Column Kanta Adhin

Asha/Cándani/Yasmine - een groot literair talent is niet meer

Kanta Adhin

Op 4 augustus 2021 overleed na een ziekbed op 56-jarige leeftijd schrijfster/dich­teres en beeldend kunstenares Saya Yasmine Amores, geboren in Suriname als Asha Radjkoemar. Tot 2007 stond zij bekend onder haar schrijverspseudoniem Cándani. In 2007 liet zij haar naam officieel veranderen in Saya Yasmine Amores. Zij schreef gedichten in het Nederlands en Sarnámi en Nederlandstalig proza. Haar laatste dicht­bundel Bānsuri ke gam/Het verdriet van de fluit kwam uit in 2020. Met haar voortijdig heengaan hebben we een schitterend Surinaams literair talent verloren.

Ik leerde haar in 2003 kennen toen ze aanbood columns voor het tijdschrift Hindorama te schrijven. Zij was toen al een veelgeprezen auteur. Zonder de bedoeling te hebben een volledig overzicht van haar werk te geven, wil ik hier het volgende delen.

Saya Yasmine Amores

Asha/Cándani/Yasmine schreef al vanaf haar tienertijd in Suriname over haar ongelukkige, liefdeloze jeugd. Op haar zeventiende ontvluchtte ze haar ouderlijk huis en kwam terecht in een internaat. Vandaaruit ging ze naar de Kunstacademie in Paramaribo, waar zij in contact kwam met Mustafa Nabibaks (redacteur van het tijdschrift Bhásá) die haar stimuleerde in het Sarnámi te schrijven. In 1990 kwam haar eerste gedichtenbundel Ghunghru tut gail – De rinkelband is gebroken over haar jeugdervaringen uit.

In haar column De cultuur van mijn taal Sarnámi (Hindorama 2003, nr 4) schrijft zij hierover het volgende: “Meneer Nabibaks vond mijn Nederlandse gedichten mooi, maar de vraag was naar Sarnámi gedichten. [….] ‘We hebben in Nederland Jit Narain en Chitra Gajadin, maar we willen ook een Sarnámidichter hier in Suriname’. Drie maanden had ik hoofdpijn van dat ding dat Sarnámi heet, en toen – opeens – op een zonnige ochtend lagen er zoveel Sarnámi gedichten, overal waar ik mijn handen legde. Mijn boek Ghunghru tut gail werd de eerste Sarnámi bundel geschreven door een (toen nog) in Suriname wonende auteur. Inmiddels heb ik ingezien dat het belangrijk is je voor een taal in te spannen; dat een moedertaal een stuk cultuur van jezelf is.”

Asha/Cándani/Yasmine kwam in 1990 naar Nederland en is hier blijven wonen. Haar werken worden geken­merkt door de zoektocht naar zichzelf (als kind uit een overspelige relatie) maar ook de grotere zoektocht van Hindostanen en hun migratie van India naar Suriname en van Suriname naar Nederland. Zij kreeg veel lof voor haar Nederlandstalige gedichtenbundel Een zoetwaterlied (2000) over het leven van de Hindostaanse immigrant in het district Nickerie. In de Surinaamse krant De Ware Tijd stond: “Haar pregnante beelden en taalreflecties zijn uniek. Vooral met de onuitputtelijke stroom intuïtieve beelden lonkt Cándani naar een plaats in de eregalerij van onze literatuur.” In Nederland schreef Koos van den Kerkhof (dichter en vakdocent schrijven) in het Tijdschrift Jonas dat Cándani “in het Nederlands een stem [geeft] aan het levensgevoel van de Hindoestanen in ons land en in Suriname. Zij spreekt van de mens en de aarde op een manier die nieuw is in de Nederlandse poëzie.”

Haar eigen schilderij op de omslag van haar gedichtenbundel.

Naast poëzie bracht Cándani/Yasmine ook proza uit. Naar aanleiding van haar debuutroman Oude onbekenden uit 2001 zei Hella Haasse (in 2004 winnares van de prestigieuze Prijs der Nederlandse Letteren): “Zij heeft én het talent én de ambitie én de verhaalstof om een van de groten van de Surinaamse literatuur te worden.” In 2004 verscheen haar bundel met historische gedichten Geef mij het land dat in jou woont, waarin zij schrijft over Suriname’s pre-koloniale periode, de koloniale overheersing, de rode slaven, de negerslaven, de post-slavernijperiode, de onafhankelijkheid van Suriname, de staatsgreep, de decembermoorden en zich vragen stelt over de toekomst van Suriname. Om over de slavernij te schrijven bezocht zij onder meer het museum Kurá Hulanda op Curaçao, een initiatief van de Nederlandse zakenman Jacob Gelt Dekker. Voor Hindorama schreef zij over deze JGD, zoals hij bekend stond. Ik denk dat zij een verbondenheid met hem voelde vanwege zijn harde, liefdeloze jeugd in de naoorlogse jaren in Nederland.

In Geef mij het land dat in jou woont schrijft zij over de decembermoorden onder andere het volgende gedicht:

De vlag ging niet halfstok.
Wie had er nu tijd voor een ander?
Het volk rende naar het vliegveld.
Degenen die overbleven, wisten van niets.
Ze hebben niets gehoord. Niets gezien.
Het was allemaal vals alarm!
Columbus.
Slavernij.
Immigratie.
Onafhankelijkheid.
Staatsgrepen.
Bloedbad.
Allemaal vals alarm.

Redenaars zwijgen.
Ook zij hebben niks gehoord en gezien.

Asha/Cándani/Yasmine, een schrijfster geroemd om haar schitterend lyrisch taalgebruik, die zich bedient van poëtisch proza en verhalende poëzie, is niet meer. Zij wilde nog zoveel geven, maar had er de tijd niet voor.

Haar heengaan is een dubbele tegenslag voor de literaire trots van de Surinaamse gemeenschap. Immers, een andere schrijfster, Astrid Roemer, heeft onlangs haar literaire glans verloren met racistische uitlatingen en haar door ideologische oogkleppen gedeformeerde opstelling (‘niets gehoord, niets gezien’) waar het gaat om brute moorden, andere grove mensenrechten­schendingen, machtsmisbruik en weergaloos wanbeleid in Suriname. Haar uitspraken geven blijk van grote minachting voor land en volk. Daarmee heeft Roemer, aan wie dit jaar als eerste Surinaamse auteur de Prijs der Nederlandse Letteren is toegekend, de Surinaamse gemeenschap van een historisch moment van trots beroofd.

TOP