Vinod Busjeet over STILLE WINDEN, DROGE ZEEËN – Een roman over Indiase identiteit in een multiraciale samenleving
Vinod Busjeet, geboren in Mauritius is woonachtig in de Verenigde Staten waar hij heeft gestudeerd en 29 jaar actief is geweest in de wereld van economische ontwikkeling, internationale financiën en diplomatie met functies bij de Wereldbank, de International Finance Corporation, een zusterorganisatie van de Wereldbank, en de ambassade van Mauritius in Washington. Vorig jaar debuteerde hij op zijn 71ste met de roman Silent winds, dry seas.
“Kort na mijn aankomst als student in de VS ging ik naar een voetbalwedstrijd in Hartford, Connecticut. Tijdens de rust stond de jongen die voor mij op de bank zat op en draaide zich om, bierblikje in de hand, zijn halve shirt over zijn spijkerbroek hangend.
“Waar kom je vandaan? India of Pakistan?” vroeg hij.
“Geen van beide. Ik kom uit Mauritius.” Ik heb het gespeld. “M.A.U.R.I.T.I.U.S.”
“Mo..Mori…Waar ligt dat?”
“Het is een eiland in de Indische Oceaan.”
“Dus het is een deel van India.”
“Nee, het ligt voor de kust van Zuid-Afrika, 2500 mijl van Kaapstad.”
“Afrika,” zei hij en pauzeerde even. Hij slurpte wat bier naar binnen. “Wat voor regering hebben jullie daar? Een stammenregering?”
Ik bleef kalm en antwoordde: “Het is een parlementaire democratie, gebaseerd op het Britse systeem. Jullie hebben een president, wij hebben een premier.”
De man nam nog een slok en ging zitten.
Een paar minuten later was hij weer op de been met een andere vraag. “Wie heeft jullie volk beschaafd gemaakt?”
Dit soort voorvallen en hoe Busjeet ermee omging, vormden de inspiratie voor zijn roman Silent Winds, Dry Seas, een coming-of-age-verhaal over een nakomeling van Indiase contractarbeiders. Het begon als memoires, maar werd fictie waarin de auteur zijn verbeelding kon gebruiken om de personages te ontwikkelen. Het verhaal begint in 1949, zijn geboortejaar, en eindigt met de onafhankelijkheid van Mauritius in 1968. Daarna is er nog een laatste hoofdstuk in Amerika. “De hoofdpersoon, Vishnu Bhushan, gaat de confrontatie aan met een autoritaire vader, een familievete en corrupte politici terwijl hij een toekomst probeert te smeden. Het verhaal begint in het multiraciale en meertalige Mauritius tijdens een periode van politieke beroering en eindigt in Yale.” De auteur is er trots op dat zijn boek goed is ontvangen. Het werd door National Public Radio (USA) uitgeroepen tot een van de Beste Boeken van 2021 en kreeg lovende recensies, onder andere van Pulitzerprijswinnaar Edward P. Jones (auteur van The Known World) die het volgende zegt: ‘De schoonheid van Busjeets prachtige, vaak adembenemende boek is, net als in de beste verhalen over reizen naar jongvolwassenheid, de kostbare en goed waargenomen en hartverscheurende details van het dagelijkse leven.’
Het verhaal van Busjeet is herkenbaar voor nakomelingen van Indiase contractarbeiders. “Mijn voorvader van vaderskant kwam in 1853 op zeventienjarige leeftijd vanuit India naar Mauritius. Zoals de meeste van de 454.000 Indiase contractarbeiders die tussen 1835 en 1910 naar het eiland kwamen na de afschaffing van de slavernij in het Britse Rijk, werd hij naar een suikerplantage gezonden. De voorvader van mijn moeder kwam in 1873 aan, toen hij negentien jaar oud was. Vandaag de dag zijn veel Indiërs niet langer werkzaam op de velden van de blanke suikerbaronnen, maar bezitten zij hun eigen stukken land en hebben zij zich ontwikkeld tot ambtenaar, beoefenaar van een vrij beroep en zakenman. In tegenstelling tot de Creolen, nakomelingen van Afrikaanse slaven die eerder tijdens de Franse kolonisatie naar Mauritius werden gebracht, mochten de Indiërs van de Britten hun naam, taal, godsdienst en tradities behouden. Zij behielden een sterk gevoel van Indiase culturele identiteit, ook al hebben de meesten het land van hun voorouders nooit gezien. Ik was de eerste nakomeling van mijn voorouders die India bezocht, in 1978.
Ik groeide op te midden van verschillende tradities – Indiaas, Frans, Creools en Chinees, een unieke culturele mix die het decor vormt voor Silent Winds, Dry Seas. Net als de hoofdpersoon staan Mauritianen van Indiase afkomst voor de vraag: welke tradities geven we door aan de volgende generatie en welke veranderen of verwerpen we? Een vraag die resoneert met de Indiase diaspora wereldwijd en een van de belangrijkste bronnen van conflict in het boek is.”
De auteur denkt dan ook dat het boek voor Surinaamse Hindostanen veel herkenning oproept. “Door het leven van wat een recensent ‘een geweldige reeks personages’ heeft genoemd, maak je kennis met de mensen, plaatsen en politiek van een land met een levendige Indiase diaspora.”
Foto’s: Vinod Busjeet en Sushant Sehgal
Nederlandse editie: Stille Winden, Droge Zeeën, Zoetermeer: Sampreshan 2023, ISBN 9789083199665, 300 pp.
inclusief een voorwoord van de auteur bij de Nederlandse uitgave, prijs € 24,95
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, INTERVIEW, Migratiegeschiedenis, NIEUWS, Religie & Levenswijze, Taal & Literatuur, Traditie
Subhas Chandra Bose: de militante leider van de onafhankelijkheidsstrijd van India – Prof. Chan Choenni
Ik draag dit artikel op aan mijn zus Gharietje Ghargiwati Choenni (Paramaribo, 1951) die op 17 januari 2022 na een lang ziekbed overleed. Zij was een Hindostaans-Surinaamse feminist en andragoog die met volle teugen van het leven heeft genoten. Zij voerde de emancipatie van de Hindostaanse vrouw hoog in haar vaandel en was een rolmodel voor velen van haar generatie. Zij vond het prachtig dat Subhas Chandra Bose het regiment van vrouwelijke militairen Jhansi ke Rani had opgericht. Dat Indiase vrouwen toen al moderne militaire uniformen (lange broeken) droegen en geweren om strijd te voeren voor de bevrijding van India had haar bewondering. Ik liet haar twee dagen voor haar heengaan een foto van dit regiment zien; er verscheen een glimlach op haar gezicht.
***
Inleiding
Het is vandaag 23 januari 2022 precies 125 jaar geleden dat een van de tot verbeelding sprekende helden van de Indiase onafhankelijkheidstrijd, Subhas Chandra Bose, werd geboren. Vroeger prijkten in menig sobere voorkamer van woningen van Hindostanen -in Suriname voorzaal genoemd- (ingelijste) posters van Mahatma Gandhi en/of van Subhas Chandra Bose. Beiden waren bekende helden van de onafhankelijkheidsstrijd in India. Dergelijke posters hadden na de onafhankelijkheid van India in 1947 tot de jaren zeventig een grote historische waarde in Suriname. De digitale media speelde toen nog geen rol en ook de televisie die vanaf 1964 in zwart-wit uitzond, had slechts een bescheiden rol in relatie tot verhalen over de Indiase geschiedenis. Wel bestonden er al Indiase films waarin de Indiase onafhankelijkheidsstrijd en de rol van de prominente strijders aan bod kwam. De tragische onafhankelijkheidstrijd van India lag destijds nog fris in het geheugen van veel van de toenmalige Hindostaanse volwassenen. Mahatma Gandhi werd na de moeizaam en bloedig verkregen onafhankelijkheid immers op 30 januari 1948 doodgeschoten door Nathuram Godse. Deze radicale hindoe was van mening dat Gandhi zich te toegeeflijk had opgesteld tegenover de radicale moslims. Zijn toegeeflijke houding zou mede hebben bijgedragen tot de splitsing van het toenmalige India in India en Pakistan. Gandhi werd echter vanwege zijn geweldloze strijd en zijn morele standpunten hoog gewaardeerd in Suriname. Sterker nog: van Mahatma Gandhi werd op zijn geboortedag (2 oktober) in 1959 een standbeeld in Paramaribo onthuld. De derde held was pandit Jawaharlal Nehru, die de eerste premier van het onafhankelijke India werd. Omdat hij toentertijd nog in leven was, waren er minder posters van hem in omloop. Zijn nakomelingen hebben decennialang India geregeerd; onder wie zijn dochter Indira Gandhi. Zij was overigens geen familie van Mahatma Gandhi. Zij werd de eerste vrouwelijke premier van India. Van de populaire held Subhas Chandra Bose die in 1945 verongelukte, waren er verschillende posters in de toenmalige Hindostaanse gemeenschap in omloop. Hij was en is echter buiten India minder bekend, terwijl hij tijdens de onafhankelijkheidsstrijd (1917-1947) zowel in India alsook in de Indiase diaspora werd bewonderd om zijn moedige en heldhaftige strijd tegen de Britse overheersers van India. Hij was een charismatische leider die een gewelddadige strijd tegen de Britse overheersers voorstond en deze later ook heeft gevoerd. Hij groeide vanwege zijn veelbewogen leven uit tot een mythische held. Net als Gandhi en Nehru heeft Subhas Chandra Bose verschillende boeken geschreven en was een intellectueel van hoog kaliber. Naast deze drie zijn er andere prominente helden, zoals de stichter van Pakistan: Mohamed Ali Jinnah. Ook Sardár Vallabhai Patel was een bekende held. Voor hem is in 2018 in de Indiase westelijke staat Gujarat -waar hij werd geboren- een standbeeld van liefst 181 meter opgericht. En natuurlijk moet ook dr. B.R. Ambedkar, de leider van de kastelozen worden genoemd. Hij heeft de Indiase grondwet ontworpen.
In dit artikel geef ik een schets van de levensloop van Subhas Chandra Bose en zijn ideeën alsook zijn verdiensten. Ik beperk mij tot een Hindostaans-Surinaams perspectief en laat niet alle aspecten van de langdurige en veelvormige onafhankelijkheidsstrijd de revue passeren. Subhas Chandra Bose heeft veel gepubliceerd en er is veel over hem geschreven. Op het internet is veel informatie over hem te vinden. Ik baseer mij grotendeels op zijn belangrijkste boek getiteld The Indian Struggle dat voor het eerst in 1942 integraal werd gepubliceerd. Subhas Chandra Bose was een fotogenieke man met een lengte van 1,80 meter en had een rijzig postuur. Hij torende uit boven zijn meeste Indiase landgenoten en was destijds met name voor veel jongemannen een rolmodel. Op de meeste posters die in Suriname van Subhas Chandra Bose in omloop waren, werd hij afgebeeld in militair tenue en in heroïsche stijl. Hij draagt een militaire topi (Indiase muts) en bril. Dit reflecteert echter slechts de laatste periode uit zijn leven: namelijk de periode van de Tweede Wereldoorlog. Hij werd opperbevelhebber van de door hem opgerichte Azad Hind Fauj (Indian National Army/Indiaas nationaal leger) waarmee hij een gewelddadige strijd heeft gevoerd tegen de Britse overheersers met ondersteuning van (nazi) Duitsland en Japan.
Tijdens zijn niet aflatende strijd tegen de Britse overheersing representeerde hij de radicale stroming en werd gaandeweg, als het ware, de tegenhanger van Mahatma Gandhi. Zo vond Subhas Chandra Bose het schandalig dat 200.000 Britten in India een bevolking van 300 miljoen konden knechten. Bovendien was India een grote civilisatie en verdiende het om onafhankelijk te zijn en een prominentere plaats op het wereldtoneel te hebben. Om dat te promoten reisde hij door de belangrijke Europese landen in de jaren dertig van de vorige eeuw. Hij werd begin jaren veertig Netaji genoemd, dat vrij vertaald gerespecteerde leider / volksvertegenwoordiger betekent.
Achtergrond en loopbaan
Subhas Chandra Bose werd geboren op 23 januari 1897 in de stad Cuttack, gelegen in de oostelijke staat Orissa/Odisha. Deze staat ligt ten zuiden van de huidige staat West Bengalen en ten oosten van de staat Bihar. De staat Orissa is nog steeds een van de achtergebleven staten van India. De hoofdstad is Bhabhaneswar; daar staat de bekende grote tempel van Jaganath / Juggernauth. Cuttack is de tweede grote stad. Subhas Chandra Bose is dus niet geboren in de staat Bengalen en evenmin in Calcutta (tegenwoordig Kolkata), zoals vaak ten onrechte wordt verondersteld. Zijn familie is wel van Bengaalse oorsprong. Daarom was hij heel poplulair in de toenmalige grote staat Bengalen. Deze staat werd na de onafhankelijkheid gesplitst in West Bengalen (in India) en Oost-Pakistan. In 1970 werd Oost-Pakistan na een oorlog met West-Pakistan de nieuwe staat Bangladesh. Subhas Chandra Bose was afkomstig uit een groot gezin. Hij was het negende kind van veertien broers en zussen. Vader Janakinath Bose was een bekende en welvarende advocaat. Zijn moeder Prabhavati Devi was een vrome, religieuze vrouw. Hij was van jongs af aan een briljante leerling. Vanaf 1902 zat hij op een protestantse Europese school en in 1909 ging hij naar een school van de Baptisten –eveneens een school met een christelijke grondslag. Hij vervolgde zijn opleiding aan de Ravenshaw Collegiate School, een middelbare overheidsschool in Cuttack en verhuisde daarna naar Calcutta voor verdere studie. Subhas Chandra Bose behaalde in 1918 zijn Bachelor of Arts (B.A.) aan het Scottish Church College van de Universiteit van Calcutta.
Om de wensen van zijn ouders te vervullen vertrok hij in 1919 naar Engeland om in Cambridge de ICS (Indian Civil Service) opleiding te volgen. Dit was een zeer prestigieuze opleiding. De afgestudeerden van ICS vervulden de hoogste bestuurlijke functies in het toenmalige British Raj. British Raj was de naam voor het Engelse bestuur over het toenmalige India (nu: India, Pakistan en Bangladesh). Subhas Chandra Bose slaagde voor het zware eindexamen in 1920 als de vierde beste kandidaat.
Voorstander van totale onafhankelijkheid
In 1919 werd in het park Jallianwalla Bagh in de stad Amritsar gelegen in de westelijke staat Punjab van India een bloedbad onder weerloze Indiase demonstranten aangericht door Britse troepen. De demonstranten eisten vrijlating van twee nationalistische leiders die waren gevangengenomen door de Brits-Indiase regering. Hoewel Subhas Chandra Bose toen in England verbleef, was hij echter diep verontrust over het gewelddadige optreden van de Britse overheersers. Halverwege 1921 keerde hij terug naar India. Na zijn terugkeer kwam hij onder de invloed van Mahatma Gandhi die een geleidelijke onafhankelijkheid van India voorstond. Het zogeheten Indian National Congress leidde deze onafhankelijkheidsbeweging. Deze naam werd afgekort tot Congres en later omgezet in de Congress Party. Subhas Chandra Bose richtte een krant op, getiteld de Swaraj (zelfbestuur). Het Congres had regionale afdelingen over heel India en Subhas Chandra Bose begon zijn politieke carrière in de Bengaalse afdeling van het (Indiase Nationale) Congres. In 1923 werd hij gekozen tot voorzitter van de jongerenafdeling (All India Youth Congress) en ook tot secretaris van het Bengaalse Nationale Congres. Subhas Chandra Bose werd populair om zijn patriottische standpunten en zijn resolute afwijzing van de Britse overheersing van India. Hij was een felle voorstander van snelle en totale onafhankelijkheid (purna swaraj) van India. Hij vond Mahatma Gandhi daarom te gematigd. Volgens hem was Gandhi voor zelfbestuur binnen het verband het Britse Rijk. Subhas Chandra Bose behoorde tot de zogeheten linkervleugel van het Congres en werkte toen samen met de opkomende leider Jawaharlal Nehru, zoon van de invloedrijke advocaat Motilal Nehru, die toen voorzitter was van het Congres. Dit was de hoogste functie en het standpunt van de voozitter was beeldbepalend voor de oppositie tegen de Britse overheersing. De verkiezing van de voorzitter (President) van het Congres vond regelmatig plaats door afgevaardigden van heel India.
De leden van deze linkervleugel waren jonger en minder enthousiast over constitutionele hervormingen binnen het bestuurlijk kader van het Britse Rijk waartoe India behoorde. Subhas Chandra Bose stond bovendien meer open voor het socialisme en streefde naar meer economische gelijkheid tussen mensen; hij was echter geen communist. Hij was voor een confrontatiepolitiek ten opzichte van de Britse overheersers om de totale onafhankelijkheid van India tot stand te brengen, terwijl Jawaharlal Nehru voorstander was van een overlegmodel. Subhas Chandra Bose voorzag toen al dat er geen vreedzame overdracht van de politieke macht door Britten aan de Indiase leiders zou plaatsvinden. India was immers ‘the Jewel in the British crown’ oftewel het belangrijkste land waarop de Britse imperiale macht was gestoeld. De Britten zouden dan ook niet gemakkelijk afstand doen van hun grootste en rijkste kolonie.
Tegenhanger van Gandhi
Subhas Chandra Bose was in veel opzichten een tegenhanger van Mahatma Gandhi die 18 jaar ouder was en zeer sober ingesteld. Gandhi was voorstander van geweldloos verzet om de onafhankelijkheid van India te bereiken. Hij was ook voorstander van een pastoraal leven en niet enthousiast over economische modernisering. Hij wilde, bijvoorbeeld, geen gebruikmaken van machines en moderne middelen voor de landbouw. Subhas Chandra Bose hield van moderne kleding en uniformen en was -indien nodig- voor gebruik van geweld om de Britten uit India te krijgen. Hij gebruikte termen als Quit India (verlaat India) en was een modernist die vond dat India juist moderne middelen moest gebruiken om zich economisch te ontwikkelen. Tenslotte was Gandhi religieus geïnspireerd, terwijl Subhas Chandra Bose wars was van religie. Mede daardoor had hij aanhang onder alle religeuze groepen in het toenmalige India.
De politieke goeroe van Subhas Chandra Bose was Deshabandhu Chittaranjan Das die politiek links was georiënteerd en in 1924 voorzitter van het Congres werd. Deshabandhu werd in 1924 ook gekozen tot burgemeester van Calcutta. Hij was voor eenheid tussen hindoes en moslims. Hij overleed echter in 1925 vrij plotseling aan een hartaanval. De hindoe-moslim rivaliteit in verband met de machtsdeling in het toekomstige onafhankelijke India werd sterker. Subhas Chandra Bose was toen pas 27 jaar en zeer actief; hij werd de leider van politiek links in India. Er bestond ook een communistische partij in India, maar hun aanhang was niet zo groot en geconcentreerd in bepaalde staten, zoals Bengalen. Opvallend was dat Subhas Chandra Bose goed bevriend was met de leiders van de verschillende religieuze stromingen en werd bewonderd om zijn gedurfde opstelling tegen de Britse overheersers. Hij bezigde felle bewoordingen, bijvoorbeeld dat Indiërs geen Angrez ke ghulam (geen knechten van Britten) moesten zijn.
Gevangenis
Zowel de gematigden, zoals Mahatma Gandhi, als radicale Indiase politici riepen regelmatig op tot boycotacties, bijvoorbeeld tegen de koop van bepaalde Engelse importproducten. Er werden ook werkstakingen (hartál in het Hindi) georganiseerd om het streven naar een onafhankelijkheid kracht bij te zetten. De Brits-Indiase regering arresteerde deze leiders regelmatig. Zij werden in de gevangenis opgesloten, onder wie ook Mahatma Gandhi. De gevangen leiders gingen daarna vaak als protest in hongerstaking. Daarop volgden weer acties van de bevolking om hun vrijlating en werden zij alleen maar populairder. Zo werd ook Subhas Chandra Bose in oktober 1925 tegelijk met veel andere nationalisten gearresteerd vanwege opruiing. Hij kwam in een gevangenis in Birma (tegenwoordig Myanmar) terecht dat ook behoorde tot het Britse imperium. In 1927 werd hij -onder meer vanwege gezondheidsredenen- vrijgelaten en begon intensiever samen te werken met Jawaharlal Nehru om de totale onafhankelijkheid van India na te streven. In 1928 sprak het Motilal Nehru-comité van het Congres zich echter uit voor een zogeheten dominionstatus. India zou een onafhankelijk land worden, maar wel onderdeel van het Britse Rijk moeten blijven. Subhas Chandra Bose en Jawaharlal Nehru verzetten zich fel hiertegen. Zij zouden met niets minder dan een volledige onafhankelijkheid van India genoegen nemen. Subhas Chandra Bose kondigde daarom de oprichting van een Independence League aan om oppositie te voeren tegen de gematigden in het Congres. Als radicale leider stelde hij In 1929 voor om een parallelle Indiase regering samen te stellen naast de officiële regering. Hij mobiliseerde een grote groep aanhangers en verkondigde met verve zijn linkse idealen voor meer gelijkheid en economische ontwikkeling. Hij werd opnieuw gearresteerd wegens ‘wangedrag’ en weer vrijgelaten. Hij werd populairder en werd in 1930 gekozen tot burgemeester van de miljoenenstad Calcutta. Tijdens een zogeheten Burgerlijke Ongehoorzaamheidsactie tegen de regering werd Subhas Chandra Bose weer gevangengezet. Hij werd opnieuw vrijgelaten in 1931 nadat het zogeheten Gandhi-Irwin pact was ondertekend. Dit hield een dominionstatus voor India in, oftewel een onafhankelijk India, maar als onderdeel van het Britse Koninkrijk. Lord Irwin was de Viceroy (de onderkoning) van India. De inmiddels militant geworden Subas Chandra Bose protesteerde hevig hiertegen en bekritiseerde Gandhi. Toen in 1931 de ‘revolutionair’ Bhagat Singh en zijn medestanders als represaille werden opgehangen door de Brits-Indiase regering, omdat zij onder meer een politie-inspecteur hadden omgebracht, was voor Subhas Chandra Bose de maat vol. Er onstond ook een verwijdering tussen hem en Jawaharlal Nehru, die voorzitter van het Congres was geworden. Nehru was nu meer op de hand van Mahatma Gandhi.
