals bij winkelbedrijven. Samen met het filiaal voor grote winkelbedrijven werden de cijfers inzake ondervertegenwoordiging gebruikt om een beleid te voeren om meer etnisch divers personeel aan te stellen. Dat gebeurde ook naar aanleiding van klachten bij bijvoorbeeld vliegtuigmaatschappijen. Een aansprekend project was het opstellen van richtlijnen bij het toepassen van psychologische tests die nadelig bleken uit te pakken voor allochtonen.
Het LBR heeft verschillende onderzoeken gedaan, zoals ook bij gemeenten en maatregelen voorgesteld. Er zijn ook juridische maatregelen voorgesteld, zoals een wettelijk regeling voor rapportage over het personeelsbestand van arbeidsorganisaties en een plan voor 60.000 banen voor allochtonen. Veel van deze voorstellen zijn gerealiseerd, zij het in afgezwakte vorm, zoals de Wet Bevordering Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen (WET BEAA). Sommige maatregelen bleken effectief te zijn en andere minder. Uitgebreide informatie hierover te vinden in het tijdschrift LBR bulletin, periode1985-1995.
Hij zij ook vermeld dat als gevolg van zogenoemde EMO (Etnische Minderheden bij de Overheid) plannen het personeelsbestand van de verschillende ministeries etnisch divers werd. Er moest jaarlijks worden gerapporteerd aan de hand van streefcijfers hoe groot het aandeel etnische minderheden was. Ook in bepaalde gemeenten was gaandeweg sprake van een etnisch divers personeelsbestand. Provincies en andere overheidsaanstellingen, zoals Waterschappen bleven echter grotendeels een wit personeelsbestand behouden. De politie voerde met vallen en opstaan een intercultureel c.q. diversiteitsbeleid. Er ontstonden bureaus voor Intercultureel Management (ICM) en multiculturele management (MCM). En er waren voorlichtingsacties om tolerantie te bevorderen en racisme te voorkomen.
Multicultureel drama?
Het concept multiculturele samenleving als ideaal in de betekenis dat de verschillende culturen een verrijking zijn voor de Nederlandse samenleving en culturele diversiteit moest worden weerspiegeld in de instituties van samenleving werd toen gepromoot. Maar er ontstond weerstand tegen dit ideaal en tegen de getroffen maatregelen bij een deel van witte bevolking die zich bedreigd voelde. Er werd gezegd dat er sprake was van ‘witte terugslag’ of een ‘conservatieve tegenreactie’ aan het eind van twintigste eeuw. Ook de latere Minister President Mark Rutte bleek geen voorstander te zijn van de multiculturele samenleving als ideaal. Er ontstond vooral veel weerstand, omdat sommige activisten wilden dat de overheden het behoud van culturele eigenheid moest ondersteunen en zelfs moest subsidiëren. Voorts wezen de critici er op dat vanwege culturele diversiteit in verschillende landen etnische spanningen waren en soms zelfs burgeroorlogen. Er werd daarom sterk gepleit voor meer aanpassing, gemeenschappelijkheid en het overnemen van de dominante waarden. Op sommige punten had men wel gelijk. De gelijkwaardigheid van man en vrouw, geen discriminatie van homoseksuelen en de scheiding van kerk en staat moest worden gerespecteerd. Want bepaalde radicale moslims stelden zich intolerant op en hun imams predikten haat tegen de in hun ogen ongelovigen (kafirs). Er was ook sprake van een oververtegenwoordiging van allochtone jongeren in de criminaliteit en de onderwijsprestaties van allochtone leerlingen lieten te wensen over. De publicist Paul Scheffer schetste in het jaar 2000 daarom een somber beeld in een geruchtmakend essay getiteld multicultureel drama. In de krant NRC stelde hij ondermeer:
Want waarom wordt er niet in veel dwingender termen gesproken over het achterblijven van hele generaties allochtonen en over de vorming van een etnische onderklasse? Zo energiek als `de sociale kwestie’ van weleer te lijf is gegaan, zo aarzelend wordt nu omgegaan met het multiculturele drama dat zich onder onze ogen voltrekt.
Scheffer stelde verder dat het huidige beleid van ruime toelating en beperkte integratie de ongelijkheid vergroot en bijdraagt tot een gevoel van vervreemding in de samenleving. De tolerantie kreunt onder de last van achterstallig onderhoud en Scheffer concludeerde dat het multiculturele drama dat zich voltrekt de grootste bedreiging voor de maatschappelijke vrede in Nederland was.
Verschillende maatregelen werden teruggedraaid en het LBR kreeg een andere naam, namelijk Artikel 1. Later werd het opgeheven en de taak van racismebestrijding werd opgenomen in een Commissie Gelijke Behandeling (CBG) dat zetelde in Utrecht. Tegenwoordig heet dat Commissie Mensenrechten (CRM), maar deze Commissie heeft nauwelijks racisme bestreden. Ook de regionale antidiscriminatiebureaus (ADB’s) die bestonden werden opgeheven. In de gepolariseerde sfeer rond de eeuwwisseling werd racisme in Nederland nauwelijks meer aan de orde gesteld.

Aanslag op 11 september 2001 Twin Towers in New York.
Islamitisch extremisme
Op de koop toe vonden grote terroristische aanslagen plaats op 11 september 2001 (9/11) in New York, gepleegd door moslimextremisten. Vervolgens werd ook in Nederland het maatschappelijk debat gedomineerd door de opkomst van de radicale politieke Islam en de angst voor terrorisme. Dit werd als het ware de doodsteek aan het landelijke integratiebeleid gericht was op positieverbetering en bestrijding van racisme. Het ideaal van de multiculturele samenleving was al opgegeven. De integratie moest nu worden omgebogen naar aanpassing en verplichte inburgering. Religieuze polarisatie stak de kop. De dood van de criticus van de radicale Islam, Pim Fortuin in 2002 en de dood van de filmer Theo Van Gogh in 2004 door een moslim extremist, vergrootte nog meer de angst voor de extremistische Islam. In 2006 kwam de Partij Voor de Vrijheid (PVV) op en de doodbedreigingen aan het adres van PVV leider Geert Wilders verscherpte de etnische tegenstellingen. Wilders zelf gooide olie op het vuur door de Islam als een intolerante ideologie te portretteren en de Koran als een fascistisch boek te beschouwen. Door de terroristische aanslagen die daarna werden gepleegd in naam van de Islam op verschillende plekken in de wereld bleef ook in Nederland de focus op problematisering van de multiculturele samenleving. De oververtegenwoordiging van Marokkaanse en Antilliaanse jongeren in de criminaliteit en het islamitische extremisme bleven de belangrijkste thema’s. Het besef groeide dat men te toegeeflijk was geweest tegenover radicale imams. De invloed van de zogeheten salafistische stroming die mensen wil dwingen om zich te bekeren tot de Islam en een parallelle islamitische samenleving voorstaat met eigen wetten (de sharia) baarde zorgen.
Gelukkig vonden in Nederland echter geen grote terroristische aanslagen plaats mede dankzij de alertheid van de AIVD (Algemene Informatie en Veiligheidsdienst). De laatste jaren lijkt de angst voor terreur afgenomen. De discussie over racisme werd evenwel op de achtergrond gedrongen niet alleen door angst voor de radicale Islam, maar ook de zorgen over voortgaande immigratie. Recentelijk is de partij Forum voor Democratie (FvD) opgekomen als anti-immigratiepartij die met quasi-racistische opvattingen over het redden van de Borealen (Noorderlingen) de verdere verkleuring van Nederland tot staan probeert te brengen. Al met al zijn partijen die tegen voortgaande immigratie zijn, sterker geworden in Nederland. Het zal daarom lastiger worden om vergeleken met 30 -40 jaar gelden effectieve maatregelen tegen racisme in te voeren.
Historische omslag in 2020
Tegelijkertijd moeten wij vaststellen dat op enkele terreinen er sprake is van vooruitgang op het terrein van integratie. De onderwijsprestaties van leerlingen van niet-westerse afkomst zijn aanzienlijk verbeterd en ook het gemiddeld opleidingsniveau is verhoogd. In verschillende sectoren en in het bijzonder in het bedrijfsleven is er nu meer etnische diversiteit. Ook wat betreft het samenleven, gaat het relatief goed en er zijn geen zwarte getto’s ontstaan, zoals werd gevreesd. Evenmin zijn er rassenrelen geweest en er bestaat geen grote etnische onderklasse. Er zijn nog steeds problemen met een groep overlast veroorzakende Marokkaanse jongemannen en hun overmatige vertegenwoordiging in de criminaliteit, maar de grote groep Marokkanen is op verschillende terreinen succesvol, zoals in de politiek en in de culturele sector. Al met al blijkt dus dat na 20 jaar de voorspelling van Scheffer te somber was; er is geen sprake is van een multicultureel drama in Nederland. Nederland is een diverse samenleving geworden, waar er sprake van is culturele diversiteit. Ondanks afwijzing van de multiculturele samenleving als ideaal heeft de multiculturele samenleving de afgelopen samenleving toch vorm gekregen. Niet alleen in getalsmatig opzicht -dus in feitelijke zin- maar ook in cultureel opzicht.
Ruim 30 jaar geleden was de verantwoordelijke politieke elite van Nederland wel bereid om maatregelen te treffen om racisme te voorkomen en te bestrijden. Er zijn nu commissies ingesteld die volgend jaar moeten rapporteren hoe racisme te bestrijden. Het gaat zowel om alledaags racisme als institutioneel racisme. Racisme in de sport, zoals witte toeschouwers die apengeluiden maken tijdens voetbalwedstrijden doelend op zwarte voetballers dienst bijvoorbeeld zwaar bestraft te worden. Het geven van hoge straffen en boetes voor racistisch optreden, zoals dat in de Verenigde Staten gebeurt, blijkt effectief te zijn. Het bewijzen van racisme blijkt echter heel lastig vanwege de verschillende definities die gebruikt worden. In de Verenigde Staten wordt de bewijslast omgekeerd: de beklaagde/beschuldigde moet bewijzen dat er geen sprake was van racistische discriminatie. De maatregelen die in de jaren tachtig en negentig zijn getroffen en die wel succes hebben gehad zouden opnieuw moeten worden ingevoerd. Natuurlijk in een eigentijdse vorm. Het zou jammer zijn deze maatregelen te negeren en pogen opnieuw het wiel uit te vinden. Maar het politieke klimaat is nu veranderd en er wordt sterk rekening gehouden met de anti-immigratiepartijen, zoal de PVV en Forum voor Democratie. Het is dus de vraag of de politieke elite genegen zal zijn om effectieve maatregelen in te voeren.
Relatie met slavernijverleden
Op het terrein van racisme en racismebestrijding in Nederland is echter nog een bijzondere dimensie waar rekening mee moet worden gehouden. Dat is het slavernijverleden van Nederland in relatie tot Suriname en Antillen. De nazaten van de Surinaamse en Antilliaanse slavernij wonen in grote aantallen in Nederland. Zij vragen terecht om een effectieve aanpak van racisme. Voor hen is racisme juist extra pijnlijk ook vanwege de gevolgen van deze slavernij en in het bijzonder ook de negatieve beelden over Zwarten die tot op de dag van vandaag een rol spelen. De UNESCO, een organisatie van Verenigde Naties heeft mede daarom de periode 2015-2024 uitgeroepen tot het decade van mensen van Afrikaanse afkomst. Er wordt speciale aandacht gericht op de afstammelingen/nazaten van de zogeheten trans-Atlantische slavernij. De afstammelingen wonen in Noord-Amerika, het Caribisch gebied en Zuid-Amerika, maar bijvoorbeeld ook in Groot Brittanië en in Nederland. De Unesco stimuleert de regeringen van deze landen om financiële middelen ter beschikking te stellen en aandacht te besteden aan deze groepen ter verbetering van hun positie. In Nederland is bijvoorbeeld in 2017 onderzoek gedaan naar Afro-Surinamers en de zogeheten Afrofobie, namelijk specifiek het racisme tegen mensen van Zwarte Afrikaanse afkomst.
Excuses en ereschuld
Tenslotte verdient in dit kader de relatie met Suriname ook aandacht. Suriname is een creatie van Nederland. Na de verovering in 1667 werd Suriname in 1683 bezit van de Geoctroyeerde Sociëteit van Suriname bestaande uit de Stad Amsterdam, de West-Indische Compagnie en de rijke Zeeuwse familie Van Sommelsdijck. Later werd Suriname bezit van de Nederlandse Staat. De stad Amsterdam heeft geld verdiend aan Suriname en aan de slavernij. De gemeente Amsterdam zal een slavernijmuseum inrichten en is voornemens wel excuses aan te bieden voor de slavernij. Maar de Nederlandse Staat heeft weliswaar spijt betuigd, maar weigert nog steeds bij monde van Minister President Rutte om excuses aan te bieden. Wel is aangekondigd dat 2023 als het 160 jaar geleden zal zijn dat de slavernij in Suriname en op Antillen werd afgeschaft een herdenkingsjaar zal zijn. Het is te hopen dat dan wel excuses zullen worden aangeboden. Trouwens veel West-Afrikanen waren destijds slavenhalers, in het bijzonder de lokale vorsten en vooral degenen behorende tot de stam Ashanti (in Ghana). Zij verkochten en/of ruilden krijgsgevangen en roofden Afrikanen voor geweren, kruit, spiegels en kralen. Net zoals de huidige witte Nederlanders zijn ook de huidige West Afrikanen niet persoonlijk verantwoordelijk voor de slavernij. Maar de Staten zijn dat wel. Het zou goed zijn dat Ghana en andere West-Afrikaanse Staten ook hun excuses aanbieden.
Tot slot moet worden vastgesteld dat Nederland richting Suriname een ereschuld heeft en dat compensatie nodig is. Nu in Suriname een nieuwe regering zetelt en de verhoudingen zullen worden genormaliseerd en geïntensiveerd, biedt dat goede mogelijkheden om de ereschuld in te lossen. Juist op terreinen waar Nederland in uitblinkt, kan Suriname ondersteuning worden geboden. Nederland is wereldberoemd om waterbeheer. Bring The Dutch in, zegt men als er overstromingen en waterbeheer problemen zijn. Welaan: in Suriname zijn in het bijzonder in Groot Paramaribo zijn nog steeds grote en hardnekkige problemen met waterstaat en waterbeheer. Nederland kan om te beginnen een onderhoudsarm waterbeheersysteem opzetten en renovatie van het gebouwde erfgoed in Paramaribo ter hand nemen om de gedeelde geschiedenis met Suriname te conserveren.
Chan Choenni werkte van 1985 -1990 bij het Landelijk Bureau Racismebestrijding (LBR) en was vanaf 1999 ruim 11 jaar beleidsambtenaar Integratiebeleid bij de Rijksoverheid.
Eerder verschenen in Dreamz World, september 2020 (licht herziene versie)
Prof. dr. Chan Choenni ontving voor zijn strijd tegen racisme en voor integratie alsmede voor zijn werkzaamheden als vrijwilliger in besturen en adviesraden op 27 april 2020 de onderscheiding Ridder in de Orde van Oranje Nassau.

Ramon Ramsodit die de decoratievoordracht deed, spreekt Chan Choenni in de Grote kerk te Haarlem na de plechtigheid.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Nederland
De emigratie van Javanen van Ind(ones)ië naar Suriname – Chan E.S. Choenni
Tussen 1890 en 1939 zijn in totaal 32.956 Javanen als contractarbeiders vanuit Indonesië met schepen aangevoerd in Suriname. Het overgrote deel was afkomstig van het overbevolkte eiland Java, dat onderdeel was van de toenmalige kolonie Nederlands-Indië. De belangrijkste reden om de emigratie van Javanen naar Suriname in gang te zetten, was dat de Britse regering steeds striktere controle eiste op de behandeling van Hindostaanse contractarbeiders. Deze Hindostanen waren Britse onderdanen en genoten de bescherming van de Britse regering en er was een Britse consul in Paramribo die zich kritisch opstelde tegen de plantage-eigenaren. De Hindostaanse contractarbeiders waren zeer ijverig, maar bleken zich niet dociel te gedragen. Er waren opstanden geweest, waaronder de grote opstand op plantage Zorg en Hoop in 1884 waarbij 7 doden waren te betreuren. De plantage-eigenaren en de Nederlandse regering vreesden dat de Britse regering net als eind 1874 de Hindostaanse immigratie -tijdelijk- zou stopzetten. De Surinaamse plantages hadden echter continu nieuwe arbeidskrachten nodig. Want veel Afro-Surinaamse arbeidskrachten vertrokken naar Paramaribo waardoor het aantal arbeiders op de plantages gaandeweg verminderde. Bovendien liep het vijfjarig contract van opeenvolgende lichtingen contractarbeiders telkens af. Vooral in de moderne suikerplantage Mariënburg was veel geld geïnvesteerd. Deze grote plantage bracht niet alleen veel geld op voor de eigenaar, de Nederlandsche Handel Maatschappij ((NHM), maar via de belastingen ook voor de Surinaamse staat. Suriname had jaarlijks te kampen had met grote begrotingstekorten en deze inkomsten waren hard nodig.

Javaanse contractarbeiders, koeliedepot te Combé, Paramaribo (1894)
Al eerder was geopperd om Javaanse contractarbeiders aan te trekken voor Suriname, maar deze plannen werden afgewezen; sommige ‘deskundigen’ meenden bijvoorbeeld dat Javanen minder ijverig waren dan Hindostanen. Maar in 1890 kreeg de NHM (voorloper van ABN Amro) toch toestemming van de Nederlandse regering om Javaanse contractarbeiders te rekruteren op Java. Op 21 mei 1890 vertrok een groep Javaanse contractarbeiders van het eiland Java, hoofdzakelijk afkomstig uit Soerakarta (tegenwoordig Solo), richting Suriname aan boord van het schip Prins Willem II. De groep van 94 Javaanse contactarbeiders kwam na een reis van 70 dagen op 9 augustus 1890 aan in Suriname. Deze datum wordt ook als markering gebruikt voor de herdenking en viering van de Javaanse immigratie. Zij werden tewerkgesteld op de plantage Mariënburg in het district Commewijne. Het waren arme boeren die bereid bleken te willen emigreren van het dichtbevolkte platteland van Java. Het experiment met de eerste groep Javaanse contractarbeiders bleek succesvol.
Zware levensomstandigheden in Java
Maar pas na ruim drie jaar kwam de tweede groep rechtstreeks vanuit Indonesië in juni 1894 in Suriname aan. Het betrof nu een grotere groep Javaanse contractarbeiders. Er waren 612 Javanen aan boord gegaan van het stoomschip Voorwaarts. Onderweg stierven echter 32 van hen en voorafgaand aan de ontscheping in Paramaribo stierven nog eens 16. Daarnaast werden 200 mensen zwaar ziek in het militair hospitaal opgenomen en na genezing alsnog te werk gesteld. Latere transporten hadden echter niet meer zo’n hoog sterftecijfer. Maar de lange zeereis werd in twee etappes afgelegd, namelijk van Indonesië naar Amsterdam en daarna van Amsterdam naar Paramaribo. Er werd beweerd dat de Nederlandse koloniale regering de Javanen had ’geronseld’ om ze aan het werk te zetten op de Surinaamse plantages. Deze Javaanse contractarbeiders vertrokken echter om uiteenlopende redenen naar Suriname. Er waren vele individuele redenen om naar Suriname te emigreren. Velen waren ontevreden met de zware levensomstandigheden op Java en op zoek naar een beter bestaan. Sommigen waren voortvluchtig of hadden schulden; anderen vertrokken uit zucht naar avontuur of om verboden liefdes waar te maken. En een aantal vrouwen werden gekidnapt. Later emigreerden Javanen in navolging van al in Suriname aanwezige familie, dat staat bekend als de zogeheten kettingmigratie. Een belangrijke factor lijkt ook te zijn geweest de valse beloften van de wervers. Deze werden betaald per aangeworven arbeider. Zij gaven vaak onjuiste informatie en een te positieve voorstelling van zaken. Zo vertelden zij aan potentiële arbeiders dat de reis niet al te lang zou duren, het werk niet erg zwaar zou zijn en zij als rijke lieden terug naar huis zouden keren.
Niettemin waren levensomstandigheden in het vruchtbare en dunbevolkte land Suriname voor veel Javanen beter dan op Java, waar de uitbuiting door de Nederlanders en ‘inlandse hoofden’ (zie het bekende boek Max Havelaar van de schrijver Multatuli) grove vormen had aangenomen. De betere levensomstandigheden in Suriname zijn een belangrijke (pull) factor geweest. Er zijn overigens geen grote opstanden geweest van Javaanse contractarbeiders in Suriname.
Betovering?
Een groot aantal van de contractarbeiders gaf later aan door de wervers betoverd te zijn. Maar deze ‘betovering’ kan hoogstwaarschijnlijk een rationalisatie achteraf zijn geweest, zoals de Hindostaanse mythe over misleiding (bharmai deis) en Sriram Desh in verband met hun immigratie. Er bestaan enkele studies over de Javaanse immigratie zoals van J. Ismaël (1949), Parsudi Suparlan (1976) en Rosemarijn Hoefte (1998). Maar een uitgebreide een diepgaande studie zoals dat over Hindostaanse immigratie (zie: De Klerk 1953 en Choenni 2016) en hun integratie i.c. integratiestijl in Suriname is verricht, ontbreekt vooralsnog.
Ik ben voornemens om in 2021 te starten met een onderzoek naar de Javaanse immigratie in Suriname, nadat ik het onderzoek naar de geschiedenis van de Afro-Surinamers 1863-1963 in 2020 heb afgerond.
Een bekend wervingsagentschap op Java was tot 1921 de N. V. Soesman’s Emigratie-, Vendu- en Commissiekantoor gevestigd te Semarang en daarna nam de Vereeniging Algemeen Delisch Emigratiekantoor te Medan de werving over. De Javaanse contractarbeiders moesten instemmen met hun contract en daarna gingen zij naar een van de vertrekplaatsen in Batavia (later Jakarta), Semarang of Tandjoeng Priok. Daar wachtten zij hun vertrek af in een depot, waar zij werden geregistreerd en gekeurd. Zij moesten ook hun contract ondertekenen en waren gebonden aan de verplichtingen, waaronder vijf jaar arbeid in Suriname. De depots op Java waren in het begin veel slechter geoutilleerd dan in India. Daarom is in 1902 is de gepensioneerde Majoor P. Wiersma vanuit Java naar India geweest om uitgebreid de werving en het contractarbeid systeem te onderzoeken. Hij heeft ondermeer het Suriname depot in Calcutta, maar ook het binnenland van India bezocht en een rapport daarover geschreven. Dit heeft mede ertoe geleid dat de werving en de omstandigheden in de depots op Java beter werden.
Zoals gezegd werd het vervoer van de Javaanse immigranten na 1894 (het derde transport dus) in twee etappes uitgevoerd. Men bracht hen in kleine groepen vanuit Nederlands-Indië naar Amsterdam en van Amsterdam groepsgewijs naar Paramaribo. Tot 1914 was er in de regel sprake van telkens twee schepen, namelijk het schip dat de route Java – Amsterdam aflegde en het schip dat de Javaanse immigranten van Amsterdam naar Suriname bracht. Vanaf 1917 zijn 33 scheepstransporten met Javanen uitgevoerd met meestal modernere stoomschepen van Java rechtstreeks naar Suriname. Er werden ongeveer 600 – 700 immigranten vervoerd per scheepstransport. Het laatste schip Kota Gede heeft zelfs 990 Javaanse immigranten aangevoerd.

Wij zien ook dat de Javaanse contractarbeiders veel beter gekleed waren dan de Hindostaanse contractarbeiders.
Deze schepen waren over het algemeen ook moderner en sneller dan de schepen waarmee de Hindostaanse contractarbeiders naar Suriname kwamen; al was de afstand die de Javanen hebben afgelegd veel groter. Bovendien heeft een groot deel van de Hindostanen de lange zeereis met grote zeilschepen gemaakt. En in ieder geval waren de condities op de stoomschepen veel beter dan op de kleinere zeilschepen waarmee de tot slaafgemaakten die geketend zijn vervoerd naar Suriname.
Wij moeten daarom in het oog houden dat het gaat om verschillende opeenvolgende historische perioden en veranderende omstandigheden wat betreft de migratie naar Suriname van de verschillende bevolkingsgroepen. Bij de geschiedenis van de Surinaamse bevolkingsgroepen moeten wij dus hiermee rekening houden, want deze verschillen hebben ook gevolgen gehad voor de integratiestijlen van deze groepen in de Surinaamse samenleving.
Scheepstransporten
Er zijn ongeveer 84 scheepstransporten van Javanen geweest naar Suriname gedurende 49 jaren (1890 – 1939). In bepaalde jaren zijn er meerdere transporten geweest zoals uit de onderstaande tabel blijkt.
De aankomstdatum in Suriname, de lijst van schepen en het contractnummer van Javanen
Aankomstdatum | Scheepsnaam | Contractnummer |
09/08/1890 | Prins Alexander & Prins Willem II | S 1-94 |
16/06/1894 | s.s. Voorwaarts | W1-556 |
05/05/1897 | s.s. Sumatra & Koningin Wilhelmina Prins Willem IV |
Z 1-916 |
18/07/1898 | Burg. Den Tex & Oranje Nassau Prinses Amalia & Prins Willem IV, Prins Willem & Prins Frederik Hendrik |
AA 1-560 |
19/10/1899 | s.s. Prinses Amalia & Prins Willem I | BB 1-55 |
17/06/1900 | s.s. Koning Willem I & Prins Willem I, Prinses Sophia & Prins Willem IV, s.s. Floris & Prins Willem II, Koningin Regentes & Oranje Nassau, Prins Alexander & Prins Willem III & Prins Frederik Hendrik, s.s. Bali & Prins Maurits, s.s. Soembawa & Prins Willem IV |
CC 1-1375 |
01/07/1901 | s.s. Madura & Prins Willem II s.s. Koning Willem II & Oranje Nassau, s.s. Malang & Prins Willem III, Prins Hendrik & Prins Frederik Hendrik, s.s. Koning Willem I, Prins Frederik, s.s. Ardjoenno & Prins Willem V, Koning Willem III & Prins Willem II |
DD 1-1326 |
01/08/1902 | s.s. Timor & Prins Willem III | EE 1-231 |
18/07/1903 | s.s. Ambon, Prins Willem II & Prins Willem III,
s.s. Timor, s.s. Prins Willem IV |
FF 1-608 |
13/08/1904 | s.s. Floris & Prins Willem V | GG 1-170 |
24/09/1904 | s.s. Ambon & Prins der Nederlanden | KS 1-77 |
02/07/1905 | s.s. Ambon & Prins Frederik Hendrik, s.s. Soembawa & Prins Willem I, s.s. Bali & Prins der Nederlanden |
HH 1-526 |
30/07/1906 | s.s. Madura & Prins der Nederlanden,
s.s. Ambon & Prins Willem II |
II 1-384 |
16/06/1907 | s.s. Ambon & Prins Maurits, s.s. Floris & Prins Frederik Hendrik, s.s. Besoeki & Prins Willem II, s.s. Djokja & Prins Willem I & Prins Maurits |
JJ 1-1250 |
13/01/1908 | s.s. Sumatra & Prins Willem IV, s.s. Malang & Prins Frederik Hendrik, s.s. Solo & Prins Willem I, s.s. Bali & Prins der Nederlanden, s.s. Kediri |
KK 1-944 |
16/06/1909 | s.s. Kediri & Prins Frederik Hendrik, s.s. Banda & Prins Willem I & Prins Maurits |
LL 1-648 |
26/07/1910 | s.s. Solo & Prins der Nederlanden s.s. Madura & Prins Willem IV |
MM 1-471 |
25/06/1911 | s.s. Medan & Prins Willem I s.s. Bali & Prins Frederik Hendrik |
OO 1-487 |
20/07/1913 | s.s. Djebres & Prins Willem I s.s. Bali & Prins Frederik Hendrik |
PP 1-378 |
28/09/1914 | s.s. Besoeki & Oranje Nassau | QQ 1-173 |
10/01/1917 | s.s. Rotti | TT 1-592 |
28/04/1917 | s.s. Buitenzorg | TT 593-1187 |
23/08/1918 | s.s. Sitoebondo | UU 1-604 |
25/12/1918 | s.s. Karimata | UU 605-1174 |
20/05/1919 | s.s. Djember | VV 1-545 |
22/06/1919 | s.s. Karimoen I | VV 546-854 |
18/10/1919 | s.s. Rotti II | VV 855-1476 |
22/12/1919 | s.s. Madioen I | VV 1477-2123 |
11/02/1920 | s.s. Karimoen II | WW 1-619 |
27/03/1920 | s.s. Merauke I | WW 620-1390 |
26/04/1920 | s.s. Buitenzorg II (Bogor) | WW 1391-2098 |
06/06/1920 | s.s. Roti III | WW 2099-2851 |
28/08/1920 | s.s. Madioen II | WW 2852-3553 |
25/02/1922 | s.s. Banda | YY 1-776 |
26/08/1922 | s.s. Madioen III | YY 777-1970 |
16/09/1923 | s.s. Chenab | ZZ 1-657 |
01/10/1924 | s.s. Simaloer I | AB 1 – 625 |
27/11/1924 | s.s. Buitenzorg III | AB 625-1135 |
17/06/1925 | s.s. Blitar | AC 1-587 |
13/09/1925 | s.s. Samarinda | AC 588-1169 |
24/10/1925 | s.s. Karimoen III | AC 1170-1713 |
24/05/1926 | s.s. Sitoebondo | AD 1-640 |
30/09/1926 | s.s. Krakatau | AD 641-1394 |
18/07/1927 | s.s. Kangean | AE 1 – 938 |
24/09/1927 | s.s. Madioen IV | AE 939-1724 |
18/06/1928 | s.s. Sembilan | AF 1-779 |
18/08/1928 | s.s. Merauke II | AF 780-1391 |
07/10/1928 | s.s. Simaloer II | AF 1392-2053 |
11/11/1928 | Buitenzorg IV | AF 2054-2323 |
09/05/1929 | s.s. Djambi | AG 1-526 |
07/07/1929 | s.s. Simaloer III | AG 527-837 |
15/09/1930 | s.s. Djember | VI 1-522 |
17/09/1930 | s.s. Simaloer IV | VI 523-977 |
13/12/1939 | s.s. Kota-Gede | KG 1-990 |
Bron: Gahetna gebaseerd op Immigratieregisters CBB Paramaribo.
Wij zien dat bepaalde schepen meerdere malen Javanen naar Suriname hebben getransporteerd. Bijvoorbeeld de Prins Willem II en Prins Fredrik Hendrik in de periode tot 1914 via Amsterdam. Van de rechtstreekse zeereizen naar Suriname die vanaf 1917 zijn ondernomen, zijn bijvoorbeeld de schepen Madioen (1919, 1920, 1925, 1928), Simaloer (1924, 1928, 1929, 1930) en Buitenzorg (1917, 1920, 1924, 1928)viermaal in Suriname aangekomen met Javaanse immigranten. De schepen Karimoen (1919, 1920, 1925) enRotti (1917, 1919, 1920) hebben driemaal Javaanse immigranten overgebracht; Sitoebondo (1918, 1926), Djember ((1919, 1930) en Marauke (1920, 1928) tweemaal. De schepen Karimata, Blitar, Samarinda, Krakatau, Kangean, Sembilan en Djambi zijn eenmaal aangekomen in Suriname. Het schip Banda kwam in 1922 aan, maar was ook al eerder in 1909 via Amsterdam in Suriname geweest. Bijna alle schepen waren van Nederlandse reders en redelijk goed geoutilleerd. Met deze schepen werden ook de Nederlandse Indiëgangers en repatrianten vervoerd. Twee schepen, namelijk de Chenab en Madioen hebben ook Hindostaanse contractarbeiders vervoerd. In sommige jaren zijn meerdere schepen aangekomen, zoals in het jaar 1920 toen 5 schepen liefst 3.553 Javaanse immigranten hadden overgebracht. En in 1919 werden met vier schepen 2.123 Javanen naar Suriname getransporteerd. Vlak na het einde van de Eerste Wereldoorlog -in periode 1919- 1920- zijn dus liefst 5.676 Javanen aangekomen in Suriname. Ook het jaar 1928 was een druk jaar; met 4 scheepstransporten kwamen 2.323 Javanen naar Suriname.
Identificatienummer
De Javaanse contractarbeiders kregen een identificatienummer naar gelang het jaar van aankomst en de volgorde van ontscheping. Dat zijn vanaf 1898 de nummers AA t/m ZZ. Na ZZ volgde AB, AC, etc. De serie eindigde bij AG in 1929. In 1930 kwamen er vrije immigranten: deze hebben als lettercombinatie VI. Ten slotte moet vermeld worden dat de immigranten die in het kader van het zogeheten plan Welter-Kielstra in 1939 als kolonisten zijn aangevoerd de letter KG (afkorting van het schip Kota Gede) hebben gekregen. Er zijn in totaal 1.967 vrije Javaanse immigranten in 1930 en 1939 naar Suriname overgebracht. De eerste groep 94 immigranten (1890) kreeg de S1, de tweede groep (1894) de letter W1 en de derde groep (1897) kreeg de Z1. Belangstellenden kunnen indien zij het (identificatie)nummer van hun voorouders kennen (dat staat vaak de zogeheten familieboekjes) natrekken in welk jaar en met welk schip hun voorouders naar Suriname zijn gekomen.

