Moti Marhé: geestelijk vader van Baba en Mai – Van vernedering tot trotse geuzennaam – Piet de Kroon
In 1964 krabbelde Moti Marhé op een papiertje de twee woorden die sinds zijn jeugd door zijn hoofd spookten: ‘Baba aur Mai’. Ze herinnerden hem aan de vernederingen die hij en andere Hindostaanse leerlingen op het schoolplein hadden moeten aanhoren. Woorden met een denigrerende betekenis, maar tegelijkertijd ook woorden die in zijn eigen Sarnámi op een respectvolle manier zijn voorouders aanduiden.
In gesprek met Piet de Kroon vertelt de 80-jarige taalwetenschapper, neerlandicus en Sarnámi- en Hindi-deskundige in zijn woonplaats Den Haag over de betekenis van 5 juni, de herkomst van Baba en Mai en de toekomst van het Hindostaans erfgoed.

Moti Marhé bij het Baba en Mai monument in Nieuw-Nickerie.
Wat betekent 5 juni voor jou?
“Voorop staat natuurlijk dat het de dag is waarop we herdenken dat de eerste Hindostanen voet aan wal zetten in Suriname. Zolang ik mij kan herinneren is die dag altijd heel speciaal geweest. Als kind deed ik mee aan optochten, waarbij we met versierde auto’s, tractoren en pick-ups door Paramaribo reden. Midden jaren vijftig heb ik voor een van die optochten met mijn neef Ramesh en een stel vrienden een auto omgetoverd tot een schip. We noemden onze creatie de ‘ss Deva’, naar het laatste schip dat in 1916 immigranten vanuit Brits-Indië naar Suriname bracht. 5 Juni is voor ons de Á-Pravási Divas of Hindostaanse Immigratiedag. Tegenwoordig is ook gangbaar de Sarnámi naam Áparwási Din. Het is een dag die verschillende gevoelens oproept. Aan de ene kant is er iets van vreugde in ons. We staan stil bij de immigranten die ervoor hebben gezorgd dat wij in Suriname zijn geboren en grootgebracht en zijn dankbaar dat zij Suriname als nieuw vaderland hebben aanvaard. Deze immigranten heten in de wereldwijde diaspora-geschiedenis vanuit India ‘Girmitiya’s’ (afgeleid van het Engelse woord agreement, doelend op het 5-jarig contract). Het woord Girmitiya is een mooi voorbeeld van volksetymologie. In Suriname noemen wij hen ook Kalkatiyá’s of Kantráki’s.”
Wat is de andere kant van de medaille?
“Na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 begon tot ons door te dringen dat het Afro-Surinaamse gedeelte van de Surinaamse identiteit al te nadrukkelijk naar voren trad. In de geschiedenisboeken lazen we alleen over Baron, Boni en Joli-Coeur als de grote Surinaamse helden uit de slaventijd. We stoorden ons aan het feit dat de geschiedenis van de overige Surinaamse bevolkingsgroepen onderbelicht bleef. Een schoolvriend van mij, Benny Mitrasingh, en ik waren rond 1978 in Den Haag werkzaam bij de Stichting voor Surinamers. We besloten om onderzoek te doen in de jaarlijkse Koloniale Verslagen in het nationaal archief in Den Haag en na te gaan of er ook Hindostaanse helden te vinden waren.We vonden bewijs dat er inderdaad op verschillende plantages verzet is gepleegd tegen het onrechtvaardige koloniale gezag. Dat was bijvoorbeeld het geval in Mariënburg, Alliance en Zoelen. We vonden ook namen van verzetshelden en besloten in 1978 een brochure te schrijven om deze leemte in de geschiedschrijving op te vullen. We noemden de brochure: Mathura, Ramjanee en Raygaroo – Verzet tegen uitbuiting en onderdrukking in Suriname. Ik droeg de brochure op aan onze voorouders met de symbolische woorden: …voor baba en mai…, die ik in mijn geheugen bewaard had. Deze brochure is de basis voor nog twee monumenten geworden, namelijk van Tetary in Paramaribo en van De Gevallen Helden op plantage Mariënburg.
In Nederland heb ik aan Benny toevertrouwd dat wij te zijner tijd in Suriname op de plek waar onze voorouders voet aan wal hebben gezet, een monument moesten oprichten met de naam Baba en Mai. Benny heeft dit in 1994 gerealiseerd met de hulp van enkele anderen, maar heeft toen niet verteld waar het idee vandaan kwam. Dat heeft jarenlang voor enige verwarring gezorgd, omdat enkelen claimden de bedenker ervan te zijn geweest. Benny heeft deze verwarring vervolgens uit de wereld geholpen door een artikel te schrijven in Dagblad Suriname Nationaal van dinsdag 10 maart 2015 waarin hij naar het onderzoek en de brochure van 1978 verwees en onder meer schreef: ‘De naam Baba en Mai is dus van de Neerlandicus/Sarnamikenner drs. R.M. Marhé (meer bekend als Moti Marhé) en de term ‘Baba en Mai’ is door mij overgenomen toen het monument hier werd gemaakt.’
Het is Benny’s verdienste dat hij als archeoloog ook op zoek is gegaan naar het massagraf van de immigranten die in 1902 omkwamen bij de opstand op Mariënburg. Helaas is het hem niet gelukt om deze plek te vinden, maar de belangstelling voor deze plek is nog steeds aanwezig.”

Baba en Mai in Paramaribo.
Hoe ben je op het idee van Baba en Mai gekomen?
“ Midden jaren vijftig zat ik op de A.T. Calor Muloschool aan de Weidestraat, in de barakken van de padvinderij Weest Paraat. Die straat heet nu de Mr. Eddy Brumastraat. Onze ouders, die tot dan toe nog veelal op het platteland in de landbouw werkten, begonnen in te zien dat hun kinderen goed geschoold moesten zijn om vooruit te komen in het leven. Zij stuurden hun kinderen naar de hogere scholen in Paramaribo. Op school ondervonden de Hindostaanse leerlingen de vernederingen aan den lijve. Zij werden belachelijk gemaakt door Creoolse medeleerlingen en soms zelfs door leraren. De algemene mening bij leraren was dat Hindostanen geen Nederlands konden leren. Wel gaf men toe dat ze uitstekend konden rekenen en goed waren in andere exacte vakken. Ik voelde me persoonlijk niet aangesproken, omdat ik uitblonk in Nederlands. Mijn ouders waren beiden goed geschoold en spraken thuis zowel Nederlands als Sarnámi. Op het schoolplein riepen Creoolse klasgenoten naar de Hindostaase jongens: ‘Ey babun, san yu e kon du dja?’ (‘Zeg baviaan, wat kom je hier doen?’). En tegen de meisjes: ‘Ey mai, go pran’ aleysi’ (‘Hé mai, ga rijst planten’).
Die twee denigrerende woorden ‘babun’ en ‘mai’ werden in mijn geheugen gegrift. Gek genoeg waren het tegelijkertijd ook twee normale Sarnámi woorden: ‘baba’ of ‘babu’ die ‘meneer’ of ‘heer’ betekenen en ‘mai’ wat ‘moeder’ betekent. Maar uit de mond van vijandige en discriminerende landgenoten kregen ze een vernederende betekenis. Hier begon mijn aspiratie om later Nederlands te gaan studeren aan de universiteit te Leiden. Ik wilde me bewijzen en tegelijkertijd opkomen voor mijn gemeenschap. Ik heb in mijn leven vele goede leermeesters gehad. Zij zijn mijn voorbeeldfiguren geworden. Zo heb ik in Suriname goed grammaticaal Hindi geleerd van de Indiase geleerde Babu Mahatamsingh. Van mr. dr. Jnan Adhin heb ik de hogere beginselen van het hindoeïsme geleerd, zoals evolutie, karma, reïncarnatie en ahimsa (geweldloosheid). En de Schotse esotericus Benjamin Creme bracht mij twee van de belangrijkste levensdoelen bij: Je groeit pas spiritueel door een combinatie van meditatie en onbaatzuchtige dienstbaarheid aan de gemeenschap (sevá), en het scheppen van juiste menselijke verhoudingen. Sevá is mijn belangrijkste drive om mijn land te dienen. En voor de goede orde: dat kan ook heel goed vanuit Nederland.
De vernederende betekenis van ‘babun’ (baba) en ‘mai’ maakte plaats voor een erkenning en waardering van wie onze voorouders waren. Ik heb nog een kladje uit midden jaren zestig waarin ik de termen Baba en Mai voor het eerst aan het papier toevertrouwde. Het waren geuzennamen geworden. Ik vind het schitterend om te zien dat wat ooit als een klein zaadje in mijn hoofd was ontstaan nu, ook door de inspanning van vele anderen, is uitgegroeid tot de naam voor een bijzonder monument in Paramaribo. Op 5 juni komen veel Surinamers van heinde en verre om málá’s (bloemenslingers) om de beelden van Baba en Mai te hangen. Het is weliswaar geen nationale feestdag geworden, maar dit jaar bij de 150-jarige herdenking is er in het hele land en elders veel aandacht voor onze Ápravási Divas. Inmiddels is het monument van Baba en Mai uitgegroeid tot hét immigratiemonument van Suriname, met replica’s in de districten Commewijne en Nickerie.” Voor mij zijn Baba en Mai niet alleen het symbool van respect voor en dankbaarheid aan onze voorouders. Het monument is vooral een verzetsmonument tegen discriminatie, vernedering en racisme, welke in Suriname helaas nog steeds deel uitmaken van de werkelijkheid. Onverlaten hebben zelfs Baba en Mai niet ontzien; een aantal jaren geleden werden zij met verf besmeurd.

Immigratiemonument Hobbemaplein Den Haag
Wat is de betekenis buiten Suriname?
“Ook in Nederland staan we stil bij onze geschiedenis. Hier in Den Haag op het Hobbemaplein staat sinds 2004 een monument van Helen Ferdinand dat de herinnering aan de immigratie levend houdt. Het zijn niet de figuren van Baba en Mai die worden weergegeven, maar het monument is er duidelijk op geïnspireerd. Op twee panelen wordt de immigratiegeschiedenis van de Hindostanen uitgebeeld. Het monument vertelt het verhaal van de immigratie, eerst vanuit India naar Suriname en vervolgens naar Nederland. Centraal staan de woorden van Mahatma Gandhi: ‘Daar waar het mij goed gaat is mijn vaderland’, ofwel: ‘Jahán base wahán sundar desu’. De vertaling vind ik overigens niet correct. Het geeft onze voorouders een te passieve en egoïstische rol, terwijl een betere en actieve vertaling is: ‘Waar wij ons ook vestigen, die plek toveren wij om tot een paradijs’.

Mai Baap Memorial – Kolkata (India)
De internationale aandacht voor Baba en Mai gaat verder. Ook de stad Kolkata (vroeger Calcutta) in India kent een Baba en Mai. Toen ik in 1976 een reis door India maakte op zoek naar mijn voorouders, heb ik in die stad een bezoek gebracht aan de plek waarvandaan de mensen ingescheept werden. Op het adres Garden Reach 20 heb ik het gebouw gefilmd waar de administratieve inschrijving van de immigranten plaatsvond. Ook filmde ik het terrein waarop de barakken hadden gestaan, waar men in afwachting van inscheping werd ondergebracht. De ruïnes daarvan waren nog zichtbaar. Als je er nu naar toe gaat, zie je een grote vlakte waarop een replica van het Baba en Mai monument staat. Het initiatief voor het monument in Kolkata kwam van mr. Aashna Kanhai, destijds ambassadeur van Suriname in India. Zij had contact gelegd met het Ministry of Overseas Indian Affairs (MOIA) en wist de Indiase overheidsfunctionarissen ervan te overtuigen dat er op de plek waarvandaan de immigranten vertrokken waren, een replica van Baba en Mai moest komen. Zij wist van mijn actieve rol rondom het Sarnámi en onze geschiedenis en vroeg me naar de achtergrond van Baba en Mai. De Hindi tekst die op het monument staat, heb ik op haar verzoek vertaald in het Sarnámi, de moedertaal van Baba en Mai. De eerste zin begint metEhi ghát se hajáran log apan javáni men Bharat ke kinárá chorlen aur girmitiya ke rúp men Sarnám des men khún-pasiná mitailen… In het Nederlands: Vanaf deze riviertrap hebben duizenden mensen in hun jeugd India verlaten en als girmitiya’s in Suriname hun jeugd opgeofferd…
Zijn Baba en Mai alleen belangrijk voor wie naar het verleden kijkt?
“Absoluut niet. Ik heb kleinkinderen en net als vele andere nazaten van immigranten wil ik hun het gedachtegoed van Baba en Mai aanreiken en hen opvoeden in het besef dat we zo’n lange historie hebben. En dat we verbonden zijn met India en de overige diasporalanden. Met deze diasporalanden delen wij dezelfde koloniale historie en hebben we grote overeenkomsten in taal en cultuur. Wij mogen in dankbaarheid terugkijken op het moment dat onze voorouders Suriname hebben mogen betreden. Baba en Mai worden soms voorgesteld als twee oudere mensen. Dat beeld klopt niet. De immigranten waren in de bloei van hun leven en waren daar ook op geselecteerd. Niemand mocht ouder dan 35 jaar zijn. Baba en Mai zijn onze krachtige voorouders die naar Suriname werden gebracht om te werken onder zeer moeilijke omstandigheden. Zij hebben voor een belangrijk deel bijgedragen aan de bloei van Suriname. Het gedachtegoed van Baba en Mai bevat twee elementen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn: respect voor het verleden en dankbaarheid voor hun bijdrage aan een betere toekomst voor hun kinderen. Met het oog op ons gedeeld koloniaal verleden zou het goed zijn als er een replica van Baba en Mai komt in alle Hindostaanse diasporalanden. Het zal onze verbondenheid met elkaar versterken.”
Met dank aan Reno Tol
Foto’s: Moti Marhé en Sampreshan archief
- Published in BIBLIOTHEEK, INTERVIEW, Migratiegeschiedenis, Nederland, Suriname
Aanklacht – Kanta Adhin

Kanta Adhin
Ongezien Ongehoord – Hindostanen in de Nederlandse koloniale geschiedenis is het boek van Jaswina Elahi en Ruben Gowricharn dat op 27 mei jl. werd gepresenteerd. Een aanklacht tegen het consequent negeren van Hindostanen en hun geschiedenis door de Nederlandse overheid en academische en andere instellingen die het koloniale verleden van Nederland gelijkstellen met het slavernijverleden, meer specifiek de slavernij van Afrikanen. Voor wat betreft Suriname wordt daarmee niet alleen de geschiedenis van de Hindostaanse contractarbeid genegeerd, maar ook de slavernij van de Inheemsen (de ‘rode slavernij’), de contractarbeid van de Chinezen en Javanen en de geschiedenis van andere groepen. Met hun boek willen Elahi en Gowricharn op toegankelijke wijze meer informatie over de geschiedenis van de Hindostanen verschaffen en de doorwerking ervan naar het heden. De auteurs identificeren ook een aantal narratieven rond de contractarbeid en het leven van Hindostanen na uitdienen van het contract, die zij als mythes kwalificeren en daarmee afrekenen.
De onvrede van de auteurs met de beperkte kijk op het koloniale verleden waar het Suriname betreft, is terecht. Ook de opmerking dat bij politici die belangstelling hebben voor dit onderwerp, sprake is van politiek opportunisme en gebrek aan kennis. Dit laatste is vooral te merken aan de klakkeloze omarming, ten tijde van de demonstraties van Black Live Matters een paar jaar geleden, van de bewering dat de slavernij in Suriname niet in 1863 maar in 1873 is afgeschaft. Een historisch onjuist feit dat een nieuwe waarheid is geworden. Toch was Jan Pronk (voormalig PvdA-politicus) die een reflectie op het boek gaf, getroffen door de harde toon van de titel van het boek en van het eerste hoofdstuk (‘Gewilde blindheid’). In zijn visie is er eerder sprake van ‘ongekende vanzelfsprekende aanwezigheid’ van Hindostanen.
Ik vond het tamelijk dapper van Pronk dat hij aan de orde stelde dat in het boek niet wordt ingegaan op de vraag hoe men aankijkt tegen de beslissing om in de jaren ’70 van de vorige eeuw massaal naar Nederland te emigreren. In de ogen van veel Hindostanen is de doorgedrukte onafhankelijkheid van Suriname in 1975, waarin de PvdA en Jan Pronk als toenmalig minister van Ontwikkelingssamenwerking een prominente rol hebben vervuld, bij uitstek een voorbeeld waarbij de Hindostanen zich ongehoord voelden en vervolgens hun biezen pakten naar het veiliger Nederland. Er zijn publicaties waarin wordt ingegaan op de aankomst en integratie van Hindostanen in Nederland en waarin een beeld wordt geschetst van de succesvolle en minder succesvolle aspecten; van het verdriet van velen dat zij hun bezittingen voor een appel en een ei hebben verkocht om vervolgens naar het koude Nederland te komen, geen werk op hun niveau te vinden, statusdaling te ondergaan met alle bijbehorende sociale problematiek.

Ruben Gowricharn, Jaswina Elahi en presentatrice Siela Jethoe tijdens de boekpresentatie.
Het is eigenlijk triest dat het 150ste gedenkjaar van de Hindostaanse immigratie zo in het teken staat van een strijd om aandacht en subsidies. De auteurs merken ook op dat Hindostanen vooral uit eigen middelen hun geschiedenis vastleggen, in tegenstelling tot de geschiedenis over het slavernijverleden waar fondsen voor beschikbaar zijn. En dan is er vervolgens ook nog geen aandacht voor in de mainstream media. Gaandeweg deze hele discussie is het mij wel duidelijk geworden dat voor Nederlanders ‘slavernij’ veel meer tot de verbeelding spreekt dan ‘immigratie’ of ‘contractarbeid’. Helaas is er wellicht daarom de neiging bij sommige Hindostanen om de Hindostaanse geschiedenis ook als geketende slavernij voor te stellen. Dit is niet het geval in het onderhavige boek. Wel wordt erop gewezen dat het ook geen verhaal van één en al vrijwillige keuzes is.
Op zich denk ik dat wij er best trots op mogen zijn dat Hindostanen op eigen kracht onderzoek doen en publicaties uitgeven. De tijdelijke leerstoel aan de Vrije Universiteit van Amsterdam gefinancierd door de stichting Diaspora Leerstoel Lalla Rookh was een nobel initiatief: fondsen van de voormalige welzijnsorganisatie Lalla Rookh die ten dienste van de hele Hindostaanse gemeenschap zijn gesteld. Het zou mooi zijn geweest als de Organisatie Hindoe Media (OHM) na ontmanteling zou hebben geïnvesteerd in een initiatief dat een plek voor Hindostanen in de media zou garanderen. Maar – en dat is misschien ook wel een reden waarom Hindostanen ongehoord en ongezien zijn – bij OHM was het altijd een getouwtrek tussen de verschillende hindoestromingen en de aangesloten organisaties. Bij deze organisaties worden vaak eigen belangen – niet zelden de belangen van slechts een of enkele personen binnen de organisatie- boven het gemeenschappelijke belang gesteld. Om indertijd voor landelijke zendtijd in aanmerking te komen, was men gedwongen samen te werken. Op andere terreinen is het vaak onmogelijk tot de nodige samenwerking te komen en probeert men eerder elkaar vliegen af te vangen. Wellicht is het bestaan van een Hindostaanse gemeenschap in Nederland een mythe en is er slechts sprake van een optelsom van personen van Hindostaanse komaf, van wie een deel zich actief opstelt en de illusie wekt van het bestaan van een gemeenschap.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN, Migratiegeschiedenis
Nederlandse uitgave van Silent Winds, Dry Seas van Vinod Busjeet

Auteur Vinod Busjeet • Foto: Sushant Sehgal
Stille Winden, Droge Zeeën is een authentieke roman over de strijd voor onafhankelijkheid en succes van een nakomeling van Indiase contractarbeiders in Mauritius, een eiland in de Indische Oceaan dat voor het eerst werd gekoloniseerd door de Nederlanders (1598-1710). Zij vernoemden het naar Maurits, Prins van Oranje, Graaf van Nassau. Het werd daarna door Frankrijk en vervolgens door Groot-Brittannië gekoloniseerd. Naar dit eiland werden na de afschaffing van de slavernij in 1833 de meeste Indiase contractarbeiders overgebracht: zo’n half miljoen gedurende de periode 1834 – 1920.
De in 2021 verschenen debuutroman van Vinod Busjeet, geboren in Mauritius en woonachtig in Washington D.C., wordt door experts geroemd om zijn literaire kwaliteiten. In de VS werd het boek door National Public Radio uitgeroepen tot een van de Beste Boeken van 2021; het werd tevens genomineerd voor de Dublin Literary Award 2023. Maar het is ook een universeel verhaal over identiteit, over de erfenis van het kolonialisme, over traditie, moderniteit, emigratie, en de drang naar succes. Een verhaal dat erg herkenbaar is voor nakomelingen van Indiase contractarbeiders in andere delen van de wereld, waaronder het Caribisch Gebied, inclusief Suriname; én een verhaal over een onderdeel van de Europese koloniale geschiedenis dat vaak onderbelicht blijft. De auteur is dan ook ingenomen met het feit dat de Nederlandse editie van zijn roman uitkomt in het 150ste gedenkjaar van de aankomst van de eerste Indiase contractarbeiders in Suriname op basis van het Immigratietraktaat tussen Groot-Brittannië en Nederland.
In het Journal of Indentureship and its Legacies schreef Michael Mitchell een recensie van de roman van Busjeet. Hieronder volgt een Nederlandse vertaling ervan.
Herkenning
Er is veel aandacht besteed aan het feit dat Silent Winds, Dry Seas de eerste Engelstalige roman uit Mauritius is die een grote verspreiding heeft gekregen. Toch zullen lezers van Caribische fictie getroffen worden door een gevoel van herkenning. De reden daarvoor is niet moeilijk te bedenken. Concurrerende koloniale praktijken van Europese landen die plantage-economieën tot stand brachten, gaven aanleiding tot in grote lijnen vergelijkbare verschijnselen. Op Mauritius, net als in delen van het Caribisch gebied, werd slavenarbeid gevolgd door een systeem van contractarbeid, en later door economische achteruitgang omdat rietsuiker minder winstgevend werd. Toen de Britten aan het begin van de 19e eeuw meer koloniën overnamen, stelden zij koloniale bestuurssystemen in die de vroegere economische, sociale, culturele en taalkundige structuren relatief intact lieten. Zo bleef op Mauritius het Frans – dat door de vroegere planterselite werd gesproken – de dominante taal en de wortel van het veel gesproken Creools, terwijl het administratieve en onderwijssysteem Brits was. Met de aanvang van de tewerkstelling van contractarbeiders op de suikerrietplantages vestigde zich een levendige Indiase gemeenschap, die haar hindoeïstische en islamitische cultuur, alsook aspecten van haar clan- en kaste-eigenschappen binnen de gelaagde economische en culturele eilandmaatschappij behield en ontwikkelde. Dit is de samenleving waarin Vinod Busjeets hoofdpersoon, Vishnu Bhushan, in 1949 wordt geboren.
Fictie
Het is een coming-of-age roman waarin niet alleen de initialen van de hoofdpersoon, maar ook de subjectiviteit van het verhaal verraden dat het om memoires gaat, gebaseerd op eigen ervaringen van de auteur. Als zodanig lijkt de memoireschrijver niet geheel te ontkomen aan de verleiding om de familiegeschiedenis volledig te documenteren. In interviews heeft de auteur de nadruk gelegd op fictieve elementen; hij heeft het materiaal ingekort, bijvoorbeeld door meerdere neven en nichten terug te brengen tot één neef; of gebeurtenissen die zich in de loop van maanden afspeelden te bundelen tot drie dagen vol actie wanneer het eiland wordt getroffen door een cycloon. De ‘flash-forward’ aan het begin van het eerste hoofdstuk, met het verhaal van de moeder over haar eerste liefde en haar omgang met de Bhushan-clan, is nogal zwaar. Maar wanneer de verteller zelf het middelpunt van het verhaal wordt, gaan goed gekozen details en strategisch geplaatste elementen van humor op prudente wijze samen met een gevoeligheid die deze recensent, die even oud is als de auteur, volkomen authentiek vindt. Het is een herinnering aan hoeveel er in de jaren zestig overal ter wereld is veranderd.
Rigide en gelaagde samenleving
De eerste pagina’s vervullen echter een belangrijke functie. Ze geven de claustrofobische druk van een patriarchale samenleving weer. Deze was niet alleen het gevolg van een imperiaal kader dat een rigide gelaagdheid handhaafde op basis van kleur, klasse, rijkdom, status en geslacht, maar werd ook bestendigd binnen de sociale systemen van de onderdrukten zelf. Zo is het de moeder van Vishnu die te schande wordt gemaakt wanneer zijn vader weigert zijn eigen zoon te erkennen, nadat zij zijn huis heeft verlaten als gevolg van huiselijk geweld. Van haar wordt verwacht dat ze zich erbij neerlegt. Zij vindt echter een manier om de clan onder druk te zetten zodat haar echtgenoot zich gewonnen geeft, door hun reputatie te beschadigen in een gemeenschap waar roddels en geruchten de naleving van zeden en religieuze normen afdwingen. Dit is ook een samenleving die de vrouwelijke seksualiteit demoniseert en onderdrukt. Voor adolescente mannen is het onmogelijk vriendinnen te hebben zonder het risico te lopen van fysiek geweld van vaders, broers en neven tegen hen en de meisjes. Ze moeten daarom vroegtijdige seksuele ervaring opdoen met prostituees waar dezelfde mannelijke familieleden hun toevlucht toe nemen. De adolescent Vishnu is verbaasd dat de callgirls, die door pooier Tamby voor een rendez-vous worden geregeld, uit een burgerlijk milieu komen. De meisjes doen dit vrijwillig. Dit is een voorbeeld van een poging om de controle over hun leven terug te krijgen.
Religieuze en culturele tradities
Seksuele onderdrukking en het door de vingers zien van geweld tegen vrouwen zijn aspecten van de sociale normen die door de religies op het eiland worden gesanctioneerd. Vishnu, die opgroeit in een hindoefamilie, ervaart hoe religieuze tradities die door de contractarbeiders uit India zijn meegebracht, zijn vastgelegd en versteend op een manier die de Indiërs op het subcontinent niet altijd zouden herkennen. Het is gemakkelijk te begrijpen waarom dat zo is. Indiërs die als ‘koelies’, of feitelijk als slaven, naar het eiland werden gebracht, zagen hun religieuze en culturele tradities als een manier om hun identiteit en waardigheid te behouden en het gevoel te geven van controle over hun lot. Door de rite van mundan – het scheren van het geboortehaar – uit te voeren en het haar te werpen in de Indische Oceaan, heeft Vishnu’s moeder het gevoel dat ze in “een heilig kanaal staat dat de zee verbindt met de Ganges in India” en met Shiva’s heilige stad Benares (Varanasi). Maar ironisch genoeg verwordt juist deze houvast tot een dwangmiddel in naam van religieuze waarden. Dit wordt erkend door Vishnu’s oom Ram. Met zijn oneerbiedige houding ten opzichte van religie, tot uiting gebracht in zijn spot met in dhoti’s geklede pandits met hun naar beneden hangende “aubergines”, is oom Ram iemand die “graag uitdaagt en verwart”. Oom Ram draagt, net als Vishnu’s vader, bij voorkeur een pak; als stationschef van de spoorweg op het eiland symboliseert zijn geliefde pet een gehechtheid aan een schijnbaar permanente koloniale wereld die binnenkort zal worden weggevaagd. En toch spoort hij Vishnu aan om goed te studeren zodat hij naar het buitenland kan ontsnappen. Zoals zoveel personages is hij “een vat vol tegenstrijdigheden”.
Vishnu’s sympathie ligt ook bij de gemarginaliseerden, met name de vrouwen, en bij elke poging om de krachten van conservatisme en onderdrukking de baas te worden. Maar zijn onmiddellijke doel is het winnen van een beurs om in Europa of de VS te studeren. Hij groeit op in een wereld die steeds meer met elkaar verbonden raakt, en waarin gesprekken over plaatjes van voetballers in sigarettenpakjes (van Jimmy Greaves en Bobby Charlton), muziek (Cliff Richard en Elvis) of het nieuws (het conflict tussen India en China, de Profumo-affaire) parallel liepen met die op mijn eigen Engelse school.
‘Innerlijke Gandhi’
De “wind der verandering” bracht onafhankelijkheid naar het eiland, maar de bevrijding van de koloniale controle gaat gepaard met sektarisch en interraciaal geweld, en de verstikkende koloniale structuren worden vervangen door corruptie en nepotisme. Zelfs het hoge aanzien dat Vishnu’s vader geniet bij zijn vroegere leerlingen van de lagere school is niet voldoende om Vishnu de beurs voor Europa te bezorgen die hij had moeten krijgen. Uiteindelijk accepteert hij een plaats aan een universiteit in Madagaskar en wint van daaruit een beurs voor de VS. Zijn successen, vernederingen en inzichten in de VS zijn het onderwerp van het laatste hoofdstuk, en vertellen een verhaal dat lezers van The Reluctant Fundamentalist bekend voorkomt. Als jongen stelde hij zich ten doel een buitenlandse academische opleiding te volgen teneinde zich te verzekeren van een comfortabel leven en status op het eiland. Maar als hij de kans krijgt om het ’te maken’ in de Amerikaanse bankierswereld, waar van hem een passie voor het vergaren van steeds meer geld wordt verwacht, wordt hij geconfronteerd met de tegenstrijdigheid van zijn ‘innerlijke Gandhi’, of misschien dat gevoel van idealisme uit de jaren zestig dat zo moeilijk vast te houden was. De carrière van de auteur in de internationale economische ontwikkeling (o.a. bij de Wereldbank) is een indicatie van de compromissen die zijn hoofdpersoon zou kunnen hebben gesloten.

Engelse uitgave
De titel
De titel van het boek verwijst naar een Hindi zin die oom Ram elke avond roept – “Hawa baand, samoondar soukaray” – een oproep aan de wind om stil te zijn en de zeeën om droog te worden. Tegenover de krachten van de natuur, of nog meer tegenover persoonlijke rampen, staat de wens om absolute controle te krijgen; een onmogelijkheid, een contradictio in terminis. De zinloze en ongerechtvaardigde rechtszaak die Vishnu’s vader voert op basis van de ondoorgrondelijke bepalingen in het Franse rechtssysteem op Mauritius krijgt een symbolische functie: “Waarom vliegen jullie elkaar naar de keel voor een paar armzalige hectares onvruchtbare grond die de blanke suikerbaronnen tegen een goede prijs aan Indiase koelies hebben gedumpt?” Als controle in die zin onmogelijk is, blijven er woorden over. In die zin is het boek een poging om het geheugen onder controle te krijgen en een soort orde aan te brengen in het relaas van tegenstrijdigheden, raadsels en uitdagingen.
Belangrijke bijdrage aan literatuur over contractarbeid
De gedichten tussen de hoofdstukken voegen een aanzienlijke emotionele kracht toe aan het verhaal. Bovenal is de roman een belangrijke bijdrage aan de literatuur die voortkomt uit de wereldwijde erfenis van het systeem van contractarbeid. Het verhaal eindigt met een verwijzing naar Paul Simons song ‘America’, alsof het een zoektocht is naar de Amerikaanse werkelijkheid, terwijl het in feite een onvergetelijk portret van Mauritius schetst. Als zodanig had de auteur ook de titel van een eerdere hit van Simon en Garfunkel kunnen citeren: ‘Homeward Bound’.
Michael Mitchell is bijzonder gasthoogleraar aan het Yesu Persaud Centre for Caribbean Studies aan de Universiteit van Warwick, en docent Engels aan de Universiteit van Paderborn, Duitsland. Zijn originele recensie d.d. 22 december 2022 is te vinden op: https://www.scienceopen.com/document?vid=0e47ceae-50ce-404b-84de-1da7e3426134
Zie ook de eerder op Hindorama.com verschenen recensie d.d. 1 juni 2022 van Walter Palm (dichter/essayist).
Lees ook op Hindorama: Vinod Busjeet over Stille Winden, Droge Zeeën – Een roman over Indiase identiteit in een multiraciale samenleving d.d. 17 maart 2022.
Oorspronkelijke titel: Silent Winds, Dry Seas, New York 2021: Doubleday (Penguin Random House LLC, New York), 288 pp.
Nederlandse editie: Vinod Busjeet, Stille Winden, Droge Zeeën, Zoetermeer 2023: Sampreshan, ISBN 9789083199665, 296 pp. inclusief een voorwoord van de auteur bij de Nederlandse uitgave.
Prijs € 28,45
Nog niet verschenen – reserveer een exemplaar per e-mail: info@sampreshan.com
Beschikbaar 10-07-2023
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Migratiegeschiedenis, Nederland, Taal & Literatuur
Papiaments gedicht Moedertaal van Hilda De Windt-Ayoubi ook in Sarnámi vertaald – Henk Moeniralam
Op 25 maart jl. werd in Nijmegen door de Werkgroep Caribische en Aziatische Cultuur Nijmegen (WCACN) een bijeenkomst gehouden die in het teken stond van minderheidstalen. Wereldwijd worden er ruim 6.000 talen gesproken. Het grootste deel hiervan behoort tot een minderheidstaal. Dat wil zeggen een taal die door een relatief kleine groep wordt gesproken. Voor veel mensen die deze talen spreken, is het behoud en onderhoud ervan van groot belang. Taal is immers verbonden met o.a. ieders verleden, draagt bij aan de vorming van ieders culturele identiteit, zorgt voor verbinding met anderen, en speelt een rol in de overdracht van waarden binnen groepen. Dat geldt ook voor groepen die relatief klein van omvang zijn en in hun eigen vertrouwelijke taal (moedertaal) communiceren. We kunnen hier bijvoorbeeld denken aan het Sranantongo, Sarnámi, Papiaments, Berberse talen, verschillende inheemse talen overal in de wereld, bijvoorbeeld het Kichwa, het Nahuatl, Afrikaanse talen en dialecten in verschillende landen, ook in Nederland.

Hilda De Windt Ayoubi met Henk Moeniralam, Johan Dwarkasing en Usha Ganesh
Voor de lezing had de WCACN een speciale gastspreker uitgenodigd: Hilda De Windt – Ayoubi, schrijfster, dichteres, columniste, kunstenares en hispaniste uit Curaçao. Ze is bekend vanwege o.a. haar vertaling in haar moedertaal Papiaments van het bekende boek The Prophet van Kahlil Gibran, CDL University Press, verschillende vertalingen van gedichten en haar jarenlange publicaties van gedichten in vier talen in de krant Amigoe op Curaçao. Ze presenteerde op deze middag ook haar Papiamentse vertaling van The Prophet die dit jaar wereldwijd haar 100 jarig bestaan viert en al in 105 talen, waaronder ook het Hindi, is vertaald.

Usha Ganesh
Taal is bijna alles voor Hilda. Ze komt mede door middel van haar gedichten en vertalingen op voor kleine onderdrukte groepen overal ter wereld. Ze schreef verschillende korte verhalen en twee dichtbundels. In 2019 kwam haar boek met taalgerelateerde gedichten uit, Geef me je Taal. Dat ik je beter versta. Duna mi bo Idioma pa mi por komprondé bo mihó. Dit boek had ze opgedragen aan Professor Pieter Muysken en Frank Martinus Arion. In 2022 volgde haar boek over het belang en behoud van moedertalen Translingualism, Translation and Caribbean Poetry – Mother Tongue has crossed the Ocean/Lenga di Mama a krusa Laman dat ze samen met wijlen Prof. Pieter Muysken uit Nijmegen heeft geschreven. Op 25 maart jl. werd het boek voor het eerst in Nijmegen gepresenteerd. Professor Maarten Mous (Leiden) die jarenlang met Muysken heeft gewerkt, hield op de bijeenkomst ook een toespraak over minderheidstalen in Tanzania.
Bij de presentatie sprak Hilda over de functie van taal in ons leven. Taal, geschreven of oraal, is in haar uitingsvorm heel divers maar belangrijk als middel om te communiceren. Bijvoorbeeld in leerprocessen, bij overdracht van kennis en tradities, om gevoelens van verbondenheid en saamhorigheid met anderen tot uitdrukking te brengen en te ontwikkelen, etc.

Bezoekers op de bijeenkomst over minderheidstalen op 25 maart 2023
Ze maakt onderscheid tussen minderheidstalen en geminoriseerde talen. Minderheidstalen zijn doorgaans talen die door minder dan de helft van de bevolking in een land worden gesproken. Geminoriseerde talen zijn talen die onderdrukt of gemarginaliseerd worden, als minderwaardig worden beschouwd, verboden zijn of waarvan de sprekers vervolgd worden. De gastspreker benadrukte het belang van behoud en onderhoud van alle talen, omdat zij deel uitmaken van het culturele erfgoed van de mens. Dat kan bijvoorbeeld door te blijven schrijven in de taal om de taal levendig te houden via verhalen, artikelen, gedichten, leesboekjes voor kinderen, vertalingen, etc. Maar ook door leerboeken, spreekwoordenboeken en woordenboeken uit te brengen in de taal.

Hilda De Windt-Ayoubi thuis in haar huis op Curaçao
In het boek dat vorig jaar werd uitgebracht staat de moedertaal centraal en is het gedicht ‘Moedertaal‘ in ongeveer 60 talen vertaald, ook in het Sarnámi. Het gedicht was oorspronkelijk geschreven door Hilda in het Papiaments. PieterMuysken was de eerste die – toen hij het las- het direct vertaalde in het Nederlands. Verschillende mensen hebben Hilda hierna benaderd om het gedicht in hun moedertaal te vertalen en in de loop der tijd heeft Hilda zelf ook aan verschillende personen gevraagd om dit gedicht te vertalen. De Nederlandse vertaling door Pieter Muysken werd voorgedragen door zijn dochter Hannah Muysken. De vertaling in het Sarnámi is gemaakt door Rabin Baldewsingh. Op de bijeenkomst van 25 maart jl. is het gedicht in het Sarnámi voorgedragen door Usha Ganesh. Hieronder is zowel de Nederlandse als de Sarnámi versie van het gedicht te lezen.
Het gedicht Moedertaal, vertaald in het Sarnámi
(In de Sarnámi versie is Papiamento vervangen door Sarnámi)
Foto’s: Hilda De Windt-Ayoubi, Ken Wong, Henk Moeniralam en fotoarchief WCACN
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR, Nederland, Sarnámi, Taal & Literatuur
Plantage Mariënburg als blijvend symbool van de immigratie van contractarbeiders – Har van Fulpen

In juli 2022 onthuld monument ter herdenking van de opstand van juli 1902.
Op de voormalige plantage Mariënburg in Suriname (district Commewijne) staan nog steeds de restanten van de suikeronderneming Mariënburg die in 1882 door de Nederlandsche Handel-Maatschappij werd gebouwd. Het was destijds de grootste en modernste suikerfabriek van Suriname. De enorme suikerpers werd aangedreven door een stoommachine, en er werd een spoorlijn van 60 kilometer aangelegd om het suikerriet vanaf de naburige plantages naar de fabriek te transporteren. In 1924 werd de fabriek gemoderniseerd en in 1954 werd de zeven verdiepingen hoge distillatietoren (de “stijlerij”) gebouwd.
Verval
De distillatietoren is nog steeds een “landmark” van Mariënburg, maar helaas hevig in verval. Nadat in 1986 de productie van rum op Mariënburg werd gestopt en overgeheveld naar een moderne, nieuwgebouwde, distilleerderij van het “Surinaams Alcohol Bedrijf” in Paramaribo, is de stijlerij leeg en verlaten. Het merk “Mariënburg rum” bestaat nog wel, maar de grondstof – de suikermelasse – komt niet meer uit Suriname maar uit Trinidad & Tobago. De grote distillatietoren werd ontmanteld en aan zijn lot overgelaten. Inmiddels woekert het onkruid voort en huizen er Braziliaanse bijen tussen de ijzeren balken.
Ook de rest van het fabrieksterrein staat er vervallen bij. De prachtige directiewoningen staan leeg en zakken langzaam door de neuten waarop ze staan. Sommige stafwoningen worden nog bewoond maar verkeren desondanks in armoedige staat. De suikerloodsen hebben geen dak meer, en de suikerpers staat in de buitenlucht te verroesten. Er staat nog een oude diesellocomotief met wat wagonnetjes als een soort monument, naast de twee monumenten ter herdenking van de Hindostaanse en Javaanse immigratie en het in 2022 onthulde monument ter herdenking van de arbeidersopstand van 29 juli 1902 die een dag later door Nederlandse militie bloedig werd beëindigd.
Erfgoed
Er komen nog altijd toeristen naar de voormalige plantage die onder meer bekend is geworden door de boeken van Cynthia McLeod en de film en tv-serie “Hoe duur was de suiker”. Maar ze schrikken nu van de slechte staat waarin de eens zo trotse fabriek verkeert. Er zijn gelukkig nog een paar vrijwilligers, ex-arbeiders, die het verhaal kunnen vertellen hoe het was om te wonen en te werken op Mariënburg. Lang zal dat niet meer duren, want spoedig zullen ze te oud zijn om de toeristen te begeleiden over het fabrieksterrein. Als tegen die tijd ook de gebouwen zijn ingestort of gesloopt, is er niets meer over van een belangrijk stuk Nederlands – Surinaams erfgoed. In mijn boek “Leven en werken op suikerplantage Mariënburg”, dat in 2020 verscheen, heb ik daarom zoveel mogelijk verhalen vastgelegd van ex-contractarbeiders die op Mariënburg hebben gewerkt, zodat hun geschiedenis in ieder geval niet verloren zou gaan.

Bij Stichting Eerherstel Mariënburg betrokken personen: v.l.n.r. Har van Fulpen (voorzitter), Sjardha Ramsodit (vrijwilliger), Jay Pahladsingh (lid), prof. Chan Choenni (adviseur), Rosemary Samadhan (penningmeester) en Ranjan Akloe (secretaris)
Eerherstel
In 2022 schreef prof. Chan Choenni een artikel over de Hindostaanse opstand op Mariënburg waarin hij onder meer eerherstel voor Mariënburg bepleitte en de betrokkenheid van ABNAMRO daarbij. Zo kwam door samenwerking het initiatief tot stand om de Stichting Eerherstel Mariënburg op te richten. Het doel van de stichting is, ten eerste, om bewustwording te creëren voor de geschiedenis van de Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders van wie velen op de suikeronderneming Mariënburg te werk werden gesteld; en ten tweede om het industrieel erfgoed van Suikeronderneming Mariënburg te behouden door renovatie van de thans nog aanwezige gebouwen en daar een cultureel- toeristische bestemming aan te geven. Wat betreft de tweede doelstelling is ABNAMRO, als opvolger van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, de aangewezen partner om hier de helpende hand te bieden. In de eerste plaats vanwege een stuk genoegdoening tegenover de contractarbeiders.
ABNAMRO heeft wel haar excuses aangeboden voor het slavernijverleden van de historische voorgangers van de bank. Echter, de tienduizenden contractarbeiders die onder zeer zware omstandigheden op Mariënburg hebben moeten werken, zijn daarbij vergeten. Arbeiders die werden geronseld in Brits-Indië en op Java, die een contract tekenden om gedurende vijf jaar te werken in Suriname, zonder precies te weten waarvoor ze tekenden. Veel van hen konden niet eens lezen of schrijven; ze wisten niet waar Suriname lag en wat voor werk ze precies zouden moeten doen. Hun werd voorgespiegeld dat ze na vijf jaar “als rijk man” zouden terugkeren naar hun geboorteland. Daar kwam vrijwel niets van terecht. De contractarbeiders op suikeronderneming Mariënburg werden onder slechte omstandigheden gehuisvest, verrichtten zeer zwaar werk tegen een veel te laag loon. Loon dat af en toe zelfs door de maatschappij verlaagd werd als men vond dat er te weinig winst werd gemaakt. Een maatregel die er in 1902 toe leidde dat de vlam in de pan sloeg. De woedende contractarbeiders kwamen in opstand en brachten de directeur met kapwonden om het leven. Het antwoord van de autoriteiten was bloedig. 24 arbeiders werden gedood nadat de Nederlandse militie het vuur op hen opende.
Gedurende ruim 70 jaar maakte de Nederlandsche Handel-Maatschappij door uitbuiting van de arbeiders flink winst op Mariënburg. Winst die volledig terechtkwam in Nederland. In 1964 bracht de inmiddels wat verwaarloosde fabriek nog eens vier miljoen gulden op door verkoop aan de Rubber Cultuur Maatschappij Amsterdam.

Voormalige directiewoning
Renovatie
Mariënburg moet behouden blijven. Het is ons industrieel en cultureel erfgoed, een belangrijk stuk uit de geschiedenis van Nederland, de geschiedenis van Suriname én uit de geschiedenis van ABNAMRO. Een stuk geschiedenis dat volgende generaties kan laten zien en beleven hoe het was om als contractarbeider te moeten leven en werken op een suikerplantage en bij suikeronderneming Mariënburg. In 2024 is het precies 200 jaar geleden dat de Nederlandsche Handel-Maatschappij werd opgericht. Een mooie gelegenheid voor ABNAMRO om zichzelf, de contractarbeiders, toeristen én de huidige bewoners van Mariënburg een cadeau te geven, en wel in de vorm van een bijdrage om Mariënburg weer een stukje oude glorie terug te geven.
Het fabrieksterrein is nu een fabriekskerkhof waar nieuw leven in geblazen moet worden. Als eerste stap gaan de gedachten van de stichting uit naar renovatie van de twee suikerloodsen, zodat die kunnen worden ingericht met een foto-expositie over de geschiedenis van Mariënburg. Daarnaast zouden een filmzaaltje en een koffiekamer moeten komen om toeristen, maar ook scholieren en studenten, te informeren over de geschiedenis van Mariënburg en de geschiedenis van de Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders. Op die manier heeft Mariënburg in 2024 meteen een toeristische en educatieve functie. Daarna zal nagedacht moeten worden over verder herstel van het complex. Renovatie van de twee directiewoningen, de stafwoningen en uiteindelijk ook de zeventig jaar oude stijlerij die gezichtsbepalend is voor Mariënburg. Hoe een en ander vorm zal krijgen, zal vooral afhangen van ABNAMRO. Aan hen vragen we een stuk verantwoordelijkheid te nemen en medewerking en financiële middelen te verstrekken om het deel van de Suikeronderneming Mariënburg dat nog over is, te kunnen behouden als een blijvende herinnering aan een belangrijk onderdeel van de gezamenlijke geschiedenis.
Har van Fulpen is voorzitter van de Stichting Eerherstel Mariënburg – www.eerherstel-marienburg.nl
Foto’s: Harry van Fulpen, Ranjan Akloe en Chan Choenni
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Nederland, Suriname
GEDICHTEN op HINDORAMA

‘Als je weet waar je vandaan komt, dan weet je waar je naartoe gaat.’ Deze uitspraak inspireerde mij tot het voeren van gesprekken met Hindostaanse tienermeiden. De echo van die gesprekken vind je in tien gedichten die ik schreef; dit is er een van. Deze gedichten zijn een eerbetoon aan onze dappere, ondernemende en vaak onbekende voorouders. Speciaal voor dit herdenkingsjaar van 150-jaar Hindostaanse immigratie. Orchida Bachnoe
Painting faces
Fly me away
to June 5, 1873.
To ancestors
I want to meet.
Our differences
and similarities
I want to explore.
Painting a face
to the faceless
is what I want.
Gezichtsloos
Voer me mee
naar 5 juni 1873
naar voorouders
die ik wil ontmoeten.
Onze verschillen
en overeenkomsten
wil ik ontdekken.
Gezichten schilderen
op gezichtsloze voorouders
wil ik.
***

Bábá aur Mái
Bari dur se ailo hai,
kisim kisim ka bojh…
uthailo hai!Bábá aur Mái
Bháge bhagania es…
chor chandál se, bhukh se,
pyár se, biswás se!
Aur…
Bábá aur Mái
Áj se, bihán se…
purá hai ye safar?
Nahin, nahin…purá hai ye safar.
Bábá aur Mái
Kahin to kahin se…
asmán se dekho hai,
ye larkan…
Bábá aur Mái
Ye larkan…
Bháge bhagania es,
chor chandál se, bhukh se,
pyár se, biswás se!
Aur…purá áp se, purá áp se, purá áp se.
Papa en Mama
Van heinde en verre gekomen,
verschillende lasten dragend…
hoog oplopend!
Papa en Mama
Vluchtend zoals vluchten maar kan…
uit de criminaliteit, van de honger, voor de liefde, uit geloofsovertuiging!
En meer…
Papa en Mama
Vandaag, morgen…
is het reizen nu voltooid?
Nee, nee… het reizen is niet voltooid.
Papa en Mama
Op de één of andere manier…
Vanuit de hemel kijkend, deze kinderen…
Papa en Mama
Deze kinderen…
vluchtend zoals vluchten maar kan, uit de criminaliteit, van de honger, voor de liefde, uit geloofsovertuiging!
En meer…vluchtend van jullie, vluchtend van jullie, vluchtend van jullie.
Uit De dans – Verhalenbundel • Sampreshan (2022)

‘Als je weet waar je vandaan komt, dan weet je waar je naartoe gaat.’ Deze uitspraak inspireerde mij tot het voeren van gesprekken met Hindostaanse tienermeiden. De echo van die gesprekken vind je in tien gedichten die ik schreef; dit is er een van. Deze gedichten zijn een eerbetoon aan onze dappere, ondernemende en vaak onbekende voorouders. Speciaal voor dit herdenkingsjaar van 150-jaar Hindostaanse immigratie. Orchida Bachnoe
Seeds of freedom
When my Indian ancestors
as indenture labourers
were ploughing rice fields
cutting sugarcane
growing coffee
on Dutch plantations
underneath the brutal sun,
I already lived
within their hearts.
Seeds of freedom
they planted for me.
So I could reach
unreachable stars.
Toen Indiase voorouders
als contractarbeiders
op Nederlandse plantages
rijstvelden omploegden
suikerriet sneden
koffie verbouwden
onder een brandende zon,
leefde ik al in hun harten.
Zaadjes van vrijheid
plantten zij voor mij.
Zodat ik kon reiken
naar voor hen
onbereikbare sterren.
***
Kerstmis
Die zilveren lokroep
die eens per jaar tegen Kersttijd klinkt.
Die zilveren lokroep
uit een onbezoedeld verleden
toen het leven nog geen droevig
vertoeven was aan de oevers van de dood.
En met Kerstmis,
verdoezelen we Kaïn en Abel,
bloeit weer even op het onbezoedelde,
overspoelt gemoedelijkheid alles,
worden tegenstellingen verzoend,
vloeit de mensheid even, heel even samen
tot een harmonieus lied,
het ontroerende, gouden lied van Kerstmis.
Walter Palm (1951)
Uit De vele gezichten van mijn pen / In de Knipscheer (2022)
***
Zoet dromen aan de oevers van de
gemoedelijk stromende Surinamerivier
(Suriname)
Hoe zoet is het dromen
aan de oevers van de gemoedelijk
stromende Suriname rivier.
Hoe zoet is het dromen
dat je kunt ontsnappen aan de lome hitte
in de schaduw van bomen bij de Waterkant.
Hoe zoet is het dromen
van die vurig rode fayalobi’s
die eeuwig een ode brengen aan de liefde.
Ach, hoe zoet is het dromen
en die grote, boze vogel even te vergeten.
Die grote, boze vogel
met ogen als kogels.
Die grote, boze vogel
die de Dood heet.
Ai, die ijskoude windvlaag,
de doodsboodschapsvogel, de yorkafowru.
Hoe zoet is het dromen
dat ik verdriet kan begraven
in een stalen met tranen versierde kist.
Hoe zoet is het dromen
van windvlagen
die wegblazen alle plagen.
Hoe zoet is het dromen
van eenheid, van
Wan Pipel en Wan Bon.
Hoe zoet is het dromen
van verfrissende regenbui
die verdrijft verstikkende hitte.
Hoe zoet is het dromen
van woeste wolkbreuk die voorgoed
wegspoelt elk mogelijke tegenspoed.
Hoe zoet is het dromen
van een liefde voor altijd,
eeuwig als deze stromende rivier.
Hoe zoet is het dromen
aan de oevers van de gemoedelijk
stromende Suriname rivier.
Walter Palm (1951)
Uit De vele gezichten van mijn pen / In de Knipscheer (2022)
Met dank aan Caraïbisch Uitzicht: Noot van de auteur
Het schrille contrast tussen de gemoedelijk stromende Suriname rivier en de afschuwelijke gebeurtenissen die in dit land hebben plaats gevonden, dát heeft mij geïnspireerd tot dit gedicht. Betreurenswaardige zaken zoals het wrede slavernijverleden dat tot 1 juli 1863 heeft geduurd, het gewelddadige neerslaan van de opstand in plantage Mariënburg in 1902, de brute moorden op politieke tegenstanders op acht december 1982 en de gruwelijke bloedbaden Moiwana in 1986 en Pokigron in 1987. Het zijn de twee gezichten van Suriname: honingzoete Sweetie Sranan en tegelijkertijd een bikkelharde samenleving. Net als The Strange Case of Dr. Jekill and Mr. Hyde(1886) van Robert Stevenson.
***
Het verdriet dijt uit, maar we zijn
goed in het dichten van gaten
die dreigen te lekken.
Mondje dicht! Zo deden de slaven.
Zo deden de contractanten.
Mondje dicht!
Als geslagen honden scharrelen we
onbeholpen achter ons leven aan.
Sindsdien slaan wij in de lucht
verjagen schimmen en fantomen.
Asha Radjkoemar / Cándani / Saya Yasmine Amores
(8 maart 1965 – 4 augustus 2021)
Een gedicht over de donkere dagen van de Decembermoorden
uit de bundel Geef mij het land dat in jou woont / Uitgeverij Conserve (2004)
***

Rabindranath Tagore
Heden is de wereld waanzinnig van haat,
conflicten zijn wreed en gaan voort in angst,
haar paden kronkelend, verward haar hebzuchtige banden.
Alle schepselen roepen om uw nieuwe geboorte.
Gij van grenzeloos leven,
red hen, verhef uw eeuwige stem van hoop,
laat de lotus der Liefde
met haar onuitputtelijke schat aan honing
haar kelk openen in uw licht.
Zo sereen, zo vrij,
veeg in uw onmetelijke genade en goedheid
alle donkere vlekken weg uit het hart dezer aarde.
Gij schenker van onsterfelijke geschenken,
geef ons kracht tot verzaking
en doe een oproep op onze trots.
Laat in een stralend nieuwe zonsopkomst van wijsheid
de blinden hun zicht terugkrijgen
en laat leven komen tot zielen die dood zijn.
Zo sereen, zo vrij,
veeg in uw onmetelijke genade en goedheid
alle donkere vlekken weg uit het hart dezer aarde.
De mens z’n hart lijdt vanwege een koorts van onrust,
het gif van zelfzucht,
en een dorst die geen einde kent.
Landen wijd en zijd pronken op hun voorhoofd
het bloedrode teken van haat.
Raak hen met uw juiste hand,
maak hen één in geest,
breng harmonie in hun leven,
breng een ritmiek aan schoonheid.
Zo sereen, zo vrij,
veeg in uw onmetelijke genade en goedheid
alle donkere vlekken weg uit het hart dezer aarde.
1927, Rabindranath Tagore (7 mei 1861-7 augustus 1941) – vertaald uit het Engels (hieronder) door Liesbeth Meyer
The world today is wild with the delirium of hatred,
the conflicts are cruel and unceasing in anguish,
crooked are its paths, tangled its bonds of greed.
All creatures are crying for a new birth
of thine,
O, Thou of boundless life,
save them, rose thine eternal voice of hope,
let Love’s lotus with its inexhaustible treasure
of honey
open its petals in thy light.
O Serene, O Free,
in thine immeasurable mercy and goodness
wipe away all dark stains from the heart
of this earth.
Thou giver of immortal gifts
give us the power of renunciation
and claim from us our pride.
In the splendour of a new sunrise of
wisdom
let the blind gain their sight
and let life come to the souls that are
dead.
O Serene, O Free,
in thine immeasurable mercy and goodness
wipe away all dark stains from the heart
of this earth.
Man’s heart is anguished with the fever
of unrest,
with the poison of self-seeking,
with the thirst that knows no end.
Countries far and wide flaunt on their
foreheads
The blood-red mark of hatred.
Touch them with thy right hand,
make them one I spirit,
bring harmony into their life,
bring rhythm of beauty.
O Serene, O Free,
in thine immeasurable mercy and goodness
wipe away all dark stains from the heart
of this earth.
1927, Rabindranath Tagore (7 mei 1861-7 augustus 1941), eigen vertaling uit het Bengaals.
Uit de bundel Tagore-Gedichten (februari 2022), een verzameling van 106 Engelstalige gedichten van Tagore met de Nederlandse vertaling van Liesbeth Meyer (www.its-tagore.nl)
***
Bij de vijver
Vanaf het raam op de eerste verdieping kunnen ogen
een hoek zien van de vijver
die midden in augustus vol is tot aan de rand.
Bomen, diep reflecterend, trillen in het water
met de glans van groene zijde.
Groepen van kolmi en heloncho groeien op de randen.
Op de hellende oever kijken areca’s naar elkaar.
Aan deze kant staan oleanders, witte rongons, een shiuli;
twee veronachtzaamde tuberozen laten povere knoppen zien.
Een heg van hennep versterkt met bamboe,
daarachter, boomgaarden van banaan, guava en kokosnoot.
Verder weg, tussen bomen, het dakterras van een huis
waar een sari hangt.
Een dikke man met ontbloot bovenlijf, natte doek om zijn hoofd,
zit op de geplaveide trap van de aanlegsteiger, zijn werphengel uitgeworpen.
Uur na uur gaat voorbij.
De dag loopt ten einde.
Een door de regen schoongewassen hemel.
Zelf verloochenende bleekheid in afnemend licht.
Een langzame bries komt op,
die het water van de vijver doet rimpelen;
pompelmoesbladeren trillen en glinsteren.
Ik kijk, en het komt mij voor
dat dit de bleke reflectie is van een andere dag,
die mij, door de gaten in het hek van de moderne tijd,
het beeld brengt van iemand uit een ver verleden tijd.
Haar aanraking is teder, haar stem zacht,
haar zwarte ogen zijn betoverend en simpel.
De rode wijde rand van haar witte sari
valt rondom haar voeten.
Zij spreidt een kleed uit voor haar gast om te zitten op het erf,
zij veegt het stof weg met het eind van haar sari,
zij haalt water in de schaduw van mangobomen –
dan roept de ekster vanaf de shajina-tak
en de zwarte zangvogel zwiept zijn staart tussen dadelbomen.
Wanneer ik haar vaarwel zeg en weg ga,
kan ze nauwelijks iets zeggen –
laat alleen de deur op een kier staan
en staat daar, de weg afturend
met doffe ogen.
Een bewerking van Tagore door Liesbeth Meyer
Uit: Groene Mango’s, www.boekenbestellen.nl, ISBN 978-94-6345-050-8
Origineel: Punashcha (1932)
***
Het was nacht en donker.
De Kathedraal trilde op haar grondvesten.
Jan Klaassen woonde daar allang niet meer
en Paramaribo verloor haar karakter.
Een schot in je borst.
De stilte valt uiteen!
Bloed, je laatste drank, sijpelde uit alle poriën.
Geen vezel van je dronk er niet van.
Eén voor één laat je
alles en iedereen los.
Je volk.
Je familie.
Je kameraden.
Je huis.
Je spullen.
Je kleren.
Je schoenen.
In de donkere kou lig je.
In je graf heb je geen wachten.
Dat uur is voorbij.
Je littekens
tekenen op je gelaat
zullen in het donker
een geheim blijven.
…. een glimlach.
Stil slaapt
de tijd
de dood
en het leven
in jou.
Je trek naar een andere einder
weg
ge
val
len
uit
de
tijd.
Asha Radjkoemar / Cándani / Saya Yasmine Amores
(8 maart 1965 – 4 augustus 2021)
Uit: Cándani Geef mij het land dat in jou woont, Uitgeverij Conserve (2004)
***
Kahān?
sapnā
jagāike
herāi gaile
samay daure
jingi gujre
aise
heraile
ki lautke
nā aile
sapnā
jagāike
kahān herāi gaile?
Waar?
dromen
strooide je in de ogen
toen verdween je
de tijd vlucht
het leven verstrijkt
onthutst
verdween je
en je kwam
niet meer terug
dromen
strooide je in de ogen
waar ben je toen
verloren geraakt?
Asha Radjkoemar / Cándani / Saya Yasmine Amores
(8 maart 1965 – 4 augustus 2021)
Uit: Bánsuri ke gam/Het verdriet van de fluit, Uitgeverij In de Knipscheer (2020)
***
Alleen de stilte
Is hoorbaar.
Elk teken
Van de dag
Is dood.
Ginds ligt
De horizon.
Nog verder
Licht de kim.
Slechts het zwijgen
Van de stilte
Spreekt
Nog luider
Dan de dag.
Bhai, pseudoniem van James Ramlall (1935-2018)
***
Freedom
Freedom from fear is the freedom
I claim for you my motherland!
Freedom from the burden of the ages, bending your head,
breaking your back, blinding your eyes to the beckoning
call of the future;
Freedom from the shackles of slumber wherewith
you fasten yourself in night’s stillness,
mistrusting the star that speaks of truth’s adventurous paths;
Freedom from the anarchy of destiny
whole sails are weakly yielded to the blind uncertain winds,
and the helm to a hand ever rigid and cold as death.
Freedom from the insult of dwelling in a puppet’s world,
where movements are started through brainless wires,
repeated through mindless habits,
where figures wait with patience and obedience for the
master of show,
to be stirred into a mimicry of life.
Vrijheid*
Vrijheid van angst is de vrijheid
die ik eis voor u mijn moederland!
Vrijheid van de last der eeuwen, die uw hoofd buigt,
uw rug breekt, uw ogen verblindt voor de wenkende
roep van de toekomst;
Vrijheid van de ketenen van de slaap waarmee
u zichzelf vastzet in de stilte van de nacht
en u wantrouwt de ster die spreekt over de avontuurlijke paden van de waarheid;
Vrijheid van de anarchie van het lot
hele zeilen zijn zwakjes overgeleverd aan de blinde onzekere winden,
en het roer aan een hand stijf en koud als de dood.
Vrijheid van de belediging te leven in een marionettenwereld,
waar bewegingen worden gestart door hersenloze draden,
herhaald door hersenloze gewoonten,
waar figuren geduldig en gehoorzaam wachten op de
meester van de show,
om aangezet te worden tot een imitatie van het leven.
(*niet officiële vertaling)
Rabindranath Tagore (7 mei 1861-7 augustus 1941)
(Kolkata, 1901)
***
Ingesproken gedicht
Klik op de afbeelding om het te beluisteren!
Jit Narain, pseudoniem van Djietnarainsingh Baldewsingh (1948)
LP plaat: Haryári (1978) Stem: Jit Narain
***
Mijn odyssee
Door de dunne muren van de tijd
wenken wensen mij als sirenen.
Roerloos drijf ik
naar hun bedrieglijke lokroep.
Elk verweer stolt
tot een lavende smeltkroes van dromen.
Elk van hun beloftes zwelt zwaarder aan,
voordat zij mij neuriënd ontglippen.
Maar de ontgoocheling duurt nooit lang.
Dorstend naar een windspil,
die houvast kan bieden in mijn
buitelingen van pijn naar pijnloos,
dobber ik op een zee van zilte zeges
en milde tegenspoed.
Koersloos verstrengeld in een touw
van veroordeling en erkenning.
Alleen de toeschouwer ziet,
Dichter,
dat de wolken onbezonnen vlekken
vegen op de zon.
Het gouden rad van tijden wentelt
Zilverspuwend door.
Trekt zich niets aan van gezichtsbedrog.
Mala Kishoendajal
***
Málá ke moti es rákhi jhalke,
buni jes.
Yád ke guthe khát bát men ched kare ke hoi,
bát ke bartáw ke bháw kare ke hai.
Als parels in een snoer schittert de as,
als druppels.
Om de herinneringen te rijgen
moeten in de zinnen ogen worden gemaakt
en wat het gebruik van woorden waard is,
moet worden bepaald.
Jit Narain, pseudoniem van Djietnarainsingh Baldewsingh (1948)
Uit: Gedichtenbundel Een mensenkind in niemandsland, Uitgeverij In de Knipscheer ISBN 9789493214231 (2021) [Agni ke yád – yád ke rákhi / Ter herinnering aan Agni – de as van de herinnering (1991)]
***
De rotsen
Ik bewonder rotsen
omdat ze hun hardheid
niet verschuilen
achter huichelachtige praatjes.
Ik bewonder rotsen
omdat ze manmoedig huilen
als ze onbeschut trotseren
onbeschofte tropische stortbuien.
Ik bewonder rotsen
omdat ze niet wegrollen,
niet huiveren, zich niet verstoppen
voor duivelse tropenzon.
Bovenal bewonder ik rotsen,
door zon geblaakte rotsen,
omdat ze niet buigen
voor de passaat
zoals anderen zonder ruggengraat.
Walter Palm (1951)
Uit: Sierlijke golven krullen van plezier, Uitgeverij In de Knipscheer, ISBN 9789062656448 (2009)
***
Ájá
Gelegen in de hangmat, ogen open dan weer dicht,
lijkt het of hij denkt te gaan spreken.
Wie wie is bereikt hem niet meer.
Of wéét hij wat hij doet, rest hem niets meer te zeggen?
Wie weet niet dat hier gewacht moet worden,
dat de dood veel tijd heeft,
veel meer tijd dan de tijd.
Toen het eigen vreemd werd, moest het touw wel breken,
alsof, uit de hangmat gegooid,
de pijn van mijn gretige liefde mij trof;
alsof nu pas mijn ogen opengingen dat ik ben dankzij hem.
Nu is de vraag wie in wiens geest leeft,
wie in eigen geest.
Wie je ’t ook vraagt zegt: al in het begin,
in de stappen der contractanten,
is de geest gevormd.
Met spijt overladen blijf ik achter,
geen contractant kan ik nog vragen.
Op sommige vragen vind ik antwoord in mijn eigen leven,
voor vele ben ik de gescheurde bladen van de geschiedenis
nog aan het plakken.
Jit Narain, pseudoniem van Djietnarainsingh Baldewsingh (1948)
Uit: Dal Bhat Chatni (1977)
***
Paul Middellijn (1949)
***
Verstoot mij niet.
Zend mij niet heen.
Tot wie zou ik mij moeten wenden.
Neen, verstoot mij niet,
Maar neem mij op,
En laat mij
Tussen je lippen rusten.
Sluimeren in je adem.
Slapen in je ogen.
Neen, zend mij niet heen.
Laat mij je schaduw zijn.
Bhai, pseudoniem van James Ramlall (1935-2018)
***
Suriname
Dit land
heb ik gekozen
hier geplant
in het getij van
de dagen en nachten
mijn leven,
bij de schrokkige zee
die het strand
van mijn hart
aanvreet en
stuk slaat
op gezette tijden,
maar in een vergevingsgebaar
legt tussen de wortels
van wanhoop
kust voor latere geslachten.
Shrinivási (1926-2019)
***
Over pijn zingen
Ik heb horen zeggen dat pijn,
die ontredderende, etterende zweer,
pas dan verdwijnt als jij als je er niet
over peinst het te verdringen,
maar juist over zingt.
In parlando.
Liefst nog in duet
met een feeërieke muze.
Dan wordt wat ongehoord is,
ineens gehoord,
zelfs beluisterd, besproken.
Dus zing ik over dat mateloos
zeurende gezwel in nog meer
kleuren dan de regenboog,
alsof het een lied is.
Een extatisch, orgastisch,
feilloos veinzend liefdeslied.
Mala Kishoendajal (1959)
Uit: Pijn in parlando (2009)
***
din ke lacchan ghari-anusár hai
ghar men sáj ke áwáj
halká se hawá hai
aur khusi chaile já hai
anjor andhiyár ke chipá dei
anet ke hár hoi
de klok bepaalt de aard van de dag
in het huis klinkt muziek
er waait een lichte wind
de voldoening verbreidt zich
het licht zal het donker bedekken
het onrecht zal verliezen
Jit Narain, pseudoniem van Djietnarainsingh Baldewsingh (1948)
Uit: Natraj – De dans van Shiwa (2020)
***
khali pyala
(een leeg glas)
Ik ben een glas – leeg –
dat staat te wachten
op een tafel,
in een onbewoond vertrek.
Ik heb geen verlangen,
maar ben tevreden,
als ik ooit
iemand laven mag.
Bhai, pseudoniem van James Ramlall (1935-2018)
Uit: Vindu (1982)
***
Toen realiseerde hij zich
dat de rivier
toch maar één oever had
waarop hij stond
en naar de verte keek
waarin een beeld
uit vroegere dagen
langzaam maar zeker
was opgelost
zodat er toekomst
noch verleden was
verlangen niet
en eindelijk geen verdriet.
Tab use anubhav huá
ki nadi ká sirph
ek hi kinárá thá
jahán khare hokar bite dinon ki
kahin dur talak dekhtá
jádon men dhul gayí
átmiya cchabi dikhti
aur jiske bád
nákoi bhavishya thá
na atit
na icchá
aur na antim shok.
Shrinivási (1926-2019)
Nieuw Amsterdam (1983), Suriname
***
Antahin icchá
Rát ke andherá ke gahirái men
ham sunilá
cánd ke ghunghat parlai howe.
Joti ke ákhari pad
andherá men gunjanái ját hai.
E dard jaun ke pyár kahal já hai,
le já hamme ek bár aur i andherá men.
Ham ohi rastá se mile mángilá
jahán ham uthái saki:
joti ke.
Eindeloos verlangen
In de plooien van de nacht
hoor ik
de enkelbanden van de maan verloren gaan.
De laatste stappen van het licht
galmen steeds verder het duister in.
O pijn die liefde mag heten,
draag mij nog een keer het duister in.
Ik wil de weg vinden
waar ik het oprapen kan:
het licht.
Rabin S. Baldewsingh
Uit: Man ke muni / In de stilte van de ziel (2013)
***
Diyá Satura
Het bescheiden klein stil lichtje
Verbrandt zichzelf stillekens
En verspreidt een weinig licht …
Volg niet het dwaallicht van uw intellect
En uw deugd zal geen gevaar lopen …
Shyam Adhin (1954-2005)
Uit de verzameling: ÁPAS KE BÁT, Uitgave St. Rishi Foundation (2017)
***
Welke gedaante keert het tij
wolk na wolk barst tot bui
naar wie snakt het oog zonder
wiens stem voel ik mij alleen
ooit volop in vreugde
tot meer geluk niet in staat
is in welke scheiding vandaag
wat nog restte weer vergaan
vriendinnen noch de wereld begrepen
bij wie open ik dit gekluisde hart
die ik liefheb meer dan mezelf begreep
hoe zou dan een vreemde begrijpen
wie deelt mijn zonderling verhaal
wie neem ik in vertrouwen
wie weet verwelkt mijn jeugd
als een offerbloem
hoe schreeuwt dit verlangen
wie vertel ik, hoe
die niet begreep het ongesproken woord
verstaat hij de taal van liefde?
Badal ke bhens bhi lautal mausam
badal ke bádal barse hai
keke dekhe ke tarse ánkhi
kekar boli bin suná man
kabhi khusi rahali, rahá sukh etná
ki sah sakti aur ketná
áj baki jon báki rahge
bahge kaun judái sanghe
saheliyan ná samjhin ná samjhis samáj
ab kholi kahán ápan dil ke tajori
samjhis baki ná jon ján se pyárá
phir samjhe kaise paráyá
kese kahi ápan kathin kaháni
keke lei bharose men
kahin jhurdái na jái, ke jáne jawáni
pujá ke phul jaise
ham boli kese boli kaise
anbolal bát jon samjhis ná
u prem ke bhásá samjhe kaise
Raj Ramdas
Uit: KAHÁN HAI U – WAAR IS ZIJ, Uitgeverij Maya (2003)
***
een spa blauw
Kelken vol zomerlicht
verspat op bladgouden ranken
bemint zij de eerste de beste
een azuren zee waadt
door het hazenpad
koersloos deinen
schelle refreinen
het einde een begin
van vroeger rest mij
altijd hetzelfde nu
zelfverschimmend in zicht
wanneer ik jou ontmoeten wil
ontbloeit de schemering
herrijs jij
adem ik
een tafel verder
Chitra Gajadin
Uit: Schoorvoetige tijden, Uitgeverij Maya (2000)
***
het gebeurt elke dag weer
het gebeurt elke dag weer
hij is er zo gewoon aan geraakt
ontelbare beelden
voegen zich tot één
hij kijkt en schouwt zelfs
in kleurrijke kostuums
wordt aan één stuk doorgedanst
vlinder en pauw
vloeien in elkaar over
veren dwarrelen, bladeren vallen
de dans is één en al souplesse
in iedere golf
laat zich hetzelfde patroon zien
roj-roj ke honi hai
roj-roj ke honi hai
haito bán par gail
bahute se cehrá
sab ekke men samá hai
parkhe hai i aur niháre bhi
rang-birang pauság men
nacá rahal hai ek sur
ekke men miljá hai
titli aur mor
pakhná ure, pattá gire
nác ke lacak apne men bhine
lacak ke har halfá pe
ekkehin suratiyá dikhe
Jit Narain
Uit: Natraj – De dans van Shiwa (2020)
***
het bestaan
dit bestaan wil ik niet haastig leven
geelwortel niet overijld
laten smeren op mijn lichaam
laat mij maar zachtjes
gaar worden op traag vuur
rustig rijpen op een tak
voor jou
ja, voor jou
met handen gestoken in de zakken
mijn hoofd opgeheven, nog niet bescheiden
wandel ik en dans
op krediet van vreugde en genot
laat mij rusten voor de deur van zoete dromen
triomferen
na alles eerst te verliezen
voor jou
ja, voor jou
leg mij neer naast mijn eigen schaduw
in alle rust in de bries van een open raam
laat de tedere stuifregen spelen met mij
al zou het buiten de maat
en ver van zuivere tonen
laat mij schallen op de snaren van het bestaan
schommelen op de snijvlak van een melodie
voor jou
ja, voor jou
i jingi
ham na mángila jaldi jaldi
jiye jingi
ham na mángila lage jaldi
denhi men hardi
hamme churende madhim ánch pe
pakkende astile dár pe
tor khátir
han tor khátir
jebi men háth dár ke
abbe tanko na moor gár ke
tahrilá ghoomilá náchilá
mauj ke udhár pe
hamme baithende sapná ke dwár pe
jeetende sab kuchh hár ke
tor khátir
han tor khátir
dusar ke na baki
hamme hamár parchháheen ke bagle letáde
tim se ego khulal khirki ke hawá men letende
khoob khelende
barkhá ke madhim bauchhár ke ham se
tál ke báhar cháhe sur se door
hamme bajende jingi ke tár pe
jhoolende geet je dhár pe
tor khátir
han tor khátir
Raj Mohan
Uit: Bapauti/Erfenis, Uitgeverij In de Knipscheer (2008)
***
Geschenk
Ach, mijn liefste, welk van mijn geschenken zal ik je dit keer geven,
bij het aanbreken van de dag?
Een ochtendlied?
Maar zo lang duurt de ochtend niet –
de hitte van de zon doet hem verwelken als een bloem
en liedjes die vervelen, gaan voorbij.
Ach vriend, wanneer je in de schemer langskomt aan mijn poort,
wat is het dat je vraagt?
Wat is het dat ik je kan geven?
Een licht?
Een lamp uit één van de afgelegen hoeken van mijn stille huis?
Maar wil je die meenemen de drukke straat in?
Helaas,
de wind zal hem doen uitgaan.
Welke geschenken ik ook bij machte ben je te geven,
of het nou bloemen zijn
of parels voor om je hals,
hoe kunnen ze je behagen,
als ze na verloop van tijd zeker zullen vergaan,
barsten, hun aantrekking verliezen?
Alles wat mijn handen in de jouwe kunnen leggen
zal door je vingers glippen
en in vergetelheid vallen in het stof
om tot stof te worden.
Veel beter is het,
wanneer je in de lente vrijelijk ronddwaalt door mijn tuin,
en een onbekende verborgen bloem
je in plotselinge verbazing op doet schrikken
door haar geur;
laat dan dat plots opkomend moment mijn geschenk zijn.
Of, wanneer je een schaduwrijke laan aftuurt
en een neerkomend huiverend spatje van het ondergaand licht
van het rijkelijk bijeen vergaard zweem van de avond,
je plots stil doet staan
en je dagdromen omzet in goud;
laat dat licht een simpel geschenk zijn.
Het meest waardevolle is van korte duur;
het schittert slechts even, dan gaat het weg.
Het laat zich niet verklaren –
het laat ons pad trillen door haar melodie;
haar dans lost op bij het getinkel van een enkelband.
Ik weet niet hoe er grip op te hebben –
geen hand, geen woord heeft er vat op.
Vriend, alles wat je daar zelf van kunt bemachtigen,
zonder te vragen, zonder te weten,
laat dat van jou zijn.
Alles wat ik je kan geven heeft weinig betekenis,
of het nu een bloem is of een lied.
Rabindrenath Tagore, Dān uit Balākā, 1916
Video: Daan van Rabindranath Tagore
Uit: Rabindrenath Tagore – een drieluik
***
De liefde danst in een dronken bui
De liefde danst in een dronken bui
op de rimpels van mijn ziel
en jij snakt naar adem.
Het geluid van de schellen rond jouw enkel
dringt diep door in mijn geest;
ik kan het niet meer aan.
Voorzichtig oh danseres
beheers je,
demp dit verleidelijke gerinkel.
De angst overdondert mijn lichaam,
de vlammen zijn onbeheersbaar:
straks wordt de schellensymfonie nog mijn galg, oh lief.
Pyár nasá men náce hai
Pyár nasá men náce hai
hamár man par cahar ke
sáns lewe dam toke ná.
Ghunghru ke awáj
chanke hai nas nas men;
dabal hai, káte khun ná.
Husiyár raho, káncani debi.
Bas men rakh
apan awáj ke jará.
Dar badan men
bige áge:
ghunghru bane ná phási hamár.
Rabin S. Baldewsingh
Video: Pyár nasá men náce hai
Uit: Hindorama, Gedichten in het Sarnámi
***
Het liefdesvuur gloeit in het hart, mijn lief
Het liefdesvuur gloeit in het hart, mijn lief.
De aarden oven getooid met gebladerde droogte.
De liefde opgeslokt door rook herkent jouw gedaante niet eens.
In deze gloed plaats ik mijn huwelijkstempel wachtend op jou.
Bedwelmd door de muziek die liefde verwelkomen mag, lijkt de herinnering een gebed en de droom een verlangen.
Gebukt ga ik onder jouw naakte liefde; vertwijfeld of ik mij nog schuil kan houden in de schaduw van jouw dromen waar voor mij geen zetel rest.
Het liefdesvuur gloeit in het hart, mijn lief. Het geknetter van het vuur is de melodie van mijn verdriet. Mijn hoop, ga maar op in deze versierde oven. Het vuur is nu de bruidsstoel van mijn liefde.
Dil men pyár sulge hai, sáthi
Dil men pyár sulge hai, sáthi.
Darárá men sajáwal culhá men.
Dhuwán men sanáil pyár hamár
najar ná lage sakal tor kahán.
Ehi sulgal dil men sajá deli máro apan
torhi intejár men.
Dubal hai ham sahanái ke nasá men,
jahán yád hai mantar sapaná hai khwáhis.
Jhukal hai tor pyár ke bas men;
málum ná chupal rahi
tor sapaná ke ánre men
jahán hamare liye koi pirhá ná báki.
Dil men pyár sulge hai, sáthi.
Cailá ke rág hai ab dard ke kaháni.
Bhasam ho já tu i sajáwal culhá men, bharosá.
Agni hai doli pyár ke hamár.
Rabin S. Baldewsingh
Video: Dil men pyár sulge hai, sáthi
Uit: Hindorama, Gedichten in het Sarnámi
- Published in BIBLIOTHEEK, CULTUUR
De wolf en de koning – Kanta Adhin

De wolf veroorzaakt veel ophef in Nederland. Sinds enige jaren is dit dier dat voor velen alleen bekend was uit sprookjes als Roodkapje en De wolf en de zeven geitjes, terug in Nederland. En dat wordt zeer verwelkomd door natuurliefhebbers die hun enthousiasme niet op kunnen dat het dier zich weer is komen vestigen in wat eens zijn natuurlijke habitat was en de biodiversiteit weer een boost zal geven. Als de wolf zich maar gedeisd zou houden, lijkt er geen probleem. Echter, het dier gaat op pad en doodt schapen; of laat mensen die in de natuur willen recreëren schrikken; en nog schandelijker, het loopt zomaar door de straten van Doetinchem. Koren op de molen van tegenstanders van de wolf die het dier dus liefst zien verdwijnen, alhoewel sommigen het wel stoer vinden om eerst even een selfie te maken met de wolf om familie en vrienden daarmee te imponeren. Opjagen en afschieten mag niet zomaar omdat er strenge regelgeving is die de wolf beschermt.

Londá ke nác en Stephen Rawinder Pikaar & Team
Toen ik op tv naar de beelden van de viering van Koningsdag keek, moest ik onwillekeurig aan de wolf denken. Ook het koningshuis wordt aan de ene kant op handen gedragen door de koningsgezinden en, aan de andere kant, verguisd door antimonarchisten die het instituut alleen maar geldverspilling vinden en bovendien ongevraagd (ongekozen) aanwezig is, een archaïsch overblijfsel van vroeger dat alleen nog in sprookjes een plaats heeft. Elke misstap van de koning, zoals een vakantie naar het buitenland terwijl heel Nederland ‘grounded’ is, wordt dan ook aangegrepen om hem weg te honen. Maar het koningshuis is nu eenmaal verankerd in de grondwet en krijg je dus niet zomaar weg.
In Rotterdam waar de viering van Koningsdag 2023 plaatshad, was een heel divers programma opgezet met ook een plaatsje voor de antimonarchisten. Er was een uitgebreid aanbod aan activiteiten zoals zang, dans, kunst, sport die tentoon werden gespreid door een diversiteit aan groepen die de samenleving van Rotterdam uitmaken. Hindostanen kunnen dit keer niet klagen dat ze onzichtbaar waren. Ze waren onder meer aanwezig met dans, de londá ke nác (dansende mannen verkleed als vrouwen), waarmee ze tegelijk ook toonden dat genderdiversiteit al een heel oude en ingeburgerde traditie is.

Kotomisies Foto’s: Sampreshan/Hindorama
Er werden ook maatschappelijke issues aan de orde gesteld, zoals het Nederlandse slavernijverleden. Aan de ene kant werd de koning bevraagd over het aanbieden van excuses. Daarbij gaf hij te kennen niet voornemens te zijn deze op 1 juli 2023 aan te bieden. Hij wil eerst het resultaat van het door hem gevraagde onafhankelijk onderzoek naar de rol van het koningshuis bij het slavernijverleden afwachten. Gezien de staatkundige verhoudingen in die tijd is het nauwelijks voorstelbaar dat er geen kwalijke rol van het koningshuis is geweest. Aan de andere kant waren er nazaten van slaafgemaakten die dans en andere kunsten voor het koninklijk gezelschap opvoerden. Ook waren er de dames in koto (kotomisies), een klederdracht die rechtstreeks naar de slavenhouders is terug te voeren. Althans naar de echtgenoten van slavenhouders die het mooie figuur van de zwarte vrouwen wilden verbergen onder een onelegante outfit van verschillende lagen stof, om te voorkomen dat hun mannen in de verleiding kwamen. De kotomisies zijn echter heel erg trots op hun klederdracht die zij door middel van eigen creativiteit vorm hebben gegeven. Een voorbeeld van het niet blijven steken in slachtofferschap.
Ik denk dat we moeten onderkennen dat zowel de wolf als de koning een nuttige rol kan vervullen. De wolf is goed voor de biodiversiteit en de koning vooral als symbool van eenheid in een diverse en gepolariseerde maatschappij. Als beide zich tot hun nuttige rollen beperken en zich niet aan uitspattingen te buiten gaan, moet het mogelijk zijn hen te behouden voor het Nederlandse landschap. Uiteindelijk is de wolf wellicht minder tot last dan de vele honden die rondlopen, je bijten of ongevraagd besnuffelen, overal maar poepen, of katten die op vogels jagen. Een wat gemoderniseerd koningshuis kost op den duur misschien zelfs minder dan wat we kwijt zijn aan het bestrijden van geweld rondom de sport, met name voetbal, en het beveiligen van mensen die vanwege hun werk maar lukraak worden bedreigd.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN
Waarden, Groei & Ontwikkeling Herdenking 150 jaar Hindostaanse Immigratie – Hindorama.com
In het kader van 150 jaar Hindostaanse immigratie heeft Ranjan Akloe een logo ontworpen dat de ontwikkeling van de Hindostanen weergeeft: hun migratie vanuit India naar Suriname en vanuit Suriname naar Nederland. Een logo dat de triaspora uitbeeldt.

Ranjan Akloe
Ranjan Akloe, sedert 2015 woonachtig in Nederland, is al jaren actief bij de viering en herdenking van de Hindostaanse immigratie. Vanaf 2013 – het 140ste gedenkjaar – tot en met 2022 heeft hij voor de betrokken organisaties in Suriname een gezamenlijk logo ontworpen. De basis voor dat logo was het schip Lalla Rookh waarmee de eerste groep Hindostaanse contractarbeiders in 1873 vanuit India in Suriname aankwam. “Ik heb het altijd belangrijk gevonden dat een nationale herdenking een logo moet hebben, omdat er tal van organisaties, stichtingen en (buurt-) verenigingen zijn die vaak elk hun eigen activiteiten ontplooien. Als elke organisatie, hoe klein of groot ook, en individuen een nationaal (herdenkings)logo gebruiken, dan worden de organisaties zichtbaar met elkaar verbonden en als één grote organisatie of familie gepresenteerd. Het gebruik van een logo door verschillende organisaties en instanties kan meer eenheid en cohesie onderling brengen, al hebben zij hun eigen programma.”
In 2022 werd besloten om ter gelegenheid van het bijzondere 150ste gedenkjaar een wedstrijd uit te schrijven onder leiding van de Surinaamse kunstenaar George Ramjiawansingh. In het kader van vernieuwing was een van de vereisten dat er nu geen schip meer moest voorkomen in het logo. Uit de 28 ingezonden ontwerpen werd gekozen voor het ontwerp van Santosh Sheoratan, een logo dat het immigratieverhaal uitbeeldt met bijbehorende attributen.

150 jaar Hindustaanse Immigratie logo in Suriname
Waarom nog een logo? “Ik vond het nu van belang dat er ook een tijdloos logo is dat de ontwikkelingen vanaf 1873 uitbeeldt. Behalve vooruitgang in sociaaleconomisch opzicht, heeft zich ook een andere ontwikkeling voorgedaan, namelijk dat Hindostanen in Nederland een diasporagemeenschap zijn van zowel Suriname als van India. Een triasporagemeenschap, ”legt Akloe uit. Hij licht zijn ontwerp toe: “Op het eerste gezicht zie je een gekleurde cirkel die de verbondenheid symboliseert. De cirkel is opgebouwd uit elf schoepen van een draaiende motor. De motor symboliseert vooruitgang. Tevens hebben deze schoepen de kleuren van de vlaggen van India, Suriname en Nederland. De twaalfde schoep is een houwer. De houwer is het basiswerktuig waarmee de Hindostaanse immigranten ontwikkeling hebben gebracht. Het bos is letterlijk weggekapt en Suriname is vooruitgebracht van Commewijne, Saramacca tot Nickerie. Het jaar 1873 staat centraal in het midden van de cirkel op het handvat van de houwer. Dit jaartal zullen wij nooit vergeten. Door hard werken en met waarden als soberheid en spaarzaamheid is er sedertdien veel vooruitgang geboekt. De motor symboliseert tevens de motor van een vliegtuig waarmee velen uit Suriname naar Nederland zijn geëmigreerd. En het vliegtuig maakt het ook mogelijk om de drie landen, de triaspora, persoonlijk te verbinden.”
Ranjan benadrukt het tijdloze en het triasporakarakter van zijn logo: “Ik heb ditmaal gekozen voor een strak logo zonder te veel icoontjes. Dit hoeft niet bij jaarherdenkingen gebruikt te worden, maar zou in Nederland, India en Suriname meer in het algemeen kunnen dienen als een symbool van immigratieverbondenheid en van vooruitgang: van de basis (houwer) tot hogere ontwikkeling (vliegtuigmotor/propeller). In het Engels: from basic blades, the cutlass, to engineering blades.”
Foto’s: Ranjan Akloe en Radjin Thakoerdin
Headerfoto: Tijdens de launch van de infosite Hindorama op 5 juni 2019 – 146 jaar Hindostaanse immigratie
Suriname: Logo 150 jaar Hindustaanse Immigratie / ontwerp: Santosh Wishwanand Sheoratan i.o.v. St. OHM
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Nederland, Suriname
Het Staatstoezicht in Suriname: 1 juli 1863 tot 1 juli 1873 – Dr. Chan Choenni

Chan Choenni, emiritus hoogleraar
Over het zogeheten Staatstoezicht dat na de afschaffing van slavernij werd ingevoerd, is over het algemeen weinig bekend in de brede Surinaamse en Nederlandse gemeenschap. Daarom beschrijf ik in dit artikel het tienjarig Staatstoezicht. Het herdenkingsjaar in verband met de afschaffing van de slavernij in Suriname duurt van 1 juli 2023 tot 1 juli 2024. Er is enige discussie of bij de herdenking 1 juli 1863 dan wel 1 juli 1873 moet gelden als datum van de afschaffing van de slavernij. Op 1 juli 1863 werd de slavernij afgeschaft en op 1 juli 1873 eindigde het daaropvolgende tienjarig Staatstoezicht. Sommige activisten menen dat 1 juli 1873 als begindatum zou moeten gelden, want pas toen was men daadwerkelijk vrij. Er was een button met 1873 in omloop. Dit is echter een onjuist standpunt en is blijkbaar gestoeld op onvolledige informatie over het Staatstoezicht. Onder meer is van belang dat niet alle vrijverklaarden onder Staatstoezicht werden gesteld, dat degenen die dat wel waren, kortlopende werkcontracten met een plantage-eigenaar naar keuze konden sluiten en loon ontvingen voor hun arbeid. Zij waren geen eigendom meer van de plantage-eigenaren. In dit artikel wordt nader op het regiem van het Staatstoezicht ingegaan.
De periode van het Staatstoezicht duurde tien jaar: van 1 juli 1863 tot 1 juli 1873. De 36.484 slaafgemaakten die op 1 juli 1863 hun vrijheid verkregen, worden hier aangeduid met ‘vrijverklaarden’. In bepaalde documenten wordt de term ‘vrijgemaakten’ gebruikt. Deze term kan echter ten onrechte suggereren dat de plantage-eigenaren de slaafgemaakten hebben vrijgemaakt. Integendeel: de plantage-eigenaren werden gedwongen mee te werken aan de vrijverklaring van hun slaafgemaakten. Zij kregen ter compensatie 300 gulden per slaafgemaakte, terwijl de slaafgemaakten zelf niets ontvingen.

Bron: Het zure Staatstoezicht | www.slavernijenjij.nl
Niet alle vrijverklaarden onder Staatstoezicht
Voorafgaand aan de afschaffing van de slavernij werd op 16 april 1863 in Suriname de Publicatie houdende voorzieningen omtrent de regten en verpligtingen van de onder Staatstoezigt geplaatsten en hun huurders uitgevaardigd. Het Staatstoezicht werd in het leven geroepen om te voorkomen dat de vrijverklaarden massaal de plantages zouden verlaten waardoor de Surinaamse plantage-economie zou instorten. Echter, niet alle vrijverklaarden werden onder dit regiem geplaatst, waarbij men verplicht een werkcontract moest sluiten om arbeid te verrichten op een plantage. Het Staatstoezicht gold voor vrijverklaarden tussen 15 jaar en 60 jaar. Kinderen tot 15 jaar en ouderen boven de 60 jaar vielen erbuiten. Ambachtslieden, zoals timmerlieden, botenbouwers en wasvrouwen waren ook uitgezonderd. Voorts werden vrouwen vrijgesteld wanneer zij met een niet onder Staatstoezicht gestelde man (bijvoorbeeld een ambachtsman) trouwden.
Voor de ouderen werden karige voorzieningen getroffen en kinderen moesten onderwijs volgen. Volgens artikel 20 (van de wet afschaffing der slavernij in Westindië) moest de overheid zorgen dat kinderen van onder Staatstoezicht gestelden gelegenheid hadden om godsdienstonderwijs te genieten én dat zij vanaf 12 tot 15 jaar verplicht waren naar school te gaan. Het onderwijs werd op de plantages door missionarissen verzorgd, echter zonder veel resultaat. Het regenseizoen, slechte wegen en ziekte waren redenen voor schoolverzuim. Ook zagen veel ouders het belang van de school niet in. Op verafgelegen plantages schoot het onderwijs erbij in, omdat er niet genoeg geld en mankracht voorhanden was.

Schilderij van generaal Johannes van den Bosch (Tentoonstelling Koloniaal Den Haag – een onvoltooid verleden Haags Historisch Museum). Op zijn advies werd het lands Weldadigheidsgesticht (in de volksmond als Lansigron) opgericht, waar verwaarloosde Afro-Surinaamse ouderen werden opgenomen.
Van de 36.484 vrijverklaarden werden op 1 juli 1863 ruim 18.500 verplicht om te werken op de plantages. De rest van de vrijverklaarden – bijna de helft – was dus al op 1 juli 1863 helemaal gevrijwaard van verplichte arbeid. Voorts nam het aantal personen dat elk jaar een nieuw werkcontract aanging af, onder meer doordat een deel gedurende het Staatstoezicht van de plantages naar Paramaribo vertrok. Het is ook voorgekomen dat onder Staatstoezicht gestelden zijn gevlucht naar Brits- Guyana waar zij meer konden verdienen.
Werkcontract
De onder Staatstoezicht gestelden en de huurders kregen drie maanden de tijd om de eerste werkcontracten te sluiten. Op grond van het Besluit 16 juni 1863 van Gouverneur A.F. Van Landsberge mochten de huurders in de periode totdat de werkcontracten waren gesloten, vier dagen arbeid eisen van de onder Staatstoezicht gestelden. Deze maatregel moest voorkomen dat onder Staatstoezicht gestelden zouden gaan rondzwerven en de huurders zonder arbeidskrachten zouden komen te zitten. Gedurende deze periode waren de eigenaren verplicht de vrijverklaarden in hun woningen te laten wonen. Bovendien hadden de onder Staatstoezicht gestelden recht op twee derde van het toekomstige loon. Na het sluiten van de werkcontracten moesten de onder Staatstoezicht gestelden weer zes dagen aan het werk, net zoals vóór de afschaffing van de slavernij. De huurders moesten in de periode tussen de vrijlating en het sluiten van het werkcontract ervoor zorgen dat er medische voorzieningen beschikbaar zouden zijn. De meerderheid van de onder Staatstoezicht gestelden sloot een werkcontract af. Maar anderen weigerden -vooral in het district Nickerie- om een werkcontract te sluiten. En een klein deel van de onder Staatstoezicht gestelden vertrok, hoewel dat niet was toegestaan, naar Paramaribo op zoek naar werk en vertier.
Tegen 1 oktober 1863 waren ruim 18.500 werkcontracten – ook wel ‘koeliecontract’ genoemd – gesloten. Veel van de onder Staatstoezicht gestelden sloten werkcontracten op de plantages waartoe zij hadden behoord, maar een aantal gaf er de voorkeur aan op andere plantages te gaan werken. Elk jaar moest er opnieuw een werkcontract worden getekend en men kon elk jaar opnieuw kiezen met welke werkgever een werkcontract werd aangegaan. In 1864 tekenden minder onder Staatstoezicht gestelden opnieuw een werkcontract. De onder Staatstoezicht gestelden bleven over het algemeen op de plantages werken. Een toenemend aantal vertrok echter gedurende het Staatstoezicht en vooral na het einde van het Staatstoezicht naar Paramaribo. Het totaal aantal (Afro-Surinaamse) plantagearbeiders met werkcontracten daalde door de tijd heen: van 14.975 eind 1864 tot 12.239 in 1872. Aan het einde van het Staatstoezicht – op 1 juli 1873 – waren er ongeveer 10.000 met een werkcontract. Behalve het verlaten van de plantages had de daling ook te maken met sterfte en het bereiken van de leeftijd van 60 jaar; na 60 jaar was men niet meer arbeidsplichtig.
Op de plantages werd aan de onder Staatstoezicht gestelden een vrije woning toegewezen (dat waren vaak de ‘oude slavenbarakken’’), een stuk grond voor het telen van voedselgewassen en er werd geneeskundige behandeling in geval van ziekte toegezegd. De werkdag werd berekend op 8 uren op het land, 10 uren in de fabriek en het werkjaar werd op 300 werkdagen gesteld. De fabrieksarbeid zou als regel om 6 uur in de ochtend aanvangen, het werk op het land om 7 uur in de ochtend. Het loon werd doorgaans wekelijks uitbetaald. Men was verplicht om altijd een zogeheten livret bij zich te dragen; een soort persoonsbewijs waarop de naam van de werkgever was vermeld. Op de meeste Surinaamse plantages werd er dus na de afschaffing van de slavernij door deze vrijverklaarden gewoon doorgewerkt, maar nu tegen een arbeidsloon.
Lonen
Eigenlijk waren de onder Staatstoezicht gestelden contractarbeiders, net als de Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders die vanaf 1873 respectievelijk 1890 naar Suriname zijn overgebracht. De Afro-Surinaamse (contract)arbeiders verdienden tijdens het Staatstoezicht gemiddeld een hoger loon, namelijk 80 cent of hoger per dag, tegenover 60 cent per dag voor de Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders. Bovendien ontvingen de Hindostaanse en Javaanse vrouwen een lager loon, namelijk 40 cent per dag. Hierbij moet worden bedacht dat hoge kosten werden gemaakt voor de rekrutering en het transport van Hindostanen en Javanen naar Suriname. Een deel van deze kosten (40%) werd betaald door de plantage-eigenaars (de huurders). Zij verdienden dat terug door het uitbetalen van een gemiddeld lager loon. Dit is een van de redenen voor het verschil in beloning tussen de Afro-Surinaamse en de andere contractarbeiders.
Maar ook het loon van 80 cent per dag was vrij laag en men moest zuinig leven; eigenlijk overleven. De hoogte van deze lonen waren door de Surinaamse staat vastgesteld. Dat het loon vrij laag was -minder dan één gulden per dag- blijkt uit het feit dat voorheen de slaafgemaakten vaak voor één gulden per dag verhuurd werden door hun eigenaar aan anderen. Het verdiende geld werd overgedragen aan hun eigenaar. De Afro-Surinaamse mannen verdienden op de plantages tijdens het Staatstoezicht en ook daarna vaak een hoger bedrag dan het minimum van 80 cent. Na het Staatstoezicht vroeg de mannelijke Creoolse arbeider tussen 90 cent en f 1,20 per dag als dagloon. In 1879 werd gesteld dat ‘hij zijne eischen betreffende het loon onder sommige omstandigheden, bij den oogst, zo hoog opdrijft, dat er niet meer met eenig voordeel kan worden gewerkt.’ (Handelingen der Staten-Generaal 1879-1880: 31). De huurders kozen ook daarom voor Hindostaanse en later Javaanse contractarbeiders aan wie zij een veel lager loon uitbetaalden.
Straffen
Door de districtscommissarissen werden disciplinaire straffen opgelegd bij het niet nakomen van het werkcontract (Artikel 36: Straffen op het niet nakomen der overeenkomsten). De meest voorkomende overtreding was het weigeren van werk. Werkverzuim was overigens een passieve vorm van verzet die ook al tijdens de slavernij werd gepleegd. Het hoogste aantal aanklachten werd gedaan in 1867, toen 2.813 personen ervan werden beschuldigd hun verplichte werktaken te hebben verzaakt. Dat was meer dan de helft van het totale aantal aanklachten. Van de in het totaal 17.000 onder Staatstoezicht gestelden die in 1867 een werkcontract hadden gesloten, zou dus 16,5 % zijn of haar werk niet goed hebben gedaan. Het is belangrijk te vermelden dat tijdens de slavernij de planters en hun opzichters de slaafgemaakten straften bij werkweigering en overtredingen. Die bevoegdheid hadden ze niet meer; het was aan de districtscommissaris om strafmaatregelen te nemen. Gouverneur Van Lansberge schuwde er niet voor strenge verordeningen in te stellen. Er werden aan veroordeelden dan ook fikse straffen opgelegd. Het weigeren van het sluiten van een contract, het bezit van een vaartuig en landloperij konden worden bestraft met gevangenisstraffen en tewerkstellingen, variërend van drie maanden tot twee jaar. Het strenge beleid van de gouverneur werd bekritiseerd en zelfs ‘naar despotisme riekend genoemd’ (zie: Ellen Klinkers (1997), Op hoop van vrijheid; Van slavensamenleving naar Creoolse gemeenschap in Suriname, 1830-1880, Universiteit van Utrecht, p. 131).

Reinhart Frans van Lansberge van was gouverneur van Suriname tussen 1859 en 1867. Onder zijn bewind werd de slavernij afgeschaft en het Staatstoezicht ingevoerd. Foto Wikipedia
Vagebondage
Vermeldenswaard is dat een kleine groep van de onder Staatstoezicht gestelden geen werkcontracten aanging, maar gebruikmaakte van de verworven vrijheid en zelf probeerde om in hun levensonderhoud te voorzien. Deze groep werd echter gecriminaliseerd. Het zich onttrekken aan de controle van het Staatstoezicht werd aangeduid als vagebondage of landloperij (in het Engels squatting, vagrancy). Taalman Kip gaf in 1877 een stereotyperende beschrijving van deze groep:
Een groot kwaad […] bestaat in verspreiding der bevolking, het zoogenaamde squatting of vagabonderen der creolen langs de uitgestrekte visch en jagtrijke oevers der rivieren, waar zij in een ellendige hut in het bosch verscholen en wonen, op één of twee akkers voor huiselijke behoeften veldvruchten verbouwen en voorts in luiheid en ledigheid voortleven zonder aan den dag van morgen of aan de toekomst hunner kinderen te denken. (Taalman Kip (1878), Nadere Beschouwingen over het arbeidersvraagstuk in de kolonie Suriname, in: De Economist. vol. 126, nr.4, p. 581).
Zoals hierboven aangegeven kon vagebondage worden bestraft met gevangenisstraffen en tewerkstellingen, variërend van drie maanden tot twee jaar. In de jaren van 1864 tot en met 1872 waren er tussen de 105 en 152 personen aan wie vagebondage werd ten laste gelegd.
Overgangsfase
De vrijverklaarden waren weliswaar blij met hun verworven vrijheid in 1863, maar zij hadden gemengde gevoelens over het Staatstoezicht. Het sluiten van een werkcontract baarde hen zorgen, omdat zij weer ‘gebonden’ werden aan een werkgever. De twijfels over de werkcontracten hebben echter niet tot onlusten geleid, want het bleef rustig op de plantages. Het Staatstoezicht was zodoende een overgangsfase van slavernij naar volledige vrijheid. Zoals hierboven gemeld ging het op 1 juli 1873 om ongeveer 10.000 personen. Dat is dus minder dan een derde van het aantal vrijverklaarden op 1 juli 1863. De bedoeling van het Staatstoezicht was, enerzijds, om te blijven beschikken over de arbeid van een deel van de vrijverklaarden. Anderzijds, was het de bedoeling om de vrijverklaarden te laten wennen aan regulier werk zonder dwang, maar tegen een loon. Voorts werd ook beoogd de vrijverklaarden te laten wennen aan het inrichten van een eigen bestaan alsmede een huishouden erop na te houden met het loon dat zij verdienden.
Gedurende het Staatstoezicht trokken veel vrijverklaarden heen en weer van de ene plantage naar de andere, als het hun niet beviel. De plantages dichtbij Paramaribo hadden een aantrekkingskracht op de vrijverklaarden. Het leven op plantages in de verafgelegen districten was vooral voor de jonge vrijverklaarden niet aantrekkelijk. Van de verafgelegen plantages, zoals die gelegen in het district Beneden- en Boven-Cottica/Perica en een deel van het district Commewijne (het zogeheten Komwina gebied), trokken zij naar plantages dichtbij de stad. De plantages dichtbij Paramaribo kregen hun arbeiders voor betrekkelijk lage lonen, terwijl de verafgelegen plantages zelfs tegen hoge lonen geen personeel konden aantrekken. Bovendien waren in dit gebied vooral suikerplantages, waar het ‘slavenwerk’ het zwaarst was. Andere vrijverklaarden verlieten ook vanwege psychologische motieven hun oude plantage en trokken richting Paramaribo; zij hadden een zogeheten landbouwtrauma opgelopen. Hun vestiging in Paramaribo werd oogluikend toegestaan. Velen beseften dat de volledige vrijheid nog niet was bereikt, maar nu konden zij wel zelf hun werkgever kiezen. Anderen konden een beter bestaan verwerven in Paramaribo of dichtbij Paramaribo. Door naar een andere plantage te verhuizen gaven vrijverklaarden ook uitdrukking aan hun verworven vrijheid. Met het geld dat zij verdienden, zo stellen de jaarlijkse koloniale verslagen, waren ze niet zuinig. Ze kochten veel in de winkels van de Portugese (afkomstig uit Madeira) en Chinese immigranten (voormalige contractarbeiders), die intussen in de handel waren gegaan en kleine winkels hadden opgericht.

In de districten Coronie en Para ontstonden na het Staatstoezicht stabiele Afro-Surinaamse gemeenschappen. Coronie had toen al een weg en werd later bekend als het land van melk en honing.
Coronie en Para
Twee gebieden zijn interessant om te vermelden, namelijk Coronie en Para. In Coronie bleef de bevolking stabiel, omdat het voor de vrijverklaarden vrijwel onmogelijk was uit het gebied weg te trekken. De wet verbood vrijverklaarden om dit district te verlaten voordat zij een werkovereenkomst met een nieuwe werkgever konden laten zien. Toentertijd was Coronie een geïsoleerd district; het duurde enkele dagen per boot om Paramaribo te bereiken. Het was dus moeilijk om een werkcontract in Paramaribo te verkrijgen. Onder de meeste Coronianen bestond ook geen animo om het district te verlaten, hoewel er eigenlijk niet genoeg werk en huisvesting voor hen was.
Ook in het gebied Para wilden de vrijverklaarden niet weg uit hun district. Voorts was de onbekendheid met de plantagelandbouw een reden om in Para te blijven; de meesten werkten daar op de houtplantages. Wanneer de vrijverklaarden van werkomgeving wilden veranderen, waren er genoeg houtplantages in de omgeving waar zij terecht konden. De eigenaren van kleine en opnieuw opgezette plantages namen graag arbeiders aan en boden hun nog meer vrijheid dan zij op de grote plantages gewend waren.
Trek naar Paramaribo
De stad Paramaribo was voor velen, in het bijzonder voor vrouwen aantrekkelijk. Afro-Surinaamse vrouwen vormden toen al een meerderheid van de Afro-Surinaamse stadsbewoners. Vrijverklaarden die een ambacht uitoefenden, zoals wasvrouwen of timmerlieden die geen verplichting hadden tot het aangaan van een werkcontract, vestigden zich het liefst in de stad. Als winkelierster, huisbediende of marktvrouw kon men in de stad meer geld verdienen. Bovendien hadden de huurders een voorkeur voor mannen voor het werk op de plantages. Op 1 juli 1863 woonde 15% van de vrijverklaarden in Paramaribo en 85% in de districten. Door de trek naar de stad was dit aandeel in 1864 gestegen naar 18% en in 1872 woonden circa 24% van de vrijverklaarden in Paramaribo. Na het einde van het Staatstoezicht nam de trek van Afro-Surinamers naar Paramaribo alleen maar toe, terwijl de Hindostaanse contractarbeiders en later de Javaanse contractarbeiders het werk op de plantages overnamen.
Culturele uitingen
Tijdens de slavernij waren bepaalde culturele uitingen, zoals de watramamadans -die een uiting was van de wintireligie- eigenlijk verboden, maar men leek zich daar weinig van aan te trekken. Bovendien stonden sommige plantage-eigenaren de dans oogluikend toe. Na de afschaffing van de slavernij klaagden de zendelingen steeds vaker dat gedoopte vrijverklaarden openlijk de Wintireligie aanhingen. Hoewel deelname aan ‘heidense’ rituelen strafbaar was, bleef het aantal winti bijeenkomsten toenemen. Er werd gesignaleerd dat ‘heidensche en afgodendansen in den eersten tijd na de emancipatie meer dan in de laatste jaren tevoorschijn traden’.

Na het Staatstoezicht werden veel Afro-Surinaamse vrouwen marktvrouwen.
Opheffing Staatstoezicht
Het Staatstoezicht werd in 1873 opgeheven. De onderstaande passage geeft de toenmalige sfeer weer:
De opheffing van het evengemeld toezigt werd naar aanleiding van de resolutie van den 27sten Junij 1873, n°. 3 (Gouvernementsblad n°. 28), op dien dag aangekondigd door het lossen, des morgens ten zes ure, van een salut van 21 schoten door het Fort Zeelandia, terwijl van zonsop- tot zonsondergang van de forten en batterijen, van de publieke gebouwen en van de schepen, in de Suriname, de Nickerie en op de ankerplaats van het district Coronie werd gevlagd. De dag werd voorts feestelijk gevierd door de van het Staatstoezigt ontslagenen, zonder dat de minste rustverstoring heeft plaats gehad. De bedoelde opheffing was voorafgegaan door eene proclamatie van den Gouverneur dd. 14 Junij 1873 (Gouvernementsblad n°19), aan de onder het Staatstoezigt geplaatste bevolking. Behalve eenige ongeregeldheden van meer of min ernstigen aard, welke in do 2de helft des jaars 1873, vooral onder de Barbadiaansche immigranten, plaats vonden, en onmiddellijk werden beteugeld, heerschten rust en orde allerwege.
Met Barbadiaansche immigranten werden bedoeld zwarte contractarbeiders die van het eiland Barbados naar Suriname waren gemigreerd. Ook van Guyana en andere Caribische eilanden, zoals St. Lucia zijn zwarte contractarbeiders gemigreerd naar Suriname. In totaal zijn 2.500 zogeheten Westindische (zwarte) contractarbeiders naar Suriname geëmigreerd. Aan de hand van de Engelstalige en Franstalige namen van Afro-Surinamers is deze herkomst meestal te traceren.
Na de opheffing van het Staatstoezicht trokken -zoals eerder vermeld- steeds meer Afro-Surinamers van de plantages naar Paramaribo. Velen werden opgevangen door familie, kennissen (pleegmoeder/pleegvader, de zogeheten ‘Peetje’) en kinderen werd vaak als ‘kweekjes’ opgevangen in Paramaribo. Vaak kwamen zij terecht op erfwoningen -meestal achtererven- de voormalige huizen van slaafgemaakten. Er ontstond overbewoning in de zogeheten pras’oso’s. Het Koloniaal Verslag 1874 vermeldt:
De geest onder de Creolen-bevolking was zeer goed; geregelde arbeid liet echter over het algemeen te wenschen over. Aan het einde van het Staatstoezicht in 1873 stoppen de meeste vrijgemaakten met werken op de plantages. Nu ze eindelijk echt vrij kunnen kiezen, gaan ze liever in de stad wonen. Voor het werk op de plantages worden contractarbeiders gehaald uit het buitenland.
In 1873 ontstond de hoop op ‘rijke goudvondsten’ en later kwamen in de goudwinning arbeidsplaatsen beschikbaar die werden opgevuld door veel vrijverklaarden die voorgoed de plantages verlieten en zich in Paramaribo vestigden.
De vraag is in hoeverre aan een van de doelen van het tienjarig Staatstoezicht, namelijk de begeleiding van de vrijverklaarden om met het verdiende arbeidsloon op competente wijze een eigen huishouding te voeren, werd bereikt. Na de afschaffing van de slavernij veranderde de racistische bejegening van de Afro-Surinamers nauwelijks. Ook tijdens het Staatstoezicht en lang daarna bleven omgangsvormen tussen plantage-eigenaren en hun stafleden, onder wie ook Lichtgekleurden (Mulatten), gebaseerd op superioriteitsgevoelens tegenover de Afro-Surinamers. In dit verband is vermeldenswaard het volgende citaat van A.L. Waaldijk, hoofdonderwijzer en voorvechter van de emancipatie van Afro-Surinamers. Hij stelde 85 jaar na de afschaffing van de slavernij (in 1948) in een rapportage over de positie van de Creolen (Afro-Surinamers) aan de Nederlandse regering:
“Hoe moest nu dit volk, dat tot nog toe het willoos eigendom van een met egoïsme vervulde eigenaar-slavenhouder geweest was, zonder degelijke leiding, zonder financiële steun, zonder de helpende hand van ene beschermer, zich een toekomst bouwen.…Had men zich van de aanvang af tot taak gesteld de vrijgemaakte slaaf te leiden, op te voeden, om te vormen tot een geschikte vrije burger, met voldoende verantwoordelijkheidsbesef, veel onheil ware daardoor voorkomen en stond de samenleving thans zowel sociaal als economisch er beslist beter voor.”
De periode van het Staatstoezicht had zeker zijn beperkingen, maar uit het voorgaande is duidelijk dat de condities van een andere aard waren dan de slavernij. Vanaf 1 juli 1863 waren de slaafgemaakten vrij en geen eigendom meer van de plantage-eigenaren of van de overheid of iemand anders. Alle kinderen geboren tussen 1 juli 1863 en 1 juli 1873 zijn in vrijheid geboren. Bovendien werd de helft van de vrijverklaarden niet onder Staatstoezicht gesteld. Degenen die wel verplicht waren tot het sluiten van een werkcontract, verdienden loon dat zij mochten behouden. Voorts heeft een deel gebruikgemaakt van de mogelijkheid om na een jaar van werkgever te wisselen. Een deel verliet de plantages en vestigde zich in Paramaribo. Het is daarom niet juist om 1 juli 1873 als de begindatum van de viering en herdenking van de vrijheid van de slaafgemaakten te beschouwen. De slavernij werd op 1 juli 1863 afgeschaft.
Dit artikel is een bewerking van het artikel over het Staatstoezicht dat in juni 2018 werd gepubliceerd in het tijdschrift Dreamzworld ter gelegenheid van 155 jaar afschaffing van de slavernij in Suriname. In het najaar van 2023 verschijnt de historische studie Geschiedenis van Afro-Surinamers 1863-1963 bij uitgeverij Sampreshan waarin uitgebreid aandacht wordt besteed aan de integratie van de Afro-Surinaamse groep na de afschaffing van de slavernij in Suriname.
- Published in BIBLIOTHEEK, Migratiegeschiedenis, Nederland, Suriname
Arme Chan: ‘Radeloos, redeloos en reddeloos’ – Hans Ramsoedh

Het jaar 1672 staat in Nederland te boek als een rampjaar. Het was namelijk met vier landen (Frankrijk, Engeland en de bisdommen Münster en Keulen) tegelijk in oorlog. Nederland (destijds de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden geheten) leek reddeloos verloren. De regering wist niet wat ze moest doen en was radeloos. Als gevolg van de oorlog lag de handel stil. De bevolking verarmde en was radeloos. Het ‘rampjaar 1672’ wordt dan ook beschouwd als een dieptepunt in de Nederlandse geschiedenis.
Er zijn grote parallellen tussen het rampjaar 1672 in Nederland en de huidige ontwikkelingen in Suriname. Tien jaar Desi Bouterse als president (2010-2020) heeft Suriname sociaaleconomisch en financieel volledig geruïneerd. Chan Santokhi en zijn partij wierpen zich bij de verkiezingen in mei 2020 op als de redder van Suriname. Ze beloofden een eind te maken aan tien jaar wanbeleid van Desi Bouterse: Wo set’en [wij gaan orde op zaken stellen].

Santokhi op verkiezingscampagne in 2020. Foto Ra1 Photography
Maar van het imago van Santokhi als redder van het Surinaamse volk is echter geen schim meer over. De feiten zijn inmiddels overbekend: voortzetting van de politiek van nepotisme (benoeming van familie en vrienden), een aaneenrijging van corruptieve schandalen zoals we kennen uit de periode van de regering-Bouterse, een ondermaats presterend regeerteam en een halfslachtig sociaaleconomisch beleid. Het nepotisme onder de regering-Santokhi wordt inmiddels gezien als een continuering van de state capture (gijzeling van de staat) door vrienden en familie van de president en de familie Brunswijk zoals ten tijde van de regering-Bouterse.
Ondertussen gaat een groot deel van de Surinaamse bevolking gebukt onder het falende beleid van de regering-Santokhi met een inflatie die sinds 2020 meer dan zestig procent bedraagt. Een verarming van de bevolking is hiervan het gevolg. Het resultaat van het halfslachtige regeringsbeleid is de hoge vlucht van de wisselkoers: van 1 USD voor 19 SRD in 2020 naar 37 SRD in maart 2023. De regering slaagt er niet in de wisselkoers te beheersen. Van een structureel en integraal sociaal-maatschappelijk beleid gericht op duurzame armoedebestrijding, zoals herhaaldelijk door de regering aangekondigd, is geen sprake.
De Wereldbank berekende dat sinds 2022 circa twintig procent van de Surinaamse bevolking (ongeveer 110.000 mensen) in armoede leeft en dat één op de vier personen in Suriname rond moet komen van een inkomen van US$ 5,50 per dag. De huidige sociaaleconomische situatie is dat de armen onder de bevolking meer dan zeventig procent van hun salaris aan voeding uitgeven. Volgens deskundigen van de Wereldbank behoort Suriname samen met Venezuela en Bolivia tot de drie landen op het Zuid-Amerikaanse continent die tegen het jaar 2030 niet in staat zullen zijn armoede uit te bannen. Gelet op de hoge schuldenlast werd Suriname door het IMF in januari 2023 gerekend tot de D(ebt)7-landen in de wereld (naar analogie van de G7-(rijkste) landen). Dat wil zeggen dat Suriname werd gerekend tot de bijna failliete landen in de wereld. Van het IMF kreeg Suriname een lening van USD 690 miljoen, een bedrag dat in tranches wordt uitbetaald. Als gevolg van de halfslachtig uitvoering van het IMF-programma is het IMF voor de zoveelste keer genoodzaakt om overmakingen op te schorten.
Van een daadwerkelijke aanpak van problemen is geen sprake. Zo is er bij de regering geen sprake van daadkracht om de productie te stimuleren en inkomsten te genereren. Een van de gevolgen van de slechte sociaaleconomische situatie is dan ook de brain drain. Veel kader werkzaam onder meer in de medische sector en het onderwijs trekt weg voor betere voorzieningen naar het Caraïbisch gebied en Nederland. Ondertussen grossiert de president in loze beloftes en het installeren van commissies om problemen aan te pakken. Het probleem met de installatie van dergelijke (onderzoeks-) commissies in Suriname is echter dat het feitelijk neerkomt op de zaak op de lange baan schuiven waarna er niets meer vernomen wordt over de uitkomsten. Het beeld is een president die radeloos en redeloos is.
Het wanbeleid en vooral de machteloosheid om de economische crisis te bezweren heeft inmiddels dan ook veel kwaad bloed in de samenleving gezet. Op sociale media en nieuwssites in Suriname vormen ontgoocheling en diepe teleurstelling de teneur van de kritieken op Chan. Het overheersende beeld is dat van een ‘besluiteloze Chan’ die excelleert in het vermijden van het nemen van beslissingen en over heikele kwestie zwijgt. Hij wordt inmiddels dan ook ‘jokkebrok Chan’ genoemd, een man die ‘liegt en de kiezers bedriegt’.

Bron: Sociale media Suriname
Langzamerhand ontstond als gevolg van het beleid van de regering-Santokhi en het gebrek aan daadkracht een smeulende veenbrand in de bodem van de Surinaamse samenleving. De smeulende veenbrand sloeg op vrijdag 17 februari 2023 uit en mondde uit in geweld, bekogeling van en vernielingen in het parlement en plundering van winkels, warenhuizen en tankstations. Het protest was een ongekende woede-uitbarsting. De president kwam na de rellen niet verder dan slechts te zeggen dat hij het vooral vreselijk vond dat het ‘Huis van de democratie’, De Nationale Assemblée (DNA), doelwit was van de agressieve betogers. Geen woord over de oorzaken van het gevoel van onbehagen bij grote delen van de samenleving over het economische beleid van de regering.
De president kondigde een nationale dialoog aan met politieke organisaties, vakbeweging, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties et cetera. De verwachtingen over de uitkomsten van deze aangekondigde nationale dialoog zijn echter niet bijster hoog, aangezien de president nimmer gevolg heeft gegeven aan de uitkomsten van eerdere dialogen. In DNA volgde in maart de zoveelste belofte van hem: ‘We zullen een andere wedstrijd spelen’. Met een (regeer)team dat in de eerste helft heeft laten zien niet over de vereiste kennis en kunde te beschikken is het ijdele hoop te verwachten dat het in de tweede helft beter zal presteren.
President Santokhi’s geloofwaardigheid staat op het spel. Vertrouwen van burgers in de politiek vraagt om een politiek van vertrouwen en bij goed leiderschap gaat het om kritische zelfreflectie en stuurmanskunst. Dit zijn zaken die bij Santokhi node worden gemist. De protestdemonstraties in Suriname het afgelopen jaar roepen herinneringen op aan het lied (Take your bundle and go) van de bekende Trinidadiaanse calypsozanger Mighty Sparrow. De calypso staat bekend om zijn cynische, dubbelzinnige of moraliserende teksten. Sparrows lied heeft betrekking op een echtgenoot die thuisgekomen zijn partner betrapt op overspel waarop hij haar vervolgens de deur wijst: Take your bundle and leave and go. Don’t stay here no more (op YouTube te beluisteren). Ook voor de protesteerders in Suriname geldt grote teleurstelling over het ‘verraad’ van Chan: mooie woorden in mei 2020, maar hierna slechts verbroken beloftes. Voor hen is de focus inmiddels: ‘Weg met Chan’. Behalve radeloos en redeloos lijkt Chan langzamerhand ook reddeloos. Zijn resterende jaren als president hebben inmiddels veel weg van een dans op de rand van de Surinaamse vulkaan.
- Published in BIBLIOTHEEK, COLUMN