Marrons in Suriname en in Nederland – Prof. Chan Choenni
Inleiding
Zaterdag 10 oktober is de Dag van de Marrons, een herdenkingsdag waarbij de ondertekening van het vredesverdrag van 1760 tussen de Marrons van Suriname en de Nederlandse overheid wordt gevierd. Deze nakomelingen van ooit gevluchte tot slaafgemaakten leefden tot de jaren zestig voornamelijk in de binnenlanden van Suriname. Hun voorouders hadden, nadat zij zich in het ondoorwaadbare binnenland van Suriname hadden gevestigd, door de tijd heen gemeenschappen gevormd. De Marrons herdenken de strijd van hun voorouders tegen onderdrukking en voor vrijheid. Vaak was de strijd tegen de toenmalige koloniale Surinaamse regering en militairen onbeslist. Met hun heldhaftige strijd hebben zij het Nederlandse koloniale bestuur gedwongen vredesverdragen met hen te sluiten en daarmee hun vrijheid en menselijke waardigheid te erkennen. Na de afschaffing van de slavernij in 1863 bleven de meesten in het binnenland wonen. Pas in de jaren zeventig begonnen veel Marrons zich in Paramaribo te vestigen. Na de massale emigratie van vooral Hindostanen en Creolen naar Nederland kwamen woningen vrij en waren er meer mogelijkheden voor Marrons in Paramaribo en omstreken. Later vestigden Marrons zich ook in andere districten buiten hun oorspronkelijk woongebieden, die zich bevinden in de districten Brokopondo, Marowijne en Sipaliwini – in het bijzonder in het gebied rond de Tapanahony rivier in Zuidoost Suriname. Een groep Marrons vluchtte naar Frans Guyana tijdens de binnenlandse oorlog van 1986 tot 1992 en verkreeg de Franse nationaliteit.
Vermeldenswaardig is dat na 260 jaar, het jaar 2020 kan gelden als het jaar van de succesvolle politieke integratie van de Marrons in Suriname. De huidige Vicepresident (VP) is de Marron Ronnie Brunswijk. De voorzitter van het Suriname Parlement (DNA) is respectabele Marron academicus Martinus Bee. Een belangrijke en krachtdadige vrouwelijke Minister is Mevrouw Diana Pokie, eveneens van Marron afkomst. Zij heeft als Minister van Grond- en Bosbeheer vrij resoluut besloten tot het terugvorderen van gronden van de Cultuurtuin van Paramaribo die tot het erfgoed van Suriname behoren. Daarmee is dus de beslissing tot uitgifte van die gronden van het vorige corrupte regime van Bouterse c.s. teruggedraaid.
Aanduiding
Marrons met wie de koloniale regering (het Gouvernement) vrede had gesloten, kregen als aanduiding de benaming ’Bosnegers’ (Businengre). Maar het woord ‘neger’ werd terecht als denigrerend ervaren en door velen verworpen. Later werd de toen vriendelijk klinkende naam Boslandcreolen gebezigd. De term Creolen werd echter controversieel in de 21ste eeuw. Marrons lijkt voorlopig de meest gebruikte aanduiding. Over de benaming Marrons is er echter geen consensus. Velen accepteren deze benaming, maar anderen verwerpen deze aanduiding. De term Marron is afgeleid van het Spaanse címarron, een benaming voor ontsnapt vee. De Marrons hebben zich niet of nauwelijks vermengd met andere bevolkingsgroepen. Zij hebben hun Afrikaanse genetische erfenis (DNA) voor 98% behouden. Dit blijkt uit een vergelijkend onderzoek onder enkele honderden Marrons, andere Afro-Amerikanen en personen uit West-Afrika (zie: The American Journal of Human Genetics, 2 november 2017). Dat geldt minder voor Afro-Surinamers, die meestal wel in enige mate vermenging hebben ondergaan. Het is daarom -volgens mij- logisch dat de Marrons het beste zouden kunnen worden aangeduid als Afrikaanse Surinamers. Daarnaast zijn er Afro-Surinamers. Voorts heeft een groot deel van Gemengden deels een Afrikaanse afkomst. Er zijn dus drie bevolkingsgroepen die een Afrikaanse afkomst hebben in Suriname. Maar de groepen zullen zelf uitmaken hoe zij willen worden aangeduid.
Over deze groep Marrons/Afrikaanse Surinamers zijn er talloze onderzoeken en studies verricht. Deze zijn echter grotendeels van cultureel-antropologische aard, zoals over de verwantschapsstructuren bij de verschillende stammen. De belangrijkste stammen zijn de Aucaners (vroeger djuka’s genoemd, 53%), Saramaccaners (32%), Paramaccaners (6%) en Matuariërs (5%) (Encyclopedie van Suriname 1977: 87). Wel is vermeldenswaard dat een groot deel van de Saramaccaners (Samaaka) die aan de bovenloop van Surinamerivier woonden begin jaren zestig moest verhuizen. In verband met de opwekking van elektriciteit werd in hun woongebied het zogeheten stuwmeer aangelegd. Van het hoofddorp Ganzee en andere dorpen werden zij geherhuisvest in ondermeer de aangelegde dorpen Klaaskreek en Brownsweg. Wij gaan hier niet uitgebreid op in en verwijzen naar de gespecialiseerde boeken hierover. Helaas is er echter relatief weinig onderzoek gedaan naar de maatschappelijke positie van deze bijzondere groep Surinamers. Want de Marrons vormen net als de Javaanse Surinamers een unieke bevolkingsgroep, in de zin dat deze bevolkingsgroepen alleen in Suriname voorkomen – op Nederland na, waar zij zich als gevolg van emigratie uit Suriname hebben gevestigd.
Tweede bevolkingsgroep
De Marrons/Afrikaanse Surinamers vormen thans -na 2012- in omvang de tweede bevolkingsgroep van Suriname. Ze zullen op lange termijn, gelet op hun hogere bevolkingsgroei, de grootste bevolkingsgroep van Suriname worden. Omdat er vooralsnog relatief weinig vermenging plaatsvindt met andere bevolkingsgroepen zullen zij nog lange tijd een herkenbare groep blijven in Suriname en een sterke etnische identificatie behouden. Wij richten onze aandacht op de bijzondere ontwikkeling die de Marron groep vooral in de 21ste eeuw doormaakt. Vooral de grote bevolkingstoename en urbanisatie van deze Afrikaanse Surinamers is merkbaar in de brede Surinaamse samenleving. Vóór de afschaffing van de slavernij was echter niet precies bekend hoe groot hun aantal was. Er waren schattingen variërend van 5.000 tot 10.000. Daarna is hun aantal gegroeid. Helaas was tot 1950 hun precieze aantal niet bekend net als overigens het aantal Inheemsen (vroeger Indianen genoemd). Deze twee groepen behoorden toen niet tot de zogeheten officiële bevolking van Suriname. Ik vraag mij af wat toen met ‘officieel’ werd bedoeld: waren zij toen geen burgers of erger nog: geen volwaardige mensen? In 1939 werd het aantal Afrikaanse Surinamers/Marrons geschat op 17.000 en het aantal Inheemsen op 3.500. Afro-Surinamers werden toen officieel nog als Inboorlingen aangeduid. Hun aantal bedroeg 69.555; het aantal Hindostanen (Britsch-Indiërs) bedroeg 44.474 en Javanen 32.123. Het aantal Europeanen bedroeg 2.017, van wie 1.101 in Nederland geboren (zie: Surinaamsch Verslag 1939: 4).
In 1950 werd het aantal Afrikaanse Surinamers/Marrons geschat op 20.000 en in 1964 bedroeg hun aantal 27.700. Daarna zien wij een groei van deze bevolkingsgroep, want in 1972 was hun aantal al 39.500 en vormden zij ruim 10% van de Surinaamse bevolking. In 2004 was hun aantal toegenomen tot 73.553 en werden zij in aantal de derde bevolkingsgroep; hun aantal was toen al groter dan het aantal Javanen. Volgens het Surinaamse Algemeen Bureau voor de Statistiek was hun aantal waarschijnlijk hoger omdat velen in de drie districten waar zij overwegend woonden -Brokopondo, Marowijne en Sipaliwini- significant vaker kozen voor de categorie ‘geen antwoord’ tijdens de volkstelling van 2004.
Grote toename
Uit de laatste volkstelling (van 2012) blijkt dat daarna zich een enorme groei heeft voltrokken onder de groep Marrons. In 2012 was hun aantal toegenomen tot 117.567 en werden zij de tweede bevolkingsgroep van Suriname met bijna 22% aandeel. Met 25.925 geboorten in de periode 2004-2012 hebben Marrons verreweg de hoogste groei met een aandeel van 32,9% van het totaal aantal geboorten. Dus één op de drie kinderen die werden geboren had een Marron afkomst.
Het Algemeen Bureau voor de Statistiek verklaart de hoge natuurlijke groei van de Marron groep door de zeer hoge vruchtbaarheid:
‘De toename van het aantal Marrons is spectaculair te noemen, ook al is hun veel hogere vruchtbaarheid bekend en kan o.i. ex post facto ook gedacht worden aan een groot aantal Marrons dat in 2004 geen etniciteit had opgegeven. Voor vrouwelijke Marrons is er ondersteuning te vinden vanuit de vruchtbaarheidscijfers van 2004.’ (zie verder: ABS 2013: 23-25).
Toenemend bevolkingsaandeel
Tussen 2004 en 2012 is hun aandeel toegenomen van 14,9% naar 21,7% in de Surinaamse bevolking. Het vruchtbaarheidscijfer voor Marron vrouwen van 15-49 jaar blijkt ongeveer twee keer zo hoog te zijn als dat van de meeste andere etnische groepen. Dat heeft ook te maken met polygamie, namelijk dat kinderen verwekt worden bij verschillende partners; sommige mannen hebben meerdere vrouwen. Ook de groep Gemengden is sterk toegenomen met 15.717, namelijk van 61.524 in 2004 naar 72.340 in 2012. Als aandeel van de bevolking is de toename van de Gemengden vergeleken met andere groepen veel hoger: van 12,3% naar 13,4%. Terwijl bijvoorbeeld de Hindostaanse groep met 27,4% aandeel in 2004 en in 2012 stabiel is gebleven. De groep Afro-Surinamers (‘Creolen’) is zelfs gedaald van 17,7% aandeel in 2004 naar 16,4% in 2012.
Al met al zal de enorme groei van de Marrons zich doorzetten en omdat de groep gemiddeld meer jongeren telt zal hun aandeel in de Surinaamse bevolking alleen maar toenemen. Een vergelijking van 2004 en 2012 laat zien dat de etnische samenstelling van het district Paramaribo steeds meer gelijkenis begint te vertonen met die in geheel Suriname. De drie groepen -Hindostaan, Marron en Creool (i.c. Afro-Surinamers)- die in 2012 nationaal het grootste aandeel hebben, behoren ook in Paramaribo tot de top drie. Het aandeel van Marrons in Paramaribo groeide van 9,8% in 2004 naar 16,8% in 2012. Ook in bepaalde districten zoals Wanica neemt het aantal Marrons toe. Het is dus niet vreemd in voorheen zogeheten typische Hindostaanse woongebieden bijvoorbeeld de boiti’s –de zijstraten van de Indira Gandhiweg/Pad van Wanica– of de Leidingen (kandál) Marron bewoners aan te treffen.
Toenemend aantal Christenen
Bij de volkstelling van 2012 is de religieuze affiniteit van de Surinaamse bevolking in beeld gebracht. Het blijkt dat de afgelopen 50 jaar Marrons massaal zijn overgestapt naar het Christendom. Tussen 1971 en 2012 nam het aantal Christelijke Marrons toe met 18,6 procentpunten, namelijk van 44,7% naar 63,3%. De reden voor de massale bekering is vooral de urbanisatie van Marrons. Veel Marrons hebben zich de afgelopen decennia in steden als Paramaribo gevestigd of in urbane gebieden. En een steeds groter wordende groep is ook daar geboren.
Het aandeel Marrons dat traditioneel aanhanger is van hun eigen godsdienst is gedaald tot minder dan kwart (21,5%). In de traditionele religie is ‘Gaan Gadu’ (de Grote God) de centrale figuur, namelijk de schepper van alles wat er bestaat. Ook zijn er aanhangers van Afro-Surinaamse godsdienst, zoals het Winti geloof. Maar opmerkelijk is de groei van het aantal Christenen. Als wij de Christelijke Marrons onderverdelen naar denominatie, dan krijgen wij het volgende beeld. Naast de Rooms katholieke Kerk is de zogeheten Pinkster beweging/Volle Evangelie populair, zoals uit onderstaande tabel blijkt.
Een bekende Christelijke voorganger is de voormalige fractieleider van de NDP (Nationale Democratische Partij) en ex-minister, André Misiekaba. Deze populaire Marron politicus heeft zich echter na de nederlaag van de NDP bij verkiezingen van 2020 teruggetrokken uit de NDP en uit de politiek. Naderhand bleek hoe corrupt de NDP was, maar Misiekaba heeft opmerkelijk genoeg geweigerd de redenen van zijn terugtrekking bekend te maken.
Negatieve bejegening
Tot de jaren zestig toen de meeste Marrons in het binnenland woonden, werden zij beschouwd als de meest ‘beschaafde’ bevolkingsgroep in Suriname (Albert Helman, Facetten van de Surinaamse samenleving 1977: 116). Zij waren vriendelijk in de omgang, eerlijk en wellicht een beetje nederig tegenover anderen, maar ze straalden tegelijkertijd trots en zelfverzekerdheid uit. De laatste tijd echter, in het bijzonder in de 21ste eeuw is er verandering opgetreden in de beeldvorming. Een deel van de Marrons vooral in Paramaribo wordt geassocieerd met agressiviteit en criminaliteit. Ter illustratie een persoonlijke noot:
In mijn jeugd -in de jaren zestig- verhuisden enkele Marrons naar Paramaribo Zuid. Eén van mijn helden was Demni, een Marron jongeman die het mooiste drumstel van boterblikken kon maken, maar hij was vooral sterk en beschermde de ‘zwakke jongens’. Ik werd regelmatig als ‘pikin masra’ gevraagd om brieven te lezen die uit het binnenland werden gestuurd of deze te schrijven voor Marron vrouwen aan hun familie in het binnenland. Maar toen de aantallen groter werden -in de jaren zeventig- ontstond een negatieve bejegening en soms ook discriminatie. Zo werd bijvoorbeeld de bekende psycholoog en schrijver Julian With herhaaldelijk beledigd en negatief bejegend op school en op het internaat. Hij heeft daar een boekje over geschreven (J. With, Land van harmonieuze konstrasten, Utrecht 1979). Vooral Afro-Surinaamse jongens accepteerden hem niet. Gelukkig had Julian With genoeg incasseringsvermogen en diende hen van repliek. Maar anderen raakten gefrustreerd, verbitterd en werden soms agressief. Tijdens mijn jaarlijkse bezoeken aan Suriname vanaf het begin van deze eeuw merkte ik vaak weerstand bij andere groepen tegen Marrons. In 2019 kreeg ik persoonlijk te maken met agressie. Twee Marron jongemannen drongen voor met hun boodschappen bij de kassa van de broodwinkel van Fernandes in Paramaribo. Ik probeerde nog met: ‘Brada, laat de dame voorgaan’ en stelde dat zij op hun beurt moesten wachten. Ik schrok van hun agressie en heb wijselijk verder mijn mond gehouden. Natuurlijk gaat het om één geval. Tegelijkertijd zag ik ook Marron jongemannen in de felle zon hard werken in de bouw. Maar het is onmiskenbaar dat een deel van de Marron jongemannen een problematische groep vormt. Verschillende factoren liggen ten grondslag aan hun opstelling.
Racisme
Men zou kunnen stellen dat er nog steeds sprake is van racisme tegenover de Marrons. Vooral in Paramaribo wordt van alles beweerd over ‘die djuka’s’ (een scheldwoord) die achterlijk zouden zijn en worden allerlei racistische grappen gemaakt. Sommige stedelingen willen niet eens met hen praten; ze menen dat je geen vriendschappen moet sluiten met die ‘ka-djuka’s’. Een recent voorbeeld van racisme is de cartoon over Ronnie Brunswijk die van een staart werd voorzien. De associatie met een aap is uiterst pijnlijk. Hoewel de (Javaanse) cartoonist zei dat dat niet de bedoeling was. Maar het gaat om het effect. Er blijft ondanks de aanvaarde excuses een wrange nasmaak hangen. Omdat de Marrons tot 1980 voor het overgrote deel nog in het zogeheten binnenland woonden, waar de onderwijsvoorzieningen karig zijn en zij een achterstand hadden, werden zij vooral door bewoners van Paramaribo niet als volwaardige burgers beschouwd. Helaas hield de negatieve bejegening van Marrons ondanks de Surinaamse revolutie van 1980 en het groeiende nationaal en eenheidsbesef niet op. Erger nog: er ontstond een strijd tussen het nationaal leger en het Junglecommando in de periode 1986-1992. Veel Marrons zijn de dupe geworden van deze strijd -denk aan de moorden in het dorp Moiwana in 1986. Velen raakten gedesoriënteerd en de trek van Marrons naar Paramaribo hield aan. Zij kwamen in slechte omstandigheden terecht en werden met de nek aangekeken. Later kwamen jongemannen in de criminaliteit terecht en de groep werd gestigmatiseerd. Velen concentreerden zich in de mindere buurten van Paramaribo. Er wordt gewaarschuwd om liever niet in buurten -en vooral niet ‘s avonds te gaan in gebieden waar Marrons wonen. Sterker nog: Marrons worden -zoals eerder gezegd- vaak geassocieerd met criminaliteit en agressie. Dat is jammer, want dat was 50 jaar geleden ondenkbaar.
Social-economische achterstand
Een aanzienlijk deel van de Marrons is door maatschappelijke omstandigheden, waaronder ook discriminatie en negatieve bejegening in een kwetsbare positie terechtgekomen. Velen verkeren nog in de overlevingsmodus en moeten dus hosselen en af en toe ook stelen en roven. Soms wordt daarbij veel geweld gebruikt; er worden zelfs mensen vermoord. Anderzijds is een grote groep die door hard werken in ondermeer de goudsector en de houtindustrie welvarend is geworden. Zij kunnen ook consumeren in de prijzige etablissementen, zoals dure hotels en restaurants. Ik heb gemerkt dat zij soms worden weggekeken. Wanneer ik bijvoorbeeld aangeef dat ik de markt in Paramaribo of de waterkant wil bezoeken, wordt vaak opgemerkt: ‘Wat ga je daar doen? Er zijn alleen maar djuka’s daar’ of ‘de stad is vol met djuka’s.’
Uit het proefschrift van Rosita Sobhie naar armoede in Suriname (2017) blijkt dat de Marron groep samen met de Inheemsen tot armste groepen van Suriname behoort. Haar analyse is gebaseerd op gegevens van de Volkstelling van 2012. Er was -volgens haar definitie- sprake van armoede als de koopkracht per persoon lager was dan 5,05 US dollar per dag. Toen was de SRD twee US dollar waard. Een maandelijks inkomen onder 303 SRD per huishouden werd toen aangemerkt als armoede. Het bleek dat een kwart van de Surinaamse huishoudens (25,8%) in armoede leefde, terwijl dit gold voor bijna de helft (43,7%) van de Marrons groep (zie: R. Sobhie, Measuring Poverty in Suriname, 2017: 90-101). Het betreft hier gemiddelden, want er zijn ook Marrons die goed geld verdienen in de goud- en houtsector. Dat is ook merkbaar in hun consumptiepatroon. Vergeleken met vroeger toen men niet of nauwelijks Marrons zag in hotels en in het uitgaansleven in Paramaribo is er sprake van een verkleuring. Ook in restaurants is dat duidelijk te merken en de (dure) rotidoks van de Roopramketen is populair onder de ‘rijke hardwerkende Marron jongemannen’.
Over onderwijs hebben wij geen specifieke etnische gegevens. Maar het is overduidelijk dat Marron kinderen gemiddeld beschouwd een grote achterstand hebben. Vooral in het binnenland is het onderwijs nog steeds slecht (Marriet Brandis, De stad en het binnenland: gescheiden werelden? Mobiliteit en Surinaamse Marrons, 2012: 52). Overigens is wel merkbaar dat er steeds meer hooggeschoolde Marrons zijn en het aandeel van Marron studenten op de Surinaamse universiteit neemt toe. Het zou goed als bij volgende volkstelling voldoende sociaal-economische gegevens worden verzameld van deze en andere bevolkingsgroepen om waar nodig gericht beleid te ontwikkelen. Per slot van rekening gaat het om de tweede bevolkingsgroep en een aanzienlijk deel van jongere bevolking van Suriname.
Politieke integratie
Om de oververtegenwoordiging in de criminaliteit van Marrons terug te dringen en bijgevolg de negatieve associatie, is gericht beleid nodig. De Surinaamse overheid zou wat dat betreft meer dan thans de veiligheid van haar burgers moeten garanderen. Ook het toerisme kan daardoor groeien, waar vooral Marrons gelet op hun vestigingsgebied van kunnen profiteren. En nu Marrons medebestuurder van het land zijn geworden is dit beleid gemakkelijker vorm te geven en uit te voeren. Immers: ondanks de minder succesvolle sociaal-economische integratie van de Marron groep is hun politieke integratie thans een groot succes geworden. Vroeger werd de Marron groep in politieke zin misbruikt. De leiders, de kapiteins en Granman’s werden gepaaid met geschenken of een lading zinkplaten om politieke steun te geven aan de gevestigde politieke partijen. Er heeft zich echter in politiek opzicht een emancipatie voltrokken. Ingrijpend voor de Marron groep was de Binnenlandse Oorlog tussen het Nationaal Leger van Desi Bouterse en het Junglecommando van Ronnie Brunswijk die duurde van 1986 tot 1992. Als gevolg van ernstige mensrechtenschendingen -zo werd een deel van de bevolking van het Oost-Surinaamse dorp Moiwana in december 1986 standrechtelijk geëxecuteerd – vluchtten duizenden Marrons naar buurland Frans-Guyana en naar Nederland. Een verdere destabilisatie van de dorpsgemeenschappen leidde vervolgens tot de trek naar de hoofdstad Paramaribo. Het gezinsleven, discipline en moraal kwamen in de verdrukking. In 2006 werden de Marrons in hun leefomgevingen in het zuidoostelijk deel van Suriname zwaar getroffen door overstromingen als gevolg van aanhoudende regen.
Waarden en normen
Zoals gezegd zijn over de Marron cultuur en in het bijzonder de verwantschapsstructuur vele boeken geschreven. Wij volstaan met een korte schets. De verschillende Marron stammen hebben alle een eigen matrilineaire structuur (dominantie van de vrouwelijke lijn), met enkele patrilineaire (dominantie van de mannelijke lijn) trekken. Elke stam is onderverdeeld in een aantal matrilineaire clans, lo genaamd. De lo is samengesteld uit een aantal matrilineages, de bere, waarvan de omvang bepaald wordt door het aantal familieleden dat tot eenzelfde stammoeder behoort -gewoonlijk een paar generaties terug. De leden van een lo woonden in principe in hetzelfde dorp. Van oudsher trouwen Marrons buiten de eigen bere, maar wel binnen de eigen Marron groep. Vroeger bouwde een man een huis en een korjaal en legde hij een kostgrond aan; de vrouw bewerkte de grond, kookte en deed de rest van het huishouden. Er hebben zich echter de laatste jaren grote veranderingen voltrokken. Nu worden goederen gekocht en moet een man zich vooral financieel bewijzen. De veranderingen leiden tot emancipatie, maar ook tot verwarring. Sociale banden verdwenen en het traditioneel gezag van de zogeheten granmans kalfde af. Het is wel opmerkelijk dat nog steeds in het binnenland waar de Marrons in hun eigen habitat zijn de oude tradities van respect en eerlijkheid floreren; ook vreemden voelen zich daar veilig.
Maar vooral buiten de traditionele woongebieden is sprake van teloorgang van waarden en normen. Het blijkt dat de strakke traditionele regels niet meer gehandhaafd worden. Er zijn dan ook twee actuele vraagstukken: enerzijds vaak racisme en non-acceptatie door anderen en anderzijds moreel verval binnen de eigen groep. Vooral degenen die niet in de binnenlanden zijn geboren hebben moreel leiderschap nodig en voorbeeldstellend gedrag om verloedering tegen te gaan. De Marron leiders hebben dan ook een bijzondere verantwoordelijkheid. Zij moeten de negatieve bejegening aan de kaak stellen. Anderzijds moeten zij voorbeeldstellend gedrag ten toon te spreiden en waarden en normen promoten. In het verleden waren er weinig hooggeschoolden binnen de Marron groep. De bekende academicus, Dr. Eddy Jozefzoon, die een felle tegenstander was van het regime van Bouterse c.s. is later tot veler verassing -net als vele anderen- helaas ingepalmd door D. Bouterse. Daardoor raakte hij gediskwalificeerd en recent bleek dat er sprake was van corruptie en wanbestuur waar hij als adviseur onderdeel van was. De eerdergenoemde religieuze voorganger en ex-politicus, André Misiekaba, heeft zich in dit verband weliswaar teruggetrokken uit de politiek en de NDP, maar het zou hem sieren als hij de corruptie en het wanbestuur waarvan hij deel uitmaakte openlijk aan de kaak zou stellen. In verband met de uitstraling naar zijn Marron achterban zou dat bevorderlijk zijn voor de morele standaarden. Vicepresident Ronnie Brunswijk lijkt door zijn handel en wandel minder geschikt voor het moreel leiderschap. Maar er zijn andere politici, zoals Edward Belfort, die wel gezag hebben en ook de voorbeeldfunctie goed uitoefenen. Hij spreekt ook ‘de blakka buba wan’(degenen met een zwarte huidskleur) op hun verantwoordelijkheid en moreel besef aan. Hopelijk komen meerdere Marron politici in beeld om deze bijzondere opdracht voor de Marron gemeenschap te vervullen. Burgers behorende tot de andere bevolkingsgroepen moeten de Marrons als volwaardige medeburgers accepteren. Op bepaalde terreinen gebeurt dat ook. Zo lijkt de behandeling en bejegening van Marron schoolkinderen door de leerkrachten goed te zijn. Het is aandoenlijk om bijvoorbeeld een groep van voornamelijk Marron leerlingen onder leiding van Hindostaanse leerkrachten te zien tijdens een excursie aan Fort Zeelandia alsmede de wederzijdse affectie. Maar er moet nog veel verbeteren op andere terreinen ten opzichte van de acceptatie van Marrons als medeburgers. Deze Afrikaanse Surinamers zullen een steeds groter deel van de Surinaamse bevolking gaan uitmaken. Of men het leuk vindt of niet! Het is zaak hen als volwaardige medeburgers te beschouwen en te accepteren. De heldhaftige strijd van hun voorouders tegen de slavernij, de slavenmeesters en de militairen verdient extra waardering. Mede gelet op hun bijzondere geschiedenis en hun toenemend aantal zal deze bevolkingsgroep een stempel drukken op de toekomst van Suriname.
Marrons in Nederland
Tenslotte besteden wij kort aandacht het integratieproces van de Marrons in Nederland. Net als bij de Javanen kwam de emigratie van Marrons naar Nederland vrij laat op gang. Mede daardoor is er verhoudingsgewijs minder emigratie geweest naar Nederland vergeleken met Hindostanen en Creolen. De eerste groep Marrons woonde in Tilburg, waar Eduard (Eddy) Dap (1934-2009) vanaf de jaren zeventig actief was als maatschappelijk werker in het florerende Surinaamse welzijnswerk. Er vond een kettingmigratie plaats, waardoor veel Marrons in de provincie Brabant terechtkwamen. Tijdens de binnenlandse oorlog eind jaren tachtig onder leiding van Ronnie Bruswijk zijn ook veel Marrons gevlucht naar Nederland. Er woont thans een relatief kleine groep Marrons in Nederland. Volgens berekening van het CBS bedroeg het aantal Marrons 10.800 in 2008, onder wie 47% mannen en 53% vrouwen. Meer dan de helft (55%) was in Suriname geboren. Als wij uitgaan van ruim 11.000 Marrons in Nederland en ruim 117.000 in Suriname, dan blijkt dat bijna één tiende van de in totaal 130.000 Marrons (in 2012) in Nederland woonde. Zij wonen grotendeels in de Randstad (Rotterdam, Den Haag, Amsterdam), in Almere en Lelystad, en in Tilburg. De Marrons in Nederland hebben gemiddeld een lager opleidingsniveau dan de overige Surinamers; bijna een zesde (HBO + WO = 15,2%) van de 25-35-jarigen had een hoog opleidingsniveau tegenover bijna een kwart van alle Surinamers (HBO + WO = 23,5%).
Van de Marrons tussen 45-55 jaar had echter 19% een hoog opleidingsniveau tegenover 17,3% van alle Surinamers. Dit indiceert dat beter opgeleiden onder de Marron groep zijn geëmigreerd naar Nederland. Marrons in Nederland werken net als Creolen relatief vaker in de gezondheidszorg en welzijnssector en ook vaker via uitzendbureaus dan andere Surinamers. Marrons (en Creolen) zijn iets vaker verdachten van betrokkenheid naar criminaliteit dan andere Surinamers – volgens de gegevens van het CBS uit 2008. Omdat het in Nederland een relatief kleine Surinaamse bevolkingsgroep betreft, valt dat nauwelijks op. Bovendien worden de etnische verschillen nauwelijks opgemerkt; zij worden vaak als Surinamers (Afro-Surinamers/Creolen) beschouwd. Enkele Marrons zijn vrij populair geworden.
Remi Bonjasky is een internationaal bekende kickbokser die wereldkampioen is geweest en een Nederlandse sportheld. En de zanger Kenny B. is populair met zijn Hollandse liedjes en zijn opvallende kapsel. Een bekende persoonlijkheid is Steven Brunswijk. Hij werd bekend als de ‘Braboneger’, die met een sterk Brabants accent een paar jaren geleden een humoristisch televisieprogramma presenteerde. Hij vond de term ‘neger’ geen probleem, maar heeft recent zijn standpunt veranderd. Hij verwerpt nu de term ‘neger’ en zegt meer bewust te zijn geworden van de pijnlijke geschiedenis van de tot slaafgemaakten. Niettemin lijkt de discussie over de juiste aanduiding in de Marron gemeenschap van minder belang te zijn. Vicepresident Ronnie Brunswijk had het bij zijn inauguratie over ‘Businengre’. Maar winst blijft dat alle bevolkingsgroepen in Suriname elkaar steeds minder of zelden bejegenen met denigrerende aanduidingen en daardoor elkaar niet kwetsen. Hopelijk zal met de toenemende acceptatie van de Marrons de harmonische en diverse samenleving in Suriname een voorbeeld blijven in de wereld.
Chan Choenni (Paramaribo, 1953) is Emeritus hoogleraar en verricht momenteel een onderzoek naar de geschiedenis van Afro-Surinamers 1863-1963.
Foto’s: Eric Kastelein (headerfoto, 1, 5, 6 en 8) en Sampreshan (10)
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, NIEUWS, Suriname
Miskend verleden: Een belangwekkende studie van Ruben Gowricharn over Hindostaanse boeren in Suriname – Hans Ramsoedh
Van de hand van prof. Ruben Gowricharn, die de Lalla Rookh Hindostaanse Diaspora Leerstoel aan de VU in Amsterdam bekleedt, verscheen recent het boek Miskend verleden. Hindostaanse boeren in Suriname 1880-1980.
In het Woord vooraf in dit boek gooit Gowricharn gelijk de knuppel in het hoenderhok: in de loop der jaren heeft hij zich namelijk vaak geërgerd aan de gretigheid waarmee Hindostanen de immigratiedag (4 juni) van Brits-Indische contractarbeiders vieren. Het is feest volgens hem wat de klok slaat met daarbij een verbluffend gebrek aan historisch besef: er is nauwelijks aandacht voor de schaduwzijde van de immigratie, er is geen spoor van verdriet over het verlaten van verwanten en vrienden in Brits-Indië (het huidige India), over het verlies van huis en haard of over het ellendige leven op de plantages in Suriname. In zijn optiek hoort het bij de immigratiedag niet alleen over vieren te gaan maar ook om herdenken. Daarnaast is voor Gowricharn een bron van ergernis de minachting van veel Hindostaanse auteurs die hun voorouders zowat bedanken dat zij Brits-Indië hebben verlaten, anders zouden zij nu hetzelfde lot delen als de huidige arme plattelandbewoners van Uttar Pradesh en Bihar. Hij noemt dit de thank goodness-verzuchting of zelffelicitatie. In de heersende feestoptiek en de thank goodness verzuchting komen de boeren nauwelijks voor, terwijl zij langer dan een eeuw zo vanzelfsprekend aanwezig waren in de Surinaamse samenleving. De auteur constateert dan ook een onthutsend gebrek aan belangstelling voor de periode (grofweg van 1890 tot 1980 ) waarin de Brits-Indiërs hoofdzakelijk agrariërs waren, een periode waarin de basis werd gelegd voor de verdere culturele, economische en politieke ontwikkeling van Hindostanen. Met betrekking tot de geschiedenis van Hindostanen constateert Gowricharn dan ook een drietal belangrijke blinde vlekken: de geringe aandacht voor de Brits-Indische boeren, de verschillende transformaties die zij meegemaakt hebben en het negeren van de offers die zij hebben gebracht. Reden voor de auteur om te spreken van een miskend verleden en om dit boek te schrijven.
Centraal in dit boek staan de drie transformaties die Brits-Indiërs en hun nazaten in Suriname hebben doorgemaakt: van plattelander in Brits-Indië naar plantagearbeider, van plantagearbeider naar boer en van boer naar stedeling. Daarmee breekt Gowricharn met de voorstelling dat de geschiedenis van Hindostanen zich rechtlijnig heeft ontwikkeld en dat die geen breuken of grilligheden heeft gekend. De drie delen worden voorafgegaan door een theoretisch hoofdstuk waarin een aantal theoretische concepten de revue passeren die dienst doen als een lens om het denken, de presentatie van het materiaal en het betoog te disciplineren. In elk hoofdstuk behandelt Gowricharn een ander tijdvak en probleemveld van de boeren.
In het eerste deel van dit boek (Van plattelander naar plantagearbeider) bespreekt Gowricharn de migratie vanuit Brits-Indië naar Suriname, de arbeid op de plantages en het ontstaan van een etnische gemeenschap. De auteur betoogt dat de arbeiders kennis hadden van de landbouw, van agrarisch human capital, en schetst in dit deel de ervaringen van de plantagearbeiders die de voorwaarden hebben geschapen voor hun latere vestiging als boer. Zo was het bijzonder dat de arbeiders de mogelijkheid hadden om een eigen kostgrond op of nabij de plantage gelegen te beplanten en een overschot te verkopen. Het betekende dat hun transformatie naar loonarbeid niet permanent was en dat zij als ‘proto-ondernemers’ hun agrarisch human capital konden onderhouden. Met andere woorden, ook op de plantage bleef de Brits-Indische contractarbeider voor een deel boer.
In het tweede deel (Van arbeider naar boer) gaat Gowricharn in op de opkomst van de kleine landbouw, de wijze waarop de boeren cultureel, geografisch en economisch een thuis maakten (hij noemt dat homemaking), en de ruralisatiepolitiek tussen 1930 en 1950. Van meet af aan kenmerkten Hindostaanse boeren zich door dualiteit doordat zij parttime boeren en parttime arbeiders in loondienst buiten de agrarische sector waren. Het boerenbestaan leverde van meet af aan te weinig op om in hun bestaan te kunnen voorzien. Dit was het gevolg van het gedateerde productieproces in de kleinlandbouw en de beperkte afzetmogelijkheden door bijvoorbeeld een ongunstige locatie, de geringe arbeidscapaciteit en de gebrekkige infrastructuur. Regionaal waren er wel grote verschillen. Met name de boeren rondom Paramaribo verkeerden in meeste gunstige omstandigheden doordat zij de stad voorzagen van groenten, rijst, melk en vee. Voor de meeste boeren in de verre districten was het sappelen. Schrijnende armoede tekende hun bestaan. Hiermee komt volgens Gowricharn het glanzende verhaal dat Brits-Indiërs als gemeenschap sociaal zijn vooruitgegaan op de helling te staan. De homemaking was voor de meeste Hindostaanse boeren, zoals Gowricharn schrijft, een armoedig home.
In het derde deel (Van boer naar stedeling) bespreekt Gowricharn drie thema’s: de mechanisatie van de rijstbouw tussen 1950 en 1960, de etnische en economische politiek in de periode 1945-1980 en tenslotte de transitie van rijstboeren tussen 1960 en 1980. De mechanisatie van de rijstbouw bracht geen productieve kleine boer voort. De boerenkinderen vluchtten al in een vroeg stadium uit de landbouw en die vlucht bleef aanhouden. Dat was niet alleen het geval omdat het huishoudinkomen ontoereikend was, maar ook omdat de voorzieningen in de districten weinig perspectief boden. Het beleid van mechanisatie was vooral gericht op mechanisatie van middenstandsbedrijven. Wat betreft de etnische en economische politiek heeft Gowricharn kritiek op de VHP die in zijn optiek nauwelijks een merkbare bijdrage heeft geleverd aan de behartiging van de agrarische belangen. Hoewel de Hindostaanse boeren traditioneel tot de achterban van de VHP werden gerekend, had de top van deze partij een sterke stedelijke oriëntatie en was zij weinig begaan met de kleine boer. Deze ontwikkelingen leidden dan ook tot een teloorgang van de boerenbevolking die tot uiting kwam in een afname van de agrarische bevolking. Het betekende al met al een omvattende transformatie sinds de jaren vijftig die bepaald werd door armoede, een gebrek aan perspectief in de traditionele landbouw, het westerse onderwijs en door de hogere status van verstedelijking. Met de trek van de kinderen naar de stad en in de jaren zeventig naar Nederland bleven de districten bevolkt door ouderen ‘overmand door nostalgie’ en ‘die daar bovenal onbegrepen en miskend tot aan hun dood zijn gebleven’ (p. 283).
De studie wordt afgesloten met een concluderend hoofdstuk en een appendix waarin de auteur enkele epistemologische zaken bespreekt: kwesties van kennistheoretische en methodologische aard waarmee hij te maken kreeg bij het schrijven van dit boek, de overwegingen waardoor hij zich heeft laten leiden en zijn reactie op de commentaren van meelezers.
Miskend verleden is een belangwekkende en lezenswaardige studie over Hindostaanse boeren in Suriname. Het biedt een nieuw perspectief op de geschiedenis van Hindostanen, is een rijke studie en rekent af met een aantal hardnekkige mythes over hun verleden. Het boek is grondig gedocumenteerd, zowel cijfermatig als qua literatuur. Hoewel het hier een wetenschappelijke studie betreft, is het desalniettemin voor een breed publiek toegankelijk. Met zijn analyse en door zijn conclusies generaliserend te verwoorden is Gowricharn erin geslaagd een onderbelicht aspect van de geschiedenis van Hindostaanse boeren in Suriname voor het voetlicht te brengen. Dit boek heeft Gowricharn ook opgedragen aan de onbekende kethihar [kleinlandbouwer]. Miskend verleden is verplichte kost voor een ieder die geïnteresseerd is in de geschiedenis van Hindostanen in Suriname.
Ruben Gowricharn, Miskend verleden. Hindostaanse boeren in Suriname 1880-1980. Hilversum 2020: Uitgeverij Verloren. ISBN 978908704876161, 352 pp, hardcover, prijs € 29. In de boekhandel verkrijgbaar of te bestellen via Bol.com
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
Anton de Kom: Gedeporteerd, doodgezwegen en gerehabiliteerd – Hans Ramsoedh
Een veel gehoorde klacht in Nederland van onder meer academici en politici is dat te weinig Nederlanders de eigen geschiedenis kennen. Deze klacht hangt voor een belangrijk deel samen met hedendaagse verschijnselen als globalisering, migratie, Europese eenwording en de ervaren ‘dreiging’ van de islam. Naast het gebrek aan kennis van de eigen geschiedenis wordt het gevoel van solidariteit en saamhorigheid op basis van gedeelde waarden (sociale cohesie), het besef van een gedeeld verleden en een gedeelde toekomst (goed burgerschap) en van het besef van een nationale identiteit steeds minder en wel (volgens sommigen) door de aanwezigheid van meer dan een miljoen migranten in de Nederlandse samenleving. Ook het geschiedenisonderwijs wordt als oorzaak gezien voor de teloorgang van sociale cohesie en burgerschap in de Nederlandse samenleving. Het zou te weinig kennis bijbrengen en teveel aandacht hebben voor vaardigheden. Jongeren zouden geen weet meer hebben van historische gebeurtenissen en basale kennis ontberen van de Nederlandse geschiedenis.
Geschiedeniscanon
In opdracht van de Nederlandse regering werd voor het geschiedenisonderwijs in 2006 de geschiedeniscanon van Nederland samengesteld. Aan de hand van vijftig vensters werd bepaald welke zaken Nederlanders in elk geval zouden moeten weten van de geschiedenis en cultuur van Nederland. De vijftig vensters bevatten een serie belangrijke historische gebeurtenissen, personen, teksten, kunstwerken en voorwerpen uit de Nederlandse geschiedenis. Deze canon moest richting geven aan het geschiedenisonderwijs in het basisonderwijs en de eerste twee klassen van het voortgezet onderwijs. Vijf van de vijftig vensters hadden betrekking op de Nederlandse koloniale geschiedenis: De Verenigde Oostindische Compagnie (VOC), Slavernij, Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen vanaf 1945.
In juni 2020 werd de herziene canongeschiedenis gepresenteerd met opnieuw vijftig vensters, waarvan tien nieuwe. De bedoeling is dat er nu om de tien jaar een herijking zal plaatsvinden van de geschiedeniscanon. Achterliggende gedachte hierbij is dat de canon niet statisch is maar de maatschappelijke realiteit van dat moment moet weerspiegelen. De tien nieuwe vensters in de canon van 2020 hebben vooral te maken met de aandacht voor vrouwen, diversiteit en regionale spreiding. Daarnaast vond de minister van Onderwijs dat er meer aandacht moest komen voor de ‘schaduwkanten’ van de Nederlandse geschiedenis. De tijdgeest heeft dan ook een stempel gedrukt op de samenstelling van deze herziene canon. Al jaren strijden actiegroepen voor meer aandacht voor het Nederlandse slavernijverleden in het onderwijs. In combinatie met de huidige brede aandacht voor racisme en discriminatie in de Nederlandse samenleving is het dan ook niet geheel verrassend dat de Surinaamse activist Anton de Kom een plek kreeg in de bijgestelde canon. Hij is hiermee de eerste Surinamer die een plek heeft gekregen in de Nederlandse geschiedeniscanon. In deze bijdrage ga ik in op de achtergrond van de persoon Anton de Kom, zijn gedachtegoed en de lange weg van zijn rehabilitatie.
Anton de Kom
Over Anton de Kom (1898-1945) is een lijvige en lezenswaardige biografie verschenen (zie verder lezen). Ik volsta dan ook met een korte schets. De Kom werd op 22 februari 1898 geboren in Paramaribo als oudste van zes kinderen van een gouddelver die nog als slaaf was geboren. Anton de Kom rondde de mulo af en behaalde het diploma boekhouden. In 1920 vertrok hij naar Nederland. Hij werkte in Nederland onder meer als vertegenwoordiger bij een koffie-, thee- en tabakshandel in Den Haag. Rond 1926 kwam De Kom in linkse kringen terecht. Zijn politieke denken kreeg een belangrijke impuls door zijn contacten met de nationalistische beweging van Indonesische studenten in Nederland. Veelal onder de naam Adek schreef hij artikelen voor verschillende linkse bladen. Hij stond ook in contact met leiders van de gepolitiseerde arbeidersbeweging in Suriname aan het begin van de jaren dertig.
Eind 1932 vertrok De Kom naar Suriname met zijn vier kinderen tellende gezin. Zijn terugkeer wekte sensatie die voor een niet gering deel was toe te schrijven aan de strenge maatregelen die tegen hem genomen werden. Hij werd namelijk door Nederland en de koloniale autoriteiten in Suriname vanwege zijn linkse imago beschouwd als een potentieel gevaar voor de orde en rust in de kolonie. Bij zijn aankomst werd hij opgewacht door een grote politiemacht. De woning waarin hij vertoefde werd continu bewaakt en hij kon geen voet verzetten zonder dat enkele politieagenten hem volgden. Het werd hem verboden lezingen te houden. Hierop reageerde hij met het openen van een advies- en informatiebureau dat bezocht werd door veel personen uit de onderklasse van de Surinaamse samenleving. Velen van hen zagen in hem een Zwarte Messias. Vanwege de grote toeloop naar dit adviesbureau greep het Koloniaal Bestuur in. Op 31 januari 1933 werd De Kom gearresteerd wegens ‘poging tot misdrijf tegen de veiligheid van de staat’. Het bericht ging als een lopend vuurtje door de stad. Duizenden arbeiders uit de verschillende bevolkingsgroepen stroomden de stad binnen en eisten zijn vrijlating. Bij die acties begin februari vielen twee doden en 23 gewonden. Na ruim drie maanden in gevangenschap (10 mei 1933) werd De Kom zonder proces met zijn gezin naar Nederland gedeporteerd.
Door de grote werkloosheid en vanwege zijn radicale imago kon hij echter geen werk vinden in Nederland. Hij belandde in de steun. Intussen bleef hij schrijven. Behalve stukken voor de communistische pers schreef De Kom gedichten die postuum zouden worden uitgegeven. Eind 1939 werd Anton de Kom – tegen zijn zin – enkele maanden opgenomen in een psychiatrische kliniek. Hij was overspannen en door zijn echtgenote opgegeven voor gedwongen opname. Over zijn verblijf in de psychiatrische inrichting schreef de schrijfster Karin Amatmoekrim de roman De man van veel (2013) waarin zij De Kom als romanpersonage opnieuw tot leven brengt en hem in zijn kwetsbaarheid laat zien. Tijdens de Duitse bezetting van Nederland was De Kom actief in het verzet.
Wij slaven van Suriname
In Nederland voltooide De Kom in 1934 zijn Wij slaven van Suriname. De Nederlandse Centrale Inlichtingen Dienst (CID) heeft nog geprobeerd de publicatie te voorkomen omdat de Nederlandse regering vreesde voor negatieve gevolgen in Suriname als het boek zou verschijnen. Dit boek is opgebouwd uit drie delen: het tijdperk der slavernij, het tijdperk der ‘vrijheid’ en De Koms weerzien met en afscheid van Suriname. Voor het tijdperk van de slavernij verrichtte De Kom geen origineel bronnenonderzoek. Hij baseerde zich hoofdzakelijk op een aantal bekende naslagwerken over Suriname en deels ook op verhalen van zijn grootmoeder die de slavernij nog had meegemaakt. In dit eerste deel trekt De Kom fel van leer tegen het koloniale geschiedenisonderwijs in Suriname dat in het teken stond van de heldendaden van Piet Hein, Michiel de Ruyter en Cornelis Tromp. Het koloniaal onderwijssysteem bewees volgens De Kom zijn nut: er was volgens hem geen beter middel om het minderwaardigheidsgevoel bij een ‘ras’ aan te kweken dan dit geschiedenisonderwijs waarbij uitsluitend de zonen van een ander volk worden genoemd en geprezen. Het had lang geduurd voordat De Kom, zoals hij in dit deel beschrijft, zich geheel van de obsessie had bevrijd dat een ‘neger’ altijd en onvoorwaardelijk de mindere moest zijn van een blanke. In het tweede deel beschrijft De Kom de proletarisering van de voormalige slaven en de (ex-)contractarbeiders. De Kom was zijn tijd ver vooruit door ook oog te hebben voor Hindostanen en Javanen. Zijn hoogste ideaal was eenheid en samenwerking tussen de arme Creolen, Hindostanen en Javanen. Hij roept op tot proletarische eenheid. Hierover schrijft hij:
‘Misschien zal ik er in slagen iets van die verdeeldheid uit de weg te ruimen die de zwakte was dezer gekleurden, misschien zal het niet geheel onmogelijk zijn om negers en Hindostani, Javanen en Indianen te doen verstaan hoe slechts de solidariteit alle zonen van moeder Sranang kan verenigen in hun strijd voor een menswaardig leven’.
Zelfbewustzijn en zelfrespect
De betekenis van Wij slaven van Suriname ligt in een uitvoerige beschrijving van de Surinaamse geschiedenis gezien door de ogen van een revolutionair. Hij maakt duidelijk dat de slavernij, hoewel in 1863 officieel afgeschaft, vanwege de ellendige omstandigheden waaronder de lagere klassen leefden, tot het begin van de jaren dertig van de twintigste eeuw feitelijk nog voortduurde. Wij slaven van Suriname is een mengeling van een historische studie, egodocument en politiek manifest. In zijn geschiedschrijving combineerde De Kom een weergave van historische feiten met persoonlijke waardeoordelen die neerkomen op een felle aanklacht tegen het koloniaal systeem van uitbuiting. Door het heden te koppelen aan het verleden stijgt het boek ver uit boven de beschrijving van de harde historische feiten zodat het tot op de dag van vandaag de lezer raakt. Michiel van Kempen (Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur; Deel 1, Breda. 2003, p. 600-604) spreekt in dit verband van een tweeledig historisch boek: het gaat over de geschiedenis én is zelf van bijzondere historische betekenis.
Daarnaast is het belang van Wij slaven van Suriname dat het vanwege zijn radicale breuk met de koloniale penvoering een cesuur markeert in de geschiedschrijving over Suriname. Het was namelijk de eerste keer dat de Surinaamse geschiedenis werd geschreven vanuit het antikoloniale, radicale gezichtspunt van de onderdrukten. Hiermee is dit boek een soort ‘contrageschiedenis’ van Suriname die de ellendige belevenissen van de slaven, hun afstammelingen en (ex)contractarbeiders centraal stelt. Met dit boek wilde De Kom de Surinamer zijn trots teruggeven. Zwart zelfbewustzijn, zelfrespect, organisatie en proletarische eenheid zijn kernbegrippen in dit boek. De Kom richtte zich niet alleen tegen de economische en politieke aspecten van het kolonialisme, maar vooral ook tegen de psychologische dimensie ervan:
‘Geen volk kan tot volle wasdom komen dat erfelijk met een minderwaardigheidsgevoel belast blijft.
Daarom wil dit boek trachten het zelfrespect der Surinamers op te wekken’.
In 1936 verscheen van Wij slaven van Suriname een Duitse vertaling Wir Sklaven von Surinam en in 1981 in Cuba een Spaanse Nosotros, esclavos de Surinam. Een Engelse vertaling was eind jaren tachtig in voorbereiding en is om onduidelijke reden nimmer verschenen. In het voorjaar van 2021 zal Wij slaven van Suriname opnieuw in het Duits worden uitgebracht. De vertaalrechten zijn verkocht aan de Duitse uitgeverij Transit Verlag. Met Wij slaven van Suriname staat Anton de Kom aan het begin van een traditie van aanklachten tegen slavernij en kolonialisme in het Caraïbisch gebied. Door de taalkundige kloof bleef hij echter een tamelijk onbekende schrijver en activist.
Oproerkraaier
De koloniale geschiedenis zou De Kom na 1934 doodzwijgen of hem hooguit aanduiden als een ‘oproerkraaier’. Niet verwonderlijk is dan ook de voorzichtige manier waarop Surinaamse nationalisten in de jaren vijftig en zestig zouden omgaan met de persoon De Kom en zijn gedachtegoed. Hoewel zijn boek in deze kringen ijverig werd bestudeerd, zou, onder invloed van de Koude Oorlog, in het openbaar nimmer gerefereerd worden aan de persoon van Anton de Kom en zijn denkbeelden. De Koms activiteiten werden namelijk geassocieerd met het communisme en in die hoek wensten de nationalisten niet gezet te worden. Wij slaven van Suriname werd in deze periode op de middelbare school in Suriname bestempeld (niet alleen door Nederlandse, ook door Surinaamse docenten) als ‘verderfelijke lectuur van een gevaarlijke communist’, die men maar beter niet kon lezen. De Leidse hoogleraar Rudolf van Lier heeft in de naoorlogse periode een groot stempel gedrukt op de beeldvorming over Anton de Kom en Wij slaven van Suriname. In Samenleving in een grensgebied (1e druk 1949), dat lange tijd gold als hét standaardwerk over Suriname, schreef Van Lier dat het enige belang van dit boek was om de ‘pathetische gesteldheid en rancune’ van Surinamers uit de lagere klassen te leren kennen (3e druk 1977, p. 279). Van Lier schreef dit in een tijd toen de neo-koloniale mindset ook bij Surinaamse wetenschappers dominant was.
Herontdekking
Het zou tot 1971 duren voordat een herdruk verscheen. Tussen de 1e en de 2e druk verschenen verschillende roofdrukken. Het waren linkse Surinaamse studenten in Nederland die eind jaren zestig in De Kom een Surinaamse Che Guevara of Frantz Fanon zagen en die Wij slaven van Suriname herontdekten als manifest en inspiratiebron voor hun ontluikende politieke bewustzijn. Deze herontdekking viel samen met de linkse tijdgeest onder studenten in Nederland en elders in West-Europa in de tweede helft van de jaren zestig die zich kenmerkte door studentenrevoltes, demonstraties tegen de oorlog in Vietnam en protesten tegen de neokoloniale uitbuiting van de Derde Wereld. Mede als gevolg van deze herontdekking door Surinaamse studenten vond Wij slaven van Suriname na 1971 brede ingang onder een Surinaams en Nederlands lezerspubliek. In februari 2020 verscheen inmiddels de 16e editie.
De invloed was het duidelijkst op de generatie van vlak vóór de onafhankelijkheid van Suriname. Een grove annexatie van De Kom en zijn gedachtegoed was door de coupplegers onder aanvoering van Desi Bouterse in 1980. De ‘erkenning’ voor De Kom in Suriname volgde in 1983, toen de militaire regering, na de Decembermoorden in 1982 en het daaropvolgende internationale isolement, een nationalistische – en kortstondig een socialistische – koers ging varen. De militaire regering gaf aan het proces van natievorming hoge prioriteit en beschouwde De Kom als een pionier en voorloper van een Surinaams nationalisme en socialisme. Hiermee werd De Kom voor het militaire regime een icoon van het ‘revolutionaire’ Suriname. De tragiek van deze ideologische inlijving was echter dat De Kom postuum diende als banier voor een militair regime dat zich kenmerkte door moordpartijen, repressie en drugshandel. In oktober 1983 werd de universiteit van Suriname omgedoopt tot de Anton de Kom Universiteit (in de volksmond afgekort met ADEK). Zijn beeltenis verschijnt ook op in die jaren gedrukte Surinaamse bankbiljetten. Voor zijn voormalige woning in Paramaribo staat een plaquette. Het huis zelf verkeert al lange tijd in verwaarloosde staat. De straat waar zijn geboortehuis staat is naar hem vernoemd (voorheen Pontewerfstraat).
Zoals eerder aangegeven was De Kom tijdens de bezettingsjaren in Nederland actief in het verzet . Hij werd hij op 7 augustus 1944 door de Duitsers gearresteerd, vervolgens getransporteerd naar het concentratiekamp Neuengamme en ten slotte naar Sandbostel waar hij omstreeks 24 april 1945 overleed. Zijn stoffelijke resten werden in 1960 bijgezet op de erebegraafplaats te Loenen. In maart 1982 kreeg De Kom postuum van de Nederlandse regering het Verzetsherdenkingskruis. In april 2004 werd het plein bij het stadsdeelkantoor Amsterdam Zuidoost (Bijlmer) omgedoopt tot het Anton de Komplein. 61 jaar na zijn dood, op 24 april 2006, werd eveneens in Amsterdam Zuidoost een bronzen standbeeld van hem onthuld.
Er was al direct veel kritiek op dit beeld. Het toont hem namelijk met ontbloot bovenlijf (bijna naakt) terwijl De Kom een uiterst fijn gevoel voor mode bezat (vilten hoed, fraai pak en opgetrokken kraag). Voor de (Nederlandse) kunstenares symboliseerde de naaktheid van het standbeeld De Koms eerlijkheid en kwetsbaarheid, terwijl tegenstanders daarentegen zijn naaktheid zagen als een vernedering die reminiscenties opriep aan de slaventijd. De kunstenares Hedy Tjin schilderde in september 2020 op een muur in Amsterdam Zuidoost niet ver van ‘Poortje’ een portret van De Kom, wellicht als reactie op diens naakte standbeeld. Sinds 2007 organiseren het Verzetsmuseum Amsterdam en het dagblad Trouw jaarlijks de Anton de Kom-lezing. De lezing vraagt aandacht voor de strijd tegen intolerantie en discriminatie en voor de geschiedenis van minderheidsgroepen en hun positie in de Nederlandse samenleving.
De Kom als inspiratiebron
De Koms gedachtegoed blijft nog steeds velen inspireren en vormt een belangrijk oriëntatiepunt in het zoeken naar een eigen Surinaamse identiteit. In oktober 2015 hield Ernst Hirsch Ballin, Nederlandse oud-minister van Justitie, de Anton de Kom-lezing (opgenomen in de bundel Tegen de stroom. Over mensen en ideeën die hoop geven in benarde tijden 2016). Daarbij zei hij over De Kom dat deze in de directe confrontatie met gewelddadig onrecht (het kolonialisme in Suriname en het nationaal-socialisme in Nederland) iets liet zien van echte universaliteit die verder reikt dan welke verschillen dan ook. De Koms opname in de geschiedeniscanon van Nederland kan worden beschouwd als een belangrijke erkenning van zijn strijd tegen kolonialisme, onderdrukking en onrecht in Suriname en in Nederland. Over het leven van Anton de Kom is inmiddels een speelfilm in voorbereiding door de Amsterdamse filmproducent Moving Dreams.
Verder lezen:
- Themanummer OSO. 75 jaar Wij slaven van Suriname. De turbulente biografie van een boek. 2010, jrg. 29, nr. 1 (193 pp.). Digitaal te raadplegen dbnl.nl > Oso
- R. Woortman & A. Boots, Anton de Kom. Biografie. Amsterdam 2009: uitgeverij Contact (546 pp.)
- Karin Amatmoekrim, De man van veel. Amsterdam 2013: Prometheus
- Anton de Kom, Wij slaven van Suriname, Amsterdam 2020: uitgeverij Atlas Contact (16e druk). Met een voorwoord van Tessa Leuwsha, Duco van Oostrum en Mitchell Esajas.
Foto’s: Wij slaven van Suriname (1), Stichting Anton de Kom (2) en auteur (4 en 5)
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Nederland, Suriname
Aftrap viering en herdenking 150 jaar Hindostaanse immigratie in 2023
Op 8 september was het precies 150 jaar geleden dat het Coolietractaat werd ondertekend door het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Engeland en Ierland. Dit traktaat bood Nederland de mogelijkheid om Hindostaanse contractarbeiders te werven in bepaalde delen van India, waaronder in de provincies Uttar Pradesh, Bihar en Oudh, in de geschiedenis ook wel bekend als de United Provinces. Het resultaat van dit Coolietractaat was dat tussen 1873-1916 in totaal 34.304 Brits-Indische contractarbeiders naar de kolonie Suriname werden verscheept om de plek van de ex-slaven op de plantages over te nemen. Plantage-eigenaren en het Koloniaal Bestuur vreesden dat ex-slaven na beëindiging van het Staatstoezicht (1863-1873) massaal de plantages de rug zouden toekeren.
Naar aanleiding van dit historische feit organiseerde schrijver, politicus én geschiedenisliefhebber Rabin Baldewsingh een historisch café, dat afgelopen week in samenwerking met Stichting Eekta in trefcentrum Eekta Bhavan plaatsvond om te praten over de betekenis van het Coolietractaat van 1870. Vanwege Corona is gekozen om met een kleine groep bijeen te komen. Afhankelijk van de ontwikkelingen rond Corona zal bekeken worden in hoeverre een grotere groep voor de volgende bijeenkomst wordt uitgenodigd.
Op de bijeenkomst werd stilgestaan bij de uitrol van de bepalingen in het Coolietractaat, dat na ruim twee jaar later leidde tot de werving en verscheping van tienduizenden contractarbeiders naar Suriname. Tijdens deze ‘denktankbijeenkomst’ werden enkele belangrijke aspecten van de migratie besproken, zoals de bewuste werving van arbeiders met agrarische kennis en de positie die zij krachtens het traktaat uiteindelijk hadden op de plantages. Bij de agrarische kennis van de contractarbeiders ging het met name om kennis van suikerrietteelt en rijstbouw. Ook werd stilgestaan bij de donkere kant van de immigratie, die bij vieringen/herdenkingen vaak onderbelicht is omdat men liever een glanzend verhaal wil vertellen. Twee belangrijke aspecten van de donkere kant die zijn besproken, zijn de erbarmelijke omstandigheden op de schepen en de plantages die geleid hebben tot veel sterftegevallen en enkele opstanden van de contarctarbeiders.
Verder werd geconcludeerd dat het historisch besef bij Hindostanen (vooral de jongere generaties) veel te wensen over laat. De oudere generaties zijn er niet in geslaagd om op een adequate wijze de geschiedenis en het erfgoed door te geven aan de toekomstige generaties. Dit werd tijdens de bijeenkomst als een enorm gemis ervaren. Er is afgesproken om niet te veel achteruit te kijken, maar mogelijkheden te zoeken om de geschiedenis en het erfgoed alsnog op een mooie en uitdagende manier door te geven aan jongeren. Niet alleen publicaties zijn belangrijk, maar ook de mogelijkheden van sociale media zullen moeten worden benut om een discours over de contractperiode te starten en het immigratieverhaal onder de aandacht te brengen. Verder zouden meer doorleefde verhalen uit die tijd, maar vooral ook verhalen van de nakomelingen van de contractarbeiders, moeten worden verteld om te laten zien hoe men erin is geslaagd om een bijdrage te leveren aan de democratische normen en waarden in bijvoorbeeld Suriname. Niet onbelangrijk is ook om onder de aandacht te brengen hoe Hindostanen met hun culturele eigenheden herkenbaar de Nederlandse cultuur hebben aangevuld en verrijkt. Ook is opgemerkt dat hoewel het woord ‘neger’ in de ban is gedaan en het woord ‘kafrie’ door Afro-Surinamers als beledigend wordt ervaren, het opvallend is dat het woord ‘koelie’ nog steeds door met name Afro-Surinamers wordt gebruikt als aanduiding van Hindostanen. Het wordt de hoogste tijd dit aan de kaak te stellen.
Met het oog op 150 jaar Hindostaanse immigratie in 2023 is afgesproken om middels diverse historische café-bijenkomsten bij elkaar te blijven komen om thematisch een paar zaken verder uit te diepen. De behoefte is groot om de volgende onderwerpen met elkaar goed te bediscussiëren: het vakmanschap van de contractarbeiders, de donkere kant van de immigratie met betrekking tot de arbeidsomstandigheden en de opstanden, het aspect van de ontworteling (bij de contractarbeiders, maar vooral ook bij hun nakomelingen) en het vergroten van het historisch besef bij jongeren (hoe ervaren zij de migratiegeschiedenis). In verband met het historisch jaar 2023 zullen nu acties worden ondernomen om niet alleen de Hindostaanse geschiedenis te beschrijven (immers, veel is al gepubliceerd), maar vooral acties te ondernemen om deze toegankelijk te maken voor grote groepen mensen en met name voor de jeugd. Daarom is de behoefte heel groot om een lijst te maken van diverse highlights van de Hindostaanse geschiedenis zodat die een plek kunnen krijgen in bijvoorbeeld het onderwijscurriculum. De komende periode zal daartoe contact worden gezocht met bibliotheken en onderwijsinstellingen. Immers, 150 jaar geleden werd in 1870 de basis gelegd voor een geschiedenis die tot op de dag van vandaag tekenend is voor een deel van zowel de Nederlandse als de Surinaamse samenleving. Een vervolgbijeenkomst is eind dit jaar gepland.
Foto’s: Hindorama
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, NIEUWS
Racisme in Nederland en het slavernijverleden – Prof. Chan Choenni
Eindelijk lijkt het in Nederland opnieuw door te dringen dat racisme een ernstig probleem is in ons land. Over het algemeen wordt racisme van oudsher in Nederland veroordeeld. Vervolgens wordt snel vanuit het heersende besef dat iedereen gelijkwaardig is, ten onrechte geconcludeerd dat racisme niet zo frequent voorkomt in Nederland. De ervaring van veel mensen met een zogeheten migratieachtergrond was en is echter meestal anders. Recent -op 25 mei 2020- heeft de vreselijke en onmenselijke moord op de Afro-Amerikaan George Floyd door een witte politieman het alledaags racisme in de Verenigde Staten nogmaals zichtbaar gemaakt voor de hele wereld. De beelden zijn wereldwijd gedeeld. Dat heeft geleid tot grote consternatie en terechte afwijzing van dit racistisch optreden. Er zijn talrijke demonstraties geweest. Ondanks de beperkende corona maatregelen zijn ook in Nederland velen de straat opgegaan om te demonsteren tegen racisme. Borden met de tekst Black Lives Matter (BLM), maar ook ‘geen racisme in Nederland’, ‘racisme is onmenselijk’ getuigden ervan dat ook in Nederland nog steeds sprake is van racisme. Vooral veel jongeren -zowel zwarte als witte- lieten blijken dat racisme nog steeds een serieus probleem is in ons land. Het klimaat om racisme aan de kaak te stellen lijkt, vergeleken met 30-40 jaar (1980-1990) geleden toen sprake was van een zogeheten eerste antiracisme golf in Nederland, weer gunstig te zijn. Maar of er ook effectieve maatregelen zullen worden getroffen is nog een open vraag.
Tegenwoordig worden berichten en beelden wereldwijd gedeeld door de mogelijkheden van de sociale media, zoals via YouTube, WhatsApp en Facebook. Ook kan men tegenwoordig alles filmen met de mobiele telefoon en over de hele wereld delen alsmede geestverwanten oproepen om te demonstreren en om acties te ondernemen. Mede daardoor is in 2020 sprake van een zogenoemde tweede anti-racisme golf in Nederland. Het besef dat racisme ongewenst is en bestreden moet worden staat dus weer op de politieke agenda. Terzijde: wij gebruiken voor autochtonen in dit kader de term Witten en witte mensen in plaats van de term Blanken en blanke mensen, omdat deze termen tegenwoordig geaccepteerd zijn als eigentijdse aanduidingen. Voorts focussen wij ons in dit artikel vooral op Surinamers in Nederland en de relatie met Suriname.
Smalle en brede definitie
Er lijkt sprake te zijn van een historisch kantelpunt. Minister President Mark Rutte wijzigde onlangs zijn standpunt met betrekking tot de figuur van Zwarte Piet. Hij wijst nu Zwarte Piet af, omdat hij heeft gemerkt dat het kwetsend is voor zijn gekleurde en zwarte medeburgers. Maar hij stelt nog steeds dat hij de figuur van Zwarte Piet niet racistisch vind. Dit standpunt heeft te maken met de definitie die men hanteert met betrekking tot het concept racisme. Over het concept racisme is veel discussie en er bestaan verschillende definities. Dat heeft te maken met wat men noemt ‘definitiemacht’. Wie het probleem definieert bepaalt ook de reikwijdte ervan. Ruwweg kunnen wij een onderscheid maken tussen een smalle en een brede definitie. Degenen die een smalle definitie voorstaan menen dat racisme een opvatting of ideologie is, die stelt dat mensen behorende tot een bepaald ras superieur zouden zijn ten opzichte van mensen van een ander ras. Doorgaans wordt daarbij verondersteld dat het witte ras superieur zou zijn aan het zwarte ras. Men kan mensen discrimineren op grond van ras en dat heet dan rassendiscriminatie. De smalle definitie heeft als nadeel dat het vaak lastig is om te bewijzen dat er sprake is geweest van racisme. Want de dader kan stellen dat hij/zij geen racistische opvattingen huldigt en bijvoorbeeld vindt dat ieder mens gelijkwaardig is. Maar het gaat er niet zozeer om of men wel of geen racistische opvattingen heeft of een racistische ideologie huldigt, maar wat het gevolg is van de bejegening of het handelen. Als de gevolgen racistisch zijn, dan is er sprake van racisme los van de opvatting of ideologie van de dader. Bovendien wordt racisme beperkt tot een individuele daad. Racisme is echter een breder verschijnsel en het betreft ook institutionele praktijken. Dat is dan ook de kern van de brede definitie van racisme.
Ik ben een voorstander van een brede definitie. Ik definieer racisme als een ideologie of opvatting alsmede handelingen, bejegeningen en institutionele praktijken die tot gevolg hebben dat bepaalde groepen mensen en individuen worden achtergesteld en/of geïnferioriseerd op grond van hun vermeende raskenmerken.
Eén menselijk ras
Voor alle duidelijkheid: volgens recente wetenschappelijke inzichten bestaan er geen menselijke rassen. Er is maar één menselijk ras; er zijn wel zogeheten etnische groepen die een aantal kenmerken met elkaar delen. Vaak wordt ook de term bevolkingsgroepen gebruikt. Vroeger werden ten onrechte groepen mensen in rassen onderscheiden en aan de zogenaamde verschillende rassen werden meestal onveranderlijke kenmerken toegekend. Er was bijvoorbeeld een driedeling, namelijk het blanke (witte) ras, het gele ras en het zwarte ras. De huidskleur werd als een onderscheidend kenmerk opgevoerd en vervolgens werd andere kenmerken, zoals intelligentie gekoppeld aan deze ‘rassen’. Het onderscheid in menselijke ‘rassen’ werd echter vanaf de jaren zestig ook als racisme bestempeld. Racisme werd ook gebruikt om bijvoorbeeld de slavernij in Suriname te legitimeren. Zo werd de zwarte of donkere huidskleur als kenmerk van inferioriteit en lelijkheid beschouwd. Hoe lichter gekleurd des te beschaafder en intelligenter men was, zo werd betoogd. Vooral de positie van Zwarte Afrikanen was toentertijd bar slecht en dat werd als bewijs van hun inferioriteit aangevoerd. Dat was eigenlijk tot eind jaren vijftig van de twintigste eeuw het geval. De koppeling tussen intelligentie en huidskleur klopte echter toen al niet helemaal. In India bleek bijvoorbeeld dat in het Zuiden waar de mensen donkerder gekleurd zijn dan in het Noorden, zij gemiddeld even -zo niet intelligenter- waren de mensen in het Noorden.
Cultureel archief
Vooral de nakomelingen van de Zwarte Afrikanen (de slaafgemaakten), namelijk de Afro-Surinamers en Marrons hadden veel last van vooroordelen en negatieve beelden die waren ontstaan door de tijd heen. En met name onder veel witte mensen, maar ook bij leden van andere etnische groepen zijn deze negatieve beelden blijven beklijven en generaties lang doorgegeven. Het feit dat sommige Afro-Surinamers zelf anderen discrimineren en racistisch behandelen doet niks af aan het feit dat zij veel meer last en pijn ervaren van racisme. Daarom reageren zij doorgaans vaak feller op racisme. Dat heeft ook te maken met het slavernijverleden. De Surinaamse cultureel antropologe Gloria Wekker noemde dit het cultureel archief; er bestaan nu eenmaal historisch gefundeerde negatieve beelden die niet snel veranderen. Vooral wanneer de betreffende groep in een inferieure positie blijft, worden deze negatieve beelden niet gecorrigeerd. Pas wanneer bijvoorbeeld een zwarte man als Barack Obama President wordt van Amerika worden door zijn intelligentie en evenwichtig optreden negatieve beelden over zwarte mensen langzamerhand bijgesteld. Beelden over de inferioriteit en gemiddeld lagere intelligentie van Zwarten -dit wordt ook wel biologisch racisme genoemd- zijn door de tijd heen langzamerhand grotendeels gecorrigeerd. Ook beelden over schoonheid in relatie tot de zwarte huidskleur beginnen in de eenentwintigste eeuw te wankelen, doordat bijvoorbeeld Michelle Obama first lady werd. De koppeling tussen zwarte huidskleur en lelijkheid wordt steeds meer betwist en dat heeft ook te maken met emancipatie van Zwarten die vaker machtsposities beginnen te bekleden en in de sport en modebladen figureren.
In dit verband worden ook de zogeheten vooroordelen ontmaskerd. Een vooroordeel is meestal een mening over iemand of een groep mensen. Het gaat bijvoorbeeld over één kenmerk van een stereotype. Een stereotype is een overdreven beeld van een groep mensen dat vaak niet overeenkomt met de werkelijkheid. Het is vaak een vooroordeel of negatief denkbeeld en wordt meestal gebruikt als rechtvaardiging van een bepaalde discriminerende opvatting of actie. Een vooroordeel kan gezien worden als een veelvoorkomende menselijke fout in het denken, redeneren of het nemen van beslissingen. Vooroordelen zijn een menselijk hulpmiddel om een grote stroom aan informatie in pakketten op te slaan in het geheugen. Het is onmogelijk om alle informatie die tot iemand komt individueel te verwerken, daarom worden groepen vaak aan één kenmerk gekoppeld. Daar heeft men een moeilijk woord voor generalisatie. Er wordt bijvoorbeeld als het om racisme gaat dus meestal gegeneraliseerd over zwarte mensen.
Institutioneel racisme
Volgens de brede definitie van racisme bestaan er verschillende vormen van racisme. Wij gaan hier niet verder in op de verschillende vormen. Wij beperken ons tot het noemen van twee vormen van racisme, namelijk het alledaags racisme en het institutioneel of systemisch racisme. Met alledaags racisme wordt bedoeld het racisme dat men ervaart in de alledaagse omgang. Namelijk de racistische bejegening en behandeling die mensen behorende tot een etnische groep ondergaan van de zijde van degenen die menen te behoren tot een superieure etnische groep. Bijvoorbeeld witte verkopers die zwarte klanten vaker verdenken van (neiging tot) diefstal -dat is dus een vooroordeel- en hen extra in de gaten houden. Of een recent voorbeeld: de rapper Akwassi van Ghanese afkomst uitmaken voor Zwarte Piet en vervolgens stellen dat het een grapje was. Terwijl de figuur van Zwarte Piet historisch beschouwd racistische associaties (bijvoorbeeld met een zwarte slaafgemaakte) oproept, wordt gesteld dat de opmerking niet racistisch was bedoeld. Vaak wordt gesteld dat men te overgevoelig reageert op een grapje.
Het zogeheten institutioneel racisme staat voor praktijken, vanzelfsprekendheden en ingesleten gewoonten die tot gevolg hebben dat mensen behorende tot bepaalde etnische groepen in een slechte positie terechtkomen en blijven, maar ook drempels en belemmeringen ervaren om in te stromen en door te stromen in instituties. De manier waarop bijvoorbeeld provincies werven en het principe van degenen die laatst instromen in de arbeidsorganisaties en het eerst weer uitstromen bij bezuinigingen. Deze praktijken zijn niet vanwege racistische opvattingen ontworpen, maar hebben wel het effect dat mensen met een migratieachtergrond worden achtergesteld. Deze instituties moeten worden aangepast aan de verander(en)de samenstelling van de Nederlandse bevolking. Indien dat niet gebeurt dan zal het gevolg zijn dat zijn dat cruciale instituties nog steeds grotendeels wit blijven terwijl omringende samenleving is verkleurd. In het kader van het voorkomen en bestrijden van institutioneel racisme moet dan ook worden gestreefd naar een zo groot mogelijk afspiegeling van de divers samengestelde bevolking. Gedacht kan worden aan het politieapparaat, besturen van belangrijke instellingen, zoals de Tweede Kamer tot bijvoorbeeld het personeel van de provincies.
De multiculturele samenleving
Waarom is in Nederland in 2020 sprake van een historisch kantelpunt met betrekking tot de erkenning van racisme oftewel een tweede antiracismegolf? De Nederlandse samenleving en vooral de grote steden zijn namelijk van kleur veranderd. Volgens de recente gegevens van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) had per 1 juni 2020 bijna een kwart (24,3%) van de Nederlandse bevolking een zogeheten migratieachtergrond –volgens de oude definitie hebben zij een allochtone afkomst. Hierbij zijn geteld degenen die in het buitenland (de eerste generatie) zijn geboren of waarvan tenminste een van de ouders in het buitenland is geboren (de tweede generatie). Dit betekent dus dat de derde generatie -de kleinkinderen- niet worden meegeteld als personen met een migratieachtergrond; zij worden als autochtonen beschouwd. Terwijl velen vanwege hun fysieke kenmerken, zoals huidskleur toch worden onderscheiden en ook gediscrimineerd. Deze zogeheten derde generatie zal in aantal blijven toenemen. Wij kunnen dus stellen –als wij de derde generatie meetellen- dat minstens een kwart van de Nederlanders niet meer tot de categorie witte Nederlanders behoort. Volgens voorspellingen zal het aantal mensen met een migratieachtergrond alleen maar toenemen en het aantal witte Nederlanders afnemen en vergrijzen in Nederland. Bijna een op zeven (13,8%) heeft in 2020 een zogenoemde niet-westerse afkomst; zeg maar een zwarte en gekleurde (niet-witte) afkomst. De mensen met een migratieachtergrond wonen vooral in de grote steden. Er is de laatste tijd meer vermenging tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Witte en zwarte jongeren hebben allerlei relaties en vriendschappen variërend van de muziekscene tot in de sportwereld. Nederland is dus feitelijk een multiculturele samenleving geworden en bestrijding van racisme staat nu prominent op de politieke agenda. Alvorens in te gaan op welke maateregelen nodig zijn om racisme te voorkomen te bestrijden is een korte historische analyse nodig.
Eerste antiracisme golf
Tot en met begin jaren zeventig waren de aantallen mensen met een niet-westerse i.c. Surinaamse migratieachtergrond vrij klein in Nederland. Surinamers werden toentertijd vaak aangeduid als landgenoten uit de West, omdat Suriname op grond van het zogeheten Statuut sinds 1954 een Rijksdeel was geworden van het Koninkrijk der Nederlanden. Vaak werden zij als Rijksgenoten vriendelijk bejegend. Veel Surinamers in Nederland waren toen goed geschoold en er woonde ook een groep verpleegkundigen en studenten. Er was ook een kleine groep arbeiders, muzikanten en werklozen. Sommigen waren ook actief in de criminaliteit of in de prostitutie. Er was toen ook al racisme in Nederland en af en toe werden er racistische opmerkingen gemaakt over Zwarten. Maar vanaf 1973 toen de immigratie van Suriname in Nederland begon aan te zwellen kwam het racisme veel meer in beeld. Surinamers concentreerden zich in de grote steden en werden steeds meer zichtbaar in het straatbeeld. Raciale discriminatie bij huisvesting, op de arbeidsmarkt en in discotheken, maar ook in de dagelijkse omgang (alledaags racisme) nam toe. Er werden grappen gemaakt over de luie Surinamers en WW (profiteurs van werkloosheidsuitkeringen), het Surinaams accent werd geïmiteerd en racistische statements gedeeld, zoals bijvoorbeeld ”stuur de Surinamers in een lekkende schuit de Noordzee op”. De politicus Joop Glimmerveen wilde de Nederlandse straten ‘blank houden’ en de immigratie uit Suriname stoppen.
Wakamans
Een deel van de Surinaamse jongemannen waren drugsverslaafd en hielden zich vaak op luidruchtige wijze op voor de tropische winkels en uitgangscentra in de grote steden. Meestal waren het zogeheten wakamans die niet wilden werken, maar liefst ‘hosselden’. Dat wil zeggen op (semi) illegale wijze inkomsten verwierven, zoals het handelen in drugs en ’helen’(verkopen van gestolen goederen). Deze jongemannen veroorzaakten veel maatschappelijke overlast en bepaalden grotendeels het negatieve imago van Surinamers. Eind jaren tachtig verdween een groot deel deze groep wakamans uit beeld en het imago van Surinamers begon daarna te verbeteren. De Surinaamse voetballers en entertainers hebben daarbij een belangrijke rol gespeeld.
Tegen het heersende racisme werd door activisten al in de jaren zeventig stelling genomen. Vooral in de jaren tachtig waren er demonstraties en acties tegen het weigeren van Surinamers en andere Gekleurden bijvoorbeeld bij de ingang van discotheken. Racisme en discriminatie werden bespreekbaar gemaakt. Zoals eerder gezegd kwam toen de eerste antiracisme golf in Nederland op gang. Vermeldenswaard is de racistische moord die in 1983 plaatsvond.
Kerwin Duinmeijer was een Nederlandse tiener van Antilliaanse afkomst die werd vermoord bij zinloos geweld. In de nacht van 20 op 21 augustus 1983 vond in de Damstraat in Amsterdam een steekpartij plaats. De 15-jarige Antilliaan Kerwin Duinmeijer raakte daarbij ernstig gewond. Hij overleed enkele uren later in een ziekenhuis aan bloedverlies. De dader was de 16-jarige skinhead Nico Bodemeijer. Omdat tijdens het incident door Bodemeijer racistische taal werd geuit, werd er door activisten verondersteld dat racisme een rol heeft gespeeld. Niettemin stelde de rechter in haar vonnis dat het niet aannemelijk is geworden dat racisme het wezenlijk motief voor de daad is geweest. Hoewel het nog steeds een twistpunt is, wordt algemeen aangenomen dat racisme een grote rol speelde bij zijn moord.
Vermeldenswaard is dat In de jaren tachtig de Nederlandse politieke elite bereid was veel geld te investeren om de positie van Surinamers en andere niet-westerse groepen te verbeteren. Er kwam een zogeheten minderhedenbeleid tot stand. Organisaties van Surinamers en zogeheten welzijnsinstellingen floreerden als gevolg van subsidies die ze van de overheid ontvingen. Er werden ook functies gecreëerd om het (etnische) minderhedenbeleid te coördineren in de verschillende steden.
Ik heb toentertijd een rol gespeeld als activist en onderzoeker. Ik werd gediscrimineerd in 1983 door de gemeente Amsterdam bij mijn sollicitatie als beleidsmedewerker Etnische Minderheden. De toenmalige Amsterdamse wethouder R. Walraven heeft na het onderzoek naar ‘het geval Choenni’ het personeelsbeleid gewijzigd.(zie: Meindert Fennema, Rectificatie van achterstand of rectificatie van achterstelling in: Tijdschrift Komma, nummer 1, 1985). Ik heb echter later geen baan bij de gemeente Amsterdam aanvaard, maar er konden daarna wel etnische minderheden instromen en doorstromen op hogere functies bij de gemeente Amsterdam.
De Rijksoverheid bleek ook bereid te zijn om racisme aan te pakken en een Landelijk Bureau te subsidiëren om racisme te voorkomen en te bestrijden. Op lokaal niveau werden ook zogeheten anti-discriminatie bureaus (ADB’s) opgericht, die werden gesubsidieerd.
Landelijk Bureau Racismebestrijding
In 1985 werd het Landelijk Bureau Racismebestrijding (LBR) opgericht, dat gesubsidieerd werd door het Ministerie van Justitie Het LBR was klein bureau bestaande uit een directeur, enkele juristen, twee voorlichters en wetenschappelijk onderzoeker.
Ik werd aangesteld als de wetenschappelijk onderzoeker. In december 1991 verliet ik het LBR om te promoveren aan de Universiteit van Utrecht op een onderzoek naar dienstplichtigen in de Nederlandse krijgsmacht. In mijn periode bij het LBR heb ik ondermeer een geruchtmakend onderzoek samen met prof. Frank Bovenkerk en Rogier Den Uyl (ja, een zoon van voormalig Minister President Joop Den Uyl) verricht naar discriminatie bij uitzendbureaus. Ik werd geïnterviewd op de Nederlandse televisie en schreef samen met anderen de eerste anti-discriminatie code. Later werden ook anti-discriminatiecodes voor verschillende branches opgesteld. Er waren ook onderzoeken, die niet werden gepubliceerd, zoals bij winkelbedrijven. Samen met het filiaal voor grote winkelbedrijven werden de cijfers inzake ondervertegenwoordiging gebruikt om een beleid te voeren om meer etnisch divers personeel aan te stellen. Dat gebeurde ook naar aanleiding van klachten bij bijvoorbeeld vliegtuigmaatschappijen. Een aansprekend project was het opstellen van richtlijnen bij het toepassen van psychologische tests die nadelig bleken uit te pakken voor allochtonen.
Het LBR heeft verschillende onderzoeken gedaan, zoals ook bij gemeenten en maatregelen voorgesteld. Er zijn ook juridische maatregelen voorgesteld, zoals een wettelijk regeling voor rapportage over het personeelsbestand van arbeidsorganisaties en een plan voor 60.000 banen voor allochtonen. Veel van deze voorstellen zijn gerealiseerd, zij het in afgezwakte vorm, zoals de Wet Bevordering Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen (WET BEAA). Sommige maatregelen bleken effectief te zijn en andere minder. Uitgebreide informatie hierover te vinden in het tijdschrift LBR bulletin, periode1985-1995.
Hij zij ook vermeld dat als gevolg van zogenoemde EMO (Etnische Minderheden bij de Overheid) plannen het personeelsbestand van de verschillende ministeries etnisch divers werd. Er moest jaarlijks worden gerapporteerd aan de hand van streefcijfers hoe groot het aandeel etnische minderheden was. Ook in bepaalde gemeenten was gaandeweg sprake van een etnisch divers personeelsbestand. Provincies en andere overheidsaanstellingen, zoals Waterschappen bleven echter grotendeels een wit personeelsbestand behouden. De politie voerde met vallen en opstaan een intercultureel c.q. diversiteitsbeleid. Er ontstonden bureaus voor Intercultureel Management (ICM) en multiculturele management (MCM). En er waren voorlichtingsacties om tolerantie te bevorderen en racisme te voorkomen.
Multicultureel drama?
Het concept multiculturele samenleving als ideaal in de betekenis dat de verschillende culturen een verrijking zijn voor de Nederlandse samenleving en culturele diversiteit moest worden weerspiegeld in de instituties van samenleving werd toen gepromoot. Maar er ontstond weerstand tegen dit ideaal en tegen de getroffen maatregelen bij een deel van witte bevolking die zich bedreigd voelde. Er werd gezegd dat er sprake was van ‘witte terugslag’ of een ‘conservatieve tegenreactie’ aan het eind van twintigste eeuw. Ook de latere Minister President Mark Rutte bleek geen voorstander te zijn van de multiculturele samenleving als ideaal. Er ontstond vooral veel weerstand, omdat sommige activisten wilden dat de overheden het behoud van culturele eigenheid moest ondersteunen en zelfs moest subsidiëren. Voorts wezen de critici er op dat vanwege culturele diversiteit in verschillende landen etnische spanningen waren en soms zelfs burgeroorlogen. Er werd daarom sterk gepleit voor meer aanpassing, gemeenschappelijkheid en het overnemen van de dominante waarden. Op sommige punten had men wel gelijk. De gelijkwaardigheid van man en vrouw, geen discriminatie van homoseksuelen en de scheiding van kerk en staat moest worden gerespecteerd. Want bepaalde radicale moslims stelden zich intolerant op en hun imams predikten haat tegen de in hun ogen ongelovigen (kafirs). Er was ook sprake van een oververtegenwoordiging van allochtone jongeren in de criminaliteit en de onderwijsprestaties van allochtone leerlingen lieten te wensen over. De publicist Paul Scheffer schetste in het jaar 2000 daarom een somber beeld in een geruchtmakend essay getiteld multicultureel drama. In de krant NRC stelde hij ondermeer:
Want waarom wordt er niet in veel dwingender termen gesproken over het achterblijven van hele generaties allochtonen en over de vorming van een etnische onderklasse? Zo energiek als `de sociale kwestie’ van weleer te lijf is gegaan, zo aarzelend wordt nu omgegaan met het multiculturele drama dat zich onder onze ogen voltrekt.
Scheffer stelde verder dat het huidige beleid van ruime toelating en beperkte integratie de ongelijkheid vergroot en bijdraagt tot een gevoel van vervreemding in de samenleving. De tolerantie kreunt onder de last van achterstallig onderhoud en Scheffer concludeerde dat het multiculturele drama dat zich voltrekt de grootste bedreiging voor de maatschappelijke vrede in Nederland was.
Verschillende maatregelen werden teruggedraaid en het LBR kreeg een andere naam, namelijk Artikel 1. Later werd het opgeheven en de taak van racismebestrijding werd opgenomen in een Commissie Gelijke Behandeling (CBG) dat zetelde in Utrecht. Tegenwoordig heet dat Commissie Mensenrechten (CRM), maar deze Commissie heeft nauwelijks racisme bestreden. Ook de regionale antidiscriminatiebureaus (ADB’s) die bestonden werden opgeheven. In de gepolariseerde sfeer rond de eeuwwisseling werd racisme in Nederland nauwelijks meer aan de orde gesteld.
Islamitisch extremisme
Op de koop toe vonden grote terroristische aanslagen plaats op 11 september 2001 (9/11) in New York, gepleegd door moslimextremisten. Vervolgens werd ook in Nederland het maatschappelijk debat gedomineerd door de opkomst van de radicale politieke Islam en de angst voor terrorisme. Dit werd als het ware de doodsteek aan het landelijke integratiebeleid gericht was op positieverbetering en bestrijding van racisme. Het ideaal van de multiculturele samenleving was al opgegeven. De integratie moest nu worden omgebogen naar aanpassing en verplichte inburgering. Religieuze polarisatie stak de kop. De dood van de criticus van de radicale Islam, Pim Fortuin in 2002 en de dood van de filmer Theo Van Gogh in 2004 door een moslim extremist, vergrootte nog meer de angst voor de extremistische Islam. In 2006 kwam de Partij Voor de Vrijheid (PVV) op en de doodbedreigingen aan het adres van PVV leider Geert Wilders verscherpte de etnische tegenstellingen. Wilders zelf gooide olie op het vuur door de Islam als een intolerante ideologie te portretteren en de Koran als een fascistisch boek te beschouwen. Door de terroristische aanslagen die daarna werden gepleegd in naam van de Islam op verschillende plekken in de wereld bleef ook in Nederland de focus op problematisering van de multiculturele samenleving. De oververtegenwoordiging van Marokkaanse en Antilliaanse jongeren in de criminaliteit en het islamitische extremisme bleven de belangrijkste thema’s. Het besef groeide dat men te toegeeflijk was geweest tegenover radicale imams. De invloed van de zogeheten salafistische stroming die mensen wil dwingen om zich te bekeren tot de Islam en een parallelle islamitische samenleving voorstaat met eigen wetten (de sharia) baarde zorgen.
Gelukkig vonden in Nederland echter geen grote terroristische aanslagen plaats mede dankzij de alertheid van de AIVD (Algemene Informatie en Veiligheidsdienst). De laatste jaren lijkt de angst voor terreur afgenomen. De discussie over racisme werd evenwel op de achtergrond gedrongen niet alleen door angst voor de radicale Islam, maar ook de zorgen over voortgaande immigratie. Recentelijk is de partij Forum voor Democratie (FvD) opgekomen als anti-immigratiepartij die met quasi-racistische opvattingen over het redden van de Borealen (Noorderlingen) de verdere verkleuring van Nederland tot staan probeert te brengen. Al met al zijn partijen die tegen voortgaande immigratie zijn, sterker geworden in Nederland. Het zal daarom lastiger worden om vergeleken met 30 -40 jaar gelden effectieve maatregelen tegen racisme in te voeren.
Historische omslag in 2020
Tegelijkertijd moeten wij vaststellen dat op enkele terreinen er sprake is van vooruitgang op het terrein van integratie. De onderwijsprestaties van leerlingen van niet-westerse afkomst zijn aanzienlijk verbeterd en ook het gemiddeld opleidingsniveau is verhoogd. In verschillende sectoren en in het bijzonder in het bedrijfsleven is er nu meer etnische diversiteit. Ook wat betreft het samenleven, gaat het relatief goed en er zijn geen zwarte getto’s ontstaan, zoals werd gevreesd. Evenmin zijn er rassenrelen geweest en er bestaat geen grote etnische onderklasse. Er zijn nog steeds problemen met een groep overlast veroorzakende Marokkaanse jongemannen en hun overmatige vertegenwoordiging in de criminaliteit, maar de grote groep Marokkanen is op verschillende terreinen succesvol, zoals in de politiek en in de culturele sector. Al met al blijkt dus dat na 20 jaar de voorspelling van Scheffer te somber was; er is geen sprake is van een multicultureel drama in Nederland. Nederland is een diverse samenleving geworden, waar er sprake van is culturele diversiteit. Ondanks afwijzing van de multiculturele samenleving als ideaal heeft de multiculturele samenleving de afgelopen samenleving toch vorm gekregen. Niet alleen in getalsmatig opzicht -dus in feitelijke zin- maar ook in cultureel opzicht.
Ruim 30 jaar geleden was de verantwoordelijke politieke elite van Nederland wel bereid om maatregelen te treffen om racisme te voorkomen en te bestrijden. Er zijn nu commissies ingesteld die volgend jaar moeten rapporteren hoe racisme te bestrijden. Het gaat zowel om alledaags racisme als institutioneel racisme. Racisme in de sport, zoals witte toeschouwers die apengeluiden maken tijdens voetbalwedstrijden doelend op zwarte voetballers dienst bijvoorbeeld zwaar bestraft te worden. Het geven van hoge straffen en boetes voor racistisch optreden, zoals dat in de Verenigde Staten gebeurt, blijkt effectief te zijn. Het bewijzen van racisme blijkt echter heel lastig vanwege de verschillende definities die gebruikt worden. In de Verenigde Staten wordt de bewijslast omgekeerd: de beklaagde/beschuldigde moet bewijzen dat er geen sprake was van racistische discriminatie. De maatregelen die in de jaren tachtig en negentig zijn getroffen en die wel succes hebben gehad zouden opnieuw moeten worden ingevoerd. Natuurlijk in een eigentijdse vorm. Het zou jammer zijn deze maatregelen te negeren en pogen opnieuw het wiel uit te vinden. Maar het politieke klimaat is nu veranderd en er wordt sterk rekening gehouden met de anti-immigratiepartijen, zoal de PVV en Forum voor Democratie. Het is dus de vraag of de politieke elite genegen zal zijn om effectieve maatregelen in te voeren.
Relatie met slavernijverleden
Op het terrein van racisme en racismebestrijding in Nederland is echter nog een bijzondere dimensie waar rekening mee moet worden gehouden. Dat is het slavernijverleden van Nederland in relatie tot Suriname en Antillen. De nazaten van de Surinaamse en Antilliaanse slavernij wonen in grote aantallen in Nederland. Zij vragen terecht om een effectieve aanpak van racisme. Voor hen is racisme juist extra pijnlijk ook vanwege de gevolgen van deze slavernij en in het bijzonder ook de negatieve beelden over Zwarten die tot op de dag van vandaag een rol spelen. De UNESCO, een organisatie van Verenigde Naties heeft mede daarom de periode 2015-2024 uitgeroepen tot het decade van mensen van Afrikaanse afkomst. Er wordt speciale aandacht gericht op de afstammelingen/nazaten van de zogeheten trans-Atlantische slavernij. De afstammelingen wonen in Noord-Amerika, het Caribisch gebied en Zuid-Amerika, maar bijvoorbeeld ook in Groot Brittanië en in Nederland. De Unesco stimuleert de regeringen van deze landen om financiële middelen ter beschikking te stellen en aandacht te besteden aan deze groepen ter verbetering van hun positie. In Nederland is bijvoorbeeld in 2017 onderzoek gedaan naar Afro-Surinamers en de zogeheten Afrofobie, namelijk specifiek het racisme tegen mensen van Zwarte Afrikaanse afkomst.
Excuses en ereschuld
Tenslotte verdient in dit kader de relatie met Suriname ook aandacht. Suriname is een creatie van Nederland. Na de verovering in 1667 werd Suriname in 1683 bezit van de Geoctroyeerde Sociëteit van Suriname bestaande uit de Stad Amsterdam, de West-Indische Compagnie en de rijke Zeeuwse familie Van Sommelsdijck. Later werd Suriname bezit van de Nederlandse Staat. De stad Amsterdam heeft geld verdiend aan Suriname en aan de slavernij. De gemeente Amsterdam zal een slavernijmuseum inrichten en is voornemens wel excuses aan te bieden voor de slavernij. Maar de Nederlandse Staat heeft weliswaar spijt betuigd, maar weigert nog steeds bij monde van Minister President Rutte om excuses aan te bieden. Wel is aangekondigd dat 2023 als het 160 jaar geleden zal zijn dat de slavernij in Suriname en op Antillen werd afgeschaft een herdenkingsjaar zal zijn. Het is te hopen dat dan wel excuses zullen worden aangeboden. Trouwens veel West-Afrikanen waren destijds slavenhalers, in het bijzonder de lokale vorsten en vooral degenen behorende tot de stam Ashanti (in Ghana). Zij verkochten en/of ruilden krijgsgevangen en roofden Afrikanen voor geweren, kruit, spiegels en kralen. Net zoals de huidige witte Nederlanders zijn ook de huidige West Afrikanen niet persoonlijk verantwoordelijk voor de slavernij. Maar de Staten zijn dat wel. Het zou goed zijn dat Ghana en andere West-Afrikaanse Staten ook hun excuses aanbieden.
Tot slot moet worden vastgesteld dat Nederland richting Suriname een ereschuld heeft en dat compensatie nodig is. Nu in Suriname een nieuwe regering zetelt en de verhoudingen zullen worden genormaliseerd en geïntensiveerd, biedt dat goede mogelijkheden om de ereschuld in te lossen. Juist op terreinen waar Nederland in uitblinkt, kan Suriname ondersteuning worden geboden. Nederland is wereldberoemd om waterbeheer. Bring The Dutch in, zegt men als er overstromingen en waterbeheer problemen zijn. Welaan: in Suriname zijn in het bijzonder in Groot Paramaribo zijn nog steeds grote en hardnekkige problemen met waterstaat en waterbeheer. Nederland kan om te beginnen een onderhoudsarm waterbeheersysteem opzetten en renovatie van het gebouwde erfgoed in Paramaribo ter hand nemen om de gedeelde geschiedenis met Suriname te conserveren.
Chan Choenni werkte van 1985 -1990 bij het Landelijk Bureau Racismebestrijding (LBR) en was vanaf 1999 ruim 11 jaar beleidsambtenaar Integratiebeleid bij de Rijksoverheid.
Eerder verschenen in Dreamz World, september 2020 (licht herziene versie)
Prof. dr. Chan Choenni ontving voor zijn strijd tegen racisme en voor integratie alsmede voor zijn werkzaamheden als vrijwilliger in besturen en adviesraden op 27 april 2020 de onderscheiding Ridder in de Orde van Oranje Nassau.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Nederland
De emigratie van Javanen van Ind(ones)ië naar Suriname – Chan E.S. Choenni
Tussen 1890 en 1939 zijn in totaal 32.956 Javanen als contractarbeiders vanuit Indonesië met schepen aangevoerd in Suriname. Het overgrote deel was afkomstig van het overbevolkte eiland Java, dat onderdeel was van de toenmalige kolonie Nederlands-Indië. De belangrijkste reden om de emigratie van Javanen naar Suriname in gang te zetten, was dat de Britse regering steeds striktere controle eiste op de behandeling van Hindostaanse contractarbeiders. Deze Hindostanen waren Britse onderdanen en genoten de bescherming van de Britse regering en er was een Britse consul in Paramribo die zich kritisch opstelde tegen de plantage-eigenaren. De Hindostaanse contractarbeiders waren zeer ijverig, maar bleken zich niet dociel te gedragen. Er waren opstanden geweest, waaronder de grote opstand op plantage Zorg en Hoop in 1884 waarbij 7 doden waren te betreuren. De plantage-eigenaren en de Nederlandse regering vreesden dat de Britse regering net als eind 1874 de Hindostaanse immigratie -tijdelijk- zou stopzetten. De Surinaamse plantages hadden echter continu nieuwe arbeidskrachten nodig. Want veel Afro-Surinaamse arbeidskrachten vertrokken naar Paramaribo waardoor het aantal arbeiders op de plantages gaandeweg verminderde. Bovendien liep het vijfjarig contract van opeenvolgende lichtingen contractarbeiders telkens af. Vooral in de moderne suikerplantage Mariënburg was veel geld geïnvesteerd. Deze grote plantage bracht niet alleen veel geld op voor de eigenaar, de Nederlandsche Handel Maatschappij ((NHM), maar via de belastingen ook voor de Surinaamse staat. Suriname had jaarlijks te kampen had met grote begrotingstekorten en deze inkomsten waren hard nodig.
Al eerder was geopperd om Javaanse contractarbeiders aan te trekken voor Suriname, maar deze plannen werden afgewezen; sommige ‘deskundigen’ meenden bijvoorbeeld dat Javanen minder ijverig waren dan Hindostanen. Maar in 1890 kreeg de NHM (voorloper van ABN Amro) toch toestemming van de Nederlandse regering om Javaanse contractarbeiders te rekruteren op Java. Op 21 mei 1890 vertrok een groep Javaanse contractarbeiders van het eiland Java, hoofdzakelijk afkomstig uit Soerakarta (tegenwoordig Solo), richting Suriname aan boord van het schip Prins Willem II. De groep van 94 Javaanse contactarbeiders kwam na een reis van 70 dagen op 9 augustus 1890 aan in Suriname. Deze datum wordt ook als markering gebruikt voor de herdenking en viering van de Javaanse immigratie. Zij werden tewerkgesteld op de plantage Mariënburg in het district Commewijne. Het waren arme boeren die bereid bleken te willen emigreren van het dichtbevolkte platteland van Java. Het experiment met de eerste groep Javaanse contractarbeiders bleek succesvol.
Zware levensomstandigheden in Java
Maar pas na ruim drie jaar kwam de tweede groep rechtstreeks vanuit Indonesië in juni 1894 in Suriname aan. Het betrof nu een grotere groep Javaanse contractarbeiders. Er waren 612 Javanen aan boord gegaan van het stoomschip Voorwaarts. Onderweg stierven echter 32 van hen en voorafgaand aan de ontscheping in Paramaribo stierven nog eens 16. Daarnaast werden 200 mensen zwaar ziek in het militair hospitaal opgenomen en na genezing alsnog te werk gesteld. Latere transporten hadden echter niet meer zo’n hoog sterftecijfer. Maar de lange zeereis werd in twee etappes afgelegd, namelijk van Indonesië naar Amsterdam en daarna van Amsterdam naar Paramaribo. Er werd beweerd dat de Nederlandse koloniale regering de Javanen had ’geronseld’ om ze aan het werk te zetten op de Surinaamse plantages. Deze Javaanse contractarbeiders vertrokken echter om uiteenlopende redenen naar Suriname. Er waren vele individuele redenen om naar Suriname te emigreren. Velen waren ontevreden met de zware levensomstandigheden op Java en op zoek naar een beter bestaan. Sommigen waren voortvluchtig of hadden schulden; anderen vertrokken uit zucht naar avontuur of om verboden liefdes waar te maken. En een aantal vrouwen werden gekidnapt. Later emigreerden Javanen in navolging van al in Suriname aanwezige familie, dat staat bekend als de zogeheten kettingmigratie. Een belangrijke factor lijkt ook te zijn geweest de valse beloften van de wervers. Deze werden betaald per aangeworven arbeider. Zij gaven vaak onjuiste informatie en een te positieve voorstelling van zaken. Zo vertelden zij aan potentiële arbeiders dat de reis niet al te lang zou duren, het werk niet erg zwaar zou zijn en zij als rijke lieden terug naar huis zouden keren.
Niettemin waren levensomstandigheden in het vruchtbare en dunbevolkte land Suriname voor veel Javanen beter dan op Java, waar de uitbuiting door de Nederlanders en ‘inlandse hoofden’ (zie het bekende boek Max Havelaar van de schrijver Multatuli) grove vormen had aangenomen. De betere levensomstandigheden in Suriname zijn een belangrijke (pull) factor geweest. Er zijn overigens geen grote opstanden geweest van Javaanse contractarbeiders in Suriname.
Betovering?
Een groot aantal van de contractarbeiders gaf later aan door de wervers betoverd te zijn. Maar deze ‘betovering’ kan hoogstwaarschijnlijk een rationalisatie achteraf zijn geweest, zoals de Hindostaanse mythe over misleiding (bharmai deis) en Sriram Desh in verband met hun immigratie. Er bestaan enkele studies over de Javaanse immigratie zoals van J. Ismaël (1949), Parsudi Suparlan (1976) en Rosemarijn Hoefte (1998). Maar een uitgebreide een diepgaande studie zoals dat over Hindostaanse immigratie (zie: De Klerk 1953 en Choenni 2016) en hun integratie i.c. integratiestijl in Suriname is verricht, ontbreekt vooralsnog.
Ik ben voornemens om in 2021 te starten met een onderzoek naar de Javaanse immigratie in Suriname, nadat ik het onderzoek naar de geschiedenis van de Afro-Surinamers 1863-1963 in 2020 heb afgerond.
Een bekend wervingsagentschap op Java was tot 1921 de N. V. Soesman’s Emigratie-, Vendu- en Commissiekantoor gevestigd te Semarang en daarna nam de Vereeniging Algemeen Delisch Emigratiekantoor te Medan de werving over. De Javaanse contractarbeiders moesten instemmen met hun contract en daarna gingen zij naar een van de vertrekplaatsen in Batavia (later Jakarta), Semarang of Tandjoeng Priok. Daar wachtten zij hun vertrek af in een depot, waar zij werden geregistreerd en gekeurd. Zij moesten ook hun contract ondertekenen en waren gebonden aan de verplichtingen, waaronder vijf jaar arbeid in Suriname. De depots op Java waren in het begin veel slechter geoutilleerd dan in India. Daarom is in 1902 is de gepensioneerde Majoor P. Wiersma vanuit Java naar India geweest om uitgebreid de werving en het contractarbeid systeem te onderzoeken. Hij heeft ondermeer het Suriname depot in Calcutta, maar ook het binnenland van India bezocht en een rapport daarover geschreven. Dit heeft mede ertoe geleid dat de werving en de omstandigheden in de depots op Java beter werden.
Zoals gezegd werd het vervoer van de Javaanse immigranten na 1894 (het derde transport dus) in twee etappes uitgevoerd. Men bracht hen in kleine groepen vanuit Nederlands-Indië naar Amsterdam en van Amsterdam groepsgewijs naar Paramaribo. Tot 1914 was er in de regel sprake van telkens twee schepen, namelijk het schip dat de route Java – Amsterdam aflegde en het schip dat de Javaanse immigranten van Amsterdam naar Suriname bracht. Vanaf 1917 zijn 33 scheepstransporten met Javanen uitgevoerd met meestal modernere stoomschepen van Java rechtstreeks naar Suriname. Er werden ongeveer 600 – 700 immigranten vervoerd per scheepstransport. Het laatste schip Kota Gede heeft zelfs 990 Javaanse immigranten aangevoerd.
Deze schepen waren over het algemeen ook moderner en sneller dan de schepen waarmee de Hindostaanse contractarbeiders naar Suriname kwamen; al was de afstand die de Javanen hebben afgelegd veel groter. Bovendien heeft een groot deel van de Hindostanen de lange zeereis met grote zeilschepen gemaakt. En in ieder geval waren de condities op de stoomschepen veel beter dan op de kleinere zeilschepen waarmee de tot slaafgemaakten die geketend zijn vervoerd naar Suriname.
Wij moeten daarom in het oog houden dat het gaat om verschillende opeenvolgende historische perioden en veranderende omstandigheden wat betreft de migratie naar Suriname van de verschillende bevolkingsgroepen. Bij de geschiedenis van de Surinaamse bevolkingsgroepen moeten wij dus hiermee rekening houden, want deze verschillen hebben ook gevolgen gehad voor de integratiestijlen van deze groepen in de Surinaamse samenleving.
Scheepstransporten
Er zijn ongeveer 84 scheepstransporten van Javanen geweest naar Suriname gedurende 49 jaren (1890 – 1939). In bepaalde jaren zijn er meerdere transporten geweest zoals uit de onderstaande tabel blijkt.
De aankomstdatum in Suriname, de lijst van schepen en het contractnummer van Javanen
Aankomstdatum | Scheepsnaam | Contractnummer |
09/08/1890 | Prins Alexander & Prins Willem II | S 1-94 |
16/06/1894 | s.s. Voorwaarts | W1-556 |
05/05/1897 | s.s. Sumatra & Koningin Wilhelmina Prins Willem IV |
Z 1-916 |
18/07/1898 | Burg. Den Tex & Oranje Nassau Prinses Amalia & Prins Willem IV, Prins Willem & Prins Frederik Hendrik |
AA 1-560 |
19/10/1899 | s.s. Prinses Amalia & Prins Willem I | BB 1-55 |
17/06/1900 | s.s. Koning Willem I & Prins Willem I, Prinses Sophia & Prins Willem IV, s.s. Floris & Prins Willem II, Koningin Regentes & Oranje Nassau, Prins Alexander & Prins Willem III & Prins Frederik Hendrik, s.s. Bali & Prins Maurits, s.s. Soembawa & Prins Willem IV |
CC 1-1375 |
01/07/1901 | s.s. Madura & Prins Willem II s.s. Koning Willem II & Oranje Nassau, s.s. Malang & Prins Willem III, Prins Hendrik & Prins Frederik Hendrik, s.s. Koning Willem I, Prins Frederik, s.s. Ardjoenno & Prins Willem V, Koning Willem III & Prins Willem II |
DD 1-1326 |
01/08/1902 | s.s. Timor & Prins Willem III | EE 1-231 |
18/07/1903 | s.s. Ambon, Prins Willem II & Prins Willem III,
s.s. Timor, s.s. Prins Willem IV |
FF 1-608 |
13/08/1904 | s.s. Floris & Prins Willem V | GG 1-170 |
24/09/1904 | s.s. Ambon & Prins der Nederlanden | KS 1-77 |
02/07/1905 | s.s. Ambon & Prins Frederik Hendrik, s.s. Soembawa & Prins Willem I, s.s. Bali & Prins der Nederlanden |
HH 1-526 |
30/07/1906 | s.s. Madura & Prins der Nederlanden,
s.s. Ambon & Prins Willem II |
II 1-384 |
16/06/1907 | s.s. Ambon & Prins Maurits, s.s. Floris & Prins Frederik Hendrik, s.s. Besoeki & Prins Willem II, s.s. Djokja & Prins Willem I & Prins Maurits |
JJ 1-1250 |
13/01/1908 | s.s. Sumatra & Prins Willem IV, s.s. Malang & Prins Frederik Hendrik, s.s. Solo & Prins Willem I, s.s. Bali & Prins der Nederlanden, s.s. Kediri |
KK 1-944 |
16/06/1909 | s.s. Kediri & Prins Frederik Hendrik, s.s. Banda & Prins Willem I & Prins Maurits |
LL 1-648 |
26/07/1910 | s.s. Solo & Prins der Nederlanden s.s. Madura & Prins Willem IV |
MM 1-471 |
25/06/1911 | s.s. Medan & Prins Willem I s.s. Bali & Prins Frederik Hendrik |
OO 1-487 |
20/07/1913 | s.s. Djebres & Prins Willem I s.s. Bali & Prins Frederik Hendrik |
PP 1-378 |
28/09/1914 | s.s. Besoeki & Oranje Nassau | QQ 1-173 |
10/01/1917 | s.s. Rotti | TT 1-592 |
28/04/1917 | s.s. Buitenzorg | TT 593-1187 |
23/08/1918 | s.s. Sitoebondo | UU 1-604 |
25/12/1918 | s.s. Karimata | UU 605-1174 |
20/05/1919 | s.s. Djember | VV 1-545 |
22/06/1919 | s.s. Karimoen I | VV 546-854 |
18/10/1919 | s.s. Rotti II | VV 855-1476 |
22/12/1919 | s.s. Madioen I | VV 1477-2123 |
11/02/1920 | s.s. Karimoen II | WW 1-619 |
27/03/1920 | s.s. Merauke I | WW 620-1390 |
26/04/1920 | s.s. Buitenzorg II (Bogor) | WW 1391-2098 |
06/06/1920 | s.s. Roti III | WW 2099-2851 |
28/08/1920 | s.s. Madioen II | WW 2852-3553 |
25/02/1922 | s.s. Banda | YY 1-776 |
26/08/1922 | s.s. Madioen III | YY 777-1970 |
16/09/1923 | s.s. Chenab | ZZ 1-657 |
01/10/1924 | s.s. Simaloer I | AB 1 – 625 |
27/11/1924 | s.s. Buitenzorg III | AB 625-1135 |
17/06/1925 | s.s. Blitar | AC 1-587 |
13/09/1925 | s.s. Samarinda | AC 588-1169 |
24/10/1925 | s.s. Karimoen III | AC 1170-1713 |
24/05/1926 | s.s. Sitoebondo | AD 1-640 |
30/09/1926 | s.s. Krakatau | AD 641-1394 |
18/07/1927 | s.s. Kangean | AE 1 – 938 |
24/09/1927 | s.s. Madioen IV | AE 939-1724 |
18/06/1928 | s.s. Sembilan | AF 1-779 |
18/08/1928 | s.s. Merauke II | AF 780-1391 |
07/10/1928 | s.s. Simaloer II | AF 1392-2053 |
11/11/1928 | Buitenzorg IV | AF 2054-2323 |
09/05/1929 | s.s. Djambi | AG 1-526 |
07/07/1929 | s.s. Simaloer III | AG 527-837 |
15/09/1930 | s.s. Djember | VI 1-522 |
17/09/1930 | s.s. Simaloer IV | VI 523-977 |
13/12/1939 | s.s. Kota-Gede | KG 1-990 |
Bron: Gahetna gebaseerd op Immigratieregisters CBB Paramaribo.
Wij zien dat bepaalde schepen meerdere malen Javanen naar Suriname hebben getransporteerd. Bijvoorbeeld de Prins Willem II en Prins Fredrik Hendrik in de periode tot 1914 via Amsterdam. Van de rechtstreekse zeereizen naar Suriname die vanaf 1917 zijn ondernomen, zijn bijvoorbeeld de schepen Madioen (1919, 1920, 1925, 1928), Simaloer (1924, 1928, 1929, 1930) en Buitenzorg (1917, 1920, 1924, 1928)viermaal in Suriname aangekomen met Javaanse immigranten. De schepen Karimoen (1919, 1920, 1925) enRotti (1917, 1919, 1920) hebben driemaal Javaanse immigranten overgebracht; Sitoebondo (1918, 1926), Djember ((1919, 1930) en Marauke (1920, 1928) tweemaal. De schepen Karimata, Blitar, Samarinda, Krakatau, Kangean, Sembilan en Djambi zijn eenmaal aangekomen in Suriname. Het schip Banda kwam in 1922 aan, maar was ook al eerder in 1909 via Amsterdam in Suriname geweest. Bijna alle schepen waren van Nederlandse reders en redelijk goed geoutilleerd. Met deze schepen werden ook de Nederlandse Indiëgangers en repatrianten vervoerd. Twee schepen, namelijk de Chenab en Madioen hebben ook Hindostaanse contractarbeiders vervoerd. In sommige jaren zijn meerdere schepen aangekomen, zoals in het jaar 1920 toen 5 schepen liefst 3.553 Javaanse immigranten hadden overgebracht. En in 1919 werden met vier schepen 2.123 Javanen naar Suriname getransporteerd. Vlak na het einde van de Eerste Wereldoorlog -in periode 1919- 1920- zijn dus liefst 5.676 Javanen aangekomen in Suriname. Ook het jaar 1928 was een druk jaar; met 4 scheepstransporten kwamen 2.323 Javanen naar Suriname.
Identificatienummer
De Javaanse contractarbeiders kregen een identificatienummer naar gelang het jaar van aankomst en de volgorde van ontscheping. Dat zijn vanaf 1898 de nummers AA t/m ZZ. Na ZZ volgde AB, AC, etc. De serie eindigde bij AG in 1929. In 1930 kwamen er vrije immigranten: deze hebben als lettercombinatie VI. Ten slotte moet vermeld worden dat de immigranten die in het kader van het zogeheten plan Welter-Kielstra in 1939 als kolonisten zijn aangevoerd de letter KG (afkorting van het schip Kota Gede) hebben gekregen. Er zijn in totaal 1.967 vrije Javaanse immigranten in 1930 en 1939 naar Suriname overgebracht. De eerste groep 94 immigranten (1890) kreeg de S1, de tweede groep (1894) de letter W1 en de derde groep (1897) kreeg de Z1. Belangstellenden kunnen indien zij het (identificatie)nummer van hun voorouders kennen (dat staat vaak de zogeheten familieboekjes) natrekken in welk jaar en met welk schip hun voorouders naar Suriname zijn gekomen.
Vrouwentekort
Aanvankelijk werden vooral ongehuwde mannen geworven, want dat was voor plantage-eigenaren (de huurders) het goedkoopst. Er ontstond in Suriname daardoor een tekort aan Javaanse vrouwen. J. W. Burger schreef in 1928 in het tijdschrift De Economist, getiteld Vergelijkend overzicht van de immigratie en blijvende vestiging van Javanen en Britsch-Indiërs in Suriname:
Verder worden bij voorkeur ongehuwde mannen uitgezonden wegens, de groote kosten verbonden aan ‘her vervoer van heele gezinnen, en omdat van hen meer werk te verwachten is, dan van vrouwen…. De Javaan:is beter geschikt voor fijn werk, beter landbouwer Hij heeft liefde voor zijn werk; werkt beter en vlugger, zij het dan ook niet met zo’n doorzettenden ijver als de Britsch-Indiër. Hij is zindelijker op lichaam en woning (zie pagina’s 425, 431-432).
Wij geven deze citaten om te illustreren hoe destijds werd gedacht over deze bevolkingsgroepen. Later werd ook Javaanse vrouwen als contractarbeiders en vrije immigranten overgebracht naar Suriname, maar het vrouwentekort werd niet opgeheven. Dit gaf problemen, waaronder prostitutie en ook lagere bevolkingsgroei onder Javanen.
De Javaanse immigranten kwamen vooral uit dorpen in Midden- en Oost-Java. Een deel van hen waren dan ook geen Javanen; vijf procent was Soendanees – zoals onder andere Bapak Iding Soemita, oprichter van de Javaanse partij KTPI (Kaum Tani Persatuan Indonesia) in Suriname. Een half procent was Madoerees, maar Javanen vormden echter wel de overgrote meerderheid; meer dan 90%. Velen zijn gescheiden van hun dorpsgenoten en van hun familie. De djadie ‘’lotgenoten ofwel “soortgenoten’, namelijk mensen die op hetzelfde schip de overtocht maakten werd een soort nieuwe familie, net als bij de Hindostanen de Jahaji. Eenmaal aangekomen in Suriname werden de arbeiders echter over verschillende plantages verdeeld, want zij waren ‘besteld’ door meestal verschillende plantage-eigenaren. De oude banden bleven bestaan in Suriname en gaandeweg ontstond een Javaanse gemeenschap. Hoewel bepaalde Javaanse tradities verloren zijn gegaan, lukte het om de Javaanse cultuur en de taal te behouden.
Terugkeer
Veel Javanen hadden heimwee naar hun geboorteland. Zij hadden recht op gratis terugkeer na vijf jaar contractarbeid. Bijna een kwart van de Javaanse immigranten, namelijk 7.684 Javanen maakte gebruik van het recht om naar Java terug te keren in de periode 1897-1938. Een groot deel bleef echter in Suriname en vestigde zich er voorgoed. Naast de materiële voordelen in Suriname, zoals het kunnen beschikken over vruchtbaar land, speelde ook het feit dat men zich schaamde om terug te keren. Velen waren vertrokken in de hoop na vijf jaar als een rijke persoon terug zouden keren. Toen zij vaststelden dat ze niet rijk geworden waren, durfden velen –uit vrees thuis uitgelachen te worden– niet meer terug te keren. Ook speelden een hoop individuele redenen een rol. Sommigen zagen ertegen op de lange boottocht te herhalen. Veel vrouwen bleven in Suriname vaak omdat ze intussen getrouwd waren met man die besloot zich in Suriname te vestigen. Overigens waren er ook allerlei technische problemen met de organisatie van de terugreis, waardoor er sprake was van vertraging en soms uitstel van terugreizen. De vrijheidsstrijder Anton De Kom heeft ook nog de Nederlandse regering aangesproken om de belofte van de terugreis van Javanen waar te maken. Het recht op terugkeer was na de Tweede Wereldoorlog voor Javanen een belangrijk motief om zich politiek te organiseren. De Indonesische onafhankelijkheidsstrijd had hun politieke bewustzijn aangejaagd. Bapak Iding Soemita, die als 17-jarige contractarbeider naar Suriname emigreerde en later ‘oppasser’ (medisch assistent) werd, fungeerde als de leider van de terugkeer naar Java beweging Mulih nDjowo/Mulih Jawa (“terugkeer naar Java”). Hij werd ook leider van de partij KTPI. Soemita bezocht Indonesië en besloot daarna in Suriname te blijven en nam de Nederlandse nationaliteit, terwijl veel Javanen in Suriname opteerden voor de Indonesische nationaliteit. Velen spaarden geld in verband met mogelijke terugkeer bij belangrijke personen en zijn opgelicht.
Tongar in Sumatra
Binnen de Javaanse groep ontstond na de Tweede Wereldoorlog rivaliteit tussen aanhangers van de KTPI en een nieuwe partij, de PBIS (Pergerakan Bangsa Indonesia Suriname, namelijk “Unie van Indonesiërs in Suriname”) de PBIS stond onder leiding van de intellectueel Salikin Hardjo, die onder een schuilnaam ook artikelen schreef. De PBIS, die meer de ‘ontwikkelde’ Javanen vertegenwoordigde, had echter een kleine aanhang en tijdens verkiezingen verloor de PBIS van de KTPI. In 1954 remigreerden 1.018 PBIS-aanhangers naar Indonesië en in 1955 remigreerde ook Hardjo. Zijn positie werd overgenomen door S. Djojoprajitno, die echter ook niets kon veranderen aan de dominantie van de KTPI. Voordat het stoomschip Langkoeas uit Paramaribo vertrok, werd feest gevierd aan dek door de terugkeerders. Zij hadden grote plannen en nam spullen mee om landbouw op grote schaal uit te oefenen in Indonesië. De Indonesische regering had hen 2,5 hectare per gezin beloofd. De oorspronkelijke bestemming was Lampung, de provincie van Sumatra die het dichtste bij Java ligt. Vestiging op Java was niet mogelijk, want dit eiland was al overbevolkt. Er was ook gepland dat verdere schepen zouden volgen. Door een gebrek aan geldmiddelen en het conflict tussen Nederland en Indonesië over Nederlands-Nieuw-Guinea gebeurde dit echter niet. Deze Javaanse remigranten kregen uiteindelijk grond toegewezen in het regentschap Pasaman (provincie West-Sumatra), ten noorden van de stad Padang, waar zij het dorp Tongar stichtten. In dit gebied woonden conservatieve moslims en het land was minder vruchtbaar. De voorzieningen waren ook slecht. Deze gesurinamiseerde Javanen hebben daar grote problemen gehad met hun vrije levensstijl en velen vertrokken ontmoedigd naar andere gebieden van Indonesië of zelfs terug naar Suriname. Vooral de dichtbijgelegen stad Pekanbaru trok veel van hen aan bij een onderzoek in 1963 werd geen enkele persoon gevonden die in Tongar was gebleven omdat het land hem of haar beviel.
Unieke bevolkingsgroep
Het vertrek van deze grote groep `ontwikkelde’ Javanen heeft een korte terugslag gehad op de emancipatie van Javanen in Suriname. Bovendien werden Javanen toentertijd vaak gediscrimineerd en ook minderwaardig bejegend (Law-law Jampanesi). Uit armoede gingen sommige Javaanse vrouwen in de prostitutie (Jampanesi motjo) en anderen deden het vuile werk, zoals het opruimen van poep uit de privaten van Paramaribo (Jampanesie puru sket). Met het kenmerkende geduld (‘sabar, sabar’’) hebben zij zich staande gehouden in de Surinaamse samenleving. De emancipatie van Javanen is mede bewerkstelligd door de kleurrijke leider Bapak Iding Soemita die met humor en boerenwijsheid hun belangen heeft behartigd. Hij heeft geijverd om percelen te verkrijgen voor Javanen en liefst op grond waar zij bij elkaar in een soort gemeenschapsverband konden wonen. Dat is hem gelukt en hij verdient net als de Afro-Surinaamse leider J.A. Pengel en de Hindostaanse leider J. Lachmon een standbeeld op het Onafhankelijkheidsplein. Vermeldenswaard is het plan om 100.000 Javanen naar Suriname te laten emigreren in het kader van de zogeheten landbouwkolonisatie. Dit plan van de toenmalige Gouverneur, J. C. Kielstra en de Minister van Koloniën, C. Welter werd echter niet uitgevoerd omdat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Er was al in 1939 een groep vrije immigranten overgebracht. Suriname had toen nauwelijks 150.000 inwoners. Was dit plan doorgegaan, dan had Suriname veel meer Javaanse inwoners. Zo had ook het uitbreken van de Eerst Wereldoorlog in 1914 voor gezorgd dat enkele lichtingen Hindostaanse contractarbeiders niet naar Suriname zijn gekomen. Er waren reeds bestellingen gedaan en mensen waren al in India geselecteerd. De twee Wereldoorlogen hebben dus ook de loop van de geschiedenis van Suriname bepaald. Hoe dan ook: in Suriname is een unieke bevolkingssamenstelling ontstaan. Nergens ter wereld wonen buiten Indonesië zoveel Javanen als in Suriname. Er wonen wel veel zogeheten Indo’s in Nederland en in de Verenigde Staten, maar zij zijn een gemengde groep. Ook woont een kleine groep Javanen in Frans Guyana en in Nederland bedraagt de groep Javanen ruim 25.000. Maar de Javanen in Suriname waren en vormen nog steeds een bijzondere verrijking voor de Surinaamse samenleving. Dit jaar is het dus 128 jaar geleden dat de eerste groep Javanen in Suriname aankwam. De herdenking en viering van 130 jaar Javaanse immigratie in augustus 2020 verdient dan ook bijzondere aandacht.
Prof. Dr. Chan E.S. Choenni is emeritus hoogleraar.
Hij schreef ondermeer een boekje over de Javaanse leider Bapak Iding Soemita.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Javanen in Suriname en in Nederland – Chan E.S. Choenni
Op zaterdag 9 augustus 1890 kwam de eerste groep Javaanse contractarbeiders in Suriname aan. Ter gelegenheid van de viering en herdenking 130 jaar Javaanse immigratie publiceren wij dit artikel over deze bijzondere Surinaamse bevolkingsgroep. Tussen 1890 en 1939 zijn in totaal 32.956 Javanen van uit Indonesië naar Suriname gemigreerd. Bijna een kwart keerde terug tussen 1897-1938, namelijk 7.684 De overgrote deel waren net als Hindostanen contractarbeiders, die waren geworven om op de plantsages te werken. Maar een kleine groep van 990 personen die in1939 arriveerde, was vrije immigrant. Het integratieproces onder de Javanen in Suriname voltrok zich veel later dan onder de Hindostanen. Dat had te maken met hun latere aankomst in Suriname; de laatste groep Javaanse immigranten kwam aan in 1939. Ook speelden velen tot de jaren zestig nog met het idee om terug te gaan naar Indonesië. Nog in 1954 was een actieve en redelijk goed opgeleide groep van ruim 1.000 Javanen vertrokken naar Indonesië. Daarnaast bleven veel Javanen lange tijd op de overgebleven plantages wonen en werken. Bovendien hadden de meesten een voorkeur om in hun eigen gemeenschap samen te leven. De Tweede Wereldoorlog zorgde echter voor de sluiting van nog meer plantages. Een deel van de werkloos geworden Javanen ging meestal werken in de bauxietmijnen. Veel Javanen trokken hierdoor naar de bauxietcentra, zoals Moengo. Een kleine groep vestigde zich in Paramaribo. Als laatste in Suriname georganiseerd aangekomen immigrantengroep hadden de Javaanse Surinamers lange tijd een achterstand.
Eigenlijk begon pas sinds de jaren zestig een inhaalbeweging. Zo behaalden in 1959 de eerste twee Javanen hun diploma aan de Algemene Middelbare School (AMS) en pas in 1970 behaalde de eerste Javaan het Surinaamse geneesheer diploma. De trek naar Paramaribo kwam op gang en deze urbanisatie werd later versneld door de verbeterde kansen op onderwijs, hogere salarissen, betere medische voorzieningen en een groter aanbod aan ontspanning. Vanaf de jaren zestig begon het aantal Javanen in andere beroepen geleidelijk toe te nemen. Tegenwoordig zijn Javanen in vrijwel alle sectoren vertegenwoordigd. Er zijn Javaanse academici, onder wie artsen, juristen en ingenieurs. Opmerkelijk blijft wel het relatief gering aantal hooggeschoolde Javaanse vrouwen.
Taalachterstand
Javanen die naar Paramaribo trokken hadden meestal problemen als minderheid; zij werden vaak belachelijk gemaakt. Ook omdat velen een achterstand hadden in de Nederlandse taal en een Javaans accent. Bepaalde Nederlandse woorden of letters konden zij niet goed uitspreken; bijvoorbeeld de v spraken zij uit als p. Dus voor werd uitgesproken als por. Zo stond hun politiek leider Iding Soemita bij velen bekend als por; maar slim als hij was, gebruikte hij zijn stemrecht strategisch bij stemmingen in het parlement. Wanneer hij moest stemmen riep hij por nee tegge, tegge (tegen) en veinsde dat hij het een en ander niet goed begreep. Na de zogeheten revolutie van 1980 werd het plagen en belachelijk maken van bepaalde bevolkingsgroepen en verkeerd uitspreken van hun (achter)namen in de ban gedaan. Alle bevolkingsgroepen werden als nationale groepen beschouwd en gemobiliseerd voor de nationale opbouw. Veel Javanen bleken echter vaak er voor te kiezen om dicht bij elkaar te wonen. Er ontstonden ook enkele Javaanse concentraties in en rond Paramaribo, zoals de wijk Blauwgrond waar Javaanse eethuizen (Warungs) floreren. Javanen wonen tegenwoordig in alle districten van Suriname. Ze vormen echter een meerderheid van de bevolking in ‘het Javaanse district’ Commewijne. De bekende plaats Tamanredjo in Commewijne waar tegenwoordig een brede en goed geasfalteerde weg doorheen loopt, wordt bijna uitsluitend door Javanen bewoond.
Integratie Javaanse Stijl
Het is vermeldenswaard dat de Javaanse groep in Suriname op een bijzondere manier geïntegreerd is in de Surinaamse samenleving. Op sociaaleconomisch terrein zijn zij weliswaar doorgedrongen tot bijna alle beroepen, maar zij blinken hoogst zelden uit en zijn soms enigszins onzichtbaar. Zij zijn matig succesvol. Ook op cultureel terrein is matigheid te constateren. Zij hebben grotendeels hun cultuur behouden, maar elementen van hun cultuur zijn niet sterk doorgedrongen tot de mainstream cultuur. Wel is de Javaanse keuken bijzonder populair. Maar de Javaanse groep is sterk op de eigen gemeenschap gericht. In de 21steeeuw is Indonesië actiever richting Suriname en de banden met de Javaanse diaspora worden aangehaald. De Javaanse groep neemt een tussenpositie in tussen de Hindostanen en Creolen (Afro-Surinamers en Gemengden). In 2012 waren zijn volgens gegevens van Algemeen Bureau voor Statistiek (ABS) zijn zij niet meer de derde groep, maar de vierde groep geworden wat betreft bevolkingsaantal. De Marrons waren de tweede bevolkingsgroep geworden in de 21ste eeuw, na de Hindostanen. De derde groep werd gevormd door de Afro-Surinamers. De Javaanse tussenpositie komt sterk naar voren in politiek opzicht. Al in de jaren vijftig namen zij een tussenpositie in -ook wel betiteld als ‘wippositie’- tussen de Gemengden (de Gekleurde middenklasse) enerzijds en Hindostaanse partij VHP en de Afro-Surinaamse partij NPS anderzijds. In de jaren zestig en zeventig namen zij een tussenpositie in tussen de VHP en de NPS. Daarna tussen VHP en NPS enerzijds en de dominante nieuwe partij -de Nationale Democratische Partij- anderzijds. De Javaanse groep is ook in politiek opzicht matig succesvol. Ik noem dit Integratie Javaanse stijl. Hoe dit integratieproces precies is verlopen, zal ik in de periode 2021-2022 onderzoeken.
Rukun
Een belangrijke factor voor de verklaring van de Integratie Javaanse Stijl vormt volgens mij het Javaanse ethos. Ethos wordt gedefinieerd als de ambities en dominante waarden van een etnische groep. Een belangrijk aspect van het Javaanse ethos is de Rukun gedachte oftewel het streven naar onderlinge harmonie en saamhorigheid. Conflicten worden zo veel mogelijk vermeden. Onderhuids kan wel spanning blijven bestaan, maar ze komt niet tot uiting. Daarnaast is bescheidenheid en daarmee samenhangend niet op voorgrond willen treden en enigszins onzichtbaar blijven een belangrijke waarde. Ook respect voor hiërarchie en soberheid zijn belangrijke waarden. Een voorbeeld:
Begin jaren zestig werd de landerij op plantage Laarwijk van mijn paternale grootvader -hij was ook dorpshoofd-regelmatig gewied door een zestal Javaanse mannen. Op de landerij waren Citrus-, koffie-, cacao- en bananenbomen. De Javaanse mannen traden vroeg ‘s morgens aan met vlijmscherpe houwers. Met de handen tegen elkaar gedrukt groetten zij mijn grootvader nederig met een Javaans accent prevelend: Namaste, Mahashay (grote heer). Zij stonden in het gelid om de orders aan te nemen en keken mijn grootvader niet aan, maar naar de grond. Zij hadden hun lunch box bij zich. In de namiddag kwamen zij terug nadat zij ongeveer 2-3 hectare land netjes hadden gewied. Zij ontvingen dankbaar hun loon en vertrokken ‘onopvallend’ huiswaarts; zij waren als het ware onzichtbaar. Fascinerend! Als deze mannen mij tegenkwamen waren zij zeer voorkomend tegen de Chota Mahase (de kleine heer) – zo werd ik genoemd. Als stadsjongetje werd ik altijd verlegen wanneer ik van deze oudere mannen zoveel respect kreeg. Want in Paramaribo werd ik door oudere mannen vaak terechtgewezen of moest bijvoorbeeld continu verslag uitbrengen over mijn schoolvorderingen.
De meeste Javanen zijn moslim. Maar hun Islamitisch geloofsbeleving is sterk verweven met de Javaanse cultuur. De Javaanse cultuur is doordrongen van Hindoeïstische en Boeddhistische trekken. Ook de lokale, vaak animistische gebruiken zijn opgenomen in het geloof van Javanen. Deze vorm van Islam is meegekomen naar Suriname Ze bleven hun geloof zo belijden zoals ze dat op Java hadden gedaan. Tijdens het bidden wendden zij zich bijvoorbeeld naar het westen, omdat Mekka vanuit Indonesië in het westen ligt.
De mensen op Java en in breder verband Indonesië, hingen vroeger het Hindoeïsme en het Boeddhisme aan; anderen hingen animistische religies aan. De monumenten, zoals de grote Prambanan tempel en Borobudur op Java herinneren hier nog aan alsook het Hindoeïsme dat op het populaire toeristische eiland Bali overheerst. In 15de eeuw werd door Arabische handelaren en Indiase kooplieden die waren geïslamiseerd de Islam geïntroduceerd. De Islam drong door in de hele archipel door de tijd heen, maar bepaalde elementen van de eerdergenoemde godsdiensten hadden al de cultuur gevormd van de Indonesiërs. De laatste jaren introduceren de rijke Arabieren een zeer orthodoxe vorm van Islam, de Wahabi en Salafi variant. Zij bouwen grote moskeeën en proberen vooral de vrouwen te sluieren en terug te dringen uit het openbare leven. Ik heb deze ontwikkeling op het eiland Lombok meegemaakt. Maar ondanks de sluier blijven veel Indonesische vrouwen toegankelijk en vriendelijk tegenover ‘vreemde mannen.’ Ik kocht bijvoorbeeld een kokosnoot bij een gesluierde Indonesische vrouw en zij kapte het met vaardige hand. In het Noorden van Sumatra (Atjeh) is echter de ‘sharia’ (strenge Islamitische wetgeving) ingevoerd en worden mensen in het openbaar gegeseld. Ook zijn er veel fanatieke lieden die geweld prediken en aanhangers van de brute Islamitische Staat (IS). In Suriname schijnt ook een kleine groep Javanen fanatieke en radicale moslims te zijn geworden. Hun vrouwen en soms ook kleine meisjes moeten hoofddoeken dragen. Maar over het algemeen zijn de Javanen in Suriname vanuit hun cultuur zachtmoedige en tolerante mensen gebleven, die voor alle religies en ook ongelovigen respect hebben.
Westbidders en Oostbidders
In de Islam moet men zich tijdens het bidden wenden naar de Kaäba, het huis van aartsvader Abraham, -gesymboliseerd door de heilige zwarte kubus. De Kaäba ligt in Mekka in Saoedi Arabië. Mekka ligt vanuit Indonesië gezien in het westen. De Javanen in Surinamers volgden de traditie van hun voorouders en gingen ook bidden richting het westen. Zij bleven zogeheten West bidders. Maar op gegeven moment ging een groep richting het oosten bidden, want vanuit Suriname gezien ligt Mekka in het oosten. Veel West biddersweigerden echter Oost bidders te worden. Er ontstond grote verdeeldheid in de Javaanse gemeenschap hierdoor. De West bidders bouwen hun moskeeën naar het westen gericht en verdedigen zich door te stellen dat de Kaäba ook in het westen ligt – de wereld is immers rond. Bovendien richten zij hun gebeden enkel aan Allah en verwijzen naar de soera al-baqara 177 uit de Koran, waarin staat dat het geloof in God belangrijker is dan de richting waarin men bidt.
Naast de Islam hangt een groep het Christendom aan. Daarnaast bestaat het Kejawen of Javanisme, een traditionele Javaanse religie: een samengaan van animistische, boeddhistische en islamitische geloven en praktijken. De belijders van deze geloofsovertuiging zijn op zoek naar spirituele kennis en streven naar een goede en correcte manier van leven alsook het vinden van een goede relatie met God. Een andere belangrijke traditie die vanuit Java is meegenomen, is de slametan, een feestmaaltijd waarbij de geesten gerespecteerd en gezegend worden. Men meent zo hun gunst te winnen, zodat zij op hun beurt hun zegeningen zullen teruggeven. Slametans worden gehouden bij belangrijke gebeurtenissen binnen het gezin, zoals bij geboorte, besnijdenis en de dood, en bij gemeenschappelijke gebeurtenissen, zoals islamitische feestdagen. Op regelmatige tijdstippen en bij belangrijke gebeurtenissen brandt men wierook en zet een klein beetje eten neer. Dat heet Sadjen en komt uit het boeddhisme en betekent letterlijk “de doden eten geven”.
Het aantal Christenen lijkt de laatste jaren toe te nemen onder de Javanen. Zo was in 1971 2004 bijna één op de zeven (14%) Javanen Christen en in 2012 was ruim één op de vijf al Christen (21%). In 1971 hing bijna één op de tien (9,8%) Javanen het Christendom aan. De Javaanse bevolking heeft in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Hindostaanse groep geen grote bevolkingsgroei gekend. In 1964 bedroeg het aantal Javanen 48.500 en in 1972 hun aantal toegenomen tot 58.900. In 2004 was hun aantal toegenomen tot 71.879 en volgens de volkstelling van 2012 waren er 73.975 Javanen in Suriname. Het aandeel van Javanen varieerde van 15% in 1964 tot 14% in 2012 van de totale Surinaamse bevolking. Een klein deel van de Javanen heeft zich vermengd met leden van andere bevolkingsgroepen.
Emigratie naar Nederland
Een klein deel van de Javanen is geëmigreerd naar Nederland in de periode 1974-1975 en -volgens CBS gegevens van Nederland- heeft een nog groter deel in de periode 1979-1980 gekozen voor Nederland. Omdat de vijfjarige termijn voor het behouden de Nederlandse nationaliteit afliep in 1980 zijn velen alsnog geëmigreerd naar Nederland. De zogeheten staatsgreep op 25 februari 1980 deed sommige Javanen besluiten om naar Nederland te verhuizen. Omdat vaak niet bekend is dat tussen 1979-1980 meer dan 35.000 Surinamers het land hebben verlaten en voornamelijk naar Nederland zijn vertrokken, vermelden wij hier de onderstaande tabel.
Tabel 1: Immigratie, emigratie en Netto migratie Suriname1972-1980
Bron: Bewerkte CBB-data; zie: Jack Menke (red), Mozaïek van het Surinaamse volk, ABS 2016: 100.
In totaal zijn 132.270 Surinamers geëmigreerd uit Suriname tussen 1972-1980; het overgrote deel vestigde zich in Nederland. Er was ook immigratie in Suriname namelijk 26.919 in deze periode; vooral vanuit Nederland keerden Surinamers terug De netto migratie uit Suriname was dus 105.351 personen. Tussen 1970-1980 hebben zich ongeveer 120.0000 Surinamers zich gevestigd in Nederland.
Er zijn al met al duizenden Javanen tussen 1974-1980 Javanen geëmigreerd naar Nederland. De groep van 1974-1975 is deels mede door het Nederlandse spreidingsbeleid door het hele land verspreid. In het noorden van Nederland in Hoogezand-Sappemeer, Delfzijl en Groningen; in Noord Brabant in Tilburg, ‘s-Hertogenbosch en Sint Michielsgestel woonden Javanen. Een groot deel woont echter in grote steden Amsterdam, Den Haag, Rotterdam. Almere en Utrecht.
Javanen in Nederland
Het CBS heeft berekend dat in 2008 er ongeveer 21.700 Javanen (exclusief de derde generatie) waren in Nederland. Zij vormden toen 7% van Surinaamse bevolking in Nederland, terwijl hun aandeel in Suriname ongeveer 14% bedroeg. Wij schatten dat nu (in 2018) hun aantal circa 25.000 bedraagt. Dus samen met de Javanen in Suriname en een kleine groep Javanen op de Antillen en elders zijn er momenteel 100.000 Surinaamse Javanen. Wij kunnen dus stellen dat van de ongeveer 100.000 Javaanse Surinamers een kwart in Nederland woont en bijna driekwart in Suriname. Van de Javaanse Surinamers in Nederland was in 2008 iets meer dan de helft vrouw (53%) en het aandeel van de eerste generatie (in Suriname geborenen) was 60%. De Javaanse Surinamers en hun nakomelingen vormen echter niet een doorsnede van de Javaanse populatie. De beter gesitueerden zijn geëmigreerd en deze groep is dus niet te vergelijken met de Javanen in Suriname in sociaaleconomisch opzicht.
Tabel 2: Voltooid opleidingsniveau Javaanse Surinamers in Nederland in 2008 in % (N= 6.300)
Bron: Oudhof en Harmsen 2011: 51, CBS Bevolkingstrends, derde kwartaal.
Javaanse Surinamers in Nederland hadden ongeveer dezelfde gemiddeld opleidingsniveau als Hindostanen en Creolen; bijna een kwart van de Javanen tussen 25-35-jaar had een hoog opleidingsniveau (HBO + WO = 24,0%). Ter vergelijking: in de leeftijdsgroep van 25-35 jaar hadden 22,9% van de Hindostanen en 23,4 % van de Creolen een hoog opleidingsniveau. Deze jongere leeftijdsgroep Javanen blijkt het goed te doen in het onderwijs. Slechts 0,9 % had basisonderwijs tegenover 6,3% van de Hindostanen en 5,0% van de Creolen en tegenover 15,1% van de Javanen tussen 45-55 jaar. Maar zoals eerder gezegd de Javaanse immigratie naar Nederland betrof doorgaans de beter gesitueerden uit deze gemeenschap. Volgens CBS gegevens is het aandeel werknemers onder de Javaanse Surinamers hoger dan gemiddeld onder de Surinamers. En onder Javanen en Chinezen in Nederland is het aandeel uitkeringen kleiner dan bij de andere Surinaamse groepen. Javaanse Surinamers zijn relatief vaak werknemers en Javaanse mannen werken vaker in de industrie. Chinese en Javaanse Surinamers kennen relatief weinig criminaliteit vergeleken met Creolen en Marrons in Nederland (Oudhof en Harmsen 2011). Tenslotte is het opmerkelijk dat de contacten tussen de Javaanse Surinamers en de zogeheten Indo’s en Indonesiërs niet zo intensief zijn; er is eerder sprake van afstand. Hun taal wordt door de laatsten als minderwaardig beschouwd. En de Javanen zijn in hun ogen sterk ‘gesurinamiseerd’. Tegelijkertijd hebben de Javaanse Surinamers een sterke gemeenschap opgebouwd met een eigen culturele infrastructuur, terwijl de kontakten en relaties met de andere groepen Surinamers in Nederland minder wordt.
Prof. dr. Chan E.S. Choenni is emeritus hoogleraar. Hij schreef ondermeer in 2009 een boekje over de Javaanse leider Bapak Iding Soemita.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Contracttijd Hindostanen in Suriname 1873-1920 – Chan E.S. Choenni
Over de contracttijd die geduurd heeft van 1873 tot en met 1920 is betrekkelijk weinig bekend. De laatste groep contractarbeiders kwam in mei 1916 in Suriname aan en diende tot eind 1920 toen hun contract afliep. Na 1920 waren er nog steeds Hindostanen die als contractarbeiders werkten, omdat zij bijvoorbeeld een hercontract (tweede contract) waren aangegaan, maar het betrof vrij kleine aantallen. Vanaf 1921 begint dus een andere fase in de Hindostaanse geschiedenis waarbij identiteit en gemeenschapsvorming centraal staan. Over deze periode tot 1960 verwijs ik naar Sarnami Hindostani 1920-1960 van G.G. Choenni & C.E.S. Choenni gepubliceerd in 2012.
De meeste Hindostaanse contractarbeiders werden opgevangen in het Immigratiedepot (meer bekend als het Koeliedepot) in Paramaribo, waar tegenwoordig het standbeeld van Baba en Mai staat. Daarna werden zij toegedeeld aan de plantages. De contractarbeiders werden opgehaald en tewerkgesteld op de plantages van de eigenaren die immers ‘een bestelling hadden geplaatst en tevoren hadden betaald’ voor de werving en overkomst naar Suriname. Zoals eerder geschreven waren huisvesting en medische zorg gratis. Men werd gehuisvest in zogeheten ‘koelielines’ die in het begin van de immigratie vaak bestonden uit opgekalefaterde slavenhutten. Later werden aaneengeschakelde ‘koeliewoningen’ gebouwd, meestal met een veranda. Er waren gezamenlijke keukens, maar later hadden de woningen een eigen kookraam. Men kreeg ook een kostgrondje (van 20 x 50 meter; dus 1000 vierkante meter) ter beschikking alsmede werktuigen. De eerste drie maanden kreeg men een voedselrantsoen en de kosten werden afgetrokken van het verdiende loon. De meeste contractarbeiders hebben hard gewerkt -ook naar tevredenheid van de Surinaamse overheid en plantage-eigenaren. Zij verdienden een karig loon gebaseerd op de uitgevoerde werktaken en toch spaarden zij een deel van het verdiende loon. Zij werkten ook nog op hun kostgrondje en dat leverde ook wat centen op door verkoop van landbouwproducten, kippen en soms ook vee. Maar de arbeidsomstandigheden waren vooral op de suikerplantages zwaar, omdat men vrijwel ononderbroken moest werken in de felle zon en in de regen, doorgaans van 7.00 uur tot 15.00 uur. Als men zijn dagtaak niet af had, werd er op zaterdagochtend ook gewerkt. Zaterdagmiddag was de uitbetaling van het weekloon.
Plantage Zorg en Hoop 1884
Er was regelmatig onenigheid over (de uitvoering) van de werktaken en de betaling. Vooral op de suikerplantages in het district Commewijne zijn veertig kleine en grote opstanden uitgebroken over de arbeidsomstandigheden. Enkele grote opstanden zijn bloedig beëindigd. Bekend is de opstand aangevoerd door Ramjanee op plantage Zorg en Hoop (1884) waarbij Janey Tetary samen met een groep vrouwen weerstand heeft geboden tegen de militairen. Zij is in de rug doodgeschoten door een militair. Er vielen zeven doden.
Op 28 juni 1902 staakte, onder leiding van Jumpa Raygaroo, een grote groep Hindostaanse contractarbeiders op de suikerplantage Alliance. De volgende dag zou de onrust opnieuw worden aangewakkerd door interventie van militairen. Maar door kundig optreden van de districtscommissaris R. van Breen die het vertrouwen genoot van de contractarbeiders is verdere escalatie voorkomen. Ook de populaire Agent-Generaal Cateau van Rosevelt genoot het vertrouwen van de Hindostaanse contractarbeiders. Hij heeft in 1884 op plantage Zorg en Hoop de rust helpen bewaren. Agent-Generaal Cateau van Rosevelt heeft grote verdiensten gehad met betrekking tot de bescherming van de Hindostaanse contractarbeiders; hij werd ‘Koeliepapa’ genoemd. Zondags togen vele immigranten naar zijn woning in Paramaribo voor advies en het indienen van klachten jegens de opzichters. Bij aankomst in Suriname werden zij op het schip verwelkomd door Cateau van Roosevelt en hij was zo populair dat het immigratiekantoor door de contractarbeiders Roosfeil werd genoemd. Nog voor hij met pensioen zou gaan overleed hij, enigszins plotseling, op 20 oktober 1891. De Hindostaanse immigranten woonden massaal zijn begrafenis bij en Paramaribo zag ‘zwart van de mensen’, blijkens een foto van de begrafenisceremonie. De schrijver en contractarbeider Rahman Khan en ook anderen noemden de nieuwe Agent-Generaal zelfs Roosphail.
Er waren dus zogeheten blanke koloniale ambtenaren die niet tot de onderdrukkers kunnen worden gerekend.
Anderzijds waren er bepaalde sardárs (Hindostaanse hoofdmannen) die Hindostaanse contractarbeiders hebben onderdrukt en die soms heulden met de blanke bazen. Het beeld is dus niet zwart-wit: niet alle blanken waren onderdrukkers en onder de Hindostaanse contractarbeiders waren er ook onderdrukkers en criminele personen die moorden hebben gepleegd. Soms zijn opzichters ‘doodgekapt’ of verwond door ontevreden contractarbeiders.
Mariënburg 1902
De bloedigste opstand was op plantage Mariënburg in juli 1902. Er ontstond onenigheid over de uitvoering van de werktaken en de bijbehorende betaling. Enkele contractarbeiders hebben na een woordenwisseling met de plantagedirecteur James Mavor – meer bekend als Massa Mewa – hem achtervolgd tot zijn directeurswoning. Mavor is daarna op de bloedige wijze vermoord (met houwers doodgekapt). Mavor zou ook Hindostaanse vrouwen hebben misbruikt. De opgetrommelde militairen kregen te maken met veel weerstand van de ontevreden Hindostaanse contractarbeiders. Er zijn toen na herhaaldelijke waarschuwingen op 2 juli 1902 vele schoten gelost. Uiteindelijk zijn 24 Hindostaanse contractarbeiders bezweken. Een groot deel van hen is in een massagraf gedumpt en met ongebluste kalk overgoten. De beenderen zijn vergaan waardoor de locatie van het massagraf nog steeds niet is gevonden. Dit is een zwarte bladzijde in de Hindostaanse geschiedenis. Na deze traumatische ervaringen zijn echter nauwelijks opstanden meer geweest in Suriname.
Het zij opgemerkt dat de meerderheid van de Hindostaanse contractarbeiders, meestal wonend in de andere districten, niet betrokken is geweest bij opstanden. Zij hebben zich aangepast aan de omstandigheden (accommodatie) en geprobeerd het beste te maken van hun leven. Na 1902 is er van beide kanten meer wederzijds begrip ontstaan, maar begon ook de neergang van de plantagelandbouw. De meeste uitgediende Hindostanen werden kleinlandbouwers, dat is derde fase in de geschiedenis van de contracttijd. Het zij gezegd dat er onderling en vooral in de groepsvormingsfase (de tweede fase van 1890-1902) solidariteit ontstond, maar dat er ook rivaliteit bestond tussen plantages. Dat mondde uit in botsingen vooral tijdens de religieuze feestdagen. Bekend is de Muharram (Tajiyá) botsing in 1891 in het district Commewijne. Na de rellen heeft het Nederlands gezag en in het bijzonder het ontactisch optreden van de procureur-generaal bewerkstelligd dat de rust en vrede moest worden hersteld ten koste van vijf doden.
In de pioniersfase (de eerste fase 1873-1889) was er sterke onderlinge solidariteit, maar ook eenzaamheid en vervreemding alsook problemen met aanpassing in het nieuwe land Suriname. Men was bijvoorbeeld in India gewend aan warme en koude seizoenen (zomer, lente, herfst en winter), terwijl Suriname een tropisch klimaat heeft. De Hindostaanse gemeenschap was toentertijd ook niet zo groot. Deze pioniers hebben een belangrijke rol gespeeld in de opvang van de contractarbeiders die na hen kwamen in Suriname.
Zeer zuinig
De meeste Hindostaanse contractarbeiders hebben zeer zuinig geleefd (pet kát-kát)). Zij hebben hun geld gespaard en konden na hun contractperiode terugkeren of zich vestigen in Suriname. De meerderheid heeft zich gevestigd als kleinlandbouwers. Vooral nadat in 1895 zij 1,5 tot 2 hectare domeinland konden krijgen vrij van huur de eerste 6 jaar en 100 gulden, namelijk de waarde van de retourpassage. De meeste Hindostanen hebben één contractperiode gewerkt (vijf jaar). De contractarbeiders ontvingen een premie van 100 gulden als zij een hercontract voor vijf jaar sloten. Een aanzienlijk deel heeft dat gedaan (bijna een derde, namelijk (9.725 van de ruim 30.874 volwassenen) en sommigen hebben zelfs een derde hercontract gesloten. Zij hebben met dit gespaarde geld als uitgedienden aanvankelijk een karig bestaan opgebouwd. Een klein deel heeft geld gestuurd naar familieleden in India. Ook heeft een deel van de contractarbeiders gecorrespondeerd met achtergebleven familieleden. Vooral door de vermindering c.q. stopzetting van het scheepsverkeer tijdens de Eerste Wereldoorlog is het contact verwaterd of verbroken.
Kalkatiyá’s of Kantráki’s
Er waren allerlei verschillen naar regionale afkomst, maar vrij snel hebben de Hindostaanse contractarbeiders zich een gemeenschappelijke identiteit aangemeten als Kalkatiyá’s (afgeleid van Calcutta) en kantráki’s (afgeleid van contract) en omstreeks als Hindostanen. De Hindostaanse contractarbeiders hadden, om de plantages tijdens de werkdagen te mogen verlaten een verlofpas nodig. Bijvoorbeeld wanneer men klachten wilde indienen over de manjhá’s (opzichters) bij de districtscommissaris, de Agent-Generaal of de Britse consul in Paramaribo. Op zondag en zaterdag en feestdagen, mocht men dus wel de plantage verlaten. En velen verlieten de plantages op vrije dagen en op de vele feestdagen; men bezocht de jaháji bhái’s of bahins en/of (aangenomen) familie. Maar de lange afstanden en het slechte vervoer vormden wel een probleem. Als wij uitgaan van vijf werkdagen per week dan komen wij per jaar op ongeveer 260 (5 dagen x 52 weken). Van deze 260 dagen moeten de religieuze feestdagen en naar schatting 8 officiële dagen worden afgetrokken. We komen dus uit op 220 werkdagen. Uit verschillende verslagen en uit de Koloniale Verslagen blijkt echter dat de Hindostaanse contractarbeiders gemiddeld jaarlijks minder dan 220 dagen hebben gewerkt.
Voor de contractarbeiders die zich permanent hadden gevestigd in Suriname was Suriname ‘thuis’ (home) geworden. In tegenstelling tot wat Bhagwanbali in zijn boek De nieuwe awatar van slavernij (2010) heeft beweerd, heeft niet de helft maar een veel grotere groep zich in Suriname gevestigd. Bhagwanbali trekt ten onrechte de ongeveer 16% (5.500) die gedurende de lange contracttijd is overleden af van het aantal (22.000) dat zich permanent heeft gevestigd. Maar bij dit aantal behoren ook contractarbeiders die lange tijd in Suriname hadden gewoond en zich hadden gevestigd. Bijvoorbeeld ook degenen die tegen het eind van de contractperiode zijn overleden vanwege ouderdom. Velen zijn bezweken door uitputting of (infectie)ziekten, maar anderen door de verdrinkingsdood, zelfmoord of onderling geweld met dodelijke afloop.
De onderzoeker Bhagwanbali heeft verdienstelijk werk verricht, maar hij focust zich te veel op uitbuiting en onderdrukking. Daardoor blijven andere aspecten van de Hindostaanse geschiedenis bij hem buiten beeld. Hij is af en toe slordig geweest. Twee voorbeelden ter illustratie: een eis was een verhouding van 40 vrouwen op 100 mannen bij vertrek uit India. Dat is 28,6% vrouwen (140:40) en dus niet 40% vrouwen, zoals Bhagwanbali ten onrechte heeft beweerd en hij trekt vervolgens onjuiste conclusies. Ook heeft bij met betrekking tot de kaste een zeer hoog percentage Brahmanen berekend, namelijk liefst 15,4%. Andere auteurs en ik komen op ongeveer 5%. Bhagwanbali heeft ten onrechte ook Chattri’s (de tweede kaste) opgeteld bij de Brahmanen. Vervolgens schrijft hij dat hij zijn hoge percentage niet kan verklaren (zie: R. Bhagwanbali, Contracten voor Suriname, 1996: 103,158).
Culturele heritage
India bleef voor de ex-contractarbeiders echter wel het land van oorsprong en van hun cultuur of culturele heritage. Velen hadden nieuwe banden gesmeed en andere Hindostanen tot familie ‘gemaakt’ (palwár banáwe) in Suriname, omdat zij als eenlingen waren gemigreerd. Anderen hadden een gezin gesticht in Suriname. In dit verband is de opstelling Rahman Khan exemplarisch. Hij had voldoende kennis van India en volgde ook de ontwikkelingen in India op de voet. Toch koos hij voor Suriname en ondanks het verzoek van zijn familie ging hij niet terug. Ook niet voor een bezoek, terwijl hij zich dat financieel wel kon permitteren.
Het leven op de plantages bestond echter niet alleen uit werken. Het kan als zeer opmerkelijk feit worden beschouwd dat aan de hindoes per jaar maar liefst 32 verlofdagen – en aan de moslims 16 verlofdagen – werden toegestaan om hun religieuze feestdagen te vieren. Daarnaast had men verlof op de nationale feestdagen, zoals de geboortedag van koningin Wilhelmina (kongfaryári in augustus vanaf 1880) en de christelijke feestdagen, zoals Hemelvaartsdag. Men leefde dan ook als het ware naar deze feestdagen toe. Vaak bezocht men vrienden en ‘gemaakte’ familie op andere plantages op deze dagen en op de (vrije) zondagen. De feestdagen fungeerden ook als uitlaatklep voor de inspanningen van de week. Wij hebben al vastgesteld dat men niet alleen werkte voor de huurders, maar ook op het eigen kostgrondje. Er was dus ook behoefte aan ontspanning en vertier. Er werd dan ook veel gefeest. De gasten kregen gratis maaltijden en bleven vaak overnachten, omdat het reizen over water veel tijd kostte. Men moest roeien en rekening houden met de getijden. Rahman Khan vermeldt dat de pujá’s en maulud’s (moslim bidbijeenkomsten) door zowel hindoes en moslims werden bijgewoond. Men kwam bij elkaar op bezoek en at samen. Rahman Khan las tijdens de pujá’s als moslimgeleerde voor uit de heilige hindoeboeken. Maar ook andere feesten zoals Holi/Phagwa (hindoe lentefeest) en Divali (hindoe lichtfeest) werden gezamenlijk uitbundig gevierd. Er werden birhá’s (herdersliederen) en nostalgische liederen gezongen die de toehoorders vaak met heimwee aan India deden terugdenken. Vaak werden ook muziekinstrumenten bespeeld. Ook muzikanten zijn gemigreerd; soms met medeneming van hun muziekinstrumenten naar Suriname. Dat werd toegestaan, omdat zij tijdens de lange zeereis zorgden voor ontspanning en plezier. Er waren echter ook enkele gespecialiseerde winkels van onder meer Lachman Singh en Radhakishun & Co tijdens de contracttijd die ‘Hindostaanse spullen en producten’ verkochten. Veelgebruikte muziekinstrumenten waren dholak (trommel), khajari (tamboerijn), nagárá (tweeledig slaginstrument), dhaplá (membrafoon), dandtál (ijzeren staaf), sarangi (snaarinstrument) bulbul tarang (snaarinstrument, banjo) en in enkele gevallen harmonium. Ook vrouwen zongen in het openbaar. Het zingen van sohars (bij de geboorte van een kind en bij het huwelijk) was populair. Ook het vertellen van bujhauni’s (raadsels) en het oplossen ervan was populair. Tevens werden toneelstukken (nautanki verbasterd tot nátak) opgevoerd. Daarnaast waren er spelletjes zoals kabaddi (tikkertje), guli dandá (een soort cricket) en makkhan cor (men klimt op elkaars schouder om de boter die wordt opgehangen aan een hoge stok te pakken.
Door het vrouwentekort was er veel seksuele stress. Een deel van de mannen heeft geen vrouw ‘gehad’ en werden bekend als muglisiyá (vrijgezellen). Zij hadden geen kinderen en speelden vaak de rol van oom voor kinderen. Er werd streng op toe gezien dat jonge vrouwen niet werden lastig gevallen. Velen waren al voor hun puberteit ‘getrouwd’; zij werden ‘ganwná’ en wanneer zij geslachtrijp waren trokken zij bij hun schoonfamilie in. Mannen die de geldende ijjat regels overtraden werden verstoten (kuját) uit de gemeenschap en pas later na berouw weer toegelaten.
Beter bestaan
Vanaf 1895 heeft bijna elke Hindostaan een stuk land gekregen waarvoor na 6 jaar jaarlijks een bescheiden grondhuur moest worden betaald. Met de 100 gulden premie en met gespaard geld hebben velen ook land in eigendom gekocht of gratis verkregen wanneer zij bereid waren het zelf te ontginnen. Er werd ook geld gespaard bij Chinese winkeliers en bij notarissen. Sommige notarissen hebben de Hindostaanse spaarders opgelicht. Het bekendste voorbeeld is notaris Theodoor de Miranda. Er wordt beweerd dat hij, maar ook zijn assistent – een Hindostaanse moslimklerk – spaargeld zou hebben verduisterd. Na het overlijden van De Miranda liet zijn zoon in 1949 weten dat ‘vader Miranda’ failliet was. Ook de commies van het Immigratiedepartement H. F. Wesenhagen, die optrad als vervanger van de Agent-Generaal in financiële zaken bleek spaargeld van Hindostanen te hebben verduisterd. Na zijn plotselinge overlijden op 12 september 1922 bleek dat hij gelden van het Immigratiefonds en van Hindostanen ‘had verduisterd tot aanzienlijke bedragen, voor zover is kunnen worden nagegaan tot een totaal bedrag van f 137. 179’ (Koloniaal Verslag 1923). Er zou ook gefraudeerd zijn op het Immigratiedepartment. Zo heeft de Hindostaanse christen (EBG’er) Srimaansingh in 1910 een actie geleid tegen afpersing en mishandeling van arme Hindostanen en ernstige corruptie op het Immigratiedepartement
Het is belangrijk te vermelden dat Hindostaanse contractarbeiders hun situatie in Suriname vergeleken met die in India. Al werden zij in Suriname uitgebuit, zij hadden het doorgaans beter dan in India. Suriname was en is een vruchtbaar en dunbevolkt land met mogelijkheden vooral in de landbouw. Het feit dat de meerderheid van de Hindostaanse contractarbeiders zich in Suriname heeft gevestigd en afzag van de kosteloze terugreis, toont aan dat het leven in Suriname voor hen stukken beter was dan in India. Een deel van de terugkeerders heeft bovendien spijt gehad en vaak tevergeefs geprobeerd opnieuw een contract te krijgen voor Suriname. Enerzijds hebben de Hindostaanse immigranten de plantage-economie voor zover die nog bestaansrecht had door hun ijver en uithoudingsvermogen op de been gehouden. De concurrentie van rietsuiker door bietsuiker en andere omstandigheden hebben de plantages echter de das omgedaan. Anderzijds hebben de Hindostaanse contractarbeiders en hun nakomelingen het land Suriname in cultuur gebracht en verschillende producten geïntroduceerd alsook de groente- en veeteelt verder ontwikkeld. Voorts hebben zij gezorgd voor een grote aanwas van de bevolking en voor de totstandkoming van voorzieningen, waaronder de geneeskundige school waardoor de gezondheidszorg is verbeterd. Hindostaanse contractarbeid bood dus een kans op een beter bestaan dan in India. En de meerderheid heeft deze kans gegrepen. De immigratie van Hindostanen naar Suriname kan dan ook worden beschouwd als een succesverhaal.
Assertieve vrouwen
Het is van belang om oog te hebben voor de historische veranderingen. Bepaalde groepen zoals de lage kasten en de meeste vrouwen zouden in India niet de positie hebben kunnen verwerven die zij in Suriname hebben bereikt. Niet alleen in economisch opzicht maar ook sociaal. Veel contractarbeidsters behoorden tot de groep ‘assertieve’ vrouwen. Het waren weduwen en naar vrijheid strevende vrouwen die India zijn ontvlucht alsook vrouwen die waren verstoten of overspel hadden gepleegd, soms ook danseressen en prostituees. Door het tekort aan Hindostaanse vrouwen was hun positie sterker in Suriname en genoten zij een relatieve vrijheid. Hindoeweduwen zijn opnieuw getrouwd; dat was in India ondenkbaar. Doordat zij hun eigen inkomen verdienden was hun positie sterker in Suriname en zij genoten een relatieve vrijheid. Zij waren zelf vaak onafhankelijk en vrij van allerlei culturele beperkingen. Zij rookten en dansten vaak. Velen dronken alcohol en gingen met andere mannen om en sommigen hadden meerdere partners. Door het vrouwentelkort hadden zij een vrij sterke positie ten opzichte van de Hindostaanse mannen. Opmerkelijk is echter dat zij ten opzichte van hun dochters en kleindochters meestal een zeer strenge houding ten toon hebben gespreid en de ijjat (eerbaarheid) voorop stelden. Pas in de jaren zestig en daarna raakten Hindostaanse vrouwen weer geëmancipeerd. Deze assertieve en sterke vrouwen hebben in Suriname respect verworven en bijgedragen tot culturele homogenisering binnen de Hindostaanse gemeenschap.
Mata Gauri en Mata Mahadei
In dit verband is Mata (Moeder) Gauri illustratief. Zij was een zeer bijzondere contractarbeidster. Gauri Sewbalak 723 R arriveerde op 23 april 1889 met het zeilschip Ganges I in Suriname. Zij was geboren in 1862 in West-Bihar en kwam met haar man Brahma Tewari naar Suriname. Zij werd tewerkgesteld op plantage Mon Souci waar ze haar eerste dochter kreeg, maar door slechte gezondheidszorg in het plantagehospitaal overleed het kind. Na afloop van hun contract in 1894 vestigde zij zich op Alkmaar. In 1919 vestigde zij zich in Paramaribo waar zij aan de Kwattaweg een groot erfperceel voor f 4.500 van de boerenfamilie Tammenga kocht. Zij was zeer ondernemend en werd Mata Gauri genoemd. Haar echtgenoot overleed in 1928, maar Mata Gauri beheerde haar perceel op voortreffelijk wijze. Het was een bloeiend landbouwbedrijf met vruchtbomen, cacao en koeien. Nog op 100-jarige leeftijd werd Mata Gauri werkend aangetroffen op haar perceel. Mata Gauri stierf op 104-jarige leeftijd en schonk een deel van haar perceel voor sociale en culturele activiteiten ten behoeve van de Hindostaanse gemeenschap. Op dit perceel werd het Mata Gauri Centrum gevestigd.
De dochter van de politieagent Jatan, die al in India politieagent was geweest en in 1910 betrokken zou zijn geweest bij een complot (het zogeheten Killingercomplot) om de Surinaamse regering omver te werpen is ook een lichtend voorbeeld. Zij heette Mahadei en werd een rijke zakenvrouw en stond bekend als ‘Gowtu mai’. De bekende en progressieve Brahmaan Rampersad Sukul trouwde met haar en bekeerde zich tot de Arya Samaj. Mata Mahadei behoorde niet tot de zogeheten hoge kaste. Zij waren kinderloos en hebben een jongen geadopteerd. Hij werd ook zakenman (Budram Rampersad). Met het vermogen van Mata (moeder) Mahadei werd aan de toenmalige Gravenstraat een tempel (van de Arya Prathanidhi Sabha) en een internaat gebouwd. In dit internaat zijn vooral districtsjongens opgevangen die in Paramaribo onderwijs konden, zoals de politicus en minister Pannalal Parmessar en de bekende accountant Ram Hiralal.
Integratie Hindostani Stijl
Ook de lagere kasten hebben mobiliteit bereikt en werden menswaardiger bejegend dan in India. Er ontstond meer gelijkheid en er waren zelfs hindoe-moslim en interkaste huwelijken. Met de kracht van hun cultuur gebaseerd op de Indiase culturele heritage hebben de meesten ondanks de zware omstandigheden kunnen overleven. Hun ethos tot uitdrukking komend in hun ijver, vooruitgangstreven en spaarzaamheid en de sterke etnische identiteit die gaandeweg ontstond zijn groepskenmerken geweest die bijdroegen aan dit succes. Anderzijds hebben de omgevingsfactoren, namelijk de kansen die er waren in Suriname, waaronder het vruchtbare land en het overheidsbeleid dat toeliet dat men de eigen cultuur kon behouden en dat er land beschikbaar werd gesteld alsook een bescheiden bedrag, bijgedragen tot dit succes. De discriminatie die men ondervond ’als koelies’ droeg bij tot onderlinge solidariteit en versterking van de etnische identiteit. Er was dus sprake van een wisselwerking tussen groepsfactoren en omgevingsfactoren. De Hindostanen werden gaandeweg onderdeel van Surinaamse samenleving. Langzamerhand werden zij vooral succesvol op sociaaleconomisch terrein. Zij behielden hun eigen cultuur en bleven relatief geïsoleerd van de brede samenleving op cultureel terrein. Op politiek gebied waren zij echter zwak. Pas na 1909 ontstonden enkele nationale organisaties, zoals de SIV (Surinaamsche Immigranten Vereniging, later Bharat Oeday) en Khetiyar aur Hak (Landbouwers en Recht) die nauwelijks invloed verkregen en ook met elkaar in de clinch lagen. De contouren van een bepaalde integratiestijl, die ik getypeerd hebben als Integratie Hindostani Stijl werden toen al zichtbaar.
De Hindostaanse contractarbeiders bleken dus niet louter willoze slachtoffers te zijn van een uitbuitingssysteem. De meesten hadden agency en hebben zelf hun toekomst vormgegeven. Natuurlijk heeft een deel het niet gered. Deze kleine groep als uitgangspunt nemen voor de Hindostaanse geschiedschrijving is echter onjuist. In dit verband is het van belang om te wijzen op de onjuiste stelling van de bekende ideoloog Sandew Hira (Hira, in: Bhagwanbali 2010: 8-10) dat er geen causaal verband zou bestaan tussen het (latere) succes en de emigratie i.c. de contractarbeid. Het is immers onmiskenbaar dat velen de honger en armoede in India zijn ontvlucht en dat zij de geboden kansen in Suriname hebben gepakt. Ondanks onderdrukking en ‘misdaden van het kolonialisme’ hebben de meesten het gered. Dat heeft te maken met de wisselwerking tussen de groepsfactoren en omgevingsfactoren. Er is dus een duidelijk causaal verband tussen hun verleden in India en de historische continuïteit.
Bijzondere omstandigheden
De Hindostaanse contractarbeiders in Suriname hadden vergeleken met de Indiase contractarbeiders in andere koloniën het beter getroffen. Dat is te danken aan enkele bijzondere omstandigheden. Allereerst genoten de Hindostanen in Suriname een dubbele (rechts)bescherming. Naast de Agent-Generaal was er de Britse consul. Op de laatste consul na hebben vooral de consuls Cohen, Annesley en Wyndham zich goed van hun taak gekweten. Ten tweede hebben vrijwel alle Hindostanen die niet zijn teruggekeerd naar India een relatief groot stuk land gekregen tegen zeer gunstige voorwaarden en een premie van 100 gulden. In de andere koloniën was dit niet of in mindere mate het geval. Ten derde was en is Suriname een zeer vruchtbaar en dunbevolkt land en er waren dus goede mogelijkheden voor de landbouw. Ten vierde was het beleid van de Nederlandse overheid op cultureel gebied veel liberaler dan in andere koloniën. Sommige koloniale ambtenaren hadden respect voor de Indiase cultuur en beschaving. De Hindostanen hebben in grote mate hun eigen cultuur weten te behouden. Ten vijfde kon men vanuit Suriname al na vijf jaar contractarbeid gratis terug naar India. In de andere koloniën kon dat meestal pas na tien jaar en moest men vaak ook een deel van de terugkeerkosten betalen. Hindostanen konden dus gemakkelijker besluiten om een tijdje in Suriname te blijven om hun geluk te beproeven en vervolgens besluiten om terug te gaan of zich permanent te vestigen.
Het feit dat 3.000 uitgediende contractarbeiders uit het Caribisch gebied in de contracttijd 1873-1920 naar Suriname zijn geëmigreerd, indiceert dat de kansen daar veel beter waren. Vanuit Suriname zijn maar weinig Hindostanen in deze periode gemigreerd naar andere delen van het Caribisch gebied.
Ten slotte zij vermeld dat wat betreft demografische groei de Hindostaanse bevolkingsgroep honderd jaar na de aankomst van de laatste Hindostaanse contractarbeiders (in 1916) vergeleken met de andere koloniën de hoogste groei laat zien. Dat bewijst dat de basis hiervoor al in de contracttijd was gelegd. Ruim honderd jaar na de aankomst van de laatste lichting Hindostaanse contractarbeiders in mei 1916 vormen zij eengemeenschap van meer dan 300.000 mensen. Ongeveer 175.000 Hindostanen wonen in Nederland en bijna 150.000 in Suriname. Zowel in Suriname als Nederland zijn hun nakomelingen een succesvolle etnische groep. Hun voorouders legden de fundamenten daarvan al in de contracttijd. Maar in beide landen is sprake van een bijzondere integratiestijl, namelijk Integratie Hindostani Stijl. Zij zijn succesvol op sociaaleconomisch terrein en relatief succesvol in cultureel opzicht. Op politiek terrein zijn zij echter als etnische groep minder succesvol gebleken. Tot slot een toepasselijk citaat van dominee P. Legene, die onder meer samen met zijn vrouw het kindertehuis voor Hindostaanse kinderen te Alkmaar (in district Commewijne) honderd jaar geleden (in 1917) in Suriname heeft opgericht. Een groot aantal Hindostaanse kinderen is en wordt in dit tehuis opgevangen en verzorgd. Legene stelde in 1950 het volgende:
‘Wat deze immigranten als vrije burgers voor Suriname hebben gedaan, kan nooit genoeg gewaardeerd worden, en het valt te betreuren, dat de emigratie uit Brits-Indië verboden werd. Want al was de behandeling op de plantages niet naar wens, later kregen deze nijvere mensen kans te over om vooruit te komen en zich een positie te verwerven, die ze in hun vaderland nooit zouden hebben bereikt’ (zie P. Legêne Suriname, land mijner dromen, Den Haag: J.N. Voorhoeve. 1950: 72).
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Farisha Abdoelrahman Miss India Holland 2019: Trots op mijn roots en cultuur
Afgelopen 5 juni werd in Den Haag herdacht dat het 147 jaar geleden is dat de eerste Hindostaanse contractarbeiders uit het toenmalige Brits-Indië (thans India) voet aan wal zetten in Suriname. Op deze speciale dag heb ik samen met de wethouders Kavita Parbhudayal en Bert van Alphen van de gemeente Den Haag een bloemenkrans neergelegd bij het Immigratiemonument in Den Haag. Bij deze plechtigheid was ook aanwezig oud-wethouder Rabin Baldewsingh die een toespraak hield en in het verleden een van de initiatiefnemers was bij de totstandkoming van dit herdenkingsmonument. Opvallend was wel dat ik een van de weinige jongeren was die aanwezig waren bij deze herdenking. Ik sluit niet uit dat heel veel jongeren dit ook niet weten of er niet bij stil staan. Voor mij was het ook nieuw. Ik was vanuit de organisatie van Miss India Holland gevraagd om hierbij aanwezig te zijn. Het was een heel aparte en indrukwekkende bijeenkomst.
Mijn voorouders zijn vanuit Brits-Indië naar Suriname gekomen met de boot Lena II. Dit schip vertrok op 4 januari 1902 uit Calcutta en arriveerde op 8 maart 1902 in Paramaribo. Mijn náni (maternale grootmoeder) heeft als contractarbeidster gewerkt op de plantage Catharina Sophia in het district Saramacca. Mijn overgrootouders hebben elkaar in Suriname ontmoet waar ze ook getrouwd zijn en kinderen gekregen. Zij hebben daar op afbetaling een stuk grond gekocht en hun huis gebouwd waar mijn náni geboren is.
Als jongere vind ik dat wij onze geschiedenis moeten kennen. Het boekje Hindostaanse migratiegeschiedenis uitgegeven door Sampreshan i.s.m. Hindorama vond ik zeer lezenswaardig en raad jongeren dan ook aan het te lezen. Ik vind het ook belangrijk dat organisaties jongeren actief betrekken bij hun activiteiten. Het gebeurt jammer genoeg nog te weinig. Ik draag dan ook met trots mijn titel Miss India Holland. Ik ben trots op mijn roots en ik weet dat veel jongeren met mij dat ook zijn. Dit geldt vooral ook voor de meiden die meegedaan hebben aan de Miss India Holland-verkiezing. Miss India Holland heeft mij bewust gemaakt van mijn roots en cultuur.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Khubsurat, Korte berichten, LIFESTYLE, Migratiegeschiedenis, NIEUWS, Traditie
5 juni 2020: 147 jaar Hindostaanse immigratie – Prof. Chan E.S. Choenni
5 juni 2020 is het precies 147 jaar geleden dat Hindostanen vanuit India voet aan land zetten in Suriname. Het zeilschip Lalla Rookh vertrok op woensdag 26 februari 1873 uit de havenstad Calcutta en arriveerde na een reis van ruim drie maanden op woensdag 4 juni 1873 in Suriname. De Lalla Rookh bleef echter voor anker liggen op de Surinamerivier bij Fort Nieuw Amsterdam. De Lalla Rookh was namelijk een ijzeren zeilschip van 1.277 ton (het draagvermogen/de inhoud van het schip) en had een te grote diepgang. Daarom kon het niet doorvaren naar de haven in Paramaribo. De 410 Hindostaanse immigranten werden pas op donderdag 5 juni 1873 ontscheept met kleine boten en opgevangen in het Fort Nieuw Amsterdam gelegen aan de rechteroever van de Surinamerivier. Daarom is niet 4 juni, maar 5 juni de datum voor de herdenking en viering van de Hindostaanse immigratie. Vanuit Nieuw Amsterdam werden zij vervolgens toegedeeld aan de plantages van de eigenaren die hen hadden besteld. De eerste zending Hindostaanse immigranten is dus niet opgevangen in het zogeheten Koeliedepot te Paramaribo gelegen aan de linkeroever van Surinamerivier, de plek waar het immigratiemonument Mai en Baba staat. De meeste immigranten die daarna in Suriname aankwamen werden wel in het depot opgevangen. De Lalla Rookh (betekent de tulpenwangige) werd de icoon van de Hindostaanse immigratie. In Engelstalige landen staat de dag van eerste aankomst van Indiase immigranten bekend als Indian Arrival Day. Vermeldenswaard is dat ook de jonge vrouw Dhunputteea met de Lalla Rookh arriveerde. Zij was de áji (paternale grootmoeder) van dr. J. Ferrier, de eerste President van Suriname.
Traditiegetrouw zijn er op en rondom de jaarlijkse Hindostaanse immigratiedag herdenkingen en vieringen. Vaak worden er lezingen, studiedagen en/of feesten georganiseerd. Vroeger werden er ook optochten georganiseerd in Suriname. Tevens werden soms brochures en boeken uitgegeven. Helaas zijn vanwege de zogeheten coronapandemie en het risico van verspreiding van de dodelijke COVID-19 alle Hindostaanse immigratie-activiteiten afgeblazen. Toch heeft Hindorama besloten om de 147-ste Hindostaanse Immigratiedag niet ongemerkt voorbij te laten gaan en ondanks allerlei beperkingen ter gelegenheid van deze dag een boekje met veel foto’s uit te geven. Met enthousiaste ondersteuning van Radjin Thakoerdin (uitgever Sampreshan | Hindorama) en Kanta Adhin (redacteur Hindorama.com) heb ik dit kleurrijk werk samengesteld over de Hindostaanse geschiedenis die de periode 1873-2015 bestrijkt. Het beslaat 52 pagina‘s in A5 formaat en is getiteld Hindostaanse migratiegeschiedenis in kort bestek (1873-2015). Dit handzaam boekje dat in 5 hoofdstukken de immigratie uit India, vestiging en integratie in Suriname, alsmede de integratie in Nederland behandelt, is te BESTELLEN via webshop Sampreshan.com.
Chan Choenni et al. | Hindostaanse migratiegeschiedenis in kort bestek (1873-2015) | Zoetermeer 2020: Sampreshan | ISBN 9789080509269 | 52 pp. | prijs 5 euro
Historische foto’s
Het boekje is rijk geïllustreerd met foto’s. Er zijn mooie historische foto’s opgenomen die een sfeerbeeld geven van de ontwikkeling van de Hindostaanse gemeenschap door de tijd heen. Dit maakt deel uit van een project historische foto’s met als doel de visuele documentatie van de Hindostaanse geschiedenis. U kunt hieraan bijdragen door historische foto’s in te zenden. Het uitgebrachte boekje toont op handzame wijze de fascinerende geschiedenis van een bijzondere bevolkingsgroep. Hindostanen zijn zowel in Suriname als in Nederland na verloop van tijd erin geslaagd in sociaal–economisch opzicht succesvol te zijn. Ook is hun cultuur in grote mate behouden. In politiek opzicht zijn ze minder succesvol geweest; een groot deel is gedwongen van Suriname naar Nederland gemigreerd. Maar tegen de achtergrond van hun emigratie uit India, de uitbuiting en ontberingen in de contractperiode is dit succes opmerkelijk. De ruim 34.000 Hindostaanse contractarbeiders (bijna een derde keerde terug naar India) en de circa 3.000 Hindostanen uit de omringende Caribische landen die tussen 1865-1920 naar Suriname migreerden, hebben gaandeweg een Hindostaanse gemeenschap gevormd. Het geeft de kracht weer van een gemeenschap die het heeft gered ondanks alle tegenslagen, waarbij ook velen zijn bezweken aan uitbuiting en ontberingen. Hen gedenken wij vandaag, maar wij vieren tegelijkertijd het succes van de Hindostaanse gemeenschap. Door ijver, doorzettingsvermogen en geloof in vooruitgang hebben de overlevers hun nakomelingen de weg gewezen. Wij zijn hun dankbaar en zijn trots op wat wij naar vermogen hebben bereikt. Hun geschiedenis en onze geschiedenis mag niet verloren gaan. Integendeel: deze geschiedenis moet worden gedocumenteerd en doorgegeven aan de huidige en volgende generaties. Mede voor dit doel is vorig jaar juni Hindorama.com als website van start gegaan. Dit portal van en over de Hindostanen geeft ook actuele informatie zowel in Nederland als in Suriname. Hindorama.com bestaat nu één jaar en is een succesvolle website met een digitale bibliotheek geworden, beheerd door vrijwilligers. Helaas is de viering van één jaar Hindorama.com thans niet mogelijk in verband met de coronapandemie. Wij hopen echter in augustus 2020 alsnog een viering te houden in de vorm van een studiedag. Het boekje over de Hindostaanse geschiedenis zal daar ter plekke verkrijgbaar zijn. Nadere informatie daarover volgt te zijner tijd. Lees het verslag van een Geslaagde Studiemiddag Een jaar Hindorama.com op zondag 16 augustus 2020.
BESTEL HIER
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname