Een dag na het overlijden van de schrijver/essayist Anil Ramdas (16 februari 1958 – 16 februari 2012) stond premier Rutte na afloop van de ministerraad tijdens het Gesprek met de minister-president op de televisie stil bij zijn overlijden: ‘Er is een man heengegaan die niet alleen een groot schrijver is, maar ook iemand met een opvatting. Een uitgesproken persoonlijkheid. Wij zijn met z’n allen wat armer door zijn overlijden’. Ramdas schreef om de wereld te veranderen en het was ook zijn brandende ambitie om de belangrijkste intellectueel van Nederland te worden. Hij wilde niet verwaarloosbaar zijn. In Nederland leerde men hem sinds begin jaren negentig door zijn essays in De Groene Amsterdammer en columns in NRC, zijn boeken en zijn televisie- en radioprogramma’s kennen als een scherpe denker, scherpzinnige analyticus en begaafde stilist, een intellectueel met een groot maatschappelijk engagement. Daarbij wilde hij geen allochtone intellectueel zijn die niet meer dan een niche vertegenwoordigde, maar een postkoloniale intellectueel om de postkoloniale ervaring weer te geven en om de invloed van het verleden op het heden te verklaren en toe te lichten.
Op 26 september 2023 promoveerde de schrijfster Karin Amatmoekrim aan de universiteit van Leiden op een biografisch proefschrift (ook als handelseditie verschenen) over Anil Ramdas: In wat voor land leef ik eigenlijk? Anil Ramdas, onmogelijk kosmopoliet. Deze biografie handelt over zijn leven en werk tegen de achtergrond van het spanningsveld tussen hem als Surinaamse schrijver en de veranderende westerse context waarin hij publiceerde. Hieronder bespreek ik in grote lijnen de biografie (551 pp.) over Ramdas waarbij ik deze bespreking ophang aan een aantal momenten die zijn leven en werk kenmerken.
Studie in Nederland
Na afronding van de middelbare school in Suriname vertrok Ramdas in 1977 naar Nederland om sociale geografie in Amsterdam te studeren. Het Nederland dat hij bij aankomst aantrof was in zijn ogen ‘volmaakt, een land waar hij overal wonderen van beschaving’ zag (p. 178). De militaire staatsgreep in 1980 en de Decembermoorden in 1982 veegden voor Ramdas, evenals voor veel Surinamers, de optie van terugkeer definitief van tafel. Suriname behoorde voor hem nu onherroepelijk tot het verleden. Met een groep mensen uit verschillende disciplines en achtergronden voerde hij in zijn studentenflat onvermoeibare discussies over migratie, multiculturalisme en antiracisme. Het was een groep blakend van vertrouwen met een soort avant-gardehouding: ‘wij zijn degene die Nederland vooruit gaan brengen’ (p. 142). Hij koos hierna in 1987 voor een promotietraject aan de UVA waarbij hij onderzoek zou doen naar de manier waarop verhalen van asielzoekers worden geïnterpreteerd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Naast zijn baan als onderzoeker koos hij ook voor de journalistiek. Het promotieonderzoek brak hij echter in 1991 af naar aanleiding van een voorgenomen publicatie van zijn bevindingen in een congresbundel van Amnesty International. In een kort geding eiste het ministerie van Justitie namelijk vanwege vermeende schending van de geheimhoudingsplicht door Ramdas een verbod op publicatie. Het ministerie verloor het kort geding maar in hoger beroep was de uitspraak dat Ramdas de gegevens die hij had verzameld uit dossiers en tijdens het bijwonen van besloten zittingen niet zonder toestemming van het ministerie mocht gebruiken in zijn proefschrift. Met deze uitspraak was afronding van het promotietraject voor hem geblokkeerd.
De Groene Amsterdammer
Aan het begin van zijn promotietraject raakte hij bevriend met de schrijver/publicist Stephan Sanders (destijds redacteur bij De Groene Amsterdammer). Deze vriendschap opende voor hem de mogelijkheid om stukken te schrijven voor dit weekblad. Een van zijn eerste bijdragen was een portret van de Trinidadiaanse schrijver V.S. Naipaul die hij enorm bewonderde: een schrijver die bandeloos was in de zin dat hij compleet losstond van plaats en volk en niet langer gereduceerd kon worden tot zijn geboorteland wanneer hij het nest zelf expliciet bevuilde en verliet. In veel van Ramdas’ latere bijdragen was de invloed van Naipaul duidelijk merkbaar. Evenals voor Naipaul werd het Westen voor Ramdas de norm. In zijn visie kon geen enkele andere cultuur méér aanspraak maken op superioriteit en universalisme dan de westerse, want nergens anders kon een mens zo volledig worden wie hij was, los van de ‘stam’ waartoe hij behoorde. Hij omarmde de westerse cultuur vol overgave. Zijn bijdragen over Hindostanen, Creolen en andere migrantengroepen in Nederland waren vaak clichématige karakteriseringen waarmee hij volgens Amatmoekrim (p. 220) iets te gewillig zijn oor naar de (veelal hoogopgeleide) lezers van De Groene Amsterdammer liet hangen; een nestbevuiling die in de optiek van Michiel van Kempen ook wel eens te ver ging (geciteerd op p. 220). In zijn bijdragen distantieerde hij zich nadrukkelijk van ‘Surinaamse dommigheden’. Het betekende volgens Amatmoekrim (p. 203) dat Ramdas al van meet af aan nadacht wat het betekende voor een migrant om te schrijven. Door zich, evenals Naipaul, vrij te maken van Suriname presenteerde hij zich als een autonoom schrijver die compleet losstond van plaats en volk om zich daarmee een gezagspositie toe te eigenen.
Nieuwe deuren en ambities
Ramdas’ bijdragen in De Groene Amsterdammer bleven niet onopgemerkt. In 1992 was hij (als eerste persoon van kleur) gast in het drie uur durende televisieprogramma Zomergasten van de VPRO die in de zomermaanden op de zondagavond wordt uitgezonden. Dat optreden werd een beslissend en komeetachtig moment in zijn carrière. Hij had zich voorgenomen de grootste vragen die de samenleving toen plaagden te beantwoorden. ‘Als het mislukte, als de avond niet boeiend was, dan zou hij als mens zijn mislukt’ vond hij (geciteerd op p. 244). De reacties in de media op zijn optreden in Zomergasten waren overweldigend en positief. Kritiek was er ook. Anil zou, net als in zijn latere artikelen, te veel met zijn kennis te koop lopen (namedropping als zijn handelsmerk) en te veel de wijsneus uithangen.
Na zijn optreden in Zomergasten gingen nieuwe deuren voor hem open. In 1993 mocht hij de prestigieuze Den Uyl-lezing houden waarin hij de rol van de sociaaldemocraten bij de onafhankelijkheid van Suriname bekritiseerde en een pleidooi hield voor een nieuwe houding van Nederland ten opzichte van Suriname met daarbij ethiek als richtlijn (de lezing is in 1994 gepubliceerd met als titel Ethiek als vitaal belang).
Na zijn optreden in Zomergasten bood NRC hem een positie als redacteur. In zijn bijdragen in deze krant was het vooral zijn ‘eigen groep’ die ervan langs kreeg: migranten in het algemeen en (Hindostaanse) Surinamers in het bijzonder. In deze bijdragen had Ramdas het vermogen tot zelfkritiek tot een kunst verheven, aldus Amatmoekrim (p. 265). In deze periode publiceerde hij twee bundels (De Papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea in 1992 en De beroepsherinneraar en andere verhalen in 1996). In 1994 schreef hij de novelle Het besluit van Mai waarin hij de worsteling van een eerste generatie migrant met de opvoeding van haar dochter beschrijft. De twee bundels werden overwegend positief ontvangen in de (witte) literaire recensies: Ramdas strekte tot voorbeeld van andere migranten. In de ‘zwarte’ besprekingen was de ontvangst echter minder warm. Zij zagen hem als iemand die nestbevuiling als carrièrestap zag en aan wie het ontbrak aan solidariteit. Hij werd een moderne Uncle Tomgenoemd en gezien als een ‘moderne brahmaan op klompen’ (p. 274-5).
Voor de VPRO presenteerde hij vanaf 1993 verschillende televisieprogramma’s waaronder In mijn vaders huis (1993-1994), een serie interviews met schrijvers en denkers die hij bewonderde (onder wie Stuart Hall, Kwame Anthony Appiah, Edward Said en Benedict Anderson) met thema’s als globalisering, postkolonialisme en burgerschap. Met Stephan Sanders maakte hij het televisieprogramma Het blauwe Licht (1997-2000) waarin zij met twee wisselende gasten televisieprogramma’s analyseerden. Beide televisieprogramma’s gaven Ramdas de mogelijkheid om zijn postuur als scherpe denker nog verder vorm te geven. In deze periode kreeg hij ook de kans een aantal radioprogramma’s te verzorgen.
Onder de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap in Nederland werd hij tussen 1995 en 2000 naast zijn bijdragen in de kranten bekend als discussieleider bij de Omroep Hindoe Media (OHM) waarin de focus lag op taboedoorbrekende thema’s binnen deze gemeenschap.
Samen met filmer Fred van Dijk maakte hij in 1995 een vierdelige documentaire over Suriname onder de titel Wel de snack maar niet de saus. Hij maakte veel kritiek los met deze serie waarin het leek alsof hij Naipauls gelijk over het Caraïbisch gebied wilde bewijzen: een ronddobberend schip in verval met een bevolking die dom, oncreatief en verdeeld is.
Ramdas’ ambities reikten verder. In zijn optiek moest je Nederland bevechten. ‘Hoe radicaler en brutaler je dat deed, des te meer je werd gewaardeerd. Dit land houdt niet van mensen die van hem houden, dit land houdt van mensen die hem tarten, uitdagen, provoceren en kleineren’ (p. 300). Dat was de grote opdracht die hij zichzelf stelde, namelijk weigeren verwaarloosbaar te zijn.
Deze provocatieve houding leidde tot een polemiek met een aantal Nederlandse schrijvers onder wie Joost Zwagerman die in 1994 De Buitenvrouw publiceerde. Volgens Ramdas bleven gekleurde personages in hun boeken ‘bordkartonnen personages’ omdat witte schrijvers niet voorbij hun eigen vooroordelen kwamen. Zij misten in zijn optiek een intrinsieke interesse in de gekleurde mens. Het zou van de kant van Zwagerman leiden tot een langdurige vijandschap jegens Ramdas. Zwagerman zou vervolgens iedere gelegenheid aangrijpen om Ramdas moreel te diskwalificeren.
NRC-buitenlandcorrespondent in India
In September 2000 ging Ramdas in op het aanbod van NRC om voor deze krant buitenlandcorrespondent in India te worden. In dit land wilde hij zich niet bezighouden met klassieke journalistiek (het verslaan van rampen), maar uitgaan van de antropologie van de straat: relevant maken wat niet relevant lijkt en de lezer vertrouwd laten raken met al het rare in de wereld. Zijn correspondentschap in dit land werd echter één grote deceptie. In Nederland werd hij erkend voor zijn bijdragen aan het debat, in India was hij echter niets bijzonders. Het gebrek aan erkenning viel hem dan ook zwaar. Hij vereenzaamde en het monster van alcoholverslaving ontwikkelde zich relatief ongezien bij hem. Al in Nederland had hij een alcoholverslaving ontwikkeld. Zo volgden na de opnames van Het Blauwe Licht vele ‘liederlijke drankgelagen’ (p. 359). In India kwam deze verslaving in het centrum van alles te staan en werd een van zijn demonen die hem hierna blijvend zouden achtervolgen. Na drie jaar correspondentschap in India keerde hij medio 2003 naar Nederland terug. Zijn bijdragen uit India zijn later gebundeld uitgegeven (Zonder liefde valt best te leven, 2004)
Terug in Nederland
Tijdens Ramdas’ verblijf in India maakte Nederland in het kielzog van de aanslagen op de Twin Towers in New York op 11 september 2001een turbulente periode door: de opkomst van Pim Fortuyn, de moord op hem op 6 mei 2002 en de verkiezingsoverwinning van de LPF in mei 2002. De multiculturele samenleving werd failliet verklaard. In Ramdas optiek waren de zorgen over de multiculturele samenleving een uiting van de kleinburgerlijke visie van de bezorgde Nederlander. Toen de cineast Theo van Gogh in 2004 door een moslimextremist werd vermoord bleef hij de zorgen in Nederland bagatelliseren. De mate van hysterie en de mate van onrust kende hij niet van Nederland. Hij begreep Nederland niet meer en Nederland begreep hém niet meer. Hij werd sindsdien gezien als een achterhaalde politiek correcte betweter.
Terug in Nederland ging hij aan de slag als directeur van het Amsterdamse debatcentrum De Balie. Het was voor zijn vrienden een vreemde sprong, want hij hoorde op het podium en niet erachter. Zijn directeurschap van De Balie werd een mislukking, mede vanwege financiële perikelen waarmee het debatcentrum te maken kreeg. Punt van zorg was ook dat zijn dronkenschap op het imago van dit centrum afstraalde (p. 371). Uiteindelijk moest hij eind 2005 noodgedwongen zijn directeurschap van De Balie opgeven.
Paramariboreis
Hij had geen ‘echte’ baan meer, maar wist in 2006 een reisbeurs los te peuteren om een boek te schrijven over Paramaribo om te weten hoe de stad van zijn jeugd in de eenentwintigste eeuw functioneerde. In Paramaribo kon hij kon niet wennen aan de anonimiteit. Slechts een handvol mensen kende hem in zijn geboorteland. Zijn verblijf van een jaar in Paramaribo ging gepaard met drinken van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. Hij was bezig zichzelf te vernietigen, zoals Amatmoekrim schrijft (p. 407). Ramdas’ verblijf in Paramaribo resulteerde in de publicatie van Paramaribo; De vrolijkste stad in de jungle die in 2009 uitkwam. Zijn sentimental journey werd een persoonlijke afrekening met zijn geboorteland. De toonzetting is er in navolging van Naipaul een van kritische beschouwer, sarcasme en provocatie, en soms ook van frustratie en verbittering.
Terug in Nederland had het alcoholgebruik zijn huwelijk laten stranden. Hij verloor in 2007 zijn plek als columnist bij NRC en werd vervolgens naar de positie van religiereporter op de achterpagina van deze krant gedirigeerd. Financieel zat hij helemaal aan de grond. De stress werd hem teveel en hij kreeg zijn eerste hartinfarct.
Ramdas benaderde zijn uitgeverij De Bezige Bij voor een ideeënroman die hij wilde schrijven waarbij hij zijn eigen leven als kader wilde gebruiken waarbinnen hij kon reflecteren op essentiële thema’s. Hij wilde met deze roman de Nederlandse literaire traditie opschudden, een spiegel voorhouden, een maatschappelijk en een politiek debat veroorzaken. In zijn roman wilde hij een zwarte intellectueel opvoeren als literaire interventie op het gebrek aan kleur in de Nederlandse literatuur. Het moest ook een weergaloos boek worden en het was voorts zijn grote droom een aantal meesterwerken te schrijven in de trant van V.S. Naipaul of Salman Rushdie. Van zijn uitgeverij kreeg hij een financieel voorschot voor zijn ideeënroman.
White trash
Sinds 2010 publiceerde Ramdas maandelijks een column op de website van deBuren, een Vlaams-Nederlands platform voor wetenschap en cultuur. Op 9 september 2010 publiceerde hij ‘Het culturele drama’ waarin hij reflecteerde op het tien jaar eerder in NRC verschenen geruchtmakende essay van Paul Scheffer ‘Het multiculturele drama’. Daarin betoogde Scheffer onder meer dat de vorming van een etnische onderklasse een ernstige bedreiging vormde voor de maatschappelijke vrede in Nederland. Hoewel Ramdas het deels eens was met Scheffer vond hij dat met de oplossing van de sociale kwestie onder de autochtone bevolking hun culturele achterstand nooit was ingehaald. Een deel van die autochtone onderklasse had zich weliswaar omhooggewerkt, maar dat had niet geleid tot beschaving. Daarbij verwees Ramdas naar reacties van lezers van De Telegraaf, het aanbod op de televisie, nieuwe omroepen als WNL en Powned en de aanhang van de PVV die meer dan twee miljoen stemmers telde. Al die Hollanders waren in Ramdas’ ogen een groot deel white trash: tokkies, families Flodder met achterlijke ideeën en onbeschofte omgangsvormen. Al met al ‘primitieve, rancuneuze, rechtse en extreemrechtse types zonder principes, zonder moraal en zonder idealen’ P.450). Hij meende Nederland ontmaskerd te hebben en in zijn visie was de ‘culturele samenleving’ mislukt. Volgens Amatmoekrim was de tekst van Ramdas echter ‘onramdasiaans: hij was grof, ongenuanceerd en ronduit beledigend’ (p.451). Aanvankelijk waren de reacties op de bijdrage van Ramdas tam, maar Joost Zwagerman greep deze aan voor een openlijke aanval op hem. Die aanval werd vervolgens door andere columnisten in Nederlandse dagbladen opgepakt waarbij Ramdas niet werd gespaard. Zwagerman mocht zelfs bij Pauw & Witteman op de Nederlandse televisie zijn kritiek op Ramdas spuien. Hij werd in de hoek van elitaire betweter gemanoeuvreerd en ook nog uitgemaakt voor een racist. Ramdas’ wereldbeeld werd loodzwaar. ‘Hij voelde zich omringd door vijanden en zag alleen maar blanke fascisten overal’ aldus Amatmoekrim (p. 438).
Badal
Ik keer hier terug naar de voorgenomen ideeënroman van Ramdas. Deze roman kwam in april 2011 uit getiteld Badal. In deze roman wordt een ontluisterend portret geschetst van een aan alcohol verslaafde intellectueel die uiteindelijk ten onder gaat. De hoofdpersoon is teleurgesteld in zichzelf en is niet opgewassen tegen zijn eigen pathetische hang naar erkenning en alcoholverslaving. In allerlei opzichten schiet hij te kort. Aan het eind van de roman pleegt de hoofdpersoon zelfmoord.
De recensies op Badal waren verwoestend. De grote ambities die Ramdas met dit boek had, vielen in duigen. De aandacht in de recensies was vooral gefocust op het biografische element in het boek, namelijk dat de hoofdpersoon in Badal samenviel met Ramdas. Badal werd voornamelijk als een mislukte autobiografie gezien. Achteraf (na zijn overlijden) werd Badal ook gezien als de kroniek van een aangekondigde dood. Volgens Amatmoekrim was een deel van de besprekingen ‘niet minder dan slecht gecamoufleerde afrekeningen met Ramdas’ (p. 478). Slechts De Groene Amsterdammer nam het op voor Ramdas. De recensenten hadden er niets van begrepen was het commentaar in dit weekblad: ‘Badal was namelijk een gelaagd, complex boek waarbij de auteur een wereld had geconstrueerd die op de echte wereld leek, maar die niet hetzelfde was’ (p. 478). Ogenschijnlijk lieten de negatieve recensies Ramdas onberoerd. In zijn optiek zochten de recensenten alleen naar de sleutels en niet ook naar het sleutelgat. Het was echter uiterlijke schijn. Het onbegrip waarmee Badal werd ontvangen stortte Ramdas in een diepe depressie die versterkt werd door ontwikkelingen in zijn privéleven. Zijn vrouw ging bij hem weg, zijn vader lag op sterven, zijn programma ZOZ bij de Amsterdamse multiculturele televisieomroep (MTNL) zou vanwege stopzetting van rijkssubsidie tot een einde komen en zijn stukjes voor de NRC zouden eind december 2011 stoppen.
Zelfmoord om een eind te maken aan vernedering en schaamte
Zijn alcoholdemon bleef hem achtervolgen. Op kerstavond vertelde hij zijn twee kinderen dat hij niet langer wilde leven en zichzelf dood zou drinken. Hij werd onmiddellijk opgenomen in een psychiatrische kliniek. Op 16 februari 2012 (zijn 54everjaardag) pleegde Ramdas zelfmoord in het bad. De zelfmoord moest een eind maken aan zijn vernedering en schaamte: vernedering omdat hij meer en meer zijn podium kwijt was en schaamte onder meer voor het onbegrip waarmee Badal was ontvangen, financiële perikelen, zijn alcoholisme, het vertrek van zijn vrouw, het dreigend verlies van zijn huis. Naast hem op de vloer lag een exemplaar van het boek van de Amerikaanse schrijver Philip Roth getiteld De vernedering (2009) met voorin een kort afscheidsbriefje gericht aan zijn kinderen en vrouw.
De tragiek van Ramdas’ brandende ambities
Ramdas had de brandende ambitie de belangrijkste intellectueel te zijn van Nederland en wilde een schrijver zijn die de wereld zou veranderen. Behalve ambitieus was hij ook zoekend naar aanzien en roem. Hij dacht in z’n eentje de Titanic op te tillen (de titel ook van hoofdstuk 11 in de biografie). Daarmee had Ramdas de lat voor zichzelf te hoog gelegd, wellicht ook uit zelfoverschatting. Van een intellectuele voorloper werd hij in zijn laatste levensjaren gezien als een achterhaalde politiek correcte betweter en weggehoond om zijn idealen. Hij werd gezien als een woedende has-been. Ontwikkelingen sinds het begin van de eenentwintigste eeuw deden Ramdas beseffen dat het Westen niet was wat hij had gedacht. Het beeld dat hij aanvankelijk van de westerse beschaving had bleek meer een illusie dan dat het een reflectie van de werkelijkheid was, vergelijkbaar met de manier waarop Bollywood een idee verkocht, zoals Amatmoekrim in het Nawoord schrijft (p. 500).
Amatmoekrim (p. 504) is nogal voorzichtig met haar conclusie dat de uiteindelijke verbanning van Anil Ramdas naar de marge van de Nederlandse samenleving mogelijk te maken zou kunnen hebben met zijn achtergrond: Nederland had een cultureel bepaalde waardering voor mensen met een grote mond maar die grote mond is voorbehouden aan ‘echte’ Nederlanders. Er is in mijn optiek nog een ander aspect dat een rol speelt bij de tragiek van Anil Ramdas’ brandende ambities. Hij heeft te weinig oog gehad voor de heersende Nederlandse maaiveldcultuur: er worden korte metten gemaakt met personen die hun kop boven het maaiveld uitsteken. Ramdas ondervond de gevolgen van deze Nederlandse cultuur. Met deze biografie heeft Amatmoekrim een boeiend, prettig leesbaar en zeer uitvoerig portret geschreven van een idealist die uiteindelijk bezweek onder de last van brandende ambities.
Karin Amatmoekrim (Paramaribo, 1976) studeerde letterkunde, schreef zes romans en is columnist bij NRC.
Karin Amatmoekrim, In wat voor land leef ik eigenlijk? Anil Ramdas, onmogelijk kosmopoliet, Amsterdam 2023: Prometheus. 551 pp., € 39,99