Tweede herdenking in Den Haag van de opstand op plantage Mariënburg – Hindorama.com
Op dinsdag 30 juli 2024 werden in Den Haag door ruim 250 aanwezigen de dodelijke slachtoffers van de opstand op suikerplantage Mariënburg 122 jaar geleden plechtig herdacht. Dit was de tweede herdenking in Nederland georganiseerd door de stichting Eerherstel Mariënburg.
Op woensdag 30 juli 1902 werd door Nederlandse militairen een bloedbad aangericht onder Hindostaanse contractarbeiders die werkzaam waren op Mariënburg. Ruim 200 contractarbeiders wilden hun gearresteerde broeders bevrijden. Deze waren in de ochtend opgepakt en opgesloten in het fabriekscomplex omdat zij ervan werden verdacht de dag ervoor de Schotse plantagedirecteur James Mavor te hebben doodgekapt met houwers. Ongenoegen over machtsmisbruik en onderdrukking door de leidinggevenden, korting op lonen en seksuele intimidatie van vrouwelijke contractarbeiders had tot deze agressieve daad geleid. Bij de opstand waren zowel Hindostaanse als Javaanse contractarbeiders betrokken, maar laatsten trokken zich terug nadat er waarschuwingsschoten waren gelost. Toen er gericht werd geschoten, vielen er 24 doden van wie 16 ter plekke stierven. Hun lijken werden in een massagraf gestort en overgoten met ongebluste kalk zodat de beenderen snel zouden vergaan en er geen herinneringsplek zou ontstaan.
Het massagraf is tot heden niet teruggevonden. Tijdens de herdenkingsplechtigheid werden de namen van de 24 slachtoffers een voor een opgenoemd en werden bloemen gelegd bij het paneel waarop de namen stonden vermeld. De herdenking vond plaats in het gebouw van de VAHON Hindoe Basisschool in Den Haag en ging gepaard met een lezing en poëzievoordrachten. Vanuit Suriname was er een videoboodschap van president Santokhi en een live verbinding met Mariënburg, waar op dat moment een kleine herdenkingsceremonie werd gehouden. In Suriname organiseert men in principe geen jaarlijkse herdenking; in 2022 was er de 120ste herdenking en in 2027 zal een 125ste herdenkingsbijeenkomst plaatsvinden.
De Nederlandse stichting Eerherstel Mariënburg ijvert voor aandacht voor deze zwarte bladzijde in Nederlandse koloniale geschiedenis en streeft in nauwe samenwerking met Surinaamse partners ernaar de overgebleven gebouwen op de plantage te renoveren en een nuttige bestemming te geven. Zo zou de oude directeurswoning kunnen worden ingericht als museum voor contractarbeid in Suriname, contractarbeid van Chinezen, Hindostanen en Javanen, en ook van een kleine groep personen van Caribische eilanden, waaronder Barbados en Sint Lucia. Aangezien de stichting zich hiervoor inzet met vrijwilligers en zeer beperkte financiële middelen, is steun welkom. Zie voor meer informatie: Eerherstel Mariënburg
(eerherstel-marienburg.nl)
Foto’s: Ashwari Akloe en Radjin Thakoerdin
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, NIEUWS
BOEKPRESENTATIE 150 jaar Hindostanen 1873-2023 – Een geschiedenis van twee migraties – Chan Choenni en Kanta Adhin
Op 1 juni 2024 vond in het Nationaal Archief de presentatie plaats van het boek 150 jaar Hindostanen 1873-2023 – Een geschiedenis van twee migraties van Chan Choenni en Kanta Adhin.
Tijdens de 150ste herdenking van de Hindostaanse Immigratie op 5 juni 2023 in Den Haag constateerde Minister Robbert Dijkgraaf van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap dat de geschiedenis van Hindostanen in Nederland nog te onbekend is. Velen krijgen vroeg of laat de vraag: Waar kom je vandaan? Uit India? “En wat antwoord je dan? Nee, althans, ja, je voorouders komen uit India, maar zelf ben je geboren in Suriname, of in Nederland. Zo’n vraag laat zien dat het verhaal van de Hindostanen nog te onbekend is, misschien ook doordat ze zo geruisloos integreerden in de Nederlandse samenleving”, aldus de minister.
In hun boek geven de auteurs zowel een historisch als een actueel overzicht van de Hindostanen in Suriname en in Nederland en de relaties door de tijd heen met India, het land van de voorouders. Aan bod komen onder meer het wel en wee van de contractarbeiders, burgerschap, integratie, cultuur, religie, politieke participatie, de onderlinge relaties en de ontstane driehoeksrelatie met India. Persoonlijke verhalen en foto’s verlevendigen het beeld. Daarnaast krijgt de lezer een indruk van de samenhang van de verschillende delen van de geschiedenis en de doorwerking naar het heden.
Hindostanen zijn de nakomelingen van de contractarbeiders die vanuit toenmalig Brits-Indië naar Suriname werden overgebracht om er na de afschaffing van de slavernij op de plantages te werken. In 1870 sloot Nederland een overeenkomst met Groot-Brittannië en op grond daarvan arriveerden van 1873 tot 1916 ruim 34.000 arbeiders met een vijfjarig contract in Suriname, de zogenoemde Brits-Indische immigranten die zich later Hindostani noemden. Daartoe gestimuleerd door de koloniale overheid, vestigde ruim twee derde zich in Suriname na afloop van het contract. Begin jaren zeventig van de twintigste eeuw waren Hindostanen de grootste bevolkingsgroep in het multi-etnische Suriname. In het proces naar de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 werden zij echter politiek buitengesloten. Dit leidde tot een tweede migratie uit angst voor de ongewisse toekomst. Voorafgaand aan de onafhankelijkheid arriveerden ongeveer 40.000 Hindostanen in Nederland. Daarna kwamen nog kleinere aantallen. Anno 2023 is het aantal Hindostanen meer dan verviervoudigd en vormen zij de grootse groep onder de Surinamers in Nederland. En toch worden ze vaak niet met het Nederlands-Surinaamse koloniale verleden geassocieerd.
Tijdens de discussie kwamen onder meer verschillen tussen de contractarbeid en slavernij aan de orde, alsook het behoud en de ontwikkeling van de Hindostaanse cultuur en de taal, het Sarnámi, in Nederland. In dit verband memoreerde Chan Choenni dat de website Hindorama.com die in 2019 werd gelanceerd, precies vijf jaar bestaat.
Het eerste exemplaar van 150 jaar Hindostanen werd in ontvangst genomen door burgemeester Jan van Zanen van Den Haag, de stad met het grootste aantal Hindostanen. Namens minister Robbert Dijkgraaf van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap nam Christianne Mattijssen, directeur Erfgoed en Kunsten, een exemplaar in ontvangst. De minister nam zelf een exemplaar in ontvangst op 5 juni tijdens de herdenkingsbijeenkomst van de Hindostaanse Immigratie op het Hobbemaplein in Den Haag. Daar werd het boek tevens aangeboden aan ambassadeur Rajendre Khargi van Suriname en ambassadeur Reenat Sandhu van India.
Hieronder volgen de inleiding van Kanta Adhin tijdens de boekpresentatie op 1 juni en het dankwoord van burgemeester Jan van Zanen.
Inleiding door KANTA ADHIN bij de presentatie van 150 jaar Hindostanen 1873-2023- een geschiedenis an twee migraties in het Nationaal Archief te Den Haag, 1 juni 2024
Geachte burgemeester en andere aanwezigen, lieve vrienden,
Waarom weer een boek over de Hindostanen en de contractarbeid van de voorouders? Er zijn in de loop der jaren al vele publicaties verschenen. Ook van de heer Chan Choenni. Hij heeft menig lijvig boekwerk geproduceerd. Daarnaast zijn er ook diverse deelstudies en persoonlijke verhalen.
Toch constateerde minister Dijkgraaf vorig jaar dat de geschiedenis van Hindostanen nog te onbekend is, en dat het 150steherdenkingsjaar moest worden aangegrepen om ook aan deze geschiedenis een stem te geven. We besloten daarom de geschiedenis nogmaals voor het voetlicht te brengen.
Niet alleen vanuit het idee frappez-toujours, maar ook om iets meer te brengen. Namelijk een historisch én actueel overzicht over 150 jaar. De drie grote onderdelen van het boek zijn: het systeem van contractarbeid en de contracttijd in Suriname, de vestiging en ontwikkeling van Hindostanen in Suriname en de vestiging en ontwikkeling in Nederland. Daarbij is er onder meer aandacht voor identiteitsontwikkeling, integratie, cultuur, religie, sociale problematiek, vrouwenemancipatie, politieke participatie.
In Nederland worden Hindostanen vaak niet geassocieerd met Suriname. Dat heeft wellicht te maken met de driehoeksrelatie Suriname – Nederland – India waarbij de Indiase cultuur en spiritualiteit altijd een belangrijke rol zijn blijven spelen. Hindostanen in Nederland zijn zowel op Suriname als op India georiënteerd. En er is sprake van een toenemende oriëntatie op India. Vooral bij de niet in Suriname geboren generaties. Ook deze ontwikkeling vormt een onderdeel van het boek.
De laatste tijd zie je toch dat veel meer Hindostanen in Nederland, ook jongeren, zich bezighouden met het lot van hun voorouders die in Suriname als contractarbeider hebben gewerkt op de plantages, nadat de slavernij was afgeschaft. Zij willen ook erkenning van dat deel van de koloniale geschiedenis. En terecht. De contractarbeiders waren uit toenmalig Brits-Indië naar Suriname overgebracht onder een door Groot-Brittannië en Nederland gecreëerd systeem. Zij kwamen als immigranten binnen. Hun navelstreng is dan misschien niet in Suriname begraven, maar hun bloed, zweet en tranen zijn wel degelijk vermengd met de Surinaams aarde.
Alle nakomelingen hebben een eigen persoonlijke geschiedenis. Bij het op zoek gaan spelen er vragen, zoals: Zijn onze voorouders tegen hun wil in geronseld? Hadden zij misschien een bepaalde reden om uit India te vertrekken? Hoe werden zij behandeld? Waarom besloten zij zich in Suriname te vestigen? Allemaal vragen die lang niet altijd te beantwoorden zijn, omdat er vaak niet over werd gesproken. Voor de één kan het gaan om een succesverhaal, voor de ander om een verdrietig verhaal.
Meer bekendheid met de geschiedenis is niet alleen van belang in het kader van de reflectie op het koloniale verleden in Nederland. Ook voor de nakomelingen is het van belang dat zij naast het eigen familieverhaal, kennis hebben van het bredere plaatje. Contractarbeid was zonder meer een systeem van uitbuiting. Maar onze voorouders waren geen willoze slachtoffers. Ze kwamen op voor hun rechten, getuige diverse opstanden waarvan sommige bloedig zijn beëindigd. Daarnaast zagen velen in de contractarbeid ook kansen op een beter bestaan.
De tweede migratie vanuit Suriname naar Nederland begin jaren zeventig is van een andere orde. In Suriname waren Hindostanen op dat moment de grootste bevolkingsgroep; bij de laatste volkstelling in 2012 waren zij dat nog steeds. Hier vormen zij nu ongeveer een procent van de bevolking.
Je ziet wel parallellen in de ontwikkeling, zoals een focus op sociaaleconomische vooruitgang, een sterke gerichtheid op de eigen cultuur. Maar bijvoorbeeld ook het liever niet praten over problemen. Vaak wordt gezegd dat Hindostanen geruisloos zijn geïntegreerd.
Het boek bevat een beschrijving van al deze aspecten met tussendoor korte persoonlijke verhalen en foto’s. Het is gebaseerd op het vele werk dat Chan Choenni eerder heeft verricht. Nu herschreven voor een breder publiek, aangevuld en geactualiseerd, en geplaatst in de bredere discussie over het koloniaal verleden en de doorwerking daarvan.
Wij hebben ook gebruikgemaakt van informatie verkregen via activiteiten van het Jnan Adhin Instituut (JAI) en de website Hindorama.com. JAI bestaat dit jaar 20 jaar. De activiteiten zijn gericht op kennisverzameling en overdracht, met name kennis over de Hindostaanse geschiedenis en cultuur en over de multiculturele samenleving. De website Hindorama.com bestaat nu precies vijf jaar en legt zich toe op informatie over Hindostanen, maar bevat ook bredere informatie over Suriname en andere Surinaamse bevolkingsgroepen.
Met deze publicatie willen wij bijdragen de Hindostaanse geschiedenis een plek te geven in de gezamenlijke geschiedenis. Het gaat ons niet om een beladen plek, maar om een vanzelfsprekende plek. Hindostanen, evenals andere Surinaamse bevolkingsgroepen, zijn immers al zo een 50 jaar deel van de Nederlandse samenleving.
In dit verband citeer ik, tot slot, graag uit een gedicht van Jit Narain die de grootste Sarnámi dichter kan worden genoemd. Sarnámi is een van de talen van Suriname die is voortgekomen uit Indiase streektalen. Jit Narain overleed in februari van dit jaar. Dit fragment komt uit zijn laatste bundel getiteld mijn plek wil wonen die in 2022 verscheen.
dari khojilá jahal ná
khuleám ham rahibe
ná bans ke dar se
ná puráná bhár ke dabáw se
een plek zoek ik, geen gevang
in alle openheid zal ik leven
zonder angst voor mijn komaf
niet onder druk van oude lasten
* * *
Dankwoord door JAN VAN ZANEN bij de boekpresentatie 150 jaar Hindostanen – een geschiedenis van twee migraties, 1 juni 2024
Goedemiddag allemaal,
Geachte Chan Choenni en Kanta Adhin,
Van harte gefeliciteerd met de presentatie van uw nieuwe boek.
Uitgever Thakoerdin, m’n complimenten.
Dank voor dit boek over de geschiedenis van de twee migraties.
Van Brits-Indië naar Suriname, van uitzichtloze armoede naar de contractarbeid na de afschaffing van de slavernij.
Van Suriname tot en met de komst naar Nederland in de jaren zeventig van de vorige eeuw.
Het kan niemand ontgaan zijn dat het afgelopen jaar 150 jaar Hindostaanse immigratie werd herdacht.
We kijken terug op een jaar met diverse succesvolle bijeenkomsten en evenementen.
Het heeft de geschiedenis en het heden van de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap vol in het licht gezet.
Het was de herdenking van een dubbele migratie.
Eerst de migratie naar Suriname die begon met de reis van de eerste contractarbeiders met het schip de Lallah Rookh in 1873.
Honderd jaar later volgde de migratie van grote aantallen Hindostaanse Surinamers naar Nederland en Den Haag in het bijzonder.
Den Haag zou ermee uitgroeien tot hoofdstad van de Hindostaanse gemeenschap in Nederland.
Naar die migratie heeft u beide veel onderzoek gedaan.
U heeft er over geschreven en gesproken. Met het verschijnen van dit boek wordt dit herdenkingsjaar passend afgesloten.
De geschiedenis van de Hindostaanse gemeenschap gaat ondertussen gewoon door.
In Suriname en hier in Den Haag waar de Hindostanen een gewaardeerd onderdeel vormen van de diverse samenleving.
Dank u wel.
Burgemeester Jan van Zanen van Den Haag nam tijdens de boekpresentatie het eerste exemplaar in ontvangst (1 juni 2024, Nationaal Archief Den Haag).
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Book launch on 1 June 2024 of 150 years of Hindostani’s 1873-2023 – A history of two migrations – Chan Choenni & Kanta Adhin
On 1 June 2024, the Dutch book 150 years Hindostani’s 1873-2023 – A history of two migrations by authors Chan Choenni and Kanta Adhin was launched in the National Archives in the city of The Hague, The Netherlands.
Hindostani’s are the descendants of the indentured labourers who were brought to Suriname from then British India to work on the plantations after the abolition of slavery in 1863. This occurred on the basis of the 1870 agreement between the Netherlands and Britain ‘concerning the immigration of free workers from British India for the colony of Suriname’, known as the Immigration Treaty or the Coolie Treaty. The first group of 410 indentured labourers arrived in Suriname on 5 June 1873 with the ship Lalla Rookh. Annually, 5 June is commemorated and celebrated as the Day of the Hindostani Immigration.
From 1873 to 1916, over 34,000 workers were brought to Suriname with a five-year contract, the so-called British-Indian immigrants who later called themselves Hindostani’s. After five years they could return to their home country, enter into a new five year contract or stay in Suriname as a free worker. The colonial government was very pleased with their work ethic and encouraged stay in Suriname. As a result, more than two-thirds settled in Suriname after the contract expired. They played a pivotal role in the agricultural economy of Suriname. As immigrants, they and their descendants experienced discrimination and exclusion that continued after they obtained Dutch citizenship in 1927. Even when they were the largest population in multi-ethnic Suriname around 1970 – with a share of about 37 per cent – they were politically excluded during the process towards independence of Suriname in 1975.
This led to a second migration out of fear of the uncertain future. Prior to independence, about 40,000 Hindostani’s arrived in the Netherlands, with smaller numbers afterwards. Today, the approximately 180,000 Hindostani’s make up about one per cent of the Dutch population and are the largest group among the Surinamese population in the Netherlands. Still many Dutch people are not aware of the Surinamese background of the Hindostani people and their history. They are often directly associated with India.
The book 150 Years of Hindostani’s 1873-2023 – A History of Two Migrations provides insight into indentured labour as a system of exploitation, but also of opportunities. The Hindostani ancestors were not passive victims. They stood up for their rights, as evidenced by several uprisings, some of which ended in bloodshed. Besides, many also saw opportunities for a better life and took initiatives to improve their lot. The book further contains a historical and current overview of Hindostani’s in Suriname and in the Netherlands and their relations through time with India, the land of their ancestors. Topics covered include citizenship, integration, culture, religion, political participation, interrelationships between the Surinamese and the Dutch Hindostani communities and their (increasing) orientation towards India resulting in a triangular relationship between the three countries. Personal stories and photographs contribute to a vivid picture.
Currently, there is an ongoing debate in the Netherlands on colonial history which is dominated by slavery. With this book the authors draw attention to another part of the colonial history, that of indentured labour and developments afterwards. There are some parallels how the communities developed in Suriname and in the Netherlands, such as a strong focus on socio-economic progress, preservation of their culture and their orientation towards India, with Bollywood as an important factor. But also, for example, an inclination not to talk about problems. In the Netherlands, Hindostani’s are often seen as silent migrants.
In Suriname, they are still the largest group and currently, besides their dominant socio-economic position in the country, they also possess political power. In 2020 a Hindostani president was elected. On 5 June 2023, president Draupadi Murmu of India attended the 150th commemoration of Hindostani Immigration Day in Suriname. It was her first official visit to a foreign country after her inauguration in 2022.
On 1 June, the first copy of the book was officially presented to mr Jan van Zanen, the Mayor of the Municipality of The Hague that harbors the largest Hindostani population. Further copies were presented that day to ms Padma Ratan-Jipat, an active member of the Hindostani community in The Hague whose activities reflect the triangular relationship Suriname-The Netherlands-India; mr Rabin Baldewsingh, Government Commissioner with the function of National Coordinator against Discrimination and Racism who, as a member of the Hindostani community, is a firm advocate of preserving the Hindostani language (Sarnámi) and culture; mr Krish Gupta, director of the Gandhi Centre which is the cultural wing of the Embassy of India in The Netherlands; and to mr Arjan Agema, representative of the National Archives hosting the book launch.
During the commemoration of the Day of the Hindostani Immigration on 5 June at the Immigration Monument in The Hague, the authors also presented copies of their book to the Minister of Education, Culture and Science, mr Robbert Dijkgraaf, to the Ambassador of India, Ms Reenat Sandhu and to the Ambassador of Suriname, mr Rajendre Khargi.
Both authors live in The Netherlands. Mr Chan Choenni is a former professor of Hindostani migration to the special Lalla Rookh Chair at the Vrije Universiteit Amsterdam; Kanta Adhin is a former Dutch diplomat and associated with the website Hindorama.com as editor-in-chief and columnist. The authors previously worked together on publications about Hindostani migration and integration in 2003 and 2008.
The book, written in Dutch, is available via the webshop of the publisher www.SAMPRESHAN.com and (online) bookstores in the Netherlands.
Mayor Jan van Zanen of The Hague received the first copy during the book launch (June 1, 2024, National Archives of The Hague).
The authors presented a copy to minister Robbert Dijkgraaf of Education, Culture and Science during the commemoration of the Hindostani Immigration on 5 June 2024 (Hobbemaplein The Hague).
* * *
Chan E.S. Choenni en Kanta Sh. Adhin | Sampreshan: Zoetermeer 2024 | ISBN 9789083199696 | softcover (genaaid gebonden) | ong. 180 illustraties | pp. 280 | €27,50 | Bestel bij SAMPRESHAN.COM
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Munshi Rahman Khan: de eerste prominente Hindostaanse schrijver en dichter – Dr. Chan Choenni
Inleiding
In juni 2003 verscheen het boek Het Dagboek van Munshi Rahman Khan. Dat is nu 21 jaar geleden en vorig verscheen een herdruk. Deze publicatie is de autobiografie van de schrijver en dichter Munshi Rahman Khan.* Rahman Khan was een Hindostaanse contractarbeider die 150 jaar geleden in India werd geboren. Hij arriveerde op 24-jarige leeftijd in Suriname op 13 april 1898 met het zeilschip Avon I onder het registratienummer 425-Aa. Munshi is het Urdu woord voor onderwijzer/leraar. Rahman Khan werd munshi genoemd omdat hij onderwijzer was geweest in India. Maar hij noemde zichzelf in Suriname ook graag munshi, omdat hij zich beschouwde als een leraar die zijn lot- en landgenoten kennis en wijsheid wilde bijbrengen. Rahman Khan bereikte in Suriname de zeer hoge leeftijd van 98 jaar en overleed na een zeer bewogen leven in 1972. Naast zijn biografie die hij in het Hindi in het Devanágari schrift heeft geschreven, bracht hij eveneens in het Hindi twee gedichtenbundels uit: Doha Shikshavali in 1953 en Gyan Prakash oftewel (artat) Shikshaprad Dohe Kundaliyan in 1954. Beide bundels van respectievelijk veertig en dertig pagina’s werden uitgegeven door Dehati Pustak Bhandar in Delhi (India). Deze gedichten vertonen een traditionele vormgebondenheid met de oudere Indiase literatuur en zijn veelal didactisch en moraliserend. Rahman Khan schreef ook korte stukken en brieven in het Hindi. Hij beheerste namelijk deze taal uitstekend in woord en geschrift. Hij correspondeerde ook met een uitgever en de redactie van een tijdschrift in India en schreef tevens een leerboek in het Hindi over wiskunde. In het licht van de omstandigheden in de eerste helft van de twintigste eeuw krijgen deze intellectuele prestaties van de Hindostaanse contractarbeider Rahman Khan dan ook een bijzondere glans. Zijn autobiografie die zowel zijn leven in India als zijn leven in Suriname tot halverwege de Tweede Wereldoorlog (1943) behandelt, geeft een diepgaand beeld van het (dagelijks) leven in beide landen.
Gelet op de inhoud en de kwaliteit van zijn autobiografie, zijn treffende observaties en verzen alsook de twee gedichtenbundels en het tijdsgewricht kan Rahman Khan met recht als de eerste prominente Hindostaanse schrijver en dichter worden beschouwd. Rahman Khan was een belezen man en een scherpe observator. Hij kon zijn ervaringen daarom in een bredere context plaatsen. Maar de belangrijkste meerwaarde van zijn autobiografie is dat hij als een van de weinige ooggetuigen de rekrutering in India en de overtocht alsook de contracttijd en daarna de inburgering van Hindostanen in Suriname uitgebreid heeft beschreven. Binnen de Indiase diaspora gebaseerd op contractarbeid zijn er immers weinig ooggetuigen die op heldere wijze een beschrijving hebben gegeven van de geschiedenis van de contractarbeid en de inburgering in de respectievelijke landen. Een van de weinige andere contractarbeiders die eveneens een autobiografie heeft geschreven is Totaram Sanadya. Hij heeft zijn ervaringen in Fiji – de eilandengroep gelegen in de Stille Oceaan waar sedert 1876 Indiase contractarbeiders werden ingeschakeld – beschreven. Sanadya heeft dat echter niet zo grondig gedaan als Rahman Khan. Verder zijn er ooggetuigen die zelf flarden van herinneringen op papier hebben gezet of zijn geïnterviewd over hun ervaringen. De Hindostaanse contractarbeider en (later) gezaghebbende pandit Bhawanibhikh Shriemisier heeft een boek in het Hindi in India laten publiceren. Hierin heeft hij zijn ervaringen met betrekking tot de rekrutering in India en de contracttijd opgenomen alsook zijn ontmoeting met Mahatma Gandhi toen hij in de jaren dertig van de vorige eeuw India bezocht. De autobiografie van Rahman Khan is vergeleken hiermee evenwel veel indringender en uitgebreider. Terecht is de autobiografie van Rahman Khan in het Engels vertaald en heeft na publicatie in 2005 internationaal aandacht getrokken. Zo heeft de in Trinidad geboren schrijver en Nobelprijswinnaar V.S. Naipaul wiens grootouders Indiase contractarbeiders waren, een recensie gewijd aan de autobiografie van Rahman Khan.
Jeevan Prakash
De autobiografie waaraan Rahman Khan zelf de naam Jeevan Prakash (Levenslicht) heeft gegeven bestaat uit vier delen. Uitgeverij Amrit (Den Haag) en de Nationale Stichting Hindostaanse Immigratie (NSHI, Paramaribo) hebben deze autobiografie in 2003 in het Nederlands uitgegeven onder de titel Het dagboek van Munshi Rahman Khan. Echter, Rahman Khan’s boek is veel meer dan een dagboek, omdat het onder meer historische wetenswaardigheden en uitgebreide bespiegelingen bevat. De titel van de Engelse uitgave Autobiography of an Indentured labourer: Munshi Rahman Khan (1874-1972) die twee jaar later in 2005 werd uitgegeven in Delhi (India) sluit daarom beter aan op de inhoud. Er bestond ook een vijfde deel dat de periode in Suriname na 1943 behandelt, maar dit laatste deel is helaas zoekgeraakt. De teksten van de vier delen waren heel sierlijk opgeschreven in aparte schriften in het Devanágari schrift. Rahman Khan heeft vanaf zijn 69ste jaar (donderdag 13 mei 1943 om precies te zijn) veel tijd en zorg besteed om het een en ander over zijn leven vast te leggen. Zijn kleinzoon Albert Rahman zag de waarde van dit literair historische werk van zijn grootvader in en heeft het vervolgens ter beschikking gesteld ten behoeve van de uitgave van een Nederlandse vertaling.
De autobiografie van Rahman Khan is doorspekt met herinneringen. Daarnaast komen allerlei (persoonlijke) wijsheden in de vorm van verzen aan bod. Deze zogeheten doha’s, chaupai’s en chautals zijn traditionele versvormen die aan strikte eisen van metrum, rijm en ritme moeten voldoen. Zij waren vroeger in de eerste plaats bedoeld voor gezongen voordracht. Langs die weg werd het publiek over verschillende onderwerpen geïnformeerd (zie: Van Kempen 2003: 580). Rahman Khan heeft het goed bedoeld en wilde als munshi op grond van zijn ervaringen bepaalde levenslessen overbrengen, maar de vele verzen maken zijn boek voor velen helaas minder leesbaar. Dat blijkt uit mijn rondgang onder een deel van degenen die het boek hebben aangeschaft. Het toevoegen van verzen en wijsheden was een schrijftraditie van vroeger. Tevens passeren ook ‘wonderen’ en wonderbaarlijke gebeurtenissen de revue in deze autobiografie. Dat leidt er echter toe dat velen afhaken of het boek ‘diagonaal’ lezen. Dat is jammer want de autobiografie bevat zeer lezenswaardige historische gebeurtenissen en observaties. Om de toegankelijkheid van deze zeer informatieve autobiografie te vergroten, verdient het daarom aanbeveling een publiekversie samen te stellen waarin de belangrijkste delen van de autobiografie alsook de twee dichtbundels worden opgenomen onder de titel Autobiografie en gedichten van Munshi Rahman Khan.
De waarde van Rahman Khan’s autobiografie werd overigens voor het eerst opgemerkt door de (Indiase) indoloog dr. Mohan Gautam van de Universiteit van Leiden. In een artikel in 1995 noemt hij Rahman Khan als schrijver. Maar het was uitgeverij Amrit en NSHI die het boek vanuit het Hindi hebben laten vertalen in het Engels en vervolgens in het Nederlands. In zijn autobiografie wordt door Rahman Khan – ten onrechte – veel voorkennis bij de lezer verondersteld. Redacteur Sandew Hira heeft daarom terecht een uitgebreide (redactionele) introductie en een uitgebreide toelichting in noten geschreven. Daarnaast zijn ook enkele brieven van Rahman Khan en brieven die hij uit India kreeg, opgenomen. Dit is een verdienstelijke bijdrage van de redacteur.
Enkele onjuiste vertalingen
Bij de vertaling zijn wel verschillende onjuistheden binnengeslopen die erop wijzen dat de vertalers en de redacteur niet goed bekend waren met de geografische ligging van bepaalde plaatsen, de plaatsnamen en bepaalde termen die Rahman Khan in zijn autobiografie bezigt. In een nieuwe publieksversie van de autobiografie zouden de onjuistheden kunnen worden gerectificeerd. Een groot deel van de gebeurtennissen die Rahman Khan beschrijft, speelde zich af op de plantages/vestigingsplaatsen gelegen aan de oevers van de Surinamerivier, zoals plantage Matim borgu. Deze naam is vertaald als Mariënburg. Maar Mariënburg was de grootste suikerplantage gelegen aan de Commewijnerivier. Met Matim borgu bedoelt Rahman Khan echter plantage Maagdenburg welke was gelegen aan de rechteroever van de Surinamerivier naast plantage Laarwijk oftewel Lalwiki. Ook deze naam is verkeerd vertaald (Laluiki en Lalkauki). De nabijgelegen plantage Vreeland, onder Hindostanen bekend als Philant, wordt vertaald als Firilant/Firajoin. Naast Vreeland lag plantage Pietersburg bekend als Pietersborgu (in het boek vertaald als Pitas borgu). Deze plantage was gekocht door de rijke zakenman Cheddy Somaroo en is thans weggespoeld.
Het is van belang om op de hoogte te zijn van de geografie van dit gebied om de gebeurtenissen die Rahman Khan beschrijft, te kunnen plaatsen. Wij geven daarom de kaart weer van het gebied waar een groot deel van de gebeurtenissen zich heeft afgespeeld. Rahman Khan werkte tijdens zijn contractperiode op de cacaoplantage Lust en Rust (Skerpi) en later als sardaar (opzichter) op plantage Santa Barbara (Satbarwa). Beide plantages zijn gelegen aan de rechteroever van de Surinamerivier. Satbarwa ligt aan de Surnaukreek. Daartegenover lag plantage Heysvliet, meer bekend als Surnaukriki. Surju Maharaj (latere familienaam Gonesh) had al in 1902 deze plantage van 99,8 hectare gekocht voor 2.100 gulden (Fokken 2018: 340). Op plantage Laarwijk na, zijn al deze plantages verlaten en overwoekerd. Na zijn contractperiode werkte Rahman Khan op plantage La Rencontre (Lalkondre) en vestigde zich daarna op plantage Livorno. Later woonde hij tot zijn dood op plantage Dijkveld. Deze plantages zijn gelegen aan de linkeroever van de Surinamerivier. De term granmasra (grote baas/plantage-eigenaar) wordt ten onrechte vertaald met Garamsara en schrifiman (boekhouder) met skirman.
Pathaanse afkomst
Met trots vertelt Rahman Khan in het eerste deel van het boek dat hij behoort tot ’het ras van Pathanen’. Hij noemt enkele voorvaders (vanaf de afstamming Bhattu Khan) die afkomstig waren uit het Zuiden van Afghanistan. Pathanen/Pashtuns staan bekend om hun moed en strijdvaardigheid. Zij werden, nadat de islam via Iran tot Afghanistan was doorgedrongen, bekeerd tot de islam en werden aanhangers van de Soennitische stroming. Pathanen trokken als soldaten samen met de islamitische veroveraars naar India. Rahman Khans kleinzoon Albert stelde een conceptversie van de stamboom die zijn dádá (paternale grootvader; andere benaming voor ájá) had samengesteld aan ons ter beschikking. De eerste voorvader, een Afghaanse Pathaan Bhattu Khan zou in 1239 als luitenant van het leger van Jalal Khan als veroveraar India zijn binnengedrongen. Rahman staat uitgebreid stil bij deze bloedige geschiedenis en de invallen door verschillende islamitische veroveraars van India, bijvoorbeeld de verovering en plundering door Mahmud van Ghazni van Noord-India tot in 1042 en daarna door Mohammad Ghori. In de dertiende eeuw waren de zogeheten sultans de heersers van Noord-India. Onder hen was Qutb-ud-din Aibek, die de Qutb Minar bij Delhi bouwde en daarvoor ook stenen gebruikte van vernietigde beelden van hindoegoden. In zestiende eeuw volgden de zogenoemde Mogols, onder wie Babur (bekend van de inmiddels vernietigde Babri moskee in Ajodhia). Zijn afstammelingen bleven heersers van India tot de verovering door Engelsen. Het moge duidelijk zijn dat de verovering en islamisering van India honderden jaren in beslag heeft genomen. Rahman Khan heeft daar oog voor. Uit zijn stamboomanalyse blijkt dat zijn paternale familie zich vestigde in het district Hamirpur. Dit ligt in het zuidwesten van Uttar Pradesh aan de samenvloeiing van de rivieren Jamuna en Betwa.
Rahman Khan werd geboren op 11 augustus 1874 in het dorp Bharkari dichtbij de stad Jalalpur. Hij was de enige zoon van vader Mohammed Khan (geboren in 1824) en moeder Bhulan (geboren in 1834). Hij rondde in Jalalpur de opleiding tot onderwijzer (munshi) af. Rahman Khan schrijft met trots over zijn vaderland Hindustan. Vanwege zijn opleiding beheerste hij het Hindi uitstekend en was tevens kenner van het hindoeïsme. Zijn vader werkte voor een hindoe-landeigenaar en liet zijn zoons geboortehoroscoop (kundli) samenstellen door de dorpspandit Chaturbhuj Vyas. Rahman Khan groeide op in een hindoe-omgeving en had hindoevrienden. Daarom liet hij in de brieven die hij vanuit Suriname aan zijn (moslim) familie stuurde niet na om aan zijn hindoekennissen en -vrienden de groeten over te brengen.
Rekrutering als contractarbeider
Rahman Khan was in India een avontuurlijke en onrustige jongeman. Hij besloot op gegeven moment om van huis weg te lopen toen hij al als onderwijzer werkte. Hij ging naar de verder gelegen stad Kanpur om de spectaculaire driedaagse Rámlilá opvoering te aanschouwen. Rámlilá is een toneelopvoering over de belevenissen van de hindoegoed Ram(a). Met de trein kwam hij in Kanpur aan waar hij in een hotel verbleef. Daags na de Rámlilá opvoering werd hij benaderd door ‘twee moslimvrouwen’ die hem vroegen of hij naar werk zocht. Deze illegale wervers vertelden hem dat hij een ‘overheidsbaan‘ kon krijgen voor 12 anna’s per dag (1 anna is een stuiver); het ging dus om 60 cent per dag. Hij zou werken in de suikerindustrie. ‘U zult op kosten van de overheid met een schip vertrekken en drie of vier maanden later in een haven aankomen (…) Vanaf vandaag zal de baas u gratis huisvesten en voeden’ (pp. 122,123). Hij vond dit loon destijds naar Indiase maatstaven vrij hoog en liet zich inschrijven in Kanpur in het subdepot van Babu Ramnarayan Singh. De avontuurlijke Rahman Khan koos willens en wetens voor vertrek uit India. Vanwege zijn opleiding en vaardigheden kreeg hij al spoedig de taak potentiële contractarbeiders op te vangen en te begeleiden in het subdepot. Hij bleef liefst drie maanden in het subdepot in Kanpur alvorens hij met een groep van zestig gerekruteerden per trein vertrok naar de havenstad Calcutta, meer dan 1.000 kilometer verwijderd van Kanpur. Pas op het moment dat hij met de trein zou vertrekken, schreef hij een brief aan zijn vader dat hij op weg was naar Calcutta. Vervolgens verhaalt Rahman Khan over de dagenlange treinreis en de opvang in de hoofddepot in Calcutta.
Observaties
Rahman Khan observeerde tijdens de treinreis en vooral tijdens het verblijf in Calcutta de teloorgang van het kastenstelsel onder de hindoes. Hij signaleerde dat allerlei regels van het orthodoxe hindoeïsme overboord werden gegooid. Na de inkwartiering in de hoofddepot in Calcutta gooiden tijdens het baden in de rivier de hindoes van zijn lichting de heilige koorden en halskettingen in de rivier Hooghly. Men riep: ‘Moeder Ganges, we offeren onze bezittingen aan u. Als we ooit terugkomen, zullen we ze weer dragen’ (p. 129). Rahman Khan lette vooral op de (zogeheten) Brahmanen. Hij vertelt dat deze Brahmanen alcohol dronken en vlees aten in de hoofddepot te Calcutta. Ook tijdens de overtocht werden de verschillen verder opgeheven en at men samen zij aan zij gezeten. Rahman Khan zou ook in Suriname daarna de nodige kritiek leveren op (de) Brahmanen en hun hypocrisie, toen zij bepaalde onderdrukkende praktijken wilden voorzetten in Suriname. Vermeldenswaard is dat Rahman Khan hindoes behorende tot de lage kasten als gelijkwaardig behandelde in Suriname en hen Hindi les gaf. Bepaalde (Brahmaanse) pandits weigerden om dit te doen in de contracttijd die omstreeks 1920 afliep. Pas daarna veranderden deze pandits hun houding om financiële redenen.
Rahman Khan schrijft dat voorafgaand aan de inscheping in Calcutta de ongeveer 750 emigranten vol verwachting waren over de reis naar de nieuwe, vreemde wereld. ‘Wij konden niet slapen van opwinding en blijdschap’ (p. 133). Dit is de constatering van een ooggetuige en bevestigt het beeld dat velen willens en wetens vertrokken uit India. Over de overtocht vermeldt hij verschillende wetenswaardigheden, bijvoorbeeld, dat iedereen op het eiland St. Helena gelegen tussen Afrika en Zuid-Amerika twee peren kregen van de gouverneur. Het was namelijk oogsttijd. Er werd daar vers water en proviand opgeslagen om de reis naar Suriname te vervolgen.
Contracttijd in Suriname
In Suriname werden de emigranten voordat zij aan de plantages werden toegedeeld, opgevangen in het zogeheten koeliedepot en voorgelicht door de hoofdtolk Sitalpersad Doobay. Hij zei: ‘U moet vijf jaar lang op deze plantage werken. Hierna bent u vrij om te gaan en te werken waar u maar wilt. Als u besluit terug te gaan naar India, zal de overheid uw terugreis betalen.’ (p. 143). Rahman Khan werd met enkele contractarbeiders toegedeeld aan de cacaoplantage Lust en Rust (Skerpi) gelegen aan de rechteroever van de Surinamerivier tegenover het huidige Paramaribo-Noord. Zijn groep werd daarnaartoe gebracht met een roeiboot met opmerkelijk genoeg een Hindostaanse vrouw aan het roer! Hij verbaasde zich erover dat op deze plantage een Chamár (man van lage kaste) sardaar (hoofdman) was, want dat zou toentertijd in India niet mogelijk zijn. Onder de roeiers bevond zich ook de Chandrashekhar Sharma, die later een bekende pandit werd en leidsman van de reformistische hindoebeweging, de Arya Samaj. Rahman Khan beweert dat hij Chandrasekhar heeft opgeleid tot pandit. Chandrasekhar gaf later een tijdschrift uit. Hij reisde heen en weer naar India en vestigde zich in 1936 voorgoed daar.
Rahman Khan moest in Suriname handenarbeid verrichten. Dat viel hem vies tegen. ‘Ik had nooit zulk werk verwacht. Ik moest ervan huilen. Waaraan heb ik dat verdiend? vroeg ik me af. Ik had mijn leven voor niets verpest. Maar nu was het te laat om spijt te hebben (…) Al snel waren mijn handen bedekt met blaren. Mijn arm deed pijn.’ (p. 147). Gelukkig zag plantage-eigenaar Dolf Horst zijn leidinggevende kwaliteiten en benoemde Rahman Khan na enige tijd tot een soort hoofdman. Hij kwam regelmatig in conflict met zijn bazen omdat ze allerlei trucs toepasten om het loon te verlagen. In 1901 – dus nog tijdens zijn eerste contractperiode – werd Rahman Khan benoemd tot sardaar. Naast de productie hield hij de verrichtingen van de arbeiders bij en rapporteerde hij aan de plantageleiding. Hij betaalde salarissen uit aan de arbeiders en voerde de administratie. Tot twee keer toe heeft hij tekorten bij salarisbetalingen uit eigen zak aangevuld. Kennelijk kon hij het niet over het hart krijgen om de arbeiders zonder geld naar huis te sturen. Regelmatig verving hij administrateurs en een paar keer heeft hij zelfs waargenomen voor de plantagedirecteur.
Rahman Khan besteedt veel aandacht aan zijn scheepsvriend Subhan met wie hij lief en leed deelde. Subhan overleed in 1902 tijdens de contractperiode en in zeer droevige bewoordingen beschrijft Rahman Khan hem in deel 2. Hij besluit met de woorden ‘moge Allah hem een plaats in de hemel geven. Amen. Amen. Rabool Alamin’ (p. 181). Rahman Khan was een vrij man in 1903; hij ontving zijn certificaat van ontslag (‘vrijheidspapier’) van contractarbeid. Na de periode van vijf jaar had Rahman het recht om gratis naar India terug te gaan, maar hij vestigde zich net als velen in Suriname. Hij kocht een perceel op plantage Lalkondre (la Rencontre), gelegen naast plantage Domburg. Als sardaar had hij meer verdiend dan als contractarbeider en zodoende had hij extra kunnen sparen. Ook verdiende hij bij met het werken aan de aanleg van de Lawaspoorweg. Rahman Khan werd daarna uitgekozen om sluiswachter te worden in Lalkondre tegen een goed salaris. Vanwege zijn leidinggevende en administratieve kwaliteiten werd later een beroep op hem gedaan om sardaar te worden op plantage Lust en Rust. Hij vervulde deze functie met een goed salaris van 1907 tot en met 1912 en daarna opnieuw voor vijf jaar.
Nageslacht in Suriname
Rahman Khan was in 1900 na veel aandringen getrouwd met Joomenie, die toen 14 jaar oud was en op plantage Vreeland woonde. Zijn schoonouders hadden ook een landerij op plantage Laarwijk. Rahman Khan werd vader van vijf zonen en twee dochters en werd een welvarende man in Suriname. Hij besloot voorgoed in Suriname te blijven, ondanks aandringen van zijn familie in India om terug te keren. In de jaren vijftig en zestig was het mogelijk om per vliegtuig India te bezoeken. Enkele welvarende Hindostanen hadden dat gedaan. Maar Rahman Khan besloot India niet te bezoeken, hoewel hij financieel daartoe wel in staat was.
Zoals eerder gezegd, verhaalt Rahman Khan in zijn boek over allerlei wonderbaarlijke gebeurtenissen in India en in Suriname. Wij geven slechts een voorbeeld. De astroloog in India had voorspeld dat Rahman Khan te maken zou krijgen met ernstige ziekten. Rahman Khan geloofde in deze voorspellingen en gaf voorbeelden. Zo hakte hij bijvoorbeeld per ongeluk een keer een tapijtslang (dagwe) in twee stukken. De tapijtslang werd door verschillende mensen aanbeden ten behoeve van voorspoed en geluk. Zoals dat vaker in Suriname voorkwam, werd die slang kennelijk door iemand aanbeden. Rahman Khan werd daarop zo verschrikkelijk ziek, dat artsen hem niet konden genezen. Gelukkig kon een Creoolse lukuman (een medium of transcendente genezer) hem wel genezen. Hoewel Rahman Khan in wonderen geloofde was hij ook vrij nuchter. Hij ontmaskerde bepaalde spookverhalen die toentertijd vaak de ronde deden in zijn woongebied en vertelt daarover in zijn autobiografie.
Religieuze harmonie
Een belangrijk onderdeel in zijn boek gaat over het religieuze leven onder Hindostanen in Suriname en in het bijzonder de relaties tussen hindoes en moslims in de eerste helft van de twintigste eeuw. Rahman Khan was een gelovig moslim, maar hij bezat – zoals gezegd – diepgaande kennis van het hindoeïsme en hij leefde ook intensief samen met hindoes. Hij stelde dat hij veel pandits had geschoold in de hindoeïstische leer en het verrichten van rituelen. Zijn tekstlezingen en verklaringen uit de Ramayan(a) tijdens de religieuze bijeenkomsten, zoals de kathá’s en ook bij belangrijke feest- en hoogtijdagen werden hogelijk gewaardeerd. Helaas ontstonden na de jaren twintig controverses tussen hindoes en moslims. Na het einde van de contracttijd (1920) voltrokken zich enkele veranderingen binnen de zich formerende Hindostaanse gemeenschap. De Hindostaanse bevolking begon toe te nemen en het aandeel van degenen die in Suriname werden geboren groeide. Als gevolg van het toenemend aantal Hindostanen werden bepaalde verschillen die vroeger minder relevant waren geworden, weer benadrukt. Zo probeerde een deel van de Brahmanen de onderdrukkende kastenprakijken nieuw leven in te blazen. Mede als reactie daarop kreeg de reformistische beweging binnen het hindoeïsme, de Arya Samaj, behoorlijke aanhang. De komst van Arya Samaj missionarissen uit India alsook de overstap van de gezaghebbende Brahmaanse pandit Rampersad Sukul tot de Arya Samaj versterkte de invloed van deze emancipatorische beweging. In 1929 werd de landelijke organisatie de Arya Dewaker opgericht. Arya Samaj voormannen bekritiseerden de onderdrukkende praktijken van het orthodoxe hindoeïsme en soms ook de fundamenten van andere religies. Rahman Khan kwam in conflict met bepaalde voormannen van de Arya Samaj en later ook van de Sanatan Dharm.
Conflict
In dit verband verhaalt Rahman Khan over een bijzondere gebeurtenis in 1931. De regionale Arya Samaj leider en Lambardar (dorpshoofd) van de plantages Laarwijk, Maagdenburg en Vreeland, Mahashay Sukdew (na 1934 familienaam Choenni) had op een bijeenkomst te Surnaukriki beweerd dat het scheppingsverhaal uit de Bijbel alsook de mythologische scheppingsverhalen van het orthodoxe hindoeïsme niet klopten. De Mahashay (gerespecteerde heer) stelde dat de aarde vele miljoenen jaren oud was. Zijn bewering leidde tot grote consternatie. Suleman, de oudste zoon aan Rahman Khan geboren in 1900, had een winkel op Surnaukriki en was aanwezig op deze bijeenkomst. De plantage Surnaukriki was zoals gezegd eigendom van Surju Maharaj en Mahashay Sukdew werd later zijn schoonzoon. Rahman Khan was sardaar geweest op de naast gelegen plantage Satbarwa en was verhuisd naar plantage Dijkveld. Suleman vertelde aan zijn vader over de kritiek van de Mahashay op het scheppingsverhaal van God. Rahman Khan toog met een grote delegatie naar Surnaukriki om verhaal te halen bij de Mahashay. Toen aan de Mahashay gevraagd werd aan te tonen welke fouten in de Koran voorkwamen, stelde Mahashay Sukdew dat hij over fouten in de Bijbel had gesproken en ‘de Koran niet eens had genoemd ‘(zie verder: pp. 290-294). Het scheppingsverhaal in de Koran komt overigens overeen met het scheppingsverhaal in de Bijbel. Er werd een korte tekst in het Sanskriet aan de Mahashay overhandigd met de mededeling dat hij deze tekst als intelligente en deskundige persoon moest vertalen. De vertaalde tekst werd per brief gestuurd door de Mahashay aan Rahman Khan. Rahman Khan concludeerde echter dat de tekst onjuist was vertaald. Op 12 april 1931 werd een antwoord gestuurd door Rahman Khan uit Dijkveld en in een uitgebreide chaupai kritiseerde hij ‘de Ariërs’. Hij daagde hen uit voor een debat in theater Bellevue. Redacteur Sandew Hira schrijft in een noot hierover: ‘de communicatie tussen Suleman en de Ariërs is onbegrijpelijk (…) Waarschijnlijk opereerden Rahman Khan en zijn zoon gezamenlijk in de communicatie met de Ariërs’. Over de juiste vertaling van de tekst uit het Sanskriet heeft Sandew Hira twijfels: ’Je vraagt je af of er hier geen sprake is van mensen die volstrekt langs elkaar heen praten’ (p. 362).
We hebben tevergeefs geprobeerd uit te zoeken wat er precies toentertijd is geschied (zie: Choenni 2018, pp. 8-9). Suleman heeft overigens nog in Nederland gewoond en is overleden in 1995. Helaas waren na 2003 toen het boek van Rahman Khan uitkwam, allen die het konden weten overleden. Het enige antwoord dat ik bij navraag kreeg, luidde: U sab ápas men dharm ke jhagrá karat rahá, baki jaise bhái bhái rahat rahá (Zij maakten ruzie over de godsdienst, maar leefden als broeders samen).
Boycot
De spanningen tussen hindoes en moslims werden verscherpt toen bepaalde hindoeleiders begonnen te pleiten voor het (terug) bekeren van Hindostaanse moslims tot hindoes. Zij stelden dat de Hindostaanse moslims vroeger al dan niet vrijwillig waren bekeerd tot de islam. Door shuddi (een bekeringsritueel) konden Hindostaanse moslims weer hindoe worden. Zo kreeg Rahman Khan een bericht dat op 22 februari 1934 enkele Hindostaanse moslims onder wie de bekende danseres/prostituee Allarakhi en de pooier Alladin zouden worden bekeerd tot hindoe. Rahman Khan trok hiertegen fel van leer en stelde onder meer:
Tijdens de overheersing van de moslims in India zijn vele hindoes door geweld, hebzucht of uit geloofsovertuiging moslim geworden en gebleven. Zij zijn dus niet meer tot de Sanatan Dharma teruggekeerd (…) Schamen jullie je niet dat jullie moslims gereinigd hebben. In welke kaste heb je deze gezuiverde moslims geplaatst. In hun lichamen zit al rundvlees, hoe haal je het eruit (...) (pp. 315-317).
En in een Doha:
In 1934 heeft de Heer toegestaan dat de
Slechteriken konden gedijen
Zij hebben de liefde van 60 jaar vernietigd
Hindoes en Moslims leefden als dal en bhat
Bij elkaar gemengd.
De religieuze polarisatie was echter al eerder begonnen. In Suriname hadden tot eind jaren twintig Hindostaanse moslims uit respect voor hindoes geen koeien geslacht. De koe wordt immers als een heilig dier beschouwd binnen het hindoeïsme. Maar volgens de historicus De Klerk (1953: 197) waren er ‘nog wel eens al botsingen naar aanleiding van het slachten van koeien door de Moslims, zo o.a. in de Corantijnpolder in het Nickeriedistrict in 1929-1930’. In de jaren dertig werden ook op andere plaatsen koeien geslacht tot woede van veel hindoes. Sommige hindoes hadden als tegenactie varkens geslacht en geroosterd dichtbij enkele moskeeën, zodat de rook zou doordringen tot de moskee. Tevens riepen hindoevoormannen op tot een zogeheten boycot van Hindostaanse moslims. Hindoes mochten niet meer naar feesten van moslims en eigenlijk niet met hen omgaan en ook geen producten aan moslims verkopen. Dit leidde tot grote problemen in de toenmalige relatief kleine Hindostaanse gemeenschap. Rahman Khan was als moslimvoorman, maar ook kenner van het hindoeïsme en vriend van hindoes zeer actief. Hij poogde de belangen van moslims te verdedigen, maar ook te streven naar een oplossing van de conflicten. Gelukkig greep de Surinaamse overheid in en werd daarbij geadviseerd door de toenmalige gezaghebbende advocaat Clemens Biswamitre. Het slachten van koeien en varkens werd verboden in centra waar hindoes en moslims bij elkaar woonden. Deze episode van de Hindostaanse geschiedenis is niet uitgebreid gedocumenteerd. Zo refereren de kranten (De Surinamer en De West) uit de jaren dertig niet of nauwelijks aan de boycot.
Verdiensten
De boycot heeft 10 jaar geduurd en eindigde in 1943. De vrede tussen hindoes en moslims werd gesticht op 5 mei 1943, waarbij ook de Surinaamse overheid aanwezig was. Rahman Khan schreef toen:
Heden wil ik de onzichtbare Godin in alle hoedanigheden namens alle hindoes en moslims bedanken (…) Door zijn genade is de donkere en tragische periode in Suriname (…) afgesloten.
Zijn autobiografie eindigt hiermee. Hoe Rahman Khan de periode na 1943 heeft beleefd in Suriname weten wij helaas niet, omdat het laatste schrift (deel 5) is zoekgeraakt. Dat is jammer, want er hebben zich daarna enkele bijzondere ontwikkelingen voltrokken. India en Pakistan werden onafhankelijk na bloedige religieuze rellen. Binnen de Hindostaanse moslimgemeenschap ontstond in de jaren vijftig en zestig een polarisatie tussen de behoudende Soenni stroming en de reformistische Ahmaddiya stroming. Ook nam de rol van missionarissen uit het buitenland die vooral de Ahmaddiya’s bestreden toe. Tajiyá, de feestelijke optocht waar alle moslims en hindoes aan deelnamen, werd eind jaren zestig opgeheven. Dit feest werd als ‘niet islamitisch’ gebrandmerkt, omdat het tot de Sjiitische stroming van de islam behoort. Wat vond Rahman Khan van deze ontwikkelingen? Onder zijn nakomelingen zien wij pluriformiteit. Eén zoon werd streng moslim met een lange baard, getooid in een zogeheten Jinnah cap en lange islamitische gewaden. Hij richtte de Pakistan bazaar op in Paramaribo-Zuid, maar deze werd vrij snel weer opgeheven vanwege te weinig klanten. Andere zonen waren gematigd en hadden zich wat betreft klederdracht aangepast; ze werden liberale moslims.
Al met al kan Rahman Khan ondanks een korte periode van religieuze polarisatie, waarin hijzelf een toonaangevende rol speelde, worden beschouwd als een icoon van harmonie tussen hindoes en moslims. Veel van zij verzen waren gebaseerd op de Koran, maar soms ook op het hindoeïsme. Zo schreef hij (p. 118):
Alleen dat gebeurt,
Wat God Rama wil.
Zijn wil geschiedt
Al verzet je je ertegen.
En In zijn gedichtenbundel uitgebracht in 1953 stelde hij:
Hindu, Musulmasn Kahaslaye,
Jaisa dui bandhu ek mahari
Twee volkeren kwamen uit India
Hindoes en Moslims worden zijn genoemd
Er is een grote vriendschap tussen beiden,
Zoals tussen twee broeders en zusters.
In verband met zijn verdiensten werd Rahman Khan benoemd tot Ridder in Orde in de Nederlandse Leeuw in 1951. Hij werd ook onderscheiden door onder meer de Surinaamse Moslim Associatie (SMA). Op 5 juni 1987 werd door de Hindostaanse organisatie Nauyuga in Suriname de Rahman Khan prijs ingesteld die vijfjaarlijks wordt uitgereikt aan personen die zich verdienstelijk hebben gemaakt op het terrein van de Sarnami taal en letterkunde.
Literatuur
Bal, E. & K. Sinha-Kerkhoff (2003), ‘Hindostaanse Surinamers en India: gedeeld verleden, gedeelde identiteit?’, in: OSO, Tijdschrift voor Surinamistiek, vol. 22, nummer 2.
Chickrie, R. (2002), The Afghan Muslims of Guyana and Suriname, in: Journal of Muslim Minority Affairs, vol.2, nummer 2.
Choenni, Chan E.S. (2018), De Vedische Dharma, Amsterdam: SA uitgeverij.
De Klerk, C.J.M. (1953), De immigratie der Hindostanen in Suriname, Amsterdam: Urbi et Orbi.
Fokken, Margriet (2018), Beyond being koelies and kantráki, Hilversum: Verloren Publishers.
Het dagboek van Munshi Rahman Khan, (2003), redactie door Sandew Hira, Den Haag/Paramaribo: Amrit/NSHI. Herdruk 2023.
Kempen, Michiel van (2003), Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur, deel 4, Breda: De Geus.
Mahabier, Bris & Chan Choenni (2009), Arya Samaj in Suriname en Nederland in de 20ste Eeuw.
Zoetermeer; Prasne.
Munshi Rahman Khan (2005), Autobiography of an Indian Indentured labourer:), Delhi: Shipra.
* Voor meer informatie over de autobiografie van Rahman Khan in het Nederlands (367 pagina’s: herdruk) en de twee dichtbundels in het Devanágari kan men contact opnemen met mw. Gracian Rahman, whatsapp 06 53774112 of email: graciarahman@hotmail.com. De autobiografie kost €23,50 (excl. verzendkosten) en met 2 gedichtenbundels €26,00 (excl. verzendkosten).
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Mathoora, Ramjanee en Raygaroo: symbolen van verzet en strijd tegen uitbuiting – Motilal Marhé en Eric Kastelein
Op zaterdagmiddag 5 juni – Ápravási Divas of Áparwási Din – 2023 is het met meer dan driehonderd belangstellenden druk rond de Fort Zeelandiaweg. De menigte heeft zich verzameld op het terrein tussen Gebouw 1790 en de Staatsraad, vlakbij het kunstwerk I love SU van de Surinaamse kunstenaar George Struikelblok voor de onthulling van een beeld van drie Brits-Indische contractarbeiders, gemaakt door de jonge kunstenaar Ajay Permaul. President Chandrikapersad Santokhi verhaalt in een toespraak over de strijd van de Mathoora (J/165), Ramjanee (J/159) en Raygaroo (M/344) tegen uitbuiting en voor rechtvaardigheid.
Een poging in 2021 om de beeldengroep te plaatsen naast Baba en Mai op het Baba en Mai-plein mislukte. De benodigde toestemming aan de initiatiefnemer Stichting Hindostaanse Immigratie werd niet verstrekt door het directoraat Cultuur van het ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur en andere erfgoedinstanties. Die vergunning is nodig omdat het gebied deel uitmaakt van het Unesco Werelderfgoed in Paramaribo. En Unesco stelt strenge eisen aan het aanbrengen van wijzigingen in de gebouwde omgeving.
De president onthult tegelijkertijd op deze plek het monument Met een anker zijn we verankerd, een herinnering aan 150 jaar Hindostaanse immigratie 1873-2023. Dit gedenkteken is een creatie van Anielkumar Manurat en een initiatief van de Culturele Unie Suriname. Het bestaat uit de kaart van Suriname, een anker en zeven kolommen. Het anker symboliseert de verbondenheid met het land. De kolommen gaan van klein naar groot, verbeeldend het verhaal van hechting, groei, ontwikkeling en toekomst van de Hindostanen.
Fundament
Het figuurlijke fundament voor de beelden van de drie verzetsstrijders dateert van 1978, meer dan veertig jaar geleden. De oud-schoolvrienden Benjamin Mitrasingh en Motilal Marhé constateerden dat er veel aandacht was voor de geschiedenis van tot slaaf gemaakten en Marrons. Tegelijkertijd stelden ze vast dat de belangstelling ontbrak voor de strijd van de Brits-Indische contractarbeiders (1873-1920) tegen uitbuiting door de koloniale overheid en plantage-eigenaren met hun gezagvoerders, en voor een rechtvaardiger bestaan. Op verzoek van de toenmalige Stichting voor Surinamers Den Haag doken ze in het verleden en constateerden een tabula rasa, een grote leegte. Omdat er geen tijd was voor diepgravend archiefonderzoek, begonnen ze met het doornemen van de Koloniale Verslagen. Zo’n verslag is een verhandeling over het beheer en de staat van de koloniën van Nederland : Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao. Vanaf 1850 (over 1849) tot en met 1923. Daarna wordt deze verantwoording voortgezet onder Verslag van Bestuur (1924-1930) en Surinaamsch Verslag (1933-1954).
Verzwegen verhalen of het eenzijdig Koloniaal Verslag
Langzaam groeide er een beeld uit de duizenden pagina’s, merendeels gortdroge opsommingen en overrompelende tabellen over onderwerpen zoals delfstoffen, scheepsbewegingen, onderwijs, politie en medische zorg. De inleidende tekst over het jaar 1884 maakt duidelijk dat alleen uit Nederland afkomstige koloniale ambtenaren de pen hanteerden: (…) onder de Britsch-Indische immigranten, werkzaam op de plantages Zoelen en Zorg en Hoop, vond feitelijk verzet plaats tegen de openbare macht (…). En het vervolg maakt de vooringenomenheid duidelijk: (…) de kwade geest onder koelies (..) de onruststokers heimelijk waren blijven voortwoelen om het gezag te ondermijnen. Het eerste geval van openbaar verzet had plaats op de plantage Zoelen. Het verslag stelt vast: Het bleek dat hunne klachten meerendeels ongegrond en overdreven waren (…).
De beide onderzoekers destilleerden uit de koloniale teksten de namen Mathoora, Ramjanee en Raygaroo (…) gevaarlijkste onruststokers (…) en een anonieme vrouw die op plantage Zorg en Hoop, Commewijne op 26 september 1884 werd doodgeschoten. Dit pionierswerk waaruit blijkt dat de drie vochten voor menswaardige behandeling van de contractarbeiders en geen ‘belhamels’ waren, is gepubliceerd op 5 juni 1978 in de uitgave Mathura, Ramjanee en Raygaroo. Verzet tegen uitbuiting en onderdrukking in Suriname (MM: de namen zijn naar de Sarnami-spelling). Hierna volgden meer onderzoekers en historici die de geschiedenis van Hindostaanse immigratie en de werkelijke gang van zaken van uitbuiting en onderdrukking op de plantages hebben onderzocht en beschreven. Dankzij het voorbereidende en invloedrijke werk van Mitrasingh en Marhé en de publicaties daarna van onder andere Radjinder Bhagwanbali, Chan Choenni, Ruben Gowricharn, Sandew Hira en Oedayrajsingh Varma, is duidelijk geworden wat er zich werkelijk heeft afgespeeld. De verzwegen verhalen uit de Koloniale Verslagen.
Poenale sanctie
De contractarbeiders en plantage-eigenaren of hun vertegenwoordigers sloten een arbeidscontract voor vijf jaar met rechten en plichten aan beide kanten. Voor de onderlinge (wan)verhouding is het belangrijk te weten dat het contract strafrechtelijk gesanctioneerd was. Hieraan verbonden was de poenale sanctie. Dit betekende dat als de arbeiders niet werkten volgens de overeenkomst, zij dwangmaatregelen opgelegd kregen. Het niet nakomen van werktaken, protesteren, ongehoorzaamheid aan de het heersende gezag, het niet hebben van een verlofpas, vermeende luiheid, beledigingen, dronkenschap werden strafrechtelijk aangepakt en leidde tot gevangenisstraf, dwangarbeid, inhouden van loon en/of een geldboete.
De koloniale ommegaande rechters (voor snelle rechtspraak) hoorden de klachten van de plantage-eigenaren of hun vertegenwoordigers aan en oordeelden bijna altijd in hun voordeel. Werd een gevangenisstraf opgelegd van bijvoorbeeld twee jaar, dan eindigde het contract niet na vijf maar na zeven jaar. Met deze poenale sanctie in de hand werden de contractarbeiders onder maximale controle gehouden.
Omgekeerd konden ook de plantage-eigenaren of hun vertegenwoordigers worden gestraft als ze contractbreuk pleegden; die straffen werden zeer zelden opgelegd.
Database
Voor iedereen die de geschiedenis van de Brits-Indische contractarbeiders onderzoekt, is de database Hindostaanse contractarbeiders in Suriname 1873-1916 een figuurlijke goudmijn. De persoonsgegevens van de immigranten werden in de vertrekhaven Calcutta in India in de scheepsregisters genoteerd, in Paramaribo aangevuld en door ambtenaren overgenomen in de immigratieregisters. En die informatie – 25 % is verloren gegaan of onleesbaar door de slechte staat – is sinds eind jaren negentig van de vorige eeuw online beschikbaar.
Kiem van rechtvaardigheid
Onderzoek in deze database naar Ajoodha Mathoora, contractnummer J/165, en Challo Ramjanee, contactnummer J/159, levert direct interessante informatie op. Zij zijn beiden op donderdag 16 december 1880 aan boord van het zeilschip British Statesman uit Calcutta vertrokken en komen in Suriname aan op maandag 14 maart 1881. Tijdens de drie maanden durende overtocht ontstond tussen de 428 immigranten een grote mate van solidariteit. Dit leidde tot een sterke gemeenschappelijke band en vriendschappen voor het leven: jaháji bhái (mannen) en jaháji bahin (vrouwen). Mathoora en Ramjanee hebben ongetwijfeld met elkaar gesproken, en niet in de laatste plaats over de slechte omstandigheden aan boord die hebben geleid tot 29 doden en ruim 80 zieken door vooral dysenterie. Daar moet de kiem van hun gevoel voor rechtvaardigheid gelegd zijn.
Mathoora en plantage Zoelen 1884
Direct na de ontscheping en medische keuring wordt Mathoora voor zijn contract van vijf jaar op 14 maart 1881 doorgestuurd naar de suikerplantage Zoelen aan de linkeroever van de Commewijnerivier in het district Commewijne. Door de slechte leef- en werkomstandigheden is het daar al lange onrustig. De eigenaar, de Nederlandse Handels Maatschappij, leeft het overeengekomen Immigratietraktaat uit 1870 tussen Engeland en Nederland niet na en houdt de kosten zo laag mogelijk (en de winst maximaal). De werktaken worden met opzet zo zwaar gemaakt dat het onmogelijk is binnen een bepaalde tijd daaraan te voldoen. Met als resultaat: het korten op het loon van 0,60 cent per dag (vrouwen 0.40 cent). Op de verplichte medische voorzieningen wordt bezuinigd : (…) 24 patiënten (…). Zij lagen allen op den blooten vloer zonder eenig bedden goed hoegenaamd. Verlofpassen die nodig zijn om klachten in te dienen bij de districtscommissaris worden stelselmatig geweigerd. De Britse consul Annesley in Suriname kaart de wantoestanden bij de koloniale overheid aan maar die kijkt weg.
Zeven jaar gevangenisstraf voor het opkomen voor rechtvaardigheid
Na verschillende incidenten – Mathoora protesteert tegen het geweld door gezagvoerder Catz en wordt in kromsluiting geboeid – komt het op 2 september 1884 tot een climax tegen de uitbuiting en de slechte behandeling. Als een groep arbeiders onder leiding van de 27-jarige Mathoora – hij is 1.74 en groot vergeleken met andere mannen – weer geen gehoor vindt met hun klachten bij districtscommissaris Jessurun, molesteren ze uit onmacht en frustratie hem en gezagvoerder Catz. Diezelfde dag arriveren 24 militairen om (..) de rust en orde zooveel mogelijk te helpen te herstellen. In totaal worden negentien (…) belhamels of opruiers(…) opgepakt. Naar de jarenlang herhaalde noodkreet van de contractarbeiders over de erbarmelijke omstandigheden op de plantage wordt niet geluisterd want (…) de eigenlijke oorzaak van muiterij (…) is pogingen tot ondermijning van het gezag (…). Mathoora wordt gezien als aanvoerder en wordt na de rechtzaak door het Hof van Justitie op 9 mei 1885 zwaar gestraft. Hij krijgt zeven jaar gevangenisstraf met dwangarbeid, waarvan de eerste twee jaar geboeid. Op 19 augustus 1905 gaat hij, ongetwijfeld gedesillusioneerd, via Demerara terug naar India.
Ramjanee en Janey Tetary, plantage Zorg en Hoop 1884
De 24-jarige Ramjanee, de jaháji bhái van Mathoora en net zo lang, heeft per 14 maart 1881 een vijfjarig contract op de suikerplantage Zorg en Hoop aan de rechteroever van de Commewijnerivier, niet ver van Zoelen. Vanwege ziekte – hij wordt na aankomst opgenomen in het Militair Hospitaal – arriveert hij daar een maand later, op 6 april.
De werk- en leefomstandigheden in Sri Ram Tapu zijn zwaar en hij leert mogelijk al snel Janey Tetary (contractnummer I/491) kennen. Zij is vier maanden eerder op 26 november 1880 gearriveerd, samen met haar eenjarige dochtertje Boodhoo Burfasun (I/492). Uit recent bronnenonderzoek blijkt haar grote sociale betrokkenheid, haar strijd tegen koloniale onderdrukking en uitbuiting en haar leiderschap.
Gezagvoerder A.G. Knott, verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken op de plantage, betaalde (…) gedurende eenige jaren aan immigranten voor sommige werken (…) minder loon, dan waarop zij volgens hun contract en het opgemeld tarief regt hadden. Deze uitbuiting werd verklaard met (…) die koelie (…) is in den regel vrij lui, onbetrouwbaar, onverschillig (…). Om de arbeiders te intimideren zorgde Knott door valse beschuldigingen ervoor dat velen zwaar werden gestraft met, bijvoorbeeld, dwangarbeid, boetes en (nog) minder loon. Ook weigerde hij de woonomstandigheden te verbeteren. De kleine, houten woningen stonden op laaggelegen en vochtige grond: Des avonds is het (…) niet uit te houden door de zwermen muskieten en mompieren en is aan geen slaap te denken.
50 gewapende militairen en 7 doden
Het onvermijdelijke gebeurt op 24 september 1884. Als Knott de opgeleverde werktaken afkeurt, ontploft de ingehouden jarenlange frustratie: de gezagvoerder wordt door vier arbeiders, waaronder Ramjanee gestompt en geslagen en in een trens gewond achtergelaten. Omdat het niet lukt de daders direct op te pakken stuurt gouverneur baron Van Heerdt tot Eversberg op 26 september een detachement van vijftig militairen onder leiding van luitenant Van Pesch naar de plantage. Ruim honderd arbeiders, waaronder veel vrouwen die op verzoek van Ramjanee door Janey Tetary zijn gemobiliseerd, staan met stokken klaar om tegenstand te bieden. Op bevel van de luitenant rukken de militairen op, maar ondervinden zoveel tegenstand – (…) bekogeld met stenen, flessen en droge stukken aarde (…) – dat wordt geschoten. Zeven Brits-Indische contractarbeiders worden dodelijk getroffen, waaronder de 28-jarige Janey Tetary. Dertig arbeiders worden gearresteerd en veroordeeld. Ramjanee krijgt voor zijn aandeel twee gevangenisstraf en een geldboete van fl. 12.
Ter herinnering aan Janey Tetary, haar strijd en haar ultieme offer, staat er sinds 2017 een standbeeld van haar op de hoek van de Grote Combéstraat en de Henck Arronstraat, op tweehonderd meter afstand van het monument voor Mathoora, Ramjanee en Raygaroo.
Jumpa Raygaroo en plantage Alliance 1902
De 18-jarige Raygaroo begint op 8 februari 1884 als veldarbeider op Zorg en Hoop, Commewijne. Hij komt daar ongetwijfeld Ramjanee en Janey Tetary tegen en moet met ze hebben gepraat over onder andere de slechte arbeidsomstandigheden. Een half jaar later is hij ooggetuige van de opstand en het bloedbad op 26 september. Of hij zelf heeft deelgenomen aan het protest is niet duidelijk. Hoewel de gebeurtenissen hem ongetwijfeld gevormd hebben, weerhoudt het hem niet om nog twee keer een contract van vijf jaar aan te gaan.
Zijn laatste contract is van 16 september 1897 op de suikerplantage Alliance. Nadat gezagvoerder Shedden voor verlof naar Europa is vertrokken, worden er door de waarnemend leidinggevende (…) aanmerkelijke verlaging der loonen (..) doorgevoerd. Dit leidt samen met de mishandelingen van de arbeiders door onder andere opzichter Abdoolah op 28 juni 1902 tot een massaal protest van 137 contractarbeiders die zonder toestemming van de gezagvoerder met hun klachten naar districtscommissaris op Frederiksdorp gaan. Na terugkeer wordt Raygaroo (…) hoofdopruier van de werkstaking (…) door politiemensen gearresteerd en vastgebonden. Als de arbeiders hem proberen te bevrijden, worden er zes schoten gelost. Dit escaleert tot een oproer met geweld naar onder anderen districtscommissaris Kremer en de waarnemend gezagvoerder. Het detachement van 26 militairen dat de volgende dag arriveert, houdt zich afzijdig en na bemiddeling is de werkstaking voorbij. De lonen worden iets verhoogd en er komt een andere gezagvoerder. Desalniettemin veroordeelt het Hof van Justitie Raygaroo voor (…) weerspannigheid door aantasting van een ambtenaar (…) tot zes maanden gevangenis.
Iconisch beeld Baba en Mai
Samen met Mathoora, Ramjanee, Raygaroo en Janey Tetary hebben alle Brits-Indische contractarbeiders gestreden voor en gewerkt aan een beter bestaan. Het beeld Baba en Mai (1994) op het Baba en Mai-plein aan de Kleine Combéweg – gemaakt door Krisnapersad Khedoe en de geuzennamen midden jaren zestig bedacht en op een kladje genoteerd door Moti Marhé – vertegenwoordigt hen allen, mannen en vrouwen.
In de loop van de jaren is Baba en Mai uitgegroeid tot hét immigratiemonument voor Hindostanen, het symbool van verzet, strijd, respect en dankbaarheid. In Kolkata (voorheen Calcutta), India staat sinds 2015 een Baba en Mai-monument, een initiatief van Aashna Kanhai, destijds ambassadeur van Suriname in India. Ook in Nieuw-Nickerie (2017), Nieuw-Amsterdam (2019) en Groningen (2023) prijkt Baba en Mai. En binnen afzienbare tijd volgt Den Haag met het iconische beeld.
Motilal Marhé (1943) is taalwetenschapper, neerlandicus, Sarnami- en Hindi-deskundige en kenner van de Surinaamse taalsituatie.
Eric Kastelein (1954) is historicus en auteur van het boek Oog in oog met Paramaribo. Verhalen over het herinneringserfgoed (Sampreshan, 2023, 2de druk). Hij geeft lezingen in Nederland en Suriname en schrijft regelmatig voor de Ware Tijd, Parbode Surinaams Magazine, Hindorama en Dreamz World.
Foto’s: Eric Kastelein en Moti Marhé
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Ram Mandir en berichtgeving in Nederlandse media – Mahesvari Autar
Nederlandse media kiezen bij de verslaggeving over de hindoetempel in de Indiase stad Ayodhya voor de framing hindoes-tegen-moslims.
Voor miljoenen hindoes was de feestelijke inauguratie van de hindoetempel Ram Mandir in de Indiase stad Ayodhya een ongekend groot festijn. Na ruim 500 jaar ontheemd te zijn geweest, heeft het beeld van de hindoegod Ram, in de gedaante van een jong kind, zijn geboorteplek weer teruggekregen. Dit vreugdevolle feit is niet alleen in India groots gevierd; de feestvreugde was ook in ons land sterk aanwezig. Nederlandse hindoetempels deden mee en openden op maandagochtend 22 januari vroeg hun deuren.
Ik volgde de historische viering op het YouTube-kanaal van de Indiase premier Narendra Modi, waar ik de grootsheid van alle festiviteiten op afstand meekreeg. In de namiddag stroomden mijn Facebook en Instagram vol met zingende en dansende mensen en het beeld van Ram, dat werd gedeeld door feestvierders uit alle windstreken. Ook op iconische plekken, zoals Times Square in New York, was de feestvreugde volop te zien. Ik deed hier ook aan mee!
Alle denkbare kunstdisciplines zijn ingezet als expressiemiddel om blijdschap met elkaar te delen. Dit stond in sterk contrast met de negatieve berichtgeving in de Nederlandse media. Het heeft ertoe geleid dat Nederlandse hindoes een petitie zijn gestart omdat ze zich zorgen maken over de gevolgen van de framing van hindoes en mogelijke onderlinge spanningen in ons land. De media kozen namelijk voor een wij-zij-sentiment: hindoes tegen moslims. Daarnaast werden feitelijke onjuistheden ruim verspreid en werden essentiële nieuwsfeiten klein weggezet.
In zekere zin is er sprake van geschiedvervalsing door historische feiten onder het tapijt te vegen of onvoldoende te belichten. Om een feit aan te stippen: de hindoes van nu hebben een eeuwenlange genocide en gedwongen bekeringen overleefd, waarvoor de Mughal-invasie (1500) en de Britse kolonisatie (1700) verantwoordelijk zijn. Het oude India was ooit een bakermat van een pluriforme samenleving waarin talrijke natuur- en polytheïstische stromingen naast elkaar leefden. Dit veranderde sterk door de komst van bovengenoemde overheersers. Eeuwenoude literatuur is doelbewust verbrand. Dit kan niet meer worden hersteld of gereproduceerd. Ook de gedwongen bekeringen en ontberingen kunnen niet ongedaan worden gemaakt. De pijn zit dus veel dieper dan enkel het vernietigen van heiligdommen van hindoes door de eeuwen heen. De bouw van de hindoetempel wordt ten onrechte bestempeld als controversieel, omdat journalisten de feiten niet volledig kennen of willen weergeven.
Het belangrijkste feit is dat het Indiase hooggerechtshof heeft beslist dat het gebied waar nu de mandir staat, rechtmatig toebehoort aan hindoes. De Babri moskee was gebouwd op een bestaande tempelconstructie die voor hindoes al een bedevaartsoord was, omdat Ram daar was geboren. Journalisten hebben te weinig stilgestaan bij de waarom-vraag. Waarom moest de geboorteplek van Ram in eerste instantie onder de grond verdwijnen? Waarom werden hindoeheiligdommen door de eeuwen heen stelselmatig afgebroken? Waarom bleven hindoes de afgebroken heiligdommen steeds weer opnieuw op dezelfde plek herbouwen? Waarom kozen hindoes ervoor om de strijd niet op te geven? Dit soort vragen helpen om de bredere context van deze gevoelige kwestie te begrijpen.
Hindoes hebben de juridische strijd gewonnen met een feitenrelaas gebaseerd op literaire en archeologische bronnen, waarmee ze onafhankelijke rechters hebben overtuigd van hun gelijk. Hier is meer informatie over beschikbaar. Er is sprake geweest van goed wetenschappelijk bronnenonderzoek. Ook dit is door de media nauwelijks aangestipt. In het grootste democratische land ter wereld heeft het recht gezegevierd, en dat is een goed teken. Koning Ram, die wordt gezien als een goddelijke manifestatie van Vishnu, keert na eeuwenlange ballingschap weer terug naar huis. Dit had dus het feitelijke nieuws moeten zijn en niet dat de Indiase premier Modi versneld een tempel laat openen een paar maanden voor de verkiezingen. Dit is te simplistisch gedacht en doet afbreuk aan het autonome denken van ruim 1,4 miljard Indiase burgers. Ze zijn niet allemaal hindoes.
Het bijwonen van een tempelopening is niet voldoende om voor de derde keer leider te worden van een groot, complex en pluriform land als India. Wat Modi eerder aan een overwinning zal helpen, is zijn politieke visie voor het land, wat journalisten gretig bestempelen als ‘hindoe-nationalistisch’. Als we in Nederland ook toegewijde politieke leiders hadden, zouden we nu niet te maken hebben met het toeslagen- en Groningen-schandaal of een woningtekort. De eigen-volk-eerst-mentaliteit (alle inwoners van India!) helpt Modi om aan de macht te blijven en niet dat hij elf dagen heeft gevast voor Ram. En dit zeg ik met alle respect.
De Ram mandir is als heiligdom na eeuwen weer in ere hersteld. De tempel staat symbool voor bevrijding en heling, het verbreken van koloniale ketens en het verwelkomen van een nieuw tijdperk. Dit geldt niet alleen voor hindoes, maar voor iedereen die waarde hecht aan het in stand houden van eeuwenoude beschavingen.
Mahesvari Autar is oprichter van Cultuurplatform DesiYUP
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Beknopte geschiedenis van Hindostanen – Chan Choenni
Inleiding
Na de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 in Suriname nam de behoefte toe aan nieuwe arbeidskrachten op de plantages. Er werd verondersteld dat de voormalige tot slaafgemaakten in mindere mate bereid zouden zijn, al was het tegen een loon, om op de Surinaamse plantages te blijven werken. In 1873 zou het zogeheten tienjarig Staatstoezicht verlopen en de vrijverklaarde slaafgemaakten waren daarna niet meer verplicht om op de plantages te werken. In 1870 sloot de Nederlandse regering daarom een zogeheten traktaat met de Britse regering – die toen de heerschappij had over India – om Hindostaanse contractarbeiders te werven voor Suriname. Hindostanen werden daarom toentertijd Brits(ch)–Indiërs genoemd, maar zij kozen ervoor om zichzelf aan te duiden als Hindostanen. Hindostan is een van de oude namen voor India. De Hindostanen zouden voor 5 jaar te werk worden gesteld met recht op gratis terugkeer daarna naar India. Op 5 juni 1873 ontscheepte de eerste lichting Hindostaanse contractarbeiders die arriveerden met het schip Lalla Rookh in Suriname. Na dit transport zijn er nog 63 scheepstransporten met verschillende schepen geweest. Er zijn in totaal ruim 34.000 Hindostaanse contractarbeiders in de periode 1873-1916 aangevoerd. De contractarbeiders moesten sterk zijn en gezond blijven om gedurende vijf jaar het zware werk uit te voeren. Daarom werd er streng geselecteerd in India. Bijna een derde van degenen die naar Suriname wilden emigreren werd naderhand toch afgekeurd. Er waren respectabele redenen om het eigen land te verlaten en in Suriname te gaan werken, zoals hongersnood, uitbraak van besmettelijke ziekten, onderdrukking en uitbuiting door zamindárs (grootgrondbezitters), discriminatie op grond van kaste en weduwschap, familieproblemen en uiteraard vaak grote armoede. Bovendien was het (dag)loon dat zij in Suriname zouden verdienen vele malen hoger dan in India: namelijk voor mannen 60 cent per dag en voor vouwen 40 cent. De reis naar Suriname en het verblijf was gratis. Er werd verondersteld dat men de helft van het loon kon sparen en na vijf jaar kon terugkeren naar india met het gespaarde bedrag.
Kenmerken
Bijna een derde van Hindostaanse contractarbeiders was vrouw. Van hen was een derde getrouwd en tweederde alleenstaand. De alleenstaande vrouwen waren vaak weduwen, vrouwen die vanwege familieproblemen waren weggelopen of verstoten. Ongeveer 10% van de emigranten was kind. Het grootste deel was man en de meerderheid van de mannen was alleenstaand. De meerderheid had een leeftijd tussen de 18 en 35 jaar. Ongeveer 17% was moslim en de rest was hindoe. De relatie tussen de hindoes en moslims was in Suriname gedurende de contracttijd (1873-1920) vrij harmonieus. Er waren onderlinge huwelijken. De Hindostaanse contractarbeiders behoorden tot de verschillende zogeheten kasten in India, hoewel men primair op zoek was naar landarbeiders. De leden van verschillende kasten hebben zich gaandeweg grotendeels vermengd in Suriname. Nadat de Hindostaanse contractarbeiders verschillende keuringen hadden ondergaan vertrokken zijn van de havenstad Calcutta (tegenwoordig Kolkata) naar Suriname.
Intensieve banden en zware omstandigheden
De lange zeereis was zwaar; de meeste transporten waren met zeilschepen en duurden ongeveer drie maanden. De overige transporten waren met stoomschepen en de overtocht duurde ruim een maand. Tijdens de zeereis werden de onderlinge banden intensiever en allerlei verschillen minder relevant. Hindostanen van één scheepstransport beschouwden elkaar als jaháji bhái en jaháji bahin (scheepsbroeder en scheepszuster). Deze jaháji band is in Suriname lange tijd intact gebleven; men zocht elkaar regelmatig op en hielp elkaar. Men was een soort familie geworden, omdat de meesten –als eenlingen– geen familie hadden in Suriname. Anderen werden ook tot familie gemaakt om elkaar te ondersteunen en bepaalde rituelen uit te voeren. Ondanks de zware reisomstandigheden is er gemiddeld genomen over de 64 transporten een relatief lage sterfte geweest, namelijk 2,1%. Op de zeilschepen lag het sterftecijfer hoger (2,6%) dan op de stoomschepen, die korter onderweg waren (1,2%). Bijna eendere keerde terug naar India. Als wij echter de in Suriname geboren kinderen aftrekken die zijn meegenomen en weer terug zijn gekomen naar Suriname dat is het ruim een kwart.
De meerderheid van de Hindostanen vestigde zich in Suriname, omdat zij een betere toekomst zagen in hun nieuwe vaderland. Daarnaast hebben ongeveer 3.000 Hindostanen uit andere delen van het Caribisch gebied zich gevestigd in Suriname tussen 1865 en 1920 onder meer omdat men land gratis kreeg of tegen heel lage kosten land kon huren. De meeste Hindostaanse contractarbeiders hebben ook zeer zuinig geleefd. In de beginperiode was bijna een vijfde van de Hindostaanse contractarbeiders in Suriname bezweken als gevolg van de zware arbeid. Door verbetering van de medische voorzieningen en huisvesting was het aantal doden als gevolg van zware arbeid daarna aanzienlijk teruggelopen. Omdat de Nederlandse regering en de plantage-eigenaren van te voren geld hadden geïnvesteerd in elke contractarbeider -gemiddeld 400 gulden- werd niet-nakoming van de verplichtingen uit het arbeidscontract zwaar bestraft. Tijdens de contractperiode zijn veel Hindostaanse contractarbeiders zwaar gestraft om werkweigering. Er was regelmatig onenigheid over (de uitvoering) van de werktaken en de betaling; vooral op de suikerplantages. Er zijn veertig kleine en grote opstanden uitgebroken over de arbeidsomstandigheden, waarvan enkele bloedig zijn beëindigd. Tijdens een grote opstand in 1902 op de grootste suikerplantage Mariënburg zijn 24 Hindostaanse opstandelingen door Nederlandse militairen doodgeschoten.
Integratie in Suriname
De Hindostanen werden na 1920 gaandeweg een onmisbaar deel van de Surinaamse samenleving. Langzamerhand werden zij vooral succesvol op sociaaleconomisch terrein. Zij waren als zogenoemde kleinlandbouwers producenten van vooral landbouwproducten. De grote meerderheid was tot na de Tweede Wereldoorlog nog steeds werkzaam in de zogeheten kleinlandbouw. Vrijwel allen hadden rijstvelden, pluimvee, teelden groenten en beschikten over fruitbomen op hun landerijen. Zij waren in grote mate zelfvoorzienend en konden hun (groot)familie voeden. Tegelijkertijd konden de vele kinderen meehelpen in de landbouw. Een deel van de oogst kon men verkopen en men kon sparen om zich op te bouwen. Zij behielden zoals gezegd deels de Indiase cultuur, maar ontwikkelden ook een eigen Sarnámi cultuur. Op cultureel terrein bleven zij relatief geïsoleerd van de brede samenleving; ook omdat de meerderheid gescheiden van de Creoolse bevolking woonde in de districten.
Er voltrok een enorme bevolkingsgroei onder de Hindostaanse bevolkingsgroep. Uit bovenstaande grafiek blijkt de enorme groei na 1930. In 1965 streefde de Hindostaanse bevolkingsgroep, met een omvang van 121.162 personen de Creoolse bevolkingsgroep voorbij, die toen 120.065 personen telde. En in 1970 was de Hindostaanse groep met 40% aandeel (142.049) van de totale bevolking (349.736) de grootste bevolkingsgroep in Suriname. Er werd voorspeld dat Hindostanen weleens de meerderheid van de Surinaamse bevolking zouden gaan uitmaken.
Economische vooruitgang
Tijdens de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verhuisden veel Hindostaanse jongemannen naar Paramaribo om in het leger te dienen en andere urbane werkgelegenheid. Er heerste ook een relatieve welvaart in Paramaribo door de hoge inkomsten uit de bauxietindustrie. Na het einde van de Tweede Wereldoorlog bleven velen in Paramaribo wonen en lieten hun familie overkomen. Door allerlei netwerken werd de urbanisatie van Hindostanen versterkt in de jaren vijftig en zestig. Veel Hindostanen verlieten de landbouw omdat zij in Paramaribo meer geld konden verdienen dan in de landbouw. Maar ook omdat bijna alle vervolgonderwijsvoorzieningen in Paramaribo waren gevestigd. Veel Hindostanen begonnen in te zien dat onderwijs een belangrijk vehikel was voor verdere vooruitgang in Suriname. Onderwijs aan Hindostaanse jongens werd aangemoedigd maar steeds meer ook aan Hindostaanse meisjes. De onderwijsprestaties van Hindostanen werden beter alsook de beheersing van de Nederlandse taal. Veel beroepen die werden uitgeoefend door Creolen, zoals timmerman, vervoerder en modistes werden overgenomen door Hindostanen. In de jaren vijftig en vooral in de jaren zestig waren Hindostanen in vrijwel alle beroepssectoren doorgedrongen. En mede door hun toegenomen aantal in de bevolking werden concurrenten van Creolen op de arbeidsmarkt. Daarnaast werden Hindostanen steeds meer zichtbaar in Paramaribo, terwijl hun bloeiende cultuur intact bleef.
Politieke polarisatie
De toename en urbanisatie van Hindostanen evenals hun opmars op sociaaleconomisch terrein leidde op politiek niveau na de Tweede Wereldoorlog tot 1969 echter niet tot etnische polarisatie. Dit had te maken met hun politieke integratie en in het bijzonder de verbroederingspolitiek die de Hindostaanse leider Jagernath Lachmon en de Afro-Surinaamse leider Johan Pengel hebben gevoerd. Zij waren het erover eens dat samenwerking tussen de belangrijkste bevolkingsgroepen nodig was voor een harmonieuze toekomst van Suriname. En tevens dat de verschillende bevolkingsgroepen hun eigen cultuur konden behouden. Bij de verkiezingen in 1969 won de Hindostaanse partijcombinatie 19 van de 39 parlementszetels. Dat was bijna de helft van het totaal, omdat het Hindostaanse bevolkingsaandeel enorm was toegenomen. Er werd – zoals gezegd – voorspeld dat de Hindostanen de meerderheid van de bevolking zouden gaan vormen. Dit is niet gebeurd, mede omdat een grote groep Hindostanen, onder wie vooral personen in de vruchtbare levensfase, naar Nederland emigreerden na 1973. Er ontstond een etnisch gepolariseerde sfeer in Suriname.
Emigratie naar Nederland
In 1973 ging de grote Creoolse partij onder leiding van Henck Arron, die Pengel had opgevolgd een verbond aan met een belangrijke Javaanse partij onder leiding van Salam Somohardjo en won de verkiezingen. Een regering werd gevormd zonder Hindostaanse vertegenwoordiging en Premier Arron verklaarde begin 1974 dat Suriname onafhankelijk zou worden en wel voor eind 1975. Dat riep een angstbeeld op bij veel Hindostanen die vreesden voor Creoolse overheersing en wanbestuur. Er brak als de ware paniek uit en een grote groep Hindostanen wachtte de onafhankelijkheid niet af. Zij vluchtten, vaak na verkoop van hun landerijen en huizen voor een appel en ei, naar Nederland. Zowel in het parlement als buiten het parlement was er grote tegenstand. Er dreigde zelfs een raciale burgeroorlog en er werden branden gesticht. Hoewel er op het laatste moment een brasa (omhelzing) tot stand kwam tussen Lachmon en Arron werd de onafhankelijkheid vooral als een ‘Creools gebeuren’ beschouwd. Na de onafhankelijkheid kwam Arron zijn aan Lachmon gedane beloften niet na. Zo weigerde Arron nieuwe verkiezingen te houden en een beleid te voeren om meer Hindostanen op te nemen in het leger. Veel Hindostanen hadden echter geen geloof in de toekomst van Suriname en emigreerden alsnog naar Nederland, voordat in 1980 de regeling voor vrije vestiging in Nederland zou ophouden te bestaan.
Opvang
De massale emigratie van Hindostanen naar Nederland die eind 1973 op gang kwam zwol tussen 1974-1975 aan. En ook tussen 1979-1980 was er een grote emigratie van Hindostanen. Tussen 1970 en 1980 emigreerden in totaal 120.000 Surinamers naar Nederland; de meerderheid bestond uit Hindostanen. Deze Hindostanen werden opgevangen door hun familie of kennissen en een deel door de Nederlandse overheid. Sommige Hindostanen zijn geëmigreerd met gespaard geld; zij werden als een soort verkenner naar Nederland gestuurd. Zij moesten huisvesting vinden, een bestaan opbouwen en daarna de andere familieleden over laten komen. De groep emigrerende Hindostanen bestond nauwelijks uit ouderen (60-plussers), maar vooral uit gezinnen en jongvolwassen. Dat verklaart ook de snelle groei daarna van de Hindostaanse bevolking in Nederland. De gezinsvorming onder de laatste groep vond in Nederland plaats. Niet alleen het aantal Hindostaanse kinderen geboren in Nederland (de tweede generatie) nam toe, maar later ook kinderen van deze in Nederland geboren Hindostanen: de derde generatie. Van meet af aan kozen veel Hindostanen ervoor om zich vooral in Den Haag te vestigen. Het was een ‘rustige stad’ en de koningin (de Maharáni) woonde er. Hindostanen zijn koningsgezind en omdat Creolen vaker in Amsterdam en Rotterdam terechtkwamen.
Vaak hielpen familieleden elkaar bij de opvang en vooral in de gemeente Den Haag begon zich een concentratie van Hindostanen te formeren als gevolg van deze kettingmigratie. Velen konden dan ook direct na aankomst in Nederland aan de slag en een redelijk bestaan opbouwen. Daardoor werd Den Haag de stad met de meeste Hindostanen. De Hindostaanse emigranten die ten tijde van de massale emigratie in Nederland arriveerden werden grotendeels opgevangen door de ondertussen ‘gevestigde’ Hindostaanse gemeenschap die als het ware een pioniersfunctie heeft vervuld. Familie, vrienden en kennissen zorgden voor de huisvesting en maakten hen wegwijs in de brede samenleving. Een deel van de emigranten werd opgevangen door de Nederlandse overheid gefaciliteerde opvang in pensions en opvangcentra verspreid over Nederland. De opvang in Nederland betrof niet alleen huisvesting maar ook opvang in culturele zin. Er was immers een culturele infrastructuur opgebouwd. Indiase films werden vertoond, tropische toko’s verkochten naast tropische voedingswaren ook langspeelplaten (lp’s) en cassettebanden met Indiase liederen. Er waren feesten en muziekoptredens en ook actieve Hindostaanse (voetbal)verenigingen. Naar schatting wonen er ruim 40.000 Hindostanen in Den Haag en vormen zijn een tiende van de Haagse bevolking.
Vooral tussen 1990–2000 toen de economie groeide ontstond mobiliteit binnen de Hindostaanse gemeenschap. Er was sprake van daling van de werkloosheid en grote mobiliteit op de arbeidsmarkt. Ook de woningnood werd min of meer opgelost en veel Hindostanen gingen ruimer wonen. Velen verhuisden naar zogeheten eengezinswoningen in sub-urbane gebieden en randgemeenten zoals Zoetermeer. Ook de onderwijsprestaties namen toe en opgerichte Hindoe- en Hindostaanse moslimscholen droegen daar ook hun steentje aan bij. In de eenentwintigste eeuw heeft de succesvolle integratie van Hindostanen op sociaal–economisch terrein zich doorgezet. Op basis van een indeling naar onderwijsniveau, namelijk primair, secundair en tertiair onderwijs (hoger beroeps- en universitair onderwijs) is het beeld van prestaties van de Hindostaanse groep in Nederland als volgt. Een analyse naar onderwijstypen van dezelfde leeftijdsgroepen bevestigt de reeds waargenomen trend dat verhoudingsgewijs jongere volwassen Hindostanen in 2008 vaker een hoger opleidingsniveau hebben bereikt dan Creolen. Twee op de vijf (39,7%) jongere volwassen Hindostanen tegenover een derde van de Creolen (32,9%) heeft een tertiair onderwijsniveau (in 2008). De participatie van Hindostanen aan het tertiair (hoger) onderwijs is even hoog als onder autochtone Nederlandse leeftijdsgenoten, namelijk 40%.
Demografische ontwikkelingen
Er hebben zich enkele belangrijke demografische ontwikkelingen voltrokken binnen de Hindostaanse gemeenschap in Nederland. Allereerst was sprake van een groeiversnelling door de immigratiegolven in de perioden 1973 – 1975 en 1979 – 1980. Het aandeel Hindostanen in deze immigratieperiode nam aanzienlijk toe en Hindostanen vormden de grootste groep onder de Surinaamse immigranten. In de eenentwintigste eeuw is de Hindostaanse groep met 45% aandeel de grootste bevolkingsgroep onder de Surinamers geworden in Nederland.
Ten tweede is sprake van gezinsverdunning; dat wil zeggen daling van het aantal kinderen per gezin. Aangenomen wordt dat het gemiddelde Surinaamse vruchtbaarheidscijfer ook voor de Hindostaanse vrouwen geldt, want het gemiddeld kindertal per Surinaams gezin was drastisch teruggelopen. De gezinsverdunning heeft tevens culturele gevolgen gehad voor het familieleven waarbij wederzijdse verplichtingen een belangrijke rol spelen. Ook de gemiddelde leeftijd waarop de Surinaamse vrouwen een kind krijgen is gestegen. In 1990 was de gemiddelde leeftijd 25,7 jaar.
Ten derde is sprake van een groei van het aantal eenoudergezinnen onder Hindostanen, onder meer veroorzaakt door echtscheidingen of paren die samenwonen en na een tijdje uit elkaar gaan. Er is onder Hindostanen sprake van bewust ongehuwde moeders (BOM- vrouwen).
Ten vierde is een andere trend onder Hindostanen dat een deel van de volwassenen niet meer (wettelijk) trouwt, maar gaat samenwonen. Soms huwt men wel op hindoe- of moslimwijze. Dat wil zeggen dat enkele huwelijksrituelen worden voltrokken en/of een huwelijksfeest wordt gegeven, maar dat er geen wettelijk huwelijk plaatsvindt; zij worden dus niet geregistreerd als gehuwden.
Ten vijfde is de opkomst van de tweede generatie een belangrijke demografische ontwikkeling. De Hindostanen die in Suriname zijn geboren vormden lange tijd de meerderheid van de Hindostaanse gemeenschap. Maar de laatste jaren zijn de Hindostanen die in Nederland zijn geboren, de tweede generatie en hun kinderen –de derde generatie– de meerderheid geworden.
Diasporagemeenschap
Hindostanen hadden gebruikgemaakt van de geboden kansen om vooruit te komen en tegelijkertijd hebben zij ondanks de geleidelijke afbouw van culturele voorzieningen een eigen culturele infrastructuur grotendeels behouden. De eigen culturele voorzieningen en religieuze voorzieningen waaronder mandirs en moskeeën werden steeds meer uit eigen middelen gefinancierd. Veel Hindostaanse organisaties werden ‘online’ organisaties. Op eigen kracht ontwikkelde de Hindostaanse groep zich verder en ook een eigen hulpverleningsnetwerk voor Hindostaanse ouderen (NEHOB) werd opgezet. Hindostaanse radiozenders worden goed beluisterd en twintig jaar lang (1994-2014) heeft de Organisatie Hindoe Media (OHM) Hindostaanse televisieprogramma’s uitgezonden. Het opleidingsniveau en de arbeidsparticipatie zijn toegenomen en blijven ondanks het gepolariseerde klimaat en afwijzing van het multiculturalisme relatief goed.
In Nederland voltrok zich een etnisering onder veel Hindostanen. Vooral onder de meerderheid van de tweede en derde generatie trad een versterking van de etnische identiteit op die verbonden is met het cultureel erfgoed van India, het land van hun voorouders. Zodoende ontwikkelde de Hindostaanse gemeenschap zich in de richting van een Indiase diasporagemeenschap. Een andere opmerkelijke ontwikkeling is dat zowel in Suriname als in Nederland de jongere generatie Hindostaanse vrouwen gemiddeld beschouwd hoger is opgeleid dan de Hindostaanse mannen. Er zijn daardoor knelpunten in de partnervorming onder Hindostanen. Want de norm is nauwelijks veranderd, namelijk dat de Hindostaanse mannelijke partner hoger of op zijn minst gelijkwaardig moet zijn opgeleid. Veel hoogopgeleide Hindostaanse vrouwen blijven bij gebrek aan een passende partner dan ook vrijgezel. Een klein deel kiest om die reden voor een autochtone partner in Nederland of een partner van gemengde afkomst in Suriname. Deze trend zal hoogstwaarschijnlijk toenemen.
Er is sprake ook van individualisme en men wil niet inschikken om een relatie aan te gaan, zoals dat meestal bij hun ouders wel het geval was. Vaak zijn de eisen hoog en veel Hindostaanse vrouwen kiezen voor hun carrière. Dat kunnen zij moeilijk combineren met een gezinsleven. Temeer daar velen menen dat veel Hindostaanse mannen de zorgplicht ten opzichte van hun kinderen neigen te verzaken waardoor zij overbelast zullen raken en waarschijnlijk hun carrière zullen moeten opgeven. In Nederland heeft ongeveer een vijfde van de tweede generatie al een autochtone partner en dit aandeel zal toenemen. Hindostanen kiezen liever niet voor lucratieve beroepen zoals in de media en sport, maar die zijn wel bepalend voor zichtbaarheid van een immigrantengroep. Ook het teren op de Indiase cultuur, met name Bollywood, leidt ertoe dat men minder gericht is op de mainstream en de brede amusementswereld. De opstelling van veel Hindostanen om zich niet sterk te profileren en zich vooral te richten op de eigen groep en de Indiase cultuur heeft een prijs: Hindostanen zijn minder zichtbaar ook in relatie tot hun aandeel in de Nederlandse en Surinaamse bevolking.
De Hindostaanse bevolkingsgroep groeide vrij snel in Nederland. De Hindostaanse bevolking in Nederland was in 2013 toegenomen tot 175.000 personen; de Hindostaanse bevolking van Suriname had een omvang van 148.000 personen in 2012. De Hindostaanse bevolking heeft zich dus binnen honderd jaar vertienvoudigd van ongeveer 30.000 in 1913 tot ruim 300.000 in 2013.
Literatuur
De Klerk, Cornelis J.M. (1953), De immigratie der Hindostanen in Suriname, Urbi et Orbi: Amsterdam.
Choenni Gharietje G. & Choenni, Chan.E.S. (2012), Sarnami Hindostani 1920-1960, Amsterdam: KIT Publishers.
Choenni, Chan E.S. (2014), Hindostaanse Surinamers in Nederland 1973-2013, Arnhem: LM Publishers.
Choenni, Chan E.S. (2020), Hindostaanse geschiedenis in kort bestek, Zoetermeer: Sampreshan
Choenni, Chan E.S. (2021), Hindostaanse contractarbeidsters, Zoetermeer: Sampreshan
Choenni, Chan E.S. (2021), Geschiedenis van Hindostanen 1873-2015. Zoetermeer: Sampreshan.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Mijn ontdekking van Mauritius – Radjin Thakoerdin
Om mij heen hoorde ik vaker van familie, vrienden dat die naar Mauritius waren geweest met vakantie. Het deed mij niet zoveel. ‘Wat moet ik daar op een klein eiland gaan doen. Ik ben er binnen twee dagen uitgekeken’, dacht ik. Ja, Mauritius is een klein eiland in de Indische Oceaan, iets groter dan de provincie Utrecht. Het is zo een twaalf uur vliegen daarnaartoe. Dan ga ik liever naar India, Thailand of Maleisië. In 2000 had Rabin Baldewsingh in de eerste uitgave van het tweemaandelijkse tijdschrift Hindorama dat ik uitgaf, een reisverslag over Mauritius geschreven. Een paar dingen daaruit waren mij bijgebleven. Als liefhebber van het Sarnámi (de aan het Bhojpuri verwante Surinaamse taal) was hij vol enthousiasme naar Mauritius gereisd, omdat hij daar een levendige Bhojpuri-sprekende gemeenschap verwachtte aan te treffen. Daarin werd hij teleurgesteld. Verder was het eiland net getroffen door een cycloon en maakte een tamelijk troosteloze indruk. Bovendien had ik van een familielid een keer begrepen: “Huá kuch na bá, kháli bajár gaili.” (Daar is niets, ik ben alleen naar de markt gegaan).
Zo is het jarenlang gebleven dat ik geen interesse had naar Mauritius te gaan, totdat in 2022 Vinod Busjeet zijn boek Silent Winds, Dry Seas onder mijn aandacht bracht. Geboren en getogen in Mauritius en woonachtig in de VS, had hij een roman geschreven die zich voor het grootste deel afspeelt in Mauritius in de jaren ’50 tot begin ’70 van de vorige eeuw. Via onze gemeenschappelijke vriend Raj Mohan, had hij over mij en de website Hindorama gehoord. Hij vroeg zich af of ik aandacht zou willen geven aan zijn boek, omdat hij meende dat het verhaal bij veel Indiërs in de diaspora een gevoel van herkenning teweeg zou brengen. Dat leek mij een goed idee. Daarna werd ik door schrijver en dichter Walter Palm, die een recensie van de roman had geschreven, op het idee van een Nederlandse vertaling gebracht. Na wat wikken en wegen, dacht ik: ‘Waarom niet.’ Zeker met het oog op het 150ste herdenkingskaar van de Hindostaanse immigratie in Suriname en de aandacht voor het slavernij- en bredere koloniale verleden. Daar paste meer bekendheid met andere multiraciale maatschappijen als gevolg van westerse koloniale politiek goed in (Mauritius is achtereenvolgens door Nederland, Frankrijk en Engeland gekoloniseerd). Bovendien is Mauritius, vanwege de witte stranden, helderblauwe zee, unieke flora en fauna én een aangename temperatuur door het hele jaar heen een paradijselijke vakantiebestemming voor de geboren Nederlanders. Meer kennis over de achtergrond van zo een land en de bevolking is natuurlijk nooit weg.
In het boek kwam ik herkenbare personages en gebeurtenissen tegen en het stond voor mij vast dat ik het land van nabij zou willen leren kennen. Van de zomer heb ik er met vrouw en zoon twee weken doorgebracht. Het was daar winter, met een voor mij voortreffelijke temperatuur van rond de 25 graden. Het was geen orkaanseizoen en ik kwam tig mensen tegen met wie ik Bhojpuri kon praten. Velen vonden het enorm fijn dat te kunnen doen met een ‘buitenlander’. De geschiedenis wordt gekoesterd met de Aapravasi Ghat in Port Louis, waar de Indiase contractarbeiders voet aan wal zetten. Een plek die op de werelderfgoedlijst van UNESCO staat, evenals Le Morne Brabant in het zuiden waar je het zware lot van de slaafgemaakten voelt. Grand Bassin oftewel Ganga Talao lijkt een stukje India. De veelkleurige aarde in Black River en Chamarel is een stukje nationale trots en symboliseert als het ware de verbondenheid en liefde van alle bevolkingsgroepen met de grond van Mauritius. En dan is er de internationaal vermaarde SSR botanische tuin, vernoemd naar Seewoosagur Ramgoolam, de politiek leider die het land in 1968 naar onafhankelijkheid leidde en de eerste minister-president was (het vliegveld en nog een aantal ander instituten zijn ook naar hem vernoemd). In deze tuin is er een enorme verscheidenheid aan inheemse tropische planten. Met een vriend van Vinod Busjeet hebben we een aantal plekken bezocht die in het boek worden beschreven met grappige namen als Madame Lolo en Trois Boutiques. Maar ook grotere plaatsen als Mahébourg, Curepipe en Quatres Bornes.
In de jaren ‘50/’60 waarin het verhaal van Stille Winden, Droge Zeeën zich grotendeels afspeelt, waren er nog weinig auto’s; nu staan de soms smalle wegen vol en kom je nauwelijks vooruit. En vooral niet wanneer orthodoxe aanhangers van Shiva een processie houden, waarbij ze een groot beeld van hun godheid op een kar voorttrekken. En tot ergernis van velen gebeurt dat niet meer een of twee keer per jaar, maar in sommige delen van het eiland wekelijks, met steun van lokale politici die zich van herverkiezing willen verzekeren. Men praat ook veel over corrupte politici. En over pandits (zeg maar bandits) die gelovigen voor de gek houden en alleen maar voor het geld gaan. Bij het bepalen van een datum voor een huwelijk worden zogenaamd de horoscopen geraadpleegd; de datum wordt in werkelijkheid gekozen aan de hand van de agenda van de pandit. Erger is het verhaal van een pandit die een keten van hardware winkels heeft en die gelovigen voorhoudt dat hij voor ceremonies spullen nodig heeft die alleen daar te koop zijn. Na de ceremonie neemt hij de spullen mee om die vervolgens weer te koop te zetten in zijn winkels. Volgens sommigen stappen meer en meer hindoes over tot het christendom.
Toevallig hebben we ook een hindoehuwelijk mogen meemaken van een Gujrati-Tamil koppel. Van 10.00-12.00 uur op de vrijdagochtend (dat was de tijd die waarschijnlijk als meest geschikt uit de horoscoop naar voren kwam). Er was veel gelijkenis met de huwelijken zoals wij die kennen, maar veel korter (twee uur was in principe al lang). Opmerkelijk was dat de pandits de rituelen in het Sanskriet en Hindi deden en vervolgens het paar en de aanwezigen in het Creools toespraken (de op het Frans gebaseerde gangbare taal in Mauritius, naast de officiële talen Frans en Engels). De lunch werd geserveerd op kunst bananenbladeren.
Eten op bananenbladeren is voor Mauritianen een nostalgisch iets. Als het maar even kan, doen ze het. De vele nog intact zijnde suikerrietvelden door het hele land, geven ook een sterk gevoel van verbondenheid met het verleden. Hoe lang dit nog zo zal zijn, is de vraag. We hoorden van verschillende mensen dat, als het aan de regering ligt, het hele land wordt volgebouwd om toeristen en expats te accommoderen. Er heeft zich een offshore banking sector ontwikkeld waar veel Zuid-Afrikanen werken. Het schijnt ook dat veel blanke Zuid-Afrikanen zich nu in Mauritius vestigen omdat ze zich in Zuid-Afrika niet meer veilig voelen. We hoorden dat zij, met de witte Franco-Mauritiaanse bevolking, op de mooiste plekken van het eiland wonen.
Er was genoeg te doen en te beleven, en zeker niet alleen de markt! De bazaars in Port Louis en Grand Baie waren overigens zeker een bezoekje waard. Zo ook de stranden van Grand Baie, Mont Choisy, Perybere en Trou aux Biche en, niet te vergeten, de vele eetgelegenheden. Mijn zoon had al snel de beste restaurants in Grand Baie, waar wij verbleven, ontdekt. Zo hebben we kunnen genieten van de lekkere seafood-, kerrie-, Creoolse en Chinese keuken. En konden we zien hoe een visser op een brommer zijn net gevangen tonijn kwam bezorgen bij het seafoodtentje waar we zaten (in een omgebouwde garage, leek het wel). Uit de Indiase keuken zijn dal puri en farata (soorten roti) dé streetfood gerechten waar mensen in een lange rij voor staan. Ook lekker en herkenbaar waren de gateaux piments (chili cakejes), eigenlijk gewoon onze phlauri. Grappig was te zien dat die ook in de vorm van onze bara’s worden gemaakt.
Waar Mauritius mij eerder niet kon boeien, denk ik eraan nog een keer te gaan en mij nog meer te dompelen in het leven daar. De mensen zijn erg vriendelijk en ik heb er nieuwe vriendschappen gesloten. Ik ontkwam er niet aan steeds een vergelijking met Suriname te maken. Het gaat om twee heel verschillende landen, maar met een vergelijkbare koloniale geschiedenis die tot een multi-etnische samenleving heeft geleid. Naar Mauritius is indertijd de grootste groep Indiase contractarbeiders verscheept (ongeveer een half miljoen). Deze kwamen uit verschillende delen van India. Van de thans meer dan een miljoen inwoners vormen hun nazaten bijna twee derde deel, waaronder veel afkomstig uit Zuid-India. De Creolen (nazaten van slaafgemaakten uit met name Mozambique en Madagaskar) vormen ongeveer een kwart van de bevolking en de rest wordt gevormd door Chinezen en afstammelingen van Franse kolonisten.
De roman Stille Winden, Droge Zeeën is naast het verhaal van de hoofdpersoon die opgroeit in Mauritius, ook het verhaal van het land, de weg naar onafhankelijkheid, corruptie en nepotisme. Geluiden die nog steeds klinken, maar tot nu toe wordt Mauritius gerekend tot een van de meest succesvolle ontwikkelingslanden. Tijdens de boekpresentatie op 9 november in Amsterdam zal meer te horen zijn over de geschiedenis van het land en zijn bevolking en anekdotes die overeenkomsten en verschillen met Suriname tonen.
Foto’s: Radjin Thakoerdin
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Discovering Mauritius – Radjin Thakoerdin
Around me, I often heard from family and friends that they had been to Mauritius on holiday. It didn’t do much for me. ‘What am I going to do there on a small island. I’ll be bored within two days,’ I thought. Yes, Mauritius is a small island in the Indian Ocean, slightly larger than the province of Utrecht, about a 12-hour flight from the Netherlands. Then I’d rather go to India, Thailand or Malaysia. In 2000, Rabin Baldewsingh had written a travel report on Mauritius in the first issue of the bi-monthly magazine Hindorama that I edited. A few things from that had stuck with me. As a lover of Sarnámi (the Surinamese language related to Bhojpuri), he went to Mauritius full of enthusiasm, expecting to find a lively Bhojpuri-speaking community there. In this he was disappointed. Furthermore, the island had just been hit by a cyclone and made a rather desolate impression. Moreover, I had once heard from a relative, “Huá kuch na bá, kháli bajár gaili.” (There is nothing there, I just went to the market).
So it remained for years that I had no interest in going to Mauritius, until in 2022 Vinod Busjeet brought his book Silent Winds, Dry Seas to my attention. Born and raised in Mauritius and living in the US, he had written a novel largely set in Mauritius in the 1950s to early 1970s. Through our mutual friend Raj Mohan, he had heard about me and the website Hindorama. He wondered if I would give attention to his book, as he believed the story would trigger a sense of recognition among many Indians in the diaspora. I thought that was a good idea. Then I was introduced to the idea of a Dutch translation by writer and poet Walter Palm, who had written a review of the novel. After some consideration, I thought, ‘Why not.’ Especially in view of the 150th anniversary of Hindustani immigration to Suriname and the focus on the slavery and wider colonial past. There, more familiarity with other multiracial societies as a result of western colonial policies fitted in well (Mauritius was colonised successively by the Netherlands, France and England). Moreover, due to its white beaches, clear blue sea, unique flora and fauna as well as pleasant temperatures throughout the year, Mauritius is a paradise holiday destination for the Dutch born. Of course, knowing more about the background of such a country and its people is never a bad thing.
I came across recognisable characters and events in the book and it was clear to me that I would want to get to know the country up close. This summer, I spent two weeks there with my wife and son. It was winter in Mauritius, with a temperature of around 25 degrees, which was exquisite for me. It was not hurricane season and I met many people with whom I could talk Bhojpuri. Many found it immensely gratifying to be able to do so with a ‘foreigner’. History is treasured with the Aapravasi Ghat in Port Louis, where Indian indentured labourers first set foot, as they disembarked from their ships. A UNESCO World Heritage site, as is Le Morne Brabant in the south where you can feel the harsh fate of the enslaved. Grand Bassin or Ganga Talao looks like a piece of India. The multi-coloured earth in Black River and Chamarel is a piece of national pride and symbolises, as it were, the connection and love of all ethnic groups to the Mauritian soil. And then there is the internationally renowned SSR botanical garden, named after Seewoosagur Ramgoolam, the political leader who led the country to independence in 1968 and was its first prime minister (the airport and several other institutions are also named after him). In this garden, there is a huge variety of indigenous tropical plants. With a friend of Vinod Busjeet, we visited a number of places described in the book with funny names like Madame Lolo and Trois Boutiques. But also bigger places like Mahébourg, Curepipe and Quatres Bornes.
In the 1950s/60s in which most of the story of Silent Winds, Dry Seas is set, there were few cars; now the sometimes narrow roads are packed and you can hardly get ahead. And especially not when orthodox followers of Shiva hold a procession, pulling a huge statue of their deity on a cart. And to the annoyance of many, this no longer happens once or twice a year, but weekly in some parts of the island, supported by local politicians looking to secure re-election. People also talk a lot about corrupt politicians. And about pandits (some call them bandits) who fool believers and only go for the money. When setting a date for a wedding, the horoscopes are supposedly consulted; in reality, the date is chosen based on maximizing the pandit’s schedule. Worse is the story of a pandit who owns a chain of hardware shops and who keeps telling believers that he needs stuff for ceremonies that can only be bought there. After the ceremony, he takes the items back for sale in his shops. According to some, more and more Hindus are switching to Christianity.
We got to witness a Hindu wedding of a Gujrati-Tamil couple. From 10am-12pm on a Friday morning (which was the time that probably emerged as most appropriate from the horoscope). It was very similar to wedding as we know them, but much shorter (two hours was basically already long). Remarkably, the pandits did the rituals in Sanskrit and Hindi and then addressed the couple and attendees in Creole (the French-based common language in Mauritius, in addition to the official languages of French and English). Lunch was served on artificial banana leaves.
Eating on banana leaves is a nostalgic thing for Mauritians. If at all possible, they do it. The many sugar cane fields still intact throughout the country, also give a strong sense of connection to the past. How long this will continue is the question. We heard from several people that, if it is up to the government, the entire country will be built up to accommodate tourists and expats. An offshore banking sector has developed where many South Africans work. It also seems that many white South Africans are now settling in Mauritius because they no longer feel safe in South Africa. We heard that, with the white Franco-Mauritian population, they own the most beautiful places on the island.
There was plenty to do and experience, and certainly not just the market! By the way, the bazaars in Port Louis and Grand Baie were definitely worth a visit. So were the beaches of Grand Baie, Mont Choisy, Perybere and Trou aux Biche and, last but not least, the many places to eat. My son quickly discovered the best restaurants in Grand Baie, where we stayed, and we enjoyed delicious seafood, curry, Creole and Chinese cuisine. And we could watch a fisherman on a moped deliver his just-caught tuna to the seafood joint where we were sitting (in a converted garage, it seemed). From Indian cuisine, we had dal puri and farata (types of roti), the street food dishes for which people queue in long lines. Also tasty and recognisable were the gateaux piments (chilli cakes), basically just our phlauri. It was funny to see that these are also made in the shape of our baras.
Whereas Mauritius didn’t interest me before, I am thinking of going back to immerse myself even more in life there. The people are hospitable and I made new friendships there. I couldn’t avoid making comparisons with Suriname all the time. They are two very different countries, but with a similar colonial history that led to a multi-ethnic society. To Mauritius, the largest group of Indian indentured labourers was shipped at the time (about half a million). These came from different parts of India. Of the now more than a million inhabitants, their descendants make up almost two-thirds, including many South Indians. Creoles (descendants of enslaved people from Mozambique and Madagascar in particular) make up about a quarter of the population and the rest is made up of Chinese and descendants of French settlers.
The novel Silent Winds, Dry Seas is not only the story of the main character growing up in Mauritius, but also the story of the country, its strugle for independence, and corruption and nepotism in post-independence Mauritius. Sounds that still resonate, but so far Mauritius is counted as one of the most successful countries of the Global South. The book launch on 9 November in Amsterdam will feature more on the history of the country and its people and anecdotes showing similarities and differences with Suriname.
Photos: Radjin Thakoerdin
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis
Melvin Chang: “Vastlegging van geschiedenis is noodzakelijk om nazaten te laten wortelen.” – Kanta Adhin
“Mijn ervaring is dat Surinaamse Chinezen niet zo goed zijn in het doorgeven van cultuur. Wel de taal en het eten, maar de verhalen worden niet verteld. Toen ik een paar jaar geleden met mijn ouders, kinderen en kleinkinderen een video-opname heb gemaakt waarin wij vragen stelden aan de ouderen, kwam er veel emotie naar boven. Ook veel tranen. Er is veel verborgen verdriet. Net als bij Hindostanen praten ouderen liever over de successen van hun kinderen; ze volgen een goede studie, hebben een goede baan, hebben een huis of een leuke auto gekocht. Mijn grootouders zijn in 1995 en 2005 overleden. Zij vertelden wel verhalen over het verleden, maar wij waren te jong en later te druk met studie en werk om het historisch belang te onderkennen. Niets is opgeschreven en zo missen we een stuk geschiedenis. Het gaat niet om nu verdriet te etaleren, maar om vastlegging van geschiedenis die nazaten een wortel geeft. Er zijn Chinezen die hun cultuur niet belangrijk vinden en helemaal opgaan in de Nederlandse samenleving. Dat mag natuurlijk, als dat je keuze is. Maar je merkt dat er een plafond wordt bereikt en op een gegeven moment wil men toch meer weten van de eigen cultuur en afkomst. En hoe Nederlands je ook kan zijn, op een gegeven ogenblik word je toch met je Chinese afkomst geconfronteerd. Ten tijde van de coronapandemie, bijvoorbeeld, was dat een heel onaangename ervaring.”
Aan het woord is Melvin Chang die in 1963 in Paramaribo werd geboren en in 1975 met de familie naar Nederland verhuisde. Kort na aankomst opende zijn familie het eerste Surinaams-Chinees restaurant in Den Haag. Hij is momenteel betrokken bij discussies over herschrijving van de koloniale geschiedenis. Op 20 oktober 2023 is het 170 jaar geleden dat de eerste Chinese immigranten in Suriname aankwamen om er als contractarbeiders te werken op de plantages. “De Chinese contractarbeid in Suriname begon toen de slavernij nog niet was afgeschaft. Deze arbeiders hebben het erg moeilijk gehad. In 1853 arriveerden veertien Chinezen vanuit Java. Vier waren onderweg bezweken en een kort na aankomst. De arbeiders hadden een contract, maar kregen geen werk. Waarom zouden de plantagehouders betalen als ze over gratis slavenarbeid konden beschikken? De Chinezen verhongerden bijna. Ze keerden allemaal terug naar Java. Daarna kwamen er grotere contingenten Chinese contractarbeiders uit Macau en Guangdong. Heel veel zijn gebleven in Suriname. Ze hadden vaak kinderen met Creoolse vrouwen en nazaten dragen tot heden met trots Chinese achternamen.”
Suriname als tussenhaven
Melvin is in Den Haag actief om Surinaamse Chinezen en hun verhaal beter voor het voetlicht te brengen. “De Surinaamse Chinezen zijn geen gesloten gemeenschap, maar ze gaan minder bewust om met hun identiteit. Ik zou graag zien dat men met meer trots de achtergrond koestert. Het lijkt wel alsof Suriname een vergeten periode is en slechts als een tussenhaven van China op weg naar Nederland wordt gezien. Maar wij hebben veel te danken aan Suriname. Daar hebben we Nederlands geleerd en goede scholing gehad, zodat de weg naar en in Nederland makkelijk was. Onze ouders spreken misschien wel slecht Nederlands, maar ze spreken wel Sranangtongo. In de grote steden kunnen ze zich redelijk redden.” Volgens Melvin is het bewustwordingsproces onder Surinaamse Chinezen nu pas aan het ontwaken. “Wij zijn een beetje traag op gang gekomen. Dit jaar zijn er geen speciale activiteiten in het kader van 170 jaar Chinese Immigratie, hopelijk volgend jaar, in elk geval over 5 jaar!”
Chinezen waren in Suriname een relatief kleine bevolkingsgroep, maar heel zichtbaar. In het centrum van Paramaribo had je vrijwel op elke hoek van de straat een Chinese winkel en ook in de districten kon men altijd wel terecht bij ‘Omoe Snesie’ (oom Chinees, zoals de winkelier werd genoemd). Anders dan bij Hindostanen en Javanen zijn veel Surinaamse Chinezen geen directe nakomelingen van de contractarbeiders. Gedurende de periode van de Chinese contractarbeid die van 1853 tot 1874 duurde, kwamen er ruim 2600 contractarbeiders naar Suriname, alleen mannen. De bedoeling was dat zij vanuit het buitenland geld stuurden voor hun gezin en na afloop van het contract terugkeerden. Het grootste deel arriveerde in de periode 1858-1869. Ongeveer twee derde deel van de contractarbeiders vestigde zich in Suriname vooral in de (klein)handel. Er vond veel vermenging met Creoolse vrouwen plaats. De nakomelingen uit zo een gemengde relatie worden niet tot de Chinezen gerekend.
Na de periode van de contractarbeid bleven Chinezen als vrije arbeiders naar Suriname komen. Eenmaal gevestigd lieten ze familie en andere dorpsgenoten overkomen. Deze zogenoemde kettingmigratie geldt ook voor Melvins familie. “Mijn opa is in 1949 naar Suriname gemigreerd. Zijn oudste neef uit het dorp was na de Eerst Wereldoorlog als eerste vertrokken. Deze neef studeerde in Guangdong en werd door een docent gemotiveerd om naar Suriname te vertrekken. Daar heeft hij zich opgewerkt tot groothandelaar. Vervolgens liet hij andere neven overkomen om als goedkope arbeidskrachten voor hem te werken. In Suriname aangekomen kregen ze de eerste drie maanden alleen kost en inwoning, geen salaris. Daarna ontvingen zij een karig loon waarmee ze hun familie in China moesten onderhouden. Ze moesten hun reis ook afbetalen. Alles viel onder een gentleman’s agreement die onder Chinezen gold. Er werden geen contracten opgesteld.”
In 2019 bracht Eve Huang Foen Chung, docent aan een lerarenopleiding in Suriname, het boek Van China naar Suriname uit voor kinderen vanaf 11 jaar. Het boek gaat over haar vader en is een van de weinige vertellingen die inzicht geeft in de reis en het harde leven van Chinese migranten die door een inmiddels gevestigd familielid naar Suriname werden gehaald. Daarin komt ook naar voren dat de Chinezen elkaar binnen eigen kring ondersteunden met het opzetten van een eigen handeltje. In Suriname zijn er in de loop der tijd uit eigen middelen diverse voorzieningen tot stand gebracht. In 1880 werd de eerste en oudste vereniging Kong Ngie Tong opgericht. Naderhand waren er ook een sportfaciliteit met zwembad (De Witte Lotus), een school, en een Chinese begraafplaats die wordt beheerd door de drie grootse verenigingen: Kong Ngie Tong Sang, Chung Fa Foei Kon en Fa Tjauw Song.
“Hakka’s zijn de Friezen onder de Chinezen”
De voor 1975 naar Suriname gemigreerde Chinezen behoorden vrijwel allen tot de Hakka’s. “Hakka’s gaan door voor mensen die zich heel sterk en snel aanpassen, maar wel een eigen groep vormen waarbinnen ze zich veilig voelen. Dit heeft met hun geschiedenis te maken. Hakka’s komen oorspronkelijk uit het noorden van China. In de loop der eeuwen zijn ze naar het zuiden getrokken en vandaaruit over de hele wereld. Er zijn wereldwijd naar schatting 200 miljoen Hakka Chinezen. Een Chinees gezegde luidt: ‘Waar de zon schijnt, zijn Chinezen, en de eerste Chinezen zijn altijd Hakka’s.’ Hakka betekent letterlijk gast. Hakka’s moesten zich eigenlijk altijd invechten en keihard werken. Waar ze kwamen, was de grond namelijk al vergeven aan de lokale bewoners en zij konden alleen beschikken over rotsachtige en andere onvruchtbare stukken land. Ze werden erg gediscrimineerd en om zich te beschermen vormden ze overal waar ze verbleven eigen enclaves. Hakka’s hebben een eigen cultuur, eigen taal, eigen keuken, eigen liedjes, verhaaltjes en dergelijke. Ze zijn de Friezen onder de Chinezen. Ze woonden bij elkaar in zogenoemde tulou’s. In de provincie Fujian, bijvoorbeeld, zijn nog dergelijke traditionele gemeenschappelijke woningen te zien. Ze zijn cirkelvormig. In de jaren 70 werden tulou’s op Amerikaanse satellietfoto’s aangezien voor delen van kerncentrales.”
Van oudsher verlieten Chinezen hun land om een beter bestaan elders op te bouwen. “Je moet je voorstellen dat er veel armoede heerste en tijdens het keizerrijk werd er veel strijd gevoerd tussen verschillende clans. Daarna had je oorlog en de Japanse bezetting en vervolgens de communistische omwenteling in 1949. Mijn overgrootvader vertrok in de jaren twintig van de vorige eeuw naar Tahiti en vandaaruit naar Maleisië, waar hij keihard heeft gewerkt op rubberplantages. Hij keerde in de jaren dertig terug naar zijn dorp in Guangdong. Met zijn verdiende geld kocht hij grond dat hij verpachtte. Hij was dus grootgrondbezitter en heeft erg geleden onder het regime van Mao. Zijn land, huis alles werd afgepakt; de familie werd gemarteld en op allerlei andere manieren vernederd. Mijn overgrootouders zijn niet lang daarna overleden. In de familie waren er nog heel lang gevoelens van wrok en boosheid en nog steeds is er een trauma van het communisme. Dat was in 1975 de belangrijkste reden om uit Suriname te vertrekken. Mijn grootouders waren bang dat, net zoals in andere pas onafhankelijk geworden landen, het communisme de kop zou opsteken.”
Rond de onafhankelijkheid van Suriname emigreerden enkele duizenden Chinezen naar Nederland. Vanaf de jaren negentig kwamen er grote aantallen ‘nieuwe Chinezen’ naar Suriname in het kader van grote projecten die door de regering werden aanbesteed aan bedrijven uit China die vervolgens hun eigen goedkope arbeidskrachten meenamen. Deze nieuwe Chinezen komen uit andere delen van China en spreken geen Hakka.
Jeugd in Suriname
Melvins opa die in 1949 naar Suriname was gemigreerd, en zijn neven hadden na een aantal jaren wat geld kunnen sparen en met behulp van een lening van de oudste neef en van andere vrienden konden ze elk een eigen winkel openen en zo langzaamaan familie laten overkomen. “Mijn opa’s winkel was op Saron in de wijk Abrabroki. Daar woonden veel Hindostanen en mijn opa sprak ook Sarnámi.” De vader van Melvin kwam in 1958 naar Suriname en zijn moeder in 1962. Zijn oudere broer bleef bij familie in China achter en kwam pas op twaalfjarige leeftijd naar Suriname. Melvin en zijn twee jongere zussen werden in Suriname geboren. “Je zag een duidelijk verschil met mijn broer. Hij had deels een Chinese opvoeding genoten en sprak goed Chinees. Ik was ongeveer zes jaar, toen thuis werd gesproken of ik niet naar China moest worden gestuurd. Dat gebeurde bij veel families die liever niet zagen dat hun kinderen te veel met andere bevolkingsgroepen omgingen. Ik speelde graag met kinderen uit de buurt en wilde niet weg. Het is toen zo gebleven.”
In Nederland kwam Melvin een salesman tegen die een Chinese vader en een Creoolse moeder had. Hij was als kind door zijn vader naar familie in China gestuurd. “Je kunt je voorstellen wat die man heeft meegemaakt. Een hele cultuurschok is het geweest. Hij, half Creools, zag er natuurlijk heel anders uit en moest het zien te rooien daar. Er zijn meer personen van gemengde afkomst die vloeiend Chinees praten. Dat is, omdat ze indertijd naar China zijn gestuurd.”
De Chinezen in Suriname hechtten sterk aan een goede opleiding voor hun kinderen en dit was terug te zien in de posities die zij in de maatschappij vervulden, vooral in het zakenwezen en in medische beroepen. Na de Tweede Wereldoorlog was 30% van de artsen in Suriname van Chinese afkomst. Ook voor Melvins ouders was goed onderwijs voor de kinderen erg belangrijk. “Een Chinese pater overtuigde mijn ouders ervan dat het beste onderwijs werd gegeven op katholieke scholen. Wij werden ook gedoopt.”
Restaurant Lung Fung in Den Haag
In Suriname begonnen Melvins ouders een winkel in de Wanestraat op Zorg en Hoop, vlakbij het zwembad De Witte Lotus, en later een tweede winkel op de Boerbuiten, dichtbij de Kwattaweg. In het begin waren de verdiensten karig, maar uiteindelijk konden ze een aardig kapitaaltje sparen. “In Nederland kochten mijn opa en vader meteen een restaurant in het centrum van Den Haag. Dat konden zij doen dankzij het in Suriname verworven kapitaal. Lung Fung was het eerste Surinaams-Chinees restaurant in Den Haag en het liep meteen goed. De hele familie hielp mee. De naam werd afgeleid van Wang Lu Fu, het dorp waar onze familie vandaan komt. Lung betekent draak en fung feniks. Samen staan ze voor harmonie, yin en yang.” Voor veel Surinamers was het restaurant op de hoek van de Prinsegracht en de Boekhorstlaan een begrip. In 1990 nam Melvin het restaurant van zijn vader over en opende een tweede nabij station Hollands Spoor. “Ik wilde eigenlijk internist worden, maar maakte de studie niet af. Ik was niet gemotiveerd om door te gaan, omdat het in de jaren tachtig erg moeilijk was een opleidingsplaats te bemachtigen. Na jaren twee restaurants te hebben gerund, deed ik het restaurant aan de Prinsegracht in 2012 van de hand en in 2022 ook de zaak bij Hollands Spoor. Nu ben ik met een IT-cursus bezig.”
Oriëntatie op China
Melvin vertelt dat in het begin Hong Kong Chinezen en Chinezen van het Vasteland in Nederland erg neerkeken op de uit Suriname afkomstige Chinezen die als plattelandsboeren werden beschouwd. “We spraken Hakka en geen Kantonees of Mandarijn. Er was een duidelijke scheiding, in gewoonten en gedrag. Hakka’s werkten hard, waren erg spaarzaam en ons eten proefde ook anders. Dertig jaar geleden hebben de Hakka Chinezen in Nederland een vereniging opgericht, met contacten over de hele wereld. De laatste vijftien jaar mengen we ons meer met de andere groepen. Hakka Chinezen spreken nu ook Kantonees en Mandarijn. Je merkt dat wij ons nu veel meer oriënteren op China.” In 2000 was Melvin met de hele familie naar de plek waar ze vandaan komen. Daar kwam hij ook het deel van de familie tegen dat indertijd naar Maleisië was vertrokken. “Het dorp Wang Lu Fu bestaat niet meer. De plek valt nu onder Shenzhen, een miljoenenstad met moderne infrastructuur. Het dorp ligt op de bodem van een van de vele stuwmeren. De bewoners werden ongeveer 10 kilometer verderop verplaatst en in 2000 was de opening van het nieuwe dorp. Ik heb nog wel afbeeldingen van het oude dorp. In 1983 was ik met mijn opa gegaan. Hij ging toen na 1949 voor het eerst terug.”
Inmiddels gaat Melvin elk jaar naar China. “Elk jaar is in april Ching Ming, een nationale feestdag waarop de voorouders worden geëerd. Dan bezoeken we de graven en maken die schoon. We offeren een speenvarken of kippen, we branden wierook en verbranden kleding en andere, van papier gemaakte, aardse goederen zoals nepgeld, juwelen en auto’s. Verder proberen mijn broer en ik ook zakelijke contacten te leggen met ondernemers in Shenzhen, de tech hub van China, waar ons dorp deel van uitmaakt. We verbinden die vervolgens in Nederland aan ondernemers in het midden- en kleinbedrijf. In China kijkt men wel altijd vreemd naar mijn paspoort. Mijn voornamen zijn Melvin Jeffrey Tshien Hen en mijn volledige achternaam is Chang Njoek Joen. Njoek Joen is mijn vaders voornaam en die is in Suriname indertijd als deel van de achternaam opgeschreven. Daar snappen ze in China niets van. Het duurt altijd even voordat ik langs de immigratiebalie kan.”
Geschiedenis bewaren
Melvin vindt het van belang dat er een portaal komt waar de geschiedenis en verschillende verhalen bij elkaar worden gebracht en vastgelegd. “De Hakka’s werkten overal waar ze kwamen keihard; ze moesten ook vaak schulden afbetalen. Ze hadden geen tijd voor culturele uitingen als zang, dans, toneel. Een uitlaatklep was gokken. Ze hadden wel hun eigen structuren, ook financiële, waarmee ze elkaar ondersteunden. in Suriname had je verschillende verenigingen. Er is ook een Chinese begraafplaats in Paramaribo waar ik graag meer aandacht aan zou willen geven. Ik wil een website opzetten dat als platform kan dienen. Jullie hebben Hindorama.”
Ook wil hij graag familiestambomen verzamelen. “In China had elk dorp een eigen stamboom. In de plaatselijke tempel waren de namen van soms meer dan tien generaties terug te vinden. Alles is vernietigd na 1949 toen China zogenaamd gemoderniseerd moest worden. Een oudtante heeft, toen zij indertijd naar Maleisië vertrok, een kopie van de familiestamboom meegenomen en die hebben wij dus gelukkig nog. De stamboom gaat terug tot het jaar 1200. Mijn broer en ik hebben verschillende plaatsen van onze voorouders bezocht. Niet zo lang geleden kwam ik een Chinees-Creoolse vrouw tegen die mij enthousiast vertelde dat zij haar hele stamboom had uitgezocht. Je ziet dat er veel stukken geschiedenis zijn die niet verloren mogen gaan. Met de website hoop ik ook anderen hiervoor te enthousiasmeren.”
Foto’s: Melvin Chang (headerfoto: Melvin met zijn moeder)
Lees ook op Hindorama
Chinese Surinamers: een succesvolle bevolkingsgroep
en
170 jaar geleden begin van Chinese contractarbeid in Suriname – Chinees herinneringserfgoed
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis