Beknopte geschiedenis van Hindostanen

Chan Choenni
[1 januari 2024]

Prof.dr. Chan(dersen) E.S. Choenni (Paramaribo, 1953) is emeritus hoogleraar

Inleiding

Na de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 in Suriname nam de behoefte toe aan nieuwe arbeids­krachten op de plan­tages. Er werd ver­ondersteld dat de voormalige tot slaaf­ge­maakten in min­dere mate bereid zouden zijn, al was het tegen een loon, om op de Surinaamse plantages te blijven werken. In 1873 zou het zogeheten tienjarig Staatstoezicht verlopen en de vrijverklaarde slaafgemaakten waren daarna niet meer verplicht om op de plantages te werken. In 1870 sloot de Nederlandse regering daarom een zogeheten traktaat met de Britse regering – die toen de heerschappij had over India – om Hindostaanse contractarbeiders te werven voor Suriname. Hindostanen werden daarom toentertijd Brits(ch)–Indiërs genoemd, maar zij kozen ervoor om zichzelf aan te duiden als Hindostanen. Hindostan is een van de oude namen voor India. De Hindostanen zouden voor 5 jaar te werk worden gesteld met recht op gratis terugkeer daarna naar India. Op 5 juni 1873 ontscheepte de eerste lichting Hindostaanse contractarbeiders die arriveerden met het schip Lalla Rookh in Suriname. Na dit transport zijn er nog 63 scheepstransporten met ver­schillende schepen geweest. Er zijn in totaal ruim 34.000 Hindostaanse contractarbeiders in de periode 1873-1916 aangevoerd. De contractarbeiders moesten sterk zijn en gezond blijven om gedurende vijf jaar het zware werk uit te voeren. Daarom werd er streng geselecteerd in India. Bijna een derde van degenen die naar Suriname wilden emigreren werd naderhand toch afgekeurd. Er waren respectabele redenen om het eigen land te verlaten en in Suriname te gaan werken, zoals hongersnood, uitbraak van besmettelijke ziekten, onderdrukking en uitbuiting door zamindárs (grootgrondbezitters), discriminatie op grond van kaste en weduwschap, familieproblemen en uiteraard vaak grote armoede. Bovendien was het (dag)loon dat zij in Suriname zouden verdienen vele malen hoger dan in India: namelijk voor mannen 60 cent per dag en voor vouwen 40 cent. De reis naar Suriname en het verblijf was gratis. Er werd verondersteld dat men de helft van het loon kon sparen en na vijf jaar kon terugkeren naar india met het gespaarde bedrag.

Het zeilschip Lalla Rookh was het eerste schip waarmee Hindostaanse contractarbeiders naar Suriname kwamen. Het werd een icoon van de Hindostaanse immigratie.

Kenmerken

Bijna een derde van Hindostaanse contractarbeiders was vrouw. Van hen was een derde getrouwd en tweederde alleenstaand. De alleenstaande vrouwen waren vaak weduwen, vrouwen die vanwege familieproblemen waren weggelopen of verstoten. Ongeveer 10% van de emi­granten was kind. Het grootste deel was man en de meerderheid van de mannen was alleenstaand. De meerderheid had een leeftijd tussen de 18 en 35 jaar. Ongeveer 17% was moslim en de rest was hindoe. De relatie tussen de hindoes en moslims was in Suriname gedurende de contracttijd (1873-1920) vrij harmonieus. Er waren onderlinge huwelijken. De Hindostaanse contract­arbeiders behoorden tot de verschillende zogeheten kasten in India, hoewel men primair op zoek was naar landarbeiders. De leden van verschillende kasten hebben zich gaandeweg grotendeels vermengd in Suriname. Nadat de Hindostaanse contractarbeiders verschillende keu­ringen hadden ondergaan  vertrokken zijn van de haven­stad Calcutta (tegenwoordig Kolkata) naar Suriname.

