Hindorama

Let's get IN(fo)SPIRED!
  • HOME
  • ACTUEEL
  • CULTUUR
  • COLUMN
  • INTERVIEW
  • JAI
    • JNAN ADHIN INSTITUUT (JAI)
    • BIBLIOTHEEK
      • MIGRATIEGESCHIEDENIS
  • OVER ONS
    • CONTACT
    • WEBSHOP Sampreshan.com
    • VRIENDEN van HINDORAMA
    • ADVERTEREN
    • NUTTIGE LINKS | DOWNLOAD
WEBSHOP

Javanen in Suriname en in Nederland – Chan E.S. Choenni

vrijdag, 07 augustus 2020 by Redactie Hindorama

Op zaterdag 9 augustus 1890  kwam de eerste groep Javaanse contractarbeiders in Suriname aan. Ter gelegenheid van de viering en herdenking 130 jaar Javaanse  immigratie publiceren wij dit artikel over deze bijzondere Surinaamse bevolkingsgroep. Tussen 1890 en 1939 zijn in totaal 32.956 Javanen van uit Indonesië naar Suriname gemigreerd. Bijna een kwart keerde terug tussen 1897-1938, namelijk 7.684 De overgrote deel waren net als Hindostanen contractarbeiders, die waren geworven om op de plantsages te werken. Maar een kleine groep van 990 personen die in1939 arriveerde, was vrije immigrant. Het integratieproces onder de Javanen in Suriname voltrok zich veel later dan onder de Hindostanen. Dat had te maken met hun latere aankomst in Suriname; de laatste groep Javaanse immigranten kwam aan in 1939. Ook speelden velen tot de jaren zestig nog met het idee om terug te gaan naar Indonesië. Nog in 1954 was een actieve en redelijk goed opgeleide groep van ruim 1.000 Javanen vertrokken naar Indonesië. Daarnaast bleven veel Javanen lange tijd op de overgebleven plantages wonen en werken. Bovendien hadden de meesten een voorkeur om in hun eigen gemeenschap samen te leven. De Tweede Wereldoorlog zorgde echter voor de sluiting van nog meer plantages. Een deel van de werkloos geworden Javanen ging meestal werken in de bauxietmijnen. Veel Javanen trokken hierdoor naar de bauxietcentra, zoals Moengo. Een kleine groep vestigde zich in Paramaribo. Als laatste in Suriname georganiseerd aangekomen immigrantengroep hadden de Javaanse Surinamers lange tijd een achterstand.

Aankomst van Javaanse contractarbeiders in Suriname met een stoomschip. Let op de betere kleding vergeleken met Hindostaanse contractarbeiders.

Eigenlijk begon pas sinds de jaren zestig een inhaalbeweging. Zo behaalden in 1959 de eerste twee Javanen hun diploma aan de Algemene Middelbare School (AMS) en pas in 1970 behaalde de eerste Javaan het Surinaamse geneesheer diploma. De trek naar Paramaribo kwam op gang en deze urbanisatie werd later versneld door de verbeterde kansen op onderwijs, hogere salarissen, betere medische voorzieningen en een groter aanbod aan ontspanning. Vanaf de jaren zestig begon het aantal Javanen in andere beroepen geleidelijk toe te nemen. Tegenwoordig zijn Javanen in vrijwel alle sectoren vertegenwoordigd. Er zijn Javaanse academici, onder wie artsen, juristen en ingenieurs. Opmerkelijk blijft wel het relatief gering aantal hooggeschoolde Javaanse vrouwen.

Taalachterstand
Javanen die naar Paramaribo trokken hadden meestal problemen als minderheid; zij werden vaak belachelijk gemaakt. Ook omdat velen een achterstand hadden in de Nederlandse taal en een Javaans accent. Bepaalde Nederlandse woorden of letters konden zij niet goed uitspreken; bijvoorbeeld de v spraken zij uit als p. Dus voor werd uitgesproken als por. Zo stond hun politiek leider Iding Soemita bij velen bekend als por; maar slim als hij was, gebruikte hij zijn stemrecht strategisch bij stemmingen in het parlement. Wanneer hij moest stemmen riep hij por nee tegge, tegge (tegen) en veinsde dat hij het een en ander niet goed begreep. Na de zogeheten revolutie van 1980 werd het plagen en belachelijk maken van bepaalde bevolkingsgroepen en verkeerd uitspreken van hun (achter)namen in de ban gedaan. Alle bevolkingsgroepen werden als nationale groepen beschouwd en gemobiliseerd voor de nationale opbouw. Veel Javanen bleken echter vaak er voor te kiezen om dicht bij elkaar te wonen. Er ontstonden ook enkele Javaanse concentraties in en rond Paramaribo, zoals de wijk Blauwgrond waar Javaanse eethuizen (Warungs) floreren. Javanen wonen tegenwoordig in alle districten van Suriname. Ze vormen echter een meerderheid van de bevolking in ‘het Javaanse district’ Commewijne.  De bekende plaats Tamanredjo in Commewijne waar tegenwoordig een brede en goed geasfalteerde weg doorheen loopt, wordt bijna uitsluitend door Javanen bewoond.

Iding Soemita met zijn zoon Willy Soemita die ook politicus werd.

Integratie Javaanse Stijl
Het is vermeldenswaard dat de Javaanse groep in Suriname op een bijzondere manier geïntegreerd is in de Surinaamse samenleving. Op sociaaleconomisch terrein zijn zij weliswaar doorgedrongen tot bijna alle beroepen, maar zij blinken hoogst zelden uit en zijn soms enigszins onzichtbaar. Zij zijn matig succesvol. Ook op cultureel terrein is matigheid te constateren. Zij hebben grotendeels hun cultuur behouden, maar elementen van hun cultuur zijn niet sterk doorgedrongen tot de mainstream cultuur. Wel is de Javaanse keuken bijzonder populair. Maar de Javaanse groep is sterk op de eigen gemeenschap gericht. In de 21steeeuw is Indonesië actiever richting Suriname en de banden met de Javaanse diaspora worden aangehaald. De Javaanse groep neemt een tussenpositie in tussen de Hindostanen en Creolen (Afro-Surinamers en Gemengden). In 2012 waren zijn volgens gegevens van Algemeen Bureau voor Statistiek (ABS) zijn zij niet meer de derde groep, maar de vierde groep geworden wat betreft bevolkingsaantal. De Marrons waren de tweede bevolkingsgroep geworden in de 21ste eeuw, na de Hindostanen. De derde groep werd gevormd door de Afro-Surinamers. De Javaanse tussenpositie komt sterk naar voren in politiek opzicht. Al in de jaren vijftig namen zij een tussenpositie in -ook wel betiteld  als ‘wippositie’- tussen de Gemengden (de Gekleurde middenklasse) enerzijds en Hindostaanse partij VHP en de Afro-Surinaamse partij NPS anderzijds. In de jaren zestig en zeventig namen zij een tussenpositie in tussen de VHP en de NPS. Daarna  tussen VHP en NPS enerzijds en de dominante  nieuwe partij -de Nationale Democratische Partij- anderzijds. De Javaanse groep is ook in politiek opzicht matig succesvol. Ik noem dit Integratie Javaanse stijl. Hoe dit integratieproces precies is verlopen, zal ik in de periode 2021-2022 onderzoeken.

Soekdew Choenni, de Mahashay van plantage Laarwijk

Rukun
Een belangrijke factor voor de verklaring van de Integratie Javaanse Stijl vormt volgens mij het Javaanse ethos. Ethos wordt gedefinieerd als de ambities en dominante waarden van een etnische groep. Een belangrijk aspect van het Javaanse ethos is de Rukun gedachte oftewel het streven naar onderlinge harmonie en saamhorigheid. Conflicten worden zo veel mogelijk vermeden. Onderhuids kan wel spanning blijven bestaan, maar ze komt niet tot uiting. Daarnaast is bescheidenheid en daarmee samenhangend niet op voorgrond willen treden en enigszins onzichtbaar blijven een belangrijke waarde. Ook respect voor hiërarchie en soberheid zijn belangrijke waarden. Een voorbeeld:
Begin jaren zestig werd de landerij op plantage Laarwijk van mijn paternale grootvader -hij was ook dorpshoofd-regelmatig gewied door een zestal Javaanse mannen. Op de landerij waren Citrus-, koffie-, cacao- en bananenbomen. De Javaanse mannen traden vroeg ‘s morgens aan met vlijmscherpe houwers. Met de handen tegen elkaar gedrukt groetten zij mijn grootvader nederig met een Javaans accent prevelend: Namaste, Mahashay (grote heer). Zij stonden in het gelid om de orders aan te nemen en keken mijn grootvader niet aan, maar naar de grond. Zij hadden hun lunch box bij zich. In de namiddag kwamen zij terug nadat zij ongeveer 2-3 hectare land netjes hadden gewied. Zij ontvingen dankbaar hun loon en vertrokken ‘onopvallend’ huiswaarts; zij waren als het ware onzichtbaar. Fascinerend! Als deze mannen mij tegenkwamen waren zij zeer voorkomend tegen de Chota Mahase (de kleine heer) – zo werd ik genoemd. Als stadsjongetje werd ik altijd verlegen wanneer ik van deze oudere mannen zoveel respect kreeg. Want in Paramaribo werd ik door oudere mannen vaak terechtgewezen of moest bijvoorbeeld continu verslag uitbrengen over mijn schoolvorderingen.

De meeste Javanen zijn moslim. Maar hun Islamitisch geloofsbeleving is sterk verweven met de Javaanse cultuur. De Javaanse cultuur is doordrongen van Hindoeïstische en Boeddhistische trekken. Ook de lokale, vaak animistische gebruiken zijn opgenomen in het geloof van Javanen. Deze vorm van Islam is meegekomen naar Suriname Ze bleven hun geloof zo belijden zoals ze dat op Java hadden gedaan. Tijdens het bidden wendden zij zich bijvoorbeeld naar het westen, omdat Mekka vanuit Indonesië in het westen ligt.

Biddende Javanen tijdens het Idul Adha (offerfeest) op het Onafhankelijksheidsplein.

De mensen op Java en in breder verband Indonesië, hingen vroeger het Hindoeïsme en het Boeddhisme aan; anderen hingen animistische religies aan. De monumenten, zoals de grote Prambanan tempel en Borobudur op Java herinneren hier nog aan alsook het Hindoeïsme dat op het populaire toeristische eiland Bali overheerst. In 15de eeuw werd door Arabische handelaren en Indiase kooplieden die waren geïslamiseerd de Islam geïntroduceerd. De Islam drong door in de hele archipel door de tijd heen, maar bepaalde elementen van de eerdergenoemde godsdiensten hadden al de cultuur gevormd van de Indonesiërs. De laatste jaren introduceren de rijke Arabieren een zeer orthodoxe vorm van Islam, de Wahabi en Salafi variant. Zij bouwen grote moskeeën en proberen vooral de vrouwen te sluieren en terug te dringen uit het openbare leven. Ik heb deze ontwikkeling op het eiland Lombok meegemaakt. Maar ondanks de sluier blijven veel Indonesische vrouwen toegankelijk en vriendelijk tegenover ‘vreemde mannen.’ Ik kocht bijvoorbeeld een kokosnoot bij een gesluierde Indonesische vrouw en zij kapte het met vaardige hand. In het Noorden van Sumatra (Atjeh) is echter de ‘sharia’ (strenge Islamitische wetgeving) ingevoerd en worden mensen in het openbaar gegeseld. Ook zijn er veel fanatieke lieden die geweld prediken en aanhangers van de brute Islamitische Staat (IS). In Suriname schijnt ook een kleine groep Javanen fanatieke en radicale moslims te zijn geworden. Hun vrouwen en soms ook kleine meisjes moeten hoofddoeken dragen. Maar over het algemeen zijn de Javanen in Suriname vanuit hun cultuur zachtmoedige en tolerante mensen gebleven, die voor alle religies en ook ongelovigen respect hebben.

Het Javaanse immigratiemonument op plantage Mariënburg in het “Javaanse district Commewijne.”

Westbidders en Oostbidders
In de Islam moet men zich tijdens het bidden wenden naar de Kaäba, het huis van aartsvader Abraham, -gesymboliseerd door de heilige zwarte kubus. De Kaäba ligt in Mekka in Saoedi Arabië. Mekka ligt vanuit Indonesië gezien in het westen. De Javanen in Surinamers volgden de traditie van hun voorouders en gingen ook bidden richting het westen. Zij bleven zogeheten West bidders. Maar op gegeven moment ging een groep richting het oosten bidden, want vanuit Suriname gezien ligt Mekka in het oosten. Veel West biddersweigerden echter Oost bidders te worden. Er ontstond grote verdeeldheid in de Javaanse gemeenschap hierdoor. De West bidders bouwen hun moskeeën naar het westen gericht en verdedigen zich door te stellen dat de Kaäba ook in het westen ligt – de wereld is immers rond. Bovendien richten zij hun gebeden enkel aan Allah en verwijzen naar de soera al-baqara 177 uit de Koran, waarin staat dat het geloof in God belangrijker is dan de richting waarin men bidt.

Naast de Islam hangt een groep het Christendom aan. Daarnaast bestaat het Kejawen of Javanisme, een traditionele Javaanse religie: een samengaan van animistische, boeddhistische en islamitische geloven en praktijken. De belijders van deze geloofsovertuiging zijn op zoek naar spirituele kennis en streven naar een goede en correcte manier van leven alsook het vinden van een goede relatie met God. Een andere belangrijke traditie die vanuit Java is meegenomen, is de slametan, een feestmaaltijd waarbij de geesten gerespecteerd en gezegend worden. Men meent zo hun gunst te winnen, zodat zij op hun beurt hun zegeningen zullen teruggeven. Slametans worden gehouden bij belangrijke gebeurtenissen binnen het gezin, zoals bij geboorte, besnijdenis en de dood, en bij gemeenschappelijke gebeurtenissen, zoals islamitische feestdagen. Op regelmatige tijdstippen en bij belangrijke gebeurtenissen brandt men wierook en zet een klein beetje eten neer. Dat heet Sadjen en komt uit het boeddhisme en betekent letterlijk “de doden eten geven”.

Het aantal Christenen lijkt de laatste jaren toe te nemen onder de Javanen. Zo was in 1971 2004 bijna één op de zeven (14%) Javanen Christen en in 2012 was ruim één op de vijf al Christen (21%). In 1971 hing bijna één op de tien (9,8%) Javanen het Christendom aan. De Javaanse bevolking heeft in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Hindostaanse groep geen grote bevolkingsgroei gekend. In 1964 bedroeg het aantal Javanen 48.500 en in 1972 hun aantal toegenomen tot 58.900. In 2004 was hun aantal toegenomen tot 71.879 en volgens de volkstelling van 2012 waren er 73.975 Javanen in Suriname. Het aandeel van Javanen varieerde van 15% in 1964 tot 14% in 2012 van de totale Surinaamse bevolking. Een klein deel van de Javanen heeft zich vermengd met leden van andere bevolkingsgroepen.

Emigratie naar Nederland
Een klein deel van de Javanen is geëmigreerd naar Nederland in de periode 1974-1975 en -volgens CBS gegevens van Nederland- heeft een nog groter deel in de periode 1979-1980 gekozen voor Nederland. Omdat de vijfjarige termijn voor het behouden de Nederlandse nationaliteit afliep in 1980 zijn velen alsnog geëmigreerd naar Nederland. De zogeheten staatsgreep op 25 februari 1980 deed sommige Javanen besluiten om naar Nederland te verhuizen. Omdat vaak niet bekend is dat tussen 1979-1980 meer dan 35.000 Surinamers het land hebben verlaten en voornamelijk naar Nederland zijn vertrokken, vermelden wij hier de onderstaande tabel.

Tabel 1: Immigratie, emigratie en Netto migratie Suriname1972-1980

Bron: Bewerkte CBB-data; zie: Jack Menke (red), Mozaïek van het Surinaamse volk, ABS 2016: 100.

In totaal zijn 132.270 Surinamers geëmigreerd uit Suriname tussen 1972-1980; het overgrote deel vestigde zich in Nederland. Er was ook immigratie in Suriname namelijk 26.919 in deze periode; vooral vanuit Nederland keerden Surinamers terug De netto migratie uit Suriname was dus 105.351 personen. Tussen 1970-1980 hebben zich ongeveer 120.0000 Surinamers zich gevestigd in Nederland.

Er zijn al met al duizenden Javanen tussen 1974-1980 Javanen geëmigreerd naar Nederland. De groep van 1974-1975 is deels mede door het Nederlandse spreidingsbeleid door het hele land verspreid. In het noorden van Nederland in Hoogezand-Sappemeer, Delfzijl en Groningen; in Noord Brabant in Tilburg, ‘s-Hertogenbosch en Sint Michielsgestel woonden Javanen. Een groot deel woont echter in grote steden Amsterdam, Den Haag, Rotterdam. Almere en Utrecht.

Discussie over Javanen in Nederland. Stichting Javaanse immigratie (Stichji)

Javanen in Nederland
Het CBS heeft berekend dat in 2008 er ongeveer 21.700 Javanen (exclusief de derde generatie) waren in Nederland. Zij vormden toen 7% van Surinaamse bevolking in Nederland, terwijl hun aandeel in Suriname ongeveer 14% bedroeg. Wij schatten dat nu (in 2018) hun aantal circa 25.000 bedraagt. Dus samen met de Javanen in Suriname en een kleine groep Javanen op de Antillen en elders zijn er momenteel 100.000 Surinaamse Javanen. Wij kunnen dus stellen dat van de ongeveer 100.000 Javaanse Surinamers een kwart in Nederland woont en bijna driekwart in Suriname. Van de Javaanse Surinamers in Nederland was in 2008 iets meer dan de helft vrouw (53%) en het aandeel van de eerste generatie (in Suriname geborenen) was 60%. De Javaanse Surinamers en hun nakomelingen vormen echter niet een doorsnede van de Javaanse populatie. De beter gesitueerden zijn geëmigreerd en deze groep is dus niet te vergelijken met de Javanen in Suriname in sociaaleconomisch opzicht.