Opvattingen
Subhas Chandra Bose werd na zijn vrijlating op ‘medische gronden’ uit India verbannen. Hij vertrok naar Europa waarvandaan hij vanaf 1932 oppositie voerde tegen de Britse imperiale regering. Maar hij legde ook contacten met linkse Britse poltici, zoals Clement Attlee die na de Tweede Wereldoorlog premier van Groot-Brittannië werd. Subhas Chandra Bose had echter vooral contacten in (nazi) Duitsland, Italië, Rusland en Japan. Hij ondernam stappen om centra op te richten in verschillende Europese hoofdsteden om politiek-culturele contacten tussen India en Europa te intensiveren. Hij gedroeg zich als leider van de India Freedom Movement als het ware als het hoofd van een Indiase regering in ballingschap. De verwijdering met Jawaharlal Nehru werd steeds groter. Hij bekritiseerde Nehru omdat die tijdens zijn Europese reis als voorzitter van het Indiase Congres niet de anti-Britse landen als Ierland en het communistische Rusland bezocht. Ook bekritiseerde hij Mahatma Gandhi die in dhoti (Indiase lendendoek) en op sandalen Europa bezocht. Hij vond als modernist dat er zo ten onrechte een armoedig beeld werd gegeven van India. Bovendien was de stelling van Subhas Chandra Bose dat het doel de middelen heiligt. Hij meende dat de vijand van jouw vijand jouw vriend kon zijn. Als de vijanden van het Britse Rijk konden helpen de totale onafhankelijkheid van India te bewerkstelligen, dan moest daar goed gebruik van worden gemaakt. Daarom werkte hij samen met (nazi) Duisland, Japan en Italië. Er wordt door sommigen beweerd dat Subhas Chandra Bose een nazi of zelfs een fascist was, omdat hij heulde met deze toenmalige totalitaire regiems. Hij was echter politiek links georiënteerd en in bepaalde opzichten socialistisch, maar onderschreef de nazi-ideologie niet. In een ontmoeting met Adolf Hitler bekritiseerde hij bepaalde passages in het boek Mein Kampf en hij had meningsverschillen met Hitler. Hij bleek later een grote tegenstander te zijn van de Duitse inval in Rusland. Hij was ook populair in Japan. Wel kan worden gezegd dat Subhas Chandra Bose samenwerking met autoritaire regiems geen probleem vond en zich liet gebruiken om Groot-Brittannië tijdens de Tweede Wereldoorlog alsook de Geallieerden de voet dwars te zetten. Hij dacht dat met hulp van de zogeheten Asmogendheden (Duitsland, Italië en Japan) India met geweld kon worden bevrijd. Achteraf gezien was dat een grote misrekening van Subhas Chandra Bose; hij heeft dat met de dood moeten bekopen.
Gekozen Voorzitter Congrespartij
Subhas Chandra Bose trotseerde het verbod op toegang tot India en keerde in 1936 terug naar India. Hij werd daar opnieuw gearresteerd en voor een jaar gevangengezet. Toen hij weer werd vrijgelaten, vertrok hij opnieuw naar Europa. In Wenen -de hoofdstad van Oostenrijk- begon hij zijn boek The Indian Struggle te schrijven. Hij werd daarbij geholpen door zijn Weense secretaresse, Emilie Schenkl (1910-1996), met wie hij in 1937 een hindoehuwelijk (zonder priester of getuigen) sloot. Op de terugweg van Wenen naar India ging hij naar Rome, waar hij onder meer met de Italiaanse dictator Benito Mussolini besprekingen voerde. In 1938 was Subhas Chandra Bose weer in India en werd opnieuw lid van het Congres. Kort daarna werd hij verkozen tot voorzitter van de Haripura Congress Session en richtte in oktober 1938 een nationaal planningscomité op voor de economische ontwikkeling van India. Sterker nog: zeer verrassend werd hij in januari 1939 door de Indiase afgevaardigden gekozen tot Voorzitter van het Congres! Hij won de verkiezingen van Dr. Pattabhi Sitaramayya, die werd gesteund door Mahatma Gandhi en de staf van het Congres (het Congress Working Committee). Mahatma Gandhi en ook Jawaharlal Nehru waren het echter niet eens met deze keus. Zij vonden Subhas Chandra Bose te radicaal en onbesuisd. De angst voor de Tweede Wereldoorlog doemde op. De pas gekozen Congresvoorzitter Subhas Chandra Bose stelde in een resolutie voor om de Britten zes maanden te geven om India over te dragen aan de Indiërs; anders zou er een opstand komen tegen de Britse overheersing. Mahatma Gandhi trok echter op de achtergrond aan de touwtjes van het Congres en had veel gezag als Bapuji (een soort vader des vaderlands). Congresvoorzitter Subhas Chandra Bose werd op allerlei manieren tegengewerkt en de staf van de Congrespartij boycotte hem. Subhas Chandra Bose zag zich dan ook gedwongen om ontslag te nemen als Congresvoorzitter (President). Hij wilde, zoals hij zei, geen ‘puppet President’ zijn. Zijn tegenkandidaat Sitaramayya werd daarna alnog Congresvoorzitter. Op 22 juni 1939 richtte Subhas Chandra Bose het All India Forward Bloc op, een factie binnen het Congres gericht op een directe en totale onafhankelijkheid van India en met een politiek links programma voor het ontwikkelen van het onafhankelijk geworden India.
Spectaculaire vlucht
In juli 1940 werd hij opnieuw gearresteerd vanwege een protest, dat hij aanvoerde. Hij kreeg nu huisarrest en werd onder strikte politiebewaking geplaast in zijn ouderlijk huis aan de toenmalige Elginroad in het centrum van Calcutta. Hij werd dag en nacht streng bewaakt. De Tweede Wereldoorlog woedde volop in Europa. Half januari 1941 ontsnapte Subhas Chandra Bose op spectaculaire wijze uit India. Een paar dagen voor zijn ontsnapping zonderde hij zich af zogenaamd om te mediteren. Onder dit voorwendsel vermeed hij zich dagelijks te moeten melden bij de Britse bewakers. Hij liet een baard groeien. Op de avond van zijn ontsnapping kleedde hij zich als een Pathaanse moslim-geleerde om te voorkomen dat hij herkend zou worden. Hij ontsnapte op 16 januari 1941 uit de woning in Calcutta in een auto bestuurd door zijn neef Sisir Kumar Bose. Na een vermomming als een Pashtun verzekeringsagent (Ziaudddin) bereikte hij Afghanistan. Vandaaruit begon hij op 26 januari 1941 een reis om Rusland te bereiken. Het lukte hem met hulp van de Duitse geheime dienst en hulpvaardige Indiërs Rusland te bereiken, terwijl door de Britten jacht op hem werd gemaakt. Vanuit Moskou reisde hij met het Italiaanse paspoort van een Italiaanse edelman “Graaf Orlando Mazzotta” naar Rome en vervolgens naar Duitsland. Begin april 1941 was hij in Berlijn, waar hij een ontmoeting had met de Duitse Minister Joachim von Ribbentrop en ambtenaren van het ministerie van Buitenlandse Zaken gelegen aan de Wilhelmstrasse in het centrum van Berlijn. Duitsland leek toen aan de winnende hand in de Tweede Wereldoorlog. Hij ontmoette ook Hitler, maar ze zouden het niet met elkaar eens zijn geworden over bepaalde kwesties. Subhas Chandra Bose was -zoals gezegd- tegen de Duitse aanval op Rusland. Maar (nazi)Duitsland stond wel zeer sympathiek tegenover de directe onafhankelijkheid van India. Dat zou immers leiden tot een aanzienlijke verzwakking van het Brise rijk. Subhas Chandra Bose richtte eerst het Sonderreferat Indien (Speciaal India Bureau) op en in november 1941 werd met Duitse fondsen een Free India Centre in Berlijn geopend. Ook werd een Free India Radio opgezet, waar hij elke avond uitzendingen verzorgde die in India waren te beluisteren.
Azad Hind Fauj
Het voorstel van Subhas Chandra Bose om een militair geleide landinvasie in India te starten vond gehoor bij de Duitse en Japanse leiders. Eind november 1941 werd het Free India Legion opgericht, vooral bestaande uit (Indiase) krijgsgevangenen die door veldmaarschalk Rommel in Afrika van het Britse leger waren overgenomen. Dit legioen bestond eind 1941 al uit 3.000 mannen en stond onder het bevel van Subhas Chandra Bose. Een klein deel van deze Indiase militairen was toen ook gelegerd in Nederland. Nadat de Japanners begin 1942 enkele overwinningen in Zuidoost-Azië hadden behaald, wilde Subhas Chandra Bose naar Zuidoost-Azië om India te veroveren met hulp van de Japanners. Hij identificeerde zich sterk met de vijanden van het Britse Rijk en wilde een heldhaftige strijd voeren. In februari 1943 ging hij aan boord van een Duitse onderzeeër en werd bij het eiland Madagaskar afgezet. Hij werd daarna overgeplaatst op een Japanse onderzeeër. In mei 1943 bereikte hij het Indonesische eiland Sumatra dat door Japan was bezet. Zijn vrouw en de 3.000 Indiase militairen had hij overigens achtergelaten in Duitsland.
Met Japanse steun werd Azad Hind Fauj (Indian National Army-afgekort INA) opgericht. Ook werd de ‘Voorlopige Regering van Vrij India’ met Subhas Chandra Bose aan het hoofd gevormd. Als hoofd van deze regering kon hij alvast de door Japan bezette Andaman- en Nicobareilanden die tot India behoorden, besturen. De Azad Hind Fauj bestond voornamelijk uit Indiase krijgsgevangenen die aanvankelijk in het Britse leger dienden en uit Indiase vrijwilligers woonachtig in Zuidoost-Azië (Maleisië, Singapore en Birma). Dit gebied was toen door Japan veroverd op de Britten. Subhas Chandra Bose werd opperbevelhebber en hulde zich in militair tenue hoewel hij geen militaire opleiding had. Hij gebruikte populaire Indiase slogans, zoals “Jai Hind” (leve India) en “Chalo Delhi” (opmars naar Delhi, de hoofdstad van India) en ook heroïsche slogans, zoals:
Tum mujhe apna khoon dedo. Ham tumko azadi de den ge. (Geef mij jouw bloed. Dan zal ik jou de Indiase onafhankelijkheid bezorgen).
Hij formeerde een inclusief leger; er was sprake van diversiteit naar religieuze achtergrond en regio. Naast hindoes waren moslims en sikhs alsook Zuid-Indiërs en Noord-Indiërs vertegenwoordigd in de Azad Hind Fauj. Bijzonder vernieuwend was dat hij een vrouwelijk regiment oprichtte in juli 1943. Het Jhansi ke Rani Regiment was een vrouwenregiment onder leiding van kapitein Lakshmi Swaminathan – beter bekend als Lakhsmi Senghal. Deze militiare eenheid was vernoemd naar Rani Lakshmi Bai, de beroemde Indiase Rani (koningin) van het Koninkrijk Jhansi. Onder haar leiding was strijd gevoerd tegen de Britse overheersing.
Het hoofdkantoor van de Azad Hind Fauj werd in januari 1944 van Singapore verplaatst naar de hoofdplaats Rangoon in Birma, dat dichterbij India ligt. Op 18 maart 1944 lukte het de Azad Hind Fauj samen met hulp van het Japanse leger India in het noordoosten binnen te dringen.
Op het Indiase vasteland in de plaats Moirang in de huidige staat Manipur werd voor het eerst een Indiase Tiranga (Indiase driekleurige vlag), gemodelleerd naar die van het (Indiase Nationale) Congres geheven. De steden Kohima en Imphal werden belegerd door divisies van het Japanse Leger en de Azad Hind Fauj. Deze zogenoemde Operatie U-GO mislukte echter. Het Britse leger behield beide steden (Kohima en Imphal) en ging over tot een tegenaanval. Het Japanse leger en de Azad Hind Fauj werden teruggedrongen tot Birma. Erger nog: door bombardementen sneuvelden bijna de helft van de Japanse en Azad Hind Fauj militairen. Subhas Chandra Bose werd met zijn gehavende leger over het Maleisische schiereiland gedreven. Toen de Britten na hun opmars Singapore weer veroverden, gaf de Azad Hind Fauj zich over. Subhas Chandra Bose werd overigens door de Japanse legerleiding beschouwd als militair ongeschoold; desondanks werd hij bevelhebber van Azad Hind Fauj.
Mythe
Subhas Chandra Bose koos ervoor om naar Mantsjoerije – het noordelijk deel van China dat door Japan was bezet- te ontsnappen met het doel zich in Rusland te vestigen. Hij meende dat Rusland anti-Brits was, want de Britten maakten jacht op hem. Op zijn vlucht in augustus 1945 richting Japan maakte zijn vliegtuig een tussenstop op het vliegveld van Saigon.
Vervolgens vloog hij met zijn piloot richting Japan, maar op 18 augustus 1945 verongelukte zijn vliegtuig boven Taipeh, de hoofdstad van Taiwan (toen Formosa geheten). Hij liep derdegraads brandwonden op toen zijn vliegtuig neerstortte. De oorzaak van het ongeluk is echter niet bekend. Werd het vliegtuig gebombardeerd? Hoewel algemeen wordt aangenomen dat hij na de vliegramp nog leefde, is daarover niet veel informatie te vinden. Subhas Chandra Bose werd volgens bepaalde bronnen gedood of stierf, maar zijn lijk is niet gevonden. Er ontstond daarna een mythe: hij zou nog zijn blijven leven en pas in 1964 zijn overleden. Veel Indiërs geloofden echter niet dat de crash had plaatsgevonden. En velen onder hen, vooral in Bengalen, geloofden dat Netaji Subhas Chandra Bose zou terugkeren om alsnog de onafhankelijkheid van India op te eisen.
In Suriname zei men: Subhas aloop hoi ge (Subhas is plotseling verdwenen). Ook werd beweerd dat hij was ondergedoken in Brazilië. Vermeldenswaard is dat tijdens de Tweede Wereldoorlog Subhas Chandra Bose populair was in Suriname door de berichten die doorsijpelden over hem. Ook de heldhaftige Duitsers (Girmans, den Duisrie) werden bewonderd. De bekende pandit Soekram Hindori die zich in propagandistische termen uitliet over Subhas Chandra Bose werd zelfs gevangengenomen en na verhoor weer vrijgelaten. Eveneens vermeldenswaard is dat op 29 november 1942 Subhas Chandra Bose met Emilie Schenkl in Oostenrijk een dochter kreeg. Er vond later een hereniging plaats van de familie Bose met de weduwe Schenkl. Hun dochter koos later als naam Anita Bose Pfaff. Zij werd een Duits econoom en lid van het Duitse parlement.
Subhas Chandra Bose heeft de dramatische episode voorafgaand aan de Indiase onafhankelijkheid niet meegemaakt. Het bloedbad tussen hindoes en moslims en de splitsing van India in India en Pakistan alsook de moord op Mahatma Gandhi zijn hem bespaard gebleven.
Netaji Bhavan
Deze militante leider Subhas Chandra Bose is slechts 48 jaar geworden, maar heeft veel documenten achtergelaten. Naast zijn eigen boeken en de brieven die zijn gepubliceerd, heeft met name zijn achterneef dr. Sisir Kumar Bose veel over Subhas Chandra Bose gepubliceerd. In Calcutta/Kolkata bestaat het Netaji Research Bureau. Dit onderzoeksbureau en documentatiecentrum is gevestigd in het Netaji Bhavan. Dit grote huis aan de Lala Lajpat Sarani -vroeger de Elginroad- in het centrum van Kolkata is het ouderlijk huis van Subhas Chandra Bose. Het is tevens een museum gewijd aan het leven van Netaji Subhas Chandra Bose. Dit huis werd gebouwd door zijn vader in 1909. Er staat een marmeren plaquette met de naam van JN Bose (Janakinath) Bose. Ik heb in januari 2015 na de Bharatiya Pravasi Divas (de Indiase diaspora conferentie) die gehouden werd in Ahmedabad in de westelijke staat Gujarat het Netaji Bhavan in Kolkata bezocht. Ik heb onder meer de vluchtauto gezien, zijn winterjas en militaire uniformen. Ik heb daar negen boeken gekocht tegen een schappelijke prijs. Daarnaast heb ik ook een fotoboek met honderden zwart-wit foto’s alsook enkele Cd’s over zijn levensverhaal aangeschaft. Het was een indrukwekkend bezoek; ook in het licht van de ingelijste poster van Subhas Chandra Bose die in de voorkamer van ons ouderlijk huis prijkte. Als jongeman aanschouwde ik vaak deze mythische held en kwam in 2015 pas het echte verhaal te weten.
In India is de herinnering aan hem springlevend gebleven. In verschillende steden staan er standbeelden van hem. Tevens wordt jaarlijks op 23 januari zijn geboortedag gevierd. Deze viering staat bekend als Netaji Subhas Chandra Bose Jayanti afgekort Netaji Jayanti en wordt ook aangeduid als Deshprem Divas (viering van vaderlandsliefde). Deze dag is een officiële feestdag in de staten West-Bengalen, Jharkhand, Tripura en Assam. De regering van India brengt op deze dag ook jaarlijks hulde aan Netaji. Dit jaar is door Premier Narendra Modi aangekondigd dat de festiviteiten van de jaarlijkse viering van de Indiase Dag van de Republiek op 26 januari al zullen starten op 23 januari. Deze dag zal worden aangeduid als de Parkaram dag: dag als een eerbetoon aan Subhas Chandra Bose.
Geen familie
Er zijn drie internationaal zeer bekende personen die de achternaam Bose hebben, maar ten onrechte als familie van Subhas Chandra Bose worden beschouwd. Soms denkt men dat het zijn broers zijn. Allereerst Satyendra Nath Bose die een briljante wetenschapper was. Deze Indiase natuurkundige werd bekend door zijn onderzoek op het gebied van de kwantummechanica begin jaren twintig van de vorige eeuw. Hij legde de basis legde van de Bose-Einsteinstatistiek en de theorie van de Bose-Einsteincondensaat. Satyendra Nath Bose werd geboren te Calcutta op 1 januari 1894 en overleed op 4 februari 1974. Zijn vader Surendranath Bose was bediende in het technologie departement van de East India Railway. Het is dan ook vermeldenswaard dat een van de beste wetenschappers die India heeft voortgebracht, namelijk Satyendra Nath Bose geen ‘hoge afkomst’ had, zoals velen denken. Hij was ook niet lichtgekleurd, maar een donkergekleurde man. Hij is de ontdekker en naamgever van een klein deeltje van een atoom, de naar hem vernoemde boson.
De tweede persoon is Jagdish Chandra Bose geboren in India (Bikrampur) op 30 november 1858 en overleden op 23 november 1937. Hij was een Indiase wetenschapper en science-fictionauteur en heeft zich onderscheiden in wiskunde, biologie, biofysica, fysica en archeologie. Jagdish Chandra Bose is een van de pioniers van bestudering van de gevoeligheid van planten. Hij is ook de uitvinder van de crescograaf, een toestel om de groei van planten te meten.
De derde persoon is Amar Gopal Bose geboren op 2 november 1929 en overleden op 12 juli 2013. Hij was geboren in de Verenigde Staten. Zijn vader was van Indiase afkomst en zijn moeder was van Frans-Duitse afkomst. Hij was een Amerikaanse entrepreneur en academicus. Als elektrotechnisch ingenieur en geluidstechnicus was hij ook meer dan 45 jaar professor aan het bekende Massachusetts Institute of Technology. Hij was de oprichter en voorzitter van de Bose Corporation. De Bose sound system staat bekend om de superieure kwaliteit.