Feestvierende Javaanse contractarbeiders in Suriname
Vrouwentekort
Aanvankelijk werden vooral ongehuwde mannen geworven, want dat was voor plantage-eigenaren (de huurders) het goedkoopst. Er ontstond in Suriname daardoor een tekort aan Javaanse vrouwen. J. W. Burger schreef in 1928 in het tijdschrift De Economist, getiteld Vergelijkend overzicht van de immigratie en blijvende vestiging van Javanen en Britsch-Indiërs in Suriname:
Verder worden bij voorkeur ongehuwde mannen uitgezonden wegens, de groote kosten verbonden aan ‘her vervoer van heele gezinnen, en omdat van hen meer werk te verwachten is, dan van vrouwen…. De Javaan:is beter geschikt voor fijn werk, beter landbouwer Hij heeft liefde voor zijn werk; werkt beter en vlugger, zij het dan ook niet met zo’n doorzettenden ijver als de Britsch-Indiër. Hij is zindelijker op lichaam en woning (zie pagina’s 425, 431-432).
Wij geven deze citaten om te illustreren hoe destijds werd gedacht over deze bevolkingsgroepen. Later werd ook Javaanse vrouwen als contractarbeiders en vrije immigranten overgebracht naar Suriname, maar het vrouwentekort werd niet opgeheven. Dit gaf problemen, waaronder prostitutie en ook lagere bevolkingsgroei onder Javanen.
De Javaanse immigranten kwamen vooral uit dorpen in Midden- en Oost-Java. Een deel van hen waren dan ook geen Javanen; vijf procent was Soendanees – zoals onder andere Bapak Iding Soemita, oprichter van de Javaanse partij KTPI (Kaum Tani Persatuan Indonesia) in Suriname. Een half procent was Madoerees, maar Javanen vormden echter wel de overgrote meerderheid; meer dan 90%. Velen zijn gescheiden van hun dorpsgenoten en van hun familie. De djadie ‘’lotgenoten ofwel “soortgenoten’, namelijk mensen die op hetzelfde schip de overtocht maakten werd een soort nieuwe familie, net als bij de Hindostanen de Jahaji. Eenmaal aangekomen in Suriname werden de arbeiders echter over verschillende plantages verdeeld, want zij waren ‘besteld’ door meestal verschillende plantage-eigenaren. De oude banden bleven bestaan in Suriname en gaandeweg ontstond een Javaanse gemeenschap. Hoewel bepaalde Javaanse tradities verloren zijn gegaan, lukte het om de Javaanse cultuur en de taal te behouden.
Terugkeer
Veel Javanen hadden heimwee naar hun geboorteland. Zij hadden recht op gratis terugkeer na vijf jaar contractarbeid. Bijna een kwart van de Javaanse immigranten, namelijk 7.684 Javanen maakte gebruik van het recht om naar Java terug te keren in de periode 1897-1938. Een groot deel bleef echter in Suriname en vestigde zich er voorgoed. Naast de materiële voordelen in Suriname, zoals het kunnen beschikken over vruchtbaar land, speelde ook het feit dat men zich schaamde om terug te keren. Velen waren vertrokken in de hoop na vijf jaar als een rijke persoon terug zouden keren. Toen zij vaststelden dat ze niet rijk geworden waren, durfden velen –uit vrees thuis uitgelachen te worden– niet meer terug te keren. Ook speelden een hoop individuele redenen een rol. Sommigen zagen ertegen op de lange boottocht te herhalen. Veel vrouwen bleven in Suriname vaak omdat ze intussen getrouwd waren met man die besloot zich in Suriname te vestigen. Overigens waren er ook allerlei technische problemen met de organisatie van de terugreis, waardoor er sprake was van vertraging en soms uitstel van terugreizen. De vrijheidsstrijder Anton De Kom heeft ook nog de Nederlandse regering aangesproken om de belofte van de terugreis van Javanen waar te maken. Het recht op terugkeer was na de Tweede Wereldoorlog voor Javanen een belangrijk motief om zich politiek te organiseren. De Indonesische onafhankelijkheidsstrijd had hun politieke bewustzijn aangejaagd. Bapak Iding Soemita, die als 17-jarige contractarbeider naar Suriname emigreerde en later ‘oppasser’ (medisch assistent) werd, fungeerde als de leider van de terugkeer naar Java beweging Mulih nDjowo/Mulih Jawa (“terugkeer naar Java”). Hij werd ook leider van de partij KTPI. Soemita bezocht Indonesië en besloot daarna in Suriname te blijven en nam de Nederlandse nationaliteit, terwijl veel Javanen in Suriname opteerden voor de Indonesische nationaliteit. Velen spaarden geld in verband met mogelijke terugkeer bij belangrijke personen en zijn opgelicht.
Tongar in Sumatra
Binnen de Javaanse groep ontstond na de Tweede Wereldoorlog rivaliteit tussen aanhangers van de KTPI en een nieuwe partij, de PBIS (Pergerakan Bangsa Indonesia Suriname, namelijk “Unie van Indonesiërs in Suriname”) de PBIS stond onder leiding van de intellectueel Salikin Hardjo, die onder een schuilnaam ook artikelen schreef. De PBIS, die meer de ‘ontwikkelde’ Javanen vertegenwoordigde, had echter een kleine aanhang en tijdens verkiezingen verloor de PBIS van de KTPI. In 1954 remigreerden 1.018 PBIS-aanhangers naar Indonesië en in 1955 remigreerde ook Hardjo. Zijn positie werd overgenomen door S. Djojoprajitno, die echter ook niets kon veranderen aan de dominantie van de KTPI. Voordat het stoomschip Langkoeas uit Paramaribo vertrok, werd feest gevierd aan dek door de terugkeerders. Zij hadden grote plannen en nam spullen mee om landbouw op grote schaal uit te oefenen in Indonesië. De Indonesische regering had hen 2,5 hectare per gezin beloofd. De oorspronkelijke bestemming was Lampung, de provincie van Sumatra die het dichtste bij Java ligt. Vestiging op Java was niet mogelijk, want dit eiland was al overbevolkt. Er was ook gepland dat verdere schepen zouden volgen. Door een gebrek aan geldmiddelen en het conflict tussen Nederland en Indonesië over Nederlands-Nieuw-Guinea gebeurde dit echter niet. Deze Javaanse remigranten kregen uiteindelijk grond toegewezen in het regentschap Pasaman (provincie West-Sumatra), ten noorden van de stad Padang, waar zij het dorp Tongar stichtten. In dit gebied woonden conservatieve moslims en het land was minder vruchtbaar. De voorzieningen waren ook slecht. Deze gesurinamiseerde Javanen hebben daar grote problemen gehad met hun vrije levensstijl en velen vertrokken ontmoedigd naar andere gebieden van Indonesië of zelfs terug naar Suriname. Vooral de dichtbijgelegen stad Pekanbaru trok veel van hen aan bij een onderzoek in 1963 werd geen enkele persoon gevonden die in Tongar was gebleven omdat het land hem of haar beviel.

Javanen in traditionele klederdracht; let op de jongen in dure kleding
Unieke bevolkingsgroep
Het vertrek van deze grote groep `ontwikkelde’ Javanen heeft een korte terugslag gehad op de emancipatie van Javanen in Suriname. Bovendien werden Javanen toentertijd vaak gediscrimineerd en ook minderwaardig bejegend (Law-law Jampanesi). Uit armoede gingen sommige Javaanse vrouwen in de prostitutie (Jampanesi motjo) en anderen deden het vuile werk, zoals het opruimen van poep uit de privaten van Paramaribo (Jampanesie puru sket). Met het kenmerkende geduld (‘sabar, sabar’’) hebben zij zich staande gehouden in de Surinaamse samenleving. De emancipatie van Javanen is mede bewerkstelligd door de kleurrijke leider Bapak Iding Soemita die met humor en boerenwijsheid hun belangen heeft behartigd. Hij heeft geijverd om percelen te verkrijgen voor Javanen en liefst op grond waar zij bij elkaar in een soort gemeenschapsverband konden wonen. Dat is hem gelukt en hij verdient net als de Afro-Surinaamse leider J.A. Pengel en de Hindostaanse leider J. Lachmon een standbeeld op het Onafhankelijkheidsplein. Vermeldenswaard is het plan om 100.000 Javanen naar Suriname te laten emigreren in het kader van de zogeheten landbouwkolonisatie. Dit plan van de toenmalige Gouverneur, J. C. Kielstra en de Minister van Koloniën, C. Welter werd echter niet uitgevoerd omdat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Er was al in 1939 een groep vrije immigranten overgebracht. Suriname had toen nauwelijks 150.000 inwoners. Was dit plan doorgegaan, dan had Suriname veel meer Javaanse inwoners. Zo had ook het uitbreken van de Eerst Wereldoorlog in 1914 voor gezorgd dat enkele lichtingen Hindostaanse contractarbeiders niet naar Suriname zijn gekomen. Er waren reeds bestellingen gedaan en mensen waren al in India geselecteerd. De twee Wereldoorlogen hebben dus ook de loop van de geschiedenis van Suriname bepaald. Hoe dan ook: in Suriname is een unieke bevolkingssamenstelling ontstaan. Nergens ter wereld wonen buiten Indonesië zoveel Javanen als in Suriname. Er wonen wel veel zogeheten Indo’s in Nederland en in de Verenigde Staten, maar zij zijn een gemengde groep. Ook woont een kleine groep Javanen in Frans Guyana en in Nederland bedraagt de groep Javanen ruim 25.000. Maar de Javanen in Suriname waren en vormen nog steeds een bijzondere verrijking voor de Surinaamse samenleving. Dit jaar is het dus 128 jaar geleden dat de eerste groep Javanen in Suriname aankwam. De herdenking en viering van 130 jaar Javaanse immigratie in augustus 2020 verdient dan ook bijzondere aandacht.
Prof. Dr. Chan E.S. Choenni is emeritus hoogleraar.
Hij schreef ondermeer een boekje over de Javaanse leider Bapak Iding Soemita.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Javanen in Suriname en in Nederland – Chan E.S. Choenni
Op zaterdag 9 augustus 1890 kwam de eerste groep Javaanse contractarbeiders in Suriname aan. Ter gelegenheid van de viering en herdenking 130 jaar Javaanse immigratie publiceren wij dit artikel over deze bijzondere Surinaamse bevolkingsgroep. Tussen 1890 en 1939 zijn in totaal 32.956 Javanen van uit Indonesië naar Suriname gemigreerd. Bijna een kwart keerde terug tussen 1897-1938, namelijk 7.684 De overgrote deel waren net als Hindostanen contractarbeiders, die waren geworven om op de plantsages te werken. Maar een kleine groep van 990 personen die in1939 arriveerde, was vrije immigrant. Het integratieproces onder de Javanen in Suriname voltrok zich veel later dan onder de Hindostanen. Dat had te maken met hun latere aankomst in Suriname; de laatste groep Javaanse immigranten kwam aan in 1939. Ook speelden velen tot de jaren zestig nog met het idee om terug te gaan naar Indonesië. Nog in 1954 was een actieve en redelijk goed opgeleide groep van ruim 1.000 Javanen vertrokken naar Indonesië. Daarnaast bleven veel Javanen lange tijd op de overgebleven plantages wonen en werken. Bovendien hadden de meesten een voorkeur om in hun eigen gemeenschap samen te leven. De Tweede Wereldoorlog zorgde echter voor de sluiting van nog meer plantages. Een deel van de werkloos geworden Javanen ging meestal werken in de bauxietmijnen. Veel Javanen trokken hierdoor naar de bauxietcentra, zoals Moengo. Een kleine groep vestigde zich in Paramaribo. Als laatste in Suriname georganiseerd aangekomen immigrantengroep hadden de Javaanse Surinamers lange tijd een achterstand.