Intensieve banden en zware omstandigheden

De lange zeereis was zwaar; de meeste transporten waren met zeilschepen en duurden ongeveer drie maanden. De overige transporten waren met stoomschepen en de overtocht duurde ruim een maand. Tijdens de zeereis werden de onderlinge banden intensiever en allerlei verschillen minder relevant. Hindostanen van één scheepstransport beschouwden elkaar als jaháji bhái en jaháji bahin (scheepsbroeder en scheepszuster). Deze jaháji band is in Suriname lange tijd intact gebleven; men zocht elkaar regelmatig op en hielp elkaar. Men was een soort familie geworden, omdat de meesten –als eenlingen– geen familie hadden in Suriname. Anderen werden ook tot familie gemaakt om elkaar te ondersteunen en bepaalde rituelen uit te voeren. Ondanks de zware reis­omstandig­heden is er gemiddeld genomen over de 64 transporten een relatief lage sterfte geweest, namelijk 2,1%. Op de zeilschepen lag het sterftecijfer hoger (2,6%) dan op de stoomschepen, die korter onderweg waren (1,2%). Bijna eendere keerde terug naar India. Als wij echter de in Suriname geboren kinderen aftrekken die zijn meegenomen en weer terug zijn gekomen naar Suriname dat is het ruim een kwart.

De meerderheid van de Hindostanen vestigde zich in Suriname, omdat zij een betere toekomst zagen in hun nieuwe vaderland. Daarnaast hebben ongeveer 3.000 Hindostanen uit andere delen van het Caribisch gebied zich gevestigd in Suriname tussen 1865 en 1920 onder meer omdat men land gratis kreeg of tegen heel lage kosten land kon huren. De meeste Hindostaanse contractarbeiders hebben ook zeer zuinig geleefd. In de beginperiode was bijna een vijfde van de Hindostaanse contractarbeiders in Suriname bezweken als gevolg van de zware arbeid. Door verbetering van de medische voorzieningen en huisvesting was het aantal doden als gevolg van zware arbeid daarna aanzienlijk teruggelopen. Omdat de Nederlandse regering en de plantage-eigenaren van te voren geld hadden geïnvesteerd in elke contractarbeider -gemiddeld 400 gulden- werd niet-nakoming van de verplichtingen uit het arbeidscontract zwaar bestraft. Tijdens de contractperiode zijn veel Hindostaanse contractarbeiders zwaar gestraft om werkweigering. Er was regelmatig onenigheid over (de uitvoering) van de werktaken en de betaling; vooral op de suikerplantages. Er zijn veertig kleine en grote opstanden uitgebroken over de arbeidsomstandigheden, waarvan enkele bloedig zijn beëindigd. Tijdens een grote opstand in 1902 op de grootste suikerplantage Mariënburg zijn 24 Hindostaanse opstandelingen door Nederlandse militairen doodgeschoten.

Integratie in Suriname

De Hindostanen werden na 1920 gaandeweg een onmis­baar deel van de Surinaamse samenleving. Langzamer­hand werden zij vooral succesvol op sociaal­economisch terrein. Zij waren als zogenoemde klein­land­bouwers producenten van vooral landbouw­producten. De grote meerderheid was tot na de Tweede Wereldoorlog nog steeds werkzaam in de zogeheten kleinlandbouw. Vrijwel allen hadden rijstvelden, pluimvee, teelden groenten en beschikten over fruitbomen op hun landerijen. Zij waren in grote mate zelfvoorzienend en konden hun (groot)familie voeden. Tegelijkertijd konden de vele kinderen meehelpen in de landbouw. Een deel van de oogst kon men verkopen en men kon sparen om zich op te bouwen. Zij behielden zoals gezegd deels de Indiase cultuur, maar ontwikkelden ook een eigen Sarnámi cultuur. Op cultureel terrein bleven zij relatief geïsoleerd van de brede samenleving; ook omdat de meerderheid ge­schei­den van de Creoolse bevolking woonde in de districten.

Er voltrok een enorme bevolkingsgroei onder de Hindo­staanse bevolkingsgroep. Uit bovenstaande grafiek blijkt de enorme groei na 1930. In 1965 streefde de Hindostaanse bevolkingsgroep, met een omvang van 121.162 personen de Creoolse bevolkingsgroep voorbij, die toen 120.065 personen telde. En in 1970 was de Hindostaanse groep met 40% aandeel (142.049) van de totale bevolking (349.736) de grootste bevolkingsgroep in Suriname. Er werd voorspeld dat Hindostanen weleens de meerderheid van de Surinaamse bevolking zouden gaan uitmaken.

Hindostanen tijdens de contracttijd op konverjari (kermis). Foto: EBG archief Zeist

Economische vooruitgang

Tijdens de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verhuisden veel Hindostaanse jongemannen naar Paramaribo om in het leger te dienen en andere urbane werkgelegenheid. Er heerste ook een relatieve welvaart in Paramaribo door de hoge inkomsten uit de bauxietindustrie. Na het einde van de Tweede Wereldoorlog bleven velen in Paramaribo wonen en lieten hun familie overkomen. Door allerlei netwerken werd de urbanisatie van Hindostanen versterkt in de jaren vijftig en zestig. Veel Hindostanen verlieten de landbouw omdat zij in Paramaribo meer geld konden verdienen dan in de landbouw. Maar ook omdat bijna alle vervolgonderwijs­voorzieningen in Paramaribo waren gevestigd. Veel Hindostanen begonnen in te zien dat onderwijs een belangrijk vehikel was voor verdere vooruitgang in Suriname. Onderwijs aan Hindostaanse jongens werd aangemoedigd maar steeds meer ook aan Hindostaanse meisjes. De onderwijsprestaties van Hindo­stanen werden beter alsook de beheersing van de Nederlandse taal. Veel beroepen die werden uitgeoefend door Creolen, zoals timmerman, vervoerder en modistes werden overgenomen door Hindostanen. In de jaren vijftig en vooral in de jaren zestig waren Hindostanen in vrijwel alle beroepssectoren doorgedrongen. En mede door hun toegenomen aantal in de bevolking werden concurrenten van Creolen op de arbeidsmarkt. Daarnaast werden Hindostanen steeds meer zichtbaar in Paramaribo, terwijl hun bloeiende cultuur intact bleef.

Politieke polarisatie

De toename en urbanisatie van Hindostanen evenals hun opmars op sociaaleconomisch terrein leidde op politiek niveau na de Tweede Wereldoorlog tot 1969 echter niet tot etnische polarisatie. Dit had te maken met hun politieke integratie en in het bijzonder de verbroederingspolitiek die de Hindostaanse leider Jagernath Lachmon en de Afro-Surinaamse leider Johan Pengel hebben gevoerd. Zij waren het erover eens dat samenwerking tussen de belangrijkste bevolkingsgroepen nodig was voor een harmonieuze toekomst van Suriname. En tevens dat de verschillende bevolkingsgroepen hun eigen cultuur konden behouden. Bij de verkiezingen in 1969 won de Hindostaanse partijcombinatie 19 van de 39 parlementszetels. Dat was bijna de helft van het totaal, omdat het Hindostaanse bevolkingsaandeel enorm was toegenomen. Er werd – zoals gezegd – voorspeld dat de Hindostanen de meer­der­heid van de bevolking zouden gaan vormen. Dit is niet gebeurd, mede omdat een grote groep Hindostanen, onder wie vooral personen in de vruchtbare levensfase, naar Nederland emigreerden na 1973. Er ontstond een etnisch gepola­ri­seerde sfeer in Suriname.

Emigratie naar Nederland

In 1973 ging de grote Creoolse partij onder leiding van Henck Arron, die Pengel had opgevolgd een verbond aan met een belangrijke Javaanse partij onder leiding van Salam Somohardjo en won de verkiezingen. Een regering werd gevormd zonder Hindostaanse vertegenwoordiging en Premier Arron verklaarde begin 1974 dat Suriname onafhankelijk zou worden en wel voor eind 1975. Dat riep een angstbeeld op bij veel Hindostanen die vreesden voor Creoolse overheersing en wanbestuur. Er brak als de ware paniek uit en een grote groep Hindostanen wachtte de onafhankelijkheid niet af. Zij vluchtten, vaak na verkoop van hun landerijen en huizen voor een appel en ei, naar Nederland. Zowel in het parlement als buiten het parlement was er grote tegenstand. Er dreigde zelfs een raciale burgeroorlog en er werden branden gesticht. Hoewel er op het laatste moment een brasa (omhelzing) tot stand kwam tussen Lachmon en Arron werd de onafhankelijkheid vooral als een ‘Creools gebeuren’ beschouwd. Na de onafhankelijkheid kwam Arron zijn aan Lachmon gedane beloften niet na. Zo weigerde Arron nieuwe verkiezingen te houden en een beleid te voeren om meer Hindostanen op te nemen in het leger. Veel Hindostanen hadden echter geen geloof in de toekomst van Suriname en emigreerden alsnog naar Nederland, voordat in 1980 de regeling voor vrije vestiging in Nederland zou ophouden te bestaan.

Hindostanen pas in Nederland. Foto: Nationaal Archief (NA)

Opvang

De massale emigratie van Hindostanen naar Nederland die eind 1973 op gang kwam zwol tussen 1974-1975 aan. En ook tussen 1979-1980 was er een grote emigratie van Hindostanen. Tussen 1970 en 1980 emigreerden in totaal 120.000 Surinamers naar Nederland; de meerderheid bestond uit Hindostanen. Deze Hindostanen werden opgevangen door hun familie of kennissen en een deel door de Nederlandse overheid. Sommige Hindostanen zijn geëmigreerd met gespaard geld; zij werden als een soort verkenner naar Nederland gestuurd. Zij moesten huisvesting vinden, een bestaan opbouwen en daarna de andere familieleden over laten komen. De groep emigrerende Hindostanen bestond nauwelijks uit ouderen (60-plussers), maar vooral uit gezinnen en jongvolwassen. Dat verklaart ook de snelle groei daarna van de Hindostaanse bevolking in Nederland. De gezinsvorming onder de laatste groep vond in Nederland plaats. Niet alleen het aantal Hindostaanse kinderen geboren in Nederland (de tweede generatie) nam toe, maar later ook kinderen van deze in Nederland geboren Hindostanen: de derde generatie. Van meet af aan kozen veel Hindostanen ervoor om zich vooral in Den Haag te vestigen. Het was een ‘rustige stad’ en de koningin (de Maharáni) woonde er. Hindostanen zijn koningsgezind en omdat Creolen vaker in Amsterdam en Rotterdam terechtkwamen.

Vaak hielpen familieleden elkaar bij de opvang en vooral in de gemeente Den Haag begon zich een concentratie van Hindostanen te formeren als gevolg van deze ketting­migratie. Velen konden dan ook direct na aankomst in Nederland aan de slag en een redelijk bestaan opbouwen. Daardoor werd Den Haag de stad met de meeste Hindostanen. De Hindostaanse emigranten die ten tijde van de massale emigratie in Nederland arriveerden werden grotendeels opgevangen door de ondertussen ‘gevestigde’ Hindostaanse gemeenschap die als het ware een pioniersfunctie heeft vervuld. Familie, vrienden en kennissen zorgden voor de huisvesting en maakten hen wegwijs in de brede samenleving. Een deel van de emigranten werd opgevangen door de Nederlandse overheid gefaciliteerde opvang in pensions en opvang­centra verspreid over Nederland. De opvang in Nederland betrof niet alleen huisvesting maar ook opvang in culturele zin. Er was immers een culturele infrastructuur opgebouwd. Indiase films werden vertoond, tropische toko’s verkochten naast tropische voedingswaren ook langspeelplaten (lp’s) en cassettebanden met Indiase liederen. Er waren feesten en muziekoptredens en ook actieve Hindostaanse (voetbal)verenigingen. Naar schatting wonen er ruim 40.000 Hindostanen in Den Haag en vormen zijn een tiende van de Haagse bevolking.