Foto’s: Waldo Koendjbiharie (foto Gharietje Choenni) en Netaji Research Bureau, Kolkata (India)
Er zijn verschillende films over Subhas Chandra Bose, zoals de prachtige film van regisseur Shyam Benegal uit 2004. Bekijk de video op youtube https://youtu.be/WczVepo7fKw
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, NIEUWS, Suriname
In memoriam: Brij Lal, de leidende Girmitya-historicus van zijn tijd – Ruben Gowricharn
Vandaag, 25 december 2021, bereikte mij het bericht dat Brij Lal in zijn woonplaats in Brisbane (Australië) is overleden. Brij was de leidende historicus van zijn generatie op het terrein van de immigratie van Brits-Indische contractarbeiders. Voor deze contractarbeiders gebruikte hij bij voorkeur het Bhojpuri woord Girmitya. Hij beschreef zichzelf ook trots als een kleinzoon van deze Girmitya’s. Op Wikipedia staat dat hij in 1952 is geboren. In Surinaamse kring is Brij Lal weinig bekend, hoewel hij enkele keren Suriname en Nederland heeft bezocht. Wie was Brij Lal? Hoe was hij? En wat was zijn betekenis voor Surinaamse en Nederlandse Hindostanen?
Bij Lal was geboren en getogen in het plaatsje Labasa op het eiland Vanua Levu (Fiji). Hij studeerde Engelse literatuur en geschiedenis aan de University of South Pacific, University of British Columbia en National University of Australia. Aan deze laatste universiteit was hij lange tijd als hoogleraar verbonden.
Brij heeft zowel een politieke als een academische loopbaan gekend die gedurende enige tijd parallel liepen. Tijdens de politieke loopbaan streed hij vooral voor de gelijke rechten van de Girmitya’s (de contractarbeiders en hun nazaten) op Fiji. Dat land onderscheidt zich van andere Girmitya-landen doordat de grond behoort aan de oorspronkelijke bewoners waardoor immigranten alleen grond konden huren. De oorspronkelijke Fijianen controleren ook de staatsmacht en het leger. Die blokkering van de toegang tot de grond en controle van de overheidssector heeft geresulteerd in langdurige etnische spanningen en vanaf de jaren 1980 tot verschillende staatsgrepen door de oorspronkelijke Fijianen. Brij was betrokken bij de strijd voor democratisering van Fiji en gelijke rechten voor de Girmitya’s. In 2009 werd hij gearresteerd en tot persona non grata verklaard. Hij vestigde zich met zijn vrouw Padma en twee kinderen in Brisbane, Australië. Die verbanning is hij nooit te boven gekomen.
Brij Lals academische loopbaan was zeer verscheiden. Opvallend was zijn betrokkenheid bij universiteiten in de Pacific Ocean. Hij was ook redacteur van verschillende tijdschriften die zich vooral richten op de Pacific. Maar niet minder belangrijk is zijn stimulerende invloed geweest op een jongere generatie Girmitya-onderzoekers. Ik kan me herinneren dat hij op een conferentie op Trinidad werd uitgenodigd om een paar woorden tot de aanwezigen te richten. Hij stond aarzelend op en begon te vertellen hoe lang het duurde om van van Australië naar Trinidad te vliegen. Dat deed hem beseffen hoe lang en vermoeiend de reis van de Girmitya’s van Calcutta naar het Caraïbisch gebied per zeilschip moet zijn geweest. En toen hij uit het vliegtuig stapte zag hij ‘onbekende mensen die zijn mousies en kaka’s zouden kunnen zijn’. Tijdens deze bezoeken aan gemeenschappen in de Girmitya-diaspora, zo vertelde hij, werd hij zich ervan bewust dat wij een soort familie vormden.
Ik begreep die opmerking beter toen ik hem sprak op een conferentie die ik in 2017 in Den Haag had georganiseerd. Hij vertelde dat hij de Indiase diaspora conferenties de leukste conferenties vond omdat die direct of indirect over jezelf en je naasten gaan. Dat gevoel had ik ook. Brij had het vermogen om beleving en ervaring in concepten om te zetten en die op een zeer aansprekende manier te verwoorden. Door zijn onvermoeibare persoonlijke inzet in woord en geschrift heeft hij ook helpen bouwen aan de Girmitya diaspora en om die ‘zichtbaar’ te maken.
Brij hield van grapjes. Een van zijn favoriete vertellingen begon met de vraag ‘Waarom ging de zon in het Britse rijk nooit ten onder?’ Zijn antwoord: ‘Omdat God de Engelsen in het donker niet vertrouwde’. Maar hij was ook scherp in zijn stellingnames. Hij was absoluut niet ontvankelijk voor kastenverschillen, de heerschappij van de Hindutva (een wereldwijde Hindoe-nationalistische beweging waarvan de regering Modi de politieke uitdrukking is), de marginalisering van Moslims, de ongelijke behandeling en denigrerende portrettering van vrouwen. Over de positie van vrouwen tijdens de contractarbeiders schreef hij enkele prachtige en lezenswaardig essays met mooie titels als Veil of dishonour: Sexual jealousy and suicide on Fiji plantations en Kunti’s cry: Indentured women on Fiji’s plantations (beide opgenomen in zijn boek Chalo Jahaji, On a journey through Indenture in Fiji, 2000).
Brij Lals oeuvre is zeer omvangrijk, hoewel hij vooral over de Girmitya schreef. Zijn wetenschappelijk werk had enkele bijzondere kenmerken. Ik noem er drie:
- Hij was één van de eerste historici die in zijn proefschrift (1981) statistieken gebruikte om details van de individuele Girmitya’s in beeld te brengen, met name de aantallen, kasteafkomst, geslacht, woonplaats, taalgebied en dergelijke. Dat was uniek voor zijn generatie die weliswaar cijfers niet schuwde, maar zelden een diepe duik nam in de archieven om cijfers te verzamelen. Dat voorbeeld is helaas door Girmitya-auteurs niet nagevolgd, behalve in de constructie van databases.
- In latere geschriften verliet Brij de cijfermatige benadering van geschiedschrijving. Hij meende dat de cijfermatige benadering te veel ‘van boven’ naar de mensen keek en bepleitte daarom de uitingen van de mensen zelf – het gebruik van vertellingen, literatuur en dergelijke – te gebruiken om hun leven in beeld te brengen. Dat uitgangspunt heeft geresulteerd in een groot aantal literair geschreven essays over verschillende aspecten van het Girmitya-bestaan op de plantages waarvan enkele zijn verzameld in zijn boek Chalo Jahaji.
- Een bijzondere prestatie was de redactie van een monumentaal boekwerk Encyclopedia of the Indian Diaspora (2006), samen met Peter Reeves en Rajesh Rai. De productie van dit rijk geïllustreerd werk moet een gigantische klus zijn geweest. Het bevat een haast volledig overzicht van de complexe geschiedenis van de verschillende Indiase diaspora’s naar landen in Azië, Afrika, Oceanië, het Caraïbisch gebied, en Westerse landen. Met name de stukken over de Girmitya diaspora laten zien hoe verschillend deze geschiedenis is geweest, zowel qua kenmerken van de emigranten als qua later verworven posities in de verschillende landen.
Begin dit jaar vertelde Brij mij minder te willen reizen omdat het hem steeds meer moeite kostte. Wij hadden juist vorig en dit jaar vaak contact omdat ik een hoofdstuk had geschreven in z’n laatste boek en hij een hoofdstuk had in één van mijn laatste werken. Ik had niet kunnen vermoeden dat hij ons zo vlug zou komen te ontvallen. Brij zal ons bijblijven als een icoon van de Girmitya diaspora, een eloquente spreker, een scherpzinnig denker, een productief schrijver, een moedige strijder en een warm mens. Hij was onmisbaar, zijn verscheiden zal lange tijd voelbaar blijven.
Foto’s: Stichting Diaspora Leerstoel Lalla Rookh
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
In memoriam: Brij Lal, the leading Girmitya historian of his time – Ruben Gowricharn
Today, 25 December 2021, I received the message that Brij Lal has passed away at his residence in Brisbane, Australia. Brij was the leading historian of his generation in the field of British-Indian indentured labourers. For these workers he preferred to use the Bhojpuri word Girmitya’s, that referred to labourers under contract. He proudly described himself as a grandson of Girmityas. Wikipedia mentions 1952 as his birth year. In Surinamese circles Brij Lal is hardly known, although he has visited Suriname and the Netherlands a few times. Who was Brij Lal? What kind of person was he? And what was his significance for Surinamese and Dutch Hindustani’s?
Brij Lal was born and raised in Labasa on the island of Vanua Levu (Fiji). He studied English literature and history at the University of South Pacific, the University of British Columbia and the National University of Australia. Until his retirement he was professor of history at this last mentioned university.
Brij Lal had both a political and an academic career that ran parallel for some time. His political career was dominated by his fight for equal rights of the Girmityas (the indentured labourers and their descendants) in Fiji. The situation there differs from other Girmitya societies in that the land belongs to the native Fijians. Thus, immigrants could only rent land. The native Fijians also control the state and specifically the army. This blocking of access to land and control of the public sector has resulted in long-standing ethnic tensions and, from the 1980s onwards, in several coups d’états by the native Fijians. Brij was involved in the struggle for democratisation of Fiji and equal rights for the Girmityas. In 2009, he was arrested and declared persona non grata. He then settled with his wife Padma and two children in Brisbane, Australia. He has never recovered from this exile.
Brij Lal’s academic career was diverse. His involvement with universities in the Pacific Ocean was notable. He was also editor of various journals that mainly focused on the Pacific region. But no less important has been his stimulating influence on a younger generation of Girmitya researchers. I recall that at a conference in Trinidad he was invited to address the audience briefly. He hesitantly stood up and began to outline how long it took to fly from Australia to Trinidad. This made him realise how long and tiring the journey of the Girmityas from Calcutta to the Caribbean by sailing ship must have been. And when he stepped off the plane, he saw ‘unknown people who could be his mousies and kaka’s‘ (aunts and uncles). During these visits to communities in the Girmitya diaspora, he became aware that we were like a family, so he said.
I understood that remark better during a chitchat at a conference I organised in The Hague in 2017. He told me that he liked the Indian Diaspora conferences the best because they are directly or indirectly about yourself and your loved ones. I shared that feeling. Brij had the ability to transform perception and experience into concepts and to express them in a very appealing way. Through his tireless personal commitment in speech and writing, he also helped build the Girmitya diaspora and make it ‘visible’.
Brij loved jokes. One of his favourite stories began with the question ‘Why did the sun never set on the British Empire?’ His answer: ‘Because God did not trust the English in the dark’. But he was also sharp in his statements. He was absolutely impervious to caste differences, the rule of the Hindutva (a global Hindu nationalist movement of which the Modi government is a political expression), the marginalisation of Muslims, the unequal treatment and derogatory portrayal of women. On the position of women under indentured labour, he wrote some beautiful and worth reading essays with great titles like Veil of dishonour: Sexual jealousy and suicide on Fiji plantations and Kunti’s cry: Indentured women on Fiji’s plantations (both included in his book Chalo Jahaji, On a journey through Indenture in Fiji, 2000).
Brij Lal’s oeuvre is extensive, although he wrote mainly about the Girmitya experience. His scholarly work had some special features. I will mention three of them:
- He was one of the first historians to use statistics in his PhD thesis (1981) to depict details of the individual Girmityas, especially numbers, caste origin, gender, place of residence, language area, district of recruitment, place of registration and so on. This was unique for his generation, which, while not shy of numbers, rarely took a deep dive into archives to collect figures. Unfortunately, this example has not been followed by Girmitya authors, except in the construction of databases.
- In later writings, Brij abandoned the numerical and archival approach to historiography. He believed that the numerical approach and the reliance on archives looked too much at people ‘from above’ and therefore advocated the use of expressions of the people themselves – their narratives, literature and the like – to depict their lives. That starting point resulted in a large number of literary essays on various aspects of Girmitya life on the plantations, some of which are collected in his book Chalo Jahaji.
- A special achievement was the editing of a monumental Encyclopedia of the Indian Diaspora (2006), together with Peter Reeves and Rajesh Rai. The production of this richly illustrated work must have been a huge task. It contains an almost complete overview of the complex history of the various Indian diasporas to countries in Asia, Africa, Oceania, the Caribbean and Western countries. In particular, the sections on the Girmitya diaspora show how different this history has been in terms of the characteristics of the emigrants as well as in terms of the positions later acquired in the various countries of settlement.
At the beginning of this year, Brij told me he wanted to travel less because it was becoming increasingly difficult for him. We had frequent contact just last year and this year because I had written a chapter in his latest book and he had a chapter in one of my latest works. I could not have imagined that he would be gone so soon. Brij will be remembered as an icon of the Girmitya diaspora, an eloquent speaker, an astute thinker, a prolific writer, a courageous fighter and a warm person. He was indispensable, his demise will be felt for a long time.
Photos: courtesy Foundation Diaspora Chair Lalla Rookh
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
Sociale dynamiek binnen de Hindostaanse gemeenschap – Chan Choenni
Inleiding
Een van de opvallende kenmerken binnen de Hindostaanse gemeenschap is de dynamiek met betrekking tot het ontstaan en al dan niet voortbestaan van sociale verschillen. Voorafgaand aan de migratie vanuit India naar Suriname waren er sociale verschillen tussen de contractarbeiders. Deze verschillen waren gebaseerd op kenmerken zoals kaste-achtergrond, religieuze achtergrond, beroep, regionale herkomst en huidskleur. In India waren deze verschillen relevant. Tijdens het verblijf in de zogeheten depots (opvangcentra) en de overtocht naar Suriname alsook tijdens de contracttijd (1873-1920) werd het belang en de betekenis van deze sociale verschillen ondergraven. Nieuwe banden werden gesmeed tussen depotgenoten (dipu bhai en dipu bahin) en scheepsgenoten (jaháji bhai en jaháji bahin) en in Suriname tussen dorpsgenoten (gánv ké nátá). Deze banden overstegen meestal de kaste-achtergrond, religieuze achtergrond (hindoe en moslim) alsook de regionale (Indiase) verschillen. De aantallen per scheepstransport waren immers relatief klein en men moest lief en leed met elkaar delen. Allen werden Kantraki en Kalkatiyá tijdens de contracttijd, omdat zij gebonden waren aan een contract en waren vertrokken uit de havenstad Calcutta. Deze nieuwe identiteit werd belangrijker dan de vroegere verschillen. Gelukkig duurde het harde bestaan in de contractperiode slechts vijf jaar. Na vijf jaar was men vrij en kon een eigen leven inrichten. Een derde koos vrijwillig voor een hercontract en ontving een premie van honderd gulden; zij hadden dus een contract van tien jaar. Van de ruim 34.000 Hindostaanse contractarbeiders is meer dan een kwart voorgoed teruggekeerd naar India. Bij de terugkeerders werden ten onrechte ook de in Suriname geboren kinderen die werden meegenomen opgeteld. Hun aantal moet worden afgetrokken van de ruim 12.000 terugkeerders. Onder de terugkeerders waren er personen die spijt kregen van deze stap. Onder hen waren er velen die het lukte om weer terug te gaan naar Suriname. Overigens hebben terugkeerders ook kinderen -vaak baby’s- achtergelaten voor hun familie in Suriname. Deze kinderen zijn stamouders worden van Hindostaanse families. Bij de 25.500 die zich vestigden in Suriname moeten 3.000 Hindostanen die zich tussen 1869-1920 uit het Caribisch gebied naar Suriname migreerden worden opgeteld.
Opmerkelijk is dat een groep van ongeveer 28.500 Hindostanen zich in ruim honderd jaar heeft vertienvoudigd tot een ruim 300.000 tellende Hindostaanse gemeenschap. Er wonen ongeveer 175.000 Hindostanen in Nederland, 150.000 in Suriname en enkele duizenden onder meer op de Antillen, in de Verenigde Staten en in België. Deze Hindostanen zijn dus nakomelingen van een relatief kleine groep Hindostanen. Bij de enorme bevolkingsgroei moeten wij ook in ogenschouw nemen dat de vrouwen een minderheid (van een derde) vormden onder de contractarbeiders. Er zijn overigens verhoudingsgewijs minder vrouwen naar India teruggekeerd dan mannen. De Hindostaanse vrouwen die zich vestigden in Suriname en vooral hun (klein)dochters hebben veel kinderen gekregen. Door de beschikbaarheid van gezond voedsel en goede gezondheidszorg voor Hindostanen was er een relatief lage kindersterfte.
Vestigingsplaatsen voor Hindostanen
Nadat de Hindostaanse contractarbeiders hun contractperiode van vijf of tien jaar hadden uitgediend, besloten de meesten zich permanent te vestigen in Suriname. De Surinaamse overheid had besloten om Hindostanen in te schakelen in de zogeheten kleinlandbouw. Zij konden een belangrijke bijdrage leveren aan de voedselvoorziening; vooral ten behoeve van de bevolking in Paramaribo. Na 1895 werden voor hen zogeheten (gouvernements) vestigingsplaatsen ingericht. Verschillende plantages en ‘buitens’ (Boiti’s) werden gekocht van particulieren en ‘op lozing gebracht’. Er werden wegen aangelegd en het land werd in landerijen/percelen verdeeld. Overigens waren plaatsen als Domburg al na de afschaffing van de slavernij aangekocht en ingericht als vestigingsplaats om vrijverklaarde slaafgemaakten te huisvesten. De uitgediende Hindostaanse contractarbeiders kregen op de vestigingsplaatsen 1,5 tot 2,5 hectare in bezit (domeingrond) met vrijstelling van grondhuur voor de eerste zes jaar. Enkele vestigingsplaatsen die werden ingericht voor Hindostanen waren bijvoorbeeld Paradise in het district Nickerie in 1998 (286 hectare), Laarwijk (Lálwiki) in het district Beneden Para in 1901 (238 hectare), Meerzorg (Hansu) in het district Commewijne in 1915 (1.238 hectare) en Groningen in het district Saramacca in 1914 (164 hectare). Eén van de grootste vestigingsplaatsen was de zogeheten Saramaccapolder (Kandál) nu gelegen in het district Wanica dat werd ingericht in 1906 (2.160 hectare).
Gouverneur T. Van Asch van Wijk heeft zich sterk gemaakt voor de totstandkoming van de zogeheten Saramaccapolder. Hij heeft 3 miljoen gulden losgekregen van de Nederlandse regering. Deze gouverneur heeft grote verdiensten gehad voor Suriname en is de enige gouverneur die een borstbeeld heeft in Suriname. In de Saramaccapolder werden zogeheten waterwegen / kanalen (de zogeheten Leidingen) aangelegd aan weerszijden van het Saramaccakanaal en deze werden genummerd, bijvoorbeeld Leiding 10, Leiding 10A, Leiding 11 enzovoorts. Vervolgens vestigden zich daar Hindostaanse kleinlandbouwers. Na verloop van tijd verlieten velen de vestigingsplaatsen en vestigden zich in de nieuwe gebieden die werden verkaveld en later op landerijen van landbouwprojecten die werden opgezet, zoals Lelydorp, Santo Boma en Jarikaba. Veel Hindostanen hadden overigens zelf landerijen (de zogeheten wilde gronden) verworven die zij zelf hebben ontgonnen; dat werden eigendomsgronden. Anderen hebben landerijen gekocht van de opgedoekte plantages en van Afro-Surinamers die zich steeds meer vestigden in Paramaribo.
Nieuwe sociale verschillen
Door de grote bevolkingsgroei en ook toename van het percentage vrouwen in de jaren dertig begonnen binnen de Hindostaanse groep bepaalde kenmerken, zoals kaste-achtergrond, inkomen, religie en huidskleur een belangrijke rol te spelen. Men had nu meer keuze bij het vinden van een partner en sociale verschillen werden relevant. Sterker nog: na de Tweede Wereldoorlog toen de vestiging van Hindostanen in Paramaribo een vlucht nam, begon gaandeweg het verschil tussen Paramaribo en de zogeheten districten (‘het platteland’) eveneens een rol te spelen in de onderlinge verhoudingen. Veel Hindostanen uit Paramaribo en vooral degenen die werden geboren in Paramaribo, begonnen zich meerderwaardig te voelen tegenover de Hindostanen die in de districten woonden. De laatsten werden soms denigrerend ‘Boiti-koelies’ genoemd door de Sahariyá’s of Saharwálá’s, namelijk de Hindostanen van Paramaribo. Velen waren verwesterd en ‘gecreoliseerd’; sommigen waren Christen (geworden). Een deel beheerste het Sarnami niet of nauwelijks, maar dat werd toen niet als een gemis ervaren. Ook het bereikte opleidingsniveau, een hoger inkomen en de levensstijl begonnen steeds meer een rol te spelen in de onderlinge verhoudingen. Er vond ook elitevorming plaats. Maar binnen families bleef variatie bestaan; vaak was er een rijke en een arme tak binnen de grote families. Binnen grote gezinnen kwamen verschillen voor in opleidingsniveau; de ene broer werd bijvoorbeeld academicus en andere broer ontbeerde een hogere opleiding.
Er was tussen 1950-1980 sprake van vorming van sociale klassen binnen de Hindostaanse gemeenschap. Opvallend was echter dat de instroom in de middenklasse en hogere klasse niet was geblokkeerd. Door het verwerven een hoog inkomen en/of een hogere opleiding was sociale stijging binnen de Hindostaanse gemeenschap in een tijdsbestek van één of twee generaties mogelijk. Bovendien was er ook sprake van sociale daling; sommige rijke families raakten verarmd door faillissementen. Door onderlinge huwelijken binnen de Hindostaanse gemeenschap werden ook verschillen overbrugd. Kortom: de sociale dynamiek binnen de Hindostaanse gemeenschap voorkwam de bestendiging van sociale verschillen. Overigens: de Hindostanen in het westelijk gelegen district Nickerie die sterk waren beïnvloed door het nabijgelegen buurland Guyana werden als een aparte categorie beschouwd en onderlinge sociale verschillen waren daar niet groot.
Afkalving
De massale emigratie van Hindostanen naar Nederland en ontwikkelingen na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 zorgden voor een verdere afkalving van de ontstane sociale verschillen. Enerzijds kwamen voor de Hindostanen behorend tot de lagere klasse en van de districten nu meer ruimte en kansen in Suriname. Velen kochten de huizen en landerijen voor een spotprijs van degenen die Suriname verlieten. Anderen ‘pasten’ op deze bezittingen of kregen deze gratis. Dit leidde tot verhoging van inkomens en vergroting van hun bezit. Ook geldzendingen en goederen van familie uit Nederland droegen bij aan hun vooruitgang. Het opleidingsniveau steeg en sociale verschillen wat betreft opleidingsniveaus, inkomen en verschil tussen stad en districten werden minder relevant.
Anderzijds werden ook de onderlinge sociale verschillen tussen Hindostanen in Nederland minder relevant. Hindostanen van Paramaribo, de districten en ook van Nickerie kwamen bij elkaar in een stadswijk of dorp te wonen. Door de (onderwijs)mogelijkheden in Nederland was de sociale mobiliteit binnen de Hindostaanse groep heel hoog. Vooral de kinderen die in Nederland werden geboren pakten de kansen. Kinderen van Hindostaanse ouders die laaggeschoold waren, werden academici. Onderzoek van P. Liem uit 2000 toonde aan dat de zogeheten intergenerationele mobiliteit onder Hindostanen hoger was dan onder Creolen (zie: P. Liem (2000), Stapvoets voorwaarts; maatschappelijke status van Surinamers in Nederland). Kinderen van bijvoorbeeld Creoolse moeders die onderwijzeres waren, bereikten een mavoniveau, terwijl kinderen van Hindostaanse moeders met slechts de lagere school een hoog opleidingsniveau behaalden. Er werd beweerd in de eenentwintigste eeuw dat elke Hindostaanse familie een of meerdere academici telde. Al met al werden de ontstane sociale verschillen uit Suriname in Nederland minder relevant. Ook het verschil in huidskleur werd minder belangrijk, ook omdat een deel van de Hindostanen met Witten trouwde en gemengde kinderen kreeg. Bovendien werd binnen de tweede en derde generatie Hindostanen andere kenmerken, zoals communicatievaardigheden en persoonlijkheid veel belangrijker bij de partnerkeuze. Kortom: de sociale verschillen binnen de Hindostaanse gemeenschap kalfden af in de eenentwintigste eeuw zowel in Nederland als in Suriname.
Boiti
Ik zal nu dieper ingaan op één verschil in Suriname dat ontstond en na verloop van tijd vooral door externe omstandigheden weer teniet werd gedaan. Het betreft het toenmalige verschil tussen Sahar en Boiti. De grootste vestigingsplaats voor Hindostanen was het Pad van Wanica/Parapassi die liefst 3.668 hectare groot was. Pad van Wanica werd ingericht in 1904. Veel Hindostanen vestigden zich aan de zijwegen die aan weerszijden van het Pad van Wanica liggen. Deze kregen in de volksmond vaak de naam Boiti. Deze zijwegen werden doorgetrokken en werden door de tijd heen kilometerslange zijstraten. De Hindostaanse bewoners deden aan landbouw en vaak tevens aan veeteelt. Het woord Boiti (in het Sranantongo) is als leenwoord in het Sarnámi ingeburgerd en zeer waarschijnlijk een verbastering van de Nederlandse term ‘buiten’ (buitenplaats, landgoed). Daarmee werd een gebied dat buiten de stad Paramaribo (Sahar) lag, aangeduid. Het woord Boiti heeft eigenlijk een specifiek geografische betekenis gekregen: het heeft betrekking op een vroeger agrarisch ingericht gebied in het huidige district Wanica, gelegen tussen de hoofdstad Paramaribo en Lelydorp (zie: Brish Mahabier 2018 op www.Caribisch blog).
In 1905 werd het eerste deel van de zogeheten Lawaspoorweg aangelegd. Deze in 1960 opgeheven oude spoorlijn verbond het centrum van Paramaribo met Lelydorp. De spoorlijn eindigde richting Zuidoosten van Suriname in Dam; dat was 137 kilometer verwijderd van Paramaribo. Deze spoorlijn werd aangelegd omdat er toen heel grote verwachtingen waren over de goudvoorraad en de goudexploitatie in het Lawagebied, gelegen ten Zuidoosten van Suriname. Er heerste destijds een goudkoorts in Suriname. Hoewel er relatief veel goud is gewonnen, werden de hoge verwachtingen niet waargemaakt. Maar door deze spoorlijn werd het omliggende gebied ontsloten. De plaats Kofidjompo werd omgedoopt in Lelydorp, naar Ir. C. Lely, die tussen 1902-1905 Gouverneur was van Suriname. Hij heeft het eerste gedeelte van de spoorlijn laten aanleggen.
Hij heeft overigens Hindostaanse contractarbeiders die werkloos werden op de cacaoplantages ingeschakeld bij de aanleg van de spoorlijn. Zij hebben het Tout luit faut kanaal gegraven, dat nodig was voor de afwatering van het Pad van Wanica waarlangs de spoorlijn werd aangelegd. De schrijver en voormalig contractarbeider Munshi Rahman vond dat uit dank daarvoor de naam van gouverneur Lely met ‘vergulde letters’ moest worden geschreven. Veel cacaoplantages gingen toentertijd failliet als gevolg van de heersende krullotenziekte. Rahman Khan was sardár (opzichter) op een cacaoplantage. De verbinding met Paramaribo werd onderhouden door de trein die vanuit het district Para naar Paramaribo vertrok en vice versa. Langs het eerste deel van de spoorlijn lag het Pad van Wanica, de hoofdweg naar Lelydorp. Deze weg werd in de volksmond Párápási genoemd en werd later het omgedoopt tot Indira Gandhiweg.
Vroeger hadden rijke Surinamers, en in het bijzonder van Joodse afkomst, wonende in Paramaribo een zogeheten buitenplaats; afgekort als buiten. Deze buitenplaatsen waren meestal gelegen aan weerszijden aan het Pad van Wanica. Toen waren er smalle zandwegen haaks gelegen aan dit Pad van Wanica. De term buiten komt bijvoorbeeld nog voor in de naam Pontbuiten -nu de zuidelijke wijk Paramaribo. Zo had bijvoorbeeld de rijke Joodse plantersfamilie De la Parra een aantal ‘buiten’s. De buiten Vredeslustweg werd bijvoorbeeld Laparra Boiti genoemd. De verder gelegen Abigaelslustweg ook bekend als Basawboiti was ook een ‘buiten’ en werd genoemd naar een dochter uit deze familie genaamd Abigael. De term Lust werd ook gebruikt voor een buitenplaats, zoals Hanna’s lust oftewel het lustoord van Hanna. Soms werd alleen de naam van een echtgenote of dochter gebruikt, zoals Helena Christina, onder Hindostanen ook bekend als Linakastina.
De smalle paden werden later verbrede zandwegen. Op de landerijen/percelen gelegen aan deze zandwegen die zich aan weerszijden het Pad van Wanica bevonden, vestigden zich vooral Hindostanen. Gemakshalve noemen wij de wegen oostelijk gelegen van het Pad van Wanica de oostelijke Boiti’s en de westelijke gelegen wegen de westelijke Boiti’s. Er was in deze Boiti’s toen geen sprake van een centraal gelegen plein of andere centrale plek vanwege de lintbebouwing. Toch was er een collectief gevoel en gaandeweg sprake van een lokale gemeenschap. Men vroeg vroeger vaak aan Hindostanen die in dit gebied woonden: van welke Boiti ben je (tu kon Boiti ké baté)? Sterker nog: de term Boiti werd zelfs dikwijls een Sarnámi benaming voor het platteland en fungeerde als tegenhanger van Sahar. Er werd onderscheid gemaakt tussen Saharwálá (Hindostanen van de stad) en Boitiwálá (plattelands Hindostanen). De termen parnási (voor plantage) en polder bleven naast de term Boiti bestaan. Vanaf de jaren zeventig hebben deze Boiti’s een zodanige transformatie ondergaan in velerlei opzicht dat de Boiti onder meer als landbouwgebied en primair verblijfsplaats van Hindostanen eigenlijk niet meer bestaat in de eenentwintigste eeuw. Bijna al deze wegen werden geasfalteerd. Mede hierdoor ondergingen deze Boiti’s een zodanige transformatie dat de Boiti’s in de oude betekenis van de twintigste eeuw niet meer bestaan: ab Boiti na hai (Boiti bestaat niet meer).
Vier perioden
Deze veranderingen kunnen worden ingedeeld in vier fasen van transformatie aan de hand van drie factoren, die in grote mate door de tijd heen het lot van de Boiti’s hebben bepaald. Het betreft de wijze van verwerving van de bestaansmiddelen, verandering van de bevolkingssamenstelling en van het landschap, met name de infrastructuur, die de karakteristiek van de Boiti’s bepaalden. De drie factoren hebben niet in evenredige mate in elke periode een rol gespeeld in het transformatieproces. Het gaat slechts om een schets van de veranderingen door de tijd heen. De vier perioden zijn: de periode van bloei, de periode van desintegratie, de periode van overgang en de periode van teloorgang.
1. Bloeitijd 1930-1960
In deze periode hadden zich al kleine lokale Hindostaanse gemeenschappen gevormd in deze Boiti’s. Er was toen sprake van een grote bevolkingsgroei onder Hindostanen. Velen leefden nog in het zogeheten jointfamilieverband. De getrouwde zonen woonden met hun echtgenoten en kinderen bij hun ouders. In veel gevallen woonden ook nog de in leven zijnde grootouders op de landerij; soms in aparte huisjes. Vermeldenswaard is dat in de Boiti’s de Hindostanen toen grotendeels zelfvoorzienend waren. De levensomstandigheden waren zwaar in de zin dat men hard werkte om de eindjes aan elkaar te knopen. Men spaarde ijverig; onder meer om later een betere woning te bouwen. Vaak waren de woningen toen nog van prasara (geplette palmboomstammen) met een pinadak en een lemen vloer. De ‘rijkere’ landbouwers hadden echter al huizen van planken met een zinken dak.
Men leefde toentertijd nog volgens de seizoenen en was grotendeels afhankelijk van het weer: de regentijd en de droge tijd. De groene rijstvelden tijdens de groeitijd, in het bijzonder in de grote regentijd in juni/juli, en de bruingele padi-aren in de grote droge tijd in september/oktober waren kenmerkend voor het toenmalige landschap. Na de padi-oogst in oktober was het spannend om vast te stellen hoeveel zakken rijst uiteindelijk waren geoogst. Was het genoeg om de hele familie het komende jaar te voeden? Belangrijker nog: was er een overschot? Dat kon dan worden verkocht aan de rijstopkopers en zo waren er voor de jointfamilie dan extra inkomsten. De volwassen geworden dochters trouwden en verlieten doorgaans hun Boiti om in te trekken bij hun schoonfamilie elders. Sommige bewoners verhuisden naar de stad Paramaribo. Maar over het algemeen was in deze periode nog sprake van een vrij stabiele Hindostaanse Boiti-gemeenschap.
De infrastructuur was toen nog slecht. Er waren ‘rulle’ zandwegen en al lopende werden de ‘lange kilometers’ afgelegd vaak in de felle zon en in de regen om de hoofdweg Pad van Wanica te bereiken. Sommigen hadden wel een fiets, maar bromfietsen en auto’s waren toen nauwelijks in het bezit van de Boitiwálá. Op de hoofdweg Pad van Wanica reed de stoomtrein. Men kon per trein Paramaribo-Centrum bereiken, maar de treinkaart was nogal prijzig voor velen. Er waren slechts enkele autobussen die op de hoofdweg reden. Daar stapte men in om Paramaribo te bereiken, waar vrijwel alle belangrijke voorzieningen waren. Voorts kon men voor de westelijke Boiti’s het noordelijk gelegen Saramaccakanaal gebruiken als waterweg. Voor de oostelijk gelegen Boiti’s was de toen nog bevaarbare Parakreek een verkeersader. Met de boot kon men Poelepantje of Paramaribo en andere plaatsen bereiken, bezoeken afleggen en boodschappen doen in Sahar. Vermeldenswaard is dat in 1956 het zogeheten vestigingsgebied Houttuin (groot: 885 hectare) werd ingericht aan de rechterkant van het Pad van Wanica. Daar vestigden zich veel Hindostanen.
De communicatie met de groter wordende Hindostaanse gemeenschap vond vaak nog via boodschappen (sanesá) plaats. Men bracht de boodschappen en wetenswaardigheden, zoals overlijden en huwelijksfeesten, via familieleden, kennissen en vrienden over. Er was in deze periode sprake van grote wederzijdse afhankelijkheid en solidariteit. Er was wel radio, maar de zenders Avros en later Rapar en Apintie zonden slechts enkele uren Hindostaanse programma’s uit. Televisie was er nog niet en slechts weinigen beschikten over een telefoon; vaak moest men naar een politiepost om te telefoneren. De grote bioscopen, De Paarl en Jasodra, werden in de jaren vijftig opgericht. Degenen die het zich konden permitteren konden Indiase films zien en liederen beluisteren via de grammofoon. Toch was er een bloeiend cultureel leven met huwelijksfeesten, herdenkingen en religieuze diensten. Al met al was in deze periode het leven op de Boiti’s vrij sober, maar er was sprake van een Boiti- gemeenschapsgevoel en cultureel leven.
2. Desintegratie 1961-1980
In de tweede periode begon de desintegratie van de Boiti-gemeenschappen. De levensomstandigheden verbeterden. Veel Hindostanen vonden werk buiten de landbouw. De rijstteelt op de eigen landerij werd minder en verdween gaandeweg. Het landschap in de Boiti’s veranderde hierdoor; er waren nog maar weinig rijstvelden en ook was er minder vee te ontwaren. Rijst werd namelijk op grote schaal efficiënter geproduceerd. Men kon rijst kopen, want dat was goedkoper dan zelf produceren. De prasara woningen met pinadak werden vervangen, tenzij deze fungeerden als schuur. Er kwamen steeds meer houten huizen met daken van zinkplaten. Veel Hindostanen namen ook de ambachten over van Afro-Surinamers en werden timmerlieden, metselaars, schilders, kleermakers, monteurs, etc. Er waren veel bouwactiviteiten. Hindostanen werden ook aannemers. Velen verhuisden naar Paramaribo.
Begin jaren zeventig ontstond etnische polarisatie op politiek niveau. Dat mondde uit in een traumatisch verloop van het leven van veel Hindostanen. Voorafgaand aan de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 emigreerden veel Hindostanen uit de Boiti’s naar Nederland; vaak hele families tegelijk. Bezittingen werden overhaast en dikwijls voor een appel en ei verkocht, waaronder ook landerijen. Families die achterbleven kregen ook landerijen en woningen in beheer. Soms werd de woning geschonken of onbeheerd achtergelaten. Er was sprake van enige ontvolking van de Boiti’s. Grootgrondbezitters verkavelden delen van hun landerijen. Vermeldenswaard is dat achter de westelijke Boiti’s het grote Santo Boma landbouwproject startte. Ook werd de Santo Boma gevangenis daar gevestigd. Dit leidde ertoe dat ook andere bevolkingsgroepen deze gebieden bezochten.
Toegenomen mobiliteit
De desintegratie van de lokale gemeenschappen in de Boiti’s werd ook versneld door de toegenomen mobiliteit als gevolg van de verbetering van de infrastructuur. Omstreeks 1960 werd de spoorbaan opgeheven en het reizen met de trein vervangen door steeds meer (wilde) PL (Paramaribo-Lelydorp) bussen. Er kwamen steeds meer auto’s en bromfietsen. Boiti-kinderen die de middelbare school in Paramaribo bezochten reisden dagelijks op en neer. Het Pad van Wanica werd omgedoopt in Indira Gandhiweg en werd verbreed en beter geasfalteerd. Het werd een verkeersader door de opening van de Van Hogerhuistraat en de Saramaccadoorsteekbrug in 1962. Overigens zorgde de aanleg van het Saramaccadoorsteekkanaal vanaf het begin van het Pad van Wanica naar de Surinamerivier voor een nieuwe barrière tussen de Boiti’s en Paramaribo. Midden jaren zestig zorgde de aanleg van de zogeheten highway (Maarten Luther King weg) vanaf de Saramaccadoorsteekbrug naar de bauxietstad Paranam dwars door de oostelijke Boiti’s voor ontsluiting van deze gebieden. Boiti’s als Vredenburg (Farijambhog) en Houttuin (Oitan) waren nu binnen een uur bereikbaar vanuit Paramaribo, terwijl men voorheen uren kwijt was om deze Boiti’s te bereiken (Ekdam bithar mé). Niettemin waren vrijwel alle Boiti’s in deze periode gelegen aan zandwegen. Vermeldenswaard is dat westelijke Boiti’s werden verbonden met Kandál (Leidingen) via de zogeheten kameelbrug over het Magentakanaal dat als het ware de oostelijke grens vormde van deze Boiti’s.
Ook de communicatiemogelijkheden verbeterden aanzienlijk. De Hindostaanse radiozender Radika kwam op, maar ook de zendtijd van Rapar werd uitgebreid. De lokale Hindostaanse gemeenschap werd nu veel beter en sneller op de hoogte gebracht over het wel en wee van de brede Hindostaanse gemeenschap. Ook televisie werd geïntroduceerd en er kwamen steeds meer bioscopen. De relatieve isolatie van de Boiti’s werd opgeheven en tegelijkertijd vond desintegratie plaats, doordat er veel meer interactie was met de brede Hindostaanse gemeenschap en de culturele oriëntatie werd verbreed. Ook de telefoon die nu breder beschikbaar was, speelde daarbij een rol.
3. Neergang 1981-2000
In de jaren tachtig en negentig voltrokken zich grote politieke en economische veranderingen die hebben geleld tot neergang van de Boiti’s en. de lokale Hindostaanse gemeenschappen. De militaire heerschappij en de opkomst van en machtsverwerving door de NDP (Nationale Democratische partij) onder leiding van D. Bouterse leidden enerzijds tot soberheid en schaarste. Anderzijds kwamen er mogelijkheden voor mensen die voorheen minder kansen hadden om vooruit te komen. Er werd beweerd dat vroeger alleen bepaalde Hindostanen met bekende familienamen en degenen die allerlei netwerken hadden -vooral Saharwálá’s– vergunningen kregen om zaken te doen en bijvoorbeeld landbouwproducten mochten exporteren. Veel Boiti-Hindostanen kregen echter in deze periode vergunningen en ook het aantal Hindostaanse ondernemers groeide. Er werd geld verdiend aan export van bijvoorbeeld hout en goud alsook export van groenten, zoals kool. Er werd ook gesignaleerd dat geld werd verdiend met cocaïnetransporten. Tevens werd verteld dat er cocaïne werd verstopt in groenten, zoals kool, en naar Europa getransporteerd. Een bekende stelling was dat er een coalitie was tussen de militaire leiders -en later de leiding van de NDP- en de nieuwe Hindostaanse ondernemers. Hoe dan ook: er ontstond zichtbare welvaart onder de Hindostaanse groep. Er werden nieuwe woningen gebouwd meestal van steen en deze huizen waren groter. Het Boiti-landschap veranderde langzamerhand ook in dit opzicht. Er was steeds meer Amerikaanse invloed te merken in de huizenbouw, maar ook veel meer import van bouwmaterialen. De bekende witte plastic stoelen in woningen en zalen waren exemplarisch voor deze ontwikkeling.
In de derde periode raakten steeds meer Boiti’s gaandeweg verstedelijkt. Sommige bewoners verhuisden naar Paramaribo en andere gebieden, terwijl anderen zich in de Boiti’s vestigden. Marrons vestigden zich in de jaren negentig -als gevolg van de binnenlandse oorlog- en ook Chinezen in de typische Hindostaanse woongebieden. Er werden steeds meer gebieden ontsloten en landerijen verkaveld waarop woningen werden gebouwd. Nieuwe bewoners vestigden zich. Het aantal Hindostaanse winkels nam af en werden vervangen door Chinese winkels.
Ondersteuning uit Nederland
Vermeldenswaard is dat de zichtbare welvaart of beter gezegd de ‘toegenomen bestedingsruimte’ onder veel Hindostanen ook verband hield met de ondersteuning uit Nederland door familie, vrienden en kennissen. Men stuurde geld en zogeheten pakketten met levensmiddelen en luxeartikelen. Velen konden het zich nu -mede daardoor- permitteren om een auto te kopen; meestal een tweedehands auto tegen relatief gunstige prijzen in Suriname. Dit verhoogde de mobiliteit. De infrastructuur verbeterde ook omdat er nieuwe wegen werden aangelegd. De Boiti’s gelegen aan de rand van Paramaribo raakten verstedelijkt en de Indira Gandhiweg werd een zeer drukke verkeersader. De invloed van de Hindostaanse gemeenschap in Nederland was ook merkbaar op cultureel gebied. Er werd veel gecommuniceerd met familie in Nederland; de telefoontarieven werden lager. Velen uit Nederland gingen met vakantie naar Suriname en/of familiebezoek; vaak in verband met begrafenissen of crematies en rouwverwerking. Door deze interactie werd de culturele oriëntatie van de Boiti-Hindostanen breder. Familieleden uit Nederland waren ’modern’ geworden. Hindostaanse vrouwen -ook van Boiti– begonnen in het openbaar te dansen. Het bezoek aan bioscopen liep terug door de introductie van videobanden. Bollywoodfilms konden nu thuis worden bekeken. Ook nieuwe radiozenders en de Hindostaanse televisie kwamen op. De verschillen tussen Hindostanen begonnen te vervagen, zoals het verschil tussen Boiti en Sahar. De vraag doemde op of er überhaupt nog sprake was van Boiti-Hindostanen. De nieuwe generatie Hindostanen was mobieler en breder georiënteerd dan de vorige generaties.
4. Teloorgang 2001-2021
In de laatste periode verbeterden de levensomstandigheden aanzienlijk. Suriname had zelfs een economische groei en de welvaart werd steeds zichtbaarder. De handel in goud, hout, geld uit Nederland en toerisme brachten geld in het laatje. De bevolkingssamenstelling veranderde in de zin dat de Marrongroep enorm toenam door een hoger geboortecijfer in deze bevolkingsgroep. Er waren ook steeds meer Chinezen, Brazilianen, Guyanezen en Haïtianen in Suriname. Velen vestigde zich op de voormalige Boiti’s. Er verrezen ook steeds meer moderne, grote woningen en sommige witgeverfde woningen van Hindostanen werden Bollywoodpaleizen (soms ook ‘Koeliepaleizen’) genoemd. Welhaast alle wegen van de Boiti’s werden geasfalteerd en nieuwe wegen werden aangelegd. Binnen een half en maximaal een uur was men vanuit Paramaribo in de voormalige Boiti’s. De nieuwe bruggen over het Saramaccakanaal zorgden ervoor dat de Boiti’s gemakkelijk bereikbaar werden. Sterker nog: vanuit de brug bij de Leysweg (vlakbij Kandál) werden als het ware de achterkant van de westelijke Boiti’s bereikbaar via de geasfalteerde Magentakanaalweg. En via de Helena Christinaweg kon men Lelydorp bereiken en daarna Zanderij en de Pengel luchthaven. Er kwam ook een oostelijke route via de zogeheten Highway, Tout lui Fautweg (Tilfo), Pandit Paltan Tewariweg, of Tjon A Kietweg en daarna Sumatraweg naar Lelydorp. Beide dienen om de files op de India Gandhiweg en de Highway te vermijden.
De verstedelijking van de Boiti’s grenzend aan Paramaribo was zodanig gevorderd dat bepaalde Boiti’s zoals Pontbuiten en Livorno werden geannexeerd door Paramaribo. Pontbuiten werd een zogeheten ressort en slokte enkele Boiti’s op. Dit gebied kreeg een steeds groter wordende Afro-Surinaamse en Marron bevolking en er werden rotondes aangelegd. Er kwamen ook nieuwe bedrijfsterreinen. Door de bebouwing en het drukke verkeer bestaat Boiti inderdaad niet meer.
De penetratie van Bollywood in de Hindostaanse huiskamers door de satelliettelevisie veranderde de culturele oriëntatie van veel Hindostanen. Er was nu consumentensoevereiniteit en vrijwel iedereen kon in zijn eigen culturele ‘bubbel’ leven. In de eenentwintigste eeuw werd de fysieke nabijheid minder belangrijk voor onderlinge communicatie door de beschikbaarheid van nieuwe communicatiemiddelen zoals de mobiele telefonie, internet en met name sociale media. Fysieke nabijheid garandeerde niet meer een onderlinge lokale of regionale oriëntatie en verbondenheid. Al met hebben vooral de verbetering van infrastructuur en penetratie van de moderne communicatie de teloorgang van de Boiti’s tot gevolg gehad alsook het verschil tussen Sahar en Boiti ondergraven.
Conclusie
Er bestonden in India sociale verschillen tussen de Hindostaanse contractarbeiders. Deze verschillen werden minder relevant tijdens het verblijf in de depots, de overtocht en de contracttijd in Suriname. Er ontstonden nieuwe banden en gaandeweg een Hindostaanse gemeenschap. Vanaf de jaren dertig werden echter bepaalde kenmerken als inkomen, religieuze achtergrond, huidskleur, opleiding en tot op zekere hoogte kaste-achtergrond weer relevant bij de partnerkeuze. De Hindostaanse groep was in aantal enorm gegroeid en het vrouwentekort werd gaandeweg opgeheven. Vooral na de Tweede Wereldoorlog werden sociale verschillen belangrijker. In het bijzonder was het verschil tussen Hindostanen van Sahar en Boiti opvallend. Ook andere verschillen zoals in opleidingsniveau en inkomen speelden een rol in de onderlinge verhoudingen. Er vond weliswaar elitevorming plaats, maar er was geen sprake van rigide klassen, omdat de mogelijkheden voor sociale mobiliteit groot waren. De massale emigratie en vestiging in Nederland in de jaren zeventig hebben bovendien de basis voor sociale verschillen ondergraven. In Suriname kwamen meer kansen voor mobiliteit onder Hindostanen van Boiti en de lagere klasse. Bijzonder is dat de regionale verschillen binnen de Hindostaanse gemeenschap als gevolg van sterk verbeterde infrastructuur en digitale communicatie afkalfde. In het egalitaire Nederland was de sociale mobiliteit onder Hindostanen hoog en de ontstane sociale verschillen uit Suriname werden irrelevant. Al met al kunnen wij concluderen dat er door de tijd heen sprake geweest van een grote sociale dynamiek binnen de Hindostaanse gemeenschap.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, Suriname, Taal & Literatuur, Traditie
Druk bezochte Suriname lezingen bij stichting EEKTA Den Haag – Safoera Sheik-Zahoeri
Op zondag 24 oktober organiseerde stichting EEKTA in het pand aan de Boylestraat 20 twee lezingen over Suriname; over het herinneringserfgoed in Paramaribo en de geschiedenis van Hindostanen van 1873 tot 2015. Voorzitter Priya Poeran heette iedereen welkom en stond kort stil bij de geschiedenis van deze vrijwilligersorganisatie. De stichting is sinds 50 jaar hét stedelijk- en sociaal cultureel centrum voor Hindostanen. EEKTA richt zich op de ouderen in de stad Den Haag, in het bijzonder de wijk Segbroek, en heeft als hoofdtaak het bevorderen van de participatie van ouderen. In het verleden ging het vooral om de Hindostaanse doelgroep, maar tegenwoordig is de opdracht breder en richt EEKTA zich ook op andere groepen. Met name de jongeren worden meer en meer betrokken.
Herinneringserfgoed voor het eerst beschreven
Dagvoorzitter Waheeda Amirkhan vertelde bevlogen over het belang en de kracht van cultuur in de samenleving. Daarna introduceerde ze Eric Kastelein, auteur van het boek Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed (2020). Aan de hand van prachtige foto’s nam hij de aanwezigen mee langs veel vergeten geschiedenissen van bijzondere mensen en gebeurtenissen die de afgelopen 250 jaar een gedenkteken hebben gekregen. Want wie kent de verhalen (111 in totaal) over Lutchman Singh, over Monseigneur Wulfingh, over Bos-Visser, over dr. Steijnis, over Lodewijk Stumpf, over Johannes Nicolaas Helstone? Voor vele aanwezigen ging een wereld open, waar zij toen zij in Suriname woonden aan voorbij zijn gegaan. De boeken die de heer Kastelein nog in voorraad had, werden gretig afgenomen.
Geschiedenis van Hindostanen van 1873 tot 2015
Na de pauze ging professor Chan Choenni in op de migratie van de Hindostanen. Met op de muur geprojecteerde prachtige historische foto’s uit zijn nieuwe boek Geschiedenis van Hindostanen 1873-2015 India Suriname Nederland stond hij vooral stil bij de kracht van contractarbeidsters. Sterke vrouwen die door hun ijver, doorzettingsvermogen en veerkracht voor voortuitgang hebben gezorgd. Ze hadden een eigen inkomen, zorgden voor hun man, voor hun kinderen en organiseerden het huishouden. Velen van hen stonden aan het hoofd van grote families en zorgden voor behoud van de Hindostaanse cultuur. De heer Choenni presenteert de Hindostaanse geschiedenis grotendeels als een succesverhaal, maar uiteraard zijn er kanttekeningen te plaatsen. Enkele aanwezigen vroegen ook aandacht voor de zware tijd van de contractarbeiders en van de vrouwen, in het bijzonder, van wie ook veel fysieke inspanning werd geëist.
Wethouder Kavita Parbhudayal en het belang EEKTA
Stichting EEKTA ontving voor de gastvrijheid twee cadeaus. Eric Kastelein overhandigde aan Priya Poeran en Savitri Changoe (organisator van de bijeenkomst) een speciaal gemaakt kwartetspel van zijn boek. Heel geschikt en speels-educatief voor de dagrecreatie. Uit handen van Chan Choenni ontvingen ze een gesigneerd exemplaar van zijn boek. Choenni constateerde met genoegen dat stichting EEKTA nu door sterke vrouwen van de latere generaties wordt gerund en hoopte dat een sluiting van het centrum aan de Boylestraat waar mogelijk sprake van is, kon worden voorkomen. De Haagse wethouder Kavita Parbhudayal van Zorg, Jeugd en Volksgezondheid, die samen met haar ouders aanwezig was, benadrukte in haar woord het belang Stichting EEKTA voor de stad en van sterke vrouwen in de maatschappij. Chan Choenni overhandigde haar een exemplaar van zijn boek en aan haar moeder de brochure Hindostaanse contractarbeidsters in woord en beeld. Het slotwoord was aan Priya Poeran die het belang van dergelijke activiteiten onderstreepte.
Terwijl de bezoekers napraatten en zich te goed deed aan heerlijke cake, koekjes en bara’s waren de auteurs druk bezig met het signeren – met vaak een speciale opdracht – van hun boeken. Een bezigheid die ze met veel plezier deden. Op de achtergrond werd een speciale video afgespeeld – gemaakt door Eric Kastelein en gefilmd met een speciaal gemonteerde camera – die de aanwezigen meenam langs mooie gebouwen, chaotische pleinen, onverharde wegen en andere bijzonder plekken in Paramaribo. Het was een mooie zondag waarop de gedeelde Surinaams/Nederlandse geschiedenis kon worden herleefd.
Foto’s: Eric Kastelein en Safoera Sheik-Zahoeri
Bekijk de fotogalerie door te klikken op een foto.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname
Geslaagde boekpresentatie Geschiedenis van Hindostanen 1873-2015 – Eric Kastelein
Op 9 oktober organiseerde Stichting Asha in samenwerking met uitgeverij Sampreshan/Hindorama en het Jnan Adhin Instituut (JAI) een bijeenkomst voor de presentatie van het nieuwe boek van professor Chan Choenni over de geschiedeins van de Hindostanen. De gezellige en geslaagde bijeenkomst was in buurtcentrum Oase in Utrecht en werd door meer dan vijftig belangstellenden bijgewoond.
Voorzitter Ronald Kalka heette iedereen welkom en stond kort stil bij de ruim veertigjarige geschiedenis van Stichting Asha. Deze vrijwilligersorganisatie richt zich naast de Hindostaanse gemeenschap op alle groepen in de Utrechtse samenleving. De activiteiten zijn zeer divers, van bijles tot cultuur, van ouderenbegeleiding tot huiswerkbegeleiding voor kinderen, van sport tot hulp bij sollicitaties. (Vermeldenswaard is dat Stichting Asha eerder dit jaar de Utrechtse Diversiteitsprijs kreeg. De jury meende dat Stichting Asha bruggen slaat naar andere groepen Utrechters en zichtbaar heeft bijgedragen aan emancipatie van de eigen doelgroep en de bevordering van leefbaarheid in het pluriforme Utrecht).
Radj Ramcharan, bestuurslid van JAI, vertelde over het instituut en de naamgever Jnan Adhin. Een Surinaamse rechtsgeleerde, filosoof, econoom, politicus en schrijver. Zijn ‘eenheid in verscheidenheid’ roept op samen te werken met behoud van de eigen waarden, als grondslag voor de multiculturele samenleving in Suriname. Vanuit JAI wordt het boek met de vele foto’s als een waardevol geschenk gezien om aan kinderen en kleinkinderen, die weinig afweten van de Hindostaanse geschiedenis, te geven.
Na uitgever Radjin Thakoerdin die ook aandacht vroeg voor het prachtige prentenboekje voor kinderen Divali Liefde voor elkaar van Regina Ramdas en Renske Koens (illustraties) nam professor Chan Choenni het woord.
Met vaart, bevlogenheid en liefde vertelde hij over zijn wens een geschiedenisboek over de Hindostanen te schrijven met heel veel historische foto’s. In zijn presentatie legde hij de nadruk op de Hindostaanse contractarbeidsters. Sterke vrouwen die door hun ijver, doorzettingsvermogen en veerkracht zorgden voor vooruitgang. Ze hadden een eigen inkomen, zorgden voor hun man, voor hun kinderen en organiseerden het huishouden. Velen van hen stonden aan het hoofd van grote families en zorgden voor behoud van de Hindostaanse cultuur. Deze vrouwen staan ook centraal in de brochure Hindostaanse contractarbeidsters in woord en beeld.
Na het boeiende betoog van Chan Choenni was er ook aandacht voor auteur Roline Redmond en haar nieuwe boek De Doorsons (Arbeiderspers), een indrukwekkend verhaal over haar eigen tot slaaf gemaakte familie met een belangrijke rol voor drie sterke vrouwen. Zij en Chan Choenni namen elkaars boeken in ontvangst.
Terwijl de bezoekers zich aan het eind te goed deed aan de heerlijke bara’s en andere hapjes en drankjes en nog lang bleven napraten, was Chan Choenni druk bezig met het signeren van de tientallen boeken die de aanwezigen hadden gekocht. Al met al een middag die veel voldoening gaf.
Foto’s: Safoera Sheik-Zahoeri en Radj Ramcharan
Bekijk de fotogalerie door te klikken op een foto.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Religie & Levenswijze, Suriname, Taal & Literatuur
Geschiedenis van Hindostanen 1873-2015 India • Suriname • Nederland (Prof. dr. Chan E.S. Choenni)
Het jaar 2023 wordt een jubileum- en herdenkingsjaar zowel in Suriname als in Nederland.
Op 5 juni 2023 zal het 150 jaar geleden zijn dat de eerste lichting Hindostaanse contractarbeiders afkomstig uit India ontscheepten in Suriname. Zij waren op 4 juni 1873 met het zeilschip Lalla Rookh aangekomen in Suriname om na de afschaffing van de slavernij (1 juli 1863) op de plantages te werken voor een periode van 5 jaar. In 2023 zal het tevens 160 jaar geleden zijn dat de slavernij in Suriname werd afgeschaft. Redenen genoeg om in 2023 bijzondere aandacht te besteden aan de gedeelde (koloniale) geschiedenis van Suriname en Nederland met tal van activiteiten in beide landen.
Hindorama.com heeft gemeend om voorafgaand aan deze viering en herdenking al aandacht te genereren voor de geschiedenis van de Hindostanen door deze over een periode van ruim 140 jaar op toegankelijke wijze op papier te zetten. Dit heeft geresulteerd in het boek:
Geschiedenis van Hindostanen 1873-2015
India • Suriname • Nederland
Dit boek wordt uitgegeven in hardcover en bevat meer dan 250 foto’s en afbeeldingen, waarvan vele niet eerder zijn gepubliceerd. De Hindostaanse geschiedenis wordt in tien hoofdstukken beschreven door prof. dr. Chan Choenni die al veel publicaties over dit onderwerp op zijn naam heeft staan. Sampreshan/Hindorama had in 2020 al het boekje Hindostaanse geschiedenis in kort bestek van zijn hand uitgegeven. Dit nieuwe boek behandelt in meer detail en met sprekende voorbeelden en citaten achtereenvolgens de emigratie van India naar Suriname, de integratie in Suriname en de emigratie naar en integratie in Nederland.
Dit rijk geïllustreerde boek van 368 pagina’s kost 29,50 euro (gratis verzending). Het is een uitgave van Sampreshan i.s.m. Hindorama.com en Jnan Adhin Instituut (JAI).
Chan Choenni | Geschiedenis van Hindostanen 1873-2015 India • Suriname • Nederland | Zoetermeer 2021: Sampreshan | ISBN 9789080509290 | hardcover, 368 pagina’s | prijs 29,50 euro
Het boek is verkrijgbaar via onze webshop SAMPRESHAN.COM en bij Bol.com. Bestel HIER
Heeft u nog vragen dan kunt u ons altijd mailen via info@hindorama.com
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname, Taal & Literatuur
History of the Hindostani 1873-2015 India • Suriname • The Netherlands (Prof. dr. Chan E.S. Choenni)
Only available in Dutch
The year 2023 will be a year of celebration and commemoration in both Suriname and the Netherlands.
On 5 June 2023, it will be 150 years since the first group of Hindostani indentured labourers from India disembarked in Suriname. With the sailing ship Lalla Rookh, they arrived in Suriname on 4 June 1873 to work on the plantations for a period of 5 years after the slavery of African people was abolished on 1 July 1963. The year 2023 will thus also mark 160 years abolishment of slavery in Suriname. Reasons enough to pay special attention in that year to the shared (colonial) history of Suriname and the Netherlands with numerous activities in both countries.
To generate more attention for and knowledge of the history of the Hindostanis prior to the celebratory and commemorative activities, Hindorama.com initiated a project to have the history written in an accessible manner. This has resulted in the book: History of the Hindostani 1873-2015, India – Suriname – The Netherlands, which will only be available in Dutch.
This book about the history of Hindostani people over a period of 140 years is published in hardcover and contains more than 250 photos and illustrations, many of which have not been published before. The Hindostani history is described in ten chapters by Prof. Dr. Chan Choenni who has many publications on this subject to his name. Sampreshan/Hindorama had already published his booklet Hindostani history in a nutshell in 2020. This new book of 368 pages successively covers in more detail and with appealing examples and quotes the emigration from India to Suriname, the integration in Suriname and the emigration to and integration in the Netherlands.
The book launch will take place at a time to be announced later and will be avaiable via e-mail: info@hindorama.com.
Chan Choenni | Geschiedenis van Hindostanen 1873-2015 India – Suriname – Nederland | Zoetermeer 2021: Sampreshan | ISBN 9789080509290 | hardcover, 368 pages | price €29.50
Hindostanis are descendants of 34,304 so-called British-Indian indentured labourers who emigrated from India to the then Dutch colony of Suriname between 1873 and 1916. During this period, 3,000 Indians from the neighbouring colonies also settled in this sparsely populated and fertile country. They were able to acquire land and mixed with the Hindostani population. The indentured labourers were British subjects in a Dutch colony and therefore enjoyed special protection from the British government. Gradually they could avail of relatively good housing and free health care. After termination of their contract, over a quarter of them returned to India taking with them the money they had saved. The vast majority settled in Suriname, acquired land and became small farmers. With their work ethic, diligence and perseverance, these immigrants and their descendants managed over time to become relatively prosperous citizens of Suriname. Moreover, they retained their ethnic identity and Indian cultural heritage and transformed it into a Surinamese-Hindostani culture. Also, the Hindostani population grew rapidly and in 1971 Hindostanis became the largest population group. Prior to Suriname’s independence in 1975, a large group emigrated to the Netherlands. In 2013, there were 175,000 Hindostanis in the Netherlands compared to 150,000 in Suriname. The author, Chan Choenni, vividly describes this extraordinary history based on extensive historical research on the migration and integration of Hindostanis in Suriname and in the Netherlands. This history is part of Dutch (colonial) history and also provides insight into the developments after the abolition of slavery in Suriname.
History of the Hindostani 1873-2015 India – Suriname – The Netherlands, table of contents: Preface; 1. Introduction; 2. Recruitment and selection in India; 3. Preparation for sea voyage and stay in Calcutta; 4. Crossing from India to Suriname; 5. Indentured labour in Suriname 1873-1920; 6. Return to India and cessation of Hindostani immigration; 7. Differences between Hindostani indentured labour and slavery in Suriname; 8. Integration and strong identity 1921-2015; 9. Emigration to and integration in the Netherlands; 10. Roots and diaspora communities. Notes; Literature used; Appendix I. Key dates in Hindostani history; Annex II. Convention between Great Britain and the Netherlands, relative to the Emigration of Labourers from India to the Dutch Colony of Surinam; Appendix III. The Hindostani Labour Contract; Appendix IV. Justification
Prof. dr. Chandersen E.S. Choenni (1953) was born in Paramaribo, Suriname. He studied political science and the philosophy of science at the University of Amsterdam. He obtained his PhD in Social Sciences in 1995. He also qualifies as a social researcher and historian. In 2010, he was appointed extraordinary professor of Hindostani migration (Lalla Rookh Chair) at the Free University of Amsterdam. Chan Choenni published four books and many articles on the history of Hindostanis. He is currently Emeritus Professor and his book on the history of the Afro-Surinamese 1863-1963 will be published soon. He was also policy officer for Dutch integration policy and published on ethnic relations, racism, integration policy and citizenship.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
Iding Soemita: de eerste politiek leider van Javanen in Suriname – Prof. Chan E.S. Choenni
Inleiding
Bapak Hadji Iding Soemita was de eerste politiek leider van de Javaanse bevolkingsgroep in Suriname. Hij werd door de Javanen meestal aangesproken met de titel Bapak; in het Javaans betekent dat gerespecteerde man. Hij had de hadj (moslimbedevaart) gedaan in Mekka en droeg daarna trots de titel Hadji. Iding Soemita werd in 1908 geboren in Indonesië en arriveerde als contractarbeider in Suriname in 1925. Hij overleed in 2001 op 93-jarige leeftijd. Gedurende 25 jaar – tussen 1946 en 1970 – was Soemita de markante Javaanse politiek leider in Suriname. In het bijzonder in de jaren vijftig en zestig toen de zogeheten verbroederingspolitiek dominant was, behoorde hij tot de drie grote leiders van Suriname. Hij was naast Johan Pengel en Jagernath Lachmon – respectievelijk leider van de Volkscreolen (Afro-Surinamers) en de Hindostanen – de populaire voorman van de Javanen. In Suriname werden deze leiders beschouwd als voorstanders van de verbroederingspolitiek. Kortweg hield dat in dat de verschillende bevolkingsgroepen hun eigen cultuur konden behouden, in harmonie met elkaar moesten leven en zouden samenwerken op politiek vlak voor de opbouw van een multicultureel Suriname. Culturele assimilatie en etnische polarisatie werden afgewezen. Toen in de jaren zestig in het buurland Guyana rassenrellen woedden, bleef Suriname mede door deze verbroederingspolitiek bespaard van bloedige etnische conflicten.
Soemita ontpopte zich al vanaf eind jaren dertig binnen de Javaanse groep als een leider. Hij representeerde in geheel eigen stijl de Javaanse bevolkingsgroep. Soemita was ook de eerste populaire leider van de Javanen. In de jaren dertig en veertig had hij in Salikin Hardjo een politieke rivaal. Hardjo was een prominente Javaanse intellectueel die soms onder een schuilnaam artikelen schreef, maar hij was minder populair dan Soemita. De Javanen vormden in de jaren vijftig tot de jaren zeventig ruim 15 procent (60.000 personen) van de Surinaamse bevolking. Maar in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Hindostaanse groep groeide de Javaanse groep nauwelijks in aantal. In 2004 bedroeg het aantal Javanen in Suriname ruim 70.000. De vraagstelling in dit artikel is:
Wie was Iding Soemita en welke politieke idealen had hij? Welke rol heeft hij gespeeld in de Surinaamse politiek en wat waren zijn verdiensten?
Achtergrond
Iding Soemita arriveerde in Suriname op 25 oktober 1925 op 17-jarige leeftijd als contractarbeider met het schip Karimoen III. Hij was 1,60 meter lang en diende zijn contract uit van 1925 tot 1930 op de suikerplantages Mariënburg en Zoelen in het district Commewijne. Voor zover bekend had Soemita een geringe ‘westerse’ schoolopleiding genoten. Toch kon hij wel op enige vorming en ontwikkeling bogen, omdat hij vrij snel tijdens zijn contractperiode werd aangesteld als ziekenverpleger (oppasser). Later vestigde Soemita zich als winkelier in Paramaribo (Breunissen 2001: 43). Soemita heeft geen aanvullende cursussen of studies gevolgd en kon geen teksten schrijven in het Nederlands. Wel heeft hij zich het zogeheten Hoog Javaans (de formele Javaanse taal) eigen gemaakt. Het toespreken van zijn aanhangers in het Hoog Javaans werd hogelijk gewaardeerd. Zijn geringe westerse opleiding was geen beperking om toentertijd de politiek leider van de Javaanse groep te worden. Soemita koos in 1949 de geslachtsnaam Iding (zie: Ga het na: Historische database Javanen). De naam Iding werd echter als voornaam gebruikt en Soemita werd de achternaam/familienaam.
Soemita stelde vaak vol trots dat hij uit het gebied Soenda (in West-Java) afkomstig was. Dit gebied van het dichtbevolkte eiland Java ligt dichtbij het eiland Sumatra waar de Islam op strenge wijze wordt gepraktiseerd. Als Soendanees praktiseerde Soemita het islamitische geloof intensief. Dat heeft overigens nauwelijks een rol gespeeld bij de vertegenwoordiging van de Surinaamse Javanen, die bijna allemaal uit streken van Java afkomstig waren waar de Islam minder streng werd nageleefd.
Belangenbehartiger en zaakwaarnemer
Na zijn contractperiode bleef Soemita op de suikerplantage Mariënburg enige tijd als ziekenverpleger – in die dagen een beroep met aanzien – werken. Hij maakte het harde bestaan en het leed mee van de Javaanse arbeiders op de suikerplantages Mariënburg, Zoelen, Backdam en Geertruidenberg. De slechte levensomstandigheden, de onheuse bejegening en vooral het heimwee naar Java die hij bij hen signaleerde, leidden ertoe dat hij zich hun lot aantrok. Soemita profileerde zich weldra als belangenbehartiger en zaakwaarnemer van de Javanen. De onwaardige wijze waarop overleden contractarbeiders – zonder bijbehorende rituelen – werden begraven was voor hem aanleiding om een voorstel voor een begrafenisfonds te lanceren. De uitvoering van rituelen bij de begrafenis die natuurlijk ook geld kosten zouden door dit fonds worden gedekt en het ongeorganiseerde begrafeniswezen werd op de plantages succesvol georganiseerd. Met de oprichting van dit fonds – dat hij de naam Gotong Royong (dat betekent samen optillen, gezamenlijk een klus klaren) gaf – verwierf hij op Mariënburg en omstreken grote populariteit. Soemita werd gaandeweg een geliefd leider van de Javanen en de verspreider van verdraagzaamheid, eensgezindheid en saamhorigheid onder zijn mensen. Soemita genoot ook veel waardering onder de Javaanse vrouwen omdat hij aandacht besteedde aan hun gezondheidssituatie. Toentertijd stierven relatief veel Javaanse vrouwen als gevolg van complicaties bij de zwangerschap en/of rondom de bevalling. Soemita informeerde overal in het district Commewijne welke vrouwen zwanger waren en bewerkstelligde vervolgens dat zij onder toezicht kwamen van een arts. Soms nam hij een zwangere vrouw zelf mee naar een arts. Ook leden veel Javanen aan de oogziekte trachoom. Hij drong bij hen aan op het vroegtijdig inroepen van medische hulp voor deze oogziekte die kon leiden tot blindheid.
Een 82-jarige informante – mevrouw Bachnoe – die haar jeugd op Mariënburg had doorgebracht vertelde in 2006 dat oppasser Soemita zeer geliefd was bij de Javaanse vrouwen en werd ‘vereerd‘ (bahut o ke mán kare) om zijn inzet en hulpvaardigheid.
Ook op het terrein van verbetering van de arbeidsomstandigheden was Soemita actief. De districtscommissaris had toentertijd de bevoegdheid de wet toe te passen bij werkweigering, verzuim en arbeidsconflicten. Wanneer Javaanse arbeiders voor de districtscommissaris moesten verschijnen in verband arbeidsconflicten werden zogeheten lurah’s (Javaanse opzichters) ingeschakeld. De lurah’s werden aangesteld door de overheid en traden ook op als tolken. Vooral de onheuse bejegening van de arbeiders door deze lurah’s was een doorn in het oog van Soemita. Zij werden beschouwd als handlangers van het koloniaal bestuur en Soemita werd een felle tegenstander van hen. Hij vond dat de Javaanse arbeiders hun bevelen niet hoefden te volgen.
Mulih Ndjowo/Terugkeer naar Java
Iding Soemita ontwikkelde zich naast belangenbehartiger van de Javaanse contractarbeiders langzamerhand tot politiek leider van de Javaanse bevolkingsgroep (Hoefte 1990: 15; Derveld 1982: 42). Het feit dat Soemita een contractarbeider was en niet geboren in Suriname heeft een belangrijke rol gespeeld in zijn politieke opstelling. Aan de Javaanse contractarbeiders was beloofd dat zij na hun contractperiode direct konden terugkeren naar Nederlands-Indië (Indonesië). De koloniale overheid kon echter de massale terugkeer van de ruim 33.000 Javaanse contractarbeiders niet waarmaken. Soemita heeft de activiteiten van de vrijheidsstrijder Anton de Kom in het begin van de jaren dertig, die onder meer de Javanen beloofde hun terugkeer naar Java te helpen bewerkstelligen, op de voet gevolgd. Hij was toen echter nog niet zo ervaren. Vanwege zijn geringe beheersing van het Nederlands en Sranantongo kon hij tijdens de demonstraties tegen de koloniale overheid waarbij ook Javanen waren betrokken nog geen belangrijke rol spelen.
De terugkeer van Javanen naar hun vaderland bleef echter vele jaren een belangrijk politiek thema. De koloniale overheid maakte de terugkeer van slechts kleine aantallen contractarbeiders mogelijk, terwijl beloofd was dat alle Javanen na hun contract op kosten van de koloniale overheid konden terugkeren. Soemita wierp zich steeds meer op als belangenbehartiger en hamerde erop dat de Nederlandse overheid de gedane belofte niet nakwam. Hij verweet de autoriteiten dat ze laks waren met het regelen van het scheepstransport voor de terugkeer. Daardoor konden veel Javanen na het uitdienen van hun contract niet onmiddellijk naar Java terugkeren (Hoefte 1990: 18). Soemita predikte met verve de terugkeer van Javanen uit Suriname naar Java. Dat werd in het Javaans Mulih Ndjowo genoemd. Vol enthousiasme en overtuiging bezocht Soemita de verschillende districten in Suriname om de teleurgestelde Javanen te mobiliseren en toe te spreken. Er werd ook een spaarfonds opgericht om de terugkeer te realiseren. Javanen die heimwee hadden naar Java spaarden daar hun geld. Soemita was samen met de Hindostaanse jurist Ashruf Karamat Ali beheerder van dit spaarfonds. Karamat Ali was namens (de Javaanse politieke partij) KTPI ook jarenlang parlementslid. Samen met zijn kompaan Soemita werd hij echter halverwege de jaren vijftig beschuldigd van verduistering van deze spaargelden. Beiden werden veroordeeld en kort gevangengezet. Veel gedupeerde Javanen waren echter zo loyaal aan Soemita dat zij de verduistering van hun spaargeld niet zo erg vonden. Zij eisten directe vrijlating van Soemita.
Van de 32.956 Javanen die tussen 1890-1939 naar Suriname kwamen, keerden 7.684 contractarbeiders terug; dat is 23,3% van het totaal (Hoefte 1998: 122). Tevens keerden later (in 1955) ongeveer 1.000 Javanen onder leiding van de eerdergenoemde Salikin Hardjo terug met het grote moderne stoomschip Langkoeas. Zij vestigden zich op het eiland Sumatra. Een klein aantal Javanen vestigde zich in 1956 in Frans-Guyana.
Politieke profilering
De contacten die Soemita onderhield met contractarbeiders die met nationalistische ideeën uit Indonesië in Suriname aankwamen, stimuleerden hem om zich politiek te profileren voor de “Surinaams-Javaanse” zaak. Vooral de Javaanse arbeiders die niet als contractarbeiders, maar op vrijwillige basis in 1939 met het stoomschip Djember aankwamen in Suriname, hebben Soemita geïnspireerd om ook de onafhankelijkheid van Indonesië actief te promoten. Soemita nam de slogan “Hidup Merdeka” (onafhankelijkheid van Indonesië nu) van de Indonesische leiders Soekarno en Hatta over en werd promotor van de Indonesische onafhankelijkheid. Langzamerhand kreeg Soemita bij zijn volgelingen ook het imago van een Merdeka-figuur (onafhankelijkheidsfiguur) tegenover de koloniale overheid.
In 1946 betrad Soemita actief het politieke toneel bij de oprichting van de Hindostaans-Javaanse Politieke Partij (HJPP). Johannes Mungra, de prominente organisator van de Verenigde Hindostaanse Partij (VHP) die in januari 1949 werd opgericht had al in 1946 de aandacht op Soemita gevestigd als de beste vertegenwoordiger van de Javanen in de HJPP. De Hindostaanse leider Jagernath Lachmon, die voorzitter van de HJPP werd, wees Soemita echter af. Hij achtte Soemita op dat moment niet geschikt om de Javaanse groep te vertegenwoordigen. Lachmon gaf de voorkeur aan Samsi, een Javaanse activist, als vertegenwoordiger van de Javanen (Azimullah 1986: 43). Waarschijnlijk was de geringe westerse opleiding van Soemita de reden van deze afwijzing. De HJPP ijverde voor een evenredige vertegenwoordiging van Hindostanen en Javanen tijdens besprekingen in Nederland over staatkundige veranderingen in Suriname. Dat Soemita niet in het bestuur van de HJPP werd opgenomen werd door hem als een grote belediging ervaren. Op 2 juli 1946 werd mede hierom in Paramaribo de “Naggih Djandjie” vergadering belegd. Een op Indonesië gerichte organisatie met de naam de Persatuan Indonesia (Verenigd Indonesia), afgekort P.I., werd ter plekke opgericht. De P.I. stelde zich ten doel om de gedane beloften door de Nederlandse regering aan de Javanen om na hun contractperiode naar Indonesië terug te keren in te lossen.
In Suriname woedde toen de discussie over de invoering van algemeen kiesrecht. Er werden veelal etnische partijen opgericht. Op 28 november 1947 werd Soemita door zijn achterban in Dessa (bij Lelydorp, waar veel Javanen woonden) uitgenodigd om tekst en uitleg te geven in welke mate de belangen van de Javanen beter zouden kunnen worden behartigd indien de P.I. in een politieke partij zou worden omgezet.
Oprichting van de KTPI
Soemita stelde voor de naam P.I. te veranderen in Koran Tuntunan Pustaka Islam, hetgeen betekende de Koran is de leer van de Islam, afgekort KTPI. Hoewel de naam de geest van het geloof van het overgrote deel van de Javanen ademde, vonden de aanwezigen de naam niet representatief genoeg voor de Javaanse bevolkingsgroep. Omdat het overgrote deel van de Javanen de kleine landbouw beoefende, werd na heftige discussie met de kollots (‘ouderen’) de naam veranderd in Kaum Tani Persatuan Indonesia (Verenigde Indonesische Boeren). Soemita richtte ook twee ondersteuningsgroepen op, die toen bekend stonden als de Banteng Hitams (zwarte buffels) en de jonge militante groep de PRIS (Pagar Rakyat –beschermer van het volk – Indonesië Suriname). De Banteng Hitams in hun uniformen waren een soort beschermers en tegelijkertijd het decorum van hem tijdens zijn optreden. Met de oprichting van deze groepen had Soemita een kader waar hij op kon terugvallen. De advokaat S. Bissesur die op plantage Welgelegen/Visserszorg woonde waar veel Javanen waren gevestigd, vertelde over de Banteng Hitams het volgende:
Als kleine jongen heb ik meegemaakt dat Soemita arriveerde op onze plantage met om zich heen de Banteng Hitams in zwarte uniformen. De Javanen van onze plantage raakten heel sterk in de ban van Soemita. Niet alleen door zijn toespraak in netjes Javaans, maar ook door de uniformen en vlaggen. Soemita omringde zich ook met de geestelijke leiders. Men raakte erg onder de indruk. Soemita werd echt beschouwd als een verheven leider door deze Javanen.
Een jaar later werd onder grote publieke belangstelling op 28 november 1948 de KTPI in theater Luxor in Paramaribo officieel tot een politieke partij geproclameerd. Soemita werd groots onthaald, omringd door zijn bestuursleden en zijn tientallen Banteng Hitams. De Banteng Hitams kregen vervolgens de opdracht de KTPI niet alleen te propageren maar tevens actief aanhang en leden te werven. Volgens Van Wengen waren beide organisaties semi-militaristisch naar Indonesisch voorbeeld. De leden kwamen regelmatig bijeen voor fysieke trainingen en verrichtten controlediensten bij bijeenkomsten en feestelijkheden. Aanhangers van ‘niet-gewenste groepen’ werden geweerd op bijeenkomsten (Van Wengen 1973: 213-216).
De politieke analist Kadi Kartokromo, die mij in 2008 in Suriname heeft geassisteerd bij het onderzoek naar Iding Soemita typeerde de Banteng Hitams en PRIS-leden als ‘de stoottroepen van Iding Soemita.’
Het volkslied van Indonesië, het Indonesia Raya, werd overal gepropageerd. Jong en oud moesten het leren. De bijeenkomsten werden plechtig geopend met het zingen van het Indonesia Raya. De rood-witte vlaggen van de Indonesische onafhankelijkheidsbeweging moesten zoals door Soemita was verordonneerd, worden uitgestoken ten teken dat men achter dit streven stond. Het betrekken van jongeren en ouderen voor propaganda en ondersteuningsactiviteiten en het oprichten van verschillende organisaties in de districten was typerend voor zijn manier van politiek bedrijven. De organisaties moesten opkomen voor het Javaanse belang. De uniformen dienden als decorum om zijn imago te verbeteren en om de aanhankelijkheid van zijn achterban demonstreren. Overal benoemde hij een bestier (bestuur). Een dergelijk bestuur bestond uit zeer toegewijde oudere mannen die zijn opdrachten nauwgezet moesten opvolgen. Onbeduidende contributies, slechts ten teken van het behoren tot en een zekere vorm van discipline, moest men maandelijks bij een dergelijk bestier storten.
Spiritueel leider
Een belangrijke motivatie voor Soemita om het leiderschap van de Javanen op zich te nemen was het behoud van het islamitische geloof onder de Javanen. Soemita meende dat zijn strijd conform ‘de Wahjoegedachte’ door God was ingegeven. Hij zocht zijn aanhang vooral binnen religieuze organisaties. Hij praktiseerde de strenge vorm van Islam, maar tegelijkertijd kregen de Javaanse adat (zeden en gewoonten) en cultuur die meer gebaseerd zijn op de pre-islamitische periode zijn bijzondere aandacht. Zijn opvatting was dat de religie altijd boven de politiek moest staan. Een bekende uitspraak van Soemita luidde stem niet op mij maar stem op een Islamiet. Soemita wist dat Javanen trouw zijn aan hun opvoeding en cultuur en zich meestal vastklampen aan hun traditionele geloofsovertuigingen. Hij bestudeerde niet alleen de cultuur maar tevens de wetten van Rila. Volgens de Rila filosofie is het hoogste doel van de mens het streven naar een volmaakt leven door het doen van goede daden ten behoeve van de mens. Hij propageerde dan ook deze gedachte met verve en werd een spiritueel leider. Soemita heeft ook de begrippen Narima (tevreden zijn) en Sabar (geduld) op zijn eigen manier aan zijn volgelingen weten over te brengen. Het tevreden zijn en het geduld kunnen opbrengen moeten de basis zijn voor het leven van de mens. Hij was zowel een spiritueel als politiek leider geworden en veel aanhangers lieten zich gedwee door hem leiden. Dit werd buiten de Javaanse groep vaak niet goed begrepen. Ten opzichte van land- en lotgenoten stelde hij zich humaan en nederig op. Dat gaf hem een bijzondere uitstraling. Een andere uitspraak van Soemita luidde: Zelfs al zou slechts één partijgenoot mij trouw blijven, ik zal hem leiden.
Tegenstander Salikin Hardjo
Hoewel Soemita de dominerende politiek leider was, heeft hij van meet af aan politieke tegenstanders gehad. Zijn eerste tegenstander was Salikin Hardjo die ambtenaar was, opzichter bij de toenmalige Hygiënische Dienst. Salikin Hardjo had de rivaliserende partij PBIS (Pengkol Bangsa Indonesia Suriname; dat betekent partij van het Indonesische volk in Suriname) opgericht. Hardjo was goed geschoold en stelde zich superieur op tegenover de gewone Javanen. Daardoor verwierf hij minder aanhang dan Soemita. De strijd tussen Soemita en Hardjo om het leiderschap van de Javanen mondde uit in het voordeel van Soemita. Hardjo had in eerste instantie een organisatie opgericht om de Javanen geestelijk en economisch te helpen verheffen. Op instigatie van derden werd deze omgevormd tot de politieke partij PBIS. Voorafgaand aan de eerste algemene verkiezingen in 1949 stelden KTPI-ers onder leiding van Iding Soemita en PBIS-aanhangers zich heel vijandig tegenover elkaar op. Zelfs familieleden werden openlijk tot elkaars vijanden verklaard. Onderlinge boycotcampagnes tussen KTPI’ers en PBIS’ers kwamen voor, zoals het verbod om in winkels van de tegenpartij boodschappen te doen. De KTPI-leden hadden een groene lidmaatschapskaart. Vaak werd gevraagd naar de groene kaart en als men dat niet had, werd men verdacht gemaakt door het kader van de KTPI (Breunissen: 34-50; Derveld 1982: 40, 41). Vermeldenswaard is dat in 1948 de voorzitters van de KTPI en PBIS, respectievelijk Soemita en Hardjo, een verzoeningsvergadering in theater Bellevue belegden. Maar de meningen lagen te ver uit elkaar en deze poging tot samenwerking mislukte. De arrogante houding die Hardjo aannam tegenover Soemita had tot heftige strijd geleid. Een toenadering om samen het belang van de Javanen te behartigen was niet mogelijk, laat staan om een politiek blok te vormen. De animositeit tussen de aanhangers van beide partijen was bijzonder groot.
Bij de verkiezingen in 1949 verloor de PBIS van de KTPI. Hardjo verzamelde slechts 884 stemmen en Soemita kreeg 2.32S stemmen in het kiesdistrict Commewijne (Mitrasing 1959: 170). Hoewel Hardjo een westerse opleiding had genoten, miste hij de culturele bagage die hij nodig had om de Javanen achter zich te krijgen. Tevens was zijn nuchtere benadering van zaken in die tijd niet de juiste weg om de Javaanse gemeenschap te mobiliseren. Soemita appelleerde door zijn emotionele en zachtmoedige benadering beter aan de gevoelens. Volgens Breunissen was Hardjo een veel ernstiger persoon dan Soemita. In zijn redenvoeringen probeerde Hardjo de verschillende kanten van een zaak te belichten en hield genuanceerde toespraken.
Hardjo vertelde over de werkelijkheid, Soemita liet de mensen dromen (Breunissen 2001: 53).
Hardjo emigreerde in 1955 met een grote groep Javanen naar Indonesië. Zij kregen de kans van de Indonesische regering om een nieuw bestaan te beginnen op het eiland Sumatra. Zijn plaats werd in Suriname ingenomen door de heer S. Djojoprajitno. Hij was een felle tegenstander van Soemita, doch vanwege zijn nogal starre houding kon hij hem niet aan. Terugkijkend vanuit Indonesië meende Hardjo over Soemita dat hij best een aardige kerel was:
Hij was een beetje clownachtig. Hij hield van grappen maken. Als wij elkaar in dit tijd tegen kwamen, spraken we gewoon met elkaar. Hij was een politieke tegenstander, maar we hebben nooit ruzie gemaakt. Ruzie maakten de leden (Breunissen 2001: 33).
Blindelings vertrouwen
Soemita had een bijzondere manier van politiek bedrijven. Door zijn woorden zorgvuldig te kiezen en bescheiden te blijven dwong hij respect af bij zijn achterban. Soemita was een begenadigd spreker die zijn toehoorders wist te overtuigen. Gebruikmakend van zijn stem en zijn gesticulerende gebaren kreeg hij zijn gehoor in zijn macht en met grappen de lachers op zijn hand. Door zijn goed getimede optreden in het openbaar wist hij zijn achterban aan zich te binden. Vanwege zijn speciale gave om zijn achterban te kunnen overtuigen in alles wat hij beoogde werd hij vaak beschouwd als een mysticus. Er wordt beweerd dat Soemita een bijzondere tjekelan (kracht) bezat. Soms leek het alsof hij een toverkracht bezat. Een bekende bewering over hem is: Pae bezat een geweldige rebowo (geestelijke uitstraling) die velen niet bezitten.
Soemita werd de populaire leider van de Javanen, recht door zee met al zijn tekortkomingen. Meestal was zijn woord wet voor een belangrijk deel van de grotendeels ongeletterde Javaanse gemeenschap. Soemita kon “zijn mensen op hun gemak stellen” door hen gerust te stellen dat alles zeker goed zal komen wanneer je vertrouwen hebt in hem, aldus de politieke analist Kadi Kartokromo. Een aanhangster stelde:
Pak Iding heeft ons altijd gezegd dat wij niet bang hoeven te zijn, want alles komt terecht. Als hij zo tot ons sprak, leek het alsof hij ons had gehypnotiseerd. Hij sprak zeer overtuigend tot ons. Vandaar dat wij veel respect voor hem hadden (Mevrouw Marie van het dorp Canawapibo).
Maar Soemita kon “zijn” mensen ook gezellig onderhouden door te keuvelen over de dagelijkse bezigheden. De politieke toespraken van Soemita voor zijn achterban geven een aardige inkijk in zijn karakter en zijn optreden. Hij gebruikte vaak beeldspraak die alleen ingewijden konden volgen. Hij bracht via metaforen over hoe zijn politieke tegenstanders pogingen deden hem te dwarsbomen en hoe hij deze te boven kwam. Hierdoor kreeg hij veel bewondering van zijn trouwe partijleden die hem als de ware leider accepteerden. In de verschillende toespraken tot zijn landgenoten toonde hij zich meester in zijn vak.
Para sedulur (mijn lotgenoten)
Met zijn vaak schorre stem en zijn Soendanese tongval begroette hij zijn achterban altijd in het Hoog Javaans met zijn bekende groet: Para sedulur (mijn lotgenoten). Soemita wist op meesterlijke wijze zijn gehoor naar zijn hand te zetten door tijdens zijn toespraken zijn stem van timbre te veranderen om medelijden te wekken. Zo sprak hij op meeslepende wijze in het Hoog Javaans zijn achterban op Lasai (Nieuw Meerzorg in 1955) als volgt toe:
Para sedulur. Mijn politieke partner heeft mij willen breken. Hij heeft mij op allerlei manieren geprobeerd mij klein te krijgen, omdat ik populair ben geworden. Maar ik ben in de politiek gegaan, niet omdat ik het zo graag wil, maar het volk heeft mij gevraagd omdat ik een bijzondere kracht van God heb ontvangen (aku intohk Wahjoe). Ik heb verder hard mijn best gedaan om deze kracht te koesteren. Ik heb tot mijn eigen Ik (sing momong – awakkhu) gesproken. Ik heb gevast om kracht en bijstand. Maar zij die in de politiek om naam gaan, zullen het niet lang maken, want zij zijn niet eerlijk. Zij willen het volk misbruiken. Ik sta vandaag hier dankzij jullie. Jullie hebben mij geruggesteund in alles. Toen zij mij in het gevang wilden stoppen hebben jullie mij gesteund. Ik ben inderdaad gevonnist geworden, maar ik ben nog steeds jouw leider. Maar hij die mij klein wil krijgen is vandaag niet meer bij jullie. Ik zal en blijf bapak Soekarno bewonderen om zijn durf en positieve kracht om zijn volk te leiden. Bung Karno heeft veel geleden om zijn strijd tegen de wong Londo (overheersers) vol te houden. Hij werd verbannen en in de gevangenis gesmeten, doch was vastberaden. Hij was een gelovig mens. In zijn bedompte kamer riep hij om hulp aan Allah, de Almachtige. Hij heeft het volk gered door zijn geloof en doorzettingsvermogen. Laten wij met ons allen zijn voorbeeld volgen.
Soemita boog even zijn hoofd en ging door:
Para sedulur, ondersteun mij in mijn streven om jullie te leiden. Er zullen in de loop van mijn strijd teveel beproevingen zijn die ons proberen te verdelen. Denk maar aan mijn eigen medestrijders die vandaag hoog en droog hier naast mij zitten. Ik weet dat zij terug zouden komen, omdat ik mijn politieke vrienden die met mij overal zijn gegaan niet zal pesten. Neen. Ik heb ze allemaal nodig om mijn doel te bereiken. Zullen wij deze leden met veel respect begroeten. Ik heb verdriet als ik zo hoor hoe mensen mij proberen kwaad aan te doen. Ik laat alles aan mijn Almachtige over. Maar lotgenoten, wees gerust ik zal bij jullie blijven, al is er maar een die mij trouw blijft
Volgens Kadi Kartokromo was Soemita niet alleen een begenadigd spreker, maar hij betrok expliciet ook de vrouwen die op deze bijeenkomsten aanwezig waren in zijn toespraak. Ter illustratie een toespraak voor de bewoners van het dorp Canawapibo toen door zijn inzet een verzoek van de dorpsbewoners om grond langs de hoofdweg te bebouwen werd gehonoreerd door de overheid. Soemita begon zijn toespraak als volgt in het Hoog Javaans:
Para sedulur, ik ben vanmiddag hier gekomen om jullie te bedanken voor jullie ondersteuning. Aan de vrouwen mijn oprechte dank voor de wijze waarop zij voor mijn medewerkers hebben gezorgd. Jullie hebben ons verwend, terwijl wij jullie niets terug kunnen geven. Jammer, maar Allah zorgt voor ons allen. Geld heb ik niet om jullie te geven, want dat gaat zo op als ik van hier vertrek.
Soemita haalde zijn zakdoek te voorschijn en veegde zijn ogen schoon. Bijna snikkend vervolgde hij zijn toespraak.
Para sedulur, ik weet dat jullie echt hard moeten strijden om te leven. Inderdaad het is erg hard, maar we moeten volhouden, want wie bang is voor tegenslagen (godoh) zal niets bereiken. Mannen gaan jullie hard werken om vooruit te komen. Gaan jullie niet meer dobbelen. Stuur jullie kinderen naar school, want anders blijven jullie dom. Ik, neen, jullie hebben het verdiend, want… ik moet jullie mededelen dat jullie vanaf morgen langs de hoofdweg mogen wonen. Ons verzoek is goedgekeurd. Laten wij God danken voor ons geduld en het lang wachten (Kartokromo 2006: 56,57).
Imago
In 1950 werd Soemita in de krant De Surinamer van 21 maart 1950 toen hij een demonstratie leidde in Paramaribo als volgt getypeerd:
Hij is een echte Javaanse figuur van 39. Mager en opverend als een spiraal, maar ook hoogvliegend en doelbewust strevend. Spreekt gebrekkig Nederlands wat aan hem niet te wijten is, maar richtte voor zijn landgenoten een avondschool op, waar hoofdzakelijk Nederlands wordt onderwezen. Door zijn organisatie zijn ook enige dessa-scholen opgericht. Soemita zelf heeft slechts de lagere school doorlopen, maar zijn natuurlijke aanleg dreef hem zelf naar voren in de maatschappij en daarmede voert hij ook zijn volk op tot een hoger peil van ontwikkeling.
Buiten de Javaanse groep had Soemita een minder betrouwbaar imago. Zo is Soemita beschuldigd van verduistering van spaargelden (25.000 gulden) samen met Karamat Ali en veroordeeld. Hij hoefde in 1956 niet lang in de gevangenis te verblijven en werd zelfs uit de gevangenis gehaald om als parlementslid te stemmen om de coalitie (regering) overeind te houden. Zoals eerder gezegd namen de meeste aanhangers het op voor Soemita en bleef hij ondanks zijn veroordeling populair onder de Javanen (Dew 1977:113,155).
Soms werd Soemita onbetrouwbaar gedrag verweten. Zo vertelde Emile Wijntuin, voormalig voorzitter van het Surinaamse parlement en Statenlid van de partij PSV, mij in 2008 het volgende:
Hij zou in 1955 samen met Soemita het kiesdistrict Coronie bezoeken in verband met de toenmalige verkiezingen. In dit kiesdistrict woonde een relatief grote groep Javanen. Hun stemmen zouden doorslaggevend kunnen zijn om de zogeheten Statenzetel te winnen. Wijntuin was de kandidaat van de partij PSV. De Statenzetel van het kiesdistrict Coronie werd altijd door de NPS werd gewonnen. Soemita ondersteunde Wijntuin en zei bereid te zijn om de Javanen in Coronie toe te spreken op een openbare vergadering. Er heerste veel enthousiasme onder de Javanen in Coronie en men verheugde zich op de toespraak van Soemita. Vol spanning wachtten de Javanen op de komst van hun leider Soemita. De reis naar Coronie nam toentertijd een halve dag in beslag. Om half vijf in de ochtend zou Wijntuin volgens afspraak Soemita thuis afhalen om samen te reizen naar Coronie. Na lang kloppen op de deur verscheen een half slapende vrouw die aan Wijntuin meedeelde dat Pae (de vader) naar Commewijne was vertrokken. Hij had niet had gezegd hoe laat hij zou terugkomen. Toen Wijntuin zonder Soemita in Coronie aankwam, bleken KTPI-aanhangers vlaggen te hebben uitgestoken. Toen men merkte dat Soemita niet was meegekomen was de teleurstelling groot. Er ontstond woede onder de Javaanse kiezers. De sprekers op de PSV-KTPI-vergadering werden uitgescholden in het Javaans en voor bedriegers uitgemaakt. De PSV verloor de verkiezingen in Coronie (zie ook: Wijntuin 1994).
Soemita vertoonde ook inconsistent gedrag. Zo bezocht hij Indonesië om de terugkeer van de Javanen daar te bepleiten. Terwijl hij terugkeer naar Indonesië predikte, keerde hij zelf curieus genoeg als niet in Suriname maar in Indonesië geboren burger, niet terug naar zijn vaderland. Hij nam zelfs op 18 juli 1950 de Nederlandse nationaliteit aan in tegenstelling tot meerderheid van Javanen die opteerden voor de Indonesische nationaliteit (Derveld 1982: 41, 44). Soemita bleef tot zijn dood in Suriname wonen. Toch geloofden zijn aanhangers in hem en hadden zij zelden commentaar op zijn inconsistent gedrag. Zijn aanhangers vertrouwden hem blindelings en dat had te maken de positie die hij had verworven binnen de Javaanse gemeenschap.
Functioneren in het Surinaams parlement
De Staten van Suriname (het Surinaamse parlement) telde van 1949 tot 1963 21 zetels. De Statenleden werden gekozen volgens het zogeheten meerderheidsstelsel: de partij met de meeste stemmen kreeg alle zetels van het kiesdistrict. Soemita was door dit kiesstelsel en het demografisch overwicht van het aantal Javanen in het kiesdistrict Commewijne verzekerd van twee Statenzetels voor zijn partij KTPI tot 1967.
Soemita werd in de Staten van Suriname niet beschouwd als een inhoudelijk bekwaam lid. Hij kon nauwelijks Nederlands lezen en begreep vaak de portee van de wetsvoorstellen niet. Niettemin had hij een machtspositie omdat de stem van de KTPI doorslaggevend kon zijn in de jaren vijftig en zestig in het toenmalige parlement. Men wist vaak niet of de KTPI en in het bijzonder Soemita voor of tegen zou stemmen. Soemita werd vaak politieke onbetrouwbaarheid verweten en zou onberekenbaar zijn (Dew 1977: 118,119). Hij stelde zich echter onafhankelijk op. Zo was hij in 1950 lid van een parlementaire delegatie die besprekingen voerde in Nederland. Hij liet desgevraagd weten niet tot enige coalitie en oppositiegroep te behoren (Breeveld 2000: 153). Hij kon de belangen van de achtergestelde Javaanse groep met hulp van de eerdergenoemde Karamat Ali toch goed verwoorden. Zo diende Soemita in 1950 een motie in bij de Landsregering waarin hij:
De Regeringsraad verzoekt een commissie in te stellen tot onderzoek naar de economische, sociale en culturele achteruitgang van de Indonesische bevolkingsgroep in Suriname met de opdracht aan deze om van advies te dienen over plannen en maatregelen zo nodig voor de opheffing en ontwikkeling van bedoelde bevolkingsgroep in Suriname (De Surinamer 21 maart 1950).
Terwijl de grote partijen van de Volkscreolen en de Hindostanen, respectievelijk de NPS en VHP samenwerkten en tegenover de partijen die gedomineerd werden door de Gekleurde elite stonden, nam de KTPI een onafhankelijke positie in. Soemita laveerde tussen coalitie en oppositie om voor de Javaanse bevolkingsgroep, bijvoorbeeld, landerijen en vergunningen te verwerven. Soms was Soemita op zijn Javaans por (voor). Veel Javanen hadden toen moeite om de v uit te spreken en spraken het uit als p. Afhankelijk van reacties van zijn adviseurs die hem met vingerwijzingen instrueerden kon hij weer teggen (tegen) zijn bij de stemmingen in de Staten. Dit leidde vaak tot de nodige lachbuien bij de aanwezige Statenleden en het publiek dat op de tribune de Statenvergaderingen bijwoonde. Soemita werd schertsend vaak Por genoemd. Hij werd als spreekbuis gezien van het andere KTPI Statenlid: de jurist Karamat Ali. Hij bedacht de toespraken van Soemita en de moties en instrueerde hem bij stemmingen. Befaamd was de uitspraak van Soemita: Ik sluit mij bij de vorige spreker aan, nadat zijn KTPI-collega Karamat Ali had gesproken (Derveld !982: 40).
Spitsvondig
Een ander bekend voorbeeld is dat Soemita vaak werd gecorrigeerd om zijn Nederlands taalgebruik. Vermeldenswaard is dat hij vaak de brood in plaats van het brood zei. Soemita riposteerde met de opmerking: Porzitter, de brood, het brood, brood blijft altijd brood. In de Staten van Suriname had een Statenlid met veel pathos de Franse filosoof Voltaire in het Frans geciteerd om zijn kennis van de politieke geschiedenis te etaleren. Het Statenlid Soemita vroeg vervolgens het woord aan de Porzitter (Voorzitter). Soemita debiteerde enkele zinnen in het Hoog Javaans. Na lachbuien van collega’s vroeg de voorzitter aan Soemita waarom hij iets in het Javaans zegt terwijl hij weet dat niemand behalve Soemita het Javaans verstaat. Soemita merkte droogjes op dat het geachte Statenlid iets had gezegd in een taal die hij niet verstond. Hij heeft als tegenreactie daarop iets in het Hoog Javaans gezegd wetende dat anderen hem evenmin zouden verstaan.
Soemita was een spitsvondige persoon. Toen Soemita een keer beweerde dat de helft van de leden van de Staten niet slim genoeg was, verzocht de voorzitter hem deze beledigende opmerking terug te nemen. Soemita riposteerde met de opmerking: Meneer, de Porzitter de helft van de leden van de Staten is slim.
Soemita kon niet-Javanen ‘bespelen’ door grapjes te maken in slecht Nederlands en Sranantongo, waarbij hij zijn Javaanse accent benadrukte. Zo wist hij tijdens een zogeheten massameeting (een politieke bijeenkomst) in Paramaribo waar veel Creoolse kiezers waren kwamen opdraven zich populair te maken. Veel toehoorders kwamen vooral luisteren naar de grappige Javaanse leider Soemita. Hij speelde zijn rol met glans. Het waaide hard toen Soemita het woord nam. Een zinkplaat waaide weg en Soemita merkte met Javaans accent op: “Als Soemita praat dak val om”. Dit leidde tot een lachsalvo onder het publiek. Zwaar gesticulerend maakte Soemita nog enkele grapjes. Politieke toespraken werden toentertijd gelardeerd met grapjes. Ook werd er veel gelachen om het accent van bepaalde bevolkingsgroepen. Tijdens radio-uitzendingen moesten de luisteraars vaak lachen om zijn accent en grappig taalgebruik. Bepaalde Franse uitdrukkingen begreep hij wellicht niet, maar herhaalde deze wel. Zo herhaalde Soemita de uitdrukking L’histoire se repete (de geschiedenis herhaalt zich) vaak op zijn eigen wijze: histor se repetetet met een Javaans accent. De politicoloog Dew stelt dat Soemita zich als grapjas voordeed om sympathie te verwerven en zijn doel te bereiken – ‘ability to play the fool to good purpose’ (Dew 1977: 141). Soemita was ‘niet dom’, maar had veeleer een doordachte wijze van opereren en een strategische opstelling; er was eerder sprake van boerenwijsheid. Bekend is zijn uitspraak: ik ben nu van de coalitie en straks ben ik van de oppositie (Derveld 1982: 44,122).
Na de verkiezingen van 1955 die werden gewonnen door het zogeheten Eenheidsfront steunde Soemita de regering (de coalitie), terwijl de VHP en NPS in de oppositie zaten. Maar Soemita gebruikte zijn twee zetels vooral om de belangen van de Javanen te dienen. In dit verband nam hij in een grondkwestie onverwacht stelling tegen zijn coalitiegenoten. De toenmalige minister-president Ferrier stelde voor het verzoek van Soemita pas de volgende dag te behandelen in de Staten van Suriname. Een gekrenkte Soemita zei onverwachts tegen zijn partijgenoten “Wis, ajoh mulih”; genoeg, laten we weggaan.” Gedwee en vol respect volgden zijn partijgenoten hem uit de zaal met achterlating van de verbouwereerde Statenleden. Soemita wist dat het aanblijven van de toenmalige regering afhankelijk was van de KTPI. Er moest veel gepraat worden om de steun van Soemita voor de regering te behouden. In 1957 drong hij aan op de aanleg van vestigingsplaatsen in het district Saramacca ten behoeve van Javaanse gezinnen. Omdat de regering naar zijn oordeel niet voortvarend genoeg optrad, stelde hij met veel pathos in de Statenvergadering van 9 augustus 1957 dat de Javanen: geen diamant, geen goud, geen zilver vragen, ze vragen slechts een stukje grond (Azimullah 1986: 140).
Op 24 maart 1958 liet Soemita weten geen onderdeel meer van de Eenheidsfront regering uit te maken, omdat hij ontevreden was met de manier waarop omgegaan werd met de belangen van Javanen (Breeveld: 2000: 213/Dew 1977; 118). Niet lang daarna viel de regering en kwamen nieuwe verkiezingen. Tot veler verrassing werkte hij daarna niet samen met NPS en VHP, maar met de partijen van het Eenheidsfront. De NPS en VHP wonnen de verkiezingen en vormden de regering. De KTPI behoorde tot de oppositie, maar in 1959 stelde Soemita als oppositielid dat hij tevreden was met een maatregel: Ik heb waardering voor de regering, ze mogen wat mij betreft nog 8 jaar blijven zitten (Fernandes Mendes 1989: 198,199). Na de verkiezingen van 1963 trad de KTPI toe tot de regering, maar Soemita bleef onvoorspelbaar; hij wisselde de KTPI-minister een paar keer.
Verzwakking KTPI
Soemita werd verweten dat hij de jongeren niet betrok bij de politiek. Ook intellectuelen die kozen voor een zakelijke aanpak en een sterkere oriëntatie op integratie in Suriname in plaats van terugkeer naar Indonesië voorstonden, vonden bij hem weinig ingang. Soemita schuwde democratische procedures. Hij merkte schertsend op dat democratie neerkomt op gogo krassie (kont krassen). Hij bedoelde daarmee dat democratie problemen met zich meebracht en leidde de KTPI op een autocratische wijze. Hij duldde eigenlijk geen inspraak binnen zijn partij. Soemita vond dat alleen ouderen het recht hadden zich bezig te houden met politiek. Jongeren waren nog niet voldoende rijp om het politieke bedrijf te begrijpen. Zijn opvatting was dat de jongeren eerst ervaring moesten opdoen. Pas daarna waren zij in staat om tegenslagen in de politieke arena te incasseren. Soemita rekruteerde wel jongeren om zijn decorum te versterken. Zo bestond de PRIS uit jongemannen die op gezette tijden de verschillende evenementen luister moesten bijzetten. Ook gebruikte hij vaak jongeren om zijn plannen voor te bereiden, zoals landaanwinningsprojecten, en bij het bijstaan van zijn propaganda-activiteiten. Bovendien beschouwde Soemita de jongeren als “Wong Jawa Asin”, zij die in Suriname geboren zijn. Deze jongeren hadden in zijn ogen nog weinig levenservaring om op gelijke voet met kollots (ouderen) te communiceren. Tevens wilde Soemita niet dat de Wong Jawa Asin macht zouden verwerven.
Het absolute gezag van Soemita in de KTPI kwam echter na de oprichting in 1963 van een zogeheten Kerngroep binnen de KTPI, bestaande uit jonge ambitieuze ambtenaren, in gevaar. Deze Kerngroep wilde meer democratie binnen de partij en beperking van de macht van Soemita.
Halverwege de jaren zestig ontstond ook een serieuze bedreiging voor de positie van KTPI binnen de Javaanse bevolking. Soemita zei zonder voorspraak het vertrouwen in de enige minister van de KTPI in 1966 op en deze minister moest toen aftreden. Een kritische groep Javanen die ontevreden was over de autoritaire houding van Soemita richtte in 1966 de partij SRI (Sarekat Rakyat Indonesia – Indonesische Volkspartij) op. Ook het Hoge Kommissariaat van de Republiek Indonesia was kritisch over het eigenzinnig optreden van Soemita en ondersteunde de SRI. Het lukte de SRI, die een samenwerking aanging met de VHP, om in 1967 en in 1969 de verkiezingen in het kiesdistrict van de KTPI te winnen. Soemita was echter reeds bezig zich terug te trekken uit de actieve politiek. De leiding van de partij KTPI droeg hij in 1967 over aan zijn zoon Willy Soemita. Illustratief voor het welhaast dictatoriale leiderschap en de machtige positie van Soemita was dat hij vanaf de oprichting in 1948 van de KTPI tot 1967 zowel voorzitter als secretaris en penningmeester was.
Vanuit de rukun-gedachte (streven naar harmonie) die tot de adat (gewoonte) van Javanen behoort, is in 1968 getracht een politieke eenheid te smeden binnen de Javaanse groep. Op 17 november 1968 werd op initiatief Willy Soemita van de KTPI, F. R. Karsowidjojo van de SRI en S. Djojoprajitno van de PBIS de “Satrya” (sasama tri karya: drie in een) in Theater Bellevue geproclameerd om de toenemende rivaliteit onder de Javaanse politieke partijen in te dammen. Dit streven mislukte echter. In 1970 trad Soemita terug als voorzitter van de KTPI en droeg formeel in 1972 de partij over aan zijn zoon Willy (Kartokromo 2006: 62).
Verdiensten
Gedurende een kwart eeuw – van 1946 tot 1970 – was Soemita de dominante leider van de Javanen. Het imago van Javanen was in de periode dat Soemita politiek actief was nogal negatief. Javanen werden vaak gestereotypeerd als domme, zwijgzame en ongeschoolde burgers. Vaak werden Javanen gepest als schijtopruimer (Japanese puru sket) of pindaboer. Vanwege hun lage schoolopleiding en meestal gebrek aan begeleiding moesten Javanen werken als vuilophalers, handlangers, tuinarbeiders, pindaverkopers en marktverkopers. Bekend waren typeringen als law-law japanesie (gekke Javaan), den don Japanesi (die domme Javanen). Niet zelden werden Javaanse vrouwen beschouwd als prostituees en lichtzinnig van aard. Veel Javanen waren opgezadeld met een minderwaardigheidscomplex als recente gearriveerde immigranten, die zich niet konden aanpassen aan de heersende Surinaamse gewoonten. De Javaanse groep verkeerde ten opzichte van Creoolse en de Hindostaanse groep tot de jaren zeventig in een achterstandspositie. De Javanen werden tot op zekere hoogte ook achtergesteld.
Soemita moest functioneren in een omgeving waarin zowel hij als zijn achterban niet altijd serieus werd genomen. Hoewel Soemita de Nederlandse taal nauwelijks beheerste en zijn slechte taalgebruik in Nederlands en Sranantongo niet zelden tot hilariteit leidde, was hij niettemin een machtsfactor in de Surinaamse politiek. Javanen maakten iets minder dan een vijfde van de Surinaamse bevolking uit. In het Surinaamse parlement nam de KTPI in de jaren vijftig tot 1967 echter een sleutelpositie in. De KTPI kon de machtsblokken aan de benodigde zetels helpen om te regeren en kon als tegenprestatie voor regeringsdeelname zwaardere eisen stellen dan op grond van het aantal zetels dat zij in het Surinaamse parlement hadden (Derveld 1982: 122,126). Soemita wist vaak handig gebruik te maken van deze sleutelpositie om de belangen van de Javaanse groep te dienen. Naast zijn rol als leider en vertegenwoordiger van de Javanen in Suriname heeft Soemita vooral landbouwpercelen in de districten Saramacca en Commewijne kunnen realiseren voor de Javaanse groep. Enkele bekende projecten in dit verband zijn: Catharina Sophia, Project Voorburg, Sorgvliet, De Hulp en Welgevallen. Deze vestigingsplaatsen van Javanen en landaanwinningsprojecten zijn stille getuigen van zijn optreden in de politiek geweest. Het patronagesysteem werd sterk door hem gestimuleerd in de vorm van het toewijzen van landbouwpercelen als tegenprestatie voor trouw en loyaliteit aan de KTPI (Kartokromo 2006: 59).
Soemita was een etnische belangenbehartiger pur sang. Hij heeft in zijn politieke opstelling rekening moeten houden met het terugkeer-naar-Java-syndroom, het ontbreken van politieke scholing en intellectueel kader onder Javanen, de achtergestelde positie en het negatieve imago van Javanen. Met zijn kennis op het gebied van de Islam, zijn redenaarstalent, de gemotiveerde medewerkers van organisaties als de Banteng Hitams en PRIS en gedreven door de nationalistische beweging in het toenmalige woelige Indonesië verwierf Soemita een grote aanhang. Zijn politieke opstelling werd door velen vaak niet begrepen. Terwijl zijn tijdgenoten in de politiek opkwamen voor het nationaal belang, streed Soemita meer voor de belangen van zijn achtergestelde achterban. Zijn politiek was duidelijk gericht om de belangen van zijn Javaanse lotgenoten te behartigen. Als een boerenpartij, zoals zijn partij bekend stond, vocht hij hardnekkig om voor zijn mensen landbouwpercelen te verkrijgen. Hij kon de (voor)oordelen tegenover Javanen gebruiken om een hechte band onderling te smeden. Tot slot ter illustratie nog een toespraak op een bijeenkomst in Lasai in het district Commewijne. Nadat de conferencier op oosterse wijze de aanwezigen welkom had geheten, debiteerde Soemita:
Para sedulur, ik word overal uitgemaakt als te zijn een domme Javaan in de politiek, die geen Bahasa blanda (Nederlands) kan praten. Dat is inderdaad waar, ik kan dat niet helpen, maar ik zal jullie niet teleurstellen, want hoe krom het ook mag zijn, ik zal mijn best doen om dat te leren, zoals ik het Hoog Javaans ook heb moeten leren, want ik ben een rasechte Soendanees (Kartokromo 2006: 58).
Soemita onderbrak zijn toespraak enkele minuten om reactie van zijn gehoor te polsen. Een methode die hij vaak toepaste om zijn kracht te testen en tevens om op de gevoelens van zijn gehoor in te spelen. Daarna nam hij met een meeslepende zachte stem het woord:
Maar lotgenoten, wees niet bang, zoals onze voorouders ons hebben geleerd dat wij zoveel als mogelijk een eigen hutje moeten hebben (wong urip perlu duwe awuh) waar wij met onze kinderen kunnen wonen, zal ik ervoor vechten om dat te realiseren. Jullie weten allemaal dat de gronden die jullie nu bewerken uitgeputte gronden zijn, maar liever een stukje uitgeputte grond, dan hier en daar “diesampeerke”(gesmeten) aan de rand van de stad of diemondoke (inwonen) bij kennissen. Ik ben alvast heel erg blij en trots wat de vrouwen van Lasai voor ons hebben gedaan, om ons eten te geven en op hun eigen manier ons te verwelkomen. Maturkesuwun (Bedankt). Ik wil jullie allemaal geruststellen dat ondanks de vele bejegeningen en aantijgingen op mijn adres, ik niet zal rusten om mijn doel te bereiken. De tijd zal ons leren, wie daadwerkelijk voor de belangen van hun achterban vecht (Kartokromo 2006: 59).
Volgens Dwarka Panday wilde Soemita liefst dat de Javanen bij elkaar moesten wonen en hun cultuur behielden en niet opgingen in andere groepen. De ideologie die werd gepropageerd was Mangan, ora mangan, popkoke angger kumpol (of wij nou eten of niet, of wij nou vooruitkomen of niet, het ideaal is om bij elkaar te blijven wonen). Er werd een besef gekweekt van afscherming tegen de wong kono-an (de mensen van buiten de eigen groep) (Dwarka Panday 2005). Andere auteurs zoals Kadi Kartokromo stellen echter dat politicus David Findlay die in de jaren vijftig zich scherp afzette tegen de Hindostaanse en Javaanse groep en de vrees aanwakkerde voor de dreiging van Aziatische dominantie van Suriname, dit eenzijdige beeld van Soemita heeft gecreëerd. Hoe dit ook zij: het is begrijpelijk dat Soemita gegeven de achtergestelde positie van de Javanen primair voor zijn eigen groep opkwam en uit machtspolitieke overwegingen de groep bij elkaar wilde houden.
Een bijzondere verdienste van Soemita is dat hij weliswaar zelden opkwam voor het algemeen belang, maar hij heeft nooit de Javaanse groep opgehitst tegen andere etnische groepen. Hij streefde naar harmonie en heeft in de cruciale jaren van opkomende etnische politiek gekozen voor de verbroederingspolitiek en niet voor polarisatie. Zelden heeft hij een toespraak gehouden waarin hij zich over het nationale belang van Suriname uitliet of de economische ontwikkeling van Suriname. Soemita was eigenlijk meer op de Javaanse groepen in Indonesië georiënteerd dan op de brede Surinaamse gemeenschap. In de toenmalige politieke verhoudingen en de marginale positie die de Javaanse groep innam is dit begrijpelijk. Maar door de emancipatie van de Javanen in Suriname en de groei van de groep Javanen die in Suriname waren geboren was het niet verwonderlijk dat Soemita gaandeweg ook binnen de Javaanse gemeenschap kritiek kreeg van intellectuelen en jongeren.
Conclusie
Soemita heeft in de jaren dertig en veertig een belangrijke rol gespeeld als zaakwaarnemer van de Javanen. Van 1946 tot 1970 was hij de dominerende politiek leider van Javanen in Suriname. Lange tijd was hij het politieke gezicht van de Javaanse gemeenschap. Soemita was politiek actief in een periode waarin de Javaanse gemeenschap in Suriname een achtergestelde positie innam en velen terugverlangden naar Indonesië. Als een niet in Suriname geboren burger had Soemita weinig affiniteit met het algemeen Surinaams belang. Hij was een etnische leider pur sang die opkwam voor de verheffing van de positie van de eigen groep en opheffing van achterstelling. Daarbij maakte hij gebruik van de religie, de Javaanse adat, zijn redenaarstalent en patronage binnen de eigen gemeenschap. Hij hield toespraken in het Hoog Javaans en werd gewaardeerd en geprezen om zijn gave om gevoelige snaren te raken vooral bij de oudere Javanen. Soemita profileerde zich als religieuze leider zonder in religieus fanatisme te verzanden en in politiek-religieuze problemen te geraken. Gelet op de maatschappelijke positie van de Javanen in de periode 1945-1970 moet Soemita beschouwd worden als emancipator van de Javaanse bevolkingsgroep. Hij heeft de Javanen mondig gemaakt. In de verschillende districten maande hij zijn volgelingen niet meer te gaan dobbelen, hun geld goed te besteden en hun kinderen naar school te sturen. Ondanks zijn geringe westerse schoolopleiding, doch bewust van zijn grote kennis van zijn eigen taal en cultuur, kon hij de functie van politiek leider lang bekleden. Soemita was een zachtmoedige doch autoritaire leider. Volgens Kartokromo was hij zelfs een politieke dictator (Kartokromo (2006: 52,111).
Buiten de Javaanse gemeenschap was zijn reputatie minder florissant. Hij werd mede door de toen heersende vooroordelen over Javanen vaak als dom en ongeletterd beschouwd. Niet zelden maakte hij gebruik van deze beeldvorming om de positie van Javanen te versterken. Hij stond bekend als iemand op wie men niet altijd kon rekenen. Soemita heeft kunnen bewerkstelligen dat Javanen landbouwgronden toegewezen kregen en wilde de Javaanse groep zoveel mogelijk bij elkaar houden en niet laten opgaan in de Surinaamse samenleving. Niettemin heeft nooit gekozen voor etnische polarisatie.
Soemita behoorde tot de eerste generatie politieke leiders onder de Javanen in Suriname. Zij opereerden vanuit de harmoniegedachte. Bij de tweede generatie Javaanse leiders is meer sprake van confrontatie en sterkere oriëntatie op Suriname. Na de terugtrekking van Soemita uit de actieve politiek ontstond ook meer politieke pluriformiteit onder Javanen in Suriname. Er ontstonden verschillende Javaanse partijen die samenwerken in verschillende partijcombinaties met andere politieke partijen. Iding Soemita stierf op 18 november 2001 en de “Messias” van de Javanen werd conform zijn levenswijze op sobere wijze begraven. Gelet op de verdiensten van Iding Soemita en in het bijzonder zijn emanciperende rol ten behoeve van de Javanen en zijn bijdrage aan de verbroederingspolitiek verdient hij een standbeeld. Dat kan worden geplaatst op het Onafhankelijkheidsplein tussen de standbeelden van Pengel en Lachmon. Hij was tenslotte een van de drie historische leiders van Suriname. Het jaar 2023 wordt een belangrijk herdenkingsjaar voor de Creoolse/Afro-Surinaamse, Hindostaanse en Chinese bevolkingsgroepen in verband met 160 jaar afschaffing van de slavernij, 150 jaar Hindostaanse immigratie en 170 jaar Chinese immigratie. Voor de Javaanse groep is 2023 geen bijzonder herdenkingsjaar. Op 3 april 2023 zou Iding Soemita 115 jaar zijn geworden. Een onthulling van zijn standbeeld in 2023 dat door de Javaanse en in breder verband de Surinaamse gemeenschap tot stand wordt gebracht, zou getuigen van historisch besef voor de markante politiek leider Iding Soemita.
Gebruikte literatuur
Azimullah, E. (1986), Jagernath Lachmon, Paramaribo: Vaco.
Breeveld, H. (2000), Jopie Pengel, 1916-1970. Leven en werk van een Surinaamse politicus, Amsterdam: Conserve.
Breunissen, K. (2001), Ik heb Suriname altijd liefgehad, Het leven van de Javaan Salikin Hardjo, Leiden: KITLV.
Burger J.W. (1928), Vergelijkend overzicht van de immigratie en blijvende vestiging van Javanen en Brits-Indiërs in Suriname, in: De Economist, jaargang. Jaargang 77, nummer 1, Amsterdam.
Choenni, C.E.S. (1982), Hindoestanen in de politiek, Rotterdam: Futile.
Derveld, F.E.R. (1982.), Politieke mobilisatie en integratie van Javanen in Suriname, Groningen: Bouma.
De Surinamer. 21 maart 1950. Javanen demonstreren op het N.V.G.B.-terrein.
Dew, E. (1977), The Difficult Flowering of Suriname, Den Haag; Martinus Nijhoff.
Dwarka Panday, R.M. 24 Januari 2005. Assimilatiepolitiek nu, in Dagblad Suriname.
Egger, J.L. (1982), Raciale politiekvoering in Suriname,1948-1980, Paramaribo.
Encyclopedie van Suriname (1977). Amsterdam: Elseviers.
Fernandes Mendes, H.K. (1989), Onafhankelijkheid en parlementair stelsel in Suriname, Zwolle: Tjeenk Willink.
Hoefte R. (1990), De betovering verbroken; de migratie van Javanen naar Suriname, Dordrecht: Foris.
Hoefte, R. (1998), In place of slavery, Social History of British Indian and Javanese Labourers in Suriname, Gainesville: University of Florida.
Ismaël, Joseph. (1949), De immigratie van Indonesiërs in Suriname, Leiden: Luctor et Emergo.
Kartokromo, Kadi. (2006), Javanen en politiek, de strijd naar politieke macht en politiek leiderschap, Paramaribo.
Marshall, E. (2000), Ontstaan en ontwikkeling van het Surinaams nationalisme; natievorming als opgave. Delft: Eburon.
Mitrasing, F. E. M. (1959), Tien jaar Suriname, 1945-1955, Leiden: Luctor et Emergo.
Sedney, J. (1997), De Toekomst van ons verleden, democratie, etniciteit en politieke machtsvorming in Suriname, Paramaribo: Vaco.
Suparlan, P. (1995), The Javanese in Suriname, Ethnicity in an Ethnically Plural Society, Arizona/Tempe: State University.
Surinaamse politiek 1975-1998 in: OSO, themanummer, mei 1999, jaargang 18, nummer 1.
Waal Malefijt, A. de (1963), The Javanese of Surinam: segment of a plural society, Assen: Van Gorcum.
Wengen, G.D. van (1973), De Javanen van Suriname, Leiden; Brave New Books.
Wijntuin, Emile (1994), Reflekties uit een politiek verleden, Paramaribo.
Dit artikel ter herdenking van 131 jaar Javaanse Immigratie op 9 augustus 2021 is een bewerking van de brochure Bapak Iding Soemita die ik in 2009 heb gepubliceerd. Ik dank Eric Kastelein voor zijn redactionele adviezen.
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Korte berichten, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Nieuws uit Suriname, Suriname