Aankomst van Javaanse contractarbeiders in Suriname met een stoomschip. Let op de betere kleding vergeleken met Hindostaanse contractarbeiders.
Eigenlijk begon pas sinds de jaren zestig een inhaalbeweging. Zo behaalden in 1959 de eerste twee Javanen hun diploma aan de Algemene Middelbare School (AMS) en pas in 1970 behaalde de eerste Javaan het Surinaamse geneesheer diploma. De trek naar Paramaribo kwam op gang en deze urbanisatie werd later versneld door de verbeterde kansen op onderwijs, hogere salarissen, betere medische voorzieningen en een groter aanbod aan ontspanning. Vanaf de jaren zestig begon het aantal Javanen in andere beroepen geleidelijk toe te nemen. Tegenwoordig zijn Javanen in vrijwel alle sectoren vertegenwoordigd. Er zijn Javaanse academici, onder wie artsen, juristen en ingenieurs. Opmerkelijk blijft wel het relatief gering aantal hooggeschoolde Javaanse vrouwen.
Taalachterstand
Javanen die naar Paramaribo trokken hadden meestal problemen als minderheid; zij werden vaak belachelijk gemaakt. Ook omdat velen een achterstand hadden in de Nederlandse taal en een Javaans accent. Bepaalde Nederlandse woorden of letters konden zij niet goed uitspreken; bijvoorbeeld de v spraken zij uit als p. Dus voor werd uitgesproken als por. Zo stond hun politiek leider Iding Soemita bij velen bekend als por; maar slim als hij was, gebruikte hij zijn stemrecht strategisch bij stemmingen in het parlement. Wanneer hij moest stemmen riep hij por nee tegge, tegge (tegen) en veinsde dat hij het een en ander niet goed begreep. Na de zogeheten revolutie van 1980 werd het plagen en belachelijk maken van bepaalde bevolkingsgroepen en verkeerd uitspreken van hun (achter)namen in de ban gedaan. Alle bevolkingsgroepen werden als nationale groepen beschouwd en gemobiliseerd voor de nationale opbouw. Veel Javanen bleken echter vaak er voor te kiezen om dicht bij elkaar te wonen. Er ontstonden ook enkele Javaanse concentraties in en rond Paramaribo, zoals de wijk Blauwgrond waar Javaanse eethuizen (Warungs) floreren. Javanen wonen tegenwoordig in alle districten van Suriname. Ze vormen echter een meerderheid van de bevolking in ‘het Javaanse district’ Commewijne. De bekende plaats Tamanredjo in Commewijne waar tegenwoordig een brede en goed geasfalteerde weg doorheen loopt, wordt bijna uitsluitend door Javanen bewoond.

Iding Soemita met zijn zoon Willy Soemita die ook politicus werd.
Integratie Javaanse Stijl
Het is vermeldenswaard dat de Javaanse groep in Suriname op een bijzondere manier geïntegreerd is in de Surinaamse samenleving. Op sociaaleconomisch terrein zijn zij weliswaar doorgedrongen tot bijna alle beroepen, maar zij blinken hoogst zelden uit en zijn soms enigszins onzichtbaar. Zij zijn matig succesvol. Ook op cultureel terrein is matigheid te constateren. Zij hebben grotendeels hun cultuur behouden, maar elementen van hun cultuur zijn niet sterk doorgedrongen tot de mainstream cultuur. Wel is de Javaanse keuken bijzonder populair. Maar de Javaanse groep is sterk op de eigen gemeenschap gericht. In de 21steeeuw is Indonesië actiever richting Suriname en de banden met de Javaanse diaspora worden aangehaald. De Javaanse groep neemt een tussenpositie in tussen de Hindostanen en Creolen (Afro-Surinamers en Gemengden). In 2012 waren zijn volgens gegevens van Algemeen Bureau voor Statistiek (ABS) zijn zij niet meer de derde groep, maar de vierde groep geworden wat betreft bevolkingsaantal. De Marrons waren de tweede bevolkingsgroep geworden in de 21ste eeuw, na de Hindostanen. De derde groep werd gevormd door de Afro-Surinamers. De Javaanse tussenpositie komt sterk naar voren in politiek opzicht. Al in de jaren vijftig namen zij een tussenpositie in -ook wel betiteld als ‘wippositie’- tussen de Gemengden (de Gekleurde middenklasse) enerzijds en Hindostaanse partij VHP en de Afro-Surinaamse partij NPS anderzijds. In de jaren zestig en zeventig namen zij een tussenpositie in tussen de VHP en de NPS. Daarna tussen VHP en NPS enerzijds en de dominante nieuwe partij -de Nationale Democratische Partij- anderzijds. De Javaanse groep is ook in politiek opzicht matig succesvol. Ik noem dit Integratie Javaanse stijl. Hoe dit integratieproces precies is verlopen, zal ik in de periode 2021-2022 onderzoeken.

Soekdew Choenni, de Mahashay van plantage Laarwijk
Rukun
Een belangrijke factor voor de verklaring van de Integratie Javaanse Stijl vormt volgens mij het Javaanse ethos. Ethos wordt gedefinieerd als de ambities en dominante waarden van een etnische groep. Een belangrijk aspect van het Javaanse ethos is de Rukun gedachte oftewel het streven naar onderlinge harmonie en saamhorigheid. Conflicten worden zo veel mogelijk vermeden. Onderhuids kan wel spanning blijven bestaan, maar ze komt niet tot uiting. Daarnaast is bescheidenheid en daarmee samenhangend niet op voorgrond willen treden en enigszins onzichtbaar blijven een belangrijke waarde. Ook respect voor hiërarchie en soberheid zijn belangrijke waarden. Een voorbeeld:
Begin jaren zestig werd de landerij op plantage Laarwijk van mijn paternale grootvader -hij was ook dorpshoofd-regelmatig gewied door een zestal Javaanse mannen. Op de landerij waren Citrus-, koffie-, cacao- en bananenbomen. De Javaanse mannen traden vroeg ‘s morgens aan met vlijmscherpe houwers. Met de handen tegen elkaar gedrukt groetten zij mijn grootvader nederig met een Javaans accent prevelend: Namaste, Mahashay (grote heer). Zij stonden in het gelid om de orders aan te nemen en keken mijn grootvader niet aan, maar naar de grond. Zij hadden hun lunch box bij zich. In de namiddag kwamen zij terug nadat zij ongeveer 2-3 hectare land netjes hadden gewied. Zij ontvingen dankbaar hun loon en vertrokken ‘onopvallend’ huiswaarts; zij waren als het ware onzichtbaar. Fascinerend! Als deze mannen mij tegenkwamen waren zij zeer voorkomend tegen de Chota Mahase (de kleine heer) – zo werd ik genoemd. Als stadsjongetje werd ik altijd verlegen wanneer ik van deze oudere mannen zoveel respect kreeg. Want in Paramaribo werd ik door oudere mannen vaak terechtgewezen of moest bijvoorbeeld continu verslag uitbrengen over mijn schoolvorderingen.
De meeste Javanen zijn moslim. Maar hun Islamitisch geloofsbeleving is sterk verweven met de Javaanse cultuur. De Javaanse cultuur is doordrongen van Hindoeïstische en Boeddhistische trekken. Ook de lokale, vaak animistische gebruiken zijn opgenomen in het geloof van Javanen. Deze vorm van Islam is meegekomen naar Suriname Ze bleven hun geloof zo belijden zoals ze dat op Java hadden gedaan. Tijdens het bidden wendden zij zich bijvoorbeeld naar het westen, omdat Mekka vanuit Indonesië in het westen ligt.

Biddende Javanen tijdens het Idul Adha (offerfeest) op het Onafhankelijksheidsplein.
De mensen op Java en in breder verband Indonesië, hingen vroeger het Hindoeïsme en het Boeddhisme aan; anderen hingen animistische religies aan. De monumenten, zoals de grote Prambanan tempel en Borobudur op Java herinneren hier nog aan alsook het Hindoeïsme dat op het populaire toeristische eiland Bali overheerst. In 15de eeuw werd door Arabische handelaren en Indiase kooplieden die waren geïslamiseerd de Islam geïntroduceerd. De Islam drong door in de hele archipel door de tijd heen, maar bepaalde elementen van de eerdergenoemde godsdiensten hadden al de cultuur gevormd van de Indonesiërs. De laatste jaren introduceren de rijke Arabieren een zeer orthodoxe vorm van Islam, de Wahabi en Salafi variant. Zij bouwen grote moskeeën en proberen vooral de vrouwen te sluieren en terug te dringen uit het openbare leven. Ik heb deze ontwikkeling op het eiland Lombok meegemaakt. Maar ondanks de sluier blijven veel Indonesische vrouwen toegankelijk en vriendelijk tegenover ‘vreemde mannen.’ Ik kocht bijvoorbeeld een kokosnoot bij een gesluierde Indonesische vrouw en zij kapte het met vaardige hand. In het Noorden van Sumatra (Atjeh) is echter de ‘sharia’ (strenge Islamitische wetgeving) ingevoerd en worden mensen in het openbaar gegeseld. Ook zijn er veel fanatieke lieden die geweld prediken en aanhangers van de brute Islamitische Staat (IS). In Suriname schijnt ook een kleine groep Javanen fanatieke en radicale moslims te zijn geworden. Hun vrouwen en soms ook kleine meisjes moeten hoofddoeken dragen. Maar over het algemeen zijn de Javanen in Suriname vanuit hun cultuur zachtmoedige en tolerante mensen gebleven, die voor alle religies en ook ongelovigen respect hebben.

Het Javaanse immigratiemonument op plantage Mariënburg in het “Javaanse district Commewijne.”
Westbidders en Oostbidders
In de Islam moet men zich tijdens het bidden wenden naar de Kaäba, het huis van aartsvader Abraham, -gesymboliseerd door de heilige zwarte kubus. De Kaäba ligt in Mekka in Saoedi Arabië. Mekka ligt vanuit Indonesië gezien in het westen. De Javanen in Surinamers volgden de traditie van hun voorouders en gingen ook bidden richting het westen. Zij bleven zogeheten West bidders. Maar op gegeven moment ging een groep richting het oosten bidden, want vanuit Suriname gezien ligt Mekka in het oosten. Veel West biddersweigerden echter Oost bidders te worden. Er ontstond grote verdeeldheid in de Javaanse gemeenschap hierdoor. De West bidders bouwen hun moskeeën naar het westen gericht en verdedigen zich door te stellen dat de Kaäba ook in het westen ligt – de wereld is immers rond. Bovendien richten zij hun gebeden enkel aan Allah en verwijzen naar de soera al-baqara 177 uit de Koran, waarin staat dat het geloof in God belangrijker is dan de richting waarin men bidt.
Naast de Islam hangt een groep het Christendom aan. Daarnaast bestaat het Kejawen of Javanisme, een traditionele Javaanse religie: een samengaan van animistische, boeddhistische en islamitische geloven en praktijken. De belijders van deze geloofsovertuiging zijn op zoek naar spirituele kennis en streven naar een goede en correcte manier van leven alsook het vinden van een goede relatie met God. Een andere belangrijke traditie die vanuit Java is meegenomen, is de slametan, een feestmaaltijd waarbij de geesten gerespecteerd en gezegend worden. Men meent zo hun gunst te winnen, zodat zij op hun beurt hun zegeningen zullen teruggeven. Slametans worden gehouden bij belangrijke gebeurtenissen binnen het gezin, zoals bij geboorte, besnijdenis en de dood, en bij gemeenschappelijke gebeurtenissen, zoals islamitische feestdagen. Op regelmatige tijdstippen en bij belangrijke gebeurtenissen brandt men wierook en zet een klein beetje eten neer. Dat heet Sadjen en komt uit het boeddhisme en betekent letterlijk “de doden eten geven”.
Het aantal Christenen lijkt de laatste jaren toe te nemen onder de Javanen. Zo was in 1971 2004 bijna één op de zeven (14%) Javanen Christen en in 2012 was ruim één op de vijf al Christen (21%). In 1971 hing bijna één op de tien (9,8%) Javanen het Christendom aan. De Javaanse bevolking heeft in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Hindostaanse groep geen grote bevolkingsgroei gekend. In 1964 bedroeg het aantal Javanen 48.500 en in 1972 hun aantal toegenomen tot 58.900. In 2004 was hun aantal toegenomen tot 71.879 en volgens de volkstelling van 2012 waren er 73.975 Javanen in Suriname. Het aandeel van Javanen varieerde van 15% in 1964 tot 14% in 2012 van de totale Surinaamse bevolking. Een klein deel van de Javanen heeft zich vermengd met leden van andere bevolkingsgroepen.
Emigratie naar Nederland
Een klein deel van de Javanen is geëmigreerd naar Nederland in de periode 1974-1975 en -volgens CBS gegevens van Nederland- heeft een nog groter deel in de periode 1979-1980 gekozen voor Nederland. Omdat de vijfjarige termijn voor het behouden de Nederlandse nationaliteit afliep in 1980 zijn velen alsnog geëmigreerd naar Nederland. De zogeheten staatsgreep op 25 februari 1980 deed sommige Javanen besluiten om naar Nederland te verhuizen. Omdat vaak niet bekend is dat tussen 1979-1980 meer dan 35.000 Surinamers het land hebben verlaten en voornamelijk naar Nederland zijn vertrokken, vermelden wij hier de onderstaande tabel.
Tabel 1: Immigratie, emigratie en Netto migratie Suriname1972-1980
Bron: Bewerkte CBB-data; zie: Jack Menke (red), Mozaïek van het Surinaamse volk, ABS 2016: 100.
In totaal zijn 132.270 Surinamers geëmigreerd uit Suriname tussen 1972-1980; het overgrote deel vestigde zich in Nederland. Er was ook immigratie in Suriname namelijk 26.919 in deze periode; vooral vanuit Nederland keerden Surinamers terug De netto migratie uit Suriname was dus 105.351 personen. Tussen 1970-1980 hebben zich ongeveer 120.0000 Surinamers zich gevestigd in Nederland.
Er zijn al met al duizenden Javanen tussen 1974-1980 Javanen geëmigreerd naar Nederland. De groep van 1974-1975 is deels mede door het Nederlandse spreidingsbeleid door het hele land verspreid. In het noorden van Nederland in Hoogezand-Sappemeer, Delfzijl en Groningen; in Noord Brabant in Tilburg, ‘s-Hertogenbosch en Sint Michielsgestel woonden Javanen. Een groot deel woont echter in grote steden Amsterdam, Den Haag, Rotterdam. Almere en Utrecht.

Discussie over Javanen in Nederland. Stichting Javaanse immigratie (Stichji)
Javanen in Nederland
Het CBS heeft berekend dat in 2008 er ongeveer 21.700 Javanen (exclusief de derde generatie) waren in Nederland. Zij vormden toen 7% van Surinaamse bevolking in Nederland, terwijl hun aandeel in Suriname ongeveer 14% bedroeg. Wij schatten dat nu (in 2018) hun aantal circa 25.000 bedraagt. Dus samen met de Javanen in Suriname en een kleine groep Javanen op de Antillen en elders zijn er momenteel 100.000 Surinaamse Javanen. Wij kunnen dus stellen dat van de ongeveer 100.000 Javaanse Surinamers een kwart in Nederland woont en bijna driekwart in Suriname. Van de Javaanse Surinamers in Nederland was in 2008 iets meer dan de helft vrouw (53%) en het aandeel van de eerste generatie (in Suriname geborenen) was 60%. De Javaanse Surinamers en hun nakomelingen vormen echter niet een doorsnede van de Javaanse populatie. De beter gesitueerden zijn geëmigreerd en deze groep is dus niet te vergelijken met de Javanen in Suriname in sociaaleconomisch opzicht.
Tabel 2: Voltooid opleidingsniveau Javaanse Surinamers in Nederland in 2008 in % (N= 6.300)
Bron: Oudhof en Harmsen 2011: 51, CBS Bevolkingstrends, derde kwartaal.
Javaanse Surinamers in Nederland hadden ongeveer dezelfde gemiddeld opleidingsniveau als Hindostanen en Creolen; bijna een kwart van de Javanen tussen 25-35-jaar had een hoog opleidingsniveau (HBO + WO = 24,0%). Ter vergelijking: in de leeftijdsgroep van 25-35 jaar hadden 22,9% van de Hindostanen en 23,4 % van de Creolen een hoog opleidingsniveau. Deze jongere leeftijdsgroep Javanen blijkt het goed te doen in het onderwijs. Slechts 0,9 % had basisonderwijs tegenover 6,3% van de Hindostanen en 5,0% van de Creolen en tegenover 15,1% van de Javanen tussen 45-55 jaar. Maar zoals eerder gezegd de Javaanse immigratie naar Nederland betrof doorgaans de beter gesitueerden uit deze gemeenschap. Volgens CBS gegevens is het aandeel werknemers onder de Javaanse Surinamers hoger dan gemiddeld onder de Surinamers. En onder Javanen en Chinezen in Nederland is het aandeel uitkeringen kleiner dan bij de andere Surinaamse groepen. Javaanse Surinamers zijn relatief vaak werknemers en Javaanse mannen werken vaker in de industrie. Chinese en Javaanse Surinamers kennen relatief weinig criminaliteit vergeleken met Creolen en Marrons in Nederland (Oudhof en Harmsen 2011). Tenslotte is het opmerkelijk dat de contacten tussen de Javaanse Surinamers en de zogeheten Indo’s en Indonesiërs niet zo intensief zijn; er is eerder sprake van afstand. Hun taal wordt door de laatsten als minderwaardig beschouwd. En de Javanen zijn in hun ogen sterk ‘gesurinamiseerd’. Tegelijkertijd hebben de Javaanse Surinamers een sterke gemeenschap opgebouwd met een eigen culturele infrastructuur, terwijl de kontakten en relaties met de andere groepen Surinamers in Nederland minder wordt.
Prof. dr. Chan E.S. Choenni is emeritus hoogleraar. Hij schreef ondermeer in 2009 een boekje over de Javaanse leider Bapak Iding Soemita.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Contracttijd Hindostanen in Suriname 1873-1920 – Chan E.S. Choenni
Over de contracttijd die geduurd heeft van 1873 tot en met 1920 is betrekkelijk weinig bekend. De laatste groep contractarbeiders kwam in mei 1916 in Suriname aan en diende tot eind 1920 toen hun contract afliep. Na 1920 waren er nog steeds Hindostanen die als contractarbeiders werkten, omdat zij bijvoorbeeld een hercontract (tweede contract) waren aangegaan, maar het betrof vrij kleine aantallen. Vanaf 1921 begint dus een andere fase in de Hindostaanse geschiedenis waarbij identiteit en gemeenschapsvorming centraal staan. Over deze periode tot 1960 verwijs ik naar Sarnami Hindostani 1920-1960 van G.G. Choenni & C.E.S. Choenni gepubliceerd in 2012.

Hoofdtolk Sitalpersad Doobay (rechts met colbert en pochet) geflankeerd door zijn echtgenote en dochter (links) en jongere broer rechts) op bezoek bij zijn pleegvader, de Agent-Generaal van Immigratie G. Barnet Lyon (met tropenhelm) Let op de lange trompet en de grote tulbanden.
De meeste Hindostaanse contractarbeiders werden opgevangen in het Immigratiedepot (meer bekend als het Koeliedepot) in Paramaribo, waar tegenwoordig het standbeeld van Baba en Mai staat. Daarna werden zij toegedeeld aan de plantages. De contractarbeiders werden opgehaald en tewerkgesteld op de plantages van de eigenaren die immers ‘een bestelling hadden geplaatst en tevoren hadden betaald’ voor de werving en overkomst naar Suriname. Zoals eerder geschreven waren huisvesting en medische zorg gratis. Men werd gehuisvest in zogeheten ‘koelielines’ die in het begin van de immigratie vaak bestonden uit opgekalefaterde slavenhutten. Later werden aaneengeschakelde ‘koeliewoningen’ gebouwd, meestal met een veranda. Er waren gezamenlijke keukens, maar later hadden de woningen een eigen kookraam. Men kreeg ook een kostgrondje (van 20 x 50 meter; dus 1000 vierkante meter) ter beschikking alsmede werktuigen. De eerste drie maanden kreeg men een voedselrantsoen en de kosten werden afgetrokken van het verdiende loon. De meeste contractarbeiders hebben hard gewerkt -ook naar tevredenheid van de Surinaamse overheid en plantage-eigenaren. Zij verdienden een karig loon gebaseerd op de uitgevoerde werktaken en toch spaarden zij een deel van het verdiende loon. Zij werkten ook nog op hun kostgrondje en dat leverde ook wat centen op door verkoop van landbouwproducten, kippen en soms ook vee. Maar de arbeidsomstandigheden waren vooral op de suikerplantages zwaar, omdat men vrijwel ononderbroken moest werken in de felle zon en in de regen, doorgaans van 7.00 uur tot 15.00 uur. Als men zijn dagtaak niet af had, werd er op zaterdagochtend ook gewerkt. Zaterdagmiddag was de uitbetaling van het weekloon.

Het standbeeld van Janey Tetary werd in 2017 geplaatst waar vroeger het borstbeeld van Agent Generaal Barnet Lyon heeft gestaan, namelijk op de hoek van de Grote Combéstraat en Henck Arron straat te Paramaribo.
Plantage Zorg en Hoop 1884
Er was regelmatig onenigheid over (de uitvoering) van de werktaken en de betaling. Vooral op de suikerplantages in het district Commewijne zijn veertig kleine en grote opstanden uitgebroken over de arbeidsomstandigheden. Enkele grote opstanden zijn bloedig beëindigd. Bekend is de opstand aangevoerd door Ramjanee op plantage Zorg en Hoop (1884) waarbij Janey Tetary samen met een groep vrouwen weerstand heeft geboden tegen de militairen. Zij is in de rug doodgeschoten door een militair. Er vielen zeven doden.
Op 28 juni 1902 staakte, onder leiding van Jumpa Raygaroo, een grote groep Hindostaanse contractarbeiders op de suikerplantage Alliance. De volgende dag zou de onrust opnieuw worden aangewakkerd door interventie van militairen. Maar door kundig optreden van de districtscommissaris R. van Breen die het vertrouwen genoot van de contractarbeiders is verdere escalatie voorkomen. Ook de populaire Agent-Generaal Cateau van Rosevelt genoot het vertrouwen van de Hindostaanse contractarbeiders. Hij heeft in 1884 op plantage Zorg en Hoop de rust helpen bewaren. Agent-Generaal Cateau van Rosevelt heeft grote verdiensten gehad met betrekking tot de bescherming van de Hindostaanse contractarbeiders; hij werd ‘Koeliepapa’ genoemd. Zondags togen vele immigranten naar zijn woning in Paramaribo voor advies en het indienen van klachten jegens de opzichters. Bij aankomst in Suriname werden zij op het schip verwelkomd door Cateau van Roosevelt en hij was zo populair dat het immigratiekantoor door de contractarbeiders Roosfeil werd genoemd. Nog voor hij met pensioen zou gaan overleed hij, enigszins plotseling, op 20 oktober 1891. De Hindostaanse immigranten woonden massaal zijn begrafenis bij en Paramaribo zag ‘zwart van de mensen’, blijkens een foto van de begrafenisceremonie. De schrijver en contractarbeider Rahman Khan en ook anderen noemden de nieuwe Agent-Generaal zelfs Roosphail.
Er waren dus zogeheten blanke koloniale ambtenaren die niet tot de onderdrukkers kunnen worden gerekend.

Overlijdensadvertentie in Het nieuws van den dag: kleine courant d.d. 24-10-1891 van Johannes François Adriaan Cateau van Rosevelt (1824-1891).
Anderzijds waren er bepaalde sardárs (Hindostaanse hoofdmannen) die Hindostaanse contractarbeiders hebben onderdrukt en die soms heulden met de blanke bazen. Het beeld is dus niet zwart-wit: niet alle blanken waren onderdrukkers en onder de Hindostaanse contractarbeiders waren er ook onderdrukkers en criminele personen die moorden hebben gepleegd. Soms zijn opzichters ‘doodgekapt’ of verwond door ontevreden contractarbeiders.
Mariënburg 1902
De bloedigste opstand was op plantage Mariënburg in juli 1902. Er ontstond onenigheid over de uitvoering van de werktaken en de bijbehorende betaling. Enkele contractarbeiders hebben na een woordenwisseling met de plantagedirecteur James Mavor – meer bekend als Massa Mewa – hem achtervolgd tot zijn directeurswoning. Mavor is daarna op de bloedige wijze vermoord (met houwers doodgekapt). Mavor zou ook Hindostaanse vrouwen hebben misbruikt. De opgetrommelde militairen kregen te maken met veel weerstand van de ontevreden Hindostaanse contractarbeiders. Er zijn toen na herhaaldelijke waarschuwingen op 2 juli 1902 vele schoten gelost. Uiteindelijk zijn 24 Hindostaanse contractarbeiders bezweken. Een groot deel van hen is in een massagraf gedumpt en met ongebluste kalk overgoten. De beenderen zijn vergaan waardoor de locatie van het massagraf nog steeds niet is gevonden. Dit is een zwarte bladzijde in de Hindostaanse geschiedenis. Na deze traumatische ervaringen zijn echter nauwelijks opstanden meer geweest in Suriname.

Moslims en Hindoes vierden samen Muharram, namelijk de herdenking van de gewelddadige dood Hoessein, kleinzoon van de profeet Mohamed). Tijdens de optochten werd een metershoge tajiyá – een symbolische praalgraf- vervoerd die vervolgens aan de oever van een rivier te ruste werd gelegd (met dank aan Bina Choenni-Makhan).
Het zij opgemerkt dat de meerderheid van de Hindostaanse contractarbeiders, meestal wonend in de andere districten, niet betrokken is geweest bij opstanden. Zij hebben zich aangepast aan de omstandigheden (accommodatie) en geprobeerd het beste te maken van hun leven. Na 1902 is er van beide kanten meer wederzijds begrip ontstaan, maar begon ook de neergang van de plantagelandbouw. De meeste uitgediende Hindostanen werden kleinlandbouwers, dat is derde fase in de geschiedenis van de contracttijd. Het zij gezegd dat er onderling en vooral in de groepsvormingsfase (de tweede fase van 1890-1902) solidariteit ontstond, maar dat er ook rivaliteit bestond tussen plantages. Dat mondde uit in botsingen vooral tijdens de religieuze feestdagen. Bekend is de Muharram (Tajiyá) botsing in 1891 in het district Commewijne. Na de rellen heeft het Nederlands gezag en in het bijzonder het ontactisch optreden van de procureur-generaal bewerkstelligd dat de rust en vrede moest worden hersteld ten koste van vijf doden.
In de pioniersfase (de eerste fase 1873-1889) was er sterke onderlinge solidariteit, maar ook eenzaamheid en vervreemding alsook problemen met aanpassing in het nieuwe land Suriname. Men was bijvoorbeeld in India gewend aan warme en koude seizoenen (zomer, lente, herfst en winter), terwijl Suriname een tropisch klimaat heeft. De Hindostaanse gemeenschap was toentertijd ook niet zo groot. Deze pioniers hebben een belangrijke rol gespeeld in de opvang van de contractarbeiders die na hen kwamen in Suriname.
Zeer zuinig
De meeste Hindostaanse contractarbeiders hebben zeer zuinig geleefd (pet kát-kát)). Zij hebben hun geld gespaard en konden na hun contractperiode terugkeren of zich vestigen in Suriname. De meerderheid heeft zich gevestigd als kleinlandbouwers. Vooral nadat in 1895 zij 1,5 tot 2 hectare domeinland konden krijgen vrij van huur de eerste 6 jaar en 100 gulden, namelijk de waarde van de retourpassage. De meeste Hindostanen hebben één contractperiode gewerkt (vijf jaar). De contractarbeiders ontvingen een premie van 100 gulden als zij een hercontract voor vijf jaar sloten. Een aanzienlijk deel heeft dat gedaan (bijna een derde, namelijk (9.725 van de ruim 30.874 volwassenen) en sommigen hebben zelfs een derde hercontract gesloten. Zij hebben met dit gespaarde geld als uitgedienden aanvankelijk een karig bestaan opgebouwd. Een klein deel heeft geld gestuurd naar familieleden in India. Ook heeft een deel van de contractarbeiders gecorrespondeerd met achtergebleven familieleden. Vooral door de vermindering c.q. stopzetting van het scheepsverkeer tijdens de Eerste Wereldoorlog is het contact verwaterd of verbroken.