Vooral tussen 1990–2000 toen de economie groeide ontstond mobiliteit binnen de Hindostaanse gemeenschap. Er was sprake van daling van de werkloosheid en grote mobiliteit op de arbeidsmarkt. Ook de woningnood werd min of meer opgelost en veel Hindostanen gingen ruimer wonen. Velen verhuisden naar zogeheten eenge­zins­woningen in sub-urbane gebieden en randgemeenten zoals Zoetermeer. Ook de onderwijs­prestaties namen toe en opgerichte Hindoe- en Hindostaanse moslimscholen droegen daar ook hun steentje aan bij. In de eenen­twintigste eeuw heeft de succesvolle integratie van Hindostanen op sociaal–economisch terrein zich doorgezet. Op basis van een indeling naar onderwijs­niveau, namelijk primair, secundair en tertiair onderwijs (hoger beroeps- en universitair onderwijs) is het beeld van prestaties van de Hindostaanse groep in Nederland als volgt. Een analyse naar onderwijstypen van dezelfde leeftijdsgroepen bevestigt de reeds waargenomen trend dat verhoudingsgewijs jongere volwassen Hindostanen in 2008 vaker een hoger opleidingsniveau hebben bereikt dan Creolen. Twee op de vijf (39,7%) jongere volwassen Hindostanen tegenover een derde van de Creolen (32,9%) heeft een tertiair onderwijs­niveau (in 2008). De participatie van Hindostanen aan het tertiair (hoger) onderwijs is even hoog als onder autochtone Nederlandse leeftijdsgenoten, namelijk 40%.

In 2003 werd een overzichtsstudie over de Hindostaanse immigratie en Hindostanen in Nederland gepresenteerd aan de toenmalige Haagse burgemeester Wim Deetman, geflankeerd door mr. drs. Kanta Adhin (mederedacteur) en dr. Chan Choenni (auteur). Foto: Radjin Thakoerdin

Demografische ontwikkelingen

Er hebben zich enkele belangrijke demografische ontwik­ke­lingen voltrokken binnen de Hindostaanse gemeen­schap in Nederland. Allereerst was sprake van een groeiversnelling door de immigratiegolven in de perioden 1973 – 1975 en 1979 – 1980. Het aandeel Hindostanen in deze immi­gratie­periode nam aanzienlijk toe en Hindostanen vormden de grootste groep onder de Surinaamse immigranten. In de eenentwintigste eeuw is de Hindo­staanse groep met 45% aandeel de grootste bevol­kings­groep onder de Surinamers geworden in Nederland.

Ten tweede is sprake van gezinsverdunning; dat wil zeggen daling van het aantal kinderen per gezin. Aangenomen wordt dat het gemiddelde Surinaamse vruchtbaar­heids­cijfer ook voor de Hindostaanse vrouwen geldt, want het gemiddeld kindertal per Surinaams gezin was drastisch teruggelopen. De gezinsverdunning heeft tevens culturele gevolgen gehad voor het familieleven waarbij wederzijdse verplichtingen een belangrijke rol spelen. Ook de gemiddelde leeftijd waarop de Surinaamse vrouwen een kind krijgen is gestegen. In 1990 was de gemiddelde leeftijd 25,7 jaar.

Ten derde is sprake van een groei van het aantal eenoudergezinnen onder Hindostanen, onder meer veroorzaakt door echtscheidingen of paren die samen­wonen en na een tijdje uit elkaar gaan. Er is onder Hindostanen sprake van bewust ongehuwde moeders (BOM- vrouwen).

Ten vierde is een andere trend onder Hindostanen dat een deel van de volwassenen niet meer (wettelijk) trouwt, maar gaat samenwonen. Soms huwt men wel op hindoe- of moslimwijze. Dat wil zeggen dat enkele huwelijksrituelen worden voltrokken en/of een huwelijksfeest wordt gegeven, maar dat er geen wettelijk huwelijk plaatsvindt; zij worden dus niet geregistreerd als gehuwden.

Ten vijfde is de opkomst van de tweede generatie een belangrijke demografische ontwikkeling. De Hindostanen die in Suriname zijn geboren vormden lange tijd de meerderheid van de Hindostaanse gemeenschap. Maar de laatste jaren zijn de Hindostanen die in Nederland zijn geboren, de tweede generatie en hun kinderen –de derde generatie– de meerderheid geworden.

Diasporagemeenschap

Hindostanen hadden gebruikgemaakt van de geboden kansen om vooruit te komen en tegelijkertijd hebben zij ondanks de geleidelijke afbouw van culturele voor­zieningen een eigen culturele infrastructuur grotendeels behouden. De eigen culturele voorzieningen en religieuze voorzieningen waaronder mandirs en moskeeën werden steeds meer uit eigen middelen gefinancierd. Veel Hindostaanse organisaties werden ‘online’ organisaties. Op eigen kracht ontwikkelde de Hindostaanse groep zich verder en ook een eigen hulp­verleningsnetwerk voor Hindostaanse ouderen (NEHOB) werd opgezet. Hindostaanse radiozenders worden goed beluisterd en twintig jaar lang (1994-2014) heeft de Organisatie Hindoe Media (OHM) Hindostaanse televisieprogramma’s uitgezonden. Het opleidingsniveau en de arbeids­partici­patie zijn toegenomen en blijven ondanks het gepolariseerde klimaat en afwijzing van het multi­culturalisme relatief goed.

In Nederland voltrok zich een etnisering onder veel Hindostanen. Vooral onder de meerderheid van de tweede en derde generatie trad een versterking van de etnische identiteit op die verbonden is met het cultureel erfgoed van India, het land van hun voorouders. Zodoende ontwikkelde de Hindostaanse gemeenschap zich in de richting van een Indiase diasporagemeenschap. Een andere opmerkelijke ontwikkeling is dat zowel in Suriname als in Nederland de jongere generatie Hindostaanse vrouwen gemiddeld beschouwd hoger is opgeleid dan de Hindostaanse mannen. Er zijn daardoor knelpunten in de partnervorming onder Hindostanen. Want de norm is nauwelijks veranderd, namelijk dat de Hindostaanse mannelijke partner hoger of op zijn minst gelijkwaardig moet zijn opgeleid. Veel hoogopgeleide Hindostaanse vrouwen blijven bij gebrek aan een passende partner dan ook vrijgezel. Een klein deel kiest om die reden voor een autochtone partner in Nederland of een partner van gemengde afkomst in Suriname. Deze trend zal hoogstwaarschijnlijk toenemen.

Er is sprake ook van individualisme en men wil niet inschikken om een relatie aan te gaan, zoals dat meestal bij hun ouders wel het geval was. Vaak zijn de eisen hoog en veel Hindostaanse vrouwen kiezen voor hun carrière. Dat kunnen zij moeilijk combineren met een gezinsleven. Temeer daar velen menen dat veel Hindostaanse mannen de zorgplicht ten opzichte van hun kinderen neigen te verzaken waardoor zij overbelast zullen raken en waarschijnlijk hun carrière zullen moeten opgeven. In Nederland heeft ongeveer een vijfde van de tweede generatie al een autochtone partner en dit aandeel zal toenemen. Hindostanen kiezen liever niet voor lucratieve beroepen zoals in de media en sport, maar die zijn wel bepalend voor zichtbaarheid van een immigrantengroep. Ook het teren op de Indiase cultuur, met name Bollywood, leidt ertoe dat men minder gericht is op de mainstream en de brede amusementswereld. De opstelling van veel Hindostanen om zich niet sterk te profileren en zich vooral te richten op de eigen groep en de Indiase cultuur heeft een prijs: Hindostanen zijn minder zichtbaar ook in relatie tot hun aandeel in de Nederlandse en Surinaamse bevolking.

De Hindostaanse bevolkingsgroep groeide vrij snel in Nederland. De Hindostaanse bevolking in Nederland was in 2013 toegenomen tot 175.000 personen; de Hindostaanse bevolking van Suriname had een omvang van 148.000 personen in 2012. De Hindostaanse bevolking heeft zich dus binnen honderd jaar vertienvoudigd van ongeveer 30.000 in 1913 tot ruim 300.000 in 2013.

Literatuur

De Klerk, Cornelis J.M. (1953), De immigratie der Hindostanen in Suriname, Urbi et Orbi: Amsterdam.
Choenni Gharietje G. & Choenni, Chan.E.S. (2012), Sarnami Hindostani 1920-1960, Amsterdam: KIT Publishers.
Choenni, Chan E.S. (2014), Hindostaanse Surinamers in Nederland 1973-2013, Arnhem: LM Publishers.
Choenni, Chan E.S. (2020), Hindostaanse geschiedenis in kort bestek, Zoetermeer: Sampreshan
Choenni, Chan E.S. (2021), Hindostaanse contractarbeidsters, Zoetermeer: Sampreshan
Choenni, Chan E.S. (2021), Geschiedenis van Hindostanen 1873-2015. Zoetermeer: Sampreshan.

TOP