Tabel 2: Voltooid opleidingsniveau Javaanse Surinamers in Nederland in 2008 in % (N= 6.300)

Bron: Oudhof en Harmsen 2011: 51, CBS Bevolkingstrends, derde kwartaal.

Javaanse Surinamers in Nederland hadden ongeveer dezelfde gemiddeld opleidingsniveau als Hindostanen en Creolen; bijna een kwart van de Javanen tussen 25-35-jaar had een hoog opleidingsniveau (HBO + WO = 24,0%). Ter vergelijking: in de leeftijdsgroep van 25-35 jaar hadden 22,9% van de Hindostanen en 23,4 % van de Creolen een hoog opleidingsniveau. Deze jongere leeftijdsgroep Javanen blijkt het goed te doen in het onderwijs. Slechts 0,9 % had basisonderwijs tegenover 6,3% van de Hindostanen en 5,0% van de Creolen en tegenover 15,1% van de Javanen tussen 45-55 jaar. Maar zoals eerder gezegd de Javaanse immigratie naar Nederland betrof doorgaans de beter gesitueerden uit deze gemeenschap. Volgens CBS gegevens is het aandeel werknemers onder de Javaanse Surinamers hoger dan gemiddeld onder de Surinamers. En onder Javanen en Chinezen in Nederland is het aandeel uitkeringen kleiner dan bij de andere Surinaamse groepen. Javaanse Surinamers zijn relatief vaak werknemers en Javaanse mannen werken vaker in de industrie. Chinese en Javaanse Surinamers kennen relatief weinig criminaliteit vergeleken met Creolen en Marrons in Nederland (Oudhof en Harmsen 2011). Tenslotte is het opmerkelijk dat de contacten tussen de Javaanse Surinamers en de zogeheten Indo’s en Indonesiërs niet zo intensief zijn; er is eerder sprake van afstand. Hun taal wordt door de laatsten als minderwaardig beschouwd. En de Javanen zijn in hun ogen sterk ‘gesurinamiseerd’. Tegelijkertijd hebben de Javaanse Surinamers een sterke gemeenschap opgebouwd met een eigen culturele infrastructuur, terwijl de kontakten en relaties met de andere groepen Surinamers in Nederland minder wordt.

Prof. dr. Chan E.S. Choenni is emeritus hoogleraar. Hij schreef ondermeer in 2009 een boekje over de Javaanse leider Bapak Iding Soemita.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
No Comments

Contracttijd Hindostanen in Suriname 1873-1920 – Chan E.S. Choenni

zaterdag, 18 juli 2020 by Redactie Hindorama

Over de contracttijd die geduurd heeft van 1873 tot en met 1920 is betrekkelijk weinig bekend. De laatste groep contractarbeiders kwam in mei 1916 in Suriname aan en diende tot eind 1920 toen hun contract afliep. Na 1920 waren er nog steeds Hindostanen die als contractarbeiders werkten, omdat zij bijvoorbeeld een hercontract (tweede contract) waren aangegaan, maar het betrof vrij kleine aantallen. Vanaf 1921 begint dus een andere fase in de Hindostaanse geschiedenis waarbij identiteit en gemeenschapsvorming centraal staan. Over deze periode tot 1960 verwijs ik naar Sarnami Hindostani 1920-1960 van G.G. Choenni & C.E.S. Choenni gepubliceerd in 2012.

Hoofdtolk Sitalpersad Doobay (rechts met colbert en pochet) geflankeerd door zijn echtgenote en dochter (links) en jongere broer rechts) op bezoek bij zijn pleegvader, de Agent-Generaal van Immigratie G. Barnet Lyon (met tropenhelm) Let op de lange trompet en de grote tulbanden.

De meeste Hindostaanse contractarbeiders werden opgevangen in het Immigratiedepot (meer bekend als het Koeliedepot) in Paramaribo, waar tegenwoordig het standbeeld van Baba en Mai staat. Daarna werden zij toegedeeld aan de plantages. De contractarbeiders werden opgehaald en tewerkgesteld op de plantages van de eigenaren die immers ‘een bestelling hadden geplaatst en tevoren hadden betaald’ voor de werving en overkomst naar Suriname. Zoals eerder geschreven waren huisvesting en medische zorg gratis. Men werd gehuisvest in zogeheten ‘koelielines’ die in het begin van de immigratie vaak bestonden uit opgekalefaterde slavenhutten. Later werden aaneengeschakelde ‘koeliewoningen’ gebouwd, meestal met een veranda. Er waren gezamenlijke keukens, maar later hadden de woningen een eigen kookraam. Men kreeg ook een kostgrondje (van 20 x 50 meter; dus 100 vierkante meter) ter beschikking alsmede werktuigen. De eerste drie maanden kreeg men een voedselrantsoen en de kosten werden afgetrokken van het verdiende loon. De meeste contractarbeiders hebben hard gewerkt -ook naar tevredenheid van de Surinaamse overheid en plantage-eigenaren. Zij verdienden een karig loon gebaseerd op de uitgevoerde werktaken en toch spaarden zij een deel van het verdiende loon. Zij werkten ook nog op hun kostgrondje en dat leverde ook wat centen op door verkoop van landbouwproducten, kippen en soms ook vee. Maar de arbeidsomstandigheden waren vooral op de suikerplantages zwaar, omdat men vrijwel ononderbroken moest werken in de felle zon en in de regen, doorgaans van 7.00 uur tot 15.00 uur. Als men zijn dagtaak niet af had, werd er op zaterdagochtend ook gewerkt. Zaterdagmiddag was de uitbetaling van het weekloon.

Het standbeeld van Janey Tetary werd in 2017 geplaatst waar vroeger het borstbeeld van Agent Generaal Barnet Lyon heeft gestaan, namelijk op de hoek van de Grote Combéstraat en Henck Arron straat te Paramaribo.

Plantage Zorg en Hoop 1884
Er was regelmatig onenigheid over (de uitvoering) van de werktaken en de betaling. Vooral op de suikerplantages in het district Commewijne zijn veertig kleine en grote opstanden uitgebroken over de arbeidsomstandigheden. Enkele grote opstanden zijn bloedig beëindigd. Bekend is de opstand aangevoerd door Ramjanee op plantage Zorg en Hoop (1884) waarbij Janey Tetary samen met een groep vrouwen weerstand heeft geboden tegen de militairen. Zij is in de rug doodgeschoten door een militair. Er vielen zeven doden.

Op 28 juni 1902 staakte, onder leiding van Jumpa Raygaroo, een grote groep Hindostaanse contractarbeiders op de suikerplantage Alliance. De volgende dag zou de onrust opnieuw worden aangewakkerd door interventie van militairen. Maar door kundig optreden van de districtscommissaris R. van Breen die het vertrouwen genoot van de contractarbeiders is verdere escalatie voorkomen. Ook de populaire Agent-Generaal Cateau van Rosevelt genoot het vertrouwen van de Hindostaanse contractarbeiders. Hij heeft in 1884 op plantage Zorg en Hoop de rust helpen bewaren. Agent-Generaal Cateau van Rosevelt heeft grote verdiensten gehad met betrekking tot de bescherming van de Hindostaanse contractarbeiders; hij werd ‘Koeliepapa’ genoemd. Zondags togen vele immigranten naar zijn woning in Paramaribo voor advies en het indienen van klachten jegens de opzichters. Bij aankomst in Suriname werden zij op het schip verwelkomd door Cateau van Roosevelt en hij was zo populair dat het immigratiekantoor door de contractarbeiders Roosfeil werd genoemd. Nog voor hij met pensioen zou gaan overleed hij, enigszins plotseling, op 20 oktober 1891. De Hindostaanse immigranten woonden massaal zijn begrafenis bij en Paramaribo zag ‘zwart van de mensen’, blijkens een foto van de begrafenisceremonie. De schrijver en contractarbeider Rahman Khan en ook anderen noemden de nieuwe Agent-Generaal zelfs Roosphail.

Er waren dus zogeheten blanke koloniale ambtenaren die niet tot de onderdrukkers kunnen worden gerekend.

Overlijdensadvertentie in Het nieuws van den dag: kleine courant d.d. 24-10-1891 van Johannes François Adriaan Cateau van Rosevelt (1824-1891).

Anderzijds waren er bepaalde sardárs (Hindostaanse hoofdmannen) die Hindostaanse contractarbeiders hebben onderdrukt en die soms heulden met de blanke bazen. Het beeld is dus niet zwart-wit: niet alle blanken waren onderdrukkers en onder de Hindostaanse contractarbeiders waren er ook onderdrukkers en criminele personen die moorden hebben gepleegd. Soms zijn opzichters ‘doodgekapt’ of verwond door ontevreden contractarbeiders.

Mariënburg 1902
De bloedigste opstand was op plantage Mariënburg in juli 1902. Er ontstond onenigheid over de uitvoering van de werktaken en de bijbehorende betaling. Enkele contractarbeiders hebben na een woordenwisseling met de plantagedirecteur James Mavor – meer bekend als Massa Mewa – hem achtervolgd tot zijn directeurswoning. Mavor is daarna op de bloedige wijze vermoord (met houwers doodgekapt). Mavor zou ook Hindostaanse vrouwen hebben misbruikt. De opgetrommelde militairen kregen te maken met veel weerstand van de ontevreden Hindostaanse contractarbeiders. Er zijn toen na herhaaldelijke waarschuwingen op 2 juli 1902 vele schoten gelost. Uiteindelijk zijn 24 Hindostaanse contractarbeiders bezweken. Een groot deel van hen is in een massagraf gedumpt en met ongebluste kalk overgoten. De beenderen zijn vergaan waardoor de locatie van het massagraf nog steeds niet is gevonden. Dit is een zwarte bladzijde in de Hindostaanse geschiedenis. Na deze traumatische ervaringen zijn echter nauwelijks opstanden meer geweest in Suriname.

Moslims en Hindoes vierden samen Muharram, namelijk de herdenking van de gewelddadige dood Hoessein, kleinzoon van de profeet Mohamed). Tijdens de optochten werd een metershoge tajiyá – een symbolische praalgraf- vervoerd die vervolgens aan de oever van een rivier te ruste werd gelegd (met dank aan Bina Choenni-Makhan).

Het zij opgemerkt dat de meerderheid van de Hindostaanse contractarbeiders, meestal wonend in de andere districten, niet betrokken is geweest bij opstanden. Zij hebben zich aangepast aan de omstandigheden (accommodatie) en geprobeerd het beste te maken van hun leven. Na 1902 is er van beide kanten meer wederzijds begrip ontstaan, maar begon ook de neergang van de plantagelandbouw. De meeste uitgediende Hindostanen werden kleinlandbouwers, dat is derde fase in de geschiedenis van de contracttijd. Het zij gezegd dat er onderling en vooral in de groepsvormingsfase (de tweede fase van 1890-1902) solidariteit ontstond, maar dat er ook rivaliteit bestond tussen plantages. Dat mondde uit in botsingen vooral tijdens de religieuze feestdagen. Bekend is de Muharram (Tajiyá) botsing in 1891 in het district Commewijne. Na de rellen heeft het Nederlands gezag en in het bijzonder het ontactisch optreden van de procureur-generaal bewerkstelligd dat de rust en vrede moest worden hersteld ten koste van vijf doden.

In de pioniersfase (de eerste fase 1873-1889) was er sterke onderlinge solidariteit, maar ook eenzaamheid en vervreemding alsook problemen met aanpassing in het nieuwe land Suriname. Men was bijvoorbeeld in India gewend aan warme en koude seizoenen (zomer, lente, herfst en winter), terwijl Suriname een tropisch klimaat heeft. De Hindostaanse gemeenschap was toentertijd ook niet zo groot. Deze pioniers hebben een belangrijke rol gespeeld in de opvang van de contractarbeiders die na hen kwamen in Suriname.

Zeer zuinig
De meeste Hindostaanse contractarbeiders hebben zeer zuinig geleefd (pet kát-kát)). Zij hebben hun geld gespaard en konden na hun contractperiode terugkeren of zich vestigen in Suriname. De meerderheid heeft zich gevestigd als kleinlandbouwers. Vooral nadat in 1895 zij 1,5 tot 2 hectare domeinland konden krijgen vrij van huur de eerste 6 jaar en 100 gulden, namelijk de waarde van de retourpassage. De meeste Hindostanen hebben één contractperiode gewerkt (vijf jaar). De contractarbeiders ontvingen een premie van 100 gulden als zij een hercontract voor vijf jaar sloten. Een aanzienlijk deel heeft dat gedaan (bijna een derde, namelijk (9.725 van de ruim 30.874 volwassenen) en sommigen hebben zelfs een derde hercontract gesloten. Zij hebben met dit gespaarde geld als uitgedienden aanvankelijk een karig bestaan opgebouwd. Een klein deel heeft geld gestuurd naar familieleden in India. Ook heeft een deel van de contractarbeiders gecorrespondeerd met achtergebleven familieleden. Vooral door de vermindering c.q. stopzetting van het scheepsverkeer tijdens de Eerste Wereldoorlog is het contact verwaterd of verbroken.

Hindostaanse contractarbeiders op balata-plantage Slootwijk in het district Commewijne. Let op de aaneengeschakelde koeliewoningen.

Kalkatiyá’s of Kantráki’s
Er waren allerlei verschillen naar regionale afkomst, maar vrij snel hebben de Hindostaanse contractarbeiders zich een gemeenschappelijke identiteit aangemeten als Kalkatiyá’s (afgeleid van Calcutta) en kantráki’s (afgeleid van contract) en omstreeks als Hindostanen. De Hindostaanse contractarbeiders hadden, om de plantages tijdens de werkdagen te mogen verlaten een verlofpas nodig. Bijvoorbeeld wanneer men klachten wilde indienen over de manjhá’s (opzichters) bij de districtscommissaris, de Agent-Generaal of de Britse consul in Paramaribo. Op zondag en zaterdag en feestdagen, mocht men dus wel de plantage verlaten. En velen verlieten de plantages op vrije dagen en op de vele feestdagen; men bezocht de jaháji bhái’s of bahins en/of (aangenomen) familie. Maar de lange afstanden en het slechte vervoer vormden wel een probleem. Als wij uitgaan van vijf werkdagen per week dan komen wij per jaar op ongeveer 260 (5 dagen x 52 weken). Van deze 260 dagen moeten de religieuze feestdagen en naar schatting 8 officiële dagen worden afgetrokken. We komen dus uit op 220 werkdagen. Uit verschillende verslagen en uit de Koloniale Verslagen blijkt echter dat de Hindostaanse contractarbeiders gemiddeld jaarlijks minder dan 220 dagen hebben gewerkt.

Voor de contractarbeiders die zich permanent hadden gevestigd in Suriname was Suriname ‘thuis’ (home) geworden. In tegenstelling tot wat Bhagwanbali in zijn boek De nieuwe awatar van slavernij (2010) heeft beweerd, heeft niet de helft maar een veel grotere groep zich in Suriname gevestigd. Bhagwanbali trekt ten onrechte de ongeveer 16% (5.500) die gedurende de lange contracttijd is overleden af van het aantal (22.000) dat zich permanent heeft gevestigd. Maar bij dit aantal behoren ook contractarbeiders die lange tijd in Suriname hadden gewoond en zich hadden gevestigd. Bijvoorbeeld ook degenen die tegen het eind van de contractperiode zijn overleden vanwege ouderdom. Velen zijn bezweken door uitputting of (infectie)ziekten, maar anderen door de verdrinkingsdood, zelfmoord of onderling geweld met dodelijke afloop.

De onderzoeker Bhagwanbali heeft verdienstelijk werk verricht, maar hij focust zich te veel op uitbuiting en onderdrukking. Daardoor blijven andere aspecten van de Hindostaanse geschiedenis bij hem buiten beeld. Hij is af en toe slordig geweest. Twee voorbeelden ter illustratie: een eis was een verhouding van 40 vrouwen op 100 mannen bij vertrek uit India. Dat is 28,6% vrouwen (140:40) en dus niet 40% vrouwen, zoals Bhagwanbali ten onrechte heeft beweerd en hij trekt vervolgens onjuiste conclusies. Ook heeft bij met betrekking tot de kaste een zeer hoog percentage Brahmanen berekend, namelijk liefst 15,4%. Andere auteurs en ik komen op ongeveer 5%. Bhagwanbali heeft ten onrechte ook Chattri’s (de tweede kaste) opgeteld bij de Brahmanen. Vervolgens schrijft hij dat hij zijn hoge percentage niet kan verklaren (zie: R. Bhagwanbali, Contracten voor Suriname, 1996: 103,158).

Culturele heritage
India bleef voor de ex-contractarbeiders echter wel het land van oorsprong en van hun cultuur of culturele heritage. Velen hadden nieuwe banden gesmeed en andere Hindostanen tot familie ‘gemaakt’ (palwár banáwe) in Suriname, omdat zij als eenlingen waren gemigreerd. Anderen hadden een gezin gesticht in Suriname. In dit verband is de opstelling Rahman Khan exemplarisch. Hij had voldoende kennis van India en volgde ook de ontwikkelingen in India op de voet. Toch koos hij voor Suriname en ondanks het verzoek van zijn familie ging hij niet terug. Ook niet voor een bezoek, terwijl hij zich dat financieel wel kon permitteren.

Het leven op de plantages bestond echter niet alleen uit werken. Het kan als zeer opmerkelijk feit worden beschouwd dat aan de hindoes per jaar maar liefst 32 verlofdagen – en aan de moslims 16 verlofdagen – werden toegestaan om hun religieuze feestdagen te vieren. Daarnaast had men verlof op de nationale feestdagen, zoals de geboortedag van koningin Wilhelmina (kongfaryári in augustus vanaf 1880) en de christelijke feestdagen, zoals Hemelvaartsdag. Men leefde dan ook als het ware naar deze feestdagen toe. Vaak bezocht men vrienden en ‘gemaakte’ familie op andere plantages op deze dagen en op de (vrije) zondagen. De feestdagen fungeerden ook als uitlaatklep voor de inspanningen van de week. Wij hebben al vastgesteld dat men niet alleen werkte voor de huurders, maar ook op het eigen kostgrondje. Er was dus ook behoefte aan ontspanning en vertier. Er werd dan ook veel gefeest. De gasten kregen gratis maaltijden en bleven vaak overnachten, omdat het reizen over water veel tijd kostte. Men moest roeien en rekening houden met de getijden. Rahman Khan vermeldt dat de pujá’s en maulud’s (moslim bidbijeenkomsten) door zowel hindoes en moslims werden bijgewoond. Men kwam bij elkaar op bezoek en at samen. Rahman Khan las tijdens de pujá’s als moslimgeleerde voor uit de heilige hindoeboeken. Maar ook andere feesten zoals Holi/Phagwa (hindoe lentefeest) en Divali (hindoe lichtfeest) werden gezamenlijk uitbundig gevierd. Er werden birhá’s (herdersliederen) en nostalgische liederen gezongen die de toehoorders vaak met heimwee aan India deden terugdenken. Vaak werden ook muziekinstrumenten bespeeld. Ook muzikanten zijn gemigreerd; soms met medeneming van hun muziekinstrumenten naar Suriname. Dat werd toegestaan, omdat zij tijdens de lange zeereis zorgden voor ontspanning en plezier. Er waren echter ook enkele gespecialiseerde winkels van onder meer Lachman Singh en Radhakishun & Co tijdens de contracttijd die ‘Hindostaanse spullen en producten’ verkochten. Veelgebruikte muziekinstrumenten waren dholak (trommel), khajari (tamboerijn), nagárá (tweeledig slaginstrument), dhaplá (membrafoon), dandtál (ijzeren staaf), sarangi (snaarinstrument) bulbul tarang (snaarinstrument, banjo) en in enkele gevallen harmonium. Ook vrouwen zongen in het openbaar. Het zingen van sohars (bij de geboorte van een kind en bij het huwelijk) was populair. Ook het vertellen van bujhauni’s (raadsels) en het oplossen ervan was populair. Tevens werden toneelstukken (nautanki verbasterd tot nátak) opgevoerd. Daarnaast waren er spelletjes zoals kabaddi (tikkertje), guli dandá (een soort cricket) en makkhan cor (men klimt op elkaars schouder om de boter die wordt opgehangen aan een hoge stok te pakken.

Door het vrouwentekort was er veel seksuele stress. Een deel van de mannen heeft geen vrouw ‘gehad’ en werden bekend als muglisiyá (vrijgezellen). Zij hadden geen kinderen en speelden vaak de rol van oom voor kinderen. Er werd streng op toe gezien dat jonge vrouwen niet werden lastig gevallen. Velen waren al voor hun puberteit ‘getrouwd’; zij werden ‘ganwná’ en wanneer zij geslachtrijp waren trokken zij bij hun schoonfamilie in. Mannen die de geldende ijjat regels overtraden werden verstoten (kuját) uit de gemeenschap en pas later na berouw weer toegelaten.

Plantage Geyersvlijt. Er werd zogeheten koeliewoningen gebouwd op de plantages. In de ze woningen werden de Hindostaanse contractarbeiders gehuisvest.

Beter bestaan
Vanaf 1895 heeft bijna elke Hindostaan een stuk land gekregen waarvoor na 6 jaar jaarlijks een bescheiden grondhuur moest worden betaald. Met de 100 gulden premie en met gespaard geld hebben velen ook land in eigendom gekocht of gratis verkregen wanneer zij bereid waren het zelf te ontginnen. Er werd ook geld gespaard bij Chinese winkeliers en bij notarissen. Sommige notarissen hebben de Hindostaanse spaarders opgelicht. Het bekendste voorbeeld is notaris Theodoor de Miranda. Er wordt beweerd dat hij, maar ook zijn assistent – een Hindostaanse moslimklerk – spaargeld zou hebben verduisterd. Na het overlijden van De Miranda liet zijn zoon in 1949 weten dat ‘vader Miranda’ failliet was. Ook de commies van het Immigratiedepartement H. F. Wesenhagen, die optrad als vervanger van de Agent-Generaal in financiële zaken bleek spaargeld van Hindostanen te hebben verduisterd. Na zijn plotselinge overlijden op 12 september 1922 bleek dat hij gelden van het Immigratiefonds en van Hindostanen ‘had verduisterd tot aanzienlijke bedragen, voor zover is kunnen worden nagegaan tot een totaal bedrag van f 137. 179’ (Koloniaal Verslag 1923). Er zou ook gefraudeerd zijn op het Immigratiedepartment. Zo heeft de Hindostaanse christen (EBG’er) Srimaansingh in 1910 een actie geleid tegen afpersing en mishandeling van arme Hindostanen en ernstige corruptie op het Immigratiedepartement

Het is belangrijk te vermelden dat Hindostaanse contractarbeiders hun situatie in Suriname vergeleken met die in India. Al werden zij in Suriname uitgebuit, zij hadden het doorgaans beter dan in India. Suriname was en is een vruchtbaar en dunbevolkt land met mogelijkheden vooral in de landbouw. Het feit dat de meerderheid van de Hindostaanse contractarbeiders zich in Suriname heeft gevestigd en afzag van de kosteloze terugreis, toont aan dat het leven in Suriname voor hen stukken beter was dan in India. Een deel van de terugkeerders heeft bovendien spijt gehad en vaak tevergeefs geprobeerd opnieuw een contract te krijgen voor Suriname. Enerzijds hebben de Hindostaanse immigranten de plantage-economie voor zover die nog bestaansrecht had door hun ijver en uithoudingsvermogen op de been gehouden. De concurrentie van rietsuiker door bietsuiker en andere omstandigheden hebben de plantages echter de das omgedaan. Anderzijds hebben de Hindostaanse contractarbeiders en hun nakomelingen het land Suriname in cultuur gebracht en verschillende producten geïntroduceerd alsook de groente- en veeteelt verder ontwikkeld. Voorts hebben zij gezorgd voor een grote aanwas van de bevolking en voor de totstandkoming van voorzieningen, waaronder de geneeskundige school waardoor de gezondheidszorg is verbeterd. Hindostaanse contractarbeid bood dus een kans op een beter bestaan dan in India. En de meerderheid heeft deze kans gegrepen. De immigratie van Hindostanen naar Suriname kan dan ook worden beschouwd als een succesverhaal.

Assertieve vrouwen
Het is van belang om oog te hebben voor de historische veranderingen. Bepaalde groepen zoals de lage kasten en de meeste vrouwen zouden in India niet de positie hebben kunnen verwerven die zij in Suriname hebben bereikt. Niet alleen in economisch opzicht maar ook sociaal. Veel contractarbeidsters behoorden tot de groep ‘assertieve’ vrouwen. Het waren weduwen en naar vrijheid strevende vrouwen die India zijn ontvlucht alsook vrouwen die waren verstoten of overspel hadden gepleegd, soms ook danseressen en prostituees. Door het tekort aan Hindostaanse vrouwen was hun positie sterker in Suriname en genoten zij een relatieve vrijheid. Hindoeweduwen zijn opnieuw getrouwd; dat was in India ondenkbaar. Doordat zij hun eigen inkomen verdienden was hun positie sterker in Suriname en zij genoten een relatieve vrijheid. Zij waren zelf vaak onafhankelijk en vrij van allerlei culturele beperkingen. Zij rookten en dansten vaak. Velen dronken alcohol en gingen met andere mannen om en sommigen hadden meerdere partners. Door het vrouwentelkort hadden zij een vrij sterke positie ten opzichte van de Hindostaanse mannen. Opmerkelijk is echter dat zij ten opzichte van hun dochters en kleindochters meestal een zeer strenge houding ten toon hebben gespreid en de ijjat (eerbaarheid) voorop stelden. Pas in de jaren zestig en daarna raakten Hindostaanse vrouwen weer geëmancipeerd. Deze assertieve en sterke vrouwen hebben in Suriname respect verworven en bijgedragen tot culturele homogenisering binnen de Hindostaanse gemeenschap.

De mooie tempel (mandir) van de Arya Pratanidhi Sabha aan de voormalige Gravenstraat 9 Nu Henck Arronstraat) bestaat niet meer.

Mata Gauri en Mata Mahadei
In dit verband is Mata (Moeder) Gauri illustratief. Zij was een zeer bijzondere contractarbeidster. Gauri Sewbalak 723 R arriveerde op 23 april 1889 met het zeilschip Ganges I in Suriname. Zij was geboren in 1862 in West-Bihar en kwam met haar man Brahma Tewari naar Suriname. Zij werd tewerkgesteld op plantage Mon Souci waar ze haar eerste dochter kreeg, maar door slechte gezondheidszorg in het plantagehospitaal overleed het kind. Na afloop van hun contract in 1894 vestigde zij zich op Alkmaar. In 1919 vestigde zij zich in Paramaribo waar zij aan de Kwattaweg een groot erfperceel voor f 4.500 van de boerenfamilie Tammenga kocht. Zij was zeer ondernemend en werd Mata Gauri genoemd. Haar echtgenoot overleed in 1928, maar Mata Gauri beheerde haar perceel op voortreffelijk wijze. Het was een bloeiend landbouwbedrijf met vruchtbomen, cacao en koeien. Nog op 100-jarige leeftijd werd Mata Gauri werkend aangetroffen op haar perceel. Mata Gauri stierf op 104-jarige leeftijd en schonk een deel van haar perceel voor sociale en culturele activiteiten ten behoeve van de Hindostaanse gemeenschap. Op dit perceel werd het Mata Gauri Centrum gevestigd.

De dochter van de politieagent Jatan, die al in India politieagent was geweest en in 1910 betrokken zou zijn geweest bij een complot (het zogeheten Killingercomplot) om de Surinaamse regering omver te werpen is ook een lichtend voorbeeld. Zij heette Mahadei en werd een rijke zakenvrouw en stond bekend als ‘Gowtu mai’. De bekende en progressieve Brahmaan Rampersad Sukul trouwde met haar en bekeerde zich tot de Arya Samaj. Mata Mahadei behoorde niet tot de zogeheten hoge kaste. Zij waren kinderloos en hebben een jongen geadopteerd. Hij werd ook zakenman (Budram Rampersad). Met het vermogen van Mata (moeder) Mahadei werd aan de toenmalige Gravenstraat een tempel (van de Arya Prathanidhi Sabha) en een internaat gebouwd. In dit internaat zijn vooral districtsjongens opgevangen die in Paramaribo onderwijs konden, zoals de politicus en minister Pannalal Parmessar en de bekende accountant Ram Hiralal.

Integratie Hindostani Stijl
Ook de lagere kasten hebben mobiliteit bereikt en werden menswaardiger bejegend dan in India. Er ontstond meer gelijkheid en er waren zelfs hindoe-moslim en interkaste huwelijken. Met de kracht van hun cultuur gebaseerd op de Indiase culturele heritage hebben de meesten ondanks de zware omstandigheden kunnen overleven. Hun ethos tot uitdrukking komend in hun ijver, vooruitgangstreven en spaarzaamheid en de sterke etnische identiteit die gaandeweg ontstond zijn groepskenmerken geweest die bijdroegen aan dit succes. Anderzijds hebben de omgevingsfactoren, namelijk de kansen die er waren in Suriname, waaronder het vruchtbare land en het overheidsbeleid dat toeliet dat men de eigen cultuur kon behouden en dat er land beschikbaar werd gesteld alsook een bescheiden bedrag, bijgedragen tot dit succes. De discriminatie die men ondervond ’als koelies’ droeg bij tot onderlinge solidariteit en versterking van de etnische identiteit. Er was dus sprake van een wisselwerking tussen groepsfactoren en omgevingsfactoren. De Hindostanen werden gaandeweg onderdeel van Surinaamse samenleving. Langzamerhand werden zij vooral succesvol op sociaaleconomisch terrein. Zij behielden hun eigen cultuur en bleven relatief geïsoleerd van de brede samenleving op cultureel terrein. Op politiek gebied waren zij echter zwak. Pas na 1909 ontstonden enkele nationale organisaties, zoals de SIV (Surinaamsche Immigranten Vereniging, later Bharat Oeday) en Khetiyar aur Hak (Landbouwers en Recht) die nauwelijks invloed verkregen en ook met elkaar in de clinch lagen. De contouren van een bepaalde integratiestijl, die ik getypeerd hebben als Integratie Hindostani Stijl werden toen al zichtbaar.

De Hindostaanse contractarbeiders bleken dus niet louter willoze slachtoffers te zijn van een uitbuitingssysteem. De meesten hadden agency en hebben zelf hun toekomst vormgegeven. Natuurlijk heeft een deel het niet gered. Deze kleine groep als uitgangspunt nemen voor de Hindostaanse geschiedschrijving is echter onjuist. In dit verband is het van belang om te wijzen op de onjuiste stelling van de bekende ideoloog Sandew Hira (Hira, in: Bhagwanbali 2010: 8-10) dat er geen causaal verband zou bestaan tussen het (latere) succes en de emigratie i.c. de contractarbeid. Het is immers onmiskenbaar dat velen de honger en armoede in India zijn ontvlucht en dat zij de geboden kansen in Suriname hebben gepakt. Ondanks onderdrukking en ‘misdaden van het kolonialisme’ hebben de meesten het gered. Dat heeft te maken met de wisselwerking tussen de groepsfactoren en omgevingsfactoren. Er is dus een duidelijk causaal verband tussen hun verleden in India en de historische continuïteit.

Monument ter herinnering aan de opstand van Hindostaanse contractarbeiders van 30 juli 1902 met de namen van de gevallenen op plantage Mariënburg (district Commewijne).

Bijzondere omstandigheden
De Hindostaanse contractarbeiders in Suriname hadden vergeleken met de Indiase contractarbeiders in andere koloniën het beter getroffen. Dat is te danken aan enkele bijzondere omstandigheden. Allereerst genoten de Hindostanen in Suriname een dubbele (rechts)bescherming. Naast de Agent-Generaal was er de Britse consul. Op de laatste consul na hebben vooral de consuls Cohen, Annesley en Wyndham zich goed van hun taak gekweten. Ten tweede hebben vrijwel alle Hindostanen die niet zijn teruggekeerd naar India een relatief groot stuk land gekregen tegen zeer gunstige voorwaarden en een premie van 100 gulden. In de andere koloniën was dit niet of in mindere mate het geval. Ten derde was en is Suriname een zeer vruchtbaar en dunbevolkt land en er waren dus goede mogelijkheden voor de landbouw. Ten vierde was het beleid van de Nederlandse overheid op cultureel gebied veel liberaler dan in andere koloniën. Sommige koloniale ambtenaren hadden respect voor de Indiase cultuur en beschaving. De Hindostanen hebben in grote mate hun eigen cultuur weten te behouden. Ten vijfde kon men vanuit Suriname al na vijf jaar contractarbeid gratis terug naar India. In de andere koloniën kon dat meestal pas na tien jaar en moest men vaak ook een deel van de terugkeerkosten betalen. Hindostanen konden dus gemakkelijker besluiten om een tijdje in Suriname te blijven om hun geluk te beproeven en vervolgens besluiten om terug te gaan of zich permanent te vestigen.

Het feit dat 3.000 uitgediende contractarbeiders uit het Caribisch gebied in de contracttijd 1873-1920 naar Suriname zijn geëmigreerd, indiceert dat de kansen daar veel beter waren. Vanuit Suriname zijn maar weinig Hindostanen in deze periode gemigreerd naar andere delen van het Caribisch gebied.

Ten slotte zij vermeld dat wat betreft demografische groei de Hindostaanse bevolkingsgroep honderd jaar na de aankomst van de laatste Hindostaanse contractarbeiders (in 1916) vergeleken met de andere koloniën de hoogste groei laat zien. Dat bewijst dat de basis hiervoor al in de contracttijd was gelegd. Ruim honderd jaar na de aankomst van de laatste lichting Hindostaanse contractarbeiders in mei 1916 vormen zij eengemeenschap van meer dan 300.000 mensen. Ongeveer 175.000 Hindostanen wonen in Nederland en bijna 150.000 in Suriname. Zowel in Suriname als Nederland zijn hun nakomelingen een succesvolle etnische groep. Hun voorouders legden de fundamenten daarvan al in de contracttijd. Maar in beide landen is sprake van een bijzondere integratiestijl, namelijk Integratie Hindostani Stijl. Zij zijn succesvol op sociaaleconomisch terrein en relatief succesvol in cultureel opzicht. Op politiek terrein zijn zij echter als etnische groep minder succesvol gebleken. Tot slot een toepasselijk citaat van dominee P. Legene, die onder meer samen met zijn vrouw het kindertehuis voor Hindostaanse kinderen te Alkmaar (in district Commewijne) honderd jaar geleden (in 1917) in Suriname heeft opgericht. Een groot aantal Hindostaanse kinderen is en wordt in dit tehuis opgevangen en verzorgd. Legene stelde in 1950 het volgende:

‘Wat deze immigranten als vrije burgers voor Suriname hebben gedaan, kan nooit genoeg gewaardeerd worden, en het valt te betreuren, dat de emigratie uit Brits-Indië verboden werd. Want al was de behandeling op de plantages niet naar wens, later kregen deze nijvere mensen kans te over om vooruit te komen en zich een positie te verwerven, die ze in hun vaderland nooit zouden hebben bereikt’ (zie P. Legêne Suriname, land mijner dromen, Den Haag: J.N. Voorhoeve. 1950: 72).

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
No Comments

Farisha Abdoelrahman Miss India Holland 2019: Trots op mijn roots en cultuur

woensdag, 24 juni 2020 by Redactie Hindorama

Afgelopen 5 juni werd in Den Haag herdacht dat het 147 jaar geleden is dat de eerste Hindostaanse contractarbeiders uit het toenmalige Brits-Indië (thans India) voet aan wal zetten in Suriname. Op deze speciale dag heb ik samen met de wethouders Kavita Parbhudayal en Bert van Alphen van de gemeente Den Haag een bloemenkrans neergelegd bij het Immigratiemonument in Den Haag. Bij deze plechtigheid was ook aanwezig oud-wethouder Rabin Baldewsingh die een toespraak hield en in het verleden een van de initiatiefnemers was bij de totstandkoming van dit herdenkingsmonument.  Opvallend was wel dat ik een van de weinige jongeren was die aanwezig waren bij deze herdenking. Ik sluit niet uit dat heel veel jongeren dit ook niet weten of er niet bij stil staan. Voor mij was het ook nieuw. Ik was vanuit de organisatie van Miss India Holland gevraagd om hierbij aanwezig te zijn. Het was een heel aparte en indrukwekkende bijeenkomst.

Farisha Abdoelrahman en wethouders Kavita Parbhudayal en Bert van Alphen bij de kranslegging Immigratiemonument (Den Haag, 5 juni 2020)

Mijn voorouders zijn vanuit Brits-Indië naar Suriname gekomen met de boot Lena II. Dit schip vertrok op 4 januari 1902 uit Calcutta en arriveerde op 8 maart 1902 in Paramaribo. Mijn náni (maternale grootmoeder) heeft als contractarbeidster gewerkt op de plantage Catharina Sophia in het district Saramacca. Mijn overgrootouders hebben elkaar in Suriname ontmoet waar ze ook getrouwd zijn en kinderen gekregen. Zij hebben daar op afbetaling een stuk grond gekocht en hun huis gebouwd waar mijn náni geboren is.

Als jongere vind ik dat wij onze geschiedenis moeten kennen. Het boekje Hindostaanse migratiegeschiedenis uitgegeven door Sampreshan i.s.m. Hindorama vond ik zeer lezenswaardig en raad jongeren dan ook aan het te lezen. Ik vind het ook belangrijk dat organisaties jongeren actief betrekken bij hun activiteiten. Het gebeurt jammer genoeg nog te weinig. Ik draag dan ook met trots mijn titel Miss India Holland. Ik ben trots op mijn roots en ik weet dat veel jongeren met mij dat ook zijn. Dit geldt vooral ook voor de meiden die meegedaan hebben aan de Miss India Holland-verkiezing. Miss India Holland heeft mij bewust gemaakt van mijn roots en cultuur.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Khubsurat, Korte berichten, LIFESTYLE, Migratiegeschiedenis, NIEUWS, Traditie
No Comments

5 juni 2020: 147 jaar Hindostaanse immigratie – Prof. Chan E.S. Choenni

maandag, 01 juni 2020 by Redactie Hindorama
Hindorama | Lalla Rookh

5 juni 2020 is het precies 147 jaar geleden dat Hindostanen vanuit India voet aan land zetten in Suriname. Het zeilschip Lalla Rookh vertrok op woensdag 26 februari 1873 uit de havenstad Calcutta en arriveerde na een reis van ruim drie maanden op woensdag 4 juni 1873 in Suriname. De Lalla Rookh bleef echter voor anker liggen op de Surinamerivier bij Fort Nieuw Amsterdam. De Lalla Rookh was namelijk een ijzeren zeilschip van 1.277 ton (het draagvermogen/de inhoud van het schip) en had een te grote diepgang. Daarom kon het niet doorvaren naar de haven in Paramaribo. De 410 Hindostaanse immigranten werden pas op donderdag 5 juni 1873 ontscheept met kleine boten en opgevangen in het Fort Nieuw Amsterdam gelegen aan de rechteroever van de Surinamerivier. Daarom is niet 4 juni, maar 5 juni de datum voor de herdenking en viering van de Hindostaanse immigratie. Vanuit Nieuw Amsterdam werden zij vervolgens toegedeeld aan de plantages van de eigenaren die hen hadden besteld. De eerste zending Hindostaanse immigranten is dus niet opgevangen in het zogeheten Koeliedepot te Paramaribo gelegen aan de linkeroever van Surinamerivier, de plek waar het im­mi­gra­tie­monument Mai en Baba staat. De meeste immigranten die daarna in Suriname aankwamen werden wel in het depot opgevangen. De Lalla Rookh (betekent de tulpenwangige) werd de icoon van de Hindostaanse immigratie. In Engelstalige landen staat de dag van eerste aankomst van Indiase immigranten bekend als Indian Arrival Day. Vermeldenswaard is dat ook de jonge vrouw Dhunputteea met de Lalla Rookh arriveerde. Zij was de áji (paternale grootmoeder) van dr. J. Ferrier, de eerste President van Suriname.

Traditiegetrouw zijn er op en rondom de jaarlijkse Hindostaanse immigratiedag herdenkingen en vieringen. Vaak worden er lezingen, studiedagen en/of feesten georganiseerd. Vroeger werden er ook optochten georganiseerd in Suriname. Tevens werden soms brochures en boeken uitgegeven. Helaas zijn vanwege de zogeheten coronapandemie en het risico van verspreiding van de dodelijke COVID-19 alle Hin­do­staanse immigratie-activiteiten afgeblazen. Toch heeft Hindorama besloten om de 147-ste Hindostaanse Immigratiedag niet ongemerkt voorbij te laten gaan en ondanks allerlei beperkingen ter gelegenheid van deze dag een boekje met veel foto’s uit te geven. Met enthousiaste ondersteuning van Radjin Thakoerdin (uitgever Sampreshan | Hindorama) en Kanta Adhin (redacteur Hindorama.com) heb ik dit kleurrijk werk samengesteld over de Hindostaanse geschiedenis die de periode 1873-2015 bestrijkt. Het beslaat 52 pagina‘s in A5 formaat en is getiteld Hindostaanse mi­gra­tie­geschiedenis in kort bestek (1873-2015). Dit handzaam boekje dat in 5 hoofdstukken de immigratie uit India, vestiging en integratie in Suriname, alsmede de integratie in Nederland behandelt, is te BESTELLEN via webshop Sampreshan.com.

Chan Choenni et al. | Hindostaanse migratiegeschiedenis in kort bestek (1873-2015) | Zoetermeer 2020: Sampreshan | ISBN 9789080509269 | 52 pp. | prijs 5 euro

Historische foto’s

Het boekje is rijk geïllustreerd met foto’s. Er zijn mooie historische foto’s opgenomen die een sfeerbeeld geven van de ontwikkeling van de Hindostaanse gemeenschap door de tijd heen. Dit maakt deel uit van een project historische foto’s met als doel de visuele documentatie van de Hindostaanse geschiedenis. U kunt hieraan bijdragen door historische foto’s in te zenden. Het uitgebrachte boekje toont op handzame wijze de fascinerende geschiedenis van een bijzondere be­vol­kings­groep. Hindostanen zijn zowel in Suriname als in Nederland na verloop van tijd erin geslaagd in sociaal–economisch opzicht succesvol te zijn. Ook is hun cultuur in grote mate behouden. In politiek opzicht zijn ze minder succesvol geweest; een groot deel is gedwongen van Suriname naar Nederland gemigreerd. Maar tegen de achtergrond van hun emigratie uit India, de uitbuiting en ontberingen in de contractperiode is dit succes opmerkelijk. De ruim 34.000 Hindostaanse con­tract­arbeiders (bijna een derde keerde terug naar India) en de circa 3.000 Hindostanen uit de omringende Caribische landen die tussen 1865-1920 naar Suriname migreerden,  hebben gaandeweg een Hindostaanse gemeenschap gevormd. Het geeft de kracht weer van een gemeenschap die het heeft gered ondanks alle tegenslagen, waarbij ook velen zijn bezweken aan uitbuiting en ontberingen. Hen gedenken wij vandaag, maar wij vieren tegelijkertijd het succes van de Hindostaanse gemeenschap. Door ijver, door­zet­tings­vermogen en geloof in vooruitgang hebben de overlevers hun nakomelingen de weg gewezen. Wij zijn hun dankbaar en zijn trots op wat wij naar vermogen hebben bereikt. Hun geschiedenis en onze geschiedenis mag niet verloren gaan. Integendeel: deze geschiedenis moet worden gedocumenteerd en doorgegeven aan de huidige en volgende generaties. Mede voor dit doel is vorig jaar juni Hindorama.com als website van start gegaan. Dit portal van en over de Hindostanen geeft ook actuele informatie zowel in Nederland als in Suriname. Hindorama.com bestaat nu één jaar en is een succesvolle website met een digitale bibliotheek geworden, beheerd door vrijwilligers. Helaas is de viering van één jaar Hindorama.com thans niet mogelijk in verband met de coronapandemie. Wij hopen echter in augustus 2020 alsnog een viering te houden in de vorm van een studiedag. Het boekje over de Hindostaanse geschiedenis zal daar ter plekke verkrijgbaar zijn. Nadere informatie daarover volgt te zijner tijd. Lees het verslag van een Geslaagde Studiemiddag Een jaar Hindo­rama.com op zondag 16 augustus 2020.

BESTEL HIER

ImmigratieLalla Rookh
Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
No Comments

June 5, 2020: 147 years of Hindostani immigration – Prof. Chan E.S. Choenni

maandag, 01 juni 2020 by Redactie Hindorama

June 5, 2020 is exactly 147 years ago that Hindostanis from India set foot in Suriname. The sailing ship Lalla Rookh departed from the port city of Calcutta on Wednesday 26 February 1873 and arrived in Suriname on Wednesday 4 June 1873 after a journey of more than three months. However, the Lalla Rookh remained anchored on the Suriname River near Fort Nieuw Amsterdam. The Lalla Rookh was an iron sailing ship of 1,277 tons (the carrying capacity/contents of the ship) and had too much depth. Therefore it could not sail to the port in Paramaribo. The 410 Hindostani immigrants were only disembarked on Thursday 5 June 1873 in small boats and taken in at the Fort Nieuw Amsterdam located on the right bank of the Suriname River. Therefore, not June 4, but June 5, is the date for the commemoration and celebration of Hindostani immigration. From New Amsterdam they were then handed over to the plantations of the owners who had ordered them. The first shipment of Hindostani immigrants has therefore not been accommodated in the so-called Coolie depot in Paramaribo located on the left bank of Suriname River, the place where the mai and baba immigration monument stands. Most of the immigrants who arrived in Suriname were taken in at the depot. The Lalla Rookh (meaning the tulip-cheeked) became the icon of Hindostani immigration. In English-speaking countries, the day of first arrival of Indian immigrants is known as Indian Arrival Day. It is worth noting that the young woman Dhunputteea also arrived with the Lalla Rookh. She was áji (paternal grandmother) of dr. J. Ferrier, the first President of Suriname.

Traditionally, there are commemorations and celebrations on and around the annual Hindostani immigration day. Lectures, seminars and/or parties are often organised. In the past, parades were also organized in Suriname. Brochures and books were also sometimes published. Unfortunately, due to the so-called corona pandemic and the risk of the spread of the deadly COVID-19, all Hindostani immigration activities have been called off. Nevertheless, Hindorama decided not to let the 147th Hindostani Immigration Day pass unnoticed and, despite all kinds of restrictions on this day, to publish a booklet with many pictures. With enthusiastic support from Radjin Thakoerdin (publisher Sampreshan | Hindorama) and Kanta Adhin (editor Hindorama.com) I have composed this colourful work on the history of Hindostanis that covers the period 1873-2015. It covers 52 pages in A5 format and is titled History of Hindostani migration in short cutlery (1873-2015). This handy booklet that deals with immigration from India, settlement and integration in Suriname, as well as integration in the Netherlands, can be ORDER in 5 chapters via Hindorama.com. The price is 5 euros excluding shipping.

Chan Choenni et al., Hindostaanse migratiegeschiedenis in kort bestek (1873-2015). Zoetermeer 2020: Sampreshan, ISBN 9789080509269, 52 pp, prijs € 5,-

Historical photos

The booklet is richly illustrated with photographs. Beautiful historical photographs have been taken that give an atmospheric picture of the development of the Hindostani community over time. This is part of a historical photographs project with the aim of providing the visual documentation of Hindostani history. You can contribute to this by submitting historical photos. The published booklet handily shows the fascinating history of a special population group. Hindostanis have succeeded in being successful in both Suriname and the Netherlands over time. Their culture has also been largely preserved. Politically, they have been less successful; a large part has been forcibly migrated from Suriname to the Netherlands. But against the background of their emigration from India, the exploitation and hardship in the contract period, this success is remarkable. The more than 34,000 Hindostanis contract workers (almost a third returned to India) and the approximately 3,000 Hindostanis from the surrounding Caribbean countries who migrated to Suriname between 1865-1920, have gradually formed a Hindostani community. It reflects the strength of a community that has saved it despite all the setbacks, with many also succumbing to exploitation and hardship. We remember them today, but at the same time we celebrate the success of the Hindostani community. Through diligence, perseverance and faith in progress, the survivors have shown their descendants the way. We are grateful to them and proud of what we have achieved to our ability. Their history and our history must not be lost. On the contrary: this history must be documented and passed on to current and future generations. Partly for this purpose, Hindorama.com started as a website last June. This portal from and about the Hindostanis also provides up-to-date information both in the Netherlands and in Suriname. Hindorama.com has been around for one year and has become a successful website with a digital library, managed by volunteers. Unfortunately, the celebration of one year Hindorama.com is currently not possible in connection with the corona pandemic. However, we hope to hold a celebration in the form of a seminar in August 2020. The booklet on the history of Hindostanis will be available on site. Further information will follow in due course.

BESTEL NU

The price of the booklet is €5,- + €3,84 shipping. Please note that due to the corona crisis, delivery may be delayed.

 

ImmigratieLalla Rookh
Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, NIEUWS, Suriname
No Comments

Fotoalbum Hindostaanse Immigratie

donderdag, 28 mei 2020 by Redactie Hindorama

Surinaamse geschiedenissen

Symbool voor de Hindostaanse Immigratie

Baba en Mai. Dit fotoalbum vertelt het beeldverhaal van het standbeeld dat is onthuld ter gelegenheid van 120 jaar Hindostaanse immigratie.  Met een verrassend Hindostaans museum in Wanica en het oorspronkelijke beeld van Baba. Lees de teksten bij de foto’s.

Een volledige verhaal staat in het boek Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed dat op 7 mei  2020 is verschenen. Het boek is verkrijgbaar via de (online) boekhandel, eventueel met link naar boekhandel waar jullie connectie mee hebben. Of naar LM Publishers, boek is te bestellen via deze link: https://lmpublishers.nl/catalogus/oog-in-oog-met-paramaribo/

1  Standbeeld Baba en Mai, het symbool van alle Brits-Indische immigranten. Kleine Combéweg, onthuld op 4 juni 1994.

2  Op de achtergrond het Kabinet van de president, vroeger het stadhuis.

3  Het beeld van kunstenaar Krishnapersad Khedoe (1940-2017) is van massief aluminium en weegt 2480 kilo.

4  Onder het naambord Baba & Mai plein 5 juni 1873 hangt een vitrine met daarin een lijst met de namen van alle 64 schepen die de 34.304 contractarbeiders van India naar Suriname hebben vervoerd.

De locatie aan de Kleine Combéweg, langs de Van Sommelsdijcksekreek, is historisch. Het is de plek waar het Immigratiedepot (onder de bevolking beter bekend als het ‘koeliedepot’) stond.

7  Op de plaquette staat Baba en Mai. Maar let op, het beeld Baba (man) staat rechts en het beeld Mai (vrouw) staat links.

8  Beeldhouwer Krisnapersad Khedoe Museum, Noordpolderdam, hoek Leiding 8, Wanica. Open sinds 20 februari 2018.

9  Borstbeeld van Krisnapersad Khedoe.

10  Het oorspronkelijke beeld van Baba, op het erf van de familie Khedoe.

Onthuld: 4 juni 1994 | Locatie: Kleine Combéweg

Het symbool van alle Brits-Indische immigranten

 Op 5 juni 1873 arriveert het zeilschip Lalla Rookh in Suriname. Aan boord zijn de eerste 410 Brits-Indische immigranten. Zij gaan als contractarbeiders op verschillende plantages aan het werk. In totaal zijn tot en met 1916 met 64 schepen 34.304 contractarbeiders van India naar Suriname gebracht.

Het standbeeld Baba en Mai – een man, een vrouw, symbool voor alle Brits-Indische immigranten – wordt op zaterdag 4 juni 1994 onthuld. Tot grote tevredenheid van initiatiefnemer drs. Benjamin Mitrasingh. Hij is lid van de Nationale Stichting Hindostaanse Immigratie (NSHI). De locatie, grenzend aan de Van Sommelsdijcksekreek, is historisch. Het is de plek waar het Immigratiedepot stond, onder de bevolking bekend als ‘koelidepot’. In de gebouwen zijn tienduizenden immigranten opgevangen en tijdelijk gehuisvest. Allemaal in afwachting van het vervoer naar één van de honderden plantages.

Het beeld van kunstenaar Krishnapersad Khedoe (1940-2017) is van massief aluminium en weegt 2480 kilo. De eerste productiepoging bij Suralco te Paranam (district Para) was geen succes. De beide beelden smolten onherkenbaar aan elkaar vast. De tweede keer zijn er geen problemen en gaat alles goed. Maar de oorspronkelijke onthullingsdatum moet met één jaar worden verschoven, naar 4 juni 1994.

Bron en copyright foto’s album: Eric Kastelein 

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Media, Migratiegeschiedenis, Suriname
No Comments

BESTEL

woensdag, 27 mei 2020 by Redactie Hindorama

Twee Hindostaanse geschiedenisboekjes €14 (inclusief verzendkosten)

Bestel beide boekjes Hindo­staanse migratie­geschiedenis in kort bestek (1873-2015) en Hindostaanse contract­arbeid­sters in woord en beeld via webshop SAMPRESHAN.COM

HINDOSTAANSE MIGRATIEGESCHIEDENIS IN KORT BESTEK (1873-2015)
Op 1 juli 1863 werd de slavernij in Suriname afgeschaft. De verwachting was dat het merendeel van de ex- tot slaafgemaakten niet bereid zouden zijn om op de plantages te blijven werken, werd het zogeheten Staats­toezicht ingevoerd. Het tienjarig Staatstoezicht hield in dat de ex-totslaaf­gemaakten verplicht waren tegen loon te werken op de plantages. In die tussentijd had de Nederlandse regering een overeenkomst gesloten met de Britse regering om contractarbeiders uit Brits-Indië (het huidige India) te rekruteren voor arbeid op de plantages in Suriname. Vanaf 1873 tot 1916 zijn ruim 34.000 Hindo­staanse contractarbeiders overge­bracht naar Suri­name. Hun nakomelingen worden Hindostanen genoemd. Het grootste deel bestond uit hindoes (80%). Twintig procent van de aangevoerde contractarbeiders was moslim. Hindostanen vormden na 1945 de grootste bevolkings­groep in Suriname. Hun geschiedenis is echter minder bekend. Daarom heeft prof. Chan Choenni de geschiedenis van Hindostanen in een handzaam boekje van 52 pagina’s bijeengebracht. Er zijn in dit boekwerk ook historische foto’s opgenomen die een sfeerbeeld geven van de ontwikkeling van de Hindostaanse gemeenschap door de tijd heen. Het toont op handzame wijze hun bijzondere geschiedenis. In dit boek is er ook aandacht voor de migratiegeschiedenis van Hindostanen naar Nederland vanaf 1973 met daarbij de focus op hun migratiemotieven, sociaal-economische positie en integratie in de Nederlandse samenleving.
Chan Choenni et al. | Hindostaanse migratie­geschie­denis in kort bestek (1873–2015) | Zoetermeer 2020: Sampreshan | ISBN/EAN 9789080509269 | 52 pagina’s

HINDOSTAANSE CONTRACTARBEIDSTERS IN WOORD EN BEELD

Ter gelegenheid van 148 jaar Hindostaanse immigratie heeft Hindorama.com op 9 augustus 2021 een brochure getiteld Hindostaanse contractarbeidsters in woord en beeld gepubliceerd. De Hindostaanse vrouwen die tussen 1873-1916 van India naar Suriname kwamen met een vijfjarig contract om te werken op de Surinaamse plantages werden contract­arbeidsters genoemd. Deze vrouwen vormden een derde van de in totaal 34.304 contract­arbeiders die arriveerden met 64 scheeps­transporten. Een derde van deze vrouwen was getrouwd, een derde was alleenstaand, onder wie veel weduwen. De rest (ongeveer een derde) trouwde voor vertrek uit India in de opvangcentra van de havenstad in Calcutta of bij aankomst in Paramaribo in het zogeheten Koeliedepot. De meeste vrouwen vestigden zich na hun contractperiode voorgoed in Suriname, net als de mannen. Zij kregen land in bezit onder gunstige voor­waarden en maakten gebruik van de kansen die er waren om een beter bestaan op te bouwen in Suriname. Veel van deze contractarbeidsters waren echter driedubbel belast: zij werkten buitenshuis, zorgden voor hun partner en de opvoeding van de kinderen en hielden het huishouden draaiende. Zij waren dan ook overlevers (survivors) en hun incasserings­vermogen, ijver én doorzettingsvermogen waren cruciaal voor de gemeenschapsvorming. De meeste hebben nakome­lingen voortgebracht en vooral hun dochters hebben veel kinderen gekregen. Zij hebben gezorgd voor de enorme groei van de Hindostaanse bevolking, het behoud van de Hindostaanse cultuur en gaande­weg voor economische welvaart.
Chan Choenni | Hindostaanse contractarbeidsters in woord en beeld | Zoetermeer 2021: Sampreshan | ISBN/EAN 9789080509276 | 52 pagina’s

VERKOOPPUNTEN in Nederland en Suriname

> BESTEL HIER <

 

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis
No Comments

Overtocht van India naar Suriname 1873-1916 – Chan E.S. Choenni

vrijdag, 15 mei 2020 by Redactie Hindorama

Om vanuit de havenstad Calcutta (in India) Suriname te bereiken moesten de schepen om het continent Afrika heen varen en de ‘gevaarlijke’ Kaap de Goede Hoop doorkruisen (met dank aan Atin Choenni).

De 64 overtochten naar Suriname beslaan een periode van 44 jaar (1873-1916). Door de tijd heen werd het (scheeps)transport steeds beter mede als gevolg van vernieuwingen in de (scheeps)transporttechnologie. Dat had natuurlijk invloed op de verkorting van de reisduur (van drie naar één maand) en verbetering van de voorzieningen aan boord en dat leidde weer tot daling van de sterfte aan boord. De eerste schepen waren zeilschepen van hout, later was de romp van de zeilschepen van ijzer. Daarna waren er schepen die zowel door zeilen én door stoom (een overgangsvorm) werden voortgedreven, zoals het schip Clive dat in 1877 in Suriname arriveerde. Vervolgens werden de meeste schepen door uitsluitend stoom aangedreven en verdwenen de grote zeilschepen uit beeld. Het is dan ook van belang om bij de beoordeling van de levensomstandigheden op de schepen onderscheid te maken tussen de eerste zeilschepen zoals de Lalla Rookh en de laatste stoomschepen die waren uitgerust met bijvoorbeeld reddingsboten en reddingsvesten, zoals ook te zien is op sommige foto’s. Ten behoeve van de overtocht van Hindostaanse contractarbeiders van India naar Suriname zijn voornamelijk schepen ingeschakeld die toebehoorden aan drie transportmaatschappijen. Tot 1888 was er enige concurrentie tussen de maatschappijen: G.D. Tyser and Company, Sandbach Tinne & Co en de Nourse Line, alle Engelse transportmaatschappijen. De rederijen moesten doorgaans inschrijven voor een transport op verzoek van het Surinaamse Immigratiedepartement, waarna na toekenning een contract werd gesloten. De meeste schepen zijn gebouwd in Groot-Brittannië en meestal in de scheepswerven van Glasgow. In Glasgow waren verschillende scheepsbouwers. Ook werden vaak schepen gekocht van andere rederijen om ingezet te worden voor het vervoer van Indiase emigranten. De bewering dat de schepen waar contractarbeiders mee zijn vervoerd gebouwd zijn in Calcutta is onjuist, zoals ten onrechte door auteurs als Mansingh & Mansingh is gesteld in 1999. Zij hebben een boek geschreven over de immigratie van contractarbeiders naar Jamaica. Volgens de historicus Piet Emmer was zelfs geen enkel massatransport in de negentiende eeuw met zulke hoge standaarden van transport uitgerust als dat van de Indiase contractarbeiders. De scheepskapiteins en het scheepspersoneel werden onder constante druk van de regels en voorwaarden en vooral ook van de chartermaatschappijen gezet. Je had bijvoorbeeld ook lifeboats (reddingsboten) op de schepen en vanaf 1903 was het verplicht dat ook lifebelts (reddingsvesten) op de schepen beschikbaar waren.

Zowel zeilschepen als stoomschepen hebben Hindostaanse immigranten overgebracht naar Suriname. Een overgangsvorm tussen zeilschepen en stoomschepen waren zeil-annex-stoomschepen, zoals te zien op deze foto van een immigrantenschip in Paramaribo. Let op de reddingsboten op het stoomschip.

Stoomschepen

In totaal zijn voor de 64 transporten 36 schepen ingezet, waaronder 25 zeilschepen en 11 stoomschepen. Al in de jaren 1870 waren er stoomschepen gebouwd, maar rond de eeuwwisseling nam de bouw van grotere stoomschepen een hoge vlucht. Deze nieuwe stoomschepen waren groter (meer dan 2.000 ton) en konden  750 tot 900 passagiers vervoeren. Deze schepen waren zwaar vanwege de stoompijp en de opgeslagen kolen die als brandstof dienden. Er was ook minder scheepspersoneel nodig omdat er geen zeilen hoefde te worden bediend. Er waren overigens wel stokers nodig om de kolen continu te stoken. Deze immigrantenschepen bunkerden bij Kaap de Goede Hoop (Zuid-Afrika). Tijdens het laden van kolen in Zuid-Afrika zagen de Hindostaanse contractarbeiders van deze schepen voor het eerst ‘zwarten’ (‘negers’), omdat op de stoomboten geen zwarten werkten als matroos. Een deel van de Hindostaanse immigranten die met zeilschepen de overtocht maakten hadden al eerder zwarten (‘negers’) gezien omdat op sommige schepen (zoals de Sheila en de Avon) ook ‘zwart’ personeel werkzaam was. De grotere stoomschepen waren niet gebonden aan vaarseizoenen en konden op elk gewenste datum vertrekken. De duur van de zeereis naar Suriname werd verkort tot ongeveer een maand vergeleken met drie maanden bij zeilschepen.

Het eerste zeilschip, de Lalla Rookh (1.277 ton) die in Suriname aankwam met ongeveer 400 emigranten was veel kleiner dan het laatste (stoom)schip, de Dewa die met meer dan 800 emigranten op 24 mei 1916 in Suriname aanmeerde.

Het stoom- en zeilschip de Clive had een lengte van 313 voet (ongeveer 95 meter) en een breedte van 40 voet (ongeveer 12 meter) kwam naar Suriname in 1877. Bron: National Maritime Museum, Greenwich.

Het stoom- en zeilschip de Clive.

Voorzieningen

Doorgaans bestond een schip toentertijd uit drie dekken: bovendek, tussendek en benedendek (voor opslag van proviand en dergelijke). Het gehele tussendek was voor het logies van de immigranten ingericht. Op het tussendek werd de ruimte verdeeld in drie compartimenten. In het voorgedeelte (en op de stoomschepen vóór de machinekamer) werden de alleenstaande mannen ondergebracht, in het middengedeelte de (gehuwde) partners en in het achtergedeelte de alleenstaande vrouwen. Op de zeilschepen werden de compartimenten gescheiden door een wand van latwerk of volièregaas met een deur die ’s nachts op slot werd gedaan. Op de stoomschepen was de scheiding tussen de drie compartimenten aangebracht met stalen kabels. De gescheiden compartimenten van alleenstaande mannen en vrouwen en (gehuwde) paren hadden een eigen trap met leuningen die naar het bovendek leidde. Ook waren er gescheiden latrines (toiletten) voor mannen en vrouwen op het bovendek. Om te voorkomen dat mannen vrouwen ’s nachts zouden kunnen bezoeken met als smoes dat men naar de latrines ging, werd wacht gehouden. Om 10 uur ’ s avonds moest iedereen  zijn kajuit zijn. Het amusement moest om 8.00 uur ’s avonds stoppen. De mannen moesten twee keer per week de slaapcompartimenten luchten. Kleding werd dagelijks gelucht en  werd minstens twee keer per week gewassen. Dagelijks werd gebaad, waarbij de mannen werden afgescheiden van de vrouwen.

Kinderen worden gevoed aan boord van een immigrantenschip.

Streng regiem

Er heerste net als in het hoofddepot een streng regiem en strikte discipline was vereist. Men werd doorgaans om 6.00 uur ’s ochtends gewekt. Daarna werden de dekens in bundels gebonden en aan de bamboepalen gehangen in het tussendek. Dan ging men naar het bovendek. Tussen 8.00 en 8.30 uur werd er gebaad op het dek en kledij gewassen. Omstreeks 9.00 uur werd men geschouwd; ook om na te gaan of iedereen aan boord was en de gezondheid werd vastgesteld. Dit werd monstering (muster) genoemd en de monstering vond tevens elke avond plaats, ook om te laten blijken dat men constant in de gaten werd gehouden. Vervolgens werd het ontbijt geserveerd op het bovendek. Op sommige schepen werden twee maaltijden (in de ochtend en in de middag) en op andere schepen drie maaltijden per dag geserveerd. Ontbijt was in de ochtend, om 13.00 uur was er een middagmaal en om 17.00 uur het avondmaal op het bovendek. Een keer per week werd  er schapen- of geitenvlees bij de maaltijd geserveerd. Er werden per 100 personen meestal zes (levende) schapen of geiten meegenomen. Groente was er twee keer per week. Voorts stonden pompoen, soms yams en aardappelen op het menu. Wanneer het slecht weer was en er niet gekookt kon worden kreeg men 1 libbs (circa een pond) choorah/curá (graankoekjes) of awal (een soort scheepsbeschuit), cuddeley/cuddali (een soort pap) en ongeveer 50 gram suiker. Volgens de contractarbeider Rahman Khan vond iedereen op zijn schip Avon I ingeblikt vlees bereid in ghee/ghiw (geklaarde boter) lekker en was men tevreden met het eten. Hij stelt dat niemand zich als ‘Brahmaan of Chattri kon laten voorstaan in Suriname omdat iedereen vlees moest eten op de schepen, want dat was onontkoombaar.’ Iedereen – hindoe of moslim – werd volgens hem aan boord gedwongen om vlees te eten. Als je niet wilde dan moest je ‘vasten’. Er was geen onderscheid meer tussen hoge en lage kasten of hindoes en moslims of andere vormen van onderscheid. Naar schatting was 20% van de hindoes (14% van de immigranten) vegetariër. Een deel van hen heeft hoogstwaarschijnlijk ook vlees gegeten. Vaak was er aan het eind van de zeereis niets anders te eten dan ingeblikt vlees. Vooral aan het eind van de zeereis waren de groenten namelijk uitgedroogd. De fysieke conditie van de Hindostaanse contractarbeiders verbeterde aan boord van de schepen. Het merendeel van hen kende in India nauwelijks de luxe van het regelmatig nuttigen van voldoende voedsel, laat staan eenmaal per week vlees. De immigranten moesten zich en elkaar twee keer per week met kokosolie of mosterdolie masseren, die zij ontvingen van de scheepsarts. Zo konden zij fit blijven en er bij aankomst gezond uitzien. De traditie van het insmeren van het lichaam met kokosolie is nog lang intact gebleven onder de Hindostaanse gemeenschap in Suriname.

Jaháji bhái en Jaháji bahin

Het scheepspersoneel speelde een belangrijke rol tijdens de maandenlange reis over de oceanen naar Suriname. Naast de scheepskapitein was de scheepsarts zeer belangrijk; hij werd vaak aangeduid als de surgeon major of surgeon superintendent. Het betrof immers kostbare ‘menselijke vracht’ waar al van tevoren geld in was geïnvesteerd door de planters en waar pas na aankomst en tewerkstelling in Suriname rendement uit kon worden gehaald. Zoveel mogelijk overlevenden en het gezond en wel overbrengen naar Suriname was immers het ultieme doel van deze vaak riskante maandenlange overtocht naar de andere kant van de wereld. De transportmaatschappijen moesten opdrachten verwerven om ‘koelies’ te vervoeren en hadden dus een commercieel belang om de overtocht zo succesvol mogelijk te laten verlopen. Deze maatschappijen waren verplicht om zich aan de regels te houden, want het negeren van de regels betekende dat zij het recht verloren om contractarbeiders te vervoeren. De premies die werden uitbetaald in Suriname aan de kapitein, de scheepsarts, de compounders en de sardaars voor elke aangevoerde levende immigrant  naar rato van het aantal immigranten dat heelhuids en gezond is overgebracht. Dit heeft bijgedragen aan het betrekkelijk lage sterftecijfer van gemiddeld 2%.

Daarom moest de voeding en medische zorg naar de maatstaven van die tijd zo optimaal mogelijk beschikbaar zijn. Strenge wettelijke voorschriften van de Indiase emigratiewetgeving werden toegepast en ook getoetst door regelmatige inspecties. De immigranten mochten op het dek in een aparte hoek roken. Er werd gestimuleerd dat zij zich konden vermaken. Bij mooi weer mochten zij tot 8 uur ’s avonds op het dek blijven. Om de verveling van de maandenlange reis te doorstaan was er van tijd tot tijd amusement zoals dans, zang (waaronder birhá’s, zogeheten treurzangen), drummen, worstelen, schermen (gatká) en stokkenspel (láthimár). Soms waren er ook beroepsartiesten onder de contractarbeiders, zoals danseressen of worstelaars. Bekend zijn geworden de worstelaar Hari Sing (op het schip Indus I) en de danseres Allarakhi (op het schip Indus II). Eén transport heeft een groep ‘dansmeiden’ gehad. De Hindostaanse immigranten hielden zich in de regel rustig en vermaakten zich, evenals eerder in de depots, met het vertellen van mythen en sprookjes (khissá) en met kaartspelletjes.

Het mooie zeilschip Mersey arriveerde tweemaal in Suriname. De Mersey 1 arriveerde in Suriname in 1896. De Mersey II arriveerde in 1902 en stond bekend als nanga jahaaz (schip van naakten), omdat de immigranten in verband met de heersende pest in India onderworpen werden aan een streng onderzoek en vrijwel naakt moesten verschijnen voor de medisch inspecteur.

Op de schepen kwamen de Hindostaanse immigranten als het ware in een ‘snelkookpan’ terecht. Meer nog dan in het hoofddepot in Calcutta leidde dat tot vervlakking van de hiërarchische relaties, vervaging van de onderlinge regionale verschillen en erosie van het kastensysteem. Omdat zij als lotgenoten maandenlang als het ware in hetzelfde schuitje zaten, werden de onderlinge banden geïntensiveerd en werd de onderlinge solidariteit versterkt. In het hoofddepot kwamen nieuwe immigranten aan en anderen deserteerden of werden teruggestuurd. Maar op de schepen was er geen nieuwe instroom, tenzij door geboorte. Er was wel sterfte maar de samenstelling van de groep bleef gedurende de hele reis stabiel. Men moest lief en leed dus met elkaar delen.

Verbastering van scheepsnamen

Meestal hadden de schepen namen van rivieren of van vrouwen of echtgenotes van scheepseigenaren of kapiteins, zoals Sheila of Lena. De Hindostanen konden de namen vaak niet goed uitspreken en verbasterden de namen meestal.

In een groepsgesprek ten behoeve van mijn onderzoek liet een vrouw weten dat haar grootmoeder met het schip Jánjiwál was gekomen naar Suriname. Ik liet haar weten dat ik geen schip ken met deze naam; misschien was het een andere naam of verkeerd uitgesproken. Wij hebben hierover uitgebreid gediscussieerd. De organisator zei daarop (op zachte toon) tegen haar dat ik professor ben en alle namen van de schepen ken. De betreffende mevrouw merkte op dat een professor niet alles weet (Cáhe professor hai, sab cij thoro jáne hai!). Ik had haar beloofd dat ik nog eens goed zou nadenken en haar zou bellen. Ik vermoedde dat zij waarschijnlijk het schip Zanzibar bedoelde. Ik belde haar op. Toen ik zei Zanzibar, antwoordde zij enthousiast: ja, Zanzibar Jánjiwál ekke hai (Het klopt, is hetzelfde). De z bestaat eigenlijk niet in het Hindi en wordt door de oudere generatie Hindostanen als ‘j’ uitgesproken.

Bepaalde schepen zijn namelijk meerdere malen ingezet om immigranten over te brengen naar Suriname. Wij noemen alle 64 transporten en vermelden hoeveel malen deze schepen in Suriname zijn gearriveerd, de scheepsnamen, het aantal aangekomenen en de reisduur.

Tabel 1: Eenmaal aangekomen schepen, aankomstdatum, aantal aangekomenen en reisduur in dagen

Wij zien dat de oudere stoomschepen zoals de Clyde en Main betrekkelijk lang (ruim drie maanden) over de zeereis deden, terwijl de Dewa in ruim 1,5 maand de route heeft afgelegd. Bepaalde schepen hebben vrij lang over de zeereis gedaan, zoals de Elbe die in 1889 in Suriname arriveerde met 659 Hindostaanse immigranten aan. De Elbe was een groot zeilschip en had een lengte van 257 voet (78 meter) en een breedte van 38,2 voet (11,5 meter). Tijdens het transport naar Suriname werd als cargo zout vervoerd. Er is door de inspectie in Calcutta nog een onderzoek gedaan voor het vertrek, maar men vond het geen bezwaar dat zout werd vervoerd, want er was geen risico voor de passagiers. De Elbe heeft liefst 113 dagen (bijna vier maanden) gedaan over de overtocht, want het kwam onder meer in zwaar weer terecht in de Golf van Bengalen (de pagalá samundar). De Elbe heeft mede hierdoor een hoge sterfte gehad, namelijk 42 sterfgevallen (6,5%). In de Golf van Bengalen stierven 17, tussen de evenaar en de Steenbokskeerkring 4 en daarna bezweken nog eens 11 immigranten op de route van het eiland St. Helena naar Suriname. Niettemin was het ziektepercentage op de Elbe slechts 4,5%; dat was lager dan het gemiddelde ziektepercentage (8,9%) op de zeilschepen. Het aantal geboorten was daarentegen relatief hoog, te weten: 15.

Acht zeilschepen hebben tweemaal Hindostaanse contractarbeiders overgebracht van India naar Suriname. Het snelle stoomschip Chenab heeft tweemaal telkens in ruim een maand Hindostanen getransporteerd naar Suriname.

Tabel 2: Tweemaal aangekomen schepen, aankomstdatum, aantal aangekomenen en reisduur in dagen

Er zijn weinig beschrijvingen bekend van de beleving van de zeereis  door de contractarbeiders. Een van de weinigen die dat wel hebben gedaan is de contractarbeider en schrijver Munshi Rahman Khan. Hij arriveerde in 1898 in Suriname met het zeilschip Avon I die hij Aibun noemde:

‘Opgewonden en gelukkig keken wij in spanning rond en beleefden iets waar onze ouders en voorouders nooit over hadden gedroomd. In de boeken was geschreven dat men op een schip op de oceaan tot het Opperwezen komt, want het is hier dat Zijn daden zich manifesteren en alle zintuigen naar Hem zijn gericht. De uitgestrektheid van het water, de horizon, het spel van de natuur, alles leek zo wonderbaarlijk… Maar de volgende dag besefte ik dat ik helemaal ongelijk had. Velen van ons werden zeeziek en moesten overgeven. Ook ik werd niet gespaard en was bijna drie weken zeeziek. Daardoor kon ik niet goed eten, slechts een roti met tamarinde chutney kon ik verteren.’

Drie snelle stoomschepen zijn driemaal aangekomen na 1907, namelijk de Ganges in 1908, 1908 en 1912, de Sutlej in 1909, 1910 en 1914 en de Mutlah in 1909, 1912 en 1913. Deze scheepstransporten hebben in de laatste fase (de zogeheten vestigingsfase) plaatsgevonden en deze immigranten hebben een minder zware zeereis gehad dan de groep pioniers die in de eerste fase in Suriname aankwamen.

Tabel 3: Driemaal aangekomen schepen, aankomstdatum, aantal aangekomenen en reisduur in dagen

Dokter Romein

Zoals gezegd had een groot aantal scheepsartsen zich gespecialiseerd in de (medische) begeleiding op de Indiase ‘koelieschepen’. Deze artsen hebben meerdere reizen gemaakt naar de verschillende koloniën, waaronder Suriname. Enkele waren zelfs geliefd en werden met voorkeur door de rederijen en op advies van het Surinaamse Immigratiedepartement aangesteld. Een van de succesvolste scheepsartsen die transporten heen en weer van India naar Suriname heeft begeleid was dr. Richmond de St. Romaine. De eerste keer dat deze gewaardeerde scheepsarts een transport naar Suriname begeleidde was in 1886. Dat was met het schip de John Davie. Hij heeft meer dan twintig transporten naar en van Suriname begeleid en zijn laatste transport was met de Indus IV in 1914. Hij raakte gespecialiseerd in de overtochten naar en van Suriname en beheerste de Hindostaanse taal. Eenmaal is een transport met een zeilschip Hereford I in 1891 eerder naar Suriname vertrokken vanuit Calcutta – dus vóór het vaarseizoen – omdat dokter St.Romaine eerder beschikbaar was. Een andere keer is een transport – met de Rhone I in 1903 – later vertrokken omdat men moest wachten op de aankomst van dokter St. Romaine in Calcutta; pas daarna kon het schip uitvaren. Hij was blijkbaar ook populair onder Hindostaanse emigranten want de naam dokter Romein is blijven voortleven in de overlevering. Helaas hebben wij via informanten, maar ook uit de schriftelijke bronnen weinig kunnen achterhalen over deze scheepsarts. Wel werd in bepaalde Koloniale Verslagen nadrukkelijk vermeld dat hij het betreffende transport had begeleid, waarmee men waarschijnlijk bedoelde dat er een competente scheepsarts was ingeschakeld. Ik heb de naam dokter Romein van informanten gehoord en ook in een gesprek tussen mijn paternale grootvader Mahase Soekdew Choenni en de bekende pandit Soekram Hindorie:

De bekende pandit Soekram Hindorie kwam in de jaren vijftig toen ik een kleuter was regelmatig bij mijn ájá (paternale grootvader) op bezoek. Mijn ájá stond bekend als de Maháse (gerespecteerde heer) Soekdew Choenni (1893-1972) van plantage Laarwijk. De heren keuvelden, terwijl ik in de hangmat op de schoot van mijn ájá lag. Toen ik de naam St.Romaine in de archieven tegenkwam, herinnerde ik mij de naam dokter Romein. In hun gesprekken kwam deze naam voor, maar ik heb de naam Romein ook elders (bij informanten) gehoord. Romein is natuurlijk een verbastering van Romaine. Het blijft jammer dat niet alleen in Suriname maar ook in andere landen zo weinig is verteld en gesproken over het verleden. Een deel van de Hindostaanse geschiedenis is dus verloren gegaan. Soms kan ook laksheid een rol spelen. Mijn ájá werd 70 jaar in 1963. Hij had aangekondigd dat hij belangrijke ‘dingen over vroeger’ zou vertellen. De uitgebreide familie toog van Paramaribo naar plantage Laarwijk. Mijn neef had een taperecorder meegenomen om de toespraak op te nemen. Hij heeft de toespraak van ájá daadwerkelijk op band opgenomen. Als 10-jarige ”trapte ik lol” op de zolder met mijn neven tijdens de toespraak en heb dus niks opgestoken van zijn toespraak. Na 40 jaar informeerde ik naar de band, maar niemand weet meer wat met de taperecorder is gebeurd! Helaas raakte ik pas nadat mijn vader al was overleden in 1995 geïnteresseerd in de immigratiegeschiedenis van Hindostanen.  Ik  heb hem en zijn leeftijdsgenoten niet kunnen interviewen.

Het snelle zeilschip Sheila arriveerde tweemaal in Suriname. De Sheila 1 arriveerde in Suriname in 1883 met 452 immigranten. Dit transport had gemiddeld de hoogste sterfte van de 64 transporten, namelijk 48 doden. Er was een cholera epidemie aan boord uitgebroken. De Sheila II arriveerde in 1885 met 532 immigranten.

Snel stoomschip Indus

Tenslotte zijn er drie zeilschepen liefst viermaal aangekomen in Suriname met Hindostaanse contractarbeiders. Het betrof de ijzeren zeilschepen Erne, Hereford en Ailsa die tijdens de pioniersfase en de groepsvormingsfase in de negentiende eeuw nog ongeveer drie maanden deden over de zeereis India-Suriname. Het snelle stoomschip de Indus dat een snelheid had van 24 kilometer per uur heeft viermaal in de vestigingsfase Hindostaanse contractarbeiders overgebracht in ongeveer 40 dagen.

Tabel 4: Viermaal aangekomen schepen, aankomstdatum, aantal aangekomenen en reisduur in dagen

Traumatische ervaring

De maandenlange overtocht was voor velen een traumatische ervaring. Men zat als het ware gevangen op het schip en men kon alleen ontsnappen door overboord te springen. Velen had geen idee van waar zij naartoe gingen en hoe de reis zou eindigen. Maar door gebrek aan ooggetuigenverslagen kunnen wij helaas geen compleet beeld schetsen van de beleving door de emigranten van deze overtochten. Bij de sterfgevallen kreeg men het zeemansgraf (overboord zetten van het lijk in de namiddag), waarbij de emigranten niet aanwezig mochten zijn. De ‘begrafenis’ daaraan voorafgaand ging gepaard met ceremoniële rituelen afhankelijk van of het een hindoe of moslim betrof.

De zeilschepen maakten een tussenstop bij het eiland St. Helena, gelegen tussen Afrika en Zuid-Amerika. De schepen Erne en Elbe die Hindostaanse immigranten naar Suriname hebben vervoerd liggen aan de kade.

Er werden rouwdiensten gehouden om het leed te verzachten. Volgens kapitein Angel van het zeilschip Sheila hadden de immigranten nauwelijks een idee waar ze naartoe gingen. De zee werd kálá páni genoemd. Hij vertelt dat na een zeereis naar Trinidad de ‘coolies’ hem zeer dankbaar waren. Tijdens de ontscheping in Trinidad bogen ze met hun handen tegen het voorhoofd één voor één diep voor hem neer en bedankten hem met de woorden ‘Salám Bará Sáhib’.

De meeste Hindostaanse immigranten zijn opgevangen in het zogeheten Koeliedepot te Paramaribo, voordat zij aan ‘hun’ plantage werden toebedeeld. Het terrein werd bewaakt en was niet openbaar toegankelijk; let op het wachtershuisje bij de ingang.

Aankomst en identificatienummers

Bij aankomst in Suriname werden na inspectie en medische keuring van het schip de immigranten ontscheept. Men had een gathari (grote zak/buidel) bij zich die zij hadden ontvangen om hun bescheiden in te bewaren en te vervoeren. Daarnaast controleerde de Agent-Generaal alle stukken waaronder de monsterrollen met de persoonlijke gegevens. De immigranten kregen een identificatienummer dat in alfabetische volgorde correspondeerde met het nummer van het schip dat naar Suriname i.c. Guyana (een deel is in Guyana aangekomen en overgebracht naar Suriname) vertrok. De immigranten zijn aan de hand van dit (scheeps)nummer te traceren naar schip, datum van vertrek uit India en jaar van aankomst in Suriname (zie: database Gahetna, Nationaal Archief Nederland). Het nummer van de immigrant zoals opgenomen in de monsterrol van het schip was een identificatienummer gegeven door de Emigratie-Agent te Calcutta. Volgens de koloniale wetgeving moesten de gearriveerde immigranten van een bepaalde ‘landaard’ onder een doorlopend volgnummer van dat jaar worden opgenomen. Elk jaar vanaf 1872 kreeg een letter, oplopend van A t/m Z en daarna van Aa t/m Ss. Men ging ervan uit dat al in 1872 de eerste Hindostaanse contractarbeiders zouden arriveren in Suriname en daarom was het nummer A al toegekend. De eerste Hindostaanse contractarbeiders arriveerden vanwege vertraging pas in 1873 in Suriname en niet in 1872. Daarom werd begonnen met de letter B, te beginnen bij de emigranten die met de Lalla Rookh arriveerden. De immigranten van 1873 hebben de nummers B/1 tot en met B/2541; die van 1874 hebben de nummers C/1 tot en met C/1413. Aangezien de immigratie uit India plaats vond in de periode 1873-1916, lopen de letters voor de Hindostaanse immigranten van B (1873) tot Ss (1916). Toen de letters tot Y (1896) waren vergeven, werd opnieuw begonnen, maar nu met Aa tot Ss. De letters geven het desbetreffende jaar aan. De immigranten zijn aan de hand van dit (scheeps)nummer te traceren naar schip, datum van vertrek uit India en jaar van aankomst in Suriname (zie verder: C. Choenni 2016,Hindostaanse contractarbeiders, p 379-405). 

Met dank aan Radjin Thakoerdin voor alle ondersteuning.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
No Comments

De werving van Hindostaanse contractarbeiders in India – Chan E.S. Choenni

woensdag, 29 april 2020 by Redactie Hindorama

Ter herdenking van de Hindostaanse immigratie staat aan de Hooghly rivier te Kolkata (Calcutta) sinds 2017 bij de Suriname Ghat het Mai-Baap Memorial (bron: India Empire).

Hindostanen zijn de nakomelingen van de ruim 34.000 contractarbeiders die tussen 1873-1916 met 64 scheepstransporten van India naar Suriname zijn overgebracht om op de plantages te werken. Ongeveer een derde is teruggekeerd naar India en tweederde heeft zich gevestigd in Suriname. Daarnaast hebben ongeveer 3.000 Hindostanen uit het Caraïbisch gebied zich gevestigd in Suriname. De Hindostaanse bevolking heeft zich binnen honderd jaar vertienvoudigd tot ruim 300.000 mensen. In 2015 woonden in Suriname ongeveer 150.000 Hindostanen en in Nederland ruim 175.000 Hindostanen. In dit artikel wordt in vogelvlucht de Hindostaanse contractarbeid en de werving in India behandeld. De emigratie van India naar Suriname heeft 44 jaar (1873-1916) geduurd en de contracttijd 48 jaar (1873-1920). Gedurende deze lange periode zijn veel verbeteringen aangebracht in het contractarbeidsysteem, maar bijvoorbeeld ook in de transporttechnologie. Zo werden zeilschepen steeds meer vervangen door stoomschepen die sneller waren, waardoor de reisduur van India naar Suriname van drie maanden werd verkort naar ongeveer een maand.

De Indiase arbeidsemigratie onder contract naar de koloniën kreeg de naam indenture (labour)system. Indenture duidt op het (vrijwillig) sluiten van een langdurig arbeidscontract, dat niet tussentijds kon worden beëindigd. Onder het contractarbeidsysteem zijn globaal ruim meer dan anderhalf miljoen Indiase contractarbeiders naar de koloniën in Azië, Afrika en Fiji en het Caribisch gebied getransporteerd. Ruim een half miljoen (530.000) zijn naar het Caribisch gebied geëmigreerd tussen 1838-1920. Ter vergelijking: naar de toenmalige kolonie Mauritius zijn bijna een half miljoen Indiërs geëmigreerd. Wij geven een overzicht en het eerste aankomstjaar in de belangrijkste koloniën.

Deze en andere gegevens zijn gebaseerd op mijn studie (zie: Chan. E.S. Choenni (2016), Hindostaanse contractarbeiders 1873-1920, Volendam: LM Publishers). Wij zien dat de emigratie naar Suriname op die van de eilandengroep Fiji (gelegen in de Stille Oceaan) na, het laatst startte. Verhoudingsgewijs zijn ook minder contractarbeiders naar Suriname gemigreerd dan naar de andere grote koloniën. Er zijn verder kleine aantallen contractarbeiders naar de Britse koloniën Brits-Honduras (Belize) (3.000) en de eilanden Grenada (3.200), St. Vincent (2.472) en St. Lucia (4.350) overgebracht. In de Deense kolonie St. Croix zijn in 1862 321 Indiase contractarbeiders aangekomen. Van St. Croix is in 1868 een van de overlevende teruggekeerd naar India en ongeveer 80 bleven daar wonen. Op deze eilanden werden zij doorgaans heel slecht behandeld en was de sterfte hoog. India weigerde dan ook verdere emigratie naar deze eilanden.

Het wervingsgebied in India.

Na de afschaffing van de slavernij in Suriname op in 1 juli 1863 nam de behoefte toe aan nieuwe arbeidskrachten op de plantages. Er werd verondersteld dat de voormalige tot slaafgemaakten in mindere mate bereid zouden zijn, al was het tegen een loon, om op de plantages te blijven werken. Dat wezen de ervaringen in de naburige Britse koloniën Guyana en Trinidad uit. Daar waren na de afschaffing van de slavernij Indiase contractarbeiders ingeschakeld; zij bleken bovendien bereid dit werk tegen een gemiddeld lager loon naar tevredenheid te verrichten. In Suriname wilden de plantage-eigenaren daarom ook Indiase contractarbeiders inschakelen om de plantage-economie te redden van de ondergang. Aanvankelijk wilde de Nederlandse overheid de verantwoordelijkheid voor de inschakeling van Hindostaanse contractarbeiders niet op zich nemen, maar dat overlaten aan de plantage-eigenaren. Na druk van verschillende kanten was de Nederlandse overheid bereid in 1870 een zogeheten traktaat te sluiten met de Britse regering. In het immigratietraktaat –ook wel ‘koelietraktaat’ genoemd – bestaande uit 27 artikelen werden ondermeer de rechten en plichten van de Hindostaanse contractarbeiders en hun werkgevers – de zogeheten huurders – geregeld. Echter pas na drie jaar, namelijk op 4 juni 1873 arriveerde de eerste lichting Hindostaanse contractarbeiders met het schip Lalla Rookh in Suriname; zij werden op 5 juni 1873 ontscheept te Fort Nieuw-Amsterdam. Wij gebruiken de term Hindostaanse contractarbeiders als het Suriname betreft en Indiase contractarbeiders voor degenen die in de andere koloniën terechtkwamen. De vraag naar arbeidskrachten op de Surinaamse plantages is dus de belangrijkste reden geweest voor Hindostaanse immigratie naar Suriname.

Arbeidscontracten van vijf jaar

Er is lang onderhandeld tussen de Nederlandse en Britse regering – India was toen een kolonie van Groot-Brittannië – om Hindostaanse contractarbeiders te mogen werven en te werk te stellen als tijdelijke arbeidskrachten. Zij waren immers Britse onderdanen en hadden recht op speciale bescherming. Daarom werd een Britse consul in Suriname aangesteld. De Hindostaanse contractarbeiders kregen een arbeidscontract van vijf jaar met recht op gratis terugkeer naar India. Het afgesproken dagloon was 60 cent voor eersteklas arbeiders en 40 cent voor tweedeklas arbeiders en vrouwelijke arbeiders. Er werd uitgegaan van vijf dagen per week zeven uur werk op het veld of tien uur in de fabriek. Er werd tevens van uitgegaan dat dit loon niet alleen voldoende was om in hun levensonderhoud te voorzien, maar ook om een deel te kunnen sparen om na vijf jaar dit spaargeld mee te kunnen nemen naar India. Als dat niet het geval was, dan was het immers niet zinvol om in Suriname te komen werken en na vijf jaar terug te keren naar India. Een ingewikkelde infrastructuur werd opgetuigd analoog aan de werving voor de Britse koloniën. In de havenstad Calcutta werd een agentschap ingericht dat de werving en selectie van de Hindostaanse contractarbeiders op zich nam. In Suriname werd het Immigratiedepartement onder leiding van een zogeheten Agent-Generaal der Immigratie verantwoordelijk voor het wel en wee van de Hindostaanse contractarbeiders.

Bhagatsingh Sohansingh was een van de weinige Hindostanen afkomstig uit de Indiase staat Panjab. Hij arriveerde in 1916 als vrije immigrant in Suriname en stond bekend als Panjabiyá. Hij was kinderloos en adopteerde Jainarain de zoon van zijn vrouw, die het bloeiende bedrijf Sohansingh heeft opgezet (met dank aan Danny Sohansingh).

Vrijwillig

De (Nederlandse) overheid was dus verantwoordelijk voor de Hindostaanse contractarbeiders. Zij tekenden vrijwillig een contract met de Nederlandse overheid. Natuurlijk begreep niet iedereen het contract en is een kleine groep misleid. Maar de overgrote meerderheid heeft het contract -vaak met een duimafdruk- vrijwillig ondertekend en zich verplicht om vijf jaar in Suriname te werken. Anders zou de Nederlandse overheid niet zoveel moeite doen en geld investeren om deze arbeiders te rekruteren en naar Suriname over te brengen. De plantage-eigenaars waren de huurders van de Hindostaanse arbeiders; zij betaalden de lonen. De overheid was verantwoordelijk voor de huisvesting en de gezondheidszorg. Deze huurders betaalden van tevoren globaal vijf achtste (5/8) van de aanvoer- en terugvoerkosten. Er werd dus een behoorlijk bedrag – gemiddeld ongeveer f 400 – geïnvesteerd per Hindostaanse contractarbeider. Daarom werd men bij weigering om arbeid te verrichten conform het arbeidscontract gestraft op grond van de zogeheten poenale sanctie. Werkweigering om ongeldige redenen werd als contractbreuk beschouwd; er volgde niet een civielrechtelijke, maar een strafrechtelijke sanctie. Zogeheten ommegaande rechters –zij bezochten de Surinaamse districten- behandelden de ingebrachte klachten over de contractarbeiders. Als men de opgelegde boete niet betaalde of kon betalen kreeg men gevangenisstraf. In sommige gevallen zijn veroordeelde contractarbeiders zelfs dagenlang gevangen gezet in kromboeien. Het gebruik van de Poenale Sanctie nam echter in de loop van de tijd af.

Investering

De Hindostaanse contractarbeiders waren dus een investering van de plantage-eigenaren en de Nederlandse overheid die rendement moest opleveren na vijf of tien jaar – dus na een tweede contractperiode. Het is tegen deze achtergrond dat wij de maatregelen en behandeling van de Hindostaanse contractarbeiders moeten bezien. Het was zaak om zo streng mogelijk te selecteren en zo gezond mogelijke arbeiders te transporteren die in het ‘moordende tropische klimaat’ in Suriname optimale arbeidsprestaties moesten leveren. Vooral het verbouwen van suiker en in mindere mate cacao, koffie, bananen en katoen op de plantages vereiste een goede lichamelijke conditie. Het was dus niet zozeer vanwege humaniteit dat zo optimaal mogelijke medische voorzieningen tijdens het transport naar Suriname en op de plantages werden ingericht, maar vanwege het streven naar rendement! Hoge sterfte en ontevredenheid uitmondend in onwil om te werken droegen immers niet bij tot het beoogde rendement.

De Brits-Indische contractarbeiders werden gaandeweg een etnische groep. Zij noemden zich vaak Kalkatiyá’s of Kantrákis, referend aan de vertrekhaven Calcutta of het arbeidscontract. Daarmee benadrukten zij het gemeenschappelijke aspect en niet de onderlinge verschillen. Tegen het eind van contracttijd omstreeks 1920 werd de term Hindostanen (Hindostani) steeds meer gangbaar. Ondanks de onderlinge verschillen werden zij door de rest van de Surinaamse bevolking ook als één groep beschouwd en op tot op zekere hoogte als ‘koelies’ gediscrimineerd en soms als indringers beschouwd. De term koelie(-arbeider) werd toentertijd regelmatig gebruikt voor de Hindostaanse contractarbeider, meestal zonder de negatieve connotatie die het woord naderhand kreeg.

Drie fasen

Gedurende de lange periode van 48 jaar was er sprake van een ‘vloeiende’ situatie, die wij globaal in drie fasen hebben ingedeeld. Er stroomden Hindostanen in uit India en er gingen Hindostanen na uitdiening van hun contract terug naar India. Voorts vestigden zich steeds meer uitgedienden –degenen die hun contractperiode hadden voltooid- in Suriname. Er werden ook kinderen geboren (de tweede generatie) en anderen bezweken op de plantages. In de pioniersfase (1873-1889) -de eerste fase-moesten de contractarbeiders het met elkaar rooien en waren de voorzieningen slechter. In de groepsvormingsfase (1890-1902) -tweede fase- waren de voorzieningen verbeterd en vond steeds meer groepsvorming plaats. Ook omdat er zich steeds meer uitgedienden vestigden in Suriname en het aandeel van de tweede generatie groter werd en een deel volwassen was geworden. De jonge vrouwen geboren in Suriname werden, al dan niet gedwongen, de echtgenote van alleenstaande (veelal oudere) mannen uit India. De bekende gezegde Burhuwá hai ghare (is de oude man thuis) die vooral jonge Hindostaanse vrouwen vaak met enige humor bezigden -wanneer zijn informeerden naar de echtgenoot- heeft hiermee te maken.

In de kleinlanbouwersfase (1903-1920) -de derde fase – werd de meerderheid van de uitgedienden kleinlandbouwer in Suriname. Vooral als producenten van voedsel (met name rijst) waren zij een onmisbaar deel van de Surinaamse samenleving geworden. En aan het einde van de contracttijd omstreeks 1920 vormden zij al bijna een kwart van de Surinaamse bevolking.

Werving
Over de werving en selectie van de Hindostaanse contractarbeiders in India zijn vaak onjuiste beelden ontstaan. De werving en selectie vonden als volgt plaats in Noord-India, in het bijzonder in de staten Uttar Pradesh en Bihar. Het Suriname-agentschap te Calcutta ontving vrijwel jaarlijks bestellingen uit Suriname om Hindostaanse contractarbeiders te werven en te selecteren. Er werd tevens een hoofddepot (Suriname depot) ingericht in het havengebied Garden Reach bij de Hooghlyrivier waar de schepen aanmeerden om de contractarbeiders in te schepen. De emigratie-agent in Calcutta gaf opdrachten aan zogeheten subagenten in de verschillende steden om de werving ter hand te nemen. De subagenten hadden subdepots in deze steden waar de potentiële contractarbeiders werden opgevangen. Voor Suriname waren in de staat Bihar in de steden Patna en Muzafferpur subdepots en in de staat Uttar Pradesh in Benares, Allahabad, Ghazipur, Mathura, Gorakhpur, Fyzabad, Kanpur en Bast. De subagenten schakelden legale wervers in. Deze wervers kregen jaarlijks een vergunning en droegen een herkenningsteken – een badge (een soort penning). Er waren namelijk misstanden bij de werving. Mensen werden soms misleid en in sommige gevallen zelfs gekidnapt. Dat werd breed uitgemeten door de tegenstanders van de contractarbeid. Met behulp van strenge wetten met betrekking tot de emigratie – en de wetten werden steeds strenger – trachtte de Brits-Indiase regering de misstanden te bestrijden. De wervers namen deels zelf de werving ter hand. Maar zij schakelden ook illegale wervers in. 

Mevrouw Sitabia Sudhu beviel in 1890 op het schip Erne I van haar zoon Sewpersad. Sitabia werd modijain (geldschietser) in Suriname en Sewpersad werd tolk en makelaar (met dank aan Koesma Ramkisoen-Choenni).

Arkathyá’s

Bekend en berucht werden de zogeheten arkáthi’s. Deze illegale wervers zagen hun kans schoon om voor een paar roepies –dat was toen gelijk aan het maandloon van een arbeider in India – een potentiële contractarbeider te werven en te motiveren om te emigreren naar Suriname. Zij hebben mensen soms misleid door al te mooie verhalen op te hangen over het werk en het leven in de koloniën. Maar er waren ook andere illegale wervers zoals duffadárs (handelaars in aandelen), caukidárs (wijkmeesters in steden) en caprási’s (bewakers/boodschappers). Iedereen probeerde geld te verdienen en potentiële contractarbeiders af te leveren bij een subdepot om direct bij de legale werver hun vergoeding te incasseren. Om het risico te verminderen op uitval tot en met de inscheping in Calcutta was echter een geraffineerd betalingssysteem ingesteld. De legale wervers en subagenten kregen betaald naar rato van het aantal ingescheepten. Het was dus zaak om vooral gemotiveerde personen te werven en zo streng mogelijk te selecteren. Niettemin was er sprake van uitval om uiteenlopende redenen. De totale uitval in het hoofddepot onder potentiële Hindostaanse contractarbeiders tussen 1873 en 1916 bedroeg 11.291 personen oftewel 21,57%. De overige uitval (grotendeels in de subdepots) bedroeg 6.644 personen oftewel 12,7%. Er zijn in totaal zijn 52.330 emigranten voor Suriname geworven en uiteindelijk zijn er 34.304 ingescheept. Dat wil zeggen dat ruim een derde (34%) van degenen die waren geselecteerd voor Suriname deze kolonie niet hebben bereikt. De belangrijkste redenen voor deze uitval was dat men naderhand op medische gronden werd afgekeurd of ongeschikt bevonden om gedurende vijf jaar zware fysieke arbeid te verrichten en/of een maandenlange zeereis te doorstaan. Maar er vond ook desertie plaats (men had achteraf spijt van de beslissing) of werd teruggehaald/succesvol geclaimd door familie –vaak betrof het jonge mannen.

Verwarring

In het Nederlandstalig gebied is sprake van een verwarring over de legale wervers die werden ingeschakeld. De onderzoeker Bhagwanbali maar ook De Klerk (1953) en anderen hebben het onderscheid tussen de legale wervers en de arkathiyá’s (illegale wervers), niet of onvoldoende gemaakt. Ten onrechte is het beeld ontstaan dat de arkathiyá’s legale wervers waren en bijna alle contractarbeiders zouden hebben geworven. Sterker nog: dat ze de meeste Hindostaanse contractarbeiders zouden hebben misleid (bharmáe deis). In mijn uitgebreide studie heb ik aangetoond dat het onderscheid tussen legale en illegale wervers zeer belangrijk was. De legale wervers moesten zich houden aan de wet, anders raakten zij hun jaarlijkse vergunning kwijt. De arkathiyá’s leverden de potentiele contractarbeider af bij de legale wervers en ontvingen hun betaling. De legale werver bracht de potentiële contractarbeiders naar de cutcherry (lokaal bestuurskantoor annex rechtbank). Daar ondertekende de potentiele contractarbeider (met een duimafdruk) een (voorlopig) arbeidscontract, nadat hij/zij had bevestigd bij de (assistent-)magistraat uit vrije wil te emigreren. Dan pas werd geïnvesteerd in deze contractarbeider. In het subdepot kreeg de contractarbeider voeding, medische zorg en huisvesting in afwachting van de reis naar Calcutta.

Mythe van misleiding

Veel contractarbeiders die achteraf ontevreden waren met hun keuze voor emigratie naar Suriname hebben de zogeheten arkathiyá’s verweten dat zij door hen zijn misleid. Uit rapporten van onderzoekers die toentertijd veldwerk hebben gedaan in India blijkt dat er wel misleiding is voorgekomen, maar die was niet de voornaamste reden voor emigratie. Ook de toonaangevende onderzoeker Hugh Tinker noemde in zijn boek uit 1974 getiteld A New system of Slavery: The Export of Indian Labour Overseas 1830-1929 (London: Oxford University Press) de contractarbeid als een nieuw systeem van slavernij heeft geduid, geeft slechts enkele voorbeelden van misleiding. In het bijzonder met betrekking tot Suriname zouden velen zijn misleid omdat men het land Suriname heeft vertaald als Sri Ram desh (verheven land van Rama). De associatie werd gelegd met het heilige land van de hindoegodheid Rama. Arkathiyá’s zouden hebben beweerd dat men in dit land uit gouden schalen zou eten en uit gouden bekers water zou drinken. Het verhaal over Sri Ram desh is doorverteld en is een eigen leven gaan leiden. Het fungeerde als een goed excuus en rationalisatie voor de emigratie uit India. De meeste Hindostaanse contractarbeiders waren immers niet zo naïef om dit verhaal te geloven. Bovendien heeft de emigratie naar Suriname 44 jaar geduurd. Er werd in de gebieden waar de meeste Hindostaanse contractarbeiders van afkomstig waren, namelijk de staten Uttar Pradesh en Bihar, vaak gesproken over de emigratie en er werden verhalen verteld over de koloniën. Er waren ook terugkeerders die informatie gaven en sommigen keerden na ontluisterende ervaringen in India terug naar de koloniën i.c. Suriname. Anderen gingen terug om familie en vrienden mee te nemen naar de koloniën.

Srimaansingh met hoed en zijn vrouw en dochter op schoot. De gebroeders Srimaansingh behoorden tot de kleine groep Christelijke Hindostanen die naar Suriname kwamen. Esther Srimaansingh geboren in Suriname werd de eerste Hindostaanse onderwijzeres. Zij huwde met W. Juglal, een van de eerste Hindostaanse (hoofd)onderwijzer (met dank aan Prim Girjasing).

Antipropaganda

Voorts waren er allerlei enge verhalen over de koloniën in omloop; dat men in een hel (narak) terecht zou komen. Of dat men zijn kaste zou verliezen als men de kálá páni (het zwarte water, de zee dus) had doorkruist en niet meer zou worden geaccepteerd in India bij terugkeer. Ook dat men onder dwang werd bekeerd tot het christendom en gedwongen werd rundvlees en/of varkensvlees te eten. Of dat men werd vermoord en dat er vervolgens olie werd geperst uit je hoofd (mimiái ke tel). Ondanks deze antipropaganda besloten velen toch te vertrekken uit hun geliefde India (janmabhumi).

Ten slotte: als de belofte over Sri Ram desh de belangrijkste reden was voor de emigratie van Hindostaanse contractarbeiders naar Suriname, dan moet worden aangetoond hoe het komt dat tienduizenden mensen naar andere koloniën zijn gemigreerd. En ook nog vóór 1873, want men kon de term Sri Ram desh immers niet gebruiken voor de andere koloniën. Kortom: het verhaal over misleiding is grotendeels een mythe. Wij hebben aangetoond in de uitgebreide studie dat slechts een heel klein deel van de contractarbeiders is misleid.

Pull en pushfactoren

Het blijkt dat er uiteenlopende redenen zijn geweest om te emigreren van India naar Suriname. Deze kunnen worden onderverdeeld in pull- en pushfactoren. De pullfactoren waren onder meer dat men als arbeider het veelvoudige aan loon zou kunnen verdienen: 12 anná’s (60 cent) per dag tegen een loon van 1 tot 2 anná’s in India. En dat men gedurende vijf jaar werk had, geld kon sparen en gratis terug kon keren naar India. Bovendien kreeg men gratis voedsel, kleding en gezondheidzorg in India na de werving. Ook het transport naar Calcutta (met de trein!) en de zeereis naar Suriname was gratis. Er waren ook succesvolle terugkeerders uit de koloniën en er werd ook geld en brieven gestuurd naar familie in de dorpen vanuit de koloniën.

Naast deze pullfactoren waren vooral de pushfactoren van belang. Allereerst hadden vooral de lagere klassen en kasten in India een zeer armoedig bestaan. Vaak heerste er hongersnood door allerlei jaarlijks terugkerende natuurrampen, zoals droogte en overstromingen. Velen hadden schulden en werden uitgebuit en onderdrukt door landheren (zamindárs) en hun handlangers. Tevens had het Britse koloniale systeem en vernietiging van textielindustrie bijgedragen tot een grote toename van de armoede.

Rampersad Thakoerdin vertrok uit India (Prayagraj/vroeger Allahabad) en werd in Suriname stamvader van een grote familie.

Familieomstandigheden

Daarnaast zijn velen ook gevlucht vanwege familieomstandigheden. Hindoeweduwen die werden verstoten en onheus bejegend en vrouwen die werden onderdrukt hebben gekozen voor emigratie. Jongere broers mochten niet eten voordat de oudere broers hadden gegeten. De stamvader van liefst vier Hindostaanse families waren jongere broers die deze regel hadden overtreden en daarom zijn gevlucht uit India, zo blijkt uit mijn onderzoek. Anderen hebben hun schoonzuster (bhauji) verleid of de schoonzuster is uit eigen beweging gevlucht vaak vanwege onderdrukking door de schoonfamilie. Er zijn ook criminelen geëmigreerd naar Suriname. Overigens met toestemming van de autoriteiten, omdat men meende dat door betere levensomstandigheden zij fatsoenlijke burgers konden worden. Al met al waren er respectabele redenen om te emigreren, vergeleken met de situatie in India. Men kon een beter bestaan verwerven in de koloniën en vooral met gespaard geld terug te keren naar India. Velen en vooral jongemannen zijn stiekem vertrokken en hebben bij rekrutering valse namen opgegeven. Het zij met nadruk vermeld: een groot deel van de gerekruteerden was al buiten hun dorpen op zoek naar werk en voeding. Men is niet zoals soms ten onrechte wordt gedacht in de kraag gegrepen en met gebruik van dwang naar Suriname en andere koloniën gezonden.

Schorsing

De Hindostaanse immigranten zijn over het algemeen zwaar geselecteerd. Velen kwamen niet in aanmerking voor het zware werk op de plantages. Wij hebben al geconstateerd dat na de werving een derde alsnog is uitgevallen en niet ingescheept voor Suriname. Tegen het einde van het Staatstoezicht in Suriname (1 juli 1873) was de vraag naar arbeidskrachten heel hoog. Daarom hebben binnen één jaar – tussen juni 1873 en mei 1874 – liefst acht schepen bijna 4.000 Hindostaanse contractarbeiders naar Suriname overgebracht. Zij werden tewerkgesteld op verschillende plantages. Een aanzienlijk deel bezweek echter; in het begin waren er bijna 20% sterfgevallen. Dit was te wijten aan allerlei (tropische) ziekten, slechte huisvesting en ontoereikende gezondheidsvoorzieningen. Maar ook de haastige selectie in India was hier debet aan. De Britse consul adviseerde daarom eind 1874 om de emigratie naar Suriname te schorsen. Deze schorsing werd na een paar jaar opgeheven nadat betere huisvesting (de zogeheten koeliewoningen) en gezondheidsvoorzieningen waren gerealiseerd. Onder meer werd de geneeskundige school opgericht die ervoor heeft gezorgd dat er geneesheren werden opgeleid in Suriname; dit heeft bijgedragen tot een relatief goede gezondheidszorg.

Grote variatie

Na de schorsing werd de selectie in India beter. Niettemin zijn er niet uitsluitend land(bouw)arbeiders naar Suriname geëmigreerd. Vooral in het begin van de emigratie lukte het niet gemakkelijk uitsluitend land(bouw)arbeiders te rekruteren, maar door de tijd heen lukte dat steeds beter. Vooral in de twintigste eeuw waren de werving en selectie sterk verbeterd. Door verandering van kleding en een valse naam of kaste op te geven, wisten velen die niet afkomstig waren uit de landbouw, alsnog te bewerkstelligen dat zij werden geselecteerd voor contractarbeid. In principe werden Brahmanen (leden van de priesterkaste) niet geselecteerd. Niettemin was ongeveer 5% van de Hindostaanse emigranten van Brahmaanse afkomst; zij waren vaak verarmd in India. Er zijn ook Brahmaanse weduwen geëmigreerd en een heel kleine groep Brahmanen is als priesters geworven en sommigen als sardár (voorman). Velen hebben Thákur (behorend tot de Chattri kaste, de tweede kaste) opgegeven en hebben later in Suriname hun kaste weer gewijzigd. Het is denkbaar dat anderen zich ten onrechte als Brahmaan (de zogeheten ‘Bootbrahmanen’) hebben laten inschrijven in Suriname. Anderen hebben singh achter hun naam geplaatst en zijn daardoor in de kastenhiërarchie gestegen. Er zijn zowel personen van lage kasten en kastelozen als middelkasten geëmigreerd. Globaal behoorde twee vijfde tot de middelkasten – veelal landbouwers – en bijna twee vijfde tot de lage kasten en kastelozen. Ongeveer een vijfde behoorde tot de hogere kasten.

Munshi Rahman Khan was een van de weinige Hindostaanse ooggetuigen die heeft geschreven over de werving in India. Hij arriveerde in 1898 en was zowel een kenner van de Islam als van het Hindoeïsme.

Hindoe-moslimrelaties

Door de kleine aantallen zijn er relaties ontstaan tussen verschillende kasten, waaronder huwelijken. Ook zijn er kinderen geadopteerd die de kaste hebben gekregen van hun geadopteerde ouders. Het kastenstelsel heeft gaandeweg veel van zijn betekenis verloren. In India werd gesteld dat degene die de zee (kálá páni) had doorkruist zijn kaste had verloren, dus een kasteloze was geworden.

Ongeveer 17% was moslim. Veel moslimmannen namen -mede vanwege de kleine aantallen- hindoevrouwen als echtgenote, die vaak moslim werden. De relatie tussen de hindoes en moslims was tijdens emigratie en in de contractperiode vrij harmonieus. Er was een regeling dat er op 100 mannen 40 vrouwen (28,6%) moesten meegaan met elke scheepstransport. Bijna een derde van Hindostaanse contractarbeiders was vrouw. Een derde was getrouwd en tweederde was alleenstaand. De alleenstaande vrouwen waren vaak weduwen, vrouwen die vanwege familieproblemen waren weggelopen of verstoten. Maar er zijn ook danseressen en enkele prostituees gemigreerd naar Suriname.

Ongeveer 10% van de emigranten waren kinderen. Ruim tweederde was man en de meerderheid van de mannen was alleenstaand. De meerderheid had een leeftijd tussen de 18 en 35 jaar. Er zijn dus geen ouderen gemigreerd. Bovendien was men afkomstig uit vele dorpen en steden van India. Al met al was er sprake van een grote variatie in kenmerken. Ondanks deze diversiteit moest men met elkaar samenleven en samenwerken. Dat is door de tijd heen uitgemond in een sterke etnische identiteit en een Hindostaanse cultuur gebaseerd op de Indiase culturele heritage.

In het Suriname depot te Calcutta werden de emigranten opgevangen, voordat zij de maandenlange reis naar Suriname ondernamen.

Calan

In India werden al intensieve banden gesmeed. Nadat er voldoende gerekruteerden waren in een subdepot reisde men in een groep –een zogeheten calan – onder begeleiding van een caprási (een soort professionele boodschapper) of een durwan (bewaker) met de trein naar de havenstad Calcutta waar het Suriname-hoofddepot zich bevond. In het hoofddepot volgde opnieuw een medische keuring en werd nogmaals gevraagd door de beschermheer der emigranten of men uit vrije wil het arbeidscontract was aangegaan. In principe kon men zich ter plekke alsnog terugtrekken als men was misleid of spijt had gekregen van de eerdere beslissing. Ook werden regelmatig jongemannen die stiekem van huis waren vertrokken, geclaimd door hun familie. Sommigen hebben zich laten werven om een gratis reis naar Calcutta te kunnen maken. In Calcutta aangekomen deserteerden zij vervolgens. Het arbeidscontract werd definitief gemaakt, nadat men nogmaals akkoord (rázi he ) was gegaan. Daarna werd men voorbereid voor de maandenlange reis naar Suriname. Er was bijvoorbeeld dagelijks appèl in de ochtend, waarbij iedereen werd geïnspecteerd. Nogmaals: het was niet in het belang van de Nederlandse overheid om te investeren in mensen die onwillig waren of die zouden zijn gedwongen om te emigreren. Immers, zij zouden zich gaandeweg terugtrekken en dat leverde alleen maar verlies op. Bovendien waren er strenge Indiase wetten. Er zijn natuurlijk uitzonderingen en er zijn enkele juridische zaken geweest met betrekking tot kidnapping en misleiding. Maar op de bijna een half miljoen contractarbeiders die naar het Caraïbisch gebied zijn geëmigreerd zijn dat verwaarloosbare aantallen. Als er een voldoende aantal Hindostaanse emigranten was voor een scheepslichting werd men ingescheept voor de zeereis. In het subdepot in de verschillende steden hadden velen als lotgenoten al intensieve banden met elkaar gesmeed (dipu bhái en dipu bahin). Vóór de inscheping volgde een finale (medische) keuring. Men kreeg onder meer kleding, een tinnen bord, een aarden lota (drinkbeker) en een kleine watercontainer evenals een buidel (gathari) om deze en de eigen spullen in te bewaren.

Lange zeereis

Het contractarbeidsysteem bestond al sinds 1834. Vergeleken met koloniën als Mauritius en Guyana hebben de Hindostaanse contractarbeiders het relatief beter gehad. Omdat zij aan het eind van de negentiende en begin twintigste eeuw zijn geëmigreerd toen vooral de voorzieningen op de schepen steeds beter werden. Er zijn vooral (ijzeren) zeilschepen gebruikt voor de transporten en vanaf 1907 alleen maar stoomschepen. Sommige schepen hebben meerdere malen emigranten naar Suriname overgebracht en hebben terugkeerders meegenomen naar India. De zeereis ging om het continent Afrika heen en de woeste Kaap de Goede Hoop moest worden óverwonnen ‘. Vervolgens werd richting Suriname gekoerst; in de meeste gevallen werd een tussenstop gemaakt bij het eiland St. Helena om water en vers voedsel in te slaan. Er werd dus ook een koude streek doorkruist. De zeereis naar Suriname duurde in de beginperiode met de zeilschepen maar liefst drie maanden. Met de stoomschepen die veel comfortabeler waren, werd de reis verkort tot ongeveer een maand. Wat betreft voorzieningen op de schepen waren er allerlei regelingen getroffen, bijvoorbeeld over de minimale ruimte waarover iedere emigrant moest beschikken en de afscheiding van alleenstaande mannen van alleenstaande vrouwen. Er was een goed opgezet medisch regime en voedingssysteem. De kapitein, de scheepsarts en het scheepspersoneel kregen een extra premie als er zo weinig mogelijk ziekte en sterfgevallen waren. Er is gemiddeld genomen over de 64 transporten een relatief lage sterfte geweest van 2,1%; op de zeilschepen 2,6% en op de stoomschepen 1,2%. Er zijn ook kinderen geboren tijdens deze transporten; die moeten worden bijgeteld bij de emigranten. En er zijn ook een honderdtal vrije emigranten meegekomen naar Suriname. Het is overigens opmerkelijk dat er zich hoogst zelden een scheepsramp heeft voorgedaan tijdens de 64 transporten. Wel heeft in 1884 het stoomschip Peshwa schipbreuk geleden en moest men in Sri Lanka wachten; daarna is de lichting emigranten met het stoomschip Laleham naar Suriname overgebracht. 

De transportschepen meerden aan de Hooghly rivier te Calcutta.

Traumatische ervaring

De lange zeereis was zwaar; de meesten hadden nauwelijks een idee van de afstanden tussen continenten. Vaak werd gezegd dat men zeven zeeën doorkruiste (sát samunder pár). Hoewel er was gezorgd voor ontspanning, zoals muziek, zang en spelletjes, was de maandenlange reis voor velen een traumatische ervaring. Tijdens de zeereis werden de onderlinge banden intensiever en allerlei verschillen minder relevant. Hindostanen van een scheepstransport beschouwden elkaar als jaháji bhái en jahaji bahin (scheepsbroeder en scheepszuster). Deze jaháji band is in Suriname lange tijd intact gebleven; men zocht elkaar regelmatig op en hielp elkaar. Het was een soort familie geworden, omdat de meesten – als eenlingen – geen familie hadden in Suriname.

Zoals gezegd werd het transport steeds beter door de doorgevoerde verbeteringen en door veranderingen in de transporttechnologie, zoals het gebruik van stoom (ook voor de waterzuivering en het koken) en later van elektrische lampen. De Hindostaanse contractarbeiders die in de derde fase naar Suriname zijn gekomen, hebben een veel kortere reis gemaakt dan de pioniers. De pioniers zijn meestal bijna vier maanden onderweg geweest. Bij de drie maanden op het schip moet namelijk het verblijf in het subdepot en in het hoofddepot in Calcutta worden opgeteld. De pioniers hebben de volgers (behorend tot de tweede fase) en de nakomers (behorend tot de derde fase) opgevangen in Suriname.

Met dank aan Radjin Thakoerdin voor alle ondersteuning.

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
No Comments

Fotogeschiedenis van Hindostanen – Hindorama

zaterdag, 25 april 2020 by Redactie Hindorama

Hindorama publiceert een serie artikelen over de Hindostaanse migratiegeschiedenis van prof. dr. Chan E.S. Choenni. Tevens zijn wij bezig om oude foto’s en documenten uit de Hindostaanse geschiedenis te verzamelen, in het bijzonder foto’s uit de contract­periode (1873-1920) en de periode 1921-1970. Uitgever Sampreshan en Hindorama willen samen een collectie samenstellen en op deze wijze onze geschiedenis ook aan de hand van foto’s illustreren.

Hiervoor hebben wij jullie hulp nodig. We weten dat er veel foto’s zijn. Het is jammer als voor de geschiedenis waardevolle foto’s zoekraken of weggegooid worden na overlijden of gewoon ergens weggestopt blijven. Het verzoek is om te kijken in oude foto albums en bij oudere familieleden, vrienden en kennissen. Het gaat daarbij vooral om foto’s over de volgende thema’s met betrekking tot de Hindostaanse geschiedenis tot 1970:

  1. Huisvesting/woningen op (hoge) neuten/erven/landerijen (jaghá)
  2. Arbeid/werk/landbouw
  3. Vervoer/transport bijv. karren, boten, bussen met Hindostanen
  4. Religie/uitvoering van rituelen/mandirs/moskeeën
  5. Cultuur/huwelijk (biyáh, nikáh)/ viering van hindoe- en islamitische feesten / opvoering Rámlilá
  6. Onderwijs/schoolbezoek/internaten
  7. Personen/families, liefst contractarbeiders of personen geboren voor 1910/personen in oude klederdrachten (dhoti, orhni)
  8. Sport en spel (voetbalvereniging, worstelwedstrijden)
  9. Muziek/dans/toneel (nátak)
  10. Belangrijke/bijzondere personen/leiders/politici

Schroom niet om foto’s te sturen, wij maken een mooie collectie die een waardevolle bijdrage zal zijn aan de optekening van de geschiedenis van Hindostanen. Welkom zijn ook  foto’s die niet direct onder genoemde ca­te­gorieën vallen, maar die volgens u wel een bijzondere (historische of culturele ) waarde hebben. Wij zullen zorgvuldig met jullie foto’s omgaan. We vragen daarom ook aan te geven of bij de foto’s de namen van de personen die erop staan, moeten worden vermeld of niet. Wij zullen wel jullie met naam bedanken voor de geleverde bijdrage, tenzij anders aangegeven.

Hoe en waar aan te leveren?

Appen: de oude foto’s/documenten met een mobiel fotograferen en appen naar +31 6 24284890

Mailen: foto’s/documenten kunnen worden gescand in jpg of png formaat (tif en eps ook geen enkel probleem) en deze mailen naar info@hindorama.com

Transferen: grote scans en bestanden kunnen getransfereerd worden via wetransfer.com naar info@hindorama.com

Komt u er niet uit, kunt u ons altijd mailen of appen. Voor meer informatie zie ook Hindorama Bibliotheek Migratiegeschiedenis

Alvast hartelijk dank | Radjin Thakoerdin
[Sampreshan|Hindorama]

En hierbij als voorbeeld enkele foto’s waar wij op zoek naar zijn:

Read more
  • Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
No Comments
  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5

Search

  • EN | Colofon | Adverteren [About us]
  • Gebruikersvoorwaarden
  • Privacy- en cookiebeleid
  • Contact | e-mail: info@hindorama.com
  • Sitemap

Schrijf je in voor onze Hindorama Nieuwsbrief

Door u in te schrijven voor onze GRATIS NIEUWSBRIEF blijft u op de hoogte van de meest recente informatie.

https://www.youtube.com/watch?v=obbLjWqCB0g
Hindorama

© 2022 Sampreshan/Hindorama
Jnan Adhin Instituut (JAI) | All rights reserved |

TOP