Hindostaanse contractarbeiders op balata-plantage Slootwijk in het district Commewijne. Let op de aaneengeschakelde koeliewoningen.
Kalkatiyá’s of Kantráki’s
Er waren allerlei verschillen naar regionale afkomst, maar vrij snel hebben de Hindostaanse contractarbeiders zich een gemeenschappelijke identiteit aangemeten als Kalkatiyá’s (afgeleid van Calcutta) en kantráki’s (afgeleid van contract) en omstreeks als Hindostanen. De Hindostaanse contractarbeiders hadden, om de plantages tijdens de werkdagen te mogen verlaten een verlofpas nodig. Bijvoorbeeld wanneer men klachten wilde indienen over de manjhá’s (opzichters) bij de districtscommissaris, de Agent-Generaal of de Britse consul in Paramaribo. Op zondag en zaterdag en feestdagen, mocht men dus wel de plantage verlaten. En velen verlieten de plantages op vrije dagen en op de vele feestdagen; men bezocht de jaháji bhái’s of bahins en/of (aangenomen) familie. Maar de lange afstanden en het slechte vervoer vormden wel een probleem. Als wij uitgaan van vijf werkdagen per week dan komen wij per jaar op ongeveer 260 (5 dagen x 52 weken). Van deze 260 dagen moeten de religieuze feestdagen en naar schatting 8 officiële dagen worden afgetrokken. We komen dus uit op 220 werkdagen. Uit verschillende verslagen en uit de Koloniale Verslagen blijkt echter dat de Hindostaanse contractarbeiders gemiddeld jaarlijks minder dan 220 dagen hebben gewerkt.
Voor de contractarbeiders die zich permanent hadden gevestigd in Suriname was Suriname ‘thuis’ (home) geworden. In tegenstelling tot wat Bhagwanbali in zijn boek De nieuwe awatar van slavernij (2010) heeft beweerd, heeft niet de helft maar een veel grotere groep zich in Suriname gevestigd. Bhagwanbali trekt ten onrechte de ongeveer 16% (5.500) die gedurende de lange contracttijd is overleden af van het aantal (22.000) dat zich permanent heeft gevestigd. Maar bij dit aantal behoren ook contractarbeiders die lange tijd in Suriname hadden gewoond en zich hadden gevestigd. Bijvoorbeeld ook degenen die tegen het eind van de contractperiode zijn overleden vanwege ouderdom. Velen zijn bezweken door uitputting of (infectie)ziekten, maar anderen door de verdrinkingsdood, zelfmoord of onderling geweld met dodelijke afloop.
De onderzoeker Bhagwanbali heeft verdienstelijk werk verricht, maar hij focust zich te veel op uitbuiting en onderdrukking. Daardoor blijven andere aspecten van de Hindostaanse geschiedenis bij hem buiten beeld. Hij is af en toe slordig geweest. Twee voorbeelden ter illustratie: een eis was een verhouding van 40 vrouwen op 100 mannen bij vertrek uit India. Dat is 28,6% vrouwen (140:40) en dus niet 40% vrouwen, zoals Bhagwanbali ten onrechte heeft beweerd en hij trekt vervolgens onjuiste conclusies. Ook heeft bij met betrekking tot de kaste een zeer hoog percentage Brahmanen berekend, namelijk liefst 15,4%. Andere auteurs en ik komen op ongeveer 5%. Bhagwanbali heeft ten onrechte ook Chattri’s (de tweede kaste) opgeteld bij de Brahmanen. Vervolgens schrijft hij dat hij zijn hoge percentage niet kan verklaren (zie: R. Bhagwanbali, Contracten voor Suriname, 1996: 103,158).
Culturele heritage
India bleef voor de ex-contractarbeiders echter wel het land van oorsprong en van hun cultuur of culturele heritage. Velen hadden nieuwe banden gesmeed en andere Hindostanen tot familie ‘gemaakt’ (palwár banáwe) in Suriname, omdat zij als eenlingen waren gemigreerd. Anderen hadden een gezin gesticht in Suriname. In dit verband is de opstelling Rahman Khan exemplarisch. Hij had voldoende kennis van India en volgde ook de ontwikkelingen in India op de voet. Toch koos hij voor Suriname en ondanks het verzoek van zijn familie ging hij niet terug. Ook niet voor een bezoek, terwijl hij zich dat financieel wel kon permitteren.
Het leven op de plantages bestond echter niet alleen uit werken. Het kan als zeer opmerkelijk feit worden beschouwd dat aan de hindoes per jaar maar liefst 32 verlofdagen – en aan de moslims 16 verlofdagen – werden toegestaan om hun religieuze feestdagen te vieren. Daarnaast had men verlof op de nationale feestdagen, zoals de geboortedag van koningin Wilhelmina (kongfaryári in augustus vanaf 1880) en de christelijke feestdagen, zoals Hemelvaartsdag. Men leefde dan ook als het ware naar deze feestdagen toe. Vaak bezocht men vrienden en ‘gemaakte’ familie op andere plantages op deze dagen en op de (vrije) zondagen. De feestdagen fungeerden ook als uitlaatklep voor de inspanningen van de week. Wij hebben al vastgesteld dat men niet alleen werkte voor de huurders, maar ook op het eigen kostgrondje. Er was dus ook behoefte aan ontspanning en vertier. Er werd dan ook veel gefeest. De gasten kregen gratis maaltijden en bleven vaak overnachten, omdat het reizen over water veel tijd kostte. Men moest roeien en rekening houden met de getijden. Rahman Khan vermeldt dat de pujá’s en maulud’s (moslim bidbijeenkomsten) door zowel hindoes en moslims werden bijgewoond. Men kwam bij elkaar op bezoek en at samen. Rahman Khan las tijdens de pujá’s als moslimgeleerde voor uit de heilige hindoeboeken. Maar ook andere feesten zoals Holi/Phagwa (hindoe lentefeest) en Divali (hindoe lichtfeest) werden gezamenlijk uitbundig gevierd. Er werden birhá’s (herdersliederen) en nostalgische liederen gezongen die de toehoorders vaak met heimwee aan India deden terugdenken. Vaak werden ook muziekinstrumenten bespeeld. Ook muzikanten zijn gemigreerd; soms met medeneming van hun muziekinstrumenten naar Suriname. Dat werd toegestaan, omdat zij tijdens de lange zeereis zorgden voor ontspanning en plezier. Er waren echter ook enkele gespecialiseerde winkels van onder meer Lachman Singh en Radhakishun & Co tijdens de contracttijd die ‘Hindostaanse spullen en producten’ verkochten. Veelgebruikte muziekinstrumenten waren dholak (trommel), khajari (tamboerijn), nagárá (tweeledig slaginstrument), dhaplá (membrafoon), dandtál (ijzeren staaf), sarangi (snaarinstrument) bulbul tarang (snaarinstrument, banjo) en in enkele gevallen harmonium. Ook vrouwen zongen in het openbaar. Het zingen van sohars (bij de geboorte van een kind en bij het huwelijk) was populair. Ook het vertellen van bujhauni’s (raadsels) en het oplossen ervan was populair. Tevens werden toneelstukken (nautanki verbasterd tot nátak) opgevoerd. Daarnaast waren er spelletjes zoals kabaddi (tikkertje), guli dandá (een soort cricket) en makkhan cor (men klimt op elkaars schouder om de boter die wordt opgehangen aan een hoge stok te pakken.
Door het vrouwentekort was er veel seksuele stress. Een deel van de mannen heeft geen vrouw ‘gehad’ en werden bekend als muglisiyá (vrijgezellen). Zij hadden geen kinderen en speelden vaak de rol van oom voor kinderen. Er werd streng op toe gezien dat jonge vrouwen niet werden lastig gevallen. Velen waren al voor hun puberteit ‘getrouwd’; zij werden ‘ganwná’ en wanneer zij geslachtrijp waren trokken zij bij hun schoonfamilie in. Mannen die de geldende ijjat regels overtraden werden verstoten (kuját) uit de gemeenschap en pas later na berouw weer toegelaten.

Plantage Geyersvlijt. Er werd zogeheten koeliewoningen gebouwd op de plantages. In de ze woningen werden de Hindostaanse contractarbeiders gehuisvest.
Beter bestaan
Vanaf 1895 heeft bijna elke Hindostaan een stuk land gekregen waarvoor na 6 jaar jaarlijks een bescheiden grondhuur moest worden betaald. Met de 100 gulden premie en met gespaard geld hebben velen ook land in eigendom gekocht of gratis verkregen wanneer zij bereid waren het zelf te ontginnen. Er werd ook geld gespaard bij Chinese winkeliers en bij notarissen. Sommige notarissen hebben de Hindostaanse spaarders opgelicht. Het bekendste voorbeeld is notaris Theodoor de Miranda. Er wordt beweerd dat hij, maar ook zijn assistent – een Hindostaanse moslimklerk – spaargeld zou hebben verduisterd. Na het overlijden van De Miranda liet zijn zoon in 1949 weten dat ‘vader Miranda’ failliet was. Ook de commies van het Immigratiedepartement H. F. Wesenhagen, die optrad als vervanger van de Agent-Generaal in financiële zaken bleek spaargeld van Hindostanen te hebben verduisterd. Na zijn plotselinge overlijden op 12 september 1922 bleek dat hij gelden van het Immigratiefonds en van Hindostanen ‘had verduisterd tot aanzienlijke bedragen, voor zover is kunnen worden nagegaan tot een totaal bedrag van f 137. 179’ (Koloniaal Verslag 1923). Er zou ook gefraudeerd zijn op het Immigratiedepartment. Zo heeft de Hindostaanse christen (EBG’er) Srimaansingh in 1910 een actie geleid tegen afpersing en mishandeling van arme Hindostanen en ernstige corruptie op het Immigratiedepartement
Het is belangrijk te vermelden dat Hindostaanse contractarbeiders hun situatie in Suriname vergeleken met die in India. Al werden zij in Suriname uitgebuit, zij hadden het doorgaans beter dan in India. Suriname was en is een vruchtbaar en dunbevolkt land met mogelijkheden vooral in de landbouw. Het feit dat de meerderheid van de Hindostaanse contractarbeiders zich in Suriname heeft gevestigd en afzag van de kosteloze terugreis, toont aan dat het leven in Suriname voor hen stukken beter was dan in India. Een deel van de terugkeerders heeft bovendien spijt gehad en vaak tevergeefs geprobeerd opnieuw een contract te krijgen voor Suriname. Enerzijds hebben de Hindostaanse immigranten de plantage-economie voor zover die nog bestaansrecht had door hun ijver en uithoudingsvermogen op de been gehouden. De concurrentie van rietsuiker door bietsuiker en andere omstandigheden hebben de plantages echter de das omgedaan. Anderzijds hebben de Hindostaanse contractarbeiders en hun nakomelingen het land Suriname in cultuur gebracht en verschillende producten geïntroduceerd alsook de groente- en veeteelt verder ontwikkeld. Voorts hebben zij gezorgd voor een grote aanwas van de bevolking en voor de totstandkoming van voorzieningen, waaronder de geneeskundige school waardoor de gezondheidszorg is verbeterd. Hindostaanse contractarbeid bood dus een kans op een beter bestaan dan in India. En de meerderheid heeft deze kans gegrepen. De immigratie van Hindostanen naar Suriname kan dan ook worden beschouwd als een succesverhaal.
Assertieve vrouwen
Het is van belang om oog te hebben voor de historische veranderingen. Bepaalde groepen zoals de lage kasten en de meeste vrouwen zouden in India niet de positie hebben kunnen verwerven die zij in Suriname hebben bereikt. Niet alleen in economisch opzicht maar ook sociaal. Veel contractarbeidsters behoorden tot de groep ‘assertieve’ vrouwen. Het waren weduwen en naar vrijheid strevende vrouwen die India zijn ontvlucht alsook vrouwen die waren verstoten of overspel hadden gepleegd, soms ook danseressen en prostituees. Door het tekort aan Hindostaanse vrouwen was hun positie sterker in Suriname en genoten zij een relatieve vrijheid. Hindoeweduwen zijn opnieuw getrouwd; dat was in India ondenkbaar. Doordat zij hun eigen inkomen verdienden was hun positie sterker in Suriname en zij genoten een relatieve vrijheid. Zij waren zelf vaak onafhankelijk en vrij van allerlei culturele beperkingen. Zij rookten en dansten vaak. Velen dronken alcohol en gingen met andere mannen om en sommigen hadden meerdere partners. Door het vrouwentelkort hadden zij een vrij sterke positie ten opzichte van de Hindostaanse mannen. Opmerkelijk is echter dat zij ten opzichte van hun dochters en kleindochters meestal een zeer strenge houding ten toon hebben gespreid en de ijjat (eerbaarheid) voorop stelden. Pas in de jaren zestig en daarna raakten Hindostaanse vrouwen weer geëmancipeerd. Deze assertieve en sterke vrouwen hebben in Suriname respect verworven en bijgedragen tot culturele homogenisering binnen de Hindostaanse gemeenschap.

De mooie tempel (mandir) van de Arya Pratanidhi Sabha aan de voormalige Gravenstraat 9 Nu Henck Arronstraat) bestaat niet meer.
Mata Gauri en Mata Mahadei
In dit verband is Mata (Moeder) Gauri illustratief. Zij was een zeer bijzondere contractarbeidster. Gauri Sewbalak 723 R arriveerde op 23 april 1889 met het zeilschip Ganges I in Suriname. Zij was geboren in 1862 in West-Bihar en kwam met haar man Brahma Tewari naar Suriname. Zij werd tewerkgesteld op plantage Mon Souci waar ze haar eerste dochter kreeg, maar door slechte gezondheidszorg in het plantagehospitaal overleed het kind. Na afloop van hun contract in 1894 vestigde zij zich op Alkmaar. In 1919 vestigde zij zich in Paramaribo waar zij aan de Kwattaweg een groot erfperceel voor f 4.500 van de boerenfamilie Tammenga kocht. Zij was zeer ondernemend en werd Mata Gauri genoemd. Haar echtgenoot overleed in 1928, maar Mata Gauri beheerde haar perceel op voortreffelijk wijze. Het was een bloeiend landbouwbedrijf met vruchtbomen, cacao en koeien. Nog op 100-jarige leeftijd werd Mata Gauri werkend aangetroffen op haar perceel. Mata Gauri stierf op 104-jarige leeftijd en schonk een deel van haar perceel voor sociale en culturele activiteiten ten behoeve van de Hindostaanse gemeenschap. Op dit perceel werd het Mata Gauri Centrum gevestigd.
De dochter van de politieagent Jatan, die al in India politieagent was geweest en in 1910 betrokken zou zijn geweest bij een complot (het zogeheten Killingercomplot) om de Surinaamse regering omver te werpen is ook een lichtend voorbeeld. Zij heette Mahadei en werd een rijke zakenvrouw en stond bekend als ‘Gowtu mai’. De bekende en progressieve Brahmaan Rampersad Sukul trouwde met haar en bekeerde zich tot de Arya Samaj. Mata Mahadei behoorde niet tot de zogeheten hoge kaste. Zij waren kinderloos en hebben een jongen geadopteerd. Hij werd ook zakenman (Budram Rampersad). Met het vermogen van Mata (moeder) Mahadei werd aan de toenmalige Gravenstraat een tempel (van de Arya Prathanidhi Sabha) en een internaat gebouwd. In dit internaat zijn vooral districtsjongens opgevangen die in Paramaribo onderwijs konden, zoals de politicus en minister Pannalal Parmessar en de bekende accountant Ram Hiralal.
Integratie Hindostani Stijl
Ook de lagere kasten hebben mobiliteit bereikt en werden menswaardiger bejegend dan in India. Er ontstond meer gelijkheid en er waren zelfs hindoe-moslim en interkaste huwelijken. Met de kracht van hun cultuur gebaseerd op de Indiase culturele heritage hebben de meesten ondanks de zware omstandigheden kunnen overleven. Hun ethos tot uitdrukking komend in hun ijver, vooruitgangstreven en spaarzaamheid en de sterke etnische identiteit die gaandeweg ontstond zijn groepskenmerken geweest die bijdroegen aan dit succes. Anderzijds hebben de omgevingsfactoren, namelijk de kansen die er waren in Suriname, waaronder het vruchtbare land en het overheidsbeleid dat toeliet dat men de eigen cultuur kon behouden en dat er land beschikbaar werd gesteld alsook een bescheiden bedrag, bijgedragen tot dit succes. De discriminatie die men ondervond ’als koelies’ droeg bij tot onderlinge solidariteit en versterking van de etnische identiteit. Er was dus sprake van een wisselwerking tussen groepsfactoren en omgevingsfactoren. De Hindostanen werden gaandeweg onderdeel van Surinaamse samenleving. Langzamerhand werden zij vooral succesvol op sociaaleconomisch terrein. Zij behielden hun eigen cultuur en bleven relatief geïsoleerd van de brede samenleving op cultureel terrein. Op politiek gebied waren zij echter zwak. Pas na 1909 ontstonden enkele nationale organisaties, zoals de SIV (Surinaamsche Immigranten Vereniging, later Bharat Oeday) en Khetiyar aur Hak (Landbouwers en Recht) die nauwelijks invloed verkregen en ook met elkaar in de clinch lagen. De contouren van een bepaalde integratiestijl, die ik getypeerd hebben als Integratie Hindostani Stijl werden toen al zichtbaar.
De Hindostaanse contractarbeiders bleken dus niet louter willoze slachtoffers te zijn van een uitbuitingssysteem. De meesten hadden agency en hebben zelf hun toekomst vormgegeven. Natuurlijk heeft een deel het niet gered. Deze kleine groep als uitgangspunt nemen voor de Hindostaanse geschiedschrijving is echter onjuist. In dit verband is het van belang om te wijzen op de onjuiste stelling van de bekende ideoloog Sandew Hira (Hira, in: Bhagwanbali 2010: 8-10) dat er geen causaal verband zou bestaan tussen het (latere) succes en de emigratie i.c. de contractarbeid. Het is immers onmiskenbaar dat velen de honger en armoede in India zijn ontvlucht en dat zij de geboden kansen in Suriname hebben gepakt. Ondanks onderdrukking en ‘misdaden van het kolonialisme’ hebben de meesten het gered. Dat heeft te maken met de wisselwerking tussen de groepsfactoren en omgevingsfactoren. Er is dus een duidelijk causaal verband tussen hun verleden in India en de historische continuïteit.

Monument ter herinnering aan de opstand van Hindostaanse contractarbeiders van 30 juli 1902 met de namen van de gevallenen op plantage Mariënburg (district Commewijne).
Bijzondere omstandigheden
De Hindostaanse contractarbeiders in Suriname hadden vergeleken met de Indiase contractarbeiders in andere koloniën het beter getroffen. Dat is te danken aan enkele bijzondere omstandigheden. Allereerst genoten de Hindostanen in Suriname een dubbele (rechts)bescherming. Naast de Agent-Generaal was er de Britse consul. Op de laatste consul na hebben vooral de consuls Cohen, Annesley en Wyndham zich goed van hun taak gekweten. Ten tweede hebben vrijwel alle Hindostanen die niet zijn teruggekeerd naar India een relatief groot stuk land gekregen tegen zeer gunstige voorwaarden en een premie van 100 gulden. In de andere koloniën was dit niet of in mindere mate het geval. Ten derde was en is Suriname een zeer vruchtbaar en dunbevolkt land en er waren dus goede mogelijkheden voor de landbouw. Ten vierde was het beleid van de Nederlandse overheid op cultureel gebied veel liberaler dan in andere koloniën. Sommige koloniale ambtenaren hadden respect voor de Indiase cultuur en beschaving. De Hindostanen hebben in grote mate hun eigen cultuur weten te behouden. Ten vijfde kon men vanuit Suriname al na vijf jaar contractarbeid gratis terug naar India. In de andere koloniën kon dat meestal pas na tien jaar en moest men vaak ook een deel van de terugkeerkosten betalen. Hindostanen konden dus gemakkelijker besluiten om een tijdje in Suriname te blijven om hun geluk te beproeven en vervolgens besluiten om terug te gaan of zich permanent te vestigen.
Het feit dat 3.000 uitgediende contractarbeiders uit het Caribisch gebied in de contracttijd 1873-1920 naar Suriname zijn geëmigreerd, indiceert dat de kansen daar veel beter waren. Vanuit Suriname zijn maar weinig Hindostanen in deze periode gemigreerd naar andere delen van het Caribisch gebied.
Ten slotte zij vermeld dat wat betreft demografische groei de Hindostaanse bevolkingsgroep honderd jaar na de aankomst van de laatste Hindostaanse contractarbeiders (in 1916) vergeleken met de andere koloniën de hoogste groei laat zien. Dat bewijst dat de basis hiervoor al in de contracttijd was gelegd. Ruim honderd jaar na de aankomst van de laatste lichting Hindostaanse contractarbeiders in mei 1916 vormen zij eengemeenschap van meer dan 300.000 mensen. Ongeveer 175.000 Hindostanen wonen in Nederland en bijna 150.000 in Suriname. Zowel in Suriname als Nederland zijn hun nakomelingen een succesvolle etnische groep. Hun voorouders legden de fundamenten daarvan al in de contracttijd. Maar in beide landen is sprake van een bijzondere integratiestijl, namelijk Integratie Hindostani Stijl. Zij zijn succesvol op sociaaleconomisch terrein en relatief succesvol in cultureel opzicht. Op politiek terrein zijn zij echter als etnische groep minder succesvol gebleken. Tot slot een toepasselijk citaat van dominee P. Legene, die onder meer samen met zijn vrouw het kindertehuis voor Hindostaanse kinderen te Alkmaar (in district Commewijne) honderd jaar geleden (in 1917) in Suriname heeft opgericht. Een groot aantal Hindostaanse kinderen is en wordt in dit tehuis opgevangen en verzorgd. Legene stelde in 1950 het volgende:
‘Wat deze immigranten als vrije burgers voor Suriname hebben gedaan, kan nooit genoeg gewaardeerd worden, en het valt te betreuren, dat de emigratie uit Brits-Indië verboden werd. Want al was de behandeling op de plantages niet naar wens, later kregen deze nijvere mensen kans te over om vooruit te komen en zich een positie te verwerven, die ze in hun vaderland nooit zouden hebben bereikt’ (zie P. Legêne Suriname, land mijner dromen, Den Haag: J.N. Voorhoeve. 1950: 72).
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Farisha Abdoelrahman Miss India Holland 2019: Trots op mijn roots en cultuur
Afgelopen 5 juni werd in Den Haag herdacht dat het 147 jaar geleden is dat de eerste Hindostaanse contractarbeiders uit het toenmalige Brits-Indië (thans India) voet aan wal zetten in Suriname. Op deze speciale dag heb ik samen met de wethouders Kavita Parbhudayal en Bert van Alphen van de gemeente Den Haag een bloemenkrans neergelegd bij het Immigratiemonument in Den Haag. Bij deze plechtigheid was ook aanwezig oud-wethouder Rabin Baldewsingh die een toespraak hield en in het verleden een van de initiatiefnemers was bij de totstandkoming van dit herdenkingsmonument. Opvallend was wel dat ik een van de weinige jongeren was die aanwezig waren bij deze herdenking. Ik sluit niet uit dat heel veel jongeren dit ook niet weten of er niet bij stil staan. Voor mij was het ook nieuw. Ik was vanuit de organisatie van Miss India Holland gevraagd om hierbij aanwezig te zijn. Het was een heel aparte en indrukwekkende bijeenkomst.

Farisha Abdoelrahman en wethouders Kavita Parbhudayal en Bert van Alphen bij de kranslegging Immigratiemonument (Den Haag, 5 juni 2020)
Mijn voorouders zijn vanuit Brits-Indië naar Suriname gekomen met de boot Lena II. Dit schip vertrok op 4 januari 1902 uit Calcutta en arriveerde op 8 maart 1902 in Paramaribo. Mijn náni (maternale grootmoeder) heeft als contractarbeidster gewerkt op de plantage Catharina Sophia in het district Saramacca. Mijn overgrootouders hebben elkaar in Suriname ontmoet waar ze ook getrouwd zijn en kinderen gekregen. Zij hebben daar op afbetaling een stuk grond gekocht en hun huis gebouwd waar mijn náni geboren is.
Als jongere vind ik dat wij onze geschiedenis moeten kennen. Het boekje Hindostaanse migratiegeschiedenis uitgegeven door Sampreshan i.s.m. Hindorama vond ik zeer lezenswaardig en raad jongeren dan ook aan het te lezen. Ik vind het ook belangrijk dat organisaties jongeren actief betrekken bij hun activiteiten. Het gebeurt jammer genoeg nog te weinig. Ik draag dan ook met trots mijn titel Miss India Holland. Ik ben trots op mijn roots en ik weet dat veel jongeren met mij dat ook zijn. Dit geldt vooral ook voor de meiden die meegedaan hebben aan de Miss India Holland-verkiezing. Miss India Holland heeft mij bewust gemaakt van mijn roots en cultuur.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Khubsurat, Korte berichten, LIFESTYLE, Migratiegeschiedenis, NIEUWS, Traditie
5 juni 2020: 147 jaar Hindostaanse immigratie – Prof. Chan E.S. Choenni
5 juni 2020 is het precies 147 jaar geleden dat Hindostanen vanuit India voet aan land zetten in Suriname. Het zeilschip Lalla Rookh vertrok op woensdag 26 februari 1873 uit de havenstad Calcutta en arriveerde na een reis van ruim drie maanden op woensdag 4 juni 1873 in Suriname. De Lalla Rookh bleef echter voor anker liggen op de Surinamerivier bij Fort Nieuw Amsterdam. De Lalla Rookh was namelijk een ijzeren zeilschip van 1.277 ton (het draagvermogen/de inhoud van het schip) en had een te grote diepgang. Daarom kon het niet doorvaren naar de haven in Paramaribo. De 410 Hindostaanse immigranten werden pas op donderdag 5 juni 1873 ontscheept met kleine boten en opgevangen in het Fort Nieuw Amsterdam gelegen aan de rechteroever van de Surinamerivier. Daarom is niet 4 juni, maar 5 juni de datum voor de herdenking en viering van de Hindostaanse immigratie. Vanuit Nieuw Amsterdam werden zij vervolgens toegedeeld aan de plantages van de eigenaren die hen hadden besteld. De eerste zending Hindostaanse immigranten is dus niet opgevangen in het zogeheten Koeliedepot te Paramaribo gelegen aan de linkeroever van Surinamerivier, de plek waar het immigratiemonument Mai en Baba staat. De meeste immigranten die daarna in Suriname aankwamen werden wel in het depot opgevangen. De Lalla Rookh (betekent de tulpenwangige) werd de icoon van de Hindostaanse immigratie. In Engelstalige landen staat de dag van eerste aankomst van Indiase immigranten bekend als Indian Arrival Day. Vermeldenswaard is dat ook de jonge vrouw Dhunputteea met de Lalla Rookh arriveerde. Zij was de áji (paternale grootmoeder) van dr. J. Ferrier, de eerste President van Suriname.
Traditiegetrouw zijn er op en rondom de jaarlijkse Hindostaanse immigratiedag herdenkingen en vieringen. Vaak worden er lezingen, studiedagen en/of feesten georganiseerd. Vroeger werden er ook optochten georganiseerd in Suriname. Tevens werden soms brochures en boeken uitgegeven. Helaas zijn vanwege de zogeheten coronapandemie en het risico van verspreiding van de dodelijke COVID-19 alle Hindostaanse immigratie-activiteiten afgeblazen. Toch heeft Hindorama besloten om de 147-ste Hindostaanse Immigratiedag niet ongemerkt voorbij te laten gaan en ondanks allerlei beperkingen ter gelegenheid van deze dag een boekje met veel foto’s uit te geven. Met enthousiaste ondersteuning van Radjin Thakoerdin (uitgever Sampreshan | Hindorama) en Kanta Adhin (redacteur Hindorama.com) heb ik dit kleurrijk werk samengesteld over de Hindostaanse geschiedenis die de periode 1873-2015 bestrijkt. Het beslaat 52 pagina‘s in A5 formaat en is getiteld Hindostaanse migratiegeschiedenis in kort bestek (1873-2015). Dit handzaam boekje dat in 5 hoofdstukken de immigratie uit India, vestiging en integratie in Suriname, alsmede de integratie in Nederland behandelt, is te BESTELLEN via webshop Sampreshan.com.
Chan Choenni et al. | Hindostaanse migratiegeschiedenis in kort bestek (1873-2015) | Zoetermeer 2020: Sampreshan | ISBN 9789080509269 | 52 pp. | prijs 5 euro
Historische foto’s
Het boekje is rijk geïllustreerd met foto’s. Er zijn mooie historische foto’s opgenomen die een sfeerbeeld geven van de ontwikkeling van de Hindostaanse gemeenschap door de tijd heen. Dit maakt deel uit van een project historische foto’s met als doel de visuele documentatie van de Hindostaanse geschiedenis. U kunt hieraan bijdragen door historische foto’s in te zenden. Het uitgebrachte boekje toont op handzame wijze de fascinerende geschiedenis van een bijzondere bevolkingsgroep. Hindostanen zijn zowel in Suriname als in Nederland na verloop van tijd erin geslaagd in sociaal–economisch opzicht succesvol te zijn. Ook is hun cultuur in grote mate behouden. In politiek opzicht zijn ze minder succesvol geweest; een groot deel is gedwongen van Suriname naar Nederland gemigreerd. Maar tegen de achtergrond van hun emigratie uit India, de uitbuiting en ontberingen in de contractperiode is dit succes opmerkelijk. De ruim 34.000 Hindostaanse contractarbeiders (bijna een derde keerde terug naar India) en de circa 3.000 Hindostanen uit de omringende Caribische landen die tussen 1865-1920 naar Suriname migreerden, hebben gaandeweg een Hindostaanse gemeenschap gevormd. Het geeft de kracht weer van een gemeenschap die het heeft gered ondanks alle tegenslagen, waarbij ook velen zijn bezweken aan uitbuiting en ontberingen. Hen gedenken wij vandaag, maar wij vieren tegelijkertijd het succes van de Hindostaanse gemeenschap. Door ijver, doorzettingsvermogen en geloof in vooruitgang hebben de overlevers hun nakomelingen de weg gewezen. Wij zijn hun dankbaar en zijn trots op wat wij naar vermogen hebben bereikt. Hun geschiedenis en onze geschiedenis mag niet verloren gaan. Integendeel: deze geschiedenis moet worden gedocumenteerd en doorgegeven aan de huidige en volgende generaties. Mede voor dit doel is vorig jaar juni Hindorama.com als website van start gegaan. Dit portal van en over de Hindostanen geeft ook actuele informatie zowel in Nederland als in Suriname. Hindorama.com bestaat nu één jaar en is een succesvolle website met een digitale bibliotheek geworden, beheerd door vrijwilligers. Helaas is de viering van één jaar Hindorama.com thans niet mogelijk in verband met de coronapandemie. Wij hopen echter in augustus 2020 alsnog een viering te houden in de vorm van een studiedag. Het boekje over de Hindostaanse geschiedenis zal daar ter plekke verkrijgbaar zijn. Nadere informatie daarover volgt te zijner tijd. Lees het verslag van een Geslaagde Studiemiddag Een jaar Hindorama.com op zondag 16 augustus 2020.
BESTEL HIER
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
June 5, 2020: 147 years of Hindostani immigration – Prof. Chan E.S. Choenni
June 5, 2020 is exactly 147 years ago that Hindostanis from India set foot in Suriname. The sailing ship Lalla Rookh departed from the port city of Calcutta on Wednesday 26 February 1873 and arrived in Suriname on Wednesday 4 June 1873 after a journey of more than three months. However, the Lalla Rookh remained anchored on the Suriname River near Fort Nieuw Amsterdam. The Lalla Rookh was an iron sailing ship of 1,277 tons (the carrying capacity/contents of the ship) and had too much depth. Therefore it could not sail to the port in Paramaribo. The 410 Hindostani immigrants were only disembarked on Thursday 5 June 1873 in small boats and taken in at the Fort Nieuw Amsterdam located on the right bank of the Suriname River. Therefore, not June 4, but June 5, is the date for the commemoration and celebration of Hindostani immigration. From New Amsterdam they were then handed over to the plantations of the owners who had ordered them. The first shipment of Hindostani immigrants has therefore not been accommodated in the so-called Coolie depot in Paramaribo located on the left bank of Suriname River, the place where the mai and baba immigration monument stands. Most of the immigrants who arrived in Suriname were taken in at the depot. The Lalla Rookh (meaning the tulip-cheeked) became the icon of Hindostani immigration. In English-speaking countries, the day of first arrival of Indian immigrants is known as Indian Arrival Day. It is worth noting that the young woman Dhunputteea also arrived with the Lalla Rookh. She was áji (paternal grandmother) of dr. J. Ferrier, the first President of Suriname.
Traditionally, there are commemorations and celebrations on and around the annual Hindostani immigration day. Lectures, seminars and/or parties are often organised. In the past, parades were also organized in Suriname. Brochures and books were also sometimes published. Unfortunately, due to the so-called corona pandemic and the risk of the spread of the deadly COVID-19, all Hindostani immigration activities have been called off. Nevertheless, Hindorama decided not to let the 147th Hindostani Immigration Day pass unnoticed and, despite all kinds of restrictions on this day, to publish a booklet with many pictures. With enthusiastic support from Radjin Thakoerdin (publisher Sampreshan | Hindorama) and Kanta Adhin (editor Hindorama.com) I have composed this colourful work on the history of Hindostanis that covers the period 1873-2015. It covers 52 pages in A5 format and is titled History of Hindostani migration in short cutlery (1873-2015). This handy booklet that deals with immigration from India, settlement and integration in Suriname, as well as integration in the Netherlands, can be ORDER in 5 chapters via Hindorama.com. The price is 5 euros excluding shipping.
Historical photos
The booklet is richly illustrated with photographs. Beautiful historical photographs have been taken that give an atmospheric picture of the development of the Hindostani community over time. This is part of a historical photographs project with the aim of providing the visual documentation of Hindostani history. You can contribute to this by submitting historical photos. The published booklet handily shows the fascinating history of a special population group. Hindostanis have succeeded in being successful in both Suriname and the Netherlands over time. Their culture has also been largely preserved. Politically, they have been less successful; a large part has been forcibly migrated from Suriname to the Netherlands. But against the background of their emigration from India, the exploitation and hardship in the contract period, this success is remarkable. The more than 34,000 Hindostanis contract workers (almost a third returned to India) and the approximately 3,000 Hindostanis from the surrounding Caribbean countries who migrated to Suriname between 1865-1920, have gradually formed a Hindostani community. It reflects the strength of a community that has saved it despite all the setbacks, with many also succumbing to exploitation and hardship. We remember them today, but at the same time we celebrate the success of the Hindostani community. Through diligence, perseverance and faith in progress, the survivors have shown their descendants the way. We are grateful to them and proud of what we have achieved to our ability. Their history and our history must not be lost. On the contrary: this history must be documented and passed on to current and future generations. Partly for this purpose, Hindorama.com started as a website last June. This portal from and about the Hindostanis also provides up-to-date information both in the Netherlands and in Suriname. Hindorama.com has been around for one year and has become a successful website with a digital library, managed by volunteers. Unfortunately, the celebration of one year Hindorama.com is currently not possible in connection with the corona pandemic. However, we hope to hold a celebration in the form of a seminar in August 2020. The booklet on the history of Hindostanis will be available on site. Further information will follow in due course.
The price of the booklet is €5,- + €3,84 shipping. Please note that due to the corona crisis, delivery may be delayed.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
Fotoalbum Hindostaanse Immigratie
Surinaamse geschiedenissen
Symbool voor de Hindostaanse Immigratie
Baba en Mai. Dit fotoalbum vertelt het beeldverhaal van het standbeeld dat is onthuld ter gelegenheid van 120 jaar Hindostaanse immigratie. Met een verrassend Hindostaans museum in Wanica en het oorspronkelijke beeld van Baba. Lees de teksten bij de foto’s.
Een volledige verhaal staat in het boek Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed dat op 7 mei 2020 is verschenen. Het boek is verkrijgbaar via de (online) boekhandel, eventueel met link naar boekhandel waar jullie connectie mee hebben. Of naar LM Publishers, boek is te bestellen via deze link: https://lmpublishers.nl/catalogus/oog-in-oog-met-paramaribo/
1 Standbeeld Baba en Mai, het symbool van alle Brits-Indische immigranten. Kleine Combéweg, onthuld op 4 juni 1994.
2 Op de achtergrond het Kabinet van de president, vroeger het stadhuis.
3 Het beeld van kunstenaar Krishnapersad Khedoe (1940-2017) is van massief aluminium en weegt 2480 kilo.
4 Onder het naambord Baba & Mai plein 5 juni 1873 hangt een vitrine met daarin een lijst met de namen van alle 64 schepen die de 34.304 contractarbeiders van India naar Suriname hebben vervoerd.
De locatie aan de Kleine Combéweg, langs de Van Sommelsdijcksekreek, is historisch. Het is de plek waar het Immigratiedepot (onder de bevolking beter bekend als het ‘koeliedepot’) stond.
7 Op de plaquette staat Baba en Mai. Maar let op, het beeld Baba (man) staat rechts en het beeld Mai (vrouw) staat links.
8 Beeldhouwer Krisnapersad Khedoe Museum, Noordpolderdam, hoek Leiding 8, Wanica. Open sinds 20 februari 2018.
9 Borstbeeld van Krisnapersad Khedoe.
10 Het oorspronkelijke beeld van Baba, op het erf van de familie Khedoe.
Onthuld: 4 juni 1994 | Locatie: Kleine Combéweg
Het symbool van alle Brits-Indische immigranten
Op 5 juni 1873 arriveert het zeilschip Lalla Rookh in Suriname. Aan boord zijn de eerste 410 Brits-Indische immigranten. Zij gaan als contractarbeiders op verschillende plantages aan het werk. In totaal zijn tot en met 1916 met 64 schepen 34.304 contractarbeiders van India naar Suriname gebracht.
Het standbeeld Baba en Mai – een man, een vrouw, symbool voor alle Brits-Indische immigranten – wordt op zaterdag 4 juni 1994 onthuld. Tot grote tevredenheid van initiatiefnemer drs. Benjamin Mitrasingh. Hij is lid van de Nationale Stichting Hindostaanse Immigratie (NSHI). De locatie, grenzend aan de Van Sommelsdijcksekreek, is historisch. Het is de plek waar het Immigratiedepot stond, onder de bevolking bekend als ‘koelidepot’. In de gebouwen zijn tienduizenden immigranten opgevangen en tijdelijk gehuisvest. Allemaal in afwachting van het vervoer naar één van de honderden plantages.
Het beeld van kunstenaar Krishnapersad Khedoe (1940-2017) is van massief aluminium en weegt 2480 kilo. De eerste productiepoging bij Suralco te Paranam (district Para) was geen succes. De beide beelden smolten onherkenbaar aan elkaar vast. De tweede keer zijn er geen problemen en gaat alles goed. Maar de oorspronkelijke onthullingsdatum moet met één jaar worden verschoven, naar 4 juni 1994.
Bron en copyright foto’s album: Eric Kastelein
- Published in BIBLIOTHEEK, Media, Migratiegeschiedenis, Suriname
BESTEL
Bestel beide boekjes Hindostaanse migratiegeschiedenis in kort bestek (1873-2015) en Hindostaanse contractarbeidsters in woord en beeld via webshop SAMPRESHAN.COM
Chan Choenni et al. | Hindostaanse migratiegeschiedenis in kort bestek (1873–2015) | Zoetermeer 2020: Sampreshan | ISBN/EAN 9789080509269 | 52 pagina’s
HINDOSTAANSE CONTRACTARBEIDSTERS IN WOORD EN BEELD
Ter gelegenheid van 148 jaar Hindostaanse immigratie heeft Hindorama.com op 9 augustus 2021 een brochure getiteld Hindostaanse contractarbeidsters in woord en beeld gepubliceerd. De Hindostaanse vrouwen die tussen 1873-1916 van India naar Suriname kwamen met een vijfjarig contract om te werken op de Surinaamse plantages werden contractarbeidsters genoemd. Deze vrouwen vormden een derde van de in totaal 34.304 contractarbeiders die arriveerden met 64 scheepstransporten. Een derde van deze vrouwen was getrouwd, een derde was alleenstaand, onder wie veel weduwen. De rest (ongeveer een derde) trouwde voor vertrek uit India in de opvangcentra van de havenstad in Calcutta of bij aankomst in Paramaribo in het zogeheten Koeliedepot. De meeste vrouwen vestigden zich na hun contractperiode voorgoed in Suriname, net als de mannen. Zij kregen land in bezit onder gunstige voorwaarden en maakten gebruik van de kansen die er waren om een beter bestaan op te bouwen in Suriname. Veel van deze contractarbeidsters waren echter driedubbel belast: zij werkten buitenshuis, zorgden voor hun partner en de opvoeding van de kinderen en hielden het huishouden draaiende. Zij waren dan ook overlevers (survivors) en hun incasseringsvermogen, ijver én doorzettingsvermogen waren cruciaal voor de gemeenschapsvorming. De meeste hebben nakomelingen voortgebracht en vooral hun dochters hebben veel kinderen gekregen. Zij hebben gezorgd voor de enorme groei van de Hindostaanse bevolking, het behoud van de Hindostaanse cultuur en gaandeweg voor economische welvaart.
Chan Choenni | Hindostaanse contractarbeidsters in woord en beeld | Zoetermeer 2021: Sampreshan | ISBN/EAN 9789080509276 | 52 pagina’s